Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Algemeen Ambtsbericht Kosovo juni 2002
1 Inleiding
---
In dit algemeen ambtsbericht wordt informatie gegeven over de situatie in
Kosovo (Federale Republiek Joegoslavië) die voor de beoordeling van
asielverzoeken en voor de besluitvorming over de terugzending van afgewezen
asielzoekers van belang kan zijn. Dit ambtsbericht is een actualisering
van eerdere algemene ambtsberichten over Kosovo, waarvan de laatste
verscheen op 25 januari 2001 (kenmerk DPC/AM-703258). De verslagperiode
loopt van februari 2001 tot februari 2002.
Voor een beschrijving van de situatie in de overige delen van de Federale
Republiek Joegoslavië, respectievelijk de situatie van dienstplichtigen in
de Federale Republiek Joegoslavië aangevuld met de amnestiewet FRJ, wordt
verwezen naar de meest recente ambtsberichten terzake, van 9 juli 2001
(kenmerk DPC/AM-717128) respectievelijk 17 november 1999 (kenmerk
DPC/AM-666922) en 9 maart 2001 (DPC/AM-720853).
In hoofdstuk twee van dit ambtsbericht wordt achtereenvolgens ingegaan op
enkele basisgegevens over Kosovo, de geschiedenis en bestuurlijke inrichting
van dit gebied, de politieke ontwikkelingen, de veiligheidssituatie, de
sociaal-economische situatie, de situatie in het onderwijs en de stand van
zaken met betrekking tot de door UNMIK afgegeven documenten.
Hoofdstuk drie beschrijft de waarborgen voor de mensenrechten in Kosovo,
alsmede de feitelijke naleving ervan. Hierbij wordt onder meer ingegaan op
de positie van de verschillende etnische minderheden die in Kosovo
woonachtig zijn.
Hoofdstuk vier handelt over migratie. Ook wordt aandacht besteed aan het
beleid ivan andere westerse landen ten aanzien van asielzoekers uit Kosovo
alsmede aan het standpunt van UNHCR terzake.
Het ambtsbericht wordt afgesloten met een samenvatting in hoofdstuk vijf.
De informatie in dit ambtsbericht is in belangrijke mate ontleend aan eigen
onderzoek ter plaatse. Daarnaast is gebruik gemaakt van vertrouwelijke
interne en externe bronnen, alsmede van publicaties van onder andere de
speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten in voormalig Joegoslavië,
UNHCR, de OVSE, Amnesty International en Human Rights Watch. Voor een
volledige lijst van geraadpleegde openbare bronnen zij verwezen naar bijlage
I.
In dit ambtsbericht wordt voor de aanduiding van plaatsen in Kosovo, in
navolging van het advies van UNMIK en de OVSE, eerst de plaatsnaam in het
Albanees genoemd gevolgd door de plaatsnaam in het Servo-Kroatisch.
2 Algemene informatie
---
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt algemene informatie gegeven over Kosovo. Allereerst
zal enige informatie over het gebied Kosovo, zijn inwoners en zijn
geschiedenis worden verstrekt. Daarna zal achtereenvolgens worden ingegaan
op het bestuurlijke kader van Kosovo, de politieke situatie, de
veiligheidssituatie, de sociaal-economische situatie en de stand van zaken
met betrekking tot door UNMIK afgegeven documenten. Het hoofdstuk wordt
afgesloten met een samenvatting.
2.1 Gebied en volk
---
Kosovo ligt in het zuiden van de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ). De
FRJ is één van de vijf opvolgersstaten van de voormalige Socialistische
Federatieve Republiek Joegoslavië (SFRJ) en bestaat uit de deelrepublieken
Servië en Montenegro. Kosovo is formeel een provincie van de deelrepubliek
Servië, maar wordt sinds juni 1999 op basis van VN resolutie 1244 bestuurd
door de 'United Nations Interim Administration Mission in Kosovo' (UNMIK;
zie ook 2.3)
Met een oppervlakte van 10.908 vierkante kilometer is Kosovo ongeveer vier
keer kleiner dan Nederland. In het noorden grenst Kosovo aan (het overige
deel van) Servië en aan Montenegro. In het zuiden grenst Kosovo aan Albanië
en Macedonië. Kosovo is onderverdeeld in vijf regio's, te weten
Prishtinë/Pristina, Prizren/Prizren, Pejë/Pec, Mitrovicë/Kosovska Mitrovica
en Gjilan/Gnjilane en kent dertig gemeenten. Het totale inwonertal
bedraagt bij benadering twee miljoen, circa 300.000 woonachtig in de
hoofdstad Pristina. 50% van de inwoners van Kosovo is jonger dan 25 jaar.
Slechts 0,8% van de inwoners is ouder dan zestig jaar. Kosovo heeft een van
de hoogste kindersterftecijfers in Europa (25 op 1000 geboortes).
Kosovo wordt grotendeels bewoond door etnische Albanezen, van wie de meeste islamitisch zijn. Daarnaast wonen er circa 100.000 etnische Serviërs in het gebied (geloof: Servisch-orthodox); veelal in het noorden van Kosovo, maar ook in kleine tot middelgrote enclaves verspreid over de gehele provincie. Andere minderheden zijn onder meer Roma, Slavische Moslims, Gorani, Turken en Kroaten. De Kosovo-crisis van 1999 heeft de etnische samenstelling van de Kosovaarse bevolking ingrijpend gewijzigd. Er is sprake van een dalend aantal personen behorend tot een etnische minderheid. Tevens wonen zij minder verspreid over het grondgebied van Kosovo. De positie van de minderheden in Kosovo komt in paragraaf 3.4 aan de orde.
De officiële talen in Kosovo zijn Albanees, Servo-Kroatisch en Engels. In gemeenten waar de Turkse minderheid een groot deel van de lokale bevolking uitmaakt, is het Turks eveneens een officiële taal. De officiële munt in Kosovo was sinds juni 1999 de Duitse Mark. Per 1 januari 2002 geldt de Euro in Kosovo als wettig betaalmiddel en vervangt hiermee de Duitse Mark.
In de gebieden waar etnische Serviërs de meerderheid vormen wordt echter
vooral met Joegoslavische dinars betaald, en wordt de Euro eveneens
geaccepteerd.
2.2 Geschiedenis
---
Inleiding
Kosovo heeft in de afgelopen eeuwen achtereenvolgens deel uitgemaakt van het
Servische koninkrijk, het Ottomaanse rijk, de koninkrijken Servië en
Montenegro, het koninkrijk Joegoslavië, Groot-Albanië en de Socialistische
Federatieve Republiek Joegoslavië (SFRJ). Tussen de etnisch Albanese
bevolking en de etnisch Servische bevolking werd de kloof na het
uiteenvallen van de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië steeds
groter. De islamisering van de etnisch Albanezen alsmede hun vergrote
zelfbewustzijn enerzijds en de expansiedrift van de etnisch Serven
anderzijds, zorgde voor een sfeer van wantrouwen en verzet.
Toen Slobodan Milosovic als president van Servië in 1990 een einde maakte
aan de autonome status van Kosovo, werd het verzet van de etnisch Albanezen
steeds gewelddadiger en namen de vijandelijkheden tussen de verschillende
bevolkingsgroepen toe. De escalatie van het conflict in het najaar van 1998,
waarbij ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvonden leidde uiteindelijk
tot internationaal ingrijpen met luchtaanvallen van de NAVO in maart 1999.
Sinds juni 1999 wordt Kosovo op basis van VN Resolutie 1244 bestuurd door
een interim civiel bestuur.
Kosovo onder het Servische en Ottomaanse rijk
De Serviërs waren één van de Slavische volkeren die zich in de 6e en 7e eeuw
in de Balkan vestigde. Zij namen het orthodoxe christendom aan en vestigden
hun eigen patriarchaat gelegen in Pejë/Pec (Kosovo). Het hart van het
politieke, economische en culturele leven van het middeleeuwse Servische
Koninkrijk lag in Kosovo. In de tweede helft van de 14e eeuw verzwakte het
Servische koninkrijk en maakte het uiteindelijk plaats voor het Ottomaanse
rijk, nadat Ottomaanse troepen de Serviërs bij de Slag op het Merelveld in
Kosovo op 28 juni 1389 versloegen. De val van Belgrado vormt het einde van
het middeleeuwse Servische Koninkrijk.
Toen de Serviërs als gevolg van de nederlaag bij de Slag op het Merelveld
deels uit Kosovo wegtrokken, namen etnisch Albanezen de vrijgekomen ruimte
in het laagland van Kosovo in. Zij namen in de loop van een aantal eeuwen de
islamitische godsdienst over van de Turkse overheersers.
De eerste tegenstellingen tussen etnische Serviërs en etnische Albanezen
ontstonden als gevolg van (periodieke) onderdrukking van de christelijke
bevolking in het Ottomaanse rijk. Ten gevolge van deze onderdrukking
vluchtten vele etnische Serviërs naar noordelijker gelegen gebieden,
waaronder de Vojvodina in de huidige FRJ en de Krajina in het huidige
Kroatië.
Door de oorlogen tegen de Oostenrijkers en de Hongaren (1876-1878) verzwakte
het Ottomaanse rijk. De opdeling van het rijk nam haar aanvang met het
congres van Berlijn in 1878. Op de Londense conferentie in 1913 resulteerde
dit in de oprichting van de onafhankelijke staat Albanië. Kosovo maakte geen
deel uit van deze nieuwe staat, maar werd gesplitst. De oostelijke helft van
Kosovo ging deel uitmaken van het nieuw gevormde koninkrijk Servië en de
westelijke helft (door de Serviërs ook wel 'Metohija' genoemd) van het
koninkrijk Montenegro.
Kosovo in de Eerste en Tweede Wereldoorlog
Na de Eerste Wereldoorlog maakte Kosovo deel uit van het op 24 november 1918
ontstane Koninkrijk van Serviërs, Kroaten en Slovenen. In 1928 werd de naam
van dit land veranderd in Koninkrijk Joegoslavië. Voor het eerst sinds het
einde van het middeleeuwse Servische koninkrijk, een kleine vijfhonderd jaar
eerder, maakte Kosovo in haar geheel weer deel uit van Servië.In het
interbellum moedigden de autoriteiten van Joegoslavië Serviërs aan naar
Kosovo te trekken om zo de 'bevolkingsbalans te herstellen'. Deze
bevolkingspolitiek ging gepaard met achterstelling van de plaatselijke
etnisch Albanese bevolking en machtsmisbruik van de plaatselijke
autoriteiten. Er zouden zich tussen 1922 en 1941 circa 60.000 Serviërs in
Kosovo hebben gevestigd.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte Kosovo deel uit van Groot-Albanië, dat
een protectoraat van Italië geworden was. Als gevolg hiervan vertrokken in
die periode vele Serviërs en Montenegrijnen.
Na het succesvolle verzet van de Joegoslavische Partizanen, onder leiding
van de Kroaat Josip Broz Tito, tegen Duitsland en Italië stichtte Tito in
1945 de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië (SFRJ), waartoe ook
Kosovo behoorde.
Kosovo als deel van de SFRJ
De SFRJ bestond uit zes republieken: Servië, Montenegro, Kroatië,
Bosnië-Herzegovina, Macedonië en Slovenië. Onder de SFRJ-grondwet van 1963
werden Kosovo en de Vojvodina door Tito verheven tot autonome provincies van
Servië. Onder de SFRJ-grondwet van 1974 verbeterde de status van Kosovo en
de Vojvodina nogmaals: hoewel grondwettelijk nog steeds deel uitmakend van
Servië, kregen zij een status die vrijwel gelijk was aan die van de zes
deelrepublieken.
Als autonome provincie had Kosovo recht op een eigen grondwet, rechterlijke
macht, parlement en regering. Deze rechten werden in de praktijk ook
uitgeoefend. Hoewel deel uitmakend van de deelrepubliek Servië was Kosovo
vertegenwoordigd in het Federale Parlement, de Federale Uitvoerende Raad en
andere federale instanties. Etnische Albanezen namen belangrijke
machtsposities in en domineerden het onderwijssysteem, de rechtspraak en de
politie in Kosovo. In Pristina werd een Albaneestalige universiteit geopend.
De etnische Albanezen in Kosovo juichten deze ontwikkelingen toe en spraken van 'Rilindja' (renaissance). De etnische Serviërs in Kosovo waren echter een andere mening toegedaan. Hun maatschappelijke positie kwam in toenemende mate onder druk te staan. Dit gevoegd bij de marginalisering van de etnische Serviërs in Kosovo en hun gevoelens van superioriteit ten aanzien van etnische Albanezen, deed het sluimerende Servische nationalisme ontwaken.
Toen Tito in 1980 overleed, brak voor de SFRJ een nieuwe periode aan. Het communistische systeem verloor aan legitimiteit en halverwege de jaren tachtig begon de onvrede onder de verschillende deelrepublieken over de verhoudingen binnen de SFRJ te groeien. Een groep voor de Servische Academie der Wetenschappen werkzame intellectuelen publiceerde een document genaamd 'het Memorandum', waarin onder andere werd gesteld dat Servië verzwakt was door het verlenen van autonomie aan Kosovo en aan de Vojvodina.
De publicatie van het Memorandum vormde één van de achtergronden voor de
opkomst van Slobodan Milosevic, die in 1986 de leider van de Servische Bond
van Communisten werd. Milosevic wist zich populair te maken bij de Servische
bevolking door te stellen dat Servië zich te toegeeflijk opstelde ten
opzichte van Kosovo, en dat de Serviërs in Kosovo beschermd dienden te
worden.
Opheffing autonomie en vorming parallelle structuren
In mei 1989 werd Milosevic gekozen tot president van de deelrepubliek
Servië. In 1990 werd in een referendum een nieuwe Servische grondwet
aangenomen die van Servië een republiek maakte in plaats van een
socialistische republiek en waarmee de autonomie van de provincies Kosovo en
de Vojvodina feitelijk werd opgeheven. Hiermee verkreeg het centrale gezag
in Servië de controle over drie van de acht stemmen in de Federale
Uitvoerende Raad.
In navolging hiervan werden etnisch Albanezen massaal ontslagen uit
overheidsfuncties en vervangen door Serviërs, veelal uit Servië zelf. Elke
vorm van vreedzaam protest werd hardhandig neergeslagen. Kosovo veranderde
in een politiestaat. Dit leidde tot een besluit van etnisch Albanese zijde
om de 'onafhankelijke republiek Kosova' uit te roepen. Enkele dagen daarna,
op 5 juli 1990 ontbond Servië als reactie daarop het parlement en de
regering van Kosovo.
De Servische wens om de Federatie te versterken bleek onverenigbaar met de
wens van de deelrepublieken Kroatië en Slovenië om Joegoslavië om te vormen
tot een samenwerkingsverband van soevereine staten. In juni 1991 verklaarden
Kroatië en Slovenië zich onafhankelijk, gevolgd door Macedonië in januari
1992 en Bosnië-Herzegovina in maart 1992. De Federale Republiek Joegoslavië,
bestaande uit de deelrepublieken Servië en Montenegro, werd vervolgens op 27
april 1992 uitgeroepen.
Op 7 september 1990 namen de (voormalige) leden van het parlement van Kosovo
een eigen, officieuze grondwet aan. Deze grondwet werd in een officieus
referendum in september 1991 aan de etnisch Albanese bevolking voorgelegd en
aangenomen. In mei 1992 hielden de etnische Albanezen vervolgens hun eigen
parlements- en presidentsverkiezingen. De Democratische Liga van Kosovo
(Lidhja Demokratike e Kosovës; LDK) van Ibrahim Rugova behaalde hierbij 96
van de 144 zetels. Rugova werd als enige kandidaat met 99 procent van de
stemmen tot 'president' gekozen.
Deze grondwet vormde de basis waarop vrijwel alle etnische Albanezen
sindsdien opereerden. Hierbij werd gestreefd naar onafhankelijkheid voor
Kosovo, te bereiken langs vreedzame weg. In de jaren negentig ontwikkelden
de etnische Albanezen een 'parallelle' maatschappij (geheel buiten de
Servische machthebbers om), niet alleen op politiek gebied, maar ook in
bijvoorbeeld het onderwijs en de gezondheidszorg.
Gewapend conflict en hoogtepunt Kosovo-crisis
De vreedzame politiek van separatisme van Rugova en zijn LDK droeg in de
eerste helft van de jaren negentig bij tot rust en stabiliteit in Kosovo. In
de tweede helft van de jaren negentig groeide echter de onvrede onder de
etnische Albanese bevolking van Kosovo en ontstonden groeperingen als het
Kosovo Bevrijdingsleger (Ushtria Çlirimtare e Kosovës; UÇK) die de
onafhankelijkheid van Kosovo langs gewelddadige weg wilden bereiken.
In 1998 en 1999 vonden met enige regelmaat gewelddadige incidenten plaats
tussen de Servische politie en het Joegoslavische leger enerzijds en
(vermeende) etnische Albanese strijders anderzijds. Hierbij vielen door
excessief geweld van de politie- en legertroepen voornamelijk aan etnische
Albanese zijde burgerslachtoffers. Echter ook het UÇK heeft zich schuldig
gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen jegens de etnisch Servische
bevolking. Zo vonden ontvoeringen en executies van etnische Serviërs
plaats.
De internationale gemeenschap (met name de VN-veiligheidsraad) riep beide
partijen in het conflict meerdere malen op de vijandelijkheden te beëindigen
en een politieke dialoog aan te gaan. De FRJ schond echter herhaaldelijk de
gemaakte afspraken en weigerde om een door de 'Contact Group on former
Yugoslavia' voorgestelde vredesovereenkomst, met inbegrip van een
constitutionele regeling voor Kosovo, te tekenen. Ondertussen duurden de
gewelddadigheden jegens de etnische Albanese bevolking voort, ondanks de
aanwezigheid van een grote internationale verificatiemissie van de OVSE.
Nadat deze Kosovo Verificatie Missie was teruggetrokken ging de NAVO op 24
maart 1999 over tot het uitvoeren van luchtaanvallen op strategische doelen
in de gehele FRJ, waaronder Kosovo.
Tijdens de NAVO-luchtacties begingen de Joegoslavische en Servische troepen
op grote schaal gewelddadigheden jegens de etnische Albanese bevolking in
Kosovo. Honderdduizenden etnische Albanezen zochten in deze periode hun
toevlucht in de buurlanden Albanië en Macedonië, alsmede in Montenegro.
Honderdduizenden anderen vluchtten binnen Kosovo. Duizenden etnische
Albanezen werden tijdens het Kosovo-conflict door Servische en
Joegoslavische troepen gedood.
Ondertussen gingen de inspanningen op het diplomatieke vlak door. Begin juni
1999 kwamen de Finse president Athisaari (namens de EU) en de Russische
bemiddelaar Tsjernomyrdin met de Servische machthebbers tot overeenstemming
over een regeling voor Kosovo. Dit maakte de weg vrij voor de
Veiligheidsraadresolutie 1244 die op 10 juni 1999 werd aanvaard. Deze
resolutie verschafte de VN voor een interim-periode het bestuur over Kosovo
en voorzag tevens in de plaatsing van een internationale
veiligheidspresentie in Kosovo. Op grond van deze resolutie trokken de
Joegoslavische strijdkrachten en de Servische veiligheidstroepen zich op 12
juni 1999 uit Kosovo terug.
Kosovo onder VN-bestuur
Sinds juni 1999 wordt Kosovo op basis van VN resolutie 1244 bestuurd door
een interim civiel bestuur onder auspiciën van de VN: the United Nations
Interim Administration Mission in Kosovo (UNMIK). Deze VN-macht is de
grootste civiele operatie waartoe de VN ooit is overgegaan. Het doel van de
operatie was de situatie in Kosovo te stabiliseren door in samenwerking met
de gehele Kosovaarse bevolking waarbij ook de minderheden betrokken werden,
een tijdelijk bestuur op te zetten. Ook werd er een internationale
troepenmacht in Kosovo geplaatst om de veiligheid van de bevolking te
verzekeren (KFOR).
Sindsdien voltrekt zich een geleidelijk proces van institutionele opbouw van
instellingen op velerlei gebied: bestuur, rechtspraak, onderwijs,
gezondheidszorg etc. Voor de opbouw van een democratisch gekozen bestuur
hebben zowel gemeenteraadsverkiezingen, als parlementsverkiezingen
plaatsgevonden. Na de verwoestende effecten van de oorlog is duurzame opbouw
van de economie een grote opgave. Productieve investeringen komen moeizaam
van de grond.
Hoewel de veiligheidssituatie van minderheden in Kosovo zich onder het VN
bestuur heeft gestabiliseerd, verloopt de integratie van minderheden en met
name van de Servische minderheid, in het maatschappelijke leven zeer
moeizaam. Ook de terugkeer van ontheemden naar Kosovo is beperkt. Naast het
veiligheidsrisico, en de hiermee gepaard gaande beperkte bewegingsvrijheid
zijn de geringe sociaal-economische mogelijkheden hier verantwoordelijk
voor. Het onderwijs en de gezondheidszorg voor minderheden laat te wensen
over.
De houding van de Kosovaarse bevolking jegens UNMIK in 1999 was positief. De
NAVO (internationale gemeenschap) en de Amerikanen werden gezien als de
bevrijder (wederom) van de Servische agressor. De enorme hoeveelheden
financiële middelen die door de diverse donoren beschikbaar werden gesteld,
bevestigden dit beeld. Deze houding is in de loop van de tijd enigszins
veranderd. Overeenkomstig resolutie 1244 doet UNMIK geen uitspraken over de
uiteindelijke status van Kosovo. Dit gegeven gekoppeld aan de toenadering
van UNMIK tot Servië/FRJ wordt door de etnisch Albanezen met argwaan
bekeken. Het merendeel van de etnisch Albanese bevolking is namelijk
voorstander van onafhankelijkheid.
2.3 Bestuurlijk Kader
---
Kosovo maakt deel uit van de Federale Republiek Joegoslavië, maar is in juni
1999 op basis van Veiligheidsraadresolutie 1244 voor onbepaalde tijd
onttrokken aan de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende bevoegdheden van
de FRJ dan wel van Servië. Resolutie 1244 voorziet in een interim civiel
bestuur in Kosovo onder auspiciën van de VN, de 'United Nations Interim
Administration Mission in Kosovo' (afgekort UNMIK). Resolutie 1244 voorziet
tevens in de plaatsing van een internationale veiligheidspresentie in
Kosovo, 'Kosovo Force' (afgekort KFOR) geheten (zie verder 2.6.3).
Deze situatie brengt met zich mee dat het proces van bestuurlijke inrichting
nog niet is afgerond. Er heeft een overdracht van bevoegdheden
plaatsgevonden van UNMIK naar de recentelijk gekozen democratische
instellingen voor tijdelijk zelfbestuur. Resolutie 1244 blijft evenwel het
centrale kader vormen. Deze resolutie geeft echter geen antwoord op de vraag
wat de uiteindelijke status van Kosovo zal zijn. Het antwoord op deze vraag
zal in de komende jaren duidelijk moeten worden, mede in relatie tot de
ontwikkelingen in de rest van de FRJ.
Inrichting op centraal niveau
Aan het hoofd van UNMIK staat een Speciale Vertegenwoordiger (SV) van de
Secretaris-Generaal van de VN. Deze functie wordt sinds 14 februari 2002
bekleed door de Duitser Michael Steiner. Hij is de opvolger van de Deen Hans
Haekkerup, die een jaar de functie heeft uitgeoefend. De Amerikaan
Charles Brayshaw is de directe plaatsvervanger van de SV.
UNMIK bestaat momenteel uit de volgende vier pijlers: politie en justitie
onder auspiciën van de VN, civiel bestuur onder auspiciën van de VN,
institutionele opbouw onder auspiciën van de OVSE en economische wederopbouw
onder auspiciën van de EU. De hoofden van deze pijlers (respectievelijk de
Fransman Jean Christian Cady, de Duitser Tom Koenigs, de Fransman Pascal
Fieschi en de Brit Andy Bearpark) fungeren als plaatsvervangend Speciale
Vertegenwoordigers. Bij de oprichting bestond er tevens een pijler voor
humanitaire aangelegenheden onder auspiciën van UNHCR. Deze is medio juli
2000 afgeschaft. De eerste pijler voor politie en justitie heeft deze pijler
in mei 2001 vervangen.
VN Resolutie 1244 vormt de juridische basis voor het bestuur van UNMIK in
Kosovo. De aanwezigheid van de VN is uiteindelijk gericht op een
geleidelijke overdracht van bevoegdheden van UNMIK naar de Kosovaarse
bestuurlijke instellingen. De resolutie spreekt van 'provisional
selfgovernment and substantial autonomy' voor Kosovo. Haekkerup heeft aan
dit streven dan ook prioriteit gegeven door de vorming van een juridisch
kader dat is uitgewerkt in een werkgroep waarbij zowel lokale als
internationale bestuurders betrokken waren. Dit heeft geresulteerd in het
'Constitutional Framework for Provisional Self Government' dat op 12 mei
2001 gepresenteerd is. In dit Framework is aangegeven welke de instellingen
voor tijdelijk zelfbestuur zijn en welke bevoegdheden deze instellingen
hebben. Hiermee vormt het Framework een belangrijke volgende stap in de
ontwikkeling van zelfbestuur en autonomie in Kosovo.
Het Framework voorziet in de vorming van een assemblee, een regering en in de benoeming van een President. In het document worden de verantwoordelijkheden van de instituties vastgelegd. In oktober 2001 is begonnen met het omvormen van de bestaande 20 bestuurlijke JIAS afdelingen naar negen departementen. Na de vorming van de regering in februari 2002 zijn dit tien ministeries geworden. Met de installatie van de regering heeft zij de taken die door de JIAS bestuurlijke afdelingen werden vervuld overgenomen. De JIAS structuur is hiermee dan ook komen te vervallen.
Het Framework bepaalt dat een nieuwe Kosovaarse regering bevoegdheden heeft
op de volgende gebieden: economisch en financieel beleid, begrotingszaken,
handel en industrie, onderwijs en cultuur, wetenschap en technologie,
gezondheid, milieu, sociale zaken en werkgelegenheid, landbouw,
toerisme. Het beschikbare jaarbudget, waarvan overigens ook de
salarissen van de politie betaald worden, bedraagt voor het jaar 2002 375
miljoen euro. Een aantal verantwoordelijkheden blijft vooralsnog bij de
SV/UNMIK liggen. De SV blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van VR
resolutie 1244 en hij zal dan ook maatregelen kunnen nemen, wanneer
instituties zich niet in overeenstemming met die resolutie gedragen. Tevens
blijft UNMIK verantwoordelijk voor justitie en rechtshandhaving alsmede voor
het Kosovo Beschermingskorps. KFOR zal zorg blijven dragen voor de
veiligheid. Ook het buitenlands beleid valt onder de verantwoordelijkheid
van de SV, alhoewel hij op dit gebied wel met de gekozen instellingen in
overleg moet treden.
Een direct gekozen assemblee is volgens het Framework de hoogste
vertegenwoordiging en wetgevende orgaan van het voorlopige zelfbestuur van
Kosovo. Van de 120 zetels in de assemblee zijn 10 zetels gereserveerd voor
de Servische partijen. Voor de overige minderheidspartijen zijn tevens 10
zetels gereserveerd. Waarbij deze zetels als volgt zijn onderverdeeld: Roma,
Ashkali en 'Egyptenaren': 4, Slavische Moslims: 3, Turken: 2, Gorani:1.
De assemblee wordt gekozen voor drie jaar en kent naast de voorzitter een college van voorzitters die de belangrijkste politieke partijen en gemeenschappen vertegenwoordigen. De assemblee kiest tevens de president, die de eenheid van het volk van Kosovo zal vertegenwoordigen en het democratisch functioneren van de instellingen zal garanderen. Het mandaat van de president is drie jaar. De door de president benoemde premier zal een regering samenstellen die moet worden goedgekeurd door de assemblee. Het Constitutional Framework schrijft tenslotte voor dat er ten minste twee ministers in de regering vertegenwoordigd dienen te zijn, die tot andere gemeenschappen behoren dan de gemeenschap die een meerderheid heeft in de assemblee. Ten minste een van deze ministers moet tot de etnisch Servische bevolkingsgroep behoren en één tot een andere bevolkingsgroep.
Op centraal niveau bestaat de rechterlijke macht in Kosovo uit het
Hooggerechtshof in Pristina (het hoogste hof van beroep in Kosovo) alsmede
een tweetal handelsrechtbanken.
Inrichting op regionaal en gemeentelijk niveau
Ten behoeve van het bestuur is Kosovo onderverdeeld in vijf regio's, te
weten Prishtinë/Pristina, Prizren/Prizren, Pejë/Pec, Mitrovicë/Kosovska
Mitrovica en Gjilan/Gnjilane. Deze indeling wordt tevens door KFOR
gehanteerd. UNMIK heeft voor ieder van de vijf districten een internationale
bestuurder aangesteld. Er zijn geen gekozen organen op deze regionale
niveaus. Kosovo telt vijf districtsgerechtshoven; voor elke bestuurlijke
regio één. De districtsgerechtshoven zijn bevoegd voor strafzaken waar meer
dan vijf jaar gevangenisstraf voor staat.
Kosovo is verdeeld in 30 gemeenten. Het bestuur van elke gemeente is op
basis van verordening 2000/1 van 14 januari 2000 toevertrouwd aan een
'Administrative Board' die wordt aangesteld en voorgezeten door de 'UNMIK
Municipal Administrator'. UNMIK heeft voor ieder van de 30 gemeenten een
dergelijke internationale bestuurder aangesteld.
Op 11 augustus 2000 is UNMIK-verordening 2000/45 van kracht geworden waarin
het zelfbestuur van de gemeenten in Kosovo geregeld wordt. De verordening
voorziet in een direct gekozen gemeenteraad, die uit zijn midden een
'President of the Municipality' kiest. Deze is verantwoordelijk voor de
uitvoering van de beslissingen van de gemeenteraad en voor de financiële
huishouding van de gemeente. De gemeenteraad benoemt een 'Chief Executive
Officer' (op voorspraak van de 'President of the Municipality') en een
'Board of Directors'.
Geleidelijk aan wordt Verordening 2000/45 geïmplementeerd en worden
verantwoordelijkheden overgedragen van UNMIK aan de lokale autoriteiten. In
september 2002 zullen er wederom gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden,
waarmee de gemeentelijke bestuurders een nieuwe politiek mandaat zullen
verkijgen met meer verantwoordelijkheden, conform UNMIK Verordening 2000/45.
Er zijn 24 gemeentelijke rechtbanken in Kosovo. Echter, ze zijn nog niet
allemaal operationeel. Gemeentelijke rechtbanken zijn bevoegd in strafzaken
waar maximaal vijf jaar gevangenisstraf voor staat. Daarnaast telt Kosovo 22
rechtbanken voor overtredingen, die bevoegd zijn in strafzaken waar maximaal
twee maanden gevangenisstraf voor staat. Naast deze 22 zijn er 3
parallelle rechtbanken voor overtredingen voor Serven die UNMIK niet
erkennen.
2.4 Politieke ontwikkelingen
---
Begin 2001 werd het 'Framework for Return of Kosovo Serbs' ondertekend dat
een belangrijk kader vormt voor de toekomstige terugkeer van etnische
Servische ontheemden naar hun geboortegrond in Kosovo. Verder zijn de
verkiezingen voor de Kosovaarse instellingen voor tijdelijk zelfbestuur een
centraal aandachtspunt geweest in de verslagperiode. Zowel de periode
voorafgaand aan de verkiezingen van 17 november 2001 waarin registratie van
de kiesgerechtigden en partijen plaatsvond, alsmede de follow-up van de
verkiezingen zijn van groot belang voor de toekomst van Kosovo. Ten slotte
wordt de verslagperiode gekenmerkt door een een toenadering tussen de FRJ en
UNMIK.
Framework for Return of Kosovo Serbs
In Januari 2001 presenteerde de Joint Committee on Return (JCR) het
'Framework for Return of Kosovo Serbs'. Het document zet de uitgangspunten
uiteen die noodzakelijk zijn voor de terugkeer van etnische Serviërs.
Tevens wordt er in elke regio in Kosovo een aantal potentiële
terugkeerlokaties geïdentificeerd (tien in totaal). In de relatie tussen de
etnische Albanezen en de etnische Serviërs vormde de goedkeuring van dit
'Framework for Return for Kosovo Serbs' door de Interim Administrative
Council en de Kosovo Transitional Council in juni 2001 een mijlpaal. Hiermee
gaven de etnische Albanese leiders hun acceptatie aan van het uitgangspunt
van terugkeer van etnische Serviërs naar Kosovo. Dit betekende een
trendbreuk met de voorgaande periode, waarin de houding van de grootste
politieke (etnische-Albanese) partijen ten aanzien van terugkeer en deelname
van etnische Serviërs aan het maatschappelijke leven in Kosovo gekenmerkt
werd door afwijzing.
De daadwerkelijke implementatie van het Framework for Return verloopt minder
voortvarend. Zowel de georganiseerde als de spontane terugkeer van etnische
Serviërs in de afgelopen periode is beperkt. Dit vormde een belangrijk
punt van kritiek van de Servische vice premier Covic op UNMIK. In het
'Common Document' dat Covic en Haekkerup begin november 2001 ondertekenden,
wordt terugkeer dan ook genoemd als een van de 'specific areas of engagement
and common interest'.
Verkiezingen: Registratie en deelname
Direct na het bekendmaken van het 'Constitutional Framework for Provisional
Self-Government' (zie 2.3) is de datum van de algemene verkiezingen
vastgesteld op 17 november 2001. Voorafgaand aan deze verkiezingen zijn
vanaf 30 juli kiesgerechtigden geregistreerd. Het doel hiervan was het
bereiken van de nog niet bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000
geregistreerde kiezers. De registratie van de zowel in Kosovo
woonachtige, alsmede de elders in de FRJ verblijvende etnische Serviërs (en
andere minderheden) kwam moeizaam op gang, aangezien dit door de
FRJ/Servische autoriteiten aanvankelijk werd gezien als een de facto
erkenning van de onafhankelijkheid van Kosovo. Echter, naderhand hebben
president Kostunica en premier Djindjic alsmede vice-premier Covic en
aartsbisschop Artemije meerdere malen een publieke oproep gedaan aan de
etnische Serviërs zich in het belang van hun eigen toekomst in Kosovo, te
registreren. Om tegemoet te komen aan de laat op gang gekomen registratie
van deze groep, is de registratietermijn verlengd van 8 tot 22 september.
Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in circa 170.000 nieuwe kiesgerechtigden
(100.000 binnen en 70.000 buiten Kosovo), het overgrote deel etnische
Serviërs.
De registratie van de etnische Serviërs was overigens geenszins een garantie
voor daadwerkelijke deelname van deze groep aan de verkiezingen. De FRJ en
Servische autoriteiten stelden als voorwaarde voor deelname van de etnische
Serviërs concrete vooruitgang op een drietal gebieden, te weten: terugkeer
ontheemden, veiligheid en de vermistenproblematiek. Om tot overeenstemming
te komen heeft er in de weken voorafgaand aan de verkiezingen een
uitgebreide pendeldiplomatie plaatsgevonden tussen Prishtinë/Pristina en
Belgrado. Hierbij wisten de Servische en FRJ autoriteiten de druk behoorlijk
op te voeren. Ook van de zijde van de internationale gemeenschap werd druk
uitgeoefend, o.a. door brieven van onder meer kanselier Schröder, premier
Blair en de Franse minister van Buitenlandse Zaken Vedrine, de oproep van de
Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlands Beleid van de EU Solana en een
telefoongesprek tussen president Bush en president Kostunica.
Uiteindelijk hebben de Servische en FRJ autoriteiten op 3 november een publieke oproep gedaan aan de etnische Serviërs deel te nemen aan de verkiezingen. Twee dagen later tekenden de FRJ en UNMIK een gezamenlijk document (Common Document) waarin de oproep tot deelname wordt herhaald. Dit document bevat tevens een aantal aandachtspunten voor de toekomstige relatie tussen de FRJ en UNMIK, zoals de terugkeer van ontheemden, de vermistenproblematiek en de veiligheid van de etnische Serviërs in Kosovo. Hiermee is aan de eisen van de FRJ tegemoet gekomen.
Verkiezingsuitslag
Met de gewelddadige incidenten tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van
oktober 2000 in het achterhoofd, was er enige vrees voor een herhaling van
deze situatie. Dit heeft zich niet bewaarheid. De verkiezingscampagne en de
verkiezingen zijn met uitzondering van enige incidenten vrij rustig
verlopen.
In totaal hebben 23 partijen en drie onafhankelijke kandidaten deelgenomen
aan de parlementsverkiezingen. Het merendeel hiervan is Albanees. Er heeft
één Servische partij deelgenomen: de Coalitie Terugkeer (Koalicija Povratak
- KP). Deze brede coalitie bestaat uit 20 Servische partijen en ngo's. De
Servische vice premier Covic is nauw betrokken geweest bij het opzetten van
deze coalitie. Rada Trajkovic is de voorzitter van de Coalitie Terugkeer. De
Roma, en de 'Egyptenaren' hebben zich verenigd in respectievelijk de
Verenigde Roma Partij van Kosovo (PREBK) en het Nieuwe Democratische
Initiatief (IRDK) dat op 8 juni 2001 is opgericht. De Turkse Democratische
Partij van Kosovo (KDTP) vertegenwoordigt de Turkse Gemeenschap.
Het opkomstpercentage voor de verkiezingen was 64%. Hoewel dit in relatieve termen minder is dan voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 (80%), is het absolute aantal geldig uitgebrachte stemmen hoger, nl. 788.000. Dit is 12% meer dan voor de gemeenteraadsverkiezingen. Belangrijkste reden hiervoor was de toename van de registratie o.a. door de deelname van de buiten Kosovo verblijvende stemgerechtigden. Middels de door de OVSE georganiseerde campagne 'Out of Kosovo Voting' konden zij hun stem uitbrengen in stembureaus in Montenegro en Servië. Ook bestond de mogelijkheid dit per post te doen. Deze groep was verantwoordelijk voor 147.500 van de uitgebrachte stemmen. Er was echter ook een groep Kosovaren die zich eerder heeft laten registreren in Kosovo, maar werkzaam is buiten Kosovo en uiteindelijk niet aan de verkiezingen heeft meegedaan. (de procedures voorzagen niet in stemmen bij volmacht). Volgens schattingen heeft deze groep het opkomstpercentage ongeveer 5% naar beneden gebracht. Bij de verkiezingen zijn geen data bijgehouden over de etniciteit van de kiezers. Echter, gebaseerd op de lokatie van de stembureau's, kan hiervan toch ruwe inschatting worden gemaakt: de opkomst in Albanees meerherheidsgebied was 67%; in minderheidsgebieden 47%. Voor wat betreft de elders in de FRJ verblijvende Kosovaren heeft 58% van de kiesgerechtigden in Servië en 57% in Montenegro zijn stem uitgebracht.
Gezien de zeer late oproep van de FRJ en Servische leiders aan de etnische Serviërs tot deelname aan de verkiezingen is de opkomst van de etnische Serviërs toch heel redelijk te noemen. De Coalitie Terugkeer wordt dan ook gezien als de grote winnaar van de verkiezingen. Deze overwinning wordt door de etnische Albanese partijen met argwaan bekeken. De LDK van Rugova heeft minder stemmen gehaald dan verwacht, maar blijft met 45% van de stemmen de grootste partij. De PDK behaalde 25% en de Coalitie Terugkeer 11%. De AAK tenslotte is de vier na grootste partij met 8% van de stemmen.
De vorming van de regering verliep moeizaam. Eind februari 2002, een kleine vier maanden na de verkiezingen waren de drie grootste etnische Albanese partijen pas in staat overeenstemming te bereiken over een regeringscoalitie en over de persoon van de president. De LDK was met 45% van de stemmen de grootste partij, waardoor het voor de hand lag dat de voorman van deze partij, de president in de persoon van Ibrahim Rugova, zou leveren. Rugova weigerde echter Hashim Thaci, van de op twee na grootste partij (PDK), de post van premier te laten invullen. Thaci op zijn beurt weigerde Rugova de functie van president te laten vervullen, waardoor er vier maanden lang een impasse bleef bestaan. Uiteindelijk werd er een deal gesloten waarbij Rugova akkoord ging met de benoeming van een ander PDK lid, Bajram Rexhepi, tot premier. Rugova zelf werd op 28 februari 2002 tot president gekozen.
Toenadering UNMIK - FRJ/Servië
Naast de regelmatige contacten in verband met de verkiezingen, was er in
2001 sprake van een algemene toenadering tussen UNMIK en de FRJ/Servische
autoriteiten. Deze toenadering is een direct gevolg van de val en
uitlevering van Milosevic aan het Joegoslavië Tribunaal in Den Haag en het
aantreden van president Kostunica als zijn opvolger. Kostunica vormt
voor UNMIK en de internationale gemeenschap een acceptabele nieuwe
gesprekspartner, waarrmee de banden in het belang van de regionale
stabiliteit aangehaald zijn. Ook belangrijk in dit verband is de rol van
Nebosja Covic, een van de 6 vice premiers van Servië. Covic is de Servische
vertegenwoordiger voor Kosovo en hoofd van een nieuw coördinatiecentrum voor
Servische belangen in Ulpiana/Gracanica. Het op 5 november 2001 door
UNMIK en de FRJ autoriteiten ondertekende 'Common Document'
institutionaliseert deze toenadering. Dit document is een intentieverklaring
van beide partijen tot samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk
belang. Het voorziet tevens in de oprichting van een 'High Level Working
Group' dat het officiële forum vormt voor de dialoog tussen UNMIK en de
instellingen voor tijdelijk zelfbestuur enerzijds en de FRJ autoriteiten
anderzijds.
De etnische Albanese bevolking bekijkt deze toenadering met argwaan,
aangezien deze ontwikkeling het perspectief op onafhankelijkheid niet
dichterbij brengt en geldstromen alsmede internationale belangstelling
worden verlegd. Bovendien zien vele Kosovaren in president Kostunica een
even grote nationalist als Milosevic. De nieuw gekozen president en regering
zullen de wens van de etnische Albanese bevolking voor onafhankelijkheid
slechts doen toenemen. Hiermee zal het antwoord op de vraag van de
uiteindelijke status van Kosovo zich in toenemende mate opdringen. Deze
situatie vereist in de komende periode dan ook een zorgvuldig opereren van
UNMIK en de internationale gemeenschap.
2.5 Veiligheidssituatie
---
Inleiding
De veiligheidssituatie in Kosovo heeft in 1998 en in de eerste helft van
1999 in het teken gestaan van de gewelddadigheden die zijn begaan door de
Joegoslavische strijdkrachten en de onder het Servische Ministerie van
Binnenlandse Zaken (MUP; Ministarstvo Unutrasnjih Poslova) ressorterende
politie- en veiligheidstroepen tegen de etnische Albanese bevolking in
Kosovo. Deze grootschalige schendingen van de mensenrechten hebben geleid
tot NAVO-luchtaanvallen op strategische doelen in de gehele FRJ (waaronder
Kosovo).
In deze periode heeft ook de UÇK gewelddadigheden jegens de etnische
Servische bevolking in Kosovo begaan.
In juni 1999 trokken de strijdkrachten en de Servische veiligheidstroepen
zich uit Kosovo terug op grond van VN-veiligheidsraadresolutie 1244. In
diezelfde maand begon de opbouw van UNMIK (als interim-bestuur van Kosovo)
en van KFOR (als vredesmacht).
De eerste weken na het vertrek van de Joegoslavische en Servische troepen
uit Kosovo werden gekenmerkt door een groot aantal gewelddadige acties van
(doorgaans) etnische Albanezen jegens etnische Serviërs, Roma en andere
minderheden. KFOR bevond zich in die periode nog in een opbouwfase, en was
in veel gevallen niet in staat om voldoende bescherming te bieden aan
personen uit deze groepen. UNMIK-Politie ving haar werkzaamheden pas later
aan.
In de periode augustus 1999 tot begin februari 2000 is de
veiligheidssituatie vervolgens verbeterd, ofschoon beslist niet gesteld kon
worden dat overal en te allen tijde de orde en veiligheid konden worden
gehandhaafd. Ernstige incidenten bleven voorkomen. Nadien is de
veiligheidssituatie geleidelijk verbeterd. KFOR en UNMIK Politie hebben hun
positie op het gebied van voorkomen van gewelddadigheden en het handhaven
van de openbare orde verder geconsolideerd.
In deze paragraaf zal eerst een beschrijving worden gegeven van de huidige
veiligheidssituatie in Kosovo. Daarna zal worden stilgestaan bij de rol van
KFOR, de UNMIK-politie en het Kosovo Beschermingskorps (TMK) daarin.
De veiligheidssituatie in Kosovo is vorig jaar in het algemeen verbeterd,
alhoewel (de dreiging van) etnisch gemotiveerd geweld tegen minderheden
blijft aanhouden. Hoewel het aantal zware misdrijven gericht op
minderheden is afgenomen is de frequentie van intimidatie, mishandeling,
brandstichting etc. nog steeds hoog. Met name de maanden augustus en
september 2001 lieten wederom een toename van etnisch gemotiveerd geweld
zien.
Het aantal incidenten waarbij wapens wordt gebruikt blijft hoog. Een aantal
etnische Serviërs en Roma is in het ziekenhuis opgenomen met verwondingen
veroorzaakt door handgranaten. De inspanningen van KFOR en UNMIK op het
gebied van onrechtmatig wapenbezit gaan ondertussen gewoon door.
Er is sprake van een nog immer gespannen situatie in het grensgebied met
Macedonië en het zuid-westelijke grensgebied van Servië met Kosovo (Presevo
vallei). Er komen incidenten voor en het risico van het overslaan van deze
incidenten naar Kosovaars grondgebied blijft aanwezig. Ook in Noord-Kosovo
blijft de veiligheidssituatie gespannen.
Het voortbestaan van parallelle veiligheidstructuren vormt een belemmering
voor de samenwerking met de UNMIK structuren.
Macedonië
Begin januari 2001 werd een aantal aanslagen op politiestations in het
westen van Macedonië opgeëist door een tot dan toe onbekende groepering, de
'Ushtria Çlimintare e Kombëtare' (UÇK(M)). Vervolgens bezette de
groepering het grensdorp Tanusevci, en riep het uit tot bevrijd Albanees
gebied. Deze gebeurtenissen vormden het begin van een gewapend conflict
tussen etnische Albanese Macedoniërs en Slavische Macedoniërs waarbij de
internationale gemeenschap betrokken is geraakt.
De Macedonische regering weet de gebeurtenissen op haar grondgebied aan
etinsche Albanese extremisten uit Kosovo. De op het Macedonische grondgebied
opererende extremistische etnische Albanezen zouden voor een belangrijk deel
oud UÇK strijders uit Kosovo zijn. Tevens zou de bevoorrading van deze
extremisten vanuit Kosovo plaatsvinden. Daarom sloot de Macedonische
regering 4 maart 2001 de grensovergangen met Kosovo. Kritiek was er ook
op KFOR: die zou te laat en te weinig hebben gedaan om deze extremisten
tegen te houden en de wapensmokkel over de Kosovaarse-Macedonische grens te
voorkomen. Na acties van het Macedonische regeringsleger, is de
betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij het conflict gegroeid.
Dit heeft uiteindelijk geleid tot de NAVO operatie 'Essential Harvest',
waarbij demilitarisering van het UÇK(M) gekoppeld werd aan hervormingen in
de grondwet, die de positie van de Albanezen in Macedonië verbetert.
Demilitarisering van het UÇK(M) heeft inmiddels plaatsgevonden, de discussie
over de grondwetswijzigingen is afgerond, maar de uitvoering van deze
amendementen verloopt moeizaam.
De gewelddadigheden in het noorden en noord-westen van Macedonië zorgden
ervoor dat een groot aantal mensen hun woonplaats verliet om elders een
veilig onderkomen te zoeken. Op 21 augustus 2001 was het totaal aantal
vluchtelingen uit Macedonië dat zich sinds het begin van het conflict in
Kosovo gevestigd had opgelopen tot 81.484. De meeste vluchtelingen
werden door familieleden opgevangen. De instroom van deze groep heeft in
Kosovo niet tot noemenswaardige veiligheidsrisico's geleid. Inmiddels is een
groot gedeelte van deze groep weer naar hun land teruggekeerd. Op 22
november 2001 bedroeg het aantal nog in Kosovo verblijvende vluchtelingen
ongeveer 2.000.
In hoeverre er een directe relatie is tussen extremisten uit Kosovo en de in
Macedonië opererende activisten is moeilijk aan te geven. Van het oude UÇK
in Kosovo is ongeveer 30% opgenomen in het Kosovo Beschermingskorps
(TMK). Van de resterende 70% is het niet onwaarschijnlijk dat een
aantal zich heeft aangesloten bij extremistische groeperingen, die met
geweld een Groot Albanië, of een bevrijding van bepaalde door etnische
Albanezen bevolkte gebieden in Macedonië voorstaan.
Hoewel van een crisissituatie niet langer langer sprake is, blijven zich met enige regelmaat incidenten voordoen tussen etnische Albanezen en Slavische Macedoniërs in de grensstreek met Kosovo. Ook de aanwezigheid van extremistische groeperingen in dit gebied die een Groot Albanië voorstaan maakt de veiligheidssituatie gespannen. UNMIK Politie en KFOR hebben in dit gebied dan ook verscherpte veiligheidsmaatregelen afgekondigd.
Presevo vallei
In het aan Kosovo grenzende deel van Zuid-Servië (de zogenaamde
Presevo-vallei), waar veel etnische Albanezen woonachtig zijn, is van medio
1999 tot eind mei 2001 regelmatig sprake geweest van gewelddadige incidenten
tussen enerzijds leden van de etnisch Albanese rebellenbeweging
'Bevrijdingsleger van Presevo, Medvedja en Bujanovac' (afgekort UÇPMB) en
anderzijds de Servische politie. Bij deze incidenten zijn aan beide zijden
doden en gewonden gevallen. UÇPMB was met name actief in de 5 kilometer
gedemilitariseerde bufferzone in het grensgebied van Servië en Kosovo. Na
terugtrekking van de Joegoslavische troepen, conform de Kumanovo
Overeenkomst van 9 juni 1999, slaagde KFOR er onvoldoende in een ander
element van deze overeenkomst af te dwingen, nl. de beveiliging van de grens
met Kosovo. Door deze onmacht van KFOR was de bufferzone voor het UÇPMB een
relatief veilig gebied waarin het UÇPMB weinig weerstand ondervond van de
licht bewapende Servische politie. Kosovo fungeerde hierbij zowel als
aanvoerroute als 'safe haven'.
Het politieke doel van de beweging was de afscheiding van het gebied van
Servië en aansluiting bij Kosovo. De tactiek van de beweging bestond uit het
uitlokken van een scherpe reactie van Servische zijde, om zo de steun van de
internationale gemeenschap te verkrijgen. Deze tactiek is niet gelukt. KFOR
stond de Joegoslavische troepen toe gefaseerd terug te keren in de
bufferzone, waardoor het UÇPMB gedwongen werd zich terug te trekken. Het
UÇPMB gaf zich over op 20 mei 2001, waarna ze hun wapens inleverden en hen
amnestie werd verleend. Voorts werd een pakket maatregelen voorgesteld dat
voor een betere vertegenwoordiging van de etnische Albanezen moest zorgen in
politieke, economische en sociale structuren. Een van deze maatregelen
was de vorming van multi-etnische politieteams. De eerste groep kandidaten
hiervoor studeerde op 17 oktober 2001 af.
De relatie tussen het UÇPMB en de oude UÇK blijft onduidelijk. Strijders
werden met name gerecruteerd in het zuid-oostelijke deel van Kosovo
(Viti/Vitina). Albanese bronnen maken in februari 2001 melding van een groot
aantal steden in Kosovo waarin posters waren opgehangen waarin de (officieel
ontmantelde) UÇK alle etnische Albanezen tussen de 18 en 48 jaar opriep zich
aan te sluiten bij hun volksgenoten in het UÇPMB. Over het algemeen wordt
aangenomen dat het UÇPMB voor een belangrijk deel bestond uit radicale
krachten uit Kosovo.
Hoewel er in de Presevo-vallei geen sprake meer is van een crisissituatie
blijven gewelddadige incidenten tussen etnische Albanezen en Serviërs
voorkomen. Met name een kleine groep extremistische etnische Albanezen is
hier verantwoordelijk voor.
Noord-Kosovo
Een ander gebied waar extremistische - dit maal etnische Servische -
elementen actief zijn is Noord-Kosovo. Met name in de stad
Mitrovicë/Kosovska Mitrovica heeft KFOR moeite de veiligheid te verzekeren,
mede door de persistente aanwezigheid van Servische parallelle
veiligheidsstructuren. Ondanks pogingen van UNMIK en KFOR via diverse
maatregelen een einde te maken aan deze situatie, slagen zij er niet in deze
parallelle veiligheidsstructuren in haar gelederen op te nemen en hiermee te
ontmantelen. Deze situatie zorgt dan ook nog regelmatig voor
(gewelddadige) incidenten. In Noord-Mitrovicë/Mitrovica hebben zich tijdens
de verkiezingen de nodige gevallen van intimidatie voorgedaan, maar deze
waren niet ernstig genoeg om de stemlokalen te sluiten.
De scheidslijn tussen het door (voornamelijk) etinsche Albanezen bewoonde
zuidelijke deel en het door (voornamelijk) etnische Serviërs bewoonde
noordelijke deel houdt niet op bij de stadsgrenzen. Het noordelijke deel van
Mitrovicë/Kosovska Mitrovica richting Servië is een vrijwel uitsluitend door
etnische Serviërs bewoond gebied. Dit gebied omvat o.a. de gemeenten
Leposavic/Leposaviq, Zvecan/Zveçan en Zubin Potok/Zubin Potok. De nabijheid
tot Servië versterkt de aanwezigheid van parallelle structuren ook op
bijvoorbeeld het gebied van onderwijs, en gezondheidszorg, waardoor de
implementatie van Resolutie 1244 door UNMIK onder druk komt te staan. De
situatie in Mitrovicë/Kosovska Mitrovica en Noord-Kosovo blijft dan ook de
nodige aandacht vragen.
Op basis van Veiligheidsraadresolutie 1244 bevindt zich in Kosovo sinds juni
1999 een internationale troepenmacht, KFOR ('Kosovo Force') geheten. In
Kosovo zelf telt KFOR momenteel rond de 40.000 manschappen. Buiten Kosovo
telt KFOR nog eens 7.500 ondersteunende manschappen (gestationeerd in
Macedonië, Albanië en Griekenland). De Commandant van KFOR is momenteel de
Fransman Marcel Valentin. De NAVO is voornemens haar drie operaties in de
Balkan te rationaliseren. Deze rationalisatie zal in eerste instantie
voornamelijk betrekking hebben op de logistieke kant van de operaties. Ook
zal zwaar geschut vervangen worden door materiaal dat geschikter is voor
kleinschaliger veiligheidsoperaties.
De taakstelling van KFOR bestaat uit het toezicht houden op de naleving van
internationale verdragen en de handhaving van de openbare orde en
veiligheid. Dit laatste gebeurt in nauwe samenwerking met de
UNMIK-politie, die vooralsnog niet in staat is om alle taken op het gebied
van de handhaving van de openbare orde in Kosovo op zich te nemen. In de
regio Mitrovicë/Kosovska Mitrovica is KFOR dan ook eerstverantwoordelijk
voor bescherming en veiligheid, en in de regio's Gjilan/Gnjilane en Pejë/Pec
deelt KFOR deze verantwoordelijkheid met de UNMIK-politie.
KFOR voert in heel Kosovo patrouilles uit, bemant checkpoints en draagt zorg voor permanente bewaking van bepaalde 'kwetsbare' locaties zoals kerken, huizen en bedrijven. Hoewel niet exclusief opgezet voor minderheden, zijn de meeste activiteiten van KFOR wel gericht op de bescherming van deze groepen. Daarnaast zijn KFOR's inspanningen de laatste tijd gericht op de bestrijding van illegaal wapenbezit en de georganiseerde misdaad.
De politietaken in Kosovo worden uitgevoerd door de multinationale UNMIK
Politie, soms in samenwerking met KFOR (zie 2.5.2.). Daarnaast wordt er een
lokale politie capaciteit opgebouwd middels de door de OVSE-pijler van UNMIK
verzorgde politieopleiding voor Kosovaren, de 'Kosovo Police Service (KPS)
(zie 2.5.4.)
Als interim civiel bestuur heeft UNMIK de taak zorg te dragen voor de
handhaving van de openbare orde. UNMIK heeft toestemming hiertoe een
internationale civiele politiemacht ('UNMIK-politie') in te zetten, met een
maximale grootte van 4.718 personen.
De opbouw van de UNMIK-politiemacht is zo goed als afgerond. In december
2001 telde de UNMIK-politie 4.503 personen. De UNMIK-politie heeft de
primaire bevoegdheid om strafbare feiten te onderzoeken. UNMIK heeft in 2001
een aantal taken overgenomen van KFOR. In de regio's Prishtinë/Pristina,
Prizren/Prizren, Gjilan/Gnjilane en Pejë/Pec is de UNMIK-politie
verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid. In
Mitrovica is KFOR eerstverantwoordelijk voor bescherming en veiligheid.
Teneinde een lokale politiecapaciteit op te bouwen verzorgt de OVSE peiler van UNMIK een politieopleiding voor Kosovaren voor de Kosovo Police Service (KPS). De bedoeling is dat deze politie uiteindelijk operationeel wordt in heel Kosovo en op termijn de reguliere politietaken van UNMIK overneemt.
Op 30 maart 2002 heeft de 18e groep van studenten de door de OVSE opgerichte opleiding ten behoeve van de KPS met succes afgerond. In totaal hebben thans 4.685 personen deze opleiding gevolgd. Na de basisopleiding volgt verdere veldtraining gedurende 15 weken onder leiding van een functionaris van de UNMIK-politie, alsmede additionele theoretische training. Onder de studenten die de opleiding voor de KPS hebben gevolgd bevinden zich minderheden (circa 17 procent) en vrouwen (circa 18 procent). Tevens is gestart met het verder ontwikkelen van de capaciteit van het middenkader. Thans zijn er 265 politiemensen getraind op het gebied van leiding en management. Er is een start gemaakt met de integratie van KPS politiemensen in de UNMIK-grenspolitie. De planning is dat zij eind 2002 aanzienlijke bevoegdheden op dit gebied zullen krijgen.
De demilitarisering van het UÇK is op 20 september 1999 voltooid en op diezelfde datum is het UÇK formeel opgeheven. In de demilitariseringsovereenkomst is de vervanging door een nieuw korps opgenomen, hetgeen nadere vorm heeft gekregen in UNMIK-verordening 1999/8 van 20 september 1999. Die verordening voorziet in de oprichting van een 'Kosovo Beschermingskorps' (Trupat e Mbrojtes se Kosoves; afgekort TMK).
Het TMK is een burgermacht met een mandaat om in noodgevallen bijstand te
verlenen en om diensten voor de gemeenschap te verrichten. Het TMK heeft
geen mandaat voor rechtshandhaving of verdediging. Het TMK valt onder de
Speciale Vertegenwoordiger en wordt operationeel door KFOR begeleid. Op 21
januari 2000 is het TMK formeel opgericht; circa 30% van de voormalige UÇK
strijders werd er in opgenomen.
Het TMK zal op termijn bestaan uit 5.000 personen (3.000 leden en 2.000
reservisten), van wie minimaal tien procent dient te behoren tot een
minderheidsgroep. De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) is
belast met de rekrutering voor het TMK. Potentiële kandidaten krijgen
identiteitskaarten en ondergaan een uitgebreide screening.
Leden van het TMK hebben zich in de beginperiode schuldig gemaakt aan
(betrokkenheid bij) criminele activiteiten, machtsmisbruik en intimidatie
jegens minderheden. In een poging een einde te maken aan dit gedrag is de op
10 augustus 2001 door de commandanten van KFOR en TMK een nieuwe
disciplinaire code ondertekend. Tevens is er een TMK-inspectiekorps
opgericht dat gevallen van (vermeende) schending van deze code door
TMK-leden moet onderzoeken. Er zijn ongeveer 10-20 schendingen van deze code
per maand. In het jaar 2001 betreft het over het algemeen kleine
overtredingen van de code.
In juli 2001 telde het TMK 4000 personen. Minderheden vormen een kleine
groep in het TMK. Recentelijk is er belangstelling getoond door de etnische
Servische gemeenschap uit Ulpiana/Gracanica (regio Prishtinë/Pristina) om
deel te nemen aan het TMK. Deze groep zal dan een kleine TMK eenheid van
etnische Serviërs vormen binnen de Regionale 'Task Group 5'. De TMK-leden
volgen speciale, door IOM gecoördineerde trainingen op het gebied van
planning en beheer van werkzaamheden in noodsituaties. Daarnaast worden
TMK-leden ingezet in tal van werkprojecten, zoals de reparatie van wegen en
de wederopbouw van scholen, huizen, omheiningen en bruggen.
Eind 2001 is de verantwoordelijkheid voor het 'UN Mine Action Coordination
Plan' (UNMACC) overgedragen aan het ministerie voor 'Civil Security and
Emergency Perparedness' en het TMK. Sinds 20 augustus 2001 zijn voor de
uitvoering van het ontmijningsprogramma ongeveer 120 personen van het TMK
opgeleid.
De bevoegdheid om een wapen te dragen wordt niet aan alle TMK-leden
verleend. Diegenen die wel bevoegd zijn, krijgen een door de Speciale
Vertegenwoordiger afgegeven 'Weapons Authorisation Card'.
Mede gezien de aanleiding voor zijn oprichting, kan het TMK niet geheel los
worden gezien van het voormalige UÇK. Met enige regelmaat (bijvoorbeeld rond
herdenkings- en feestdagen, zoals de Dag van de Albanese Vlag) geeft het TMK
- dan wel één of meerdere van zijn leden - dan ook uiting aan met het UÇK
gelieerde doelstellingen.
2.6 Sociaal-economische situatie
---
Economie en werkgelegenheid
De Kosovaarse economie bevindt zich momenteel in de overgangsfase van
wederopbouw naar duurzame economische ontwikkeling. Concreet betekent dit
dat de afhankelijkheid van de donorbijdragen moet worden vervangen door
werkgelegenheid, productieve ondernemingen, en zelfvoorzienende economische
activiteiten. De twee belangrijkste middelen die UNMIK aanwendt om dit te
bereiken zijn privatisering en de creatie van een banksysteem voor kredieten
en investeringen. Een andere nieuwe bron van inkomsten is de in juli 2001
ingevoerde BTW. Vanaf 1 april 2002 zal er ook inkomsten belasting
geheven gaan worden in Kosovo. De invoering van een effectief
belastingsysteem draagt bij aan de normalisering van de economie en het
ontmantelen van de 'schaduw' economie die in Kosovo sinds het einde van de
jaren tachtig functioneerde.
Het maandelijkse inkomen voor werknemers in de commerciële sector wordt
geschat op DM 750. Het IMF schat het inkomen per hoofd van de bevolking
in Kosovo op USD 1.130. Geldovermakingen van de naar schatting 200.000 in
het buitenland werkende Kosovaren (sinds de zeventiger jaren werken en wonen
veel Kosovaren in het buitenland, met name in Duitsland en Zwitserland)
alsmede buitenlandse hulp zijn samen verantwoordelijk voor circa eenderde
deel van dit inkomen.
De afhankelijkheid van de import is groot: 85 procent en er vindt nauwelijks
export plaats. Buitenlandse investeringen zijn nihil.
De sociaal-economische problemen in Kosovo zijn groot. De werkloosheid is hoog. In de leeftijdsgroep van 20-24 jaar is 72 procent van de vrouwen en 74 procent van de mannen werkloos. In de leeftijsgroep 20-59 is dit respectievelijk 53 procent en 48 procent. Deze personen zijn veelal aangewezen op hulp van familie, aangezien een algeheel stelsel van werkloosheidsuitkeringen in Kosovo vooralsnog ontbreekt.
Huisvesting
Tijdens de Kosovo-crisis zijn ongeveer 50.000 huizen beschadigd, en
evenzoveel huizen compleet vernietigd. Het westen van Kosovo is het zwaarst
getroffen. Ondanks het feit dat de wederopbouw van Kosovo goed op gang is
gekomen, dienen thans nog naar schatting 73.000 woningen gerepareerd dan wel
herbouwd te worden. Voor het jaar 2001 was gepland 10.000 zwaar beschadigde
huizen te repareren. Hiervan was in oktober 2001 6.083 afgerond, of nog in
aanbouw.
Vrijwel alle Kosovaren hebben een dak boven het hoofd. Zij die niet in hun
eigen huis kunnen wonen, verblijven bij familie of gastgezinnen of in
tijdelijke, door UNMIK verzorgde, opvangcentra. De opvangcapaciteit van
gastgezinnen en van UNMIK is echter beperkt.
In Kosovo is sprake van een onduidelijke situatie ten aanzien van
woonrechten. Belgrado stelde vanaf 1989 discriminatoire eigendomswetgeving
op, waardoor aanzienlijke aantallen etnische Albanezen hun woonrechten op
sociaal woningbezit verloren. Deze woonrechten werden herverdeeld aan
etnische Serviërs en Kroatisch Servische vluchtelingen in Kosovo. Wettelijke
registratie van eigendomstransacties vond nauwelijks plaats, waardoor er
weinig betrouwbare gegevens beschikbaar zijn. Bovendien werden in 1998 veel
archieven en cadasters vernietigd.
Tegen deze achtergrond is het opzetten van een systeem voor het vaststellen
van woonrechten van essentieel belang. Niet alleen voor de Kosovaren die nog
in Kosovo verblijven, maar ook voor de terugkeer van binnenlands ontheemden
en vluchtelingen naar Kosovo. UNMIK heeft hiertoe op 15 november 1999 het
'Housing and Property Directorate' (HPD) opgericht. Dit orgaan heeft de
exclusieve verantwoordelijkheid voor het vaststellen van 'woonrechten' in
Kosovo (waarmee illegale bewoners van een pand in de toekomst rechtelijk
kunnen worden verwijderd), alsmede voor het toewijzen van leegstaande
woningen. Dit orgaan is inmiddels in de regio's Prishtinë/Pristina,
Gjilan/Gnjilane, Mitrovicë/Kosovoska Mitrovica en Pejë/Pec operationeel.
Tevens is er een 'Claims Commission' opgericht. Deze Commissie heeft tot
oktober 2001 4000 claims ontvangen. Teneinde het cadastrale
informatiesysteem in Kosovo te herstellen is o.a. een database opgericht.
Ook zijn er onderhandelingen gaande met de FRJ en de Servische autoriteiten
over teruggave van kadastrale documenten die mee naar Servië zijn
genomen.
In augustus 2001 heeft de Speciale Vertegenwoordiger verordening 2001/17
aangenomen: 'On the registration of contracts for the sale of real property
in specific geographic areas in Kosovo'. Deze verordening schrijft voor dat
bij de verkoop van huizen/land in bepaalde etnisch gemengde gebieden, de
gemeentelijke bestuurder het verkoopcontract eerst moet beoordelen, alvorens
de lokale rechtbank het goedkeurt. De verordening volgt op incidenten waarin
minderheden onder dwang hun eigendommen moesten verkopen.
Bovennoemde initiatieven dragen bij aan een herstel van een effectief
systeem van eigendomsrechten. Echter, de OVSE wijst erop dat het huidige
systeem nog lang niet afdoende functioneert. Tot de problemen behoren onder
andere het gebrek aan duidelijke interpretatie van de wetgeving op dit
gebied, geringe financiering van de Housing and Property Directorate (HPD)
en de Claims Commission, waardoor de taken niet volledig kunnen worden
uitgevoerd en onduidelijke taakverdeling tussen de HPD en de gemeentelijke
autoriteiten.
Sociale zekerheid
Kosovo kent vooralsnog geen algemeen stelsel van sociale zekerheid. In
plaats daarvan heeft UNMIK een programma van sociale hulpverlening opgezet
dat assistentie verleent aan sociaal kwetsbare families. Het stelsel kent
twee categorieën. Categorie I: families waarvan geen enkel lid in staat is
om te werken en Categorie II: families waarvan geen enkel lid van de familie
een baan kan vinden, en met ten minste één kind onder de vijf jaar. Een
familie kan - afhankelijk van o.a. gezinsgrootte- maximaal 61 Euro per maand
ontvangen. Tot juli 2001 ontvingen 54.000 families (met 192.832
familieleden) deze bijstand. Hiervan zijn 1256 families (6266 familieleden)
Macedonische vluchtelingen. De hoogste concentratie van hulpontvangers komt
uit de regio Prizren/Prizren.
Ten aanzien van weduwen zij opgemerkt dat er inmiddels pensioenen in het
huidige Kosovo zijn, al zijn de bedragen minimaal. In de gebieden waar
etnische Serviërs de meerderheid vormen worden de pensioenen nog steeds
uitbetaald door Belgrado. Het stelsel van sociale voorzieningen is slechts
gericht op diegenen die niet in staat zijn om te werken en geen
bestaansmiddelen of eigendommen hebben. De sociale voorzieningen in Kosovo
zijn niet hoog genoeg om zelfstandig te kunnen leven, waarbij zij opgemerkt
dat de sociale cohesie met name op het platteland in Kosovo groot is.
Gezondheidszorg
De gezondheidszorg in Kosovo is in het afgelopen jaar aanzienlijk verbeterd
en is thans in staat om in de eenvoudige noden van de huidige Kosovaarse
bevolking te voorzien. Ingewikkelde behandelingen en
langetermijnbehandelingen zijn echter vooralsnog niet in voldoende mate
beschikbaar. Aandoeningen als kanker, hormonale stoornissen, HIV/aids,
ernstige en chronische geestelijke ziekten en stoornissen, alsmede
aandoeningen waarbij hartoperaties of intra-oculaire operaties vereist zijn,
kunnen momenteel niet naar behoren worden verholpen in Kosovo.
De geestelijke gezondheidszorg in Kosovo is in hoge mate gecentraliseerd en
gericht op ziekenhuisbehandeling. Dienstverlening op lokaal niveau is
vrijwel afwezig (uitgezonderd op het gebied van tijdens het conflict
opgelopen trauma's). Patiënten worden meestal farmaceutisch behandeld, en
behandelingen gericht op herintegratie zijn vrijwel afwezig. Kosovo kent één
psychiatrische inrichting in Shtime/Stimlje.
Behandelingsmogelijkheden van posttraumatische stressstoornissen op lokaal
niveau zijn in redelijke mate aanwezig en nemen toe. Organisaties als IOM
ontplooien diverse activiteiten op dit terrein.
Met hulp van de WHO is UNMIK bezig met een hervorming van het stelsel van
geestelijke gezondheidszorg in Kosovo. Het accent zal daarbij liggen op
dienstverlening vanuit de (lokale) gemeenschap. Onderdeel van de hervorming
vormt de opening van gemeenschapscentra voor geestelijke gezondheidszorg,
waarvan er inmiddels drie zijn gebouwd.
De beperkte bewegingsvrijheid van personen die in de directe omgeving van
hun leefgebied een etnische minderheid vormen (zie 3.4.4) doet zich ook
gelden op het gebied van de gezondheidszorg. Behandeling van etnische
minderheden in tot de etnische 'meerderheid' behorende instellingen vindt
vrijwel niet plaats. Dankzij ambulante posten en kleine
'minderheidsziekenhuizen' (zoals in de enclave Ulpiana/Gracanica) is de
toegang van deze personen tot gezondheidszorg echter in het algemeen
toereikend. Etnische Serviërs kunnen bovendien in noodgevallen worden
overgebracht naar ziekenhuizen in Servië. Ook NGO's als UNICEF ondernemen
gezondheidsprojecten gericht op minderheden zoals een grootscheepse
inentingscampagne in de maanden augustus en september 2001.
2.7 Onderwijs
---
Het onderwijs in Kosovo was in de jaren negentig in twee delen gesplitst:
enerzijds de 'reguliere' Servische onderwijsinstellingen, die aangestuurd
werden door het Servische ministerie van onderwijs, en anderzijds het
'parallelle' etnische Albanese onderwijssysteem, dat geheel buiten de
Servische autoriteiten om functioneerde. Het etnische Albanese onderwijs
vond met name plaats bij particulieren thuis. Hoewel dit parallelle systeem
via een eigen belastinginningssyteem aan de nodige middelen kon komen, had
deze situatie desondanks grote gevolgen voor de kwaliteit en de kwantiteit
van het onderwijs.
Het JIAS-departement voor onderwijs en wetenschappen van UNMIK was tot de
verkiezingen verantwoordelijk voor het onderwijs in geheel Kosovo, en heeft
op dit terrein aanzienlijke vooruitgang geboekt. Zo zijn circa 1,8 miljoen
nieuwe schoolboeken gedrukt en uitgedeeld aan Kosovaarse scholieren (van
alle etniciteiten), na op inhoud te zijn gescreend. UNMIK is gestart met de
afgifte van (nieuwe) schooldiploma's voor zowel de lagere als de middelbare
school. Er zijn nieuwe scholen geopend, en andere scholen ontvangen
technische assistentie of worden gereorganiseerd met buitenlandse steun. Een
speciale eenheid houdt toezicht op de bouw en de renovatie van scholen.
Er is een pakket aan hervormingsmaatregelen aangenomen, dat het Kosovaarse
onderwijssysteem op een lijn moet brengen met Europese standaarden. Het
betreft hier hervormingen over de gehele breedte en diepte van het
onderwijsveld: van basisonderwijs, tot voortgezet en hoger onderwijs; van de
opleiding van docenten tot het curriculum.
Kosovo telt 919 lagere scholen, 72 middelbare scholen , 7 hogescholen en één
universiteit (in Prishtinë/Pristina, met dépendance in Mitrovicë/Kosovska
Mitrovica). Er zijn circa 400.000 schoolgaande kinderen en 22.000
onderwijzers.
De geboekte vooruitgang laat onverlet dat etnisch gemengd onderwijs, met
etnische Servische en etnische Albanese scholieren, vrijwel niet bestaat. De
etnische Servische minderheid in Kosovo heeft haar eigen lagere en
middelbare scholen. Over het algemeen kan gesteld worden dat de etnische
Serviërs afwijzend staan tegenover pogingen van UNMIK tot één geïntegreerd
onderwijssysteem te komen. Hoewel er geen sprake mag zijn van
parallelle structuren, bestaan er sterke banden met het onderwijssysteem in
Servië. Het kerncurriculum staat het gebruik van lesmateriaal afkomstig uit
Belgrado toe. Het Albanees wordt aangeboden als een optie, maar is niet
verplicht. Een probleem voor het onderwijs aan de Servische minderheid is de
hoge uitstroom van (etnische Servische) leraren naar Servië.
Het volgen van onderwijs aan de Universiteit van Pristina is voor de
etnische Serviërs problematisch, gelet op de beperkte bewegingsvrijheid die
etnische Serviërs in Pristina genieten.
Ook de andere etnische minderheden in Kosovo hebben toegang tot het
onderwijs. Ofschoon voor de verschillende Roma-groepen (zoals de Ashkali, de
Cergari en de 'Egyptenaren') geldt dat de kinderen niet - of niet regelmatig
- naar school gaan, is dit eerder een cultureel probleem dan een probleem
met betrekking tot de veiligheid dan wel de toegang tot het onderwijs.
Cergari-kinderen gaan meestal naar de Servische scholen; Ashkali en
'Egyptenaren' naar Albaneestalige scholen. Turkse kinderen kunnen op sommige
lagere scholen onderwijs in het Turks volgen. Slavische Moslims (zie 3.5.5)
hebben onlangs hun eigen schoolboeken geïmporteerd uit Bosnië-Herzegovina.
Vanuit het buitenland teruggekeerde etnische Albanese kinderen kunnen zonder
problemen naar school. In enkele plaatsen zijn zelfs 'awareness raising'
programma's gestart ten behoeve van het onderwijzend personeel, waarin
gewezen wordt op de specifieke problemen die deze kinderen zouden kunnen
ondervinden. Voor inschrijving aan een Kosovaarse school behoeven deze
'terugkeerders' niet geregistreerd te staan in het centrale register van de
burgerlijke stand.
2.8 Documenten
---
Sinds najaar 1999 geven de gemeentelijke (UNMIK-)autoriteiten in Kosovo de
volgende documenten af: geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten, alsmede
bewijzen van ongehuwd zijn respectievelijk nog in leven zijn. De formulieren
zijn drietalig (Albanees, Servisch en Engels) en dragen het VN-logo.
In het verleden door 'zelfbenoemde' (Albanese dan wel Servische)
autoriteiten uitgegeven documenten worden niet erkend door UNMIK. Personen
in het bezit van dergelijke documenten kunnen zich tot UNMIK wenden om
erkende documenten te verkrijgen.
UNMIK geeft geen bewijzen van staatsburgerschap af, aangezien Kosovo deel
uit maakt van de Federale Republiek Joegoslavië.
In november 2001 heeft de Speciale Vertegenwoordiger een verordening
getekend over rijbewijzen. In het voorjaar van 2002 zal UNMIK beginnen met
de daadwerkelijke afgifte van deze rijbewijzen. Op dit moment kunnen
Kosovaren die een FRJ-rijbewijs hebben dit document laten verlengen bij de
gemeentelijke autoriteiten, en kunnen Kosovaren die geen FRJ-rijbewijs meer
hebben bij de burgerlijke stand een uittreksel aanvragen waarin staat dat
aan hen ooit een dergelijk rijbewijs is verstrekt. Tot de daadwerkelijke
afgifte van de rijbewijzen, is een FRJ rijbewijs dat na 12 januari 1999
afloopt geldig tot 30 juni 2002. Daarna moeten ze vervangen worden zijn door
een geldig FRJ of Kosovo rijbewijs.
Op basis van UNMIK-verordening 2000/13 van 17 maart 2000 heeft de
OVSE-pijler van UNMIK de registratie van de inwoners van Kosovo ter hand
genomen. Deze registratie is in de zomer van 2000 voltooid en de gegevens
zijn overgedragen aan de pijler II van UNMIK (civiel bestuur), die het
centrale register van de burgerlijke stand verder zal beheren. Aan personen
die zijn opgenomen in dit centrale register zal door UNMIK een
identiteitsbewijs worden verstrekt. In oktober 2001 waren er al 1 miljoen
van dergelijke identiteitsbewijzen uitgegeven.
Op basis van UNMIK-verordening 2000/18 van 29 maart 2000 kunnen personen die
zijn opgenomen in het centrale register van de burgerlijke stand een
aanvraag indienen voor een UNMIK-reisdocument. UNMIK is begonnen met de
afgifte van dit document, dat donkerblauw van kleur is en aan de binnenkant
een gescande foto alsmede een vingerafdruk van de houder bevat. Het document
is twee jaar geldig. Inmiddels hebben 26 landen aangegeven dit document te
erkennen (waaronder alle Schengen landen, de VS, Zwitserland, Albanië en
Turkije), hetgeen niet wegneemt dat een visumplicht van toepassing is.
Macedonië heeft tevens aangegeven het document te erkennen. In de praktijk
echter moeten regelmatig steekpenningen aan de grens met Macedonië betaald
worden. In januari 2002 waren er 112.000 reisdocumenten uitgegeven.
Overigens probeert UNMIK steeds meer Kosovaren ertoe te bewegen een
Joegoslavisch paspoort aan te vragen.
Voor het verkrijgen dan wel het laten verlengen van FRJ-paspoorten zijn
Kosovaren aangewezen op het kantoor van het Joegoslavische Ministerie van
Buitenlandse Zaken in Prishtinë/Pristina. In Nederland verblijvende
Kosovaren kunnen tevens een FRJ paspoort aanvragen dan wel verlengen bij de
vertegenwoordiging van de Federale Republiek van Joegoslavië in Den Haag.
Hiervoor dienen de volgende documenten overlegd te worden:
- een uitreksel uit het geboorte- alsmede het bevolkingsregister in de FRJ
dat is afgegeven binnen zes maanden voor de aanvraag;
- het oude paspoort, identiteitskaart of rijbewijs;
- een bewijs van een legaal verblijf in Nederland;
- 3 pasfoto's.
2.9 Samenvatting
---
Kosovo maakt deel uit van de Federale Republiek Joegoslavië, maar wordt op
basis van Veiligheidsraadresolutie 1244 sinds juni 1999 voor onbepaalde tijd
bestuurd door de 'United Nations Interim Administration Mission in Kosovo'
(UNMIK). Aan het hoofd van UNMIK staat een Speciale Vertegenwoordiger (SV)
van de Secretaris-Generaal van de VN. Eveneens op basis van resolutie 1244
bevindt zich in Kosovo een internationale troepenmacht, KFOR geheten.
UNMIK tracht de participatie van de Kosovaarse bevolking in het interim-bestuur te bevorderen. Daarom zijn er op 17 november 2001 parlementsverkiezingen gehouden. De gekozen Kosovaarse democratische instellingen hebben bevoegdheden gekregen voor een groot aantal gebieden. UNMIK blijft echter verantwoordelijk voor de uitvoering van resolutie 1244 en zal dan ook maatregelen kunnen nemen, als de nieuwe instellingen zich niet in overeenstemming met deze resolutie gedragen. Tevens blijft de VN onder meer verantwoordelijk voor justitie, rechtshandhaving en de veiligheid. Op het gebied van buitenlands beleid moet de SV in overleg treden met de nieuwe Kosovaarse regering. De eerste bijeenkomst van het parlement vond plaats op 10 december 2001. Op 28 februari 2002 is Ibrahim Rugova tot President van Kosovo gekozen. De enige deelnemende partij voor de etnische Serviërs - Coalitie Terugkeer - wordt als de grote overwinnaar van de verkiezingen gezien; zij heeft één ministerspost verkregen. Gehoopt wordt dat de invulling van de zetels in het parlement door de etnische Serviërs tot een geleidelijke toenadering tussen etnische Serviërs en etnische Albanezen zal leiden. De gekozen instellingen vormen een belangrijke stap in de ontwikkeling van voorlopig zelfbestuur in Kosovo.
De huidige veiligheidssituatie is ten opzichte van begin 2001 in het
algemeen verbeterd. KFOR en de UNMIK-politie hebben hun positie op het
gebied van het voorkomen van gewelddadigheden en het handhaven van openbare
orde verder geconsolideerd. Echter, gevallen van etnisch gemotiveerd geweld
blijven voorkomen. Ook het aantal misdrijven waarbij wapens in het spel zijn
is verontrustend hoog. Naast de algehele verbetering van de
veiligheidssituatie bestaat er nog altijd een dreiging van extremisme in de
grensgebieden met Zuid Servië en Macedonië. Hoewel UNMIK en KFOR voor deze
gebieden verscherpte veiligheidsmaatregelen nemen, blijft het risico van
overslaan van het geweld naar Kosovo aanwezig. In Noord-Kosovo zijn
parallelle veiligheidsstructuren aanwezig, waardoor KFOR en UNMIK in de
uitvoering van hun taken belemmerd worden.
De huidige economische groei in Kosovo laat onverlet dat de
sociaal-economische problemen in Kosovo groot zijn. Een groot deel van de
Kosovaarse bevolking is nog altijd werkloos. Er is vooralsnog geen algemeen
stelsel van sociale zekerheid in Kosovo; in plaats daarvan verleent UNMIK
hulp aan de sociaal meest kwetsbare families. Naar schatting 73.000 huizen
in Kosovo dienen nog gerepareerd dan wel herbouwd te worden (vrijwel alle
Kosovaren hebben echter een dak boven het hoofd). De faciliteiten in de
gezondheidszorg zijn (ofschoon in het afgelopen jaar aanzienlijk verbeterd)
nog immer beperkt.
Op het gebied van het onderwijs heeft UNMIK inmiddels aanzienlijke
vooruitgang geboekt. Er zijn nieuwe scholen geopend, en andere scholen
ontvangen technische assistentie of worden gereorganiseerd met buitenlandse
steun. Alle etnische minderheden in Kosovo hebben toegang tot onderwijs.
Vanuit het buitenland teruggekeerde etnische Albanese kinderen kunnen zonder
problemen naar school. De geboekte vooruitgang laat echter onverlet dat
etnisch gemengd onderwijs, met etnische Servische en etnische Albanese
scholieren, vrijwel niet bestaat.
Sinds najaar 1999 geven de gemeentelijke (UNMIK-)autoriteiten in Kosovo
documenten als geboorte- huwelijks- en overlijdensakten af. UNMIK geeft geen
bewijzen van staatsburgerschap af, aangezien Kosovo deel uit maakt van de
Federale Republiek Joegoslavië. UNMIK is overgaan tot de afgifte van
identiteitsbewijzen aan personen die zijn opgenomen in het centrale
bevolkingsregister. In 2001 is tevens begonnen met de afgifte van
reisdocumenten. Met de afgifte van rijbewijzen zal in het voorjaar van 2002
worden begonnen.
3 Mensenrechten
---
In dit hoofdstuk staat de huidige mensenrechtensituatie in Kosovo centraal.
Allereerst zal worden ingegaan op de waarborgen en toezichtsmechanismen die
in Kosovo aanwezig zijn ter bescherming van de mensenrechten. Vervolgens zal
specifiek worden ingegaan op de feitelijke naleving (en mogelijke schending)
van mensenrechten in Kosovo, waarna aandacht zal worden besteed aan de
positie van de specifieke groepen, waaronder etnische minderheden.
3.1 Juridische context
---
Tot het einde van het Kosovo-conflict in juni 1999 werden de de juridische
waarborgen voor de naleving van de mensenrechten in Kosovo gevormd door de
grondwetten van de FRJ en de deelrepubliek Servië, en de internationale
verdragen op het gebied van mensenrechten waarbij de FRJ partij was.
De basis voor de huidige waarborgen ter bescherming van de mensenrechten in Kosovo vormt de VN-veiligheidsraadresolutie 1244 van 10 juni 1999. In deze resolutie wordt het beschermen en bevorderen van de mensenrechten als één van de kernverantwoordelijkheden van de internationale civiele presentie in Kosovo aangemerkt. Deze verantwoordelijkheden worden uitgewerkt in de UNMIK verordeningen 1999/24 van 12 december 1999 en 2000/59 van 27 oktober 2000. Hierin wordt bepaald dat de huidige constitutie van Kosovo (de rechtsregels die de gezagsfunctie in Kosovo organiseren en er de werkingssfeer van afpalen) gevormd wordt door de volgende vier rechtsbronnen:
· internationaal erkende mensenrechtennormen;
· UNMIK-verordeningen;
· de wetgeving die van toepassing was in Kosovo op 22 maart 1989 (toen in
Servië nog niet de nieuwe grondwet was aangenomen die de autonomie van de
provincie Kosovo feitelijk ophief);
· de wetgeving die van toepassing was in Kosovo tussen 22 maart 1989 en 12
december 1999 (voorzover deze gunstiger is voor een verdachte, dan wel een
hiaat opvult waar niet in wordt voorzien door de wetgeving van 22 maart
1989).
Het door de SV in mei 2001 gepresenteerde 'Constitutional Framework for
Provisional Self-Government' legt de basis voor de op 17 november 2001
gekozen Kosovaarse democratische instellingen voor zelfbestuur. In het
Framework wordt de intentie tot inachtneming van de internationaal erkende
mensenrechtennormen herhaald.
Een van de vier rechtsbronnen van Kosovo, zoals vastgelegd in UNMIK
verordening 1999/24 en 2000/59 wordt gevormd door de internationaal erkende
mensenrechtennormen. Vanwege de bijzondere status van Kosovo, het is immers
geen staat, en vanwege de tijdelijke aanwezigheid van de VN in Kosovo is er
geen sprake van daadwerkelijke ondertekening cq. ratificering van
internationale verdragen. Wel worden deze verdragen door UNMIK als leidende
principes voor het bestuur in Kosovo onderschreven. In bovengenoemde UNMIK
verordeningen worden de volgende verdragen genoemd:
- De Universele Verklaring over Mensenrechten van 10 december 1948;
De Europese Conventie inzake de Bescherming van Mensenrechten en
Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950 en de bijbehorende Protocollen;
Het Internationale Verdrag inzake Burger - en Politieke Rechten van 16
december 1966 en de bijbehorende Protocollen;
Het Internationale Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten
van 16 december 1966;
Het Verdrag inzake de Uitbanning van Alle Vormen van Rassendiscriminatie van
21 december 1965;
Het Verdrag inzake Uitbanning van Alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen
van 17 december 1979;
Het Verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Vernederende
Behandeling of Bestraffing van 17 december 1984;
Het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind van 20 december
1989.
Het 'Constitutional Framework for Provisional Self-Government' van mei 2001
noemt zes van de acht bovennoemde internationaal erkende
mensenrechtenverdragen in het hoofdstuk aangaande mensenrechten. Aanvullend
worden ook de volgende verdragen genoemd:
het Europees Verdrag inzake Regionale of Minderheidstalen;
het Verdrag van de Raad van Europa inzake de Bescherming van Nationale
Minderheden;
Het Verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Vernederende
Behandeling of Bestraffing en het Internationale Verdrag inzake Economische,
Sociale en Culturele Rechten, zijn echter niet in het 'Constitutional
Framework' opgenomen. Dit vormt de aanleiding voor de Speciale
Vertegenwoordiger van de Mensenrechtencommissie van de VN in zijn rapport
melding te maken van de onduidelijke situatie ten aanzien van de
inachtneming van de mensenrechtennormen in de wetgeving in Kosovo.
Ondanks het gegeven dat deze twee Verdragen wel in de eerdere UNMIK
verordeningen zijn opgenomen, benadrukt hij dat de status van UNMIK in
Kosovo dusdanig is dat zij zorg dient te dragen voor de integratie van alle
universele, en ondeelbare mensenrechten in de wetgeving in Kosovo. De
Ombudspersoon heeft overigens in een Speciaal Rapport een advies met
dezelfde strekking uitgebracht en ook Human Rights Watch wijst hierop in
zijn bericht van januari 2002.
Het 'Constitutional Framework for Provisional Self-Government' bevat een
apart hoofdstuk over Mensenrechten. Ook is er een apart hoofstuk gewijd
aan de Rechten van Minderheden. Tot deze rechten behoren onder andere het
recht de eigen taal te gebruiken en daar onderwijs in te ontvangen, het
recht op toegang tot gezondheidszorg en het recht de eigen religie uit te
oefenen.
3.2 Toezicht
---
Het toezicht op naleving van de mensenrechten in Kosovo geschiedt door
internationale en lokale gouvernementele alsmede niet-gouvernementele
organisaties. Deze organisaties rapporteren regelmatig over de situatie van
de mensenrechten in Kosovo.
De VN rapporteert via een aantal kanalen over de situatie in Kosovo. Ten
eerste rapporteert de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties regelmatig
aan de VN Veiligheidsraad over de VN Missie in Kosovo. Ten tweede is er
naast een speciale rapporteur voor de mensenrechten in Bosnië-Herzegovina,
Kroatië en de FRJ (incl. Kosovo) voor de periode juni 2001 - juni 2002 een
speciale vertegenwoordiger van de Mensenrechtencommissie aangesteld.
Deze speciale vertegenwoordiger heeft tot taak de mensenrechten in Bosnië
and Herzegovina en de FRJ (incl. Kosovo) te onderzoeken. Voorts heeft er in
de verslagperiode een missie van de Veiligheidsraad naar Kosovo
plaatsgevonden. Deze missie heeft gerapporteerd over de implementatie van VN
resolutie 1244. Het bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van
de VN, Mary Robinson, beschikt over een kantoor in Prishtinë/Pristina.
De Europese Unie beschikt over een monitoringsmissie in de westelijke
Balkan, EUMM (European Union Monitoring Mission) geheten. Deze missie, die
dagelijks aan de EU-hoofdsteden rapporteert, is ook in Kosovo aanwezig. Ook
de Raad van Europa heeft een kantoor in Prishtinë/Pristina. De Raad van
Europa heeft een actieve rol vervuld bij de waarneming van de
parlementsverkiezingen in Kosovo.
Ten slotte zijn er vele internationale niet-gouvernementele organisaties die
regelmatig rapporteren en publiceren over de mensenrechtensituatie in Kosovo
en in sommige gevallen rechtshulp bieden aan personen wier mensenrechten
zijn geschonden. Voorbeelden hiervan zijn Amnesty International en Human
Rights Watch. Deze organisaties worden op geen enkele wijze in hun
activiteiten belemmerd door UNMIK.
Op basis van het mandaat van de VN-veiligheidsraad vervullen zowel UNMIK als
KFOR een belangrijke toezichthoudende rol bij de eerbiediging van de
mensenrechten in Kosovo.
Aangezien UNMIK echter tevens het hoogste gezag vormt in Kosovo, en KFOR
over de uitoefening van haar taken niet rechtstreeks verantwoording
verschuldigd is aan UNMIK, is de vraag 'wie toezicht houdt op deze
toezichthouders' geen onterechte. Met de oprichting van het kantoor van de
Ombudspersoon (zie hieronder) heeft UNMIK getracht aan deze problematiek
tegemoet te komen.
Overigens wordt ook binnen UNMIK kritisch gekeken naar de eigen
verrichtingen op het gebied van de mensenrechten. Zo heeft de OVSE-pijler
van UNMIK recentelijk een tweede rapport uitgebracht over het
strafrechtsysteem in Kosovo (waarvoor UNMIK verantwoordelijk is).
Er zijn tal van Kosovaarse niet-gouvernementele organisaties die actief zijn
op het terrein van de mensenrechten. Voorbeelden hiervan zijn de 'Council
for the Defence of Human Rights and Freedoms' (CDHRF) en het 'Center for the
Protection of Women and Children (CPWC)'. Zij kunnen zonder belemmering hun
functies uitoefenen.
Ombudspersoon
Op 30 juni 2000 is UNMIK-verordening 2000/38 van kracht geworden, die
voorziet in de oprichting van het kantoor van de Ombudspersoon. De
Ombudspersoon is tevens opgenomen in het 'Constitutional Framework for
Provisional Self-Government', waarmee de instelling wordt verankerd in het
juridische kader van Kosovo. De Ombudspersoon heeft de bevoegdheid om
aantijgingen van mensenrechtenschendingen dan wel machtsmisbruik door de
overheid in Kosovo (UNMIK en alle door haar gecreëerde instellingen zoals
het TMK, de KPS en ook de instellingen van het Kosovaars zelfbestuur) te
onderzoeken.
Klachten kunnen worden ingediend door individuen, groepen of organisaties,
en worden vertrouwelijk behandeld. De diensten van het kantoor van de
Ombudspersoon zijn gratis. De Ombudspersoon kan ook op eigen initiatief een
onderzoek instellen. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de
Ombudspersoon aanbevelingen doen.
De Ombudspersoon zelf (de Pool Marek Antoni Nowicki) is een internationale
expert. Hij wordt bijgestaan door één internationale en twee lokale
plaatsvervangers (één etnische Albanees en één etnische Serviër), alsmede
een team van lokale onderzoeksadvocaten. Het kantoor van de Ombudspersoon
heeft veldkantoren in de vijf administratieve regio's van Kosovo; deze
bevinden zich vooralsnog in de OVSE-veldkantoren in de respectieve regio's.
De behoefte aan eigen veldkantoren buiten Prishtinë/Pristina wordt in het
jaarverslag 2000-2001 als een van de top prioriteiten van de instelling
genoemd. Zonder deze veldkantoren is het zeer lastig om met name de in
enclaves wonende minderheden te bereiken.
Sinds de opening van het kantoor van de Ombudspersoon op 21 november 2000
heeft het kantoor 344 klachten ontvangen. De meeste klachten hebben
betrekking op eigendomskwesties (141 klachten), werkgelegenheids kwesties
(92 klachten) en 'fair trial' kwesties (38 klachten). Van deze 344 klachten
was 60% niet ontvankelijk. Van de overige 40% is voor 10 individuele
klachten een onderzoek gestart. De Ombudspersoon heeft op eigen initiatief
15 onderzoeken gestart. Twee van deze onderzoeken zijn inmiddels afgerond.
Een andere bevoegdheid van de Ombudspersoon is het uitbrengen van verzoeken
om tijdelijke maatregelen. Hiervan zijn er vijf uitgebracht, waarvan er twee
zijn ingewilligd.
Een jaar na de opening van het kantoor van de Ombudspersoon is het oordeel
over het functioneren van de Ombudspersoon niet onverdeeld positief. Van de
zijde van UNMIK is er irritatie over de vermeende anti-UNMIK houding van de
instelling. Veel van de klachten die de Ombudspersoon in dit eerste jaar
heeft opgesteld betreffen door UNMIK uitgegeven verordeningen. Volgens UNMIK
had er meer aandacht besteed moeten worden aan klachten van minderheden,
zoals beschuldigingen van discriminatie tegen hen. Volgens de Ombudspersoon
is het bereiken van buiten Prishtinë/Pristina wonende Kosovaren en in
enclaves wonende minderheden zeer beperkt door het ontbreken van eigen
veldkantoren aldaar. Indien zij in de toekomst over deze veldkantoren zou
beschikken, zal kunnen worden bezien of het bereik en hiermee de
effectiviteit van de instelling verbeterd zal zijn.
3.3 Naleving en schendingen
---
Het recht op vrijheid van meningsuiting wordt door UNMIK nageleefd. Wel
heeft UNMIK maatregelen genomen om de soms uiterst ongenuanceerde en
ophitsende berichtgeving in de Kosovaarse media tegen te gaan, aangezien
individuen tegen wie deze berichtgeving is gericht in levensbedreigende
omstandigheden terecht kunnen komen.
De maatregelen van UNMIK zijn vervat in verordeningen 2000/36 (voor radio-
en televisiezenders) respectievelijk 2000/37 (voor de geschreven pers) van
juni 2000. Deze verordeningen voorzien in een onafhankelijke - door de
Speciale Vertegenwoordiger te benoemen - tijdelijke mediacommissaris, die
verantwoordelijk is voor de ontwikkeling en bevordering van onafhankelijke
en professionele mediaberichtgeving in Kosovo en die tevens verantwoordelijk
is voor de implementatie van een tijdelijk reguleringsmechanisme voor de
media (vooruitlopend op de instelling van een 'Independent Media Commision',
die door Kosovaren bestuurd zal worden).
De 'Independent Media Commission' en de 'Board of the Public Broadcaster'
zijn opgenomen als onafhankelijke organisaties in het 'Constitutional
Framework for Provisional Self Goverment'. De UNMIK verordening die de
oprichting van de 'Independent Media Commission' regelt is bijna afgerond.
De mediacommissaris is exclusief bevoegd tot het afgeven van uitzendlicenties, zonder welke de radio- en televisiezenders niet mogen functioneren. Om in aanmerking te komen voor een dergelijke licentie dient een zender te verklaren zich te zullen houden aan de 'uitzendgedragscode'. De uitzendgedragscode komt qua inhoud in hoge mate overeen met vergelijkbare gedragscodes in tal van westerse landen. De gedragscode bevat expliciete verwijzingen naar het recht op vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten. Verder verbiedt de gedragscode het uitzenden van materiaal dat aanzet tot criminele activiteiten dan wel geweld, alsmede het schuldig verklaren van personen voordat deze zijn veroordeeld door een rechtbank.
Radio- en televisiezenders die niet in het bezit zijn van een licentie, of
zich niet houden aan de bij de licentie horende gedragscode, kunnen door de
mediacommissaris worden beboet of anderszins gestraft. Er hebben drie rondes
plaatsgevonden voor het verlenen van uitzendlicenties. Momenteel hebben drie
televisiezenders (RTV 21,KohaVision en RTK) en drie radiozenders (Radio
Kosova, Radio 21 en Radio Dukagjini) licenties verkregen om in geheel Kosovo
uit te zenden. Ongeveer 60 procent van de bevolking wordt hiermee
bereikt.
RTK is de enige publieke omroep in Kosovo. De UNMIK verordening die de
oprichting van de RTK regelt, schrijft voor dat tenminste 15 procent van de
'prime time' nieuwsprogramma's en 15 procent van de totale programmering van
RTK in een minderheidstaal aangeboden moet worden. Deze verordening is op 22
mei 2001 aangenomen.
Voor de geschreven pers in Kosovo kan de mediacommissaris tijdelijke
gedragscodes uitvaardigen, die indien nodig door de Speciale
Vertegenwoordiger omgezet kunnen worden in permanente wetgeving. Zowel de
OVSE als de tijdelijke mediacommissaris hebben de verlenging van de
gedragscode voor de geschreven pers aanbevolen. Dit wegens het ontbreken van
lokale alternatieven die smaad en laster in de pers tegengaan. Kranten en
tijdschriften die zich niet aan de geldende regels houden kunnen door de
mediacommissaris worden beboet of anderszins gestraft.
In zijn rapport aan de Veiligheidsraad van 6 juli 2001 maakt de Speciale Vertegenwoordiger melding van de grote zorg van de tijdelijke mediacommissaris, ten aanzien van 'the current levels of inflammatory and potentially dangerous accusations and counter-accusations in the local press'. In de periode voorafgaand aan de parlementsverkiezingen zijn de schendingen van de gedragscodes evenwel beperkt gebleven.
Teneinde de naleving van de gedragscodes te verzekeren, houdt de OVSE
dagelijks toezicht op zowel de lokale als de centrale radiostations en
televisiezenders.
Tegen door de mediacommissaris opgelegde sancties kan beroep worden
aangetekend bij een onafhankelijke beroepscommissie ('Kosovo Media Appeals
Board').
Het recht op vrijheid van vereniging wordt in Kosovo nageleefd. Sinds 15
november 1999 is UNMIK-verordening 1999/22 van kracht, die de registratie en
activiteiten van niet-gouvernementele organisaties in Kosovo reguleert.
UNMIK-verordening 2000/16 van 21 maart 2000 reguleert de registratie en
activiteiten van politieke partijen in Kosovo. Beide verordeningen zijn in
overeenstemming met de internationale normen terzake, en onderstrepen in de
algemene voorwaarden nog eens het recht op vrijheid van vereniging.
Het recht op vrijheid van vergadering wordt in Kosovo nageleefd. Zowel de
etnisch Albanese meerderheid als de verschillende etnische minderheden in
Kosovo kunnen in de praktijk demonstraties en andere openbare bijeenkomsten
organiseren en bijwonen. Wel behouden UNMIK en KFOR zich het recht voor om
dergelijke bijeenkomsten te verbieden, indien de veiligheid en de openbare
orde in het geding zijn.
De islam is meest voorkomende godsdienst in Kosovo is de islam (aangehangen
door de meeste etnische Albanezen, de Slavische Moslims, alsmede de
Roma-groepen 'Ashkali' en 'Egyptenaren'). De etnische Serviërs in
Kosovo zijn Servisch-orthodox, evenals de 'Cergari'-Roma. Het katholicisme
wordt beleden door een kleine groep etnische Albanezen, alsmede etnische
Kroaten en enkele Roma. De katholieke bisschop zetelt in
Prizren/Prizren.
De in Kosovo van toepassing zijnde wetgeving garandeert de vrijheid van
godsdienst en overtuiging. Dit recht wordt door UNMIK bewaakt. Ook in de
context van de bestaande spanningen tussen de etnische Albanese
meerderheidsbevolking en de verschillende etnische minderheden in Kosovo
lijkt godsdienst geen bepalende rol te spelen: deze spanningen zijn
hoofdzakelijk etnisch gemotiveerd.
Tijdens de Kosovo-crisis, alsmede in de eerste maanden na afloop van de
crisis, was sprake van gespannen verhoudingen tussen de etnische Albanese
moslimbevolking en de kleine gemeenschap van etnische Albanese katholieken
in Kosovo. Aanleiding voor deze spanningen was echter niet zozeer het
geloof, als wel de relatief ongeschonden staat waarin laatstgenoemde groep
uit het Kosovo-conflict was gekomen. Inmiddels is de verhouding tussen deze
twee groepen weer genormaliseerd. De positie van etnische Albanese
katholieken in Kosovo verschilt dan ook niet of nauwelijks van de positie
van de etnische Albanese moslims.
Gelet op de huidige veiligheidssituatie in Kosovo zijn alle
bevolkingsgroepen (ongeacht etniciteit) in enige mate in hun
bewegingsvrijheid beperkt. Zo kan een etnische Albanees zich niet zonder
bescherming van KFOR of UNMIK in het aan Servië grenzende, noordelijke deel
van Kosovo begeven. Anderzijds kan een etnische Serviër uit dit gedeelte van
Kosovo zich niet zonder bescherming van KFOR en UNMIK in het resterende deel
van Kosovo begeven.
In het bijzonder personen die in hun leefgebied een etnische minderheid
vormen (het betreft hier vrijwel geen etnische Albanezen), worden ernstig
beperkt in hun bewegingsvrijheid. Deze personen zijn niet zelden woonachtig
in door KFOR bewaakte enclaves, en kennen buiten de grenzen van hun enclave
vrijwel geen bewegingsvrijheid. Hun toegang tot zich buiten de enclave
bevindende familie en vrienden, voedselbronnen, werkgelegenheid, onderwijs,
medische zorg en andere diensten, is dan ook uiterst gering.
De specifieke etniciteit speelt overigens bij bovengenoemde problematiek eveneens een rol. Etnische Serviërs worden vaker en in sterkere mate geconfronteerd met beperkte bewegingsvrijheid; andere etnische minderheden ervaren dit probleem in verschillende gradaties (zie verder 3.4).
UNMIK beheert in Kosovo een aantal busdiensten dat - onder escorte van KFOR
- de diverse enclaves met elkaar verbindt. De voornaamste gebruikers van
deze busdiensten zijn de etnische Serviërs. Vanaf juli 2001 is de
verantwoordelijkheid voor deze busdiensten van UNHCR overgedragen aan UNMIK.
Verder zijn er commerciële buslijnen die van Kosovo naar de steden Nis en
Belgrado in Servië gaan. Binnen Kosovo worden deze commerciële bussen
begeleid door KFOR. Er is een treinverbinding tussen het aan de Macedonische
grens gelegen Hani I Elezit/Djeneral Jankovic, via Centraal Kosovo naar
Leshak/Lesak, in Noord Kosovo. In augustus is Lipjan/Lipljan aan het netwerk
toegevoegd en sinds januari 2002 maken ook Ferizaj/Urosevac en Grlica/Grlica
deel uit van deze treinverbinding.
Deze transportvertbindingen vormen een zeer belangrijk middel in het
verminderen van de isolatie van de minderheden. Echter, minderheden die van
de transportmiddelen gebruik maken, kunnen slachtoffer worden van geweld.
Dit geweld omvat bedreiging, bekogeling, en soms beschietingen. Ook
etnische Albanezen die door gebied reisden waar etnische Serviërs de
meerderheid vormden zijn een aantal malen slachtoffer geworden van dergelijk
geweld.
Na afloop van de Kosovo-crisis was er geen functionerend gerechtelijk
apparaat meer in Kosovo. Veel van de rechters en openbare aanklagers die in
de tien voorafgaande jaren in Kosovo gewerkt hadden, waren weggetrokken uit
Kosovo. Rechtbanken hadden grote materiële schade opgelopen, en de in Kosovo
van toepassing zijnde wetgeving diende herzien te worden.
In tweeënhalf jaar tijd heeft UNMIK grote vooruitgang geboekt met de opbouw
van een nieuw rechtssysteem. De in Kosovo van toepassing zijnde wetgeving is
herzien (zie 3.2.1); rechtbanken zijn opnieuw ingericht en van de
noodzakelijke materiële middelen voorzien en een groot aantal lokale
rechters, aanklagers en ondersteunend rechtbankpersoneel is door de Speciale
Vertegenwoordiger aangesteld. Onder hen bevinden zich een beperkt aantal
etnische minderheden en vrouwen. De activiteit van de rechtbanken (aantal
zaken in behandeling; aantal uitspraken) is ten gevolge van deze maatregelen
geleidelijk toegenomen.
Ondanks deze vooruitgang is de kwaliteit van de rechtsgang nog voor
verbetering vatbaar. Uit onderzoek van de OVSE is onder andere gebleken dat
de aanhoudende etnische tegenstellingen in Kosovo een wissel trekken op de
onpartijdigheid van de rechtbanken, in het bijzonder in zaken waarin
etnische Serviërs terecht staan voor ernstige (oorlogs-)misdrijven.
Teneinde de onpartijdigheid van de districtsrechtbanken in dergelijke zaken
te bevorderen, heeft de Speciale Vertegenwoordiger besloten internationale
rechters en internationale aanklagers aan te stellen aan deze rechtbanken.
In oktober 2001 waren inmiddels 8 internationale rechters en 6
internationale aanklagers aangesteld. Dit aantal wordt in ieder geval nog
met 4 rechters en 4 aanklagers uitgebreid. Bovendien bestaat het
voornemen het internationale corps rechters en aanklagers nog verder uit te
breiden.
De Speciale Vertegenwoordiger van de VN Mensenrechtencommissie meldt tevens
de volgende knelpunten: lange vertragingen in zaken die voor de rechter
gebracht worden resulterend in verlengd voorarrest en talloze malen uitstel
als rechtzaken eenmaal beginnen; rechters en aanklagers die slecht
voorbereid zijn.
UNMIK heeft sinds januari 2001 een aantal maatregelen genomen om verbetering
te brengen in het rechtssysteem in Kosovo. Eén van deze maatregelen is de in
mei 2001 opgerichte Politie en Justitie Pijler (Pijler I). Deze pijler
brengt UNMIK Politie en het Ministerie van Justitie in één structuur bijeen.
De doelen die met de oprichting van deze pijler worden beoogd zijn
drievoudig: verbetering van de rechts- en gezagsstructuren, vestiging van
een onpartijdig rechtssysteem en het aanpakken van de georganiseerde
misdaad. Concrete wetgeving ter implementatie van deze doelen is
uitgevaardigd op het gebied van bestrijding van de georganiseerde
misdaad. Hiertoe behoort ook een programma ter bescherming van
getuigen in strafrechtzaken. Ten slotte wordt er momenteel ook gewerkt aan
een programma voor slachtoffers van misdrijven.
Naast concrete wetgeving is er vooruitgang geboekt bij de opbouw van de
binnenlandse rechterlijke capaciteit. Zo is in mei 2001 het 'Criminal
Defence Resource Centre' opgericht. Dit centrum beschikt over expertise op
het gebied van internationale mensenrechten en is er op gericht de
vaardigheden van de lokale strafrechtadvocaten te verbeteren. Het 'Kosovo
Judicial Institute' verzorgt trainingen voor rechters en aanklagers en het
'Kosovo Law Centre' fungeert onder andere als denktank op het gebied van de
ontwikkeling van het rechtssyteem.
De 'Judicial Inspection Unit', die deel uitmaakt van het Ministerie van
Jusitie, is in het leven geroepen om controles uit te voeren en onderzoek te
verrichten naar aanklachten tegen de rechterlijke macht. De eerste
hoorzitting die werd uitgevoerd door de 'Kosovo Judicial and Prosecutorial
Council' vond plaats in september 2001, waar twee etnische Albanese rechters
werden gehoord over hun vermeende wangedrag.
KFOR en de UNMIK-politie/UNMIK Correctional Services zijn de enige
instanties in Kosovo die bevoegd zijn tot het arresteren en in hechtenis
houden van personen. Over het algemeen gebeurt dit op correcte wijze,
ofschoon bepaalde aspecten voor verbetering vatbaar zijn. Zo vinden
buitengerechtelijke detenties nog steeds plaats. Dit gegeven ontmoet dan ook
kritiek van diverse zijden.
Buitengerechtelijke detentie op basis van een 'executive order' van de SVSG
alsmede door KFOR heeft tot kritiek van velen geleid: Amnesty International,
de Nationale Ombudspersoon, alsmede de Speciale Vertegenwoordiger van de VN
Mensenrechtencommissie voor voormalig Joegoslavië spreken hun zorg hierover
uit. Bezwaren tegen dit gebruik zijn tweevoudig: de executive orders zelf
hebben geen duidelijke nationale of internationale rechtsbasis, en er
bestaat geen mogelijkheid tot heroverweging van de beslissing tot (deze vorm
van) inhechtenisname.
Aan dit laatste punt heeft de SVSG getracht tegemoet te komen met de
oprichting van de 'Detention Review Commission'. Echter deze maatregel
is volgens de Ombudspersoon en de Speciale Vertegenwoordiger van de VN
Mensenrechtencommissie niet afdoende en brengt de 'executive orders' niet in
overeenstemming met internationale mensenrechtenstandaarden. Een besluit van
de 'Detention Review Committee' blijft immers nog steeds een
buitengerechtelijk besluit. De Speciale Vertegenwoordiger van de VN
Mensenrechtencommissie pleit er dan ook voor dat deze beslissingen bij het
gerechtelijke apparaat moeten komen te liggen.
Ook KFOR voert nog steeds buitengerechtelijke detenties uit. Het gaat hier
met name om etnische Albanezen die ervan worden verdacht aan extremistische
activiteiten deel te nemen/te hebben genomen in Macedonië en Zuid-Servië.
KFOR beroept zich hierbij o.a. op het mandaat van resolutie 1244, waarin
KFOR de verantwoordelijkheid krijgt voor het garanderen van een veilige
omgeving ('safe and secure environment'). De Speciale
Vertegenwoordiger van de VN Mensenrechtencommissie spreekt zijn zorg uit
over deze buitengerechtelijke detenties en roept KFOR op deze praktijken te
herzien. Immers van een acute noodsituatie die dergelijke militare detenties
zou rechtvaardigen, is in Kosovo geen sprake meer. Mochten dergelijke
maatregelen toch noodzakelijk zijn, dan moeten hiervoor wettelijke
derogaties worden opgenomen. Ook de recentelijk aangenomen wetgeving over
misdaad- en terrorismebestrijding biedt nieuwe juridische mogelijkheden tot
reguliere detentie.
In de verslagperiode heeft UNMIK wetgeving opgesteld over de periode van
voorarrest en de rechten van gedetineerden. Hiermee is tegemoet gekomen aan
de kritiek van Amnesty International en de speciale VN-rapporteur voor de
mensenrechten in voormalig Joegoslavië. Voorts zijn de conditites in
detentiecentra verbeterd.
Kort voor het einde van het Kosovo-conflict, in juni 1999, zijn ruim 2.000
etnisch Albanese gedetineerden door de Servische autoriteiten vanuit Kosovo
overgebracht naar gevangenissen in Servië. De meesten van hen waren
gearresteerd op verdenking van lidmaatschap van dan wel steun aan het UÇK.
Het merendeel is vrijgelaten omdat ze hun straffen hadden uitgediend of
omdat ze bij gebrek aan bewijs zijn vrijgesproken. Tevens is een groep van
circa 175 etnische Albanezen vrijgekomen op grond van een op 26 februari
2001 door het parlement van de FRJ aangenomen amnestiewet. Op 26 maart
2002 zijn na een lang onderhandelingsproces de laatste 145 etnische
Albanezen gevangenen overgedragen aan UNMIK.
UNMIK heeft er in 2001 bij de Servische autoriteiten op aangedrongen de
resterende etnische Albanese gevangenen in Servië naar Kosovo terug te laten
keren, waar hun zaken door UNMIK opnieuw zullen worden bestudeerd.
Hoewel moeizaam, is er op dit gebied geleidelijk vooruitgang geboekt. Op 25
april 2001 werd de 'Djacovica groep' door het Servische Hooggerechtshof
vrijgelaten. Deze groep van 145 etnische Albanezen uit Djacovica in Kosovo
was in 1999 gearresteerd en veroordeeld wegens 'terorristische
activiteiten'. De mannen werden in mei 2000 veroordeeld tot
gevangenisstraffen tussen de 7 en 13 jaar. De procedure -vanaf het
voorarrest tot en met de processen zelf- voldeed niet aan de minimun eisen
voor een eerlijk proces zoals uiteengezet in internationale verdragen.
FRJ President Kostunica stelde als voorwaarde voor overdracht van de laatste
Kosovo-Albanezen dat vooruitgang wordt geboekt met de vrijlating van
Servische gevangenen in Kosovo. Door UNMIK wordt dit getal geschat op 48,
waarvan 32 recentelijk zijn gearresteerd, waarvan volgens UNMIK wellicht 3
op twijfelachtige gronden vastzitten. Hoewel UNMIK reciprociteit afwijst, is
toch een dialoog op gang gekomen tussen UNMIK en de Servische vice-premier
Covic. Deze dialoog heeft uiteindelijk geresulteerd in de overdracht van de
laatste 145 etnische Albanezen in Servische gevangenissen, aan UNMIK.
Een groep internationale rechters is bezig met de herbestudering van de
dossiers van deze gevangenen. Volgens Flora Brovina, vice voorzitter van de
PDK en als mensenrechtenactiviste zelf gedetineerd geweest in Servië, zijn
circa 90 van deze gevangenen destijds op basis van politieke gronden
gedetineerd. Overigens is geen sprake van een overdracht van Servische
gevangenen in Kosovo naar Servië.
In de onderhandelingen met Servië over de gedetineerden wordt deze kwestie
vaak gekoppeld aan de vermisten problematiek. Op 19 juni 2001 is
bijvoorbeeld de 'UNMIK/FRY Contact Group on Missing Persons and Detainees'
opgericht. Deze groep komt twee maal per maand bijeen, in Pristina en
Belgrado. (zie 3.3.8)
In de eerste maanden volgend op de afloop van de Kosovo-crisis, toen UNMIK
en KFOR nog in een opbouwfase verkeerden, is sprake geweest van mishandeling
en foltering van etnische minderheden door etnische Albanezen, waaronder
leden van het (voormalige) UÇK. In ten minste twee van de destijds door KFOR
ontmantelde detentiecentra van het UÇK, in Prizren en Gnjilane, zijn
instrumenten aangetroffen die omschreven werden als folterwerktuigen. Veel
slachtoffers van moord vertoonden sporen van mishandeling en foltering.
Ofschoon in Kosovo nog steeds sprake is van gewelddadigheden jegens etnische
minderheden, behoren systematische mishandeling en foltering van minderheden
thans tot het verleden. De presentie van KFOR en de UNMIK-politie heeft hier
een doorslaggevende rol in gespeeld.
Volgens het Internationale Rode Kruis (ICRC) zijn circa 3.760 gevallen van
vermiste Kosovaarse personen nog niet opgelost. Het betreft voor een
klein deel etnische Albanese personen van wie inmiddels vaststaat dat zij in
gevangenissen in Servië verblijven (zie 3.3.6.2). Voor een ander deel
betreft het circa 600 etnische Serviërs en Roma, die in de periode sinds
juni 1999 als vermist zijn opgegeven.
De in juni 2001 opgerichte 'FRY/UNMIK Contact Group on Missing Persons and
Detainees' heeft gezorgd voor een grotere samenwerking tussen UNMIK en de
FRJ op het gebied van de vermisten, zoals uitwisseling van forensische
informatie en expertise. Het eerste concrete resultaat van de Contact Group
was de overdracht op 15 augustus 2001 van UNMIK aan de FRJ autoriteiten van
het stoffelijke overschot van een etnische Servische vrouw die begraven lag
in Pristina.
Op 5 november 2001 ondertekenden UNMIK en de FRJ autoriteiten het zogeheten
'Common Document'. Dit document is een intentieverklaring van beide partijen
tot samenwerking op een aantal met name genoemde gebieden. Hierin is
voortgang in de vermistenproblematiek opgenomen. UNMIK verplicht zich hierin
voor 31 december 2002 alle ongedocumenteerde begraafplaatsen in Kosovo te
onderzoeken, de menselijke resten op te graven en middels DNA testen 1250
ongeïdentificeerde menselijke resten te identificeren. Onderzoek naar
een aantal massagraven in Servië gaat voort.
Ontvoeringen komen ook in het huidige Kosovo nog voor, zij het in veel
mindere mate dan tijdens de Kosovo-crisis. Ten opzichte van 2000 is het
aantal ontvoeringen in 2001 met 6% afgenomen.
Het totaal aantal moorden in 2001 is met meer dan 50 procent gedaald ten
opzichte van 2000. De registratie van het aantal moorden vertoont een
grillig verloop. In februari 2001 werden achttien moorden geregistreerd, in
juli waren dit er twee. Augustus en september lieten weer een aanzienlijke
verhoging van het aantal moorden zien. Gezien de veiligheidssituatie in
Kosovo is het echter moeilijk hier harde conclusies aan te verbinden (zie
ook 2.5).
Hoewel het aantal zware misdrijven (inclusief moord) gericht op minderheden
in vrijwel elke regio is afgenomen is de frequentie van andersoortige
misdrijven, alsmede van bedreigingen en intimidatie jegens minderheden nog
steeds zeer hoog. Naast etnisch gemotiveerde moorden, is ook de
georganiseerde misdaad actief in Kosovo. Deze moorden vinden plaats op grond
van andere motieven dan etniciteit.
Incidenteel komen politiek gemotiveerde moorden nog wel voor. (zie 3.4.1)
UNMIK Politie geeft aan dat er in 2001 tegenover een afname van het aantal
zware misdrijven een toename van het aantal eigendoms misdaden ('property
crimes') staat.
De doodstraf kan in Kosovo niet worden opgelegd. De hoogste gevangenisstraf
die op basis van UNMIK-verordening 1999/24 van 12 december 1999 kon worden
opgelegd bedroeg 15 jaar. Op 17 oktober 2000 heeft de Interim Administrative
Council (IAC) echter een concept-verordening goedgekeurd, die bepaalt dat
rechters een gevangenisstraf van 40 jaar kunnen opleggen voor zeer ernstige
misdrijven.
3.4 Positie van specifieke groepen
---
De Democratische Liga van Kosovo (Lidhja Demokratike e Kosovës; LDK) die de
belangrijkste vertegenwoordiger is van politiek gematigde etnische
Albanezen, is onder de etnische Albanezen de meest populaire politieke
partij, hetgeen blijkt uit de uitslag van parlementsverkiezingen van
november 2001 (zie 2.5.1).
Incidenteel komen politiek gemotiveerde moorden nog wel voor. Zo is er na de
verkiezingen in november 2001 een tweetal moorden op LDK leden gepleegd. In
december 2001 werd de burgemeester van de stad Istok doodgeschoten en in
januari 2002 onderging de LDK parlementariër Ismail Hajdaraj hetzelfde lot.
Voormalig UÇK strijders zijn voor een groot deel opgenomen in het nieuw
opgerichte 'Kosovo Beschermingskorps' (Trupat e Mbrojtes se Kosoves;
afgekort TMK) (zie 2.5.4), of in de door de OVSE geleide 'Kosovo Police
Service' (KPS) (zie 2.5.4). Er zijn geen gevallen bekend in het huidige
Kosovo waarin voormalig UÇK strijders in de meerderheidsgebieden te vrezen
hebben van intimidatie/repressie.
De demilitarisering van het UÇK is op 20 september 1999 voltooid en op
diezelfde datum is het UÇK formeel opgeheven. In de
demilitariseringsovereenkomst is de transformatie van het UÇK in een nieuw
korps opgenomen; het 'Kosovo Beschermingskorps'. Circa 30 procent van
de voormalig UÇK strijders is opgenomen in dit TMK. Een ander deel
heeft zich aangemeld bij de 'Kosovo Police Service' (KPS). Bij de KPS was 50
procent van de opleidingsplaatsen gereserveerd voor voormalig UÇK
strijders. Naast indiensttreding bij het TMK, of de KPS heeft een deel
van de voormalig UÇK strijders een beroepsopleiding gevolgd via de
herintegratieprogramma's van de IOM.
Van het resterende deel voormalig UÇK strijders is het waarschijnlijk dat
een aantal zich heeft aangesloten bij extremistische groeperingen, die met
geweld een Groot Albanië, of een bevrijding van bepaalde door etnische
Albanezen bevolkte gebieden voorstaan. (zie 2.5) Ook zijn een aantal
prominente UÇK-ers de politiek ingegaan, zoals Hashim Thaci, oud
opperbevelhebber van het UÇK en nu voorzitter van de PDK en Ramush
Haradinaj, oud commandant van het UÇK en nu voorzitter van de AAK.
In Kosovo wonen naar schatting 66.000 etnische Serviërs. Het aantal etnische Serviërs in Kosovo was voorheen (tot en met de Kosovo-crisis) circa driemaal zo groot. Veel etnische Serviërs zijn echter in de maanden na juni 1999 naar Servië gevlucht uit angst voor wraakacties van de etnische Albanezen.
De thans nog in Kosovo verblijvende etnische Serviërs kunnen in twee groepen
worden onderverdeeld: enerzijds zij die in het aan Servië grenzende, en
vrijwel uitsluitend door etnische Serviërs bewoonde, noorden van Kosovo
wonen (de gemeenten Leposavic/Leposaviq, Zubin Potok/Zubin Potok en
Zvecan/Zveçan, alsmede een deel van de gemeente Mitrovicë/Kosovska
Mitrovica) en anderzijds zij die in kleine tot grote enclaves wonen in de
rest van Kosovo.
De etnische Serviërs die behoren tot de eerste groep, vormen in hun directe
omgeving een etnische meerderheid. Hun veiligheidssituatie is daardoor goed
te noemen, hetgeen tevens betekent dat hun bewegingsvrijheid relatief groot
is. Het feit dat hun leefgebied direct aan Servië grenst vergroot deze
bewegingsvrijheid verder.
De etnische Serviërs die behoren tot de tweede groep, vormen in hun directe
leefomgeving een etnische minderheid. In die hoedanigheid wordt hun situatie
nauwlettend door UNHCR en de OVSE gemonitord. In het algemeen kan gesteld
worden dat, dankzij de presentie van KFOR, de veiligheidssituatie binnen de
enclaves redelijk is. Buiten de enclaves loopt men zonder KFOR-bewaking
echter risico slachtoffer te worden van etnisch geweld.
Van de inspanningen van KFOR om bescherming te bieden aan minderheden gaat een preventieve werking uit ten aanzien van veiligheidsincidenten. In de periode maart - augustus 2001 is het aantal ernstige incidenten jegens minderheden in bijna elke regio afgenomen. Daarentegen is de frequentie van andere gewelddadigheden zoals intimidatie en pesterijen hoog. Ook de gedwongen verkoop van huizen en vee-diefstal komen voor. In dit verband wordt wel gesproken van 'economische etnische zuivering'.
De toegang tot zich buiten de enclave bevindende familie en vrienden, voedselbronnen, werkgelegenheid, onderwijs, medische zorg en andere diensten is voor de in enclaves wonende etnische Serviërs uiterst gering. In basisbehoeften als voedsel, onderwijs (zie 2.8) en medische zorg wordt echter binnen de etnische Servische enclaves in voldoende mate voorzien.
Zoals vermeld in paragraaf 3.3.4 beheert UNMIK in Kosovo een aantal busdiensten dat - onder escorte van KFOR - de diverse enclaves met elkaar verbindt. De voornaamste gebruikers van deze busdiensten zijn de etnische Serviërs. Verder zijn er commerciële buslijnen die van Kosovo naar de steden Nis en Belgrado in Servië gaan. Binnen Kosovo worden ook deze commerciële bussen begeleid door KFOR. Er is een treinverbinding tussen het aan de Macedonische grens gelegen Djeneral Jankovic, via Centraal Kosovo naar Lesak, in Noord Kosovo. In augustus is Lipljan aan het netwerk toegevoegd en sinds januari 2002 maken ook Ferizaj/Urosevac en Grlica deel uit van deze treinverbinding. Deze transportverbindingen vormen een zeer belangrijk middel in het verminderen van de isolatie van de minderheden.
In 2001 zijn minder etnische Serviërs teruggekeerd dan in het jaar daarvoor.
Van de circa 230.000 geregistreerde binnenlands ontheemden zijn sinds 1999
in totaal slechts 2.432 etnische Serviërs teruggekeerd, waarvan tweederde in
het jaar 2000 en de rest in 2001 heeft plaatsgevonden. In 2001 is op
politiek niveau aandacht ontstaan voor de voorwaarden die noodzakelijk zijn
voor terugkeer van binnenlands ontheemden. Naast veiligheid gaat het hier
bijvoorbeeld om bewegingsvrijheid, werkgelegenheid en huisvesting.
Onderdeel van deze aanpak zijn de door de UNHCR georganiseerde 'go and see
visits', waarbij binnenlands ontheemden een aantal maal hun oude woonplaats
kunnen bezoeken om een betere keuze te kunnen maken voor wel of geen
terugkeer. Overigens zijn er ook nog steeds etnische Serviërs die uit
Kosovo vertrekken.
De Roma in Kosovo vormen geenszins een homogene groep. In dit
ambtsbericht wordt de term 'Roma' dan ook als verzamelwoord gebruikt. Daar
waar nodig zullen specifieke Roma-groepen apart vermeld worden.
De veiligheidssituatie van minderheden in Kosovo is in 2001 verbeterd. Ook
de Roma zijn minder vaak het slachtoffer geworden van ernstige
gewelddadigheden als moord en ontvoering. Echter de frequentie van
andersoortig geweld zoals intimidatie en mishandeling jegens Roma is nog
steeds hoog (zie 2.5.1). De in Kosovo verblijvende Roma hebben over het
algemeen in voldoende mate toegang tot basisvoorzieningen als voedsel,
onderwijs (zie 2.7) en medische zorg. Hun toegang tot werkgelegenheid is
echter beperkt. Naast de voor iedere minderheid geldende discriminatie op
dit gebied is voor niet-Albanees sprekende Roma de taal eveneens een grote
beperking.
Voorafgaand aan de Kosovo-crisis woonden naar schatting 150.000 Roma in
Kosovo. Niettegenstaande hun verschillende mate van integratie in de
Servische dan wel Albanese maatschappij, werden alle Roma gezien als
tweederangs burgers door zowel de etnische Servische als de etnische
Albanezen uit Kosovo.
Na het conflict werden Roma door de etnische Albanezen beschuldigd van
betrokkenheid bij Servische wreedheden, variërend van het plunderen en
brandschatten van huizen van etnische Albanezen tot het begraven van hun
lichamen. Roma zagen zich geconfronteerd met de nodige vijandigheid en
wraakacties van de zijde van de terugkerende etnische Albanezen. Meer dan
honderdduizend Roma hebben dan ook in de eerste maanden na juni 1999 hun
woonplaats verlaten uit angst voor wraakacties. De meesten van hen
verblijven thans als binnenlands ontheemden elders in Kosovo of in de rest
van de FRJ (Servië en Montenegro), dan wel als vluchtelingen in Macedonië.
De thans nog in Kosovo verblijvende Roma (schattingen omtrent hun aantal
lopen uiteen tussen 10.000 en 30.000) wonen in kleine tot middelgrote
gemeenschappen verspreid over geheel Kosovo. Hun veiligheidssituatie, en
daarmee hun bewegingsvrijheid, verschilt van gebied tot gebied en hangt
daarnaast in belangrijke mate af van de specifieke Roma-groep waartoe men
behoort. De etnische Roma en de Cergari worden door de etnische Albanezen
het meest geassocieerd met de Serviërs. Deze groepen verblijven dan ook in
door KFOR bewaakte enclaves, niet zelden samen met etnische Serviërs. De
Ashkali en de 'Egyptenaren' behoeven doorgaans minder zware KFOR-bescherming
en genieten een grotere bewegingsvrijheid dan andere Roma-groepen, wegens
hun banden met de etnische Albanese gemeenschap en het feit dat ze Albanees
spreken. Over het algemeen is de bewegingsvrijheid van Roma in Kosovo echter
beperkt.
In de verslagperiode zijn gevallen bekend van intimidatie jegens Roma
kinderen die van en naar school reisden, in de gemeenschappen rond
Prizren/Prizren, Mitrovicë/Kosovska Mitrovica, Gjilan/Gniljane en
Prishtinë/Pristina. Hoewel KFOR en UNMIK verhoogde veiligheidsmaatregelen in
sommige van deze gebieden heeft getroffen, blijft (het gevoel van)
onveiligheid de deelname van Roma kinderen aan onderwijs in de weg staan.
Hierbij spelen overigens ook armoede en culturele factoren een rol.
Van de inspanningen van KFOR om bescherming te bieden aan minderheden gaat
een preventieve werking uit ten aanzien van veiligheidsincidenten. In de
periode maart tot en met augustus 2001 hebben ernstige misdrijven (zoals
moord en pogingen daartoe) jegens etnische minderheden zich slechts
sporadisch voorgedaan. Wel vormden de Roma - samen met de etnische Serviërs
- in deze periode relatief vaker het doelwit voor ernstige misdrijven dan
andere minderheden.
De aanduiding 'Slavische Moslims' staat niet voor een homogene etnische
groep, maar is een verzamelterm voor moslims die een slavische taal
(doorgaans het Servo-kroatisch) spreken en die voorheen geassocieerd werden
met de aparte 'moslim-nationaliteit' waarin de voormalige Socialistische
Federatieve Republiek Joegoslavië (SFRJ) voorzag.
De veiligheidssituatie van de Slavische Moslims is stabiel te noemen. Zij
vormen in mindere mate dan de etnische Serviërs en de Roma het doelwit van
(ernstige) gewelddadigheden, en genieten relatief meer bewegingsvrijheid.
Veel Slavische Moslims zijn echter bang om hun taal te spreken in de
nabijheid van etnische Albanezen.
De grootste gemeenschap van Slavische Moslims (circa 25.000 personen)
bevindt zich in Prizren en omgeving. Daarnaast zijn er kleinere Slavische
Moslim-gemeenschappen in de steden Prishtinë/Pristina en Mitrovicë/Kosovska
Mitrovica, alsmede in de gemeenten Pejë/Pec, Istog/Istok en
Gjakovë/Ðakovica. In totaal gaat het om circa 32.000 Slavische
Moslims.
De in Kosovo verblijvende Slavische Moslims hebben over het algemeen in
voldoende mate toegang tot basisvoorzieningen als voedsel, onderwijs (zie
2.7) en medische zorg. Wat echter door een groot aantal Slavische Moslims
als probleem wordt ervaren is het gebrek aan onderwijs in de eigen taal. Dit
wordt tevens als belangrijkste reden voor een eventueel vertrek uit Kosovo
genoemd. Een structurele oplossing voor dit probleem ligt niet in het
verschiet. Naast het beperkte aantal leerlingen dat verspreid over Kosovo
woont is er een tekort aan leerkrachten. Een gebrek aan perspectief in
het huidige Kosovo, taalproblemen alsmede - in mindere mate - (lichte)
mishandelingen en verbaal geweld vormen daarnaast voor een aantal Slavische
Moslims aanleiding om Kosovo te verlaten.
De Gorani behoren eigenlijk tot de Slavische Moslims, maar worden wegens hun
specifieke dialect, alsmede het feit dat zij grotendeels woonachtig zijn in
een geografisch duidelijk afgebakend gebied, door de OVSE en UNHCR als een
aparte gemeenschap beschouwd.
De meeste Gorani (9.000 à 11.000) zijn woonachtig in de gemeente Dragas;
circa 1.500 in de stad Dragas zelf en de rest verspreid over verschillende
dorpen in de Gora-regio. Kleinere aantallen Gorani wonen in de stad
Mitrovicë/Kosovska Mitrovica (circa 120), de gemeenten Kamenicë/Kamenica en
/GjilanGnjilane (niet meer dan 200), alsmede in de gemeente
Prishtinë/Pristina en omgeving. Het totale aantal Gorani in Kosovo is
gedurende 2001 stabiel gebleven.
Sinds februari 2001 heeft een reeks bomaanslagen op Gorani plaatsgevonden.
Deze aanslagen zouden evenwel uit economische motieven gepleegd kunnen zijn
(alle slachtoffers waren eigenaren van huizen en winkels aan de hoofdweg in
Dragas/Dragash stad).
Afgezien van deze incidenten, is de veiligheidssituatie van de Gorani
bevredigend te noemen. Wel durven veel Gorani buiten hun directe
leefomgeving niet hun eigen taal te spreken, hetgeen hun toegang tot
werkgelegenheid en bepaalde basisvoorzieningen enigszins beperkt.
In Kosovo wonen circa 20.000 etnische Turken. De meesten van hen (circa
12.000) wonen in de gemeente Prizren. Kleinere aantallen zijn woonachtig in
de gemeente Gnjilane (circa 2.000), alsmede in de steden Mitrovicë/Kosovska
Mitrovica, Vushtrri/Vucitrn, Prishtinë/Pristina en Fushë Kosovë/Kosovo
Polje.
De veiligheidssituatie van de Turken in Kosovo is bevredigend;
gewelddadigheden jegens de Turkse gemeenschap doen zich vrijwel niet
voor.
De Turkse Kosovaren streven naar erkenning door UNMIK van het Turks als
officiële taal (naast het Engels, het Albanees en het Servisch). Eind 2000
is met UNMIK overeengekomen dat in gemeenten waar de Turkse minderheid een
groot deel van de lokale bevolking uitmaakt, het Turks eveneens in officiële
documenten en procedures gebruikt mag worden. Deze regeling heeft
bijgedragen aan de registratie voor en deelname aan de
parlementsverkiezingen van 17 november 2001 door de Turkse Kosovaren.
De veiligheidssituatie van de nog in Kosovo wonenden Kroaten is bevredigend;
er zijn in 2001 geen noemenswaardige incidenten gemeld jegens etnische
Kroaten.
Van oudsher kent Kosovo een kleine etnisch Kroatische gemeenschap,
voornamelijk woonachtig in de gemeente Vitina. Velen van hen zijn in oktober
1999 naar Kroatië geëvacueerd, na een aantal gewelddadige incidenten jegens
de etnisch Kroatische bevolking van de zijde van onbekende etnische
Albanezen. Thans wonen nog slechts 370 etnische Kroaten in het dorp Janjevo
en 50 etnische Kroaten in het dorp Letnica. Ook de toestroom van etnische
Albanese vluchtelingen uit Macedonië, die soms tot tijdelijke bezetting van
leegstaande Kroatische eigendommen leidde, heeft niet tot noemenswaardige
incidenten geleid.
Wel bestaat er onder de etnische Kroaten bezorgdheid over hun
toekomstperspectieven in Kosovo, met name op het gebied van onderwijs voor
hun kinderen. Terugkeer van Kroaten in de nabije toekomst lijkt dan ook niet
waarschijnlijk.
In het algemeen is de positie van vrouwen in de Kosovaarse samenleving
ondergeschikt aan die van de man. De patriarchale ordening van de Kosovaarse
maatschappij is in meer of mindere mate terug te vinden binnen alle
bevolkingsgroepen. Wel kan een onderscheid worden gemaakt tussen
vrouwen die op het platteland in Kosovo leven en vrouwen in de steden. Zo
bezoekt op het platteland slechts een op de drie meisjes het voortgezet
onderwijs. In de grote steden heeft de aanwezigheid van UNMIK en vele
ngo's vrouwen toegang gegeven tot daarvoor voor hen niet
beschikbare/toegankelijke banen, waardoor de zelfredzaamheid van deze -zij
het beperkte groep- vrouwen verbeterd is.
De doorgaans ondergeschikte positie van de vrouw is zowel terug te vinden in
huiselijke kring, waar geweld jegens de vrouw een min of meer geaccepteerd
verschijnsel is, als op sociaal-maatschappelijk gebied: de deelname van
vrouwen aan het maatschappelijk leven is beperkt. Het gegeven dat
familierecht als een inbreuk op het persoonlijke leven wordt gezien vormt
bovendien een extra obstakel in het achterhalen en oplossen van huiselijk
geweld. Ook het doen van aangifte hiervan door vrouwen wordt hierdoor
belemmerd. Vrouwen behorende tot een minderheidsgroep behoren tot de
meest kwetsbaren door o.a. de beperkte bewegingsvrijheid en de onveiligheid
die zorgen voor een moeilijke toegang tot sociaal-economische diensten als
gezondheidszorg en werkgelegenheid.
Ook de zeggenschap van vrouwen over hun eigendommen en kinderen is gering.
Hoewel het erfrecht bepaalt dat bij de dood van de man de vrouw de
gezamenlijke eigendommen erft, is de praktijk -met name op het platteland-
vaak anders en komen de kinderen alsmede de eigendommen aan de familie van
de overleden vader toe.
Opvangmogelijkheden voor vrouwen die zich willen ontrekken aan het geweld
zijn nagenoeg niet aanwezig. UNMIK heeft overigens wel een verordening
opgesteld die rechtbanken meer bevoegheden dient te geven voor het
uitvaardigen van beschermende maatregelen ('protective orders) en
noodmaatregelen ('emergency protective orders') in geval van huiselijk
geweld. Deze verordening is nog niet aangenomen.
Teneinde de positie van vrouwen in de Kosovaarse maatschappij te verbeteren,
worden er door diverse ngo's allerlei initiatieven opgezet. Voorbeelden
hiervan zijn trainingen op gebied van persoonlijke ontwikkeling,
werkgelegenheidsprojecten etc. Ook UNMIK poogt de positie van vrouwen
te versterken en hun rol in de Kosovaarse samenleving te vergroten. In grote
steden heeft de aanwezigheid van UNMIK en vele ngo's vrouwen toegang gegeven
tot daarvoor voor hen niet beschikbare/toegankelijke banen. Zo is het
aandeel van vrouwen in de door de OVSE geleide Kosovo Politie Dienst circa
18 procent. Tevens zijn vrouwen in toenemende mate actief in politieke en
mensenrechtenorganisaties. Voor de parlementsverkiezingen is bovendien
bepaald dat elke derde persoon op de kandidatenlijst van een politieke
partij een vrouw moest zijn. Dit heeft geresulteerd in een aandeel van circa
25 procent vrouwen in de assemblee.
Daarnaast heeft het 'UNMIK Office of Gender Affairs' het 'Kosovo Action Plan
for the Advancement of Women 2001-2003' opgesteld, waarin een viertal
prioriteitsgebieden wordt onderscheiden: onderwijs/ wetenschap/cultuur,
gezondheidszorg, geweld tegen vrouwen, vrouwenrechten/wetgeving. In
deze periode wordt getracht op deze gebieden de rol van vrouwen te
versterken en deelname van vrouwen in het maatschappelijk leven te
bewerkstelligen. Evenwel bestaat er geen centraal coördinatiepunt voor
vrouwenzaken, waardoor fragmentatie van de activiteiten dreigt.
Etnisch gemengde huwelijken komen in Kosovo nauwelijks voor. Voorafgaand aan de Servische grondwetswijziging in 1990 werd het percentage etnisch gemengd gehuwden in Kosovo geschat op maximaal 5 procent. Vanwege de strikte scheiding tussen de etnische Servische en de etnische Albanese maatschappij zijn etnisch gemengde huwelijken sindsdien echter nog zeldzamer. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat gezien de strenge morele eisen die aan etnische Albanese meisjes worden gesteld, zij niet of nauwelijks in contact kwamen met Servische jongens. Een huwelijk tussen een etnisch Albanees meisje en een etnisch Servische jongen is dan ook bijna ondenkbaar.
Hoewel het derhalve slechts een kleine groep betreft, is hun huidige
situatie in Kosovo precair en kunnen zij blootstaan aan intimidatie,
repressie, ontvoering en moord.
Homoseksualiteit is in Kosovo geenszins algemeen aanvaard. In het Wetboek
van Strafrecht uit 1977 wordt homoseksualiteit strafbaar gesteld. Hoewel een
nieuw Wetboek van Strafrecht wordt opgesteld, is eerdergenoemd Wetboek van
Strafrecht nog steeds geldig.
Volgens UNMIK Verordening 1999/24 behoort het uit 1977 daterende Wetboek van
Strafrecht van Kosovo tot de toepasbare wetgeving in Kosovo. In artikel 81
van deze wet worden 'onnatuurlijke seksuele handelingen' strafbaar gesteld,
hieronder zouden ook homoseksuele handelingen vallen. De sanctie bestaat uit
een gevangenisstraf van 1 jaar en is niet nader gespecificeerd. Het nieuwe
Wetboek van Strafrecht dat momenteel wordt opgesteld bevat geen bepalingen
over homoseksualiteit of op homoseksuele handelingen betrekking hebbende
bepalingen. Dezerzijds is niet bekend of bovengenoemd artikel nog wordt
toegepast, echter momenteel zitten er geen personen in de gevangenis als
gevolg van hun homoseksualiteit.
Homoseksualiteit lijkt onzichtbaar in Kosovo. Navraag bij overheidsorganen
in Kosovo alsmede bij niet-gouvernementele organisaties aldaar heeft geen
enkel verband opgeleverd waarin homoseksuelen verenigd zijn. Gezien het
grote culturele taboe op homoseksualiteit lijkt het dan ook aannemelijk dat
homoseksuelen zich voornamelijk in een 'onzichtbaar' circuit bewegen. Van
gevallen van intimidatie is niets bekend. Ook dit zal naar alle
waarschijnlijkheid samenhangen met het taboe dat op homoseksualiteit rust
3.5 Samenvatting
---
In Kosovo bestaan voldoende juridische waarborgen voor de naleving van de
mensenrechten. UNMIK-verordening 1999/24 van 12 december 1999 bepaalt dat de
constitutie van Kosovo mede gevormd wordt door internationaal erkende
mensenrechtennormen (met name zoals vastgelegd in het Europese Verdrag van
de Rechten van de Mens). Ook het in mei 2001 door de SVSG afgekondigde
'Constitutional Framework' onderschrijft de toepassing van met name genoemde
mensenrechtenverdragen in de wetgeving van Kosovo. Bovennoemde documenten
hebben evenwel aanleiding gegeven tot vragen door o.a. de speciale
vertegenwoordiger van de VN over de juridische verankering van alle
mensenrechten.
In Kosovo is voldoende toezicht op de naleving van de mensenrechten. De
Speciale Vertegenwoordiger van de Mensenrechtencommissie van de VN, het
bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN in Pristina,
UNMIK, KFOR, maar ook het kantoor van de Ombudspersoon, alsmede vele
internationale en Kosovaarse niet-gouvernementele organisaties die
regelmatig rapporteren en publiceren over de mensenrechtensituatie in
Kosovo, staan hiervoor garant.
Belangrijkste bron van zorg ten aanzien van de naleving van de mensenrechten
in Kosovo blijft de veiligheidssituatie van de etnische minderheden - met
name de etnische Serviërs en de Roma die in enclaves wonen, omringd door
etnisch Albanees gebied. Deze groepen kunnen het niet stellen zonder
permanente bewaking door KFOR. Dankzij de inspanningen van KFOR om
bescherming te bieden is het aantal ernstige misdrijven (zoals moord en
pogingen daartoe) jegens minderheden afgenomen. Zij worden echter ernstig
beperkt in hun bewegingsvrijheid. Dit bemoeilijkt hun toegang tot buiten de
directe woonomgeving bevindende familie en vrienden. Ook voedselbronnen,
werkgelegenheid, onderwijs, medische zorg en andere diensten die zich buiten
de directe woonomgeving bevinden zijn zeer moeilijk toegankelijk.
Ofschoon in Kosovo nog steeds sprake is van gewelddadigheden jegens etnische
minderheden, lijken systematische mishandeling en foltering van minderheden
thans tot het verleden te behoren. De presentie van KFOR en de UNMIK-politie
heeft hier toe bijgedragen.
Het recht op vrijheid van meningsuiting wordt in Kosovo nageleefd. Wel heeft
UNMIK maatregelen genomen ter bestrijding van de soms uiterst ongenuanceerde
en ophitsende berichtgeving in de Kosovaarse media, aangezien individuen
tegen wie deze berichtgeving is gericht in levensbedreigende omstandigheden
terecht kunnen komen.
Ook het recht op vrijheid van vereniging en vergadering wordt in Kosovo
daadwerkelijk nageleefd. Verder garandeert de in Kosovo van toepassing
zijnde wetgeving de vrijheid van godsdienst en overtuiging, en lijkt
godsdienst per se geen bepalende rol te spelen in de context van de
bestaande spanningen tussen de etnische Albanese meerderheidsbevolking en de
verschillende etnische minderheden in Kosovo.
UNMIK heeft verdere vooruitgang geboekt met de opbouw van het rechtssysteem.
De werkzaamheden van de rechtbanken zijn ten gevolge van deze maatregelen
verder toegenomen in 2001. De kwaliteit van de rechtsgang blijft nog wel
voor verbetering vatbaar. Om de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te
waarborgen zijn inmiddels internationale rechters en aanklagers toegevoegd
aan enkele rechtbanken. Een aandachtspunt vormt verder de verbetering van de
binnenlandse rechterlijke capaciteit. Het in 2001 opgerichte 'Criminal
Defence Resource Center' vervult hierin een belangrijke rol.
KFOR en UNMIK zijn de enige instanties in Kosovo die bevoegd zijn tot het
arresteren en in hechtenis houden van personen. Over het algemeen gebeurt
dit op correcte wijze, ofschoon bepaalde aspecten voor verbetering vatbaar
zijn. Punt van zorg zijn de detenties op basis van een buitengerechtelijk
bevel van de SV. Volgens de speciale vertegenwoordiger van de VN
mensenrechtencommissie is er geen sprake meer van een acute noodsituatie die
dergelijke detenties rechtvaardigt.
De vermisten problematiek heeft meer politieke aandacht gekregen. UNMIK en
de FRJ autoriteiten heben afspraken gemaakt waarin beiden zich veplichten
tot inspanningen op dit gebied. Dit zal in 2002 vermoedelijk resulteren in
het oplossen van een groot aantal van de nog circa 3.760 gevallen van
vermiste Kosovaarse personen.
4 Migratie
---
4.1 Migratiestromen en motieven
---
De grote migratiestroom van etnische Albanezen uit Kosovo richting
buurlanden en West-Europa vanaf 1999 was een direct gevolg van de
gewelddadigheden van de Servische en Joegoslavische troepen jegens de
etnische Albanese bevolking in Kosovo. Na de NAVO luchtacties trokken de
Joegoslavische strijdkrachten en de Servische veiligheidstroepen zich op 12
juni 1999 terug. Met de hierop volgende installatie van UNMIK en KFOR keerde
het merendeel van de etnische Albanese binnenlands ontheemden en
vluchtelingen terug naar hun woonplaats. De hierop volgende wraakacties van
de etnische Albanese bevolking jegens de in Kosovo woonachtige minderheden
zijn de aanleiding voor de daaropvolgende migratiestroom. Circa 215.000 niet
etnisch Albanese Kosovaren, met name etnische Serviërs en Roma, hebben hun
toevlucht gezocht in Servië en Montenegro. Roma en Ashkali zijn ook naar het
aangrenzende Macedonië vertrokken. Ten slotte werden etnische Albanese
Kosovaren verdreven uit het Servisch meerderheidsgebied in het noorden van
Kosovo (Mitrovicë/Kosovska Mitrovica en omgeving), en werden hiermee
binnenlands ontheemd.
Het overgrote deel van de Kosovaarse minderheden is nog niet naar Kosovo
teruggekeerd. Belangrijkste reden hiervoor zijn de onveiligheid, en de
beperkte bewegingsvrijheid. Bovendien spelen de slechte sociaal-economische
omstandigheden hierbij een rol.
4.2 Opvang van binnenlands ontheemden163
---
UNHCR schat dat zich in Kosovo circa 36.000 binnenlands ontheemden
bevinden. De etnische Serviërs vormen de grootste groep binnenlands
ontheemden. Zij wonen in het aan Servië grenzende en vrijwel uitsluitend
door etnische Serviërs bewoonde noorden of in over Kosovo verspreide door
KFOR bewaakte kleine tot grote enclaves. Hoewel het wonen in deze enclaves
een grote beperking van de bewegingsvrijheid veroorzaakt, zijn
basisvoorzieningen als voedsel, huisvesting, primaire gezondheidszorg en
onderwijs in de enclaves over het algemeen aanwezig. (zie 3.4.4)
Ook Roma zijn het slachtoffer geworden van wraakacties van de etnisch
Albanese bevolking. De nog in Kosovo wonende Roma (schattingen omtrent hun
aantal lopen uiteen tussen 10.000 en 30.000) verblijven in kleine tot
middelgrote gemeenschappen verspreid over geheel Kosovo. Hun
veiligheidssituatie, en daarmee hun bewegingsvrijheid, verschilt van gebied
tot gebied en hangt daarnaast in belangrijke mate af van de specifieke
Roma-groep waartoe men behoort. Soms wonen zij in door KFOR bewaakte
enclaves, in andere gevallen genieten ze een redelijke mate van
bewegingsvrijheid in hun leefgebied.
Naast de etnische Serviërs en de Roma is er tevens een relatief kleine groep
van etnische Albanezen die binnenlands ontheemd is. Deze groep was
woonachtig in Mitrovicë/Kosovska Mitrovica en omgeving, en verblijft nu
elders in Kosovo bij familieleden of in tijdelijke transitcentra.
In het aan Kosovo-grenzende deel van Zuid-Servië hebben sinds 1999
regelmatig confrontaties plaatsgevonden tussen etnische Albanese rebellen
van het UÇMPD (zie 2.5.1) en de Servische politie. Dit heeft geleid tot de
verplaatsing van etnische Albanezen uit deze streek (de zogenaamde Presevo
vallei) naar Kosovo. Zij werden voornamelijk opgevangen door familie en
vrienden. Het ging hier om circa 6.000 binnenlands ontheemden. Sinds mei
2001 is een akkoord tot stand gekomen tussen UNMIK en de FRJ/Servische
autoriteiten en is een plan opgesteld om de positie van de etnische Albanese
bevolking in het gebied te verbeteren (het zogenaamde 'Covic plan').
Sindsdien is de veiligheidssituatie in het gebied redelijk stabiel. Het
overgrote deel van deze binnenlands ontheemden is in de zomer van 2001
teruggekeerd.
4.3 Minderjarigen
---
De in Kosovo van toepassing zijnde wetgeving geeft aan dat personen vanaf 18
jaar meerderjarig zijn. Met deze wettelijke meederjarigheid verkrijgt
de persoon in kwestie 'full legal capacity', wat onder andere het recht te
stemmen behelst en de bevoegdheid tot het aangaan van juridische
verbintenissen zoals het huwelijk.
Voor kinderen vanaf 16 jaar en is het evenwel reeds mogelijk een aantal
rechten te verwerven, mits hiervoor toestemming is verkregen van de ouders
of verzorgers. Zo kan iemand vanaf 16 jaar toestemming vragen om in het
huwelijk te treden.
UNMIK Verordening 2000/13 'On the Central Civil Registry' vermeldt dat aan
personen vanaf 16 jaar een identiteitskaart uitgegeven kan worden. Een
dergelijke identiteitskaart geldt tevens als bewijs van ingezetene van
Kosovo.
UNMIK Verordening 2000/18 'On Travel Documents' vermeldt dat personen die in
het Centrale Bevolkingsregister geregistreerd staan en derhalve de status
van ingezetene van Kosovo hebben, een reisdocument kunnen aanvragen. In
samenhang met bovengenoemde Verordening 2000/13, betekent dit dat personen
vanaf 16 jaar, mits geregistreerd in het Centrale Bevolkingsregister,
hiertoe bevoegd zijn.
Jongeren van 16 en 17 jaar worden in sociaal-cultureel opzicht geenszins als
zelfstandig beschouwd. Alleenwonende jongeren onder de 18 vormen een
uitzondering. Dit komt slechts voor bij 18-20 jarige studenten die bij een
familielid wonen of met andere studenten woonruimte delen. Over het algemeen
geldt derhalve dat jongeren bij hun ouders wonen tot het moment dat ze gaan
trouwen. Dit gegeven is zonder onderscheid van toepassing op etnische
Albanezen en op minderheden, op jongens en meisjes, zowel op het platteland
als in de stad. Ook de sociaal-economische situatie van jongeren maakt
hierin geen verschil.
Jongeren van 16 en 17 jaar nemen over het algemeen niet zelfstandig deel aan
het arbeidsproces. Uitzondering hierop zijn de straatverkopers (sigaretten
en telefoonkaarten) alsmede kinderen die meehelpen in een familiezaak
(winkels, boerenbedrijf, restaurants).
Minderjarigen die niet langer opvang hebben bij de ouders zullen over het
algemeen opgevangen worden door familie. Opvangtehuizen voor permanente
opvang van minderjarigen zijn in Kosovo niet aanwezig. Wel zijn er in het
kader van een UNICEF project inmiddels vier noodopvanghuizen in Pristina en
Prizren opgericht, waarin plaats is voor 10 weeskinderen of kinderen onder
de zes jaar die in de steek zijn gelaten. Een relatief hoog aantal (ruim
1.200) weeskinderen is ondergebracht bij pleeggezinnen. UNMIK heeft voor
circa 80 in de steek gelaten kinderen nog geen duurzame oplossing gevonden;
voorlopig is de helft ervan ondergebracht in het ziekenhuis van
Pristina. Het overige deel wordt tijdelijk opgevangen in de
noodopvanghuizen.
Gezien het belang van de familie in de Kosovaarse samenleving is UNICEF
voorstander van het opzetten van een goed systeem van pleegzorg, in plaats
van het bouwen van weeshuizen. In juli 2001 is hiertoe in de regio's Pec en
Pristina een proefproject van 6 maanden gestart, waarin medewerkers van de
Centers for Social Work (CSW) worden geschoold op het gebied van 'Short Term
Professional Foster Care'. Ook is er een mediacampagne opgezet om
pleeggezinnen te bereiken. Hier is echter weinig reactie op gekomen,
waardoor het streven de eerste kinderen in september 2001 te plaatsen niet
gehaald is. Deze pleeggezinnen zouden moeten dienen als tijdelijke opvang,
totdat er een permanente oplossing is gevonden in de vorm van adoptie.
Internationale adoptie behoort vooralsnog niet tot de mogelijkheden
aangezien UNMIK en de instellingen voor tijdelijk zelfbestuur niet bevoegd
zijn internationale overeenkomsten af te sluiten. Kosovo maakt immers
formeel onderdeel uit van de FRJ.
4.4 Activiteiten van internationale organisaties
---
In Kosovo zijn onder andere de volgende internationale organisaties
aanwezig: EAR, FAO, ICRC, IOM, OVSE, UNDP, UNHCR, WFP, WHO. Deze
organisaties hebben doorgaans vestigingen in de hoofdstad, Pristina.
Daarnaast beschikken velen over veldkantoren in geheel Kosovo.
UNHCR heeft geen speciaal programma voor terugkerende Kosovaarse asielzoekers. Wel houdt UNHCR toezicht op de terugkerende asielzoekers die per vliegtuig naar Kosovo worden gebracht, om vast te stellen of er personen zijn die speciale bescherming behoeven. UNHCR dringt er bij de repatriërende staten op aan dergelijke personen niet terug te sturen.
De hulp die door de UNHCR in Kosovo geboden wordt loopt uiteen van directe
voedselhulp tot tijdelijke opvang en juridische bijstand en richt zich met
name op de volgende doelgroepen: in Kosovo verblijvende Macedonische
vluchtelingen en hun gastgezinnen, binnenlands ontheemden en
minderheidsgemeenschappen.
In zover de terugkerende asielzoeker tot een van deze doelgroepen behoort,
zal hij/zij voor deze -zoals boven beschreven beperkte- hulp in aanmerking
komen.
Op 1 oktober 1999 heeft UNHCR aanbevelingen gedaan ten aanzien van de
terugkeer van Kosovo-Albanezen naar Kosovo. Actualiseringen van UNHCR's
standpunt terzake verschenen in maart 2000, maart 2001 en april 2002. In
navolgende wordt het meest actuele standpunt verwoord (april 2002).
UNHCR stelt dat etnische Albanezen over het algemeen geen problemen in Kosovo ondervinden die tegen terugkeer van deze groep zou pleiten. Slechts aan bepaalde categorieën etnische Albanezen dient extra aandacht besteed te worden in de behandeling van de asielaanvraag. Het betreft:
· etnische Albanezen die uit een gebied komen waar zij een etnische
minderheid vormen;
· personen of families van gemengd etnische afkomst en gemengd gehuwden;
· personen met vermeende banden met het Servische regime van na 1990;
Tevens pleit UNHCR voor bijzondere aandacht voor asielaanvragen van
getraumatiseerde etnische Albanezen.
Voorts onderscheidt UNHCR de volgende kwetsbare groepen van etnische
Albanezen wier speciale behoeften in aanmerking genomen moeten worden:
· chronisch zieken (zowel van fysieke als van psychische aard) die medische
behandeling nodig hebben die nog niet in Kosovo aanwezig is;
· ernstig gehandicapten, alsmede hun verzorgers die afhankelijk zijn van
zorg die nog niet in Kosovo aanwezig is;
· alleenstaande ouderen, zonder familie of enige andere vorm van
ondersteuning in Kosovo;
· alleenstaande minderjarigen, zonder familieleden of verzorgers in Kosovo
en wier belang niet het beste gediend is met terugkeer.
UNHCR beveelt aan dat terugkeer van alleenstaande minderjarigen alleen zou moeten plaatsvinden na notificatie hiervan aan de Kosovaarse autoriteiten en nadat de repatriërende staat de nodige opvangregelingen heeft getroffen
Met betrekking tot minderheden uit stelt UNHCR ten algemene dat de
veranderingen in Kosovo op politiek/bestuurlijk en juridisch gebied alsmede
op sociaal-economisch gebied toe te juichen zijn, echter dat dit nog niet
tot een structurele verbetering van de veiligheidssituatie van minderheden
geleid heeft. UNHCR onderstreept dit door aan te geven dat er in 2001 geen
significante terugkeer van binnenlands ontheemde leden van
minderheidsgroeperingen heeft plaatsgevonden. Derhalve is UNHCR van mening
dat leden van minderheidsgroepen nog steeds voor internationale bescherming
in aanmerking dienen te komen en dat gedwongen terugkeer van minderheden
naar Kosovo niet dient plaats te vinden.
Tot de belangrijkste aandachtsgroepen rekent de UNHCR etnische Serviërs en
Roma. Daarnaast worden ook Slavische Moslims en Gorani als aandachtsgroepn
genoemd.
Ten aanzien van de vestiging van Kosovaarse asielzoekers in de (rest van) de
FRJ (Servië/Montenegro) concludeert UNHCR ten algemene dat dit geen adequaat
noch een redelijk alternatief biedt voor internationale bescherming.
Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag:
· beperkte veiligheid, voor met name personen van niet-etnische Servische
afkomst en in het bijzonder Roma;
· beperkte toegang tot huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, sociale
voorzieningen, werkgelegenheid en humanitaire hulp;
· de absorptiecapaciteit voor de opvang van binnenlands ontheemden of
vluchtelingen in Servië en Montenegro heeft haar grenzen bereikt.
In Kosovo zijn diverse internationale organisaties betrokken bij humanitaire
hulp. De belangrijkste zijn: CARE, FAO, IOM, OCHA, UNHCR, WFP, WHO, World
Vision. Kosovo bevindt zich niet meer in een acute noodsituatie. De
activiteiten van deze organisaties verschuiven dan ook van noodhulp naar
meer duurzame oplossingen. De humanitaire noodhulp zal zich in 2002 derhalve
nog slechts op de meest kwetsbare groepen in de Kosovaarse samenleving
richten: minderheden, binnenlands ontheemden en Macedonische vluchtelingen.
Naast directe voedselvoorziening, bestaat deze hulp uit de verbetering van
de watervoorziening, en wordt tijdelijke opvang geregeld voor terugkeerders.
Bovendien wordt er psycho-sociale en medische hulp geboden. Ten slotte
ontvangt een aantal families die Macedonische vluchtelingen opvangt een
kleine financiële bijdrage in het kader van het 'host familiy financial
support programme'.
Sinds het aantreden van UNMIK in juni 1999 zijn geen evacuaties van
internationale staf noodzakelijk geweest. Wel is sprake van incidenteel
geweld gericht op personen werkzaam voor internationale organisaties. Zo
maakt de SG van de VN in zijn rapportage van juli 2001 melding van een
zorgwekkende strijging in het geweld jegens de internationale gemeenschap.
Bovendien noemt hij de tendens tot aggressief gedrag jegens politie en
veiligheidspersoneel, te weten: KPS, UNMIK Politie en KFOR. Op 11 april 2001
had dit de dood van een Russische KFOR soldaat tot gevolg.
4.5 Beleid andere Europese landen
---
Duitsland
Alle asielverzoeken van personen afkomstig uit Kosovo worden in behandeling
genomen en er wordt sinds 26 maart 2002 in alle zaken beslist. Alleen het
ontbreken van de juiste medische behandeling wordt als gegronde reden voor
asiel erkend.
Op 10 mei 2001 heeft de 'Innenministerkonferenz' besloten dat een bepaalde
groep Kosovaarse werknemers in aanmerking kon komen voor een
verblijfsvergunning. Hiervoor moest aan de volgende voorwaarden worden
voldaan: betrokken werknemer moest op de peildatum 15 februari 2001 minstens
6 jaar ononderbroken in Duitsland leven; de werknemer moest meer dan twee
jaar in een duurzame dienstbetrekking werkzaam zijn. Als aanvullend
criterium gold dat de werkgever dringend op de vluchteling aangewezen moest
zijn. Op basis van deze regeling konden personen uit Kosovo uiterlijk tot 30
september 2001 een verblijfsvergunning aanvragen, waarbij lopende
asielprocedures voordien beëindigd moesten zijn. In de verblijfsvergunning
werden echtgenoten en minderjarige kinderen betrokken.
Naast bovenstaande groep komen de volgende categorieën asielzoekers uit Kosovo in aanmerking voor een verblijfsvergunning: etnisch gemengd gehuwden en hun kinderen afkomstig uit gebieden in Kosovo waar geen specifieke bescherming van minderheden is gewaarborgd; alleenstaande minderjarigen, getuigen van het Joegoslavië-tribunaal (ICTY) en hun gezinsleden, indien uit de stellingname van het ICTY blijkt dat sprake is van een gevaar in geval van terugkeer; personen van 65 jaar of ouder die geen sociale bijstandsuitkering ontvangen en geen familieleden hebben in Joegoslavië
Duitsland heeft een Memorandum of Understanding afgesloten met UNMIK over de
terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Kosovo.
Gedwongen terugkeer van etnische Albanezen uit Kosovo vindt plaats.
Momenteel zijn alleen minderheden uitgesloten van gewongen terugkeer. In de
periode juni 1999 tot medio augustus 2001 zijn ruim 81.000 etnische
Albanezen vrijwillig teruggekeerd naar Kosovo, waarvan 7.500 tussen november
2000 en augustus 2001. Circa 9.500 personen zijn door de Duitse autoriteiten
naar Kosovo verwijderd, waarvan ruim 2.100 in de periode januari tot en met
september 2001.
Zwitserland
In totaal hebben ten tijde van de Kosovo-crisis en daarna ongeveer 65.000
Kosovaren asiel gevraagd in Zwitserland. Het betreft voornamelijk etnische
Albanezen.
Verzoeken van etnische Albanezen worden in behandeling genomen en op
individuele basis beoordeeld. Doorgaans wordt negatief beslist op
asielverzoeken van deze groep personen.
De Zwitsers onderkennen twee categorieën asielzoekers uit Kosovo die in
aanmerking komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning. Het betreft
enerzijds ouderen, zieken en alleenstaande vrouwen met jonge kinderen, en
anderzijds etnische minderheden als Serviërs, Roma, Gorani, Ashkali. Voor de
etnische minderheden is volgens de Zwitserse autoriteiten geen binnenlands
vestigingsalternatief aanwezig. Voor beide categorieën zal in het voorjaar
2002 de situatie opnieuw worden beoordeeld.
De Zwitserse autoriteiten achten terugkeer van afgewezen en uitgeprocedeerde
etnische Albanese asielzoekers uit Kosovo verantwoord. Medio 2000 is een
aanvang gemaakt met gedwongen verwijderingen. In de praktijk maakt echter
het merendeel van de afgewezen asielzoekers gebruik van het Zwitserse
programma voor vrijwillige terugkeer. Sinds het einde van de Kosovo-crisis
zijn circa 42.000 in Zwitserland verblijvende etnische Albanezen vrijwillig
teruggekeerd naar Kosovo, waarvan 3.402 in de periode tussen januari en
september 2001.
Zwitserland heeft een Memorandum of Understanding met UNMIK over de
terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Kosovo.
België
Alle asielverzoeken van Kosovaren worden in behandeling genomen en op
individuele basis beoordeeld. Er is geen sprake van een (tijdelijke) status
voor een bepaalde groep asielzoekers uit Kosovo.
Kosovaren die voorafgaand aan hun komst naar België langer dan drie maanden
in de (rest van de) FRJ hebben verbleven worden in staat geacht daarnaar
terug te kunnen keren. In die gevallen wordt echter rekening gehouden met de
individuele situatie en de omstandigheden van hun verblijf aldaar.
België acht gedwongen terugkeer van niet etnische Albanese asielzoekers niet verantwoord. De terugkeer van uitgeprocedeerde etnische Albanezen wordt wel ter hand genomen. De nadruk ligt hierbij op vrijwillige terugkeer, waarvoor België een eigen programma heeft. Gedwongen terugkeer vindt echter eveneens plaats. In 2001 heeft België 65 personen verwijderd naar Kosovo.
Denemarken
Denemarken heeft ten tijde van de Kosovo-crisis ruim 2.800 etnische
Albanezen uit Kosovo opgevangen. Aan hen zijn op basis van een
'Kosovo-noodwet' tijdelijke verblijfsvergunningen verstrekt. In mei 2000 is
deze Kosovo-noodwet herroepen. In plaats daarvan is echter een amendering
van de Deense vreemdelingenwet gekomen, die tijdelijke bescherming in
Denemarken van bepaalde 'kwetsbare groepen' alsnog wettelijk mogelijk maakt.
Denemarken rekent - op basis van de aanbevelingen van UNHCR terzake -
de volgende Kosovaren tot kwetsbare groepen: gehandicapte en zieke personen
en hun familie, alleenstaande minderjarigen, alleenstaande ouderen, alsmede
alleenstaande moeders met hun gezin.
Asielverzoeken van personen uit Kosovo worden door de Deense autoriteiten in
behandeling genomen en op individuele basis beoordeeld. Op aanvragen van
etnische Albanezen, Gorani en Slavische moslims wordt doorgaans negatief
beslist. Alleen voor Roma wordt onderzocht of er een binnenlands
vestigingsalternatief aanwezig is. Indien Roma ooit elders in de FRJ gewoond
hebben wordt het verzoek afgewezen.
Terugkeer van afgewezen en uitgeprocedeerde asielzoekers naar Kosovo wordt
verantwoord geacht. Denemarken kent een programma voor de vrijwillige
terugkeer van Kosovaren. Sinds eind 1999 zijn circa 2.500 etnische Albanezen
onder dit programma naar Kosovo teruggekeerd. Daarnaast zijn 63 Kosovaren
door de Deense autoriteiten verwijderd naar Kosovo. Circa 250 Kosovaren
verblijven nog in Denemarken in afwachting van een definitieve beslissing op
hun asielverzoek.
Noorwegen.
Uit Kosovo afkomstige personen (ongeacht de etniciteit) die vóór 6 augustus
1999 Noorwegen zijn ingereisd (circa 8.000 personen) hebben voor een periode
van één jaar een werk- en verblijfsvergunning gekregen. Deze tijdelijke
vergunningen zijn in de zomermaanden van 2000 verlopen. De houders werden
geacht terug te keren naar Kosovo, tenzij zij een asielverzoek indienden.
Asielzoekers uit Kosovo die na 6 augustus 1999 Noorwegen zijn ingereisd
kwamen niet in aanmerking voor tijdelijke verblijfsvergunningen en dienden
derhalve meteen een asielverzoek in te dienen.
Op asielverzoeken van etnische Albanese Kosovaren wordt doorgaans negatief
beslist. Op asielverzoeken van minderheden (Serviërs, Roma) volgt meestal
een positieve beslissing. Noorwegen is van mening dat minderheden zich niet
elders in de FRJ kunnen vestigen. Zij laat zich hierbij leiden door de
opvattingen van UNHCR terzake.
Onder het Noorse programma voor vrijwillige terugkeer van Kosovaren
ontvangen Kosovaren een premie van NOK 15.000 (circa 1902 euro) per
gezinslid alsmede een vergoeding voor de reiskosten. Er bestaat slechts
aanspraak op een premie voor vrijwillige terugkeer indien zij binnen vier
weken na de definitieve beslissing in beroep terugkeren. In alle andere
gevallen volgt gedwongen terugkeer.
Verenigd Koninkrijk
Alle asielverzoeken van Kosovaren worden in het Verenigd Koninkrijk op
individuele basis beoordeeld. De meeste asielaanvragen van etnische
Albanezen uit Kosovo worden afgewezen. Op asielaanvragen van Serviërs, Roma
en Gorani uit Kosovo wordt in de praktijk doorgaans positief beslist.
Er bestaan volgens de competente autoriteiten in het VK geen binnenlandse
beschermingsalternatieven voor etnische minderheden en evenmin voor etnische
Albanezen die bedreigd worden door het UÇK. Alleen etnische Albanezen die
afkomstig zijn uit een Servisch meerderheidsgebied worden geacht terug te
kunnen keren naar Albanees meerderheidsgebied.
In de periode januari tot en met november 2001 zijn 89 Kosovaren vrijwillig
teruggekeerd. In dezelfde periode hebben 1.367 verwijderingen
plaatsgevonden. Over het algemeen betreft het hier etnische Albanezen.
Zweden
Zweden heeft ten tijde van de Kosovo-crisis circa 7.000 etnische Albanezen
uit Kosovo opgevangen. Hen is een tijdelijke verblijfsvergunning verleend,
die begin 2001 afliep. Rond de 4.000 etnische Albanese Kosovaren verbleven
toen nog in Zweden. Van deze 4.000 heeft het overgrote deel asiel
aangevraagd, waarna aan circa 63 procent, ofwel 2.530 personen, een
permanente verblijfsvergunning op humanitaire gronden is toegekend.
Alle asielaanvragen van Kosovaren worden in behandeling genomen en op
individuele merites beoordeeld. Er zijn geen aparte groepen die voor een
vluchtelingenstatus in aanmerking komen.
De Zweedse autoriteiten menen dat elders in de FRJ sprake is van een
binnenlands vestigingsalternatief voor Serviërs uit Kosovo.
Etnische Albanezen uit Kosovo komen doorgaans niet in aanmerking voor de
vluchtelingenstatus. Hetzelfde geldt voor etnische Serviërs uit Kosovo,
gelet op het binnenlands vestigingsalternatief. Humanitaire gronden worden
echter wel in overweging genomen en kunnen leiden tot statusverlening (zie
boven). Zo wordt aan asielzoekers uit etnische groepen uit Kosovo die geen
familie- of andere banden hebben in andere delen van de FRJ een permanente
verblijfsvergunning verleend. Momenteel overwegen de Zweedse autoriteiten
echter de rest van de FRJ (Servië/Montenegro) ook als vestigingsalternatief
aan te merken voor etnische groepen die geen familie- of andere banden
hebben in de rest van de FRJ.
Er bestaan geen programma's voor vrijwillige terugkeer. In 2001 zijn circa
150 etnische Albanezen vrijwillig teruggekeerd, en zijn 22 personen
verwijderd.
Italië
Alle asielaanvragen van Kosovaren worden in behandeling genomen en
individueel beoordeeld.
Er zijn geen aparte groepen die voor een vluchtelingenstatus in aanmerking
komen. Wel hebben Roma uit Kosovo een vrij hoge kans op een
vluchtelingenstatus.
In de beoordeling van een individueel asielverzoek wordt groot belang
gehecht aan de individuele familiebanden die de Kosovaarse asielzoeker in
het land van herkomst heeft, om te bepalen of terugkeer mogelijk is.
De tijdelijke bescherming die Kosovaarse vluchtelingen direct na de crisis geboden werd is sinds 30 juni 2000 opgeheven. Van de circa 8.000 Kosovaren die een beroep hebben gedaan op deze regeling heeft een groot deel van een permanente verblijfsvergunning gekregen in het kader van familiehereniging. Het overige deel kon kiezen voor één van de volgende vier opties:
· Vrijwillige terugkeer verzorgd door de IOM;
· Aanvraag van een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid;
· Indienen van een asielaanvraag;
· Aanvraag van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden.
Door bovenstaande mogelijkheden is het grootste deel van de Kosovaren die
destijds gekomen is hetzij vrijwillig teruggekeerd hetzij 'gelegaliseerd'.
In de periode januari tot en met september 2001 zijn 1600 asielzaken van
etnische Albanezen behandeld, wat resulteerde in de toekenning van 530 (30
procent) statussen.
In 2001 hebben er circa 40 gedwongen verwijderingen plaatsgevonden.
4.6 Samenvatting
---
De gewelddadigheden door de Joegoslavische strijdkrachten en de Servische
troepen jegens de etnische Albanese bevolking vanaf 1998 zijn de directe
oorzaak van de migratiestroom van de etnische Albanezen uit Kosovo richting
buurlanden en West-Europa. Nadat UNMIK in juni 1999 geïnstalleerd was,
keerden vele binnenlands ontheemden en vluchtelingen naar hun woonplaats
terug. De hierop volgende wraakacties van de etnische Albanese
meerderheidsbevolking jegens de in Kosovo wonende minderheden zijn de
oorzaak voor de daarop volgende migratiestroom. Vele etnische Serviërs
verblijven momenteel als binnenlands ontheemden in Servië. Slechts een
kleine groep is teruggkeerd. Ook de terugkeer van Roma naar Kosovo is
beperkt.
UNHCR geeft aan dat van systematische vervolging van etnische Albanezen in
Kosovo niet langer sprake is. Tevens vermeldt UNHCR in welke individuele
gevallen etnische Albanezen wel gegronde vrees voor vervolging kunnen
hebben. Het betreft hier onder andere etnische Albanezen afkomstig uit
Servisch meerderheidsgebied. Bovendien is er sprake van een aantal kwetsbare
groepen zoals getraumatiseerden, alleenstaande ouderen en chronisch zieken.
Terugkeer van deze personen is volgens UNHCR niet wenselijk.
Ten aanzien van etnische minderheden uit Kosovo merkt UNHCR op dat etnische
Serviërs het belangrijkste slachtoffer zijn van etnisch gemotiveerd geweld.
De terugkeer van etnische Serviërs wordt hierdoor belemmerd. Ten aanzien van
Roma merkt UNHCR op dat de veiligheidssituatie uiteen loopt. Overige
minderheden zijn in mindere mate slachtoffer van etnisch gemotiveerd. Wel
doen andere problemen zich voor als een beperkte bewegingsvrijheid, en
discriminatie op velerlei gebied.
UNHCR is van mening dat vestiging van Kosovaarse asielzoekers in andere
delen van de FRJ niet redelijk is. Een aantal overwegingen liggen hieraan
ten grondslag. Naast de voor bepaalde groepen inadequate bescherming die dit
alternatief biedt, wordt de slechte economische situatie in zowel Servië en
Montenegro genoemd. Ook wordt geconstateerd dat de grenzen aan de
absorptiecapaciteit van deze samenlevingen voor de opvang van binnenlands
ontheemden of vluchtelingen is bereikt. UNHCR benadrukt bovendien de
moeilijke positie van Roma en van de Albanees sprekende Ashkali in Servië en
Montenegro.
Ten aanzien van de activiteiten van de internationale organisaties bevindt
Kosovo zich momenteel in een overgangssituatie van noodhulp naar meer
duurzame oplossingen. De in Kosovo aanwezige organisaties voor humanitaire
hulp passen hun hulpverlening hier dan ook op aan. Noodhulp wordt alleen nog
geboden aan de meest kwetsbare groepen in de Kosovaarse samenleving, te
weten minderheden, binnenlands ontheemden en Macedonische vluchtelingen.
Het beleid ten aanzien van asielzoekers uit Kosovo is in de ons omringende landen in grote mate hetzelfde. Op asielverzoeken van etnische Albanezen wordt doorgaans negatief beslist, en de terugkeer van afgewezen etnische Albanese asielzoekers wordt overal verantwoord geacht. De nadruk ligt in alle landen op vrijwillige terugkeer, maar vrijwel alle landen zijn inmiddels ook overgegaan tot gedwongen verwijdering van etnische Albanezen.
Op asielverzoeken van etnische minderheden uit Kosovo wordt niet in alle landen overeenkomstig beslist. Het beleid voor deze groep wordt in een aantal landen in het voorjaar van 2002 heroverwogen.
In een aantal Europese landen wordt (tijdelijke) status verleend aan
bepaalde groepen, te weten: gemengd gehuwden, alleenstaande vrouwen met
jonge kinderen, minderjarigen en ouderen zonder familie of andere opvang in
Kosovo, gehandicapten en chronisch zieken.
In Kosovo zijn personen vanaf 18 jaar meerderjarig. Dit verschaft hem/haar
onder andere de wettelijke bevoegdheid tot het aangaan van een huwelijk.
Voor kinderen vanaf 16 jaar is het evenwel reeds mogelijk een aantal rechten
te verwerven, waaronder het sluiten van een huwelijk. Hiervoor is wel de
toestemming van de ouders of verzorgers vereist. Personen vanaf 16 jaar
kunnen zelfstandig een reisdocument aanvragen, mits zij ingeschreven staan
in het Centrale Bevolkingsregister.
Jongeren van 16, 17 jaar worden in sociaal-cultureel opzicht niet als
zelfstandig beschouwd. Zelfstandige deelname aan het arbeidsproces en
zelfstandig wonen is voor deze groep dan ook - in het algemeen - niet aan de
orde.
Permanente opvangmogelijkheden voor kinderen zonder ouders of verzorgers
zijn in Kosovo niet aanwezig. Er zijn slechts enkele noodopvanghuizen waarin
tijdelijke opvang mogelijk is van circa 40 kinderen in totaal. UNICEF is
bezig met het opzetten van een systeem van pleegzorg, waar alleenstaande
kinderen tijdelijk kunnen worden ondergebracht, tot permanente adoptie
voorhanden is.
5 Samenvatting
---
Bijna drie jaar na de Kosovo crisis in 1999 is het proces begonnen tegen de
voormalige president van de Federale Republiek Joegoslavië en van Servië,
Slobodan Milosevic. Milosevic worden de volgende beschuldigingen ten laste
gelegd: oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in Kroatië en
Kosovo en genocide en oorlogsmisdaden in de Bosnische oorlog.
In deze drie jaar is er veel veranderd in de politieke en bestuurlijke
constellatie van de FRJ. De VN heeft in juni 1999 op basis van resolutie
1244 het bestuur in Kosovo tijdelijk overgenomen, wat een de facto einde
betekende van de macht van Belgrado over Kosovo. De nieuwe regering van
president Kostunica trad aan en in november 2001 werd Milosevic aan het
Joegoslavië Tribunaal te Den Haag overgedragen.
Sinds het aantreden van de het interimbestuur, UNMIK, heeft zij de
wederopbouw van Kosovo ter hand genomen. Aanzienlijke donorbijdragen hebben
bijgedragen aan de opbouw van huizen, scholen en ziekenhuizen. Er is grote
vooruitgang geboekt bij de opbouw van een onafhankelijke rechterlijke macht
in Kosovo. Op bestuurlijk gebied heeft de VN de Kosovaarse bevolking
betrokken bij de nieuw op te richten bestuurlijke instellingen. Dit heeft
onder andere geresulteerd in de eerste democratische parlementsverkiezingen
voor Kosovaars voorlopig zelfbestuur, die op 17 november 2001 plaatsvonden.
In de verslagperiode is sprake van een geleidelijke toenadering tussen UNMIK, en de nieuwe Federale en Servische regering. Dit heeft geresulteerd in samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang, zoals de terugkeer van ontheemden, vermistenproblematiek, eigendomsrechten en politiesamenwerking. De oproep van de Joegoslavische en Servische autoriteiten aan de etnische Serviërs in/uit Kosovo tot deelname aan de parlementsverkiezingen in Kosovo is een ander bewijs van deze toenadering
Deze positieve stabiliserende ontwikkelingen gevoegd bij de beëindiging van
de crises in Macedonië en de Presevo vallei dragen bij aan een verbetering
van de algemene veiligheidssituatie in Kosovo. Hoewel in Kosovo nog steeds
sprake is van een hoog geweldsniveau, is het aantal zware misdrijven in de
verslagperiode afgenomen.
Tegenover deze algemene positieve ontwikkelingen staat de nog altijd
zorgwekkende situatie van de minderheden, in het bijzonder etnische Serviërs
en Roma, in Kosovo. Hoewel het isolement van deze in enclaves wonende
minderheden ietwat verminderd is door de verbeterde infrastructuur, is er
weinig tot niets veranderd aan de status-quo. De veiligheid van deze groepen
kan slechts gewaarborgd worden met behulp van permanente KFOR bescherming.
Haatgevoelens van de etnische Albanese meerderheidsbevolking tegenover
etnische Serviërs en Roma blijven groot.
De terugkeer van binnenlands ontheemden naar Kosovo is dan ook zeer beperkt.
Naast de toch nog gespannen veiligheidssituatie en de hiermee samenhangende
geringe bewegingsvrijheid, zijn de slechte sociaal-economische
omstandigheden hier debet aan. Duurzame terugkeer van de vele binnenlands
ontheemden naar Kosovo zal ook slechts dan mogelijk zijn, indien zowel de
veiligheid als de sociaal-economische omstandigheden voor minderheden
verbeterd zijn.
Door het streven naar onafhankelijkheid van de overgrote meerderheid van de
Kosovaarse bevolking zal de komende jaren de vraag naar de uiteindelijke
status van Kosovo zich steeds meer opdringen. Nu de Kosovaarse gekozen
vertegenwoordigers een regering hebben weten samen te stellen en de
president van Kosovo gekozen is, zal de roep om onafhankelijkheid naar alle
waarschijnlijkheid alleen maar sterker worden. Het antwoord op de vraag van
de uiteindelijke status van Kosovo zal haar weerslag hebben op de
interetnische verhoudingen binnen Kosovo. Ook de verhoudingen tussen
Servië-Montenegro , het Kosovaars zelfbestuur en de internationale
gemeenschap zullen hierdoor bepaald worden. Wat de uitkomst ook moge zijn,
de kwestie van de uiteindelijke status zal de politieke agenda in de komende
jaren in toenemende mate gaan beheersen.
Auswärtiges Amt, Ad Hoc Bericht uber die asyl-und abschiebungsrelevante Lage
in der Bundesrepublik Jugoslawien (Kosovo), Berlijn, 4 september 2001;
Bonn International Center for Conversion (BICC), Wag the Dog: the
Mobilization and Demobilization of the Kosovo Liberation Army, brief 20,
augustus 2001;
Council of Europe, Humanitarian situation of returnees to Kosovo, 23 april
2001;
Human Rights Watch, Under Orders; War Crimes in Kosovo, oktober 2001;
Human Rights Watch, Human Rights Watch World Report 2002 - Federal Republic
of Yugoslavia, januari 2002;
ICG, Religion in Kosovo, Balkans report no. 115, Pristina/Brussel, 31
januari 2001;
ICG, Kosovo: Landmark Election, Balkans report no.120, Pristina/Brusssel, 21
november 2001;
ICRC, Red Cross and Red Crescent activities in Kosovo, 31 augustus 2001;
IMF, Kosovo: Macroeconomic Issues and Fiscal Sustainability, 9 november
2000;
Immigration and Nationality Directorate, Country Assessment FRY, april 2001;
Informationsverband Asyl/ZDWF e.V., Asylmagazin, nummer 12, 2001;
Informationsverband Asyl/ZDWF e.V., Asylmagazin, nummer 1, 2002;
IOM, Psychosocial and Trauma Response in Kosovo: Achievements and Plans
1999-2002, juli 2000;
NAVO, Nato Statement on the Situation in the Balkans, PR/CP(2001)172, 18
december 2001;
NRC Handelsblad, Thema Joegoslavië Tribunaal, 9 februari 2002;
OECD, Thematic Review of National Policies for Education - Kosovo; Stability Pact for South Eastern Europe, CCNM/DEELSA/ED(2001)6, 22 June 2001;
OCHA, Humanitarian Situation Report Belgrade, 25 augustus-20 september 2001;
OCHA, Kosovo Humanitarian Update, issue no.34, 22 februari 2001;
OCHA, Kosovo Humanitarian Update, issue no.38, 24 juli 2001;
Ombudsperson Institution in Kosovo, On Certain Aspects of UNMIK Regulation
No. 2000/59 amending UNMIK Regulation No. 1999/24 on the Law Applicable in
Kosovo, Special Report no.2, 30 mei 2001;
Ombudsperson Institution in Kosovo, First Annual Report 2000-2001, 18 July
2001;
OVSE, Kosovo: A Review of the Criminal Justice System, oktober 2000;
OVSE, Kosovo: A Review of the Criminal Justice System, oktober 2001;
OVSE, Kosovo: Propert rights crucial to Rule of Law, Press Briefing,
Pristina, 13 februari 2002;
OVSE, Background Report: Report on the Gender Situation in Kosovo,
Pristina, 30 mei 2002;
SGVN, Report of the Secretary-General on the United Nations Interim
Administration Mission in Kosovo, S/2000/878, 18 september 2000;
SGVN, Report of the Secretary-General on the Uinted Nations Interim Administration Mission in Kosovo, S/2001/218, 13 maart 2001;
SGVN, Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, S/2001/565, 6 juli 2001;
SGVN, Report of the Secretary General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, S/2001/926, 2 oktober 2001;
SGVN, Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, S/2002/62, 15 januari 2002;
UK Country Information and Policy Unit, Country Assessment, Federal Republic
of Yugoslavia , april 2002;
UN Security Council Mission, Report of the Security Council Mission on the
Implementation of Security Council Resolution 1244 (1999) 16-18 juni 2001,
19 juni 2001.
UN, Consolidated Inter-Agency Appeal 2002, South-Eastern Europe, 20 januari
2002;
UN Subcommission on the Promotion and the Protection of Human Rights, Press
Release, 53 session, 3 augustus 2001;
UNFPA, Profile: Kosovo (factsheet), juni 2001;
UNHCHR, Report of the Special Representative of the Commission of Human
Rights on the Situation of Human Rights in Bosnia and Herzegovina and the
Federal Republic of Yugoslavia, 11 oktober 2001, A/56/460;
UNHCR, Refugees Magazine issue 124, oktober 2001;
UNHCR, Background note on Ethnic Albanians in Kosovo who are in Continued
Need of International Protection, maart 2000;
UNHCR, UNHCR Position on the Continued Protection Needs of Individuals from
Kosovo, april 2002;
UNHCR/OVSE, Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo
(period covering October 2000 through February 2001), maart 2001.
UNHCR/OVSE, Assessment of the Situation of Ethnic Minorities in Kosovo (period covering March 2001- through August 2001), september 2001;
UNHCR, Kosovo Women's Initiative 2001-2002, januari 2002;
UNHCR, Statement by UN High Commissioner for Refugees to the UN Security
Council, 7 februari 2002;
UNICEF, Kosovo Situation Report, 30 juni - 13 juli 2001;
UNICEF, Kosovo Situation Report, 1 - 15 augustus 2001;
UNICEF, Kosovo Situation Report, 16 augustus - 17 september 2001;
UNMIK, Policy paper on the repatriation of Kosovar Albanians, nummer 2,
oktober 2000.
UNMIK, Constitutional Framework for Provisional Self-Government,
UNMIK/REG/2001/9, mei 2001;
UNMIK/KFOR/UNMIK Police/UNHCR, Press Briefing, 28 May 2001;
UNMIK/UNMIK Police/ KFOR /OSCE, Press Briefing,15 oktober 2001;
UNMIK/UNMIK Police/OSCE/ KFOR, Press briefing, 12 november 2001;
UNMIK-FRY Common Document, PCDEL/883/01, 5 november 2001;
UNMIK Police, Newsletter, januari 2002;
Waller, M., Drezov, K. Gökay, B. (eds.), Kosovo: the Politics of Delusion,
London, 2001;
WFP, Emergency Report no. 4, 25 januari 2002;
Websites
http://www.amnesty.org
http://www.db.idpproject.org
http://www.hrw.org
http://www.nato.int/kfor
http://www.osce.org/kosovo
http://www.reliefweb.int
http://www.unhcr.ch
http://www.unhchr.ch
http://www.unmikonline.org
Etnisch Albanese partijen en allianties
- Albanese Christen-democratische Partij Kosovo (Partia Shqiptare
Demokristiane e Kosovës; PShDK). Voorzitter: Mark Krasniqi. Opgericht in
1990. Op voorstel van de LDK is de Ministerspost van Transport en
Communicatie aan de PShDK afgestaan. Zef Morina is degene die de post zal
vervullen.
- Albanese Eenwordingspartij (Partia e Unitetit Kombetar Shqiptar, UNIKOMB).
Voorzitter: Ukshin Hoti. Waarnemend voorzitter: Muhamet Kelmendi. UNIKOMB is
ontstaan uit de Albanese verzetsbeweging. De partij is aangesloten bij de
AAK;
- Albanese Liberale Partij (Partia Liberale Shqiptare, PLSH). Voorzitter:
Gjergj Rapi. Opgericht in 1992. Besloot in juli 2000 samen met de LBD de
KP-coalitie te vormen;
- Albanese Nationaal-Democratische Partij (Partia Nacionale Demokratike
Shqiptare; PNDSh). Voorzitter: Rexhep Abdullahu. Opgericht in 1992;
- Albanese Nationale Democratische Beweging (Levizja Nacionale Demokratike
Shqiptare; LNDSh). Voorzitter: Kajtaz Fazliu. Opgericht in 1991;
- Albanese Republikeinse Partij (Partia Republikane Shqiptare; PRSh).
Voorzitter: Skender Hoti. Opgericht in 1990;
- Albanese Unie van Christen-Democraten (Unioni Shqiptare DemoKristiane,
UShDK). Voorzitter: Lazer Krasniqi. Opgericht in 1990. De partij is
aangesloten bij de AAK;
- Alliantie voor de Toekomst van Kosovo (Aleanca për Ardhmërinë e Kosovës,
AAK). Voorzitter: Ramush Haradinaj. Deze alliantie is opgericht in 2000 en
bestaat uit een zestal partijen te weten:
· Alliantie van Burgers van Kosovo (Aleanca Qytetare e Kosovës, AQK);
· Parlementaire Partij van Kosovo (Partia Parlamentare e Kosovës, PPK);
· Nationale Beweging voor de Bevrijding van Kosovo (Lëvizja Kombëtare për
Çlirimin e Kosovës, LKÇK);
· Volksbeweging van Kosovo (Lëvizja Popullore e Kosovës, LPK). Voorzitter:
Emrush Xhemajli;
· Albanese Eenwordingspartij (Partia e Unitetit Kombetar Shqiptar, UNIKOMB);
· Albanese Unie van Christen-Democraten (Unioni Shqiptare DemoKristiane,
UShDK);
Tijdens de parlementsverkiezingen van 17 november 2001 heeft de AAK 8
procent van de stemmen behaald. De AAK heeft 8 zetels in de Assemblee en
twee leden in de regering, te weten: Ethem Ceku, als minister voor Milieu en
Ruimtelijke Ordening en Ahmet Jusufi verantwoordelijk voor Werkgelegenheid
en Welzijn.
- Alliantie van Burgers van Kosovo (Aleanca Qytetare e Kosovës, AQK).
Voorzitter: Ramush Haradinaj. Deze partij is opgericht in 2000 en is
aangesloten bij de AAK;
- Coalitie voor de Onafhankelijkheid (Koalicioni per Pavaresi, KP).
Voorzitter: Rexhep Qosja. Deze alliantie is opgericht in juli 2000 en
bestaat uit twee partijen (de LBD en de PLSH);
- Democratische Liga van Kosovo (Lidhja Demokratike e Kosovës; LDK).
Voorzitter: Ibrahim Rugova. Opgericht in 1989. De meest populaire etnisch
Albanese partij in Kosovo. De LDK behaalde tijdens de parlementsverkiezingen
van 17 november 2001 45 procent van de stemmen. Rugova is in maart 2002 tot
President van het Kosovaarse zelfbestuur benoemd. De LDK heeft drie
ministers in de regering, te weten: Ali Sadriu, (Financiën en Economische
Zaken); Rexhep Omami (Onderwijs, Wetenschap en Technologie); Behxhet
Brajshjori (Cultuur/Jeugd/Sport); De vierde minsterspost is afgestaan aan de
PShDK en wordt ingevuld door Zef Morina (Transport en Communicatie).
- Democratische Partij Kosovo (Partia Demokratike e Kosovës; PDK).
Voorzitter: Hashim Thaci. Opgericht in 1999. De PDK is, evenals enkele
andere partijen, voortgekomen uit het UÇK. PDK-leider Thaci is dan ook de
voormalige leider van het UÇK. De PDK behaalde 25 procent van de stemmen
tijdens de parlementsverkiezingen van 17 november 2001 en is daarmee na de
LDK de populairste partij in Kosovo. Tot premier van het Kosovaars
zelfbestuur is het PDK lid Bajram Rexhepi benoemd. Naast de premier levert
de PDK ook de ministers voor Handel en Industrie (Ali Jakupi) en voor
Openbare Diensten (Jakup Krasniqi);
- Groene Partij van Kosovo (Partia e të Gjelbërtëve të Kosovës; PGJK).
Voorzitter: Daut Maloku. Opgericht in 1991. Politieke partij waarvoor het
milieu centraal staat;
- Liberaal-Democratische Partij van Kosovo (Partia Liberal Demokratike e
Kosovës; PLDK). Voorzitter: Agim Gjakova. Opgericht in 2000;
- Liberale Centrumpartij van Kosovo (Partia Qendra Liberale e Kosovës;
PQLK). Voorzitter: Naim Maloku. Opgericht in maart 2000. De PQLK probeert
als 'centrumpartij' de kloof tussen de LDK en de PDK te dichten. Voorzitter
Maloku is een voormalige UÇK-commandant;
- Liberale Partij van Kosovo (Partia Liberale e Kosovës; PLK). Voorzitter:
Gjergj Dedaj. Opgericht in 1991. De PLK nam in de jaren negentig actief deel
aan de etnisch Albanese parallelle instituties. De partij nam deel aan de
parallelle verkiezingen in 1998, en verwierf daarbij 6 zetels in het
parallelle parlement. Sinds 1997 is de partij waarnemend lid van de Liberale
Internationale. Tijdens de parlementsverkiezingen behaalde het slechts 0,46%
van de stemmen. Dit leverde geen parlementszetels op.
- Nationale Beweging voor de Bevrijding van Kosovo (Lëvizja Kombëtare për
Çlirimin e Kosovës, LKÇK). Voorzitter: Sabit Gashi (sinds augustus 1999).
Deze partij is opgericht in maart 1993 als een ondergrondse beweging. Deze
beweging wordt gezien als de grondlegger van het UÇK. Het primaire doel van
de beweging was de voorbereiding van de gewapende strijd tegen de Serviërs.
In maart 1998 is er een overeenkomst getekend tussen de LKÇK en het UÇK,
waardoor de partij rechtstreeks onder het hoofdkwartier van het UÇK viel.
Veel van de leden leven in het buitenland. Sommige zitten in Servische
gevangenissen, waaronder ook twee oud-presidenten van de beweging. Na afloop
van de Kosovo-crisis zijn de LKÇK en het UÇK ieder hun eigen koers gaan
varen. De LKÇK heeft sindsdien meer afstand gehouden van de internationale
gemeenschap. In mei 2000 heeft de partij zich teruggetrokken uit de Kosovo
Transitional Council (KTC) uit onvrede met het in haar ogen inadequate
optreden van UNMIK ten aanzien van de etnisch Albanese gevangenen in
Servische gevangenissen. De partij is aangesloten bij de AAK;
- Parlementaire Partij van Kosovo (Partia Parlamentare e Kosovës, PPK).
Voorzitter: Bajram Kosumi. Deze partij is opgericht in 1990 en streefde
aanvankelijk een vreedzame, politieke oplossing voor de kwestie-Kosovo na.
Gaandeweg veranderde de partij echter van koers, richting steun voor de
gewapende opstand tegen het Servische regime. Tussen 1997 en 1998 werd de
partij geleid door Adem Demaci, die in juni 1998 opstapte om woordvoerder te
worden van het UÇK. Tot mei 2000 was de PPK onderdeel van de LBD-coalitie
die deelnam aan de Rambouillet-conferentie van februari 1999. Thans is de
partij aangesloten bij de AAK;
- Partij van het Nationaal Democratisch Front van Kosovo (Partia Balli
Kombëtar Demokrat i Kosovës, PBKD). Voorzitter: Durmish Rizvanolli.
Opgericht in 1999;
- Verenigde Democratische Beweging (Lëvizja e Bashkuar Demokratike, LBD).
Voorzitter: Rexhep Qosja. De LBD begon in 1998 als een coalitie van zeven
partijen die de kloof tussen de LDK en het UÇK trachtte te verkleinen.
Tijdens de Rambouillet-conferentie van februari 1999 was de LBD één van de
drie etnisch Albanese partijen aan de onderhandelingstafel (naast de LDK en
het UÇK). Qosja heeft ook deelgenomen aan IAC, maar heeft dit na afloop van
de voor hem teleurstellend verlopen gemeenteraadsverkiezingen van oktober
2000 verlaten. Thans vormt de partij een onderdeel van de KP-coalitie;
- Volksbeweging van Kosovo (Lëvizja Popullore e Kosovës, LPK). Voorzitter:
Emrush Xhemajli. De LPK, opgericht in 1982, was één van de eerste politieke
groeperingen in Kosovo die gewapende strijd tegen 'Belgrado' bepleitten (in
1993). Veel van haar voormalige leiders zijn in deze gewapende strijd om het
leven gekomen. Voorafgaand en tijdens de Kosovo-crisis heeft de LPK
manschappen en wapens geleverd aan het UÇK. In die tijd waren prominente
hedendaagse Kosovaarse politici als Thaci (PDK), Haradinaj (AAK) en Kelmendi
(UNIKOMB) lid van de LPK. Na afloop van de crisis is de LPK uiteengevallen,
waarbij veel leden zijn overgestapt naar de PDK. De overgebleven groep
vertegenwoordigt nog steeds het LPK. De partij is aangesloten bij de AAK;
- Republikeinse Partij Kosovo (Partia Republikane e Kosovës; PRK).
Voorzitter: Feti Grapci. Opgericht in 1990. Deze partij nam deel aan de
parallelle verkiezingen in 1992 en 1998, maar won daarbij geen zetels. Later
steunde de PRK het UÇK;
- Sociaal-democratische Partij Kosovo (Partia Social Demokrate e Kosovës;
PSDK). Voorzitter: Mw. Kaqusha Jashari. Opgericht in 1990;
- Unie van Sociaal-democraten (Unioni Socialdemokrat; USD). Voorzitter: Mw.
Luljeta Pula. Opgericht in 1990;
Servische partijen en allianties
- Coalitie Terugkeer (Koalicija Povratak; KP) Deze brede coalitie bestaat
uit 20 Servische partijen en ngo's. De Servische vice-premier Covic is nauw
betrokken geweest bij het opzetten van deze coalitie. Sima Gazikalovic is de
voorzitter van KP. KP is de enige Servische partij die heeft deelgenomen aan
de Kosovaarse parlementsverkiezingen van 17 november 2001. Zij behaalde 11
procent van de stemmen, waarmee ze 12 zetels toevoegde aan de tien
'set-aside seats'. In totaal heeft Coalitie Terugkeer hiermee 22 zetels in
het parlement verkregen. Coalitie Terugkeer heeft één ministerspost
toebedeeld gekregen. Het is het ministerie voor Landbouw, Bosbeheer en
Rurale Ontwikkeling (Goran Bogdanovic). Daarnaast is er na lang
touwtrekken ook een Servische coördinator voor terugkeer benoemd (Milorad
Todorovic/DSS) en een speciale adviseur voor UNMIK aangewezen (Nenad
Radosavljevic).
- Servische Nationale Raad (SNV) van Gracanica. Opgericht op 18 oktober 1999
in Ulpiana/Gracanica. Deze politieke beweging is samengesteld uit delegaties
van diverse Servische regio's in Kosovo. De kerkelijke leider bisschop
Artemije alsmede Rada Trajkovic (vice-voorzitter van de Servische
Christen-Democratische Partij; DHSS) zijn de belangrijkste
vertegenwoordigers van deze groepering. In april 2000 besloot de SNV van
Gracanica deel te nemen (als waarnemer) aan de door UNMIK opgezette
JIAS-structuur. Begin juni 2000 schortte de SNV deze deelname op ten gevolge
van toenemend etnisch geweld, maar sinds 25 juni 2000 is de deelname weer
hervat. Trajkovic nam als waarnemer deel aan de IAC. Aan de KTC nam SNV
Gracanica eveneens deel. Bovendien was een vertegenwoordiger van de SNV
(Randjel Nojkic) 'co-hoofd' van het JIAS-departement voor arbeid;
- Servische Nationale Raad (SNV) van Mitrovica. Deze politieke beweging is
opgericht in januari 2000. Bestaat uit vertegenwoordigers van de Servische
gemeenten in de regio Mitrovicë/Kosovska Mitrovica. Leider: Oliver Ivanovic.
SNV Mitrovica is meer dan de SNV Gracanica geörienteerd op Belgrado. SNV
Mitrovica nam niet deel aan de door UNMIK opgezette structuren in Kosovo;
Roma-partijen en -allianties
- Verenigde Roma Partij van Kosovo (Partia Rome e Bashkuar e Kosovës;
PREBK); De partij behaalde 0,34% van de stemmen bij de
parlementsverkiezingen van 17 november 2001. PREBK heeft één zetel in het
parlement via de 'set-aside seats'.
- Nieuw Democratisch Initiatief (Initiativa e Re Demokratike e Kosovës;
IRDK). Deze partij is op 8 juni 2001 opgericht. De partij behaalde 0,50% van
de stemmen bij de parlementsverkiezingen van 17 november 2001. Dit leverde
de partij een zetel op in het parlement. Tezamen met één 'set-aside seat'
heeft de IRDK twee zetels in het parlement.
- Democratische Partij van Albanese Ashkali in Kosovo (Partia Demokratike
Ashkali Shqiptare Kosovës; PDAShK). Voorzitter: Sabit Rrahmani. Opgericht in
1999. De partij haalde 0,43% van de stemmen bij de parlementsverkiezingen
van 17 november 2001. De partij heeft twee zetels in het parlement verkregen
middels de 'set-aside seats'.
Slavische Moslim-partijen en -allianties
- Bosniak Partij van Democratische Actie in Kosovo (Bosnjacka Stranka
Demokratske Akcije Kosova; BSDAK). Voorzitter: Hilmo Kandic. Opgericht in
2000. De partij haalde 0,37% van de stemmen bij de parlementsverkiezingen
van 17 november 2001. Hiermee heeft de partij één zetel in het parlement
verkregen.
- Vatan (VTN) Deze partij is een coalitie van de volgende partijen:
· Democratische Hervormingspartij van Moslims (Demokratska Reformaska
Stranka Muslimana). Voorzitter: Dzezair Murati. Opgericht in 1990;
· Partij van Democratische Aktie (Stranka Demokratska Akcije). Voorzitter:
Numan Balic. Opgericht in 1990;
· Het Burgersinitiatief van Gora (GIG);
Vatan heeft bij de parlementsverkiezingen van 17 november 2001 vier zetels
behaald. Naast de drie 'set-aside seats' heeft VATAN hiermee 7 zetels in het
parlement. VATAN levert de Minister voor Gezondheid in de persoon van Numan
Balic.
Turkse partijen en allianties
- Turkse Volkspartij Kosovo (Turk Halk Partisi e Kosoves). Voorzitter:
Sezair Saipi. Opgericht in 1991.
- Kosovaarse Turkse Democratische Partij (Kosovo Demokratik Türk Partisi,
KDTP); De KDTP behaalde 1 procent van de stemmen bij de
parlementsverkiezingen van 17 november 2001. Naast de twee 'set-aside seats'
levert dit de partij drie zetels op in het parlement.
politieke partij stemmen % stemmen Zetels
LDK 359.851 45,65 47
PDK 202.622 25,70 26
KP 89.388 11,34 22
AAK 61.688 7,83 8
VATAN 9.030 1,15 4
KDTP 7.879 1,00 3
IRDK 3.976 0,50 2
PDASHK 3.411 0,43 2
LKCK 8.725 1,11 1
PSHDK 7.701 0,98 1
PD 4.504 0,57 1
LPK 4.404 0,56 1
BSDAK 2.906 0,37 1
PREBK 2.717 0,34 1
PLK 3.600 0,46 0
BK 2.881 0,37 0
PQLK 2.403 0,30 0
PGJK 2.325 0,29 0
PSDK 1.785 0,23 0
XHEVDET REXHAJ 1.330 0,17 0
LATIF KRYEZIU 1.199 0,15 0
XUN ÇETTA 1.210 0,15 0
PRK 643 0,08 0
PNDSH 1066 0,14 0
IQK 631 0,08 0
PLSH 428 0,05 0
Bron: OVSE website: www.ovse.org/kosovo
AAK Alliantie voor de Toekomst van Kosovo (Aleanca për Ardhmërinë e
Kosovës)
AQK Alliantie van Burgers van Kosovo (Aleanca Qytetare e Kosovës)
AVVN Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
BSDAK Bosniak Partij van Democratische Actie in Kosovo (Bosnjacka Stranka
Demokratske Akcije Kosova)
BTW Bruto Toegevoegde Waarde
CSW Center for Social Work
DHSS
DM Duitse mark
DOS Democratische Oppositie van Servië
DRSM Democratische Hervormingspartij van Moslims (Demokratska Reformaska
Stranka Muslimana)
EAR European Agency of Reconstruction
EU Europese Unie
EUMM European Union Monitoring Mission
FAO Food and Agriculture Organization
FRJ Federale Republiek Joegoslavië
FRY Federal Republic of Yugoslavia
GIG Burgersinitiatief van Gora
HEP Humanitarian Evacuation Programme
HIV Human Immunodeficiency Virus (het aidsvirus)
HPD Housing and Property Directorate
IAC Interim Administrative Council
ICMPD International Center for Migration Policy Development
ICRC International Committee of the Red Cross
ICTY International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia
(Joegoslavië-tribunaal)
IDP Internally Displaced Person (binnenlands ontheemde)
IOM International Organisation for Migration
IRDK Nieuw Democratisch Initiatief (Initiativa e Re Demokratike e
Kosovës)
JCR Joint Committee on Return
JIAS Joint Interim Administrative Structure
JUL Joegoslavisch Verenigd Links
JIU Judicial Inspection Unit
KDTP Turkse Democratische Partij van Kosovo (Kosova Demokratik Türk
Partisi)
KFOR Kosovo Force
KP Coalitie Terugkeer (Koalicija Povratak) of: Coalitie voor de
Onafhankelijkheid (Koalicioni per Pavaresi)
KPS Kosovo Police Service
KTC Kosovo Transitional Council
KTHP
KWI Kosovo Women´s Initiative
LBD Verenigde Democratische Beweging
LDK Democratische Liga van Kosovo (Lidhja Demokratike e Kosovës)
LKÇK Nationale Beweging voor de Bevrijding van Kosovo (Lëvizja Kombëtare
për Çlirimin e Kosovës)
LNDSH Albanese Nationale Democratische Beweging (Levizja Nacionale
Demokratike Shqiptare)
LPK Volksbeweging van Kosovo (Lëvizja Popullore e Kosovës)
MUP Servische Ministerie van Binnenlandse Zaken
NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
NGO Niet-gouvernementele organisatie
NOK Noorse kroon
OCHA Office for the Coordination of Humanitarian Affairs
OVSE Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
PBKD Partij van het Nationaal Democratisch Front van Kosovo (Partia
Balli Kombëtar Demokrat i Kosovës)
PDAShK Democratische Partij van Albanese Ashkali in Kosovo (Partia
Demokratike Ashkali Shqiptare Kosovës)
PDK Democratische Partij Kosovo (Partia Demokratike e Kosovës)
PGJK Groene Partij van Kosovo (Partia e të Gjelbërtëve të Kosovës)
Liberaal-Democratische Partij van Kosovo (Partia Liberal Demokratike e
Kosovës)
PLK Liberale Partij van Kosovo (Partia Liberale e Kosovës)
PLSH Albanese Liberale Partij (Partia Liberale Shqiptare)
PNDSH Albanese Nationaal-Democratische Partij (Partia Nacionale
Demokratike Shqiptare)
PPK Parlementaire Partij van Kosovo (Partia Parlamentare e Kosovës)
PQLK
PREBK
PRK Republikeinse Partij Kosovo (Partia Republikane e Kosovës)
PRSh Albanese Republikeinse Partij (Partia Republikane Shqiptare)
PSDK Sociaal-democratische Partij Kosovo (Partia Social Demokrate e
Kosovës)
PShDK Albanese Christen-democratische Partij Kosovo (Partia Shqiptare
Demokristiane e Kosovës)
SDA
SFRJ
SGVN Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties
SNV Servische afkorting van 'Servische Nationale Raad'
SPO Servische Vernieuwingspartij (Srpski Pokret Obnove)
SPS Socialistische Partij Servië
SV Speciale Vertegenwoordiger
SVSG Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal (in Kosovo)
TMK Kosovo Beschermingskorps (Trupat e Mbrojtes se Kosoves)
UÇK Kosovo Bevrijdingsleger (Ushtria Çlirimtare e Kosovës)
UÇK(M) Macedonische Bevrijdingsleger (Ushtria Çlimintare e Kombëtare)
UÇPMB Albanese afkorting van 'Bevrijdingsleger van Presevo, Medvedja en
Bujanovac'
UNHCR United Nations High Commissioner for Refugees
UNHCHR United Nations High Commissioner for Human Rights
UNICEF United Nations Children's Fund
UNIKOMB Albanese Eenwordingspartij (Partia e Unitetit Kombetar Shqiptar)
UNMIK United Nations Interim Administration Mission in Kosovo
USD Amerikaanse dollar; of: Unie van Sociaal-democraten (Unioni
Socialdemokrat)
UshDK
VK Verenigd Koninkrijk
VN Verenigde Naties
VNVR
VS Verenigde Staten
VTN Coalitie van Slavische Moslimpartijen (Vatan), bestaande uit de
partijen DRSM, SDA en GIG.
WFP World Food Programme
WHO World Health Organisation
De kaarten van Kosovo op de volgende bladzijden zijn afkomstig van de
UNHCR-website (www.unhcr.ch) en van de website van Relief Web
(www.reliefweb.int). Reliefweb is een project van het OCHA. De eerste kaart
toont Kosovo in de context van de omliggende regio. De tweede kaart geeft
een overzicht van de bevolkingsdichtheid in Kosovo per gemeente. De laatste
kaart toont het aantal vluchtelingen en intern ontheemden dat zich op 15
januari 2002 nog in de regio bevond.
Op 14 maart 2002 is een akkoord bereikt over een nieuwe
constitutionele relatie tussen Servië en Montenegro, die tot dan de Federale
Republiek Joegoslavië vormden. Ook Kosovo maakt hier formeel deel van uit.
Bovengenoemd politiek akkoord voorziet in de wijziging van de naam van de
FRJ in Servië-Montenegro (Serbia Crna Gora - SiC) en voorziet tevens in een
losse federatie met vijf ministeries. Er zal een gemeenschappelijke
krijgsmacht zijn en een min of meer gemeenschappelijk buitenlands beleid.
Het opperbevel van de krijgsmacht zal bij de opperste defensieraad komen te
liggen die bij consensus besluiten neemt. Er is geen gemeenschappelijke
munt. Voorts voorziet het akkoord in de zgn. 'good-bye clause': na een
periode van drie jaar kan elk van beide republieken een procedure tot
uittreding in gang zetten. De formele relatie van Kosovo in deze nieuwe
rechtsvorm tot Servië en Montenegro en de FRJ blijft ongewijzigd. Indien
Montenegro na drie jaar zal besluiten uit te treden, wordt Servië de
rechtsopvolger van de FRJ, in het bijzonder t.a.v. VN resolutie 1244.
Aangezien het 'constitutional charter' naar verwachting pas in het najaar
door de resp. parlementen van de republieken en van het federale parlement
zal worden aangenomen, wordt in dit ambtsbericht nog de naam Federale
Republiek Joegoslavië (FRJ) gehanteerd.
Het betreft de gemeenten Prishtinë/Pristina, Podujevë/Podujevo,
Gllogovc/Glogovac, Fushë Kosovë/Kosovo Polje, Obiliq/Obilic, Shtime/Stimlje,
Lipjan/Lipljan, Pejë/Pec, Deçan/Decani, Gjakovë/Ðakovica, Istog/Istok,
Klinë/Klina, Gjilan/Gnjilane, Ferizaj/Urosevac, Viti/Vitina,
Kamenicë/Kamenica, Shtërpcë/Strpce, Kaçanik/Kacanik, Novo Berdë/Novo Brdo,
Prizren/Prizren, Rahovec/Orahovac, Suharekë/Suva Reka, Dragash/Dragas,
Malishevë/Malisevo, Mitrovicë/Kosovska Mitrovica, VushtrriVucitrn,
Skenderaj/Srbica, Leposavic/Leposaviq, Zubin Potok/Zubin Potok en
Zvecan/Zveçan.
Profile: Kosovo (factsheet), United Nations Population Fund (UNFPA),
june 2001.
De term 'Kosovaar' en 'Kosovaars' hebben in dit ambtsbericht
betrekking op alle inwoners van Kosovo, ongeacht etniciteit.
De SFRJ werd formeel bestuurd door de Federale Uitvoerende Raad, die bestond uit vertegenwoordigers van de zes deelrepublieken en de twee provincies (Kosovo en Vojvodina). Terwijl deze acht delen een grote autonomie genoten in binnenlandse aangelegenheden bleven defensie, buitenlandse zaken en buitenlandse economische betrekkingen tot de verantwoordelijkheid van de Federatie behoren. Na de dood van Tito kende de Raad een roulerend voorzitterschap. Ook de etnische Albanezen leverden in de jaren tachtig de voorzitter van de Raad. Overigens was de functie van President van de Federale Uitvoerende Raad een andere dan die van President van de SFRJ. Deze laatste functie werd vervuld door de President van de Joegoslavische Communistische Partij (tot 1980 Josip Broz Tito).
Zo werden er bijvoorbeeld ondergrondse Albanese parlements- en
presidentsverkiezingen gehouden en werd er onderwijs gegeven in particuliere
huizen.
Voor een uitgebreid overzicht van de door beide partijen begane
oorlogsmisdaden in Kosovo, tijdens de Kosovo crisis, zie: Under Orders, War
Crimes in Kosovo, Human Rights Watch, oktober 2001.
Deze 'contact group' bestaat uit de Verenigde Staten, Rusland, Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk.
Het Montenegrijnse Ministerie van Binnenlandse Zaken bleef loyaal aan de Montenegrijnse regering en was niet actief in Kosovo. Deze afzijdigheid zette de relaties tussen Montenegro en Servië onder druk.
Zijn voorganger, de Fransman Bernard Kouchner, had UNMIK vanaf de
oprichting in juni 1999 geleid.
Het hoofd van de OVSE missie in Kosovo - Pascal Fieschi - vervult
deze functie sinds 14 januari 2002. Van juni 1999 tot december 2002 werd
deze functie bekleed door de Nederlander Daan Everts.
De in het Framework genoemde instellingen zijn de opvolgers van de in december 1999 opgerichte Kosovo-UNMIK Joint Interim Administrative Structure (JIAS) De JIAS omvatte de 'Interim Administrative Council' (IAC) het hoogste politieke overlegorgaan van de JIAS op centraal ('Kosovo-breed') niveau. De IAC werd voorgezeten door de Speciale Vertegenwoordiger. Het orgaan nam standpunten in, stelde beleidslijnen voor en deed aanbevelingen voor amendementen in de toepasbare wetgeving en voor nieuwe verordeningen. Daarnaast functioneerde de 'Kosovo Transitional Council' (KTC) als politieke adviesorgaan. Dit orgaan is reeds op 2 oktober 2001 formeel ontbonden. Ten slotte berustte de bestuurlijke taak om regelgeving en beleidslijnen te implementeren bij een twintigtal JIAS-departementen die ieder geleid werden door één internationale vertegenwoordiger en één Kosovaar. Voor meer informatie over JIAS, IAC en KTC zij verwezen naar het ambtsbericht over Kosovo van 25 januari 2001 (kenmerk: DPC/AM- 703258).
Op 4 maart 2002 nam het parlement de op 28 februari 2002 tussen de
drie grootste etnisch Albaneze partijen (LDK, PDK, AAK) tot stand gekomen
overeenkomst 'on the President and the Government of Kosovo' aan. (88 voor,
3 tegen, 15 onthoudingen). In deze overeenkomst is onder meer de persoon van
de president (Ibrahim Rugova) en van de premier (Bajram Rexhepi) vastgelegd.
Tijdens deze zitting van het parlement werd tevens ingestemd met de
uitbreiding van het aantal ministeries naar tien en met de voor deze posten
aangewezen personen (package deal) (zie noot 19).
Constitutional Framework for Provisional Self-Government,
UNMIK/REG/2001/9, 15 mei 2001: artikel 5.1. Ondanks de bevoegdheden van de
regering op het gebied van financieel en economisch beleid, heeft UNMIK nog
altijd eindverantwoordelijkheid en vetorecht m.b.t. financiële
aangelegenheden.
K.Annan, Kosovo: our most ambitious peace operation yet, Focus
Kosovo, oktober 2001.
Overige aan de SV voorbehouden verantwoordelijkheden liggen op het
gebied van : privatisering, nutsbedrijven, bestrijding georganiseerde
misdaad en het minderhedenvraagstuk. Voor dit laatste thema is het 'Office
of Returns and Communities' opgericht, dat onder de verantwoordelijkheid van
de SV valt. Voor een volledig overzicht van de bevoegdheden van de SV zie
het Constitutional Framework, artikel 8.1.
Een globale onderverdeling van de Roma in Kosovo ziet er als volgt
uit: De zogenaamde etnische Roma zien zichzelf duidelijk als Roma en hebben
het Romani als hun moedertaal, ofschoon ze ook wel Albanees en/of Servisch
spreken. Zij hebben een rijke cultuur aan tradities en onderhouden contacten
met Roma-gemeenschappen in andere landen. De Ashkali daarentegen spreken
Albanees, zijn moslims en leefden voorafgaand aan de Kosovo-crisis in de
nabijheid van de etnische Albanezen. De zogenaamde Egyptenaren spreken
eveneens Albanees en zijn eveneens moslims (en worden dan ook door sommige
waarnemers gelijkgesteld aan de Ashkali), maar beweren oorspronkelijk
afkomstig te zijn uit Egypte. Zowel de Ashkali als de 'Egyptenaren'
identificeren zichzelf in hoge mate met de etnische Albanezen. De Cergari
spreken de Servische taal, hangen het Servisch-orthodoxe geloof aan en zijn
meer geïntegreerd in de Servische maatschappij. Daarnaast is er een kleine
katholieke Roma-gemeenschap. (Bron: Sixth Assessment of the situation of
ethnic minorities in Kosovo (period covering June through September 2000),
UNHCR/OVSE, 23 oktober 2000.
De functie van voorzitter wordt bekleed door de LDK-er Daci. Het
college van voorzitters bestaat uit 2 zetels voor de grootste partij, 1 voor
de twee na grootste, 1 voor de drie na grootste, 1 voor de etnische
Servische minderheid en 1 voor de niet-etnische Servische minderheid. De
laatste zetel zal rouleren.
De functie van president heeft voornamelijk een belangrijke
symbolische waarde.
Deze in het Framework beschreven procedure is overigens niet gevolgd.
Teneinde de impasse te doorbreken die na de verkiezingen ontstaan was, is
een 'package deal' aan het parlement voorgelegd waarin de president, de
premier en de 10 ministers waren opgenomen. Deze 'package deal' is (ondanks
de ontbrekende etnisch Servische minister) door het parlement aangenomen.
(zie noot 13)
Kosovo: A Review of the Criminal Justice System, OVSE, oktober 2001.
Niet in elke gemeente bevindt zich derhalve een gemeentelijke rechtbank of
een rechtbank voor overtredingen. Wel valt iedere Kosovaarse gemeente binnen
de jurisdictie van één gemeentelijke rechtbank respectievelijk rechtbank
voor overtredingen.
De rechtbanken voor overtredingen in Zubin Potok/Zubin Potok en
Leposavic/Leposaviq vallen niet onder UNMIK.
Dit Comité is opgericht in mei 2000. Vertegenwoordigers van o.a.
UNMIK, KFOR, OVSE, UNHCR hadden zitting in dit Comité.
Als uitgangspunten voor terugkeer worden genoemd: recht op terugkeer,
vrijwilligheid, terugkeer naar de plaats waar men vandaan komt/geboren is,
duurzaamheid.
In augustus 2001 vond de eerste door de VN georganiseerde en
beveiligde terugkeeroperatie plaats. Het betrof 54 etnische Serviërs die
naar de Osojane vallei (Pejë/Pec) terugkeerden. In september voegde zich nog
een dertigtal bij hen. Bron: Agence France Presse, 23 augustus 2001. Er zijn
overigens ook nog steeds etnische Serviërs die uit Kosovo vertrekken.
UNMIK-FRY Common Document, PCDEL/883/01, 5 november 2001.
De etnische Servische gemeenschap in Kosovo heeft de gemeenteraadsverkiezingen massaal geboycot, uit protest tegen het gebrek aan veiligheid voor etnische Serviërs in Kosovo en omdat zij vonden dat dergelijke verkiezingen eerst gehouden dienden te worden zodra de terugkeer van etnische Servische ontheemden naar Kosovo op gang zou zijn gekomen.
Het totale aantal kiesgerechtigden bedraagt circa 1,2 miljoen, waaronder de ongeveer 900.000 etnische Albanezen die zich reeds voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 registreerden.
Incidenten die plaatsvonden hadden o.a. betrekking op intimidatie
door radicale etnische Serviërs in de met name door etnische Serviërs
bewoonde noordelijke gemeenten Leposavic/Leposaviq, Mitrovicë/Kosovska
Mitrovica, Zubin Potok/Zubin Potok en Zvecan/Zveçan. Tevens is er in een
aantal stembureaus Albanese vlaggen opgehangen, wat in strijd is met de
voorschriften.
Voor een overzicht van de deelnemende partijen zie bijlage III.
Spot Report on Election Day, OVSE, 18 november 2001.
Voor een overzicht van de verkiezingsuitslag zie bijlage III.
Ook de internationale gemeenschap was overigens geen voorstander van
Thaci als premier; mogelijk moet hij namelijk ooit voor het Joegoslavië
Tribunaal verschijnen.
Milosevic werd op 28 juni 2001 aan het Joegoslavië Tribunaal te Den
Haag uitgeleverd. Het Joegoslavië Tribunaal in de persoon van Carla del
Ponte heeft Milosevic de volgende beschuldigingen ten laste gelegd:
oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in Kroatië en Kosovo en
genocide en oorlogsmisdaden in de Bosnische oorlog. De aanklachten zijn
gebaseerd op Milosevic commando-verantwoordelijkheid als president van
Servië en Joegoslavië. Het proces tegen Milosevic is op 12 februari 2002
begonnen. Milosevic erkent zelf overigens het Tribunaal niet. Hij voert ook
zijn eigen verdediging. (Bron: NRC Handelsblad, Thema Joegoslavië Tribunaal,
9 februari 2002)
Dit coördinatiecentrum is opgericht n.a.v. de op 2 augustus 2001 door
de FRJ en Servië gezamenlijk gepresenteerde strategie voor Kosovo. Deze
strategie omvat een drie fasen plan en heeft als belangrijkste doel het
vertrouwen van de etnische Serviërs te herwinnen. Binnen het
coördinatiecentrum is tevens een aantal diensten opgericht die zich
bezighouden met: terugkeer, politie en rechterlijke macht, bestuur, hulp aan
Serviërs in en buiten Kosovo, economische ontwikkeling en reconstructie,
cultureel erfgoed, democratisering en ontwikkeling van instituties.
De vestiging van een UNMIK kantoor in Belgrado illustreert tevens de
toenadering tussen UNMIK en de FRJ.
Report of the Secretary General on the United Nations Interim
Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 oktober 2001.
In de periode 31 mei -1 oktober zijn de volgende wapens in beslag
genomen: 1100 geweren en pistolen, 1700 granaten, 1100 anti tank wapens en
rond de 170.000 kogels (Bron: zie boven).
In Mitrovica zijn de zgn. 'Dimitri Bridgewatchers' actief. Dit is een
groep niet officiële Servische bewakers die etnische Albaznen de toegang tot
het noordelijke gedeelte van de stad ontzeggen. Regelmatig vinden er nog
incidenten plaats tussen leden van deze groep en UNMIK. Deze groep heeft
enige steun van extremistische politici zoals Jaksic (de directeur van het
ziekenhuis in N-Mitrovicë/Mitrovica) en Rakic.
Voor het Kosovo Bevrijdingsleger wordt dezelfde acronym gebruikt:
Ushtria Çlirimtare Kosovës, UÇK. Voor de duidelijkheid wordt in deze tekst
de Macedonische variant als UÇK (M) aangeduid.
Op 3 april 2001 werd de grens weer opengesteld, nadat UNMIK hier
meerdere malen op had aangedrongen.
Bron: Humanitarian Community Information Center op www.reliefweb.int
zie voetnoot 34.
Na de ontmanteling van het UÇK(M) in Macedonië, liet een nieuwe
groepering van zich horen: ANA(Albanian National Army) Deze groepering poogt
met geweld het machtsvacuum te vullen dat ontstaan is na de ontmanteling van
het UÇK(M) en voor de herintrede van de Macedonische politie. Vaak gebeurd
dit onder de noemer van het streven naar een Groot Albanië. Gezien o.a. de
gevechten tussen etnische Albanezen onderling (oud UÇK-ers en ANA leden)
dient dit streven echter met enige scepsis te worden beschouwd. Volgens
velen is deze groepering nauw verweven met criminele organisaties en heeft
zij derhalve baat bij het voortbestaan van instabiliteit in de regio.
Dit pakket maatregelen staat ook wel bekend als het Covic plan,
genoemd naar de Servische vice premier.
Wag the Dog: the Mobilization and Demobilization of the Kosovo
Liberation Army, Bonn International Center for Conversion (BICC), brief 20,
augustus 2001.
Teneinde de beweging van extremisten in en uit Kosovo tegen te gaan,
heeft UNMIK een 'Border Crossing Regulation' afgekondigd. (UNMIK regulation
2001/10, 'On the Prohibition of Unauthorized Border/Boundary Crossings').
Deze verordening stelt 19 vaste wettelijke grensovergangen vast.
Grensoverschrijdingen op andere dan een van deze 19 plaatsen wordt hiermee
een misdaad. De verordening is op 4 juni 2001 van kracht geworden. Sinds
deze datum tot oktober 2001 zijn er 1200 personen op basis van deze
verordening aangehouden en vervolgd. Overigens is deze verordening niet van
toepassing op vluchtelingen of ontheemden die een gebied ontvluchten waarin
hun leven of fundamentele rechten worden bedreigd. (UNMIK/KFOR/UNMIK
Police/UNHCR Press Briefing, 28 May 2001).
De brug die dwars door de stad loopt vormt een door KFOR troepen
beveiligde scheiding tussen de etnische Albanezen die voornamelijk in het
zuiden wonen en de etnische Serviërs in het Noorden.
In de aanpak van UNMIK werd de FRJ betrokken teneinde de etnische Serviërs te overreden met UNMIK samen te werken. Tevens werd een aantal 'confidence building measures' ontworpen, zoals het instellen van een 'confidence zone', waarin een ieder vrijelijk zou kunnen bewegen en het opzetten van multi-etnische projecten op o.a. cultureel gebied.
Begin februari 2002 deed UNMIK een voorstel tot het openen van een
'UNMIK Community Office' in Noord-Mitrovicë/Mitrovica dat volgde op de
sluiting van een officieus 'gemeentekantoor' aldaar. De bedoeling hiervan
was het tegengaan van de parallelle gemeentelijke structuren aldaar. Hierop
hebben drie achtereenvolgende dagen demonstraties van etnische Serviërs
plaatsgevonden. Vice premier Covic sloot zich overigens nadrukkelijk aan bij
deze demonstranten.
Nato Statement on the Situation in the Balkans, NAVO,
PR/CP(2001)172, 18 december 2001. Naar alle waarschijnlijkheid zal ook het
aantal manschappen in de Balkan als geheel worden verminderd. Zo heeft
Rusland onlangs aangegeven haar troepen in Kosovo en Bosnië met een derde te
willen verlagen (Bron: http://www.thetimes.co.uk).
Voor een uitputtende opsomming van de verantwoordelijkheden van de
internationale veiligheidspresentie in Kosovo zij verwezen naar paragraaf 9
van VNVR-resolutie 1244 (zie bijlage II).
Sinds de oprichting van de Politie en Justitie pijler (Pijler I) op
21 mei 2001, valt UNMIK Politie tezamen met het Ministerie van Jusitie onder
deze pijler, teneinde de coördinatie tussen beide te versterken.
Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2002/62, 15 januari 2002.
Men streeft naar een uitbreiding van dit aantal tot 6.000 aan het
einde van 2002 (Bron: www.osce.org).
Brochure KPS, oktober 2001.
Hiervan waren 247 etnische Albanezen, 15 etnische Serviërs en 3 van
andere etnische minderheden.
In de op 20 juni 1999 door KFOR commandant Michael Jackson en UÇK
leider Hashim Thaçi ondertekende overeenkomst ('Undertaking of
demilitarisation and transformation by the UÇK') werd vastgelegd dat de UÇK
al haar wapens (met uitzondering van pistolen en jachtgeweren) zou
inleveren. In de zomer van 1999 waren cica 10.000 wapens ingeleverd. Over
het algemeen wordt aangenomen dat dit slechts een klein percentage is van de
wapens die de UÇK in haar bezit had en dat het overgrote deel van het oude
UÇK arsenaal opgeslagen ligt in Albanië. Een belangrijke oorzaak daarvoor
is het gegeven dat de ontwapening werd overgelaten aan individuele UÇK
commandanten, zonder toezicht van KFOR. Gezien de traditie in Kosovo van
privé wapenbezit is de kans groot dat veel wapens in privébezit terecht zijn
gekomen (Bron: Wag the Dog, BICC, augustus 2001). Teneinde de bevolking aan
te sporen de nog in hun bezit zijnde wapens alsnog in te leveren hebben
UNMIK en KFOR tweemaal een 'Weapons Amnesty Program' afgekondigd. De meest
recente Weapons Amnesty liep van 15 maart tot 15 april 2002. Zie noot 108.
Het TMK wordt ook wel aangeduid als KPC (de afkorting van 'Kosovo
Protection Corps'). In dit ambtsbericht zal echter slechts de afkorting TMK
worden gehanteerd.
Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Mission
in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 oktober 2001.
Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Mission
in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 oktober 2001.
Illustratief hiervoor is de reactie van de woordvoerder van de TMK op
de arrestaties in februari 2002- wegens vermeende oorlogsmisdaden - van
drie leden van het voormalige UÇK. De woordvoerder, Muharrem Mahmutaj, zei
dat UNMIK met deze arrestaties een campagne tegen het TMK begonnen was.
Mahmutaj werd hierop drie weken door het UNMIK/KFOR veiligheidscomité
geschorst. (Bron: persbureau DPA op http://www.europeaninternet.com)
De BTW bedraagt 15% en wordt geheven op de meeste goederen en diensten, maar niet op de uitvoer. Invoering van de BTW heeft er onder meer toe geleid dat het Kosovo Consolidated Budget (KCB) voor het overgrote deel uit eigen middelen kan worden opgebracht, in plaats van uit donorbijdragen.
UNMIK verordening 2002/4 'On Personal Income Taxes in Kosovo' volgt
op verordening 2002/3 'On Profit Taxes in Kosovo'. Verordening 2002/4 geeft
aan dat op een belastbaar inkomen tot 600 Euro 0% belasting wordt geheven.
Op een inkomen tussen de 600 - 3000 Euro is dit 10%. Voor een belastbaar
inkomen van 3.000 Euro en hoger zal 240 euro worden geheven en 20% over het
bedrag boven de 3.000 Euro. In het jaar 2003 zullen deze percentages
verhoogd worden. (Bron: Weekly Report no.10, 27 februari - 5 maart, OVSE, 7
maart 2002).
Kosovo: Macroeconomic Issues and Fiscal Sustainability, International
Monetary Fund, 9 november 2000.
Ibidem.
Profile Kosovo (factsheet), UNDFA.
Hierbij zij opgemerkt dat veel Kosovaren werkzaam zijn in de
informele sectror en op een alternatieve manier in hun onderhoud voorzien.
Bij de interpretatie van de werkloosheidspercentages dient dit in ogenschouw
te worden genomen.
Ad Hoc Bericht uber die asyl-und adbschiebungsrelevante Lage in der
Bundesrepublik Jugoslawien (Kosovo), Auswärtigers Amt, Berlijn, 4 september
2001.
Eind 2001 is er een drietal kantoren van het Housing and Property
Directorate in Servië geopend. Men verwacht hier zo'n 75.000 claims te
ontvangen van etnische Serviërs wier huis in Kosovo vernietigd is. (Bron:
Christian Science Monitor, 2002).
De deadline voor het indienen van claims is eind 2001 verlengd met
een jaar tot 1december 2002.
Report of the Secretary-General on the United Nations Interim
Adminstration Mission in Kosovo, SRSG, S/2001/926, 2 October 2001.
Kosovo: Property rights crucial to Rule of Law, OVSE, Press Briefing,
Pristina, 13 februari 2002.
In een gezamenlijk rapport van WFP/UNHCR waarin o.a. de
voedselsituatie in een tiental enclaves is bestudeerd, wordt aangegeven dat
45% van de inwoners van een enclave gebruik maakt van het 'UNMIK Social
Assistance Scheme'. In vergelijking : in de rest van Kosovo maakt 10% van de
bevolking hier gebruik van.
Het betreft circa 40 euro per maand.
Het gaat hier voornamelijk over de familiebanden.
Policy paper on the repatriation of Kosovar Albanians - number 2,
UNMIK, oktober 2000.
Ibidem.
Psychosocial and Trauma Response in Kosovo: Achievements and Plans
1999-2002, IOM, juli 2000, voor een overzicht van deze activiteiten.
Kosovo Situation Report, UNICEF, 1- 15 August 2001.
Thematic Review of National Policies for Education - Kosovo, OECD,
CCNM/DEELSA/ED(2001)6, 22 June 2001.
Report of the Secretary-General on the United Nations Interim
Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2000/878, 18 september 2000.
Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 october 2001.
Assessment of the Situation of Ethnic Minorities in Kosovo (period covering March 2001- through August 2001), UNHCR/OVSE september 2001.
Press Briefing, UNMIK/UNMIK Police/OSCE/ KFOR, 12 november 2001.
Press Briefing, UNMIK/UNMIK Police/ KFOR /OSCE, 15 oktober 2001.
De afgifte van Joegoslavische reisbescheiden in Prishtinë/Pristina is
enige tijd onderbroken geweest in verband met een bomaanslag op het kantoor
van het Joegoslavische Ministerie van Buitenlandse Zaken te
Prishtinë/Pristina. Hierbij is een dode gevallen.
Kosovo: A Review of the Criminal Justice System, OVSE, 18 oktober
2000.
Situation of human rights in Bosnia and Herzegovina and the Federal
Republic of Yugoslavia, AVVN, 11 oktober 2001, A/56/460.
On Certain Aspects of UNMIK Regulation No. 2000/59 amending UNMIK Regulation No. 1999/24 on the Law Applicable in Kosovo, Ombudsperson Institution in Kosovo, Special Report no.2, 30 mei 2001.
Human Rights Watch World Report 2002 - Federal Republic of Jugoslavia,
HRW, januari 2002.
Het betreft hoofdstuk 3 van het 'Constitutional Framework for
Provisional Self-Government'.
Het betreft hoofdstuk 4 van het 'Constitutional Framework for
Provisional Self-Government'.
In 2001 is er in juli en oktober door de SGVN gerapporteerd.
De Speciale Rapporteur is de Tsjech Jiri Dienstbier. De eenjarige
functie van Speciale Vertegenwoordiger van de Mensenrechtencommissie wordt
vervuld door de Portugees José Cutileiro.
Het betreft OVSE-rapport 'Kosovo: A Review of the Criminal Justice
System' oktober 2001.
Het mandaat van de Ombudspersoon ten aanzien van gedragingen van
KFOR-militairen is minder duidelijk vastgelegd. Verordening 2000/38 stelt
hierover dat 'in order to deal with cases involving the international
security presence, the Ombudsperson may enter into an agreement with the
Commander of the Kosovo Forces (KFOR)' (artikel 3.4). Van november 200 -
juni 2001 hadden 62 van de 344 klachten betrekking op gedragingen van KFOR.
Gedurende een interim-periode zal de Ombudspersoon een internationale
expert zijn; op termijn is het de bedoeling een lokale expert te benoemen
tot Ombudspersoon.
First Annual Report 2000-2001, Ombudsperson Institution in Kosovo, 18
July 2001.
Ibidem.
Sinds 5 september 2001 wordt de functie van tijdelijke
mediacommissaris vervuld door de Italiaanse Anna di Lellio. De ontwerp
verordening ter oprichting van de 'Independent Media Commission' is op 12
februari 2002 goedgekeurd, en zal binnen afzienbare tijd afgekondigd worden.
Zie hoofdstuk 11 van het 'Constitutional Framework for Provisional
Self-Government'.
Op 2 oktober 2001 kende Kosovo in totaal (lokaal en centraal) 92
radiostations en 24 televisiestations.
In de periode voor de parlementsverkiezingen zijn boetes aan
Kosovaarse kranten opgelegd, wegens schending van de gedragscode. (o.a. de
krant Bota Sot)
Report of the Secretary-General on the UN Interim Administration
Mission in Kosovo, SGVN, (S/2001/565), 6 juli 2001.
De islam wordt door de meeste Kosovaren niet actief beleden.
Sixth Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering June through September 2000), UNHCR/OVSE, 23 oktober 2000.
Hierbij kan evenwel worden opgemerkt dat de Servisch orthodoxe kerk
een sterk politieke rol speelt.
In februari 2001 vond de grootste aanslag sinds juli 1999 plaats op
een door KFOR begeleid convooi van zeven bussen die uit Servië kwamen.
Hierbij werden 7 etnische Serviërs gedood en 43 gewond. Dit incident staat
bekend als het 'Nis-express incident'.
Het betreft OVSE-rapport 'Kosovo: A Review of the Criminal Justice
System' van 18 oktober 2000.
Report of the Secretary-General on the United Nations Interim
Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 oktober 2001.
Situation of human rights in Bosnia and Herzegovina and the Federal Republic of Yugoslavia, SVVN, A/56/460, 11 oktober 2001.
Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 oktober 2001.
In dit kader heeft UNMIK in mei 2001 een vijfweekse wapenamnestie afgekondigd, waarin burgers alle in hun bezit zijnde illegale wapens konden inleveren zonder gevaar voor strafrechtelijke vervolging. Na deze amnestieperiode kan voor illegaal wapenbezit een straf worden opgelegd van maximaal tien jaar gevangenisstraf, of maximaal 20.000 DM boete. Een tweede wapensamnestie liep van 15 maart 2002 - 15 april 2002.
In dit kader is in navolging van de in december 2001 door de OVSE
georganiseerde 'Victim Advocacy Conference' een 'Victim Advocacy Manual'
door de OVSE gepubliceerd. Dit handboek beoogt een praktisch hulpmiddel te
zijn voor diverse sectoren die zich bezig houden met slachtoffers van
misdrijven.
De 'Kosovo Judicial and Prosecutorial Council' is opgericht bij
UNMIK Verordening 2001/08. De Raad adviseert de SV over benoeming, ontslag
etc. van rechters en aanklagers. Ook neemt ze besluiten bij aanklachten
tegen de rechterlijke macht, zoals door de 'Judicial Inspection Unit' (JIU)
naar voren worden gebracht.
Eén rechter was lid van een niet gouvernementele organisatie
tegelijkertijd met het rechterschap (wat niet geoorloofd is) en de andere
rechter had steekpenningen aangenomen. De eerste kreeg een reprimande en de
laatste rechter werd uit zijn functie ontheven. Tot oktober 2001 heeft de
JIU 49 klachten ontvangen over vermeend wangedrag van rechters en
aanklagers.
Overigens gaat het hier om een zeer gering aantal. Op 12 september
2001 bevonden zich drie personen in voorarrest op basis van een 'executive
order' van de SVSG. Op 21 september 2001 handhaafde de 'Detention Review
Commission' deze detenties.
Het betreft hier UNMIK Verordening 2001/18. De 'Detention Review
Commission' zal detentie op basis van 'executive orders' onderwerpen aan een
'independent judicial review'. De Commissie zal bestaan uit drie
internationale juridische experts, die worden benoemd door de SV. De
besluiten van de Commissie staan niet open voor beroep.
Situation of human rights in Bosnia and Herzegovina and the Federal
Republic of Yugoslavia, Special Representative of the Commission of Human
Rights, A/56/460, 11 oktober 2001.
Er zijn nog zo'n 100 personen die door KFOR in buitengerechtelijke
detentie worden vastgehouden.
Situation of human rights in Bosnia and Herzegovina and the Federal
Republic of Yugoslavia, Special Representative of the Commission of Human
Rights, A/56/460, 11 oktober 2001. Voor een kritisch achtergrondrapport over
o.a. buitengerechtelijke detentie zie: Kosovo, Review of the Criminal
Justice System, OVSE, oktober 2001.
In Kosovo zijn twee gevangenissen en vijf detentiecentra.
Ook zijn er aanwijzingen dat etnische Albanese gedetineerden door
hun familie in Kosovo zijn 'vrijgekocht' voor bedragen variërend van 15
tot 50.000 Duitse mark. De bekende etnische Albanese kinderarts en
mensenrechtenactiviste Flora Brovina, tegen wie nog een rechtszaak liep, is
begin november 2000 vrijgelaten op last van de nieuwe FRJ-president
Kostunica. Begin december is de bekende studentenleider Albin Kurit,
vrijgelaten.
In totaal ging het om 158 etnische Albanese gevangenen. Twee
gevangenen hebben aangegeven te willen blijven in Servië, terwijl 11
gevangenen onder medisch toezicht staan en derhalve nog niet overgedragen
konden worden. Zodra hun gezondheid het toestaat zullen ook zij aan UNMIK
worden overgedragen. Over het precieze aantal gevangenen wordt gestreden.
Ook het getal 153 doet de ronde.
Een troika van de EU heeft op 22 januari 2002 bij vice premier Covic
aangedrongen op een spoedige oplossing van de etnische Albanese gevangenen
in Servië.
Zie voetnoot 119. De overeenkomst die de overdracht van deze
gevangenen regelt is de 'Agreement on the Transfer of Sentenced Persons'.
Red Cross and Red Crescent activities in Kosovo, ICRC, 31 augustus
2001.
Op 11 februari 2002 tekenden de autoriteiten van UNMIK en de FRJ een
drietal protocollen gericht op het verbeteren van de procedures voor
identificatie van vermisten. Het betreft de volgende protocollen: 'Protocol
on Cross-Boundary Repatriation of Identified Remains', 'Protocol on the
Exchange of Forensic Experts and Expertise' en het 'Protocol on Joint
Verification Teams on Hidden Prisons'.
UNMIK Police Newsletter, januari 2002.
Ibidem.
Assessment of the Situation of Ethnic Minorities in Kosovo (Period
covering March 2001 through August 2001), UNHCR/OVSE, september 2001.
UNMIK Police Newsletter, januari 2002.
UNMIK-website: www.unmikonline/news.htm, 18 oktober 2000.
Het TMK wordt ook wel aangeduid als KPC (de afkorting van 'Kosovo
Protection Corps'). In dit ambtsbericht wordt echter slechts de afkorting
TMK gehanteerd.
Het totaal aantal full-time UÇK strijders heeft tussen de 8.000 en
de 12.000 gelegen. (Bron: Wag the Dog: The Mobilization and Demobilization
of the Kosovo Liberation Army, BICC, brief 20, augustus 2001.
Deze norm is inmiddels losgelaten. Tevens hanteert de KPS inmiddels
een strenge slectie om te voorkomen dat criminele ex-UÇK-ers onderdeel van
de politie uit gaan maken.
In Kosovo bestaat sinds 1991 geen dienstplicht meer voor het
Federale Leger. In dat jaar zijn de wervingsbureau's van de VJ in Kosovo
gesloten. Deze wervingsbureau's hadden tot taak dienstplichtigen in Kosovo
tot de dienstplicht op te roepen. Wel zijn er etnische Serviërs die zich
vrijwillig aanmelden voor de Servische/Joegoslavische strijdkrachten.
Dezerzijds is echter niet bekend om welke aantallen het gaat.
Om de gedwongen verkoop van huizen door minderheden aan etnisch Albanezen tegen te gaan heeft UNMIK een verordening aangenomen die bepaald dat de gemeentelijke bestuurder het verkoopcontract eerst moet beoordelen, alvorens de lokale rechtbank het goedkeurt. (zie 2.6: huisvesting)
Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Mission in Kosovo, SGVN, S/2002/62, 15 januari 2002.
Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering March through August 2001), UNHCR/OVSE, september 2001.
Een globale onderverdeling van de Roma in Kosovo ziet er als volgt
uit: De zogenaamde etnische Roma zien zichzelf duidelijk als Roma en hebben
het Romani als hun moedertaal, ofschoon ze ook wel Albanees en/of Servisch
spreken. Zij hebben een rijke cultuur aan tradities en onderhouden contacten
met Roma-gemeenschappen in andere landen. De Ashkali daarentegen spreken
Albanees, zijn moslims en leefden voorafgaand aan de Kosovo-crisis in de
nabijheid van de etnische Albanezen. De zogenaamde Egyptenaren spreken
eveneens Albanees en zijn eveneens moslims (en worden dan ook door sommige
waarnemers gelijkgesteld aan de Ashkali), maar beweren oorspronkelijk
afkomstig te zijn uit Egypte. Zowel de Ashkali als de 'Egyptenaren'
identificeren zichzelf in hoge mate met de etnische Albanezen. De Cergari
spreken de Servische taal, hangen het Servisch-orthodoxe geloof aan en zijn
meer geïntegreerd in de Servische maatschappij. Daarnaast is er een kleine
katholieke Roma-gemeenschap. (Bron: Sixth Assessment of the situation of
ethnic minorities in Kosovo (period covering June through September 2000),
UNHCR/OVSE, 23 oktober 2000.
Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period
covering October 2000 through February 2001), UNHCR/OVSE, maart 2001.
Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering March through August 2001), UNHCR/OVSE, september 2001.
Ibidem.
Deze moslim-gemeenschappen in Kosovo zijn afkomstig uit
verschillende regio's van het voormalige Joegoslavië, waaronder
Bosnië-Herzegovina, de Sandjak en zelfs Macedonië. Slavische Moslims noemen
zichzelf 'Bosniërs', 'Bosniakken', 'Torbesh', 'Slavische Moslims' of kortweg
'Moslims'.
Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period
covering March through August 2001), UNHCR/OVSE, september 2001.
Ibidem.
Ibidem.
Ibidem.
De gemeenteraadsverkiezingen van 28 oktober 2000 zijn door de Turkse
gemeenschap geboycot, wegens het ontbreken van de Turkse taal op officiële
formulieren en documenten. De Turkse politieke partij, KDTP, heeft bij de
parlementsverkiezingen drie zetels behaald.
Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period
covering March through August 2001), UNHCR/OVSE, september 2001.
Deze paragraaf moet dan ook gelezen worden vanuit de context van de
traditionele sociaal-economische structuren in Kosovo waarbinnen de postitie
van alle vrouwen in Kosovo bepaald wordt. Indien van toepassing op een
specifieke (minderheids)groep wordt dit vermeld.
Background Report: Report on the Gender Situation in Kosovo, OSCE
Mission in Kosovo, 30 mei 2002.
Veel vrouwen op het platteland zijn werkzaam in de landbouw. Hoewel
er geen statistisch materiaal beschikbaar is, lijkt de positie van de
etnische Servische vrouwen ten aanzien van de culturele acceptatie van
huiselijk geweld iets beter te zijn dan in etnische Albaneze gezinnen.
Echter, gezien de situatie in de enclaves (armoede, werkloosheid) zijn ook
etnische Servische vrouwen regelmatiger slachtoffer van huiselijk geweld.
Teneinde beter in staat te zijn huiselijk geweld te achterhalen heeft UNMIK Politie eind 2001 een 'Domestic Crime Unit' opgericht.
Country Assessment FRY, Immigration and Nationality Directorate,
april 2001. Slechts 8 procent van de vrouwen in Kosovo is eigenaar van
ontroerend goed (Bron: zie noot 151).
De OVSE maakt melding van de vooroordelen en discriminatie vanuit de
rechterlijke macht ten aanzien van aanklachten van huiselijk geweld,
waaronder verkrachting. Zie: Kosovo, Review of the Criminal Justice System,
OVSE/UNMIK, oktober 2001.
Een succesvol project is het door UNHCR begeleidde en door de VS
gefinancierde 'Kosovo Women's Initiative' (KWI). Voor een overzicht van deze
activiteiten in 2001 - 2002 zie: Kosovo Women's Initiative 2001-2002, UNHCR,
januari 2002.
Er werd overigens regelmatig geklaagd door vertegenwoordigers van de
politieke partijen dat de internationale gemeenschap hen hiermee
verplichtingen oplegde die verder gingen dan in de westerse landen zelf
gebruikelijk is.
Report of the Secretary-General on the UN Interim Administration
Mission in Kosovo, SGVN, (S/2001/565), 6 juli 2001.
In de geraadpleegde bronnen wordt zelden melding gemaakt van gemengd
gehuwden of personen van gemengde afkomst. Waar zij echter verschijnen,
berichten zij van ernstige mensenrechtenschendingen zoals
verdwijning/ontvoering (in A Broken Circle: 'Disappeared' and abducted in
Kosovo province: Case Sheets, Amnesty International, november 1999, waarin
melding wordt gemaakt van de verdwijning van Gradimir Stolic (32), een
etnische Serviër, wier grootmoeder etnisch Albanese was) of moord (in As
Seen, As Told, Part II, Regional Overviews of the Human Rights Situation in
Kosovo, Pec/Peje: Power Without Legitimacy, OVSE, december 1999, p. 9,
waarin melding wordt gemaakt van de moord op een Slavische Moslim en zijn
etnische Albanese vrouw).
Teneinde de terugkeer van Kosovaarse minderheden naar Kosovo te
bevorderen heeft de 'Joint Committee on Return', waaraan o.a. UNMIK deelnam,
het 'Framework for Return of Kosovo Serbs' opgesteld. Dit document zet de
uitgangspunten uiteen die noodzakelijk zijn voor de terugkeer van etnische
Serviërs. Zie hiervoor 2.4 van dit ambtsbericht.
Aangezien Kosovo formeel onderdeel uitmaakt van de Federale
Republiek Joegoslavië, wordt de grens voor 'binnenlands ontheemd' getrokken
aan de buitengrenzen van de FRJ.
Deze schatting is vastgesteld in april 2001. Bron: IDP's in
Yugoslavia (federal republic of), Norwegian Refugee Council,
http://www.db.idpproject.org.
Het gaat hier om 'the Law on Marriage and Family relations in
Kosovo', artikel 15. Deze wet is gepubliceerd in de 'Offical Gazette of the
Socialist Autonomous Province of Kosovo' (Gazeta zyrtare e Krahines
Socialiste Autonome të Kosovës), no. 10, 28 maart 1984.
Volgens UNICEF zijn de hygiëne en leefomstandigheden in het
ziekenhuis voor deze kinderen aan het verslechteren. Er wordt dan ook met
spoed naar een oplossing voor deze kinderen gezocht. Bron: Kosovo Situation
Report, UNICEF, 16 Augustus - 17 September 2001.
Consolidated Inter-Agency Appeal 2002 Southeastern Europe, UN, 20
januari 2002.
UNHCR Position on the Continued Protection Needs of Individuals
from Kosovo, UNHCR, april 2002.
UNHCR noemt de volgende gebieden: Mitrovicë/Mitrovica-noord, de
noordelijke delen van Zvecan/Zveçan, Leposavic/Leposaviq en Zubin
Potok/Zubin Potok.
UNHCR drukt zich als volgt uit: 'Minorities should not be forced,
compelled or induced to return to Kosovo' (Bron: UNHCR on Continued
Protection Needs, april 2002).
Voor een uitgebreid overzicht van de activiteiten van de
noodhulporganisaties in de regio zie: Consolidated Inter-Agency Appeal 2002,
South-Eastern Europe, VN, 20 januari 2002.
Report of the Secretary-General on the United Nations Interim
Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/565, 6 juli 2001.
UNHCR Position on the Continued Protection Needs of Individuals from
Kosovo, UNHCR, maart 2001.
In genoemde cijfers gaat het om Joegoslavische Albanezen, waaronder
Kosovaren.
Deze lijst, die niet uitputtend is en bovendien aan wijzigingen
onderhevig, is in belangrijke mate ontleend aan: OVSE, Political Party Guide
- Municipal Elections, Kosovo, 2000, oktober 2000.
De Coalitie Terugkeer was ontevreden met slechts één ministerspost.
De Servische Partij wilde tevens een Ministerie voor Terugkeer en heeft
deelname aan de regering sinds haar oprichting op 4 maart 2002 dan ook
geboycot. Half april werd uiteindelijk overeenstemming bereikt over de
benoeming van een Servische coördinator voor terugkeer en een speciale
adviseur binnen de afdeling van de SVSG. Op 20 mei 2002 tenslotte zijn de
door Coalitie Terugkeer voorgestelde kandidaten goedgekeurd en neemt de
partij deel aan de regering.
===