Centrale Raad van Beroep Utrecht
Beslistermijn van fictief besluit.
Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht
Datum actualiteit: 28-08-2002
De Raad stelt voorop dat als schadeoorzaak moet worden aangemerkt de
omstandigheid dat het orgaan, na de melding door betrokkene van haar
gedeeltelijke werkhervatting op 15 mei 1994, pas op 25 januari 1995 is
overgegaan tot corrigerende besluitvorming terzake van betrokkenes
aanspraken op grond van de AAW/WAO. Primair is door het orgaan de
vraag aan de orde gesteld of het uitblijven van besluitvorming in dit
geval wel kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel
6:2, sub b, van de Awb, waartegen ingevolge de artikelen 8:1 juncto
7:1 van de Awb bezwaar en beroep open staat. Volgens het orgaan is dat
niet het geval, nu het hier niet gaat om een besluit op aanvraag,
zodat er geen wettelijk bepaalde beslistermijn geldt. De Raad kan het
orgaan hierin niet volgen. Juist is dat het Besluit beslistermijnen
sociale zekerheid en artikel 4:13 en volgende van de Awb betrekking
hebben op besluiten op aanvraag. In zoverre geldt voor een besluit als
in dit geding aan de orde geen wettelijk bepaalde beslistermijn.
Artikel 6:2, sub b, van de Awb stelt echter niet de eis dat voor de
toepasselijkheid van die bepaling sprake moet zijn van de
overschrijding van een wettelijke beslistermijn. Deze bepaling ziet op
'het niet tijdig nemen van een besluit'. Het ontbreken van een
wettelijk bepaalde beslistermijn kan dan ook aan de toepasselijkheid
van deze bepaling niet in de weg staan. De Raad merkt verder op dat
het vereiste van een redelijke beslistermijn (ook) opgesloten ligt in
het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb). De Raad wijst in
dat verband verder op het bepaalde in artikel 6, eerste lid, EVRM.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AE6843
(Zie het originele bericht)