Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Algemeen Ambtsbericht Kosovo juni 2002


1 Inleiding

---

In dit algemeen ambtsbericht wordt informatie gegeven over de situatie in Kosovo (Federale Republiek Joegoslavië) die voor de beoordeling van asielverzoeken en voor de besluitvorming over de terugzending van afgewezen asielzoekers van belang kan zijn. Dit ambtsbericht is een actualisering van eerdere algemene ambtsberichten over Kosovo, waarvan de laatste verscheen op 25 januari 2001 (kenmerk DPC/AM-703258). De verslagperiode loopt van februari 2001 tot februari 2002.

Voor een beschrijving van de situatie in de overige delen van de Federale Republiek Joegoslavië, respectievelijk de situatie van dienstplichtigen in de Federale Republiek Joegoslavië aangevuld met de amnestiewet FRJ, wordt verwezen naar de meest recente ambtsberichten terzake, van 9 juli 2001 (kenmerk DPC/AM-717128) respectievelijk 17 november 1999 (kenmerk DPC/AM-666922) en 9 maart 2001 (DPC/AM-720853).

In hoofdstuk twee van dit ambtsbericht wordt achtereenvolgens ingegaan op enkele basisgegevens over Kosovo, de geschiedenis en bestuurlijke inrichting van dit gebied, de politieke ontwikkelingen, de veiligheidssituatie, de sociaal-economische situatie, de situatie in het onderwijs en de stand van zaken met betrekking tot de door UNMIK afgegeven documenten.

Hoofdstuk drie beschrijft de waarborgen voor de mensenrechten in Kosovo, alsmede de feitelijke naleving ervan. Hierbij wordt onder meer ingegaan op de positie van de verschillende etnische minderheden die in Kosovo woonachtig zijn.

Hoofdstuk vier handelt over migratie. Ook wordt aandacht besteed aan het beleid ivan andere westerse landen ten aanzien van asielzoekers uit Kosovo alsmede aan het standpunt van UNHCR terzake.

Het ambtsbericht wordt afgesloten met een samenvatting in hoofdstuk vijf.

De informatie in dit ambtsbericht is in belangrijke mate ontleend aan eigen onderzoek ter plaatse. Daarnaast is gebruik gemaakt van vertrouwelijke interne en externe bronnen, alsmede van publicaties van onder andere de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten in voormalig Joegoslavië, UNHCR, de OVSE, Amnesty International en Human Rights Watch. Voor een volledige lijst van geraadpleegde openbare bronnen zij verwezen naar bijlage I.

In dit ambtsbericht wordt voor de aanduiding van plaatsen in Kosovo, in navolging van het advies van UNMIK en de OVSE, eerst de plaatsnaam in het Albanees genoemd gevolgd door de plaatsnaam in het Servo-Kroatisch.


2 Algemene informatie

---

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt algemene informatie gegeven over Kosovo. Allereerst zal enige informatie over het gebied Kosovo, zijn inwoners en zijn geschiedenis worden verstrekt. Daarna zal achtereenvolgens worden ingegaan op het bestuurlijke kader van Kosovo, de politieke situatie, de veiligheidssituatie, de sociaal-economische situatie en de stand van zaken met betrekking tot door UNMIK afgegeven documenten. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting.

2.1 Gebied en volk

---
Kosovo ligt in het zuiden van de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ). De FRJ is één van de vijf opvolgersstaten van de voormalige Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië (SFRJ) en bestaat uit de deelrepublieken Servië en Montenegro. Kosovo is formeel een provincie van de deelrepubliek Servië, maar wordt sinds juni 1999 op basis van VN resolutie 1244 bestuurd door de 'United Nations Interim Administration Mission in Kosovo' (UNMIK; zie ook 2.3)

Met een oppervlakte van 10.908 vierkante kilometer is Kosovo ongeveer vier keer kleiner dan Nederland. In het noorden grenst Kosovo aan (het overige deel van) Servië en aan Montenegro. In het zuiden grenst Kosovo aan Albanië en Macedonië. Kosovo is onderverdeeld in vijf regio's, te weten Prishtinë/Pristina, Prizren/Prizren, Pejë/Pec, Mitrovicë/Kosovska Mitrovica en Gjilan/Gnjilane en kent dertig gemeenten. Het totale inwonertal bedraagt bij benadering twee miljoen, circa 300.000 woonachtig in de hoofdstad Pristina. 50% van de inwoners van Kosovo is jonger dan 25 jaar. Slechts 0,8% van de inwoners is ouder dan zestig jaar. Kosovo heeft een van de hoogste kindersterftecijfers in Europa (25 op 1000 geboortes).

Kosovo wordt grotendeels bewoond door etnische Albanezen, van wie de meeste islamitisch zijn. Daarnaast wonen er circa 100.000 etnische Serviërs in het gebied (geloof: Servisch-orthodox); veelal in het noorden van Kosovo, maar ook in kleine tot middelgrote enclaves verspreid over de gehele provincie. Andere minderheden zijn onder meer Roma, Slavische Moslims, Gorani, Turken en Kroaten. De Kosovo-crisis van 1999 heeft de etnische samenstelling van de Kosovaarse bevolking ingrijpend gewijzigd. Er is sprake van een dalend aantal personen behorend tot een etnische minderheid. Tevens wonen zij minder verspreid over het grondgebied van Kosovo. De positie van de minderheden in Kosovo komt in paragraaf 3.4 aan de orde.

De officiële talen in Kosovo zijn Albanees, Servo-Kroatisch en Engels. In gemeenten waar de Turkse minderheid een groot deel van de lokale bevolking uitmaakt, is het Turks eveneens een officiële taal. De officiële munt in Kosovo was sinds juni 1999 de Duitse Mark. Per 1 januari 2002 geldt de Euro in Kosovo als wettig betaalmiddel en vervangt hiermee de Duitse Mark.

In de gebieden waar etnische Serviërs de meerderheid vormen wordt echter vooral met Joegoslavische dinars betaald, en wordt de Euro eveneens geaccepteerd.

2.2 Geschiedenis

---
Inleiding

Kosovo heeft in de afgelopen eeuwen achtereenvolgens deel uitgemaakt van het Servische koninkrijk, het Ottomaanse rijk, de koninkrijken Servië en Montenegro, het koninkrijk Joegoslavië, Groot-Albanië en de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië (SFRJ). Tussen de etnisch Albanese bevolking en de etnisch Servische bevolking werd de kloof na het uiteenvallen van de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië steeds groter. De islamisering van de etnisch Albanezen alsmede hun vergrote zelfbewustzijn enerzijds en de expansiedrift van de etnisch Serven anderzijds, zorgde voor een sfeer van wantrouwen en verzet.

Toen Slobodan Milosovic als president van Servië in 1990 een einde maakte aan de autonome status van Kosovo, werd het verzet van de etnisch Albanezen steeds gewelddadiger en namen de vijandelijkheden tussen de verschillende bevolkingsgroepen toe. De escalatie van het conflict in het najaar van 1998, waarbij ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvonden leidde uiteindelijk tot internationaal ingrijpen met luchtaanvallen van de NAVO in maart 1999. Sinds juni 1999 wordt Kosovo op basis van VN Resolutie 1244 bestuurd door een interim civiel bestuur.

Kosovo onder het Servische en Ottomaanse rijk

De Serviërs waren één van de Slavische volkeren die zich in de 6e en 7e eeuw in de Balkan vestigde. Zij namen het orthodoxe christendom aan en vestigden hun eigen patriarchaat gelegen in Pejë/Pec (Kosovo). Het hart van het politieke, economische en culturele leven van het middeleeuwse Servische Koninkrijk lag in Kosovo. In de tweede helft van de 14e eeuw verzwakte het Servische koninkrijk en maakte het uiteindelijk plaats voor het Ottomaanse rijk, nadat Ottomaanse troepen de Serviërs bij de Slag op het Merelveld in Kosovo op 28 juni 1389 versloegen. De val van Belgrado vormt het einde van het middeleeuwse Servische Koninkrijk.

Toen de Serviërs als gevolg van de nederlaag bij de Slag op het Merelveld deels uit Kosovo wegtrokken, namen etnisch Albanezen de vrijgekomen ruimte in het laagland van Kosovo in. Zij namen in de loop van een aantal eeuwen de islamitische godsdienst over van de Turkse overheersers.

De eerste tegenstellingen tussen etnische Serviërs en etnische Albanezen ontstonden als gevolg van (periodieke) onderdrukking van de christelijke bevolking in het Ottomaanse rijk. Ten gevolge van deze onderdrukking vluchtten vele etnische Serviërs naar noordelijker gelegen gebieden, waaronder de Vojvodina in de huidige FRJ en de Krajina in het huidige Kroatië.

Door de oorlogen tegen de Oostenrijkers en de Hongaren (1876-1878) verzwakte het Ottomaanse rijk. De opdeling van het rijk nam haar aanvang met het congres van Berlijn in 1878. Op de Londense conferentie in 1913 resulteerde dit in de oprichting van de onafhankelijke staat Albanië. Kosovo maakte geen deel uit van deze nieuwe staat, maar werd gesplitst. De oostelijke helft van Kosovo ging deel uitmaken van het nieuw gevormde koninkrijk Servië en de westelijke helft (door de Serviërs ook wel 'Metohija' genoemd) van het koninkrijk Montenegro.

Kosovo in de Eerste en Tweede Wereldoorlog

Na de Eerste Wereldoorlog maakte Kosovo deel uit van het op 24 november 1918 ontstane Koninkrijk van Serviërs, Kroaten en Slovenen. In 1928 werd de naam van dit land veranderd in Koninkrijk Joegoslavië. Voor het eerst sinds het einde van het middeleeuwse Servische koninkrijk, een kleine vijfhonderd jaar eerder, maakte Kosovo in haar geheel weer deel uit van Servië.In het interbellum moedigden de autoriteiten van Joegoslavië Serviërs aan naar Kosovo te trekken om zo de 'bevolkingsbalans te herstellen'. Deze bevolkingspolitiek ging gepaard met achterstelling van de plaatselijke etnisch Albanese bevolking en machtsmisbruik van de plaatselijke autoriteiten. Er zouden zich tussen 1922 en 1941 circa 60.000 Serviërs in Kosovo hebben gevestigd.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte Kosovo deel uit van Groot-Albanië, dat een protectoraat van Italië geworden was. Als gevolg hiervan vertrokken in die periode vele Serviërs en Montenegrijnen.

Na het succesvolle verzet van de Joegoslavische Partizanen, onder leiding van de Kroaat Josip Broz Tito, tegen Duitsland en Italië stichtte Tito in 1945 de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië (SFRJ), waartoe ook Kosovo behoorde.

Kosovo als deel van de SFRJ

De SFRJ bestond uit zes republieken: Servië, Montenegro, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Macedonië en Slovenië. Onder de SFRJ-grondwet van 1963 werden Kosovo en de Vojvodina door Tito verheven tot autonome provincies van Servië. Onder de SFRJ-grondwet van 1974 verbeterde de status van Kosovo en de Vojvodina nogmaals: hoewel grondwettelijk nog steeds deel uitmakend van Servië, kregen zij een status die vrijwel gelijk was aan die van de zes deelrepublieken.

Als autonome provincie had Kosovo recht op een eigen grondwet, rechterlijke macht, parlement en regering. Deze rechten werden in de praktijk ook uitgeoefend. Hoewel deel uitmakend van de deelrepubliek Servië was Kosovo vertegenwoordigd in het Federale Parlement, de Federale Uitvoerende Raad en andere federale instanties. Etnische Albanezen namen belangrijke machtsposities in en domineerden het onderwijssysteem, de rechtspraak en de politie in Kosovo. In Pristina werd een Albaneestalige universiteit geopend.

De etnische Albanezen in Kosovo juichten deze ontwikkelingen toe en spraken van 'Rilindja' (renaissance). De etnische Serviërs in Kosovo waren echter een andere mening toegedaan. Hun maatschappelijke positie kwam in toenemende mate onder druk te staan. Dit gevoegd bij de marginalisering van de etnische Serviërs in Kosovo en hun gevoelens van superioriteit ten aanzien van etnische Albanezen, deed het sluimerende Servische nationalisme ontwaken.

Toen Tito in 1980 overleed, brak voor de SFRJ een nieuwe periode aan. Het communistische systeem verloor aan legitimiteit en halverwege de jaren tachtig begon de onvrede onder de verschillende deelrepublieken over de verhoudingen binnen de SFRJ te groeien. Een groep voor de Servische Academie der Wetenschappen werkzame intellectuelen publiceerde een document genaamd 'het Memorandum', waarin onder andere werd gesteld dat Servië verzwakt was door het verlenen van autonomie aan Kosovo en aan de Vojvodina.

De publicatie van het Memorandum vormde één van de achtergronden voor de opkomst van Slobodan Milosevic, die in 1986 de leider van de Servische Bond van Communisten werd. Milosevic wist zich populair te maken bij de Servische bevolking door te stellen dat Servië zich te toegeeflijk opstelde ten opzichte van Kosovo, en dat de Serviërs in Kosovo beschermd dienden te worden.

Opheffing autonomie en vorming parallelle structuren

In mei 1989 werd Milosevic gekozen tot president van de deelrepubliek Servië. In 1990 werd in een referendum een nieuwe Servische grondwet aangenomen die van Servië een republiek maakte in plaats van een socialistische republiek en waarmee de autonomie van de provincies Kosovo en de Vojvodina feitelijk werd opgeheven. Hiermee verkreeg het centrale gezag in Servië de controle over drie van de acht stemmen in de Federale Uitvoerende Raad.

In navolging hiervan werden etnisch Albanezen massaal ontslagen uit overheidsfuncties en vervangen door Serviërs, veelal uit Servië zelf. Elke vorm van vreedzaam protest werd hardhandig neergeslagen. Kosovo veranderde in een politiestaat. Dit leidde tot een besluit van etnisch Albanese zijde om de 'onafhankelijke republiek Kosova' uit te roepen. Enkele dagen daarna, op 5 juli 1990 ontbond Servië als reactie daarop het parlement en de regering van Kosovo.

De Servische wens om de Federatie te versterken bleek onverenigbaar met de wens van de deelrepublieken Kroatië en Slovenië om Joegoslavië om te vormen tot een samenwerkingsverband van soevereine staten. In juni 1991 verklaarden Kroatië en Slovenië zich onafhankelijk, gevolgd door Macedonië in januari 1992 en Bosnië-Herzegovina in maart 1992. De Federale Republiek Joegoslavië, bestaande uit de deelrepublieken Servië en Montenegro, werd vervolgens op 27 april 1992 uitgeroepen.

Op 7 september 1990 namen de (voormalige) leden van het parlement van Kosovo een eigen, officieuze grondwet aan. Deze grondwet werd in een officieus referendum in september 1991 aan de etnisch Albanese bevolking voorgelegd en aangenomen. In mei 1992 hielden de etnische Albanezen vervolgens hun eigen parlements- en presidentsverkiezingen. De Democratische Liga van Kosovo (Lidhja Demokratike e Kosovës; LDK) van Ibrahim Rugova behaalde hierbij 96 van de 144 zetels. Rugova werd als enige kandidaat met 99 procent van de stemmen tot 'president' gekozen.

Deze grondwet vormde de basis waarop vrijwel alle etnische Albanezen sindsdien opereerden. Hierbij werd gestreefd naar onafhankelijkheid voor Kosovo, te bereiken langs vreedzame weg. In de jaren negentig ontwikkelden de etnische Albanezen een 'parallelle' maatschappij (geheel buiten de Servische machthebbers om), niet alleen op politiek gebied, maar ook in bijvoorbeeld het onderwijs en de gezondheidszorg.

Gewapend conflict en hoogtepunt Kosovo-crisis

De vreedzame politiek van separatisme van Rugova en zijn LDK droeg in de eerste helft van de jaren negentig bij tot rust en stabiliteit in Kosovo. In de tweede helft van de jaren negentig groeide echter de onvrede onder de etnische Albanese bevolking van Kosovo en ontstonden groeperingen als het Kosovo Bevrijdingsleger (Ushtria Çlirimtare e Kosovës; UÇK) die de onafhankelijkheid van Kosovo langs gewelddadige weg wilden bereiken.

In 1998 en 1999 vonden met enige regelmaat gewelddadige incidenten plaats tussen de Servische politie en het Joegoslavische leger enerzijds en (vermeende) etnische Albanese strijders anderzijds. Hierbij vielen door excessief geweld van de politie- en legertroepen voornamelijk aan etnische Albanese zijde burgerslachtoffers. Echter ook het UÇK heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen jegens de etnisch Servische bevolking. Zo vonden ontvoeringen en executies van etnische Serviërs plaats.

De internationale gemeenschap (met name de VN-veiligheidsraad) riep beide partijen in het conflict meerdere malen op de vijandelijkheden te beëindigen en een politieke dialoog aan te gaan. De FRJ schond echter herhaaldelijk de gemaakte afspraken en weigerde om een door de 'Contact Group on former Yugoslavia' voorgestelde vredesovereenkomst, met inbegrip van een constitutionele regeling voor Kosovo, te tekenen. Ondertussen duurden de gewelddadigheden jegens de etnische Albanese bevolking voort, ondanks de aanwezigheid van een grote internationale verificatiemissie van de OVSE. Nadat deze Kosovo Verificatie Missie was teruggetrokken ging de NAVO op 24 maart 1999 over tot het uitvoeren van luchtaanvallen op strategische doelen in de gehele FRJ, waaronder Kosovo.

Tijdens de NAVO-luchtacties begingen de Joegoslavische en Servische troepen op grote schaal gewelddadigheden jegens de etnische Albanese bevolking in Kosovo. Honderdduizenden etnische Albanezen zochten in deze periode hun toevlucht in de buurlanden Albanië en Macedonië, alsmede in Montenegro. Honderdduizenden anderen vluchtten binnen Kosovo. Duizenden etnische Albanezen werden tijdens het Kosovo-conflict door Servische en Joegoslavische troepen gedood.

Ondertussen gingen de inspanningen op het diplomatieke vlak door. Begin juni 1999 kwamen de Finse president Athisaari (namens de EU) en de Russische bemiddelaar Tsjernomyrdin met de Servische machthebbers tot overeenstemming over een regeling voor Kosovo. Dit maakte de weg vrij voor de Veiligheidsraadresolutie 1244 die op 10 juni 1999 werd aanvaard. Deze resolutie verschafte de VN voor een interim-periode het bestuur over Kosovo en voorzag tevens in de plaatsing van een internationale veiligheidspresentie in Kosovo. Op grond van deze resolutie trokken de Joegoslavische strijdkrachten en de Servische veiligheidstroepen zich op 12 juni 1999 uit Kosovo terug.

Kosovo onder VN-bestuur

Sinds juni 1999 wordt Kosovo op basis van VN resolutie 1244 bestuurd door een interim civiel bestuur onder auspiciën van de VN: the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo (UNMIK). Deze VN-macht is de grootste civiele operatie waartoe de VN ooit is overgegaan. Het doel van de operatie was de situatie in Kosovo te stabiliseren door in samenwerking met de gehele Kosovaarse bevolking waarbij ook de minderheden betrokken werden, een tijdelijk bestuur op te zetten. Ook werd er een internationale troepenmacht in Kosovo geplaatst om de veiligheid van de bevolking te verzekeren (KFOR).

Sindsdien voltrekt zich een geleidelijk proces van institutionele opbouw van instellingen op velerlei gebied: bestuur, rechtspraak, onderwijs, gezondheidszorg etc. Voor de opbouw van een democratisch gekozen bestuur hebben zowel gemeenteraadsverkiezingen, als parlementsverkiezingen plaatsgevonden. Na de verwoestende effecten van de oorlog is duurzame opbouw van de economie een grote opgave. Productieve investeringen komen moeizaam van de grond.

Hoewel de veiligheidssituatie van minderheden in Kosovo zich onder het VN bestuur heeft gestabiliseerd, verloopt de integratie van minderheden en met name van de Servische minderheid, in het maatschappelijke leven zeer moeizaam. Ook de terugkeer van ontheemden naar Kosovo is beperkt. Naast het veiligheidsrisico, en de hiermee gepaard gaande beperkte bewegingsvrijheid zijn de geringe sociaal-economische mogelijkheden hier verantwoordelijk voor. Het onderwijs en de gezondheidszorg voor minderheden laat te wensen over.

De houding van de Kosovaarse bevolking jegens UNMIK in 1999 was positief. De NAVO (internationale gemeenschap) en de Amerikanen werden gezien als de bevrijder (wederom) van de Servische agressor. De enorme hoeveelheden financiële middelen die door de diverse donoren beschikbaar werden gesteld, bevestigden dit beeld. Deze houding is in de loop van de tijd enigszins veranderd. Overeenkomstig resolutie 1244 doet UNMIK geen uitspraken over de uiteindelijke status van Kosovo. Dit gegeven gekoppeld aan de toenadering van UNMIK tot Servië/FRJ wordt door de etnisch Albanezen met argwaan bekeken. Het merendeel van de etnisch Albanese bevolking is namelijk voorstander van onafhankelijkheid.

2.3 Bestuurlijk Kader

---
Kosovo maakt deel uit van de Federale Republiek Joegoslavië, maar is in juni 1999 op basis van Veiligheidsraadresolutie 1244 voor onbepaalde tijd onttrokken aan de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende bevoegdheden van de FRJ dan wel van Servië. Resolutie 1244 voorziet in een interim civiel bestuur in Kosovo onder auspiciën van de VN, de 'United Nations Interim Administration Mission in Kosovo' (afgekort UNMIK). Resolutie 1244 voorziet tevens in de plaatsing van een internationale veiligheidspresentie in Kosovo, 'Kosovo Force' (afgekort KFOR) geheten (zie verder 2.6.3).

Deze situatie brengt met zich mee dat het proces van bestuurlijke inrichting nog niet is afgerond. Er heeft een overdracht van bevoegdheden plaatsgevonden van UNMIK naar de recentelijk gekozen democratische instellingen voor tijdelijk zelfbestuur. Resolutie 1244 blijft evenwel het centrale kader vormen. Deze resolutie geeft echter geen antwoord op de vraag wat de uiteindelijke status van Kosovo zal zijn. Het antwoord op deze vraag zal in de komende jaren duidelijk moeten worden, mede in relatie tot de ontwikkelingen in de rest van de FRJ.

Inrichting op centraal niveau

Aan het hoofd van UNMIK staat een Speciale Vertegenwoordiger (SV) van de Secretaris-Generaal van de VN. Deze functie wordt sinds 14 februari 2002 bekleed door de Duitser Michael Steiner. Hij is de opvolger van de Deen Hans Haekkerup, die een jaar de functie heeft uitgeoefend. De Amerikaan Charles Brayshaw is de directe plaatsvervanger van de SV.

UNMIK bestaat momenteel uit de volgende vier pijlers: politie en justitie onder auspiciën van de VN, civiel bestuur onder auspiciën van de VN, institutionele opbouw onder auspiciën van de OVSE en economische wederopbouw onder auspiciën van de EU. De hoofden van deze pijlers (respectievelijk de Fransman Jean Christian Cady, de Duitser Tom Koenigs, de Fransman Pascal Fieschi en de Brit Andy Bearpark) fungeren als plaatsvervangend Speciale Vertegenwoordigers. Bij de oprichting bestond er tevens een pijler voor humanitaire aangelegenheden onder auspiciën van UNHCR. Deze is medio juli 2000 afgeschaft. De eerste pijler voor politie en justitie heeft deze pijler in mei 2001 vervangen.

VN Resolutie 1244 vormt de juridische basis voor het bestuur van UNMIK in Kosovo. De aanwezigheid van de VN is uiteindelijk gericht op een geleidelijke overdracht van bevoegdheden van UNMIK naar de Kosovaarse bestuurlijke instellingen. De resolutie spreekt van 'provisional selfgovernment and substantial autonomy' voor Kosovo. Haekkerup heeft aan dit streven dan ook prioriteit gegeven door de vorming van een juridisch kader dat is uitgewerkt in een werkgroep waarbij zowel lokale als internationale bestuurders betrokken waren. Dit heeft geresulteerd in het 'Constitutional Framework for Provisional Self Government' dat op 12 mei 2001 gepresenteerd is. In dit Framework is aangegeven welke de instellingen voor tijdelijk zelfbestuur zijn en welke bevoegdheden deze instellingen hebben. Hiermee vormt het Framework een belangrijke volgende stap in de ontwikkeling van zelfbestuur en autonomie in Kosovo.

Het Framework voorziet in de vorming van een assemblee, een regering en in de benoeming van een President. In het document worden de verantwoordelijkheden van de instituties vastgelegd. In oktober 2001 is begonnen met het omvormen van de bestaande 20 bestuurlijke JIAS afdelingen naar negen departementen. Na de vorming van de regering in februari 2002 zijn dit tien ministeries geworden. Met de installatie van de regering heeft zij de taken die door de JIAS bestuurlijke afdelingen werden vervuld overgenomen. De JIAS structuur is hiermee dan ook komen te vervallen.

Het Framework bepaalt dat een nieuwe Kosovaarse regering bevoegdheden heeft op de volgende gebieden: economisch en financieel beleid, begrotingszaken, handel en industrie, onderwijs en cultuur, wetenschap en technologie, gezondheid, milieu, sociale zaken en werkgelegenheid, landbouw, toerisme. Het beschikbare jaarbudget, waarvan overigens ook de salarissen van de politie betaald worden, bedraagt voor het jaar 2002 375 miljoen euro. Een aantal verantwoordelijkheden blijft vooralsnog bij de SV/UNMIK liggen. De SV blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van VR resolutie 1244 en hij zal dan ook maatregelen kunnen nemen, wanneer instituties zich niet in overeenstemming met die resolutie gedragen. Tevens blijft UNMIK verantwoordelijk voor justitie en rechtshandhaving alsmede voor het Kosovo Beschermingskorps. KFOR zal zorg blijven dragen voor de veiligheid. Ook het buitenlands beleid valt onder de verantwoordelijkheid van de SV, alhoewel hij op dit gebied wel met de gekozen instellingen in overleg moet treden.

Een direct gekozen assemblee is volgens het Framework de hoogste vertegenwoordiging en wetgevende orgaan van het voorlopige zelfbestuur van Kosovo. Van de 120 zetels in de assemblee zijn 10 zetels gereserveerd voor de Servische partijen. Voor de overige minderheidspartijen zijn tevens 10 zetels gereserveerd. Waarbij deze zetels als volgt zijn onderverdeeld: Roma, Ashkali en 'Egyptenaren': 4, Slavische Moslims: 3, Turken: 2, Gorani:1.

De assemblee wordt gekozen voor drie jaar en kent naast de voorzitter een college van voorzitters die de belangrijkste politieke partijen en gemeenschappen vertegenwoordigen. De assemblee kiest tevens de president, die de eenheid van het volk van Kosovo zal vertegenwoordigen en het democratisch functioneren van de instellingen zal garanderen. Het mandaat van de president is drie jaar. De door de president benoemde premier zal een regering samenstellen die moet worden goedgekeurd door de assemblee. Het Constitutional Framework schrijft tenslotte voor dat er ten minste twee ministers in de regering vertegenwoordigd dienen te zijn, die tot andere gemeenschappen behoren dan de gemeenschap die een meerderheid heeft in de assemblee. Ten minste een van deze ministers moet tot de etnisch Servische bevolkingsgroep behoren en één tot een andere bevolkingsgroep.

Op centraal niveau bestaat de rechterlijke macht in Kosovo uit het Hooggerechtshof in Pristina (het hoogste hof van beroep in Kosovo) alsmede een tweetal handelsrechtbanken.

Inrichting op regionaal en gemeentelijk niveau

Ten behoeve van het bestuur is Kosovo onderverdeeld in vijf regio's, te weten Prishtinë/Pristina, Prizren/Prizren, Pejë/Pec, Mitrovicë/Kosovska Mitrovica en Gjilan/Gnjilane. Deze indeling wordt tevens door KFOR gehanteerd. UNMIK heeft voor ieder van de vijf districten een internationale bestuurder aangesteld. Er zijn geen gekozen organen op deze regionale niveaus. Kosovo telt vijf districtsgerechtshoven; voor elke bestuurlijke regio één. De districtsgerechtshoven zijn bevoegd voor strafzaken waar meer dan vijf jaar gevangenisstraf voor staat.

Kosovo is verdeeld in 30 gemeenten. Het bestuur van elke gemeente is op basis van verordening 2000/1 van 14 januari 2000 toevertrouwd aan een 'Administrative Board' die wordt aangesteld en voorgezeten door de 'UNMIK Municipal Administrator'. UNMIK heeft voor ieder van de 30 gemeenten een dergelijke internationale bestuurder aangesteld.

Op 11 augustus 2000 is UNMIK-verordening 2000/45 van kracht geworden waarin het zelfbestuur van de gemeenten in Kosovo geregeld wordt. De verordening voorziet in een direct gekozen gemeenteraad, die uit zijn midden een 'President of the Municipality' kiest. Deze is verantwoordelijk voor de uitvoering van de beslissingen van de gemeenteraad en voor de financiële huishouding van de gemeente. De gemeenteraad benoemt een 'Chief Executive Officer' (op voorspraak van de 'President of the Municipality') en een 'Board of Directors'.

Geleidelijk aan wordt Verordening 2000/45 geïmplementeerd en worden verantwoordelijkheden overgedragen van UNMIK aan de lokale autoriteiten. In september 2002 zullen er wederom gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden, waarmee de gemeentelijke bestuurders een nieuwe politiek mandaat zullen verkijgen met meer verantwoordelijkheden, conform UNMIK Verordening 2000/45.

Er zijn 24 gemeentelijke rechtbanken in Kosovo. Echter, ze zijn nog niet allemaal operationeel. Gemeentelijke rechtbanken zijn bevoegd in strafzaken waar maximaal vijf jaar gevangenisstraf voor staat. Daarnaast telt Kosovo 22 rechtbanken voor overtredingen, die bevoegd zijn in strafzaken waar maximaal twee maanden gevangenisstraf voor staat. Naast deze 22 zijn er 3 parallelle rechtbanken voor overtredingen voor Serven die UNMIK niet erkennen.

2.4 Politieke ontwikkelingen

---
Begin 2001 werd het 'Framework for Return of Kosovo Serbs' ondertekend dat een belangrijk kader vormt voor de toekomstige terugkeer van etnische Servische ontheemden naar hun geboortegrond in Kosovo. Verder zijn de verkiezingen voor de Kosovaarse instellingen voor tijdelijk zelfbestuur een centraal aandachtspunt geweest in de verslagperiode. Zowel de periode voorafgaand aan de verkiezingen van 17 november 2001 waarin registratie van de kiesgerechtigden en partijen plaatsvond, alsmede de follow-up van de verkiezingen zijn van groot belang voor de toekomst van Kosovo. Ten slotte wordt de verslagperiode gekenmerkt door een een toenadering tussen de FRJ en UNMIK.

Framework for Return of Kosovo Serbs

In Januari 2001 presenteerde de Joint Committee on Return (JCR) het 'Framework for Return of Kosovo Serbs'. Het document zet de uitgangspunten uiteen die noodzakelijk zijn voor de terugkeer van etnische Serviërs. Tevens wordt er in elke regio in Kosovo een aantal potentiële terugkeerlokaties geïdentificeerd (tien in totaal). In de relatie tussen de etnische Albanezen en de etnische Serviërs vormde de goedkeuring van dit 'Framework for Return for Kosovo Serbs' door de Interim Administrative Council en de Kosovo Transitional Council in juni 2001 een mijlpaal. Hiermee gaven de etnische Albanese leiders hun acceptatie aan van het uitgangspunt van terugkeer van etnische Serviërs naar Kosovo. Dit betekende een trendbreuk met de voorgaande periode, waarin de houding van de grootste politieke (etnische-Albanese) partijen ten aanzien van terugkeer en deelname van etnische Serviërs aan het maatschappelijke leven in Kosovo gekenmerkt werd door afwijzing.

De daadwerkelijke implementatie van het Framework for Return verloopt minder voortvarend. Zowel de georganiseerde als de spontane terugkeer van etnische Serviërs in de afgelopen periode is beperkt. Dit vormde een belangrijk punt van kritiek van de Servische vice premier Covic op UNMIK. In het 'Common Document' dat Covic en Haekkerup begin november 2001 ondertekenden, wordt terugkeer dan ook genoemd als een van de 'specific areas of engagement and common interest'.

Verkiezingen: Registratie en deelname

Direct na het bekendmaken van het 'Constitutional Framework for Provisional Self-Government' (zie 2.3) is de datum van de algemene verkiezingen vastgesteld op 17 november 2001. Voorafgaand aan deze verkiezingen zijn vanaf 30 juli kiesgerechtigden geregistreerd. Het doel hiervan was het bereiken van de nog niet bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 geregistreerde kiezers. De registratie van de zowel in Kosovo woonachtige, alsmede de elders in de FRJ verblijvende etnische Serviërs (en andere minderheden) kwam moeizaam op gang, aangezien dit door de FRJ/Servische autoriteiten aanvankelijk werd gezien als een de facto erkenning van de onafhankelijkheid van Kosovo. Echter, naderhand hebben president Kostunica en premier Djindjic alsmede vice-premier Covic en aartsbisschop Artemije meerdere malen een publieke oproep gedaan aan de etnische Serviërs zich in het belang van hun eigen toekomst in Kosovo, te registreren. Om tegemoet te komen aan de laat op gang gekomen registratie van deze groep, is de registratietermijn verlengd van 8 tot 22 september. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in circa 170.000 nieuwe kiesgerechtigden (100.000 binnen en 70.000 buiten Kosovo), het overgrote deel etnische Serviërs.

De registratie van de etnische Serviërs was overigens geenszins een garantie voor daadwerkelijke deelname van deze groep aan de verkiezingen. De FRJ en Servische autoriteiten stelden als voorwaarde voor deelname van de etnische Serviërs concrete vooruitgang op een drietal gebieden, te weten: terugkeer ontheemden, veiligheid en de vermistenproblematiek. Om tot overeenstemming te komen heeft er in de weken voorafgaand aan de verkiezingen een uitgebreide pendeldiplomatie plaatsgevonden tussen Prishtinë/Pristina en Belgrado. Hierbij wisten de Servische en FRJ autoriteiten de druk behoorlijk op te voeren. Ook van de zijde van de internationale gemeenschap werd druk uitgeoefend, o.a. door brieven van onder meer kanselier Schröder, premier Blair en de Franse minister van Buitenlandse Zaken Vedrine, de oproep van de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlands Beleid van de EU Solana en een telefoongesprek tussen president Bush en president Kostunica.

Uiteindelijk hebben de Servische en FRJ autoriteiten op 3 november een publieke oproep gedaan aan de etnische Serviërs deel te nemen aan de verkiezingen. Twee dagen later tekenden de FRJ en UNMIK een gezamenlijk document (Common Document) waarin de oproep tot deelname wordt herhaald. Dit document bevat tevens een aantal aandachtspunten voor de toekomstige relatie tussen de FRJ en UNMIK, zoals de terugkeer van ontheemden, de vermistenproblematiek en de veiligheid van de etnische Serviërs in Kosovo. Hiermee is aan de eisen van de FRJ tegemoet gekomen.

Verkiezingsuitslag

Met de gewelddadige incidenten tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 in het achterhoofd, was er enige vrees voor een herhaling van deze situatie. Dit heeft zich niet bewaarheid. De verkiezingscampagne en de verkiezingen zijn met uitzondering van enige incidenten vrij rustig verlopen.

In totaal hebben 23 partijen en drie onafhankelijke kandidaten deelgenomen aan de parlementsverkiezingen. Het merendeel hiervan is Albanees. Er heeft één Servische partij deelgenomen: de Coalitie Terugkeer (Koalicija Povratak
- KP). Deze brede coalitie bestaat uit 20 Servische partijen en ngo's. De Servische vice premier Covic is nauw betrokken geweest bij het opzetten van deze coalitie. Rada Trajkovic is de voorzitter van de Coalitie Terugkeer. De Roma, en de 'Egyptenaren' hebben zich verenigd in respectievelijk de Verenigde Roma Partij van Kosovo (PREBK) en het Nieuwe Democratische Initiatief (IRDK) dat op 8 juni 2001 is opgericht. De Turkse Democratische Partij van Kosovo (KDTP) vertegenwoordigt de Turkse Gemeenschap.

Het opkomstpercentage voor de verkiezingen was 64%. Hoewel dit in relatieve termen minder is dan voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 (80%), is het absolute aantal geldig uitgebrachte stemmen hoger, nl. 788.000. Dit is 12% meer dan voor de gemeenteraadsverkiezingen. Belangrijkste reden hiervoor was de toename van de registratie o.a. door de deelname van de buiten Kosovo verblijvende stemgerechtigden. Middels de door de OVSE georganiseerde campagne 'Out of Kosovo Voting' konden zij hun stem uitbrengen in stembureaus in Montenegro en Servië. Ook bestond de mogelijkheid dit per post te doen. Deze groep was verantwoordelijk voor 147.500 van de uitgebrachte stemmen. Er was echter ook een groep Kosovaren die zich eerder heeft laten registreren in Kosovo, maar werkzaam is buiten Kosovo en uiteindelijk niet aan de verkiezingen heeft meegedaan. (de procedures voorzagen niet in stemmen bij volmacht). Volgens schattingen heeft deze groep het opkomstpercentage ongeveer 5% naar beneden gebracht. Bij de verkiezingen zijn geen data bijgehouden over de etniciteit van de kiezers. Echter, gebaseerd op de lokatie van de stembureau's, kan hiervan toch ruwe inschatting worden gemaakt: de opkomst in Albanees meerherheidsgebied was 67%; in minderheidsgebieden 47%. Voor wat betreft de elders in de FRJ verblijvende Kosovaren heeft 58% van de kiesgerechtigden in Servië en 57% in Montenegro zijn stem uitgebracht.

Gezien de zeer late oproep van de FRJ en Servische leiders aan de etnische Serviërs tot deelname aan de verkiezingen is de opkomst van de etnische Serviërs toch heel redelijk te noemen. De Coalitie Terugkeer wordt dan ook gezien als de grote winnaar van de verkiezingen. Deze overwinning wordt door de etnische Albanese partijen met argwaan bekeken. De LDK van Rugova heeft minder stemmen gehaald dan verwacht, maar blijft met 45% van de stemmen de grootste partij. De PDK behaalde 25% en de Coalitie Terugkeer 11%. De AAK tenslotte is de vier na grootste partij met 8% van de stemmen.

De vorming van de regering verliep moeizaam. Eind februari 2002, een kleine vier maanden na de verkiezingen waren de drie grootste etnische Albanese partijen pas in staat overeenstemming te bereiken over een regeringscoalitie en over de persoon van de president. De LDK was met 45% van de stemmen de grootste partij, waardoor het voor de hand lag dat de voorman van deze partij, de president in de persoon van Ibrahim Rugova, zou leveren. Rugova weigerde echter Hashim Thaci, van de op twee na grootste partij (PDK), de post van premier te laten invullen. Thaci op zijn beurt weigerde Rugova de functie van president te laten vervullen, waardoor er vier maanden lang een impasse bleef bestaan. Uiteindelijk werd er een deal gesloten waarbij Rugova akkoord ging met de benoeming van een ander PDK lid, Bajram Rexhepi, tot premier. Rugova zelf werd op 28 februari 2002 tot president gekozen.

Toenadering UNMIK - FRJ/Servië

Naast de regelmatige contacten in verband met de verkiezingen, was er in 2001 sprake van een algemene toenadering tussen UNMIK en de FRJ/Servische autoriteiten. Deze toenadering is een direct gevolg van de val en uitlevering van Milosevic aan het Joegoslavië Tribunaal in Den Haag en het aantreden van president Kostunica als zijn opvolger. Kostunica vormt voor UNMIK en de internationale gemeenschap een acceptabele nieuwe gesprekspartner, waarrmee de banden in het belang van de regionale stabiliteit aangehaald zijn. Ook belangrijk in dit verband is de rol van Nebosja Covic, een van de 6 vice premiers van Servië. Covic is de Servische vertegenwoordiger voor Kosovo en hoofd van een nieuw coördinatiecentrum voor Servische belangen in Ulpiana/Gracanica. Het op 5 november 2001 door UNMIK en de FRJ autoriteiten ondertekende 'Common Document' institutionaliseert deze toenadering. Dit document is een intentieverklaring van beide partijen tot samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang. Het voorziet tevens in de oprichting van een 'High Level Working Group' dat het officiële forum vormt voor de dialoog tussen UNMIK en de instellingen voor tijdelijk zelfbestuur enerzijds en de FRJ autoriteiten anderzijds.

De etnische Albanese bevolking bekijkt deze toenadering met argwaan, aangezien deze ontwikkeling het perspectief op onafhankelijkheid niet dichterbij brengt en geldstromen alsmede internationale belangstelling worden verlegd. Bovendien zien vele Kosovaren in president Kostunica een even grote nationalist als Milosevic. De nieuw gekozen president en regering zullen de wens van de etnische Albanese bevolking voor onafhankelijkheid slechts doen toenemen. Hiermee zal het antwoord op de vraag van de uiteindelijke status van Kosovo zich in toenemende mate opdringen. Deze situatie vereist in de komende periode dan ook een zorgvuldig opereren van UNMIK en de internationale gemeenschap.

2.5 Veiligheidssituatie

---
Inleiding

De veiligheidssituatie in Kosovo heeft in 1998 en in de eerste helft van 1999 in het teken gestaan van de gewelddadigheden die zijn begaan door de Joegoslavische strijdkrachten en de onder het Servische Ministerie van Binnenlandse Zaken (MUP; Ministarstvo Unutrasnjih Poslova) ressorterende politie- en veiligheidstroepen tegen de etnische Albanese bevolking in Kosovo. Deze grootschalige schendingen van de mensenrechten hebben geleid tot NAVO-luchtaanvallen op strategische doelen in de gehele FRJ (waaronder Kosovo).

In deze periode heeft ook de UÇK gewelddadigheden jegens de etnische Servische bevolking in Kosovo begaan.

In juni 1999 trokken de strijdkrachten en de Servische veiligheidstroepen zich uit Kosovo terug op grond van VN-veiligheidsraadresolutie 1244. In diezelfde maand begon de opbouw van UNMIK (als interim-bestuur van Kosovo) en van KFOR (als vredesmacht).

De eerste weken na het vertrek van de Joegoslavische en Servische troepen uit Kosovo werden gekenmerkt door een groot aantal gewelddadige acties van (doorgaans) etnische Albanezen jegens etnische Serviërs, Roma en andere minderheden. KFOR bevond zich in die periode nog in een opbouwfase, en was in veel gevallen niet in staat om voldoende bescherming te bieden aan personen uit deze groepen. UNMIK-Politie ving haar werkzaamheden pas later aan.

In de periode augustus 1999 tot begin februari 2000 is de veiligheidssituatie vervolgens verbeterd, ofschoon beslist niet gesteld kon worden dat overal en te allen tijde de orde en veiligheid konden worden gehandhaafd. Ernstige incidenten bleven voorkomen. Nadien is de veiligheidssituatie geleidelijk verbeterd. KFOR en UNMIK Politie hebben hun positie op het gebied van voorkomen van gewelddadigheden en het handhaven van de openbare orde verder geconsolideerd.

In deze paragraaf zal eerst een beschrijving worden gegeven van de huidige veiligheidssituatie in Kosovo. Daarna zal worden stilgestaan bij de rol van KFOR, de UNMIK-politie en het Kosovo Beschermingskorps (TMK) daarin.

De veiligheidssituatie in Kosovo is vorig jaar in het algemeen verbeterd, alhoewel (de dreiging van) etnisch gemotiveerd geweld tegen minderheden blijft aanhouden. Hoewel het aantal zware misdrijven gericht op minderheden is afgenomen is de frequentie van intimidatie, mishandeling, brandstichting etc. nog steeds hoog. Met name de maanden augustus en september 2001 lieten wederom een toename van etnisch gemotiveerd geweld zien.

Het aantal incidenten waarbij wapens wordt gebruikt blijft hoog. Een aantal etnische Serviërs en Roma is in het ziekenhuis opgenomen met verwondingen veroorzaakt door handgranaten. De inspanningen van KFOR en UNMIK op het gebied van onrechtmatig wapenbezit gaan ondertussen gewoon door.

Er is sprake van een nog immer gespannen situatie in het grensgebied met Macedonië en het zuid-westelijke grensgebied van Servië met Kosovo (Presevo vallei). Er komen incidenten voor en het risico van het overslaan van deze incidenten naar Kosovaars grondgebied blijft aanwezig. Ook in Noord-Kosovo blijft de veiligheidssituatie gespannen.

Het voortbestaan van parallelle veiligheidstructuren vormt een belemmering voor de samenwerking met de UNMIK structuren.

Macedonië

Begin januari 2001 werd een aantal aanslagen op politiestations in het westen van Macedonië opgeëist door een tot dan toe onbekende groepering, de 'Ushtria Çlimintare e Kombëtare' (UÇK(M)). Vervolgens bezette de groepering het grensdorp Tanusevci, en riep het uit tot bevrijd Albanees gebied. Deze gebeurtenissen vormden het begin van een gewapend conflict tussen etnische Albanese Macedoniërs en Slavische Macedoniërs waarbij de internationale gemeenschap betrokken is geraakt.

De Macedonische regering weet de gebeurtenissen op haar grondgebied aan etinsche Albanese extremisten uit Kosovo. De op het Macedonische grondgebied opererende extremistische etnische Albanezen zouden voor een belangrijk deel oud UÇK strijders uit Kosovo zijn. Tevens zou de bevoorrading van deze extremisten vanuit Kosovo plaatsvinden. Daarom sloot de Macedonische regering 4 maart 2001 de grensovergangen met Kosovo. Kritiek was er ook op KFOR: die zou te laat en te weinig hebben gedaan om deze extremisten tegen te houden en de wapensmokkel over de Kosovaarse-Macedonische grens te voorkomen. Na acties van het Macedonische regeringsleger, is de betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij het conflict gegroeid. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de NAVO operatie 'Essential Harvest', waarbij demilitarisering van het UÇK(M) gekoppeld werd aan hervormingen in de grondwet, die de positie van de Albanezen in Macedonië verbetert. Demilitarisering van het UÇK(M) heeft inmiddels plaatsgevonden, de discussie over de grondwetswijzigingen is afgerond, maar de uitvoering van deze amendementen verloopt moeizaam.

De gewelddadigheden in het noorden en noord-westen van Macedonië zorgden ervoor dat een groot aantal mensen hun woonplaats verliet om elders een veilig onderkomen te zoeken. Op 21 augustus 2001 was het totaal aantal vluchtelingen uit Macedonië dat zich sinds het begin van het conflict in Kosovo gevestigd had opgelopen tot 81.484. De meeste vluchtelingen werden door familieleden opgevangen. De instroom van deze groep heeft in Kosovo niet tot noemenswaardige veiligheidsrisico's geleid. Inmiddels is een groot gedeelte van deze groep weer naar hun land teruggekeerd. Op 22 november 2001 bedroeg het aantal nog in Kosovo verblijvende vluchtelingen ongeveer 2.000.

In hoeverre er een directe relatie is tussen extremisten uit Kosovo en de in Macedonië opererende activisten is moeilijk aan te geven. Van het oude UÇK in Kosovo is ongeveer 30% opgenomen in het Kosovo Beschermingskorps (TMK). Van de resterende 70% is het niet onwaarschijnlijk dat een aantal zich heeft aangesloten bij extremistische groeperingen, die met geweld een Groot Albanië, of een bevrijding van bepaalde door etnische Albanezen bevolkte gebieden in Macedonië voorstaan.

Hoewel van een crisissituatie niet langer langer sprake is, blijven zich met enige regelmaat incidenten voordoen tussen etnische Albanezen en Slavische Macedoniërs in de grensstreek met Kosovo. Ook de aanwezigheid van extremistische groeperingen in dit gebied die een Groot Albanië voorstaan maakt de veiligheidssituatie gespannen. UNMIK Politie en KFOR hebben in dit gebied dan ook verscherpte veiligheidsmaatregelen afgekondigd.

Presevo vallei

In het aan Kosovo grenzende deel van Zuid-Servië (de zogenaamde Presevo-vallei), waar veel etnische Albanezen woonachtig zijn, is van medio 1999 tot eind mei 2001 regelmatig sprake geweest van gewelddadige incidenten tussen enerzijds leden van de etnisch Albanese rebellenbeweging 'Bevrijdingsleger van Presevo, Medvedja en Bujanovac' (afgekort UÇPMB) en anderzijds de Servische politie. Bij deze incidenten zijn aan beide zijden doden en gewonden gevallen. UÇPMB was met name actief in de 5 kilometer gedemilitariseerde bufferzone in het grensgebied van Servië en Kosovo. Na terugtrekking van de Joegoslavische troepen, conform de Kumanovo Overeenkomst van 9 juni 1999, slaagde KFOR er onvoldoende in een ander element van deze overeenkomst af te dwingen, nl. de beveiliging van de grens met Kosovo. Door deze onmacht van KFOR was de bufferzone voor het UÇPMB een relatief veilig gebied waarin het UÇPMB weinig weerstand ondervond van de licht bewapende Servische politie. Kosovo fungeerde hierbij zowel als aanvoerroute als 'safe haven'.

Het politieke doel van de beweging was de afscheiding van het gebied van Servië en aansluiting bij Kosovo. De tactiek van de beweging bestond uit het uitlokken van een scherpe reactie van Servische zijde, om zo de steun van de internationale gemeenschap te verkrijgen. Deze tactiek is niet gelukt. KFOR stond de Joegoslavische troepen toe gefaseerd terug te keren in de bufferzone, waardoor het UÇPMB gedwongen werd zich terug te trekken. Het UÇPMB gaf zich over op 20 mei 2001, waarna ze hun wapens inleverden en hen amnestie werd verleend. Voorts werd een pakket maatregelen voorgesteld dat voor een betere vertegenwoordiging van de etnische Albanezen moest zorgen in politieke, economische en sociale structuren. Een van deze maatregelen was de vorming van multi-etnische politieteams. De eerste groep kandidaten hiervoor studeerde op 17 oktober 2001 af.

De relatie tussen het UÇPMB en de oude UÇK blijft onduidelijk. Strijders werden met name gerecruteerd in het zuid-oostelijke deel van Kosovo (Viti/Vitina). Albanese bronnen maken in februari 2001 melding van een groot aantal steden in Kosovo waarin posters waren opgehangen waarin de (officieel ontmantelde) UÇK alle etnische Albanezen tussen de 18 en 48 jaar opriep zich aan te sluiten bij hun volksgenoten in het UÇPMB. Over het algemeen wordt aangenomen dat het UÇPMB voor een belangrijk deel bestond uit radicale krachten uit Kosovo.

Hoewel er in de Presevo-vallei geen sprake meer is van een crisissituatie blijven gewelddadige incidenten tussen etnische Albanezen en Serviërs voorkomen. Met name een kleine groep extremistische etnische Albanezen is hier verantwoordelijk voor.

Noord-Kosovo

Een ander gebied waar extremistische - dit maal etnische Servische - elementen actief zijn is Noord-Kosovo. Met name in de stad Mitrovicë/Kosovska Mitrovica heeft KFOR moeite de veiligheid te verzekeren, mede door de persistente aanwezigheid van Servische parallelle veiligheidsstructuren. Ondanks pogingen van UNMIK en KFOR via diverse maatregelen een einde te maken aan deze situatie, slagen zij er niet in deze parallelle veiligheidsstructuren in haar gelederen op te nemen en hiermee te ontmantelen. Deze situatie zorgt dan ook nog regelmatig voor (gewelddadige) incidenten. In Noord-Mitrovicë/Mitrovica hebben zich tijdens de verkiezingen de nodige gevallen van intimidatie voorgedaan, maar deze waren niet ernstig genoeg om de stemlokalen te sluiten.

De scheidslijn tussen het door (voornamelijk) etinsche Albanezen bewoonde zuidelijke deel en het door (voornamelijk) etnische Serviërs bewoonde noordelijke deel houdt niet op bij de stadsgrenzen. Het noordelijke deel van Mitrovicë/Kosovska Mitrovica richting Servië is een vrijwel uitsluitend door etnische Serviërs bewoond gebied. Dit gebied omvat o.a. de gemeenten Leposavic/Leposaviq, Zvecan/Zveçan en Zubin Potok/Zubin Potok. De nabijheid tot Servië versterkt de aanwezigheid van parallelle structuren ook op bijvoorbeeld het gebied van onderwijs, en gezondheidszorg, waardoor de implementatie van Resolutie 1244 door UNMIK onder druk komt te staan. De situatie in Mitrovicë/Kosovska Mitrovica en Noord-Kosovo blijft dan ook de nodige aandacht vragen.

Op basis van Veiligheidsraadresolutie 1244 bevindt zich in Kosovo sinds juni 1999 een internationale troepenmacht, KFOR ('Kosovo Force') geheten. In Kosovo zelf telt KFOR momenteel rond de 40.000 manschappen. Buiten Kosovo telt KFOR nog eens 7.500 ondersteunende manschappen (gestationeerd in Macedonië, Albanië en Griekenland). De Commandant van KFOR is momenteel de Fransman Marcel Valentin. De NAVO is voornemens haar drie operaties in de Balkan te rationaliseren. Deze rationalisatie zal in eerste instantie voornamelijk betrekking hebben op de logistieke kant van de operaties. Ook zal zwaar geschut vervangen worden door materiaal dat geschikter is voor kleinschaliger veiligheidsoperaties.

De taakstelling van KFOR bestaat uit het toezicht houden op de naleving van internationale verdragen en de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Dit laatste gebeurt in nauwe samenwerking met de UNMIK-politie, die vooralsnog niet in staat is om alle taken op het gebied van de handhaving van de openbare orde in Kosovo op zich te nemen. In de regio Mitrovicë/Kosovska Mitrovica is KFOR dan ook eerstverantwoordelijk voor bescherming en veiligheid, en in de regio's Gjilan/Gnjilane en Pejë/Pec deelt KFOR deze verantwoordelijkheid met de UNMIK-politie.

KFOR voert in heel Kosovo patrouilles uit, bemant checkpoints en draagt zorg voor permanente bewaking van bepaalde 'kwetsbare' locaties zoals kerken, huizen en bedrijven. Hoewel niet exclusief opgezet voor minderheden, zijn de meeste activiteiten van KFOR wel gericht op de bescherming van deze groepen. Daarnaast zijn KFOR's inspanningen de laatste tijd gericht op de bestrijding van illegaal wapenbezit en de georganiseerde misdaad.

De politietaken in Kosovo worden uitgevoerd door de multinationale UNMIK Politie, soms in samenwerking met KFOR (zie 2.5.2.). Daarnaast wordt er een lokale politie capaciteit opgebouwd middels de door de OVSE-pijler van UNMIK verzorgde politieopleiding voor Kosovaren, de 'Kosovo Police Service (KPS) (zie 2.5.4.)

Als interim civiel bestuur heeft UNMIK de taak zorg te dragen voor de handhaving van de openbare orde. UNMIK heeft toestemming hiertoe een internationale civiele politiemacht ('UNMIK-politie') in te zetten, met een maximale grootte van 4.718 personen.

De opbouw van de UNMIK-politiemacht is zo goed als afgerond. In december 2001 telde de UNMIK-politie 4.503 personen. De UNMIK-politie heeft de primaire bevoegdheid om strafbare feiten te onderzoeken. UNMIK heeft in 2001 een aantal taken overgenomen van KFOR. In de regio's Prishtinë/Pristina, Prizren/Prizren, Gjilan/Gnjilane en Pejë/Pec is de UNMIK-politie verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid. In Mitrovica is KFOR eerstverantwoordelijk voor bescherming en veiligheid.

Teneinde een lokale politiecapaciteit op te bouwen verzorgt de OVSE peiler van UNMIK een politieopleiding voor Kosovaren voor de Kosovo Police Service (KPS). De bedoeling is dat deze politie uiteindelijk operationeel wordt in heel Kosovo en op termijn de reguliere politietaken van UNMIK overneemt.

Op 30 maart 2002 heeft de 18e groep van studenten de door de OVSE opgerichte opleiding ten behoeve van de KPS met succes afgerond. In totaal hebben thans 4.685 personen deze opleiding gevolgd. Na de basisopleiding volgt verdere veldtraining gedurende 15 weken onder leiding van een functionaris van de UNMIK-politie, alsmede additionele theoretische training. Onder de studenten die de opleiding voor de KPS hebben gevolgd bevinden zich minderheden (circa 17 procent) en vrouwen (circa 18 procent). Tevens is gestart met het verder ontwikkelen van de capaciteit van het middenkader. Thans zijn er 265 politiemensen getraind op het gebied van leiding en management. Er is een start gemaakt met de integratie van KPS politiemensen in de UNMIK-grenspolitie. De planning is dat zij eind 2002 aanzienlijke bevoegdheden op dit gebied zullen krijgen.

De demilitarisering van het UÇK is op 20 september 1999 voltooid en op diezelfde datum is het UÇK formeel opgeheven. In de demilitariseringsovereenkomst is de vervanging door een nieuw korps opgenomen, hetgeen nadere vorm heeft gekregen in UNMIK-verordening 1999/8 van 20 september 1999. Die verordening voorziet in de oprichting van een 'Kosovo Beschermingskorps' (Trupat e Mbrojtes se Kosoves; afgekort TMK).

Het TMK is een burgermacht met een mandaat om in noodgevallen bijstand te verlenen en om diensten voor de gemeenschap te verrichten. Het TMK heeft geen mandaat voor rechtshandhaving of verdediging. Het TMK valt onder de Speciale Vertegenwoordiger en wordt operationeel door KFOR begeleid. Op 21 januari 2000 is het TMK formeel opgericht; circa 30% van de voormalige UÇK strijders werd er in opgenomen.

Het TMK zal op termijn bestaan uit 5.000 personen (3.000 leden en 2.000 reservisten), van wie minimaal tien procent dient te behoren tot een minderheidsgroep. De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) is belast met de rekrutering voor het TMK. Potentiële kandidaten krijgen identiteitskaarten en ondergaan een uitgebreide screening.

Leden van het TMK hebben zich in de beginperiode schuldig gemaakt aan (betrokkenheid bij) criminele activiteiten, machtsmisbruik en intimidatie jegens minderheden. In een poging een einde te maken aan dit gedrag is de op 10 augustus 2001 door de commandanten van KFOR en TMK een nieuwe disciplinaire code ondertekend. Tevens is er een TMK-inspectiekorps opgericht dat gevallen van (vermeende) schending van deze code door TMK-leden moet onderzoeken. Er zijn ongeveer 10-20 schendingen van deze code per maand. In het jaar 2001 betreft het over het algemeen kleine overtredingen van de code.

In juli 2001 telde het TMK 4000 personen. Minderheden vormen een kleine groep in het TMK. Recentelijk is er belangstelling getoond door de etnische Servische gemeenschap uit Ulpiana/Gracanica (regio Prishtinë/Pristina) om deel te nemen aan het TMK. Deze groep zal dan een kleine TMK eenheid van etnische Serviërs vormen binnen de Regionale 'Task Group 5'. De TMK-leden volgen speciale, door IOM gecoördineerde trainingen op het gebied van planning en beheer van werkzaamheden in noodsituaties. Daarnaast worden TMK-leden ingezet in tal van werkprojecten, zoals de reparatie van wegen en de wederopbouw van scholen, huizen, omheiningen en bruggen.

Eind 2001 is de verantwoordelijkheid voor het 'UN Mine Action Coordination Plan' (UNMACC) overgedragen aan het ministerie voor 'Civil Security and Emergency Perparedness' en het TMK. Sinds 20 augustus 2001 zijn voor de uitvoering van het ontmijningsprogramma ongeveer 120 personen van het TMK opgeleid.

De bevoegdheid om een wapen te dragen wordt niet aan alle TMK-leden verleend. Diegenen die wel bevoegd zijn, krijgen een door de Speciale Vertegenwoordiger afgegeven 'Weapons Authorisation Card'.

Mede gezien de aanleiding voor zijn oprichting, kan het TMK niet geheel los worden gezien van het voormalige UÇK. Met enige regelmaat (bijvoorbeeld rond herdenkings- en feestdagen, zoals de Dag van de Albanese Vlag) geeft het TMK
- dan wel één of meerdere van zijn leden - dan ook uiting aan met het UÇK gelieerde doelstellingen.

2.6 Sociaal-economische situatie

---
Economie en werkgelegenheid

De Kosovaarse economie bevindt zich momenteel in de overgangsfase van wederopbouw naar duurzame economische ontwikkeling. Concreet betekent dit dat de afhankelijkheid van de donorbijdragen moet worden vervangen door werkgelegenheid, productieve ondernemingen, en zelfvoorzienende economische activiteiten. De twee belangrijkste middelen die UNMIK aanwendt om dit te bereiken zijn privatisering en de creatie van een banksysteem voor kredieten en investeringen. Een andere nieuwe bron van inkomsten is de in juli 2001 ingevoerde BTW. Vanaf 1 april 2002 zal er ook inkomsten belasting geheven gaan worden in Kosovo. De invoering van een effectief belastingsysteem draagt bij aan de normalisering van de economie en het ontmantelen van de 'schaduw' economie die in Kosovo sinds het einde van de jaren tachtig functioneerde.

Het maandelijkse inkomen voor werknemers in de commerciële sector wordt geschat op DM 750. Het IMF schat het inkomen per hoofd van de bevolking in Kosovo op USD 1.130. Geldovermakingen van de naar schatting 200.000 in het buitenland werkende Kosovaren (sinds de zeventiger jaren werken en wonen veel Kosovaren in het buitenland, met name in Duitsland en Zwitserland) alsmede buitenlandse hulp zijn samen verantwoordelijk voor circa eenderde deel van dit inkomen.

De afhankelijkheid van de import is groot: 85 procent en er vindt nauwelijks export plaats. Buitenlandse investeringen zijn nihil.

De sociaal-economische problemen in Kosovo zijn groot. De werkloosheid is hoog. In de leeftijdsgroep van 20-24 jaar is 72 procent van de vrouwen en 74 procent van de mannen werkloos. In de leeftijsgroep 20-59 is dit respectievelijk 53 procent en 48 procent. Deze personen zijn veelal aangewezen op hulp van familie, aangezien een algeheel stelsel van werkloosheidsuitkeringen in Kosovo vooralsnog ontbreekt.

Huisvesting

Tijdens de Kosovo-crisis zijn ongeveer 50.000 huizen beschadigd, en evenzoveel huizen compleet vernietigd. Het westen van Kosovo is het zwaarst getroffen. Ondanks het feit dat de wederopbouw van Kosovo goed op gang is gekomen, dienen thans nog naar schatting 73.000 woningen gerepareerd dan wel herbouwd te worden. Voor het jaar 2001 was gepland 10.000 zwaar beschadigde huizen te repareren. Hiervan was in oktober 2001 6.083 afgerond, of nog in aanbouw.

Vrijwel alle Kosovaren hebben een dak boven het hoofd. Zij die niet in hun eigen huis kunnen wonen, verblijven bij familie of gastgezinnen of in tijdelijke, door UNMIK verzorgde, opvangcentra. De opvangcapaciteit van gastgezinnen en van UNMIK is echter beperkt.

In Kosovo is sprake van een onduidelijke situatie ten aanzien van woonrechten. Belgrado stelde vanaf 1989 discriminatoire eigendomswetgeving op, waardoor aanzienlijke aantallen etnische Albanezen hun woonrechten op sociaal woningbezit verloren. Deze woonrechten werden herverdeeld aan etnische Serviërs en Kroatisch Servische vluchtelingen in Kosovo. Wettelijke registratie van eigendomstransacties vond nauwelijks plaats, waardoor er weinig betrouwbare gegevens beschikbaar zijn. Bovendien werden in 1998 veel archieven en cadasters vernietigd.

Tegen deze achtergrond is het opzetten van een systeem voor het vaststellen van woonrechten van essentieel belang. Niet alleen voor de Kosovaren die nog in Kosovo verblijven, maar ook voor de terugkeer van binnenlands ontheemden en vluchtelingen naar Kosovo. UNMIK heeft hiertoe op 15 november 1999 het 'Housing and Property Directorate' (HPD) opgericht. Dit orgaan heeft de exclusieve verantwoordelijkheid voor het vaststellen van 'woonrechten' in Kosovo (waarmee illegale bewoners van een pand in de toekomst rechtelijk kunnen worden verwijderd), alsmede voor het toewijzen van leegstaande woningen. Dit orgaan is inmiddels in de regio's Prishtinë/Pristina, Gjilan/Gnjilane, Mitrovicë/Kosovoska Mitrovica en Pejë/Pec operationeel. Tevens is er een 'Claims Commission' opgericht. Deze Commissie heeft tot oktober 2001 4000 claims ontvangen. Teneinde het cadastrale informatiesysteem in Kosovo te herstellen is o.a. een database opgericht. Ook zijn er onderhandelingen gaande met de FRJ en de Servische autoriteiten over teruggave van kadastrale documenten die mee naar Servië zijn genomen.

In augustus 2001 heeft de Speciale Vertegenwoordiger verordening 2001/17 aangenomen: 'On the registration of contracts for the sale of real property in specific geographic areas in Kosovo'. Deze verordening schrijft voor dat bij de verkoop van huizen/land in bepaalde etnisch gemengde gebieden, de gemeentelijke bestuurder het verkoopcontract eerst moet beoordelen, alvorens de lokale rechtbank het goedkeurt. De verordening volgt op incidenten waarin minderheden onder dwang hun eigendommen moesten verkopen.

Bovennoemde initiatieven dragen bij aan een herstel van een effectief systeem van eigendomsrechten. Echter, de OVSE wijst erop dat het huidige systeem nog lang niet afdoende functioneert. Tot de problemen behoren onder andere het gebrek aan duidelijke interpretatie van de wetgeving op dit gebied, geringe financiering van de Housing and Property Directorate (HPD) en de Claims Commission, waardoor de taken niet volledig kunnen worden uitgevoerd en onduidelijke taakverdeling tussen de HPD en de gemeentelijke autoriteiten.

Sociale zekerheid

Kosovo kent vooralsnog geen algemeen stelsel van sociale zekerheid. In plaats daarvan heeft UNMIK een programma van sociale hulpverlening opgezet dat assistentie verleent aan sociaal kwetsbare families. Het stelsel kent twee categorieën. Categorie I: families waarvan geen enkel lid in staat is om te werken en Categorie II: families waarvan geen enkel lid van de familie een baan kan vinden, en met ten minste één kind onder de vijf jaar. Een familie kan - afhankelijk van o.a. gezinsgrootte- maximaal 61 Euro per maand ontvangen. Tot juli 2001 ontvingen 54.000 families (met 192.832 familieleden) deze bijstand. Hiervan zijn 1256 families (6266 familieleden) Macedonische vluchtelingen. De hoogste concentratie van hulpontvangers komt uit de regio Prizren/Prizren.

Ten aanzien van weduwen zij opgemerkt dat er inmiddels pensioenen in het huidige Kosovo zijn, al zijn de bedragen minimaal. In de gebieden waar etnische Serviërs de meerderheid vormen worden de pensioenen nog steeds uitbetaald door Belgrado. Het stelsel van sociale voorzieningen is slechts gericht op diegenen die niet in staat zijn om te werken en geen bestaansmiddelen of eigendommen hebben. De sociale voorzieningen in Kosovo zijn niet hoog genoeg om zelfstandig te kunnen leven, waarbij zij opgemerkt dat de sociale cohesie met name op het platteland in Kosovo groot is.

Gezondheidszorg

De gezondheidszorg in Kosovo is in het afgelopen jaar aanzienlijk verbeterd en is thans in staat om in de eenvoudige noden van de huidige Kosovaarse bevolking te voorzien. Ingewikkelde behandelingen en langetermijnbehandelingen zijn echter vooralsnog niet in voldoende mate beschikbaar. Aandoeningen als kanker, hormonale stoornissen, HIV/aids, ernstige en chronische geestelijke ziekten en stoornissen, alsmede aandoeningen waarbij hartoperaties of intra-oculaire operaties vereist zijn, kunnen momenteel niet naar behoren worden verholpen in Kosovo.

De geestelijke gezondheidszorg in Kosovo is in hoge mate gecentraliseerd en gericht op ziekenhuisbehandeling. Dienstverlening op lokaal niveau is vrijwel afwezig (uitgezonderd op het gebied van tijdens het conflict opgelopen trauma's). Patiënten worden meestal farmaceutisch behandeld, en behandelingen gericht op herintegratie zijn vrijwel afwezig. Kosovo kent één psychiatrische inrichting in Shtime/Stimlje.

Behandelingsmogelijkheden van posttraumatische stressstoornissen op lokaal niveau zijn in redelijke mate aanwezig en nemen toe. Organisaties als IOM ontplooien diverse activiteiten op dit terrein.

Met hulp van de WHO is UNMIK bezig met een hervorming van het stelsel van geestelijke gezondheidszorg in Kosovo. Het accent zal daarbij liggen op dienstverlening vanuit de (lokale) gemeenschap. Onderdeel van de hervorming vormt de opening van gemeenschapscentra voor geestelijke gezondheidszorg, waarvan er inmiddels drie zijn gebouwd.

De beperkte bewegingsvrijheid van personen die in de directe omgeving van hun leefgebied een etnische minderheid vormen (zie 3.4.4) doet zich ook gelden op het gebied van de gezondheidszorg. Behandeling van etnische minderheden in tot de etnische 'meerderheid' behorende instellingen vindt vrijwel niet plaats. Dankzij ambulante posten en kleine 'minderheidsziekenhuizen' (zoals in de enclave Ulpiana/Gracanica) is de toegang van deze personen tot gezondheidszorg echter in het algemeen toereikend. Etnische Serviërs kunnen bovendien in noodgevallen worden overgebracht naar ziekenhuizen in Servië. Ook NGO's als UNICEF ondernemen gezondheidsprojecten gericht op minderheden zoals een grootscheepse inentingscampagne in de maanden augustus en september 2001.

2.7 Onderwijs

---
Het onderwijs in Kosovo was in de jaren negentig in twee delen gesplitst: enerzijds de 'reguliere' Servische onderwijsinstellingen, die aangestuurd werden door het Servische ministerie van onderwijs, en anderzijds het 'parallelle' etnische Albanese onderwijssysteem, dat geheel buiten de Servische autoriteiten om functioneerde. Het etnische Albanese onderwijs vond met name plaats bij particulieren thuis. Hoewel dit parallelle systeem via een eigen belastinginningssyteem aan de nodige middelen kon komen, had deze situatie desondanks grote gevolgen voor de kwaliteit en de kwantiteit van het onderwijs.

Het JIAS-departement voor onderwijs en wetenschappen van UNMIK was tot de verkiezingen verantwoordelijk voor het onderwijs in geheel Kosovo, en heeft op dit terrein aanzienlijke vooruitgang geboekt. Zo zijn circa 1,8 miljoen nieuwe schoolboeken gedrukt en uitgedeeld aan Kosovaarse scholieren (van alle etniciteiten), na op inhoud te zijn gescreend. UNMIK is gestart met de afgifte van (nieuwe) schooldiploma's voor zowel de lagere als de middelbare school. Er zijn nieuwe scholen geopend, en andere scholen ontvangen technische assistentie of worden gereorganiseerd met buitenlandse steun. Een speciale eenheid houdt toezicht op de bouw en de renovatie van scholen.

Er is een pakket aan hervormingsmaatregelen aangenomen, dat het Kosovaarse onderwijssysteem op een lijn moet brengen met Europese standaarden. Het betreft hier hervormingen over de gehele breedte en diepte van het onderwijsveld: van basisonderwijs, tot voortgezet en hoger onderwijs; van de opleiding van docenten tot het curriculum.

Kosovo telt 919 lagere scholen, 72 middelbare scholen , 7 hogescholen en één universiteit (in Prishtinë/Pristina, met dépendance in Mitrovicë/Kosovska Mitrovica). Er zijn circa 400.000 schoolgaande kinderen en 22.000 onderwijzers.

De geboekte vooruitgang laat onverlet dat etnisch gemengd onderwijs, met etnische Servische en etnische Albanese scholieren, vrijwel niet bestaat. De etnische Servische minderheid in Kosovo heeft haar eigen lagere en middelbare scholen. Over het algemeen kan gesteld worden dat de etnische Serviërs afwijzend staan tegenover pogingen van UNMIK tot één geïntegreerd onderwijssysteem te komen. Hoewel er geen sprake mag zijn van parallelle structuren, bestaan er sterke banden met het onderwijssysteem in Servië. Het kerncurriculum staat het gebruik van lesmateriaal afkomstig uit Belgrado toe. Het Albanees wordt aangeboden als een optie, maar is niet verplicht. Een probleem voor het onderwijs aan de Servische minderheid is de hoge uitstroom van (etnische Servische) leraren naar Servië.

Het volgen van onderwijs aan de Universiteit van Pristina is voor de etnische Serviërs problematisch, gelet op de beperkte bewegingsvrijheid die etnische Serviërs in Pristina genieten.

Ook de andere etnische minderheden in Kosovo hebben toegang tot het onderwijs. Ofschoon voor de verschillende Roma-groepen (zoals de Ashkali, de Cergari en de 'Egyptenaren') geldt dat de kinderen niet - of niet regelmatig
- naar school gaan, is dit eerder een cultureel probleem dan een probleem met betrekking tot de veiligheid dan wel de toegang tot het onderwijs. Cergari-kinderen gaan meestal naar de Servische scholen; Ashkali en 'Egyptenaren' naar Albaneestalige scholen. Turkse kinderen kunnen op sommige lagere scholen onderwijs in het Turks volgen. Slavische Moslims (zie 3.5.5) hebben onlangs hun eigen schoolboeken geïmporteerd uit Bosnië-Herzegovina.

Vanuit het buitenland teruggekeerde etnische Albanese kinderen kunnen zonder problemen naar school. In enkele plaatsen zijn zelfs 'awareness raising' programma's gestart ten behoeve van het onderwijzend personeel, waarin gewezen wordt op de specifieke problemen die deze kinderen zouden kunnen ondervinden. Voor inschrijving aan een Kosovaarse school behoeven deze 'terugkeerders' niet geregistreerd te staan in het centrale register van de burgerlijke stand.

2.8 Documenten

---
Sinds najaar 1999 geven de gemeentelijke (UNMIK-)autoriteiten in Kosovo de volgende documenten af: geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten, alsmede bewijzen van ongehuwd zijn respectievelijk nog in leven zijn. De formulieren zijn drietalig (Albanees, Servisch en Engels) en dragen het VN-logo.

In het verleden door 'zelfbenoemde' (Albanese dan wel Servische) autoriteiten uitgegeven documenten worden niet erkend door UNMIK. Personen in het bezit van dergelijke documenten kunnen zich tot UNMIK wenden om erkende documenten te verkrijgen.

UNMIK geeft geen bewijzen van staatsburgerschap af, aangezien Kosovo deel uit maakt van de Federale Republiek Joegoslavië.

In november 2001 heeft de Speciale Vertegenwoordiger een verordening getekend over rijbewijzen. In het voorjaar van 2002 zal UNMIK beginnen met de daadwerkelijke afgifte van deze rijbewijzen. Op dit moment kunnen Kosovaren die een FRJ-rijbewijs hebben dit document laten verlengen bij de gemeentelijke autoriteiten, en kunnen Kosovaren die geen FRJ-rijbewijs meer hebben bij de burgerlijke stand een uittreksel aanvragen waarin staat dat aan hen ooit een dergelijk rijbewijs is verstrekt. Tot de daadwerkelijke afgifte van de rijbewijzen, is een FRJ rijbewijs dat na 12 januari 1999 afloopt geldig tot 30 juni 2002. Daarna moeten ze vervangen worden zijn door een geldig FRJ of Kosovo rijbewijs.

Op basis van UNMIK-verordening 2000/13 van 17 maart 2000 heeft de OVSE-pijler van UNMIK de registratie van de inwoners van Kosovo ter hand genomen. Deze registratie is in de zomer van 2000 voltooid en de gegevens zijn overgedragen aan de pijler II van UNMIK (civiel bestuur), die het centrale register van de burgerlijke stand verder zal beheren. Aan personen die zijn opgenomen in dit centrale register zal door UNMIK een identiteitsbewijs worden verstrekt. In oktober 2001 waren er al 1 miljoen van dergelijke identiteitsbewijzen uitgegeven.

Op basis van UNMIK-verordening 2000/18 van 29 maart 2000 kunnen personen die zijn opgenomen in het centrale register van de burgerlijke stand een aanvraag indienen voor een UNMIK-reisdocument. UNMIK is begonnen met de afgifte van dit document, dat donkerblauw van kleur is en aan de binnenkant een gescande foto alsmede een vingerafdruk van de houder bevat. Het document is twee jaar geldig. Inmiddels hebben 26 landen aangegeven dit document te erkennen (waaronder alle Schengen landen, de VS, Zwitserland, Albanië en Turkije), hetgeen niet wegneemt dat een visumplicht van toepassing is. Macedonië heeft tevens aangegeven het document te erkennen. In de praktijk echter moeten regelmatig steekpenningen aan de grens met Macedonië betaald worden. In januari 2002 waren er 112.000 reisdocumenten uitgegeven. Overigens probeert UNMIK steeds meer Kosovaren ertoe te bewegen een Joegoslavisch paspoort aan te vragen.

Voor het verkrijgen dan wel het laten verlengen van FRJ-paspoorten zijn Kosovaren aangewezen op het kantoor van het Joegoslavische Ministerie van Buitenlandse Zaken in Prishtinë/Pristina. In Nederland verblijvende Kosovaren kunnen tevens een FRJ paspoort aanvragen dan wel verlengen bij de vertegenwoordiging van de Federale Republiek van Joegoslavië in Den Haag.

Hiervoor dienen de volgende documenten overlegd te worden:


- een uitreksel uit het geboorte- alsmede het bevolkingsregister in de FRJ dat is afgegeven binnen zes maanden voor de aanvraag;


- het oude paspoort, identiteitskaart of rijbewijs;

- een bewijs van een legaal verblijf in Nederland;

- 3 pasfoto's.

2.9 Samenvatting

---
Kosovo maakt deel uit van de Federale Republiek Joegoslavië, maar wordt op basis van Veiligheidsraadresolutie 1244 sinds juni 1999 voor onbepaalde tijd bestuurd door de 'United Nations Interim Administration Mission in Kosovo' (UNMIK). Aan het hoofd van UNMIK staat een Speciale Vertegenwoordiger (SV) van de Secretaris-Generaal van de VN. Eveneens op basis van resolutie 1244 bevindt zich in Kosovo een internationale troepenmacht, KFOR geheten.

UNMIK tracht de participatie van de Kosovaarse bevolking in het interim-bestuur te bevorderen. Daarom zijn er op 17 november 2001 parlementsverkiezingen gehouden. De gekozen Kosovaarse democratische instellingen hebben bevoegdheden gekregen voor een groot aantal gebieden. UNMIK blijft echter verantwoordelijk voor de uitvoering van resolutie 1244 en zal dan ook maatregelen kunnen nemen, als de nieuwe instellingen zich niet in overeenstemming met deze resolutie gedragen. Tevens blijft de VN onder meer verantwoordelijk voor justitie, rechtshandhaving en de veiligheid. Op het gebied van buitenlands beleid moet de SV in overleg treden met de nieuwe Kosovaarse regering. De eerste bijeenkomst van het parlement vond plaats op 10 december 2001. Op 28 februari 2002 is Ibrahim Rugova tot President van Kosovo gekozen. De enige deelnemende partij voor de etnische Serviërs - Coalitie Terugkeer - wordt als de grote overwinnaar van de verkiezingen gezien; zij heeft één ministerspost verkregen. Gehoopt wordt dat de invulling van de zetels in het parlement door de etnische Serviërs tot een geleidelijke toenadering tussen etnische Serviërs en etnische Albanezen zal leiden. De gekozen instellingen vormen een belangrijke stap in de ontwikkeling van voorlopig zelfbestuur in Kosovo.

De huidige veiligheidssituatie is ten opzichte van begin 2001 in het algemeen verbeterd. KFOR en de UNMIK-politie hebben hun positie op het gebied van het voorkomen van gewelddadigheden en het handhaven van openbare orde verder geconsolideerd. Echter, gevallen van etnisch gemotiveerd geweld blijven voorkomen. Ook het aantal misdrijven waarbij wapens in het spel zijn is verontrustend hoog. Naast de algehele verbetering van de veiligheidssituatie bestaat er nog altijd een dreiging van extremisme in de grensgebieden met Zuid Servië en Macedonië. Hoewel UNMIK en KFOR voor deze gebieden verscherpte veiligheidsmaatregelen nemen, blijft het risico van overslaan van het geweld naar Kosovo aanwezig. In Noord-Kosovo zijn parallelle veiligheidsstructuren aanwezig, waardoor KFOR en UNMIK in de uitvoering van hun taken belemmerd worden.

De huidige economische groei in Kosovo laat onverlet dat de sociaal-economische problemen in Kosovo groot zijn. Een groot deel van de Kosovaarse bevolking is nog altijd werkloos. Er is vooralsnog geen algemeen stelsel van sociale zekerheid in Kosovo; in plaats daarvan verleent UNMIK hulp aan de sociaal meest kwetsbare families. Naar schatting 73.000 huizen in Kosovo dienen nog gerepareerd dan wel herbouwd te worden (vrijwel alle Kosovaren hebben echter een dak boven het hoofd). De faciliteiten in de gezondheidszorg zijn (ofschoon in het afgelopen jaar aanzienlijk verbeterd) nog immer beperkt.

Op het gebied van het onderwijs heeft UNMIK inmiddels aanzienlijke vooruitgang geboekt. Er zijn nieuwe scholen geopend, en andere scholen ontvangen technische assistentie of worden gereorganiseerd met buitenlandse steun. Alle etnische minderheden in Kosovo hebben toegang tot onderwijs. Vanuit het buitenland teruggekeerde etnische Albanese kinderen kunnen zonder problemen naar school. De geboekte vooruitgang laat echter onverlet dat etnisch gemengd onderwijs, met etnische Servische en etnische Albanese scholieren, vrijwel niet bestaat.

Sinds najaar 1999 geven de gemeentelijke (UNMIK-)autoriteiten in Kosovo documenten als geboorte- huwelijks- en overlijdensakten af. UNMIK geeft geen bewijzen van staatsburgerschap af, aangezien Kosovo deel uit maakt van de Federale Republiek Joegoslavië. UNMIK is overgaan tot de afgifte van identiteitsbewijzen aan personen die zijn opgenomen in het centrale bevolkingsregister. In 2001 is tevens begonnen met de afgifte van reisdocumenten. Met de afgifte van rijbewijzen zal in het voorjaar van 2002 worden begonnen.

3 Mensenrechten

---

In dit hoofdstuk staat de huidige mensenrechtensituatie in Kosovo centraal. Allereerst zal worden ingegaan op de waarborgen en toezichtsmechanismen die in Kosovo aanwezig zijn ter bescherming van de mensenrechten. Vervolgens zal specifiek worden ingegaan op de feitelijke naleving (en mogelijke schending) van mensenrechten in Kosovo, waarna aandacht zal worden besteed aan de positie van de specifieke groepen, waaronder etnische minderheden.

3.1 Juridische context

---
Tot het einde van het Kosovo-conflict in juni 1999 werden de de juridische waarborgen voor de naleving van de mensenrechten in Kosovo gevormd door de grondwetten van de FRJ en de deelrepubliek Servië, en de internationale verdragen op het gebied van mensenrechten waarbij de FRJ partij was.

De basis voor de huidige waarborgen ter bescherming van de mensenrechten in Kosovo vormt de VN-veiligheidsraadresolutie 1244 van 10 juni 1999. In deze resolutie wordt het beschermen en bevorderen van de mensenrechten als één van de kernverantwoordelijkheden van de internationale civiele presentie in Kosovo aangemerkt. Deze verantwoordelijkheden worden uitgewerkt in de UNMIK verordeningen 1999/24 van 12 december 1999 en 2000/59 van 27 oktober 2000. Hierin wordt bepaald dat de huidige constitutie van Kosovo (de rechtsregels die de gezagsfunctie in Kosovo organiseren en er de werkingssfeer van afpalen) gevormd wordt door de volgende vier rechtsbronnen:


· internationaal erkende mensenrechtennormen;


· UNMIK-verordeningen;


· de wetgeving die van toepassing was in Kosovo op 22 maart 1989 (toen in Servië nog niet de nieuwe grondwet was aangenomen die de autonomie van de provincie Kosovo feitelijk ophief);


· de wetgeving die van toepassing was in Kosovo tussen 22 maart 1989 en 12 december 1999 (voorzover deze gunstiger is voor een verdachte, dan wel een hiaat opvult waar niet in wordt voorzien door de wetgeving van 22 maart 1989).

Het door de SV in mei 2001 gepresenteerde 'Constitutional Framework for Provisional Self-Government' legt de basis voor de op 17 november 2001 gekozen Kosovaarse democratische instellingen voor zelfbestuur. In het Framework wordt de intentie tot inachtneming van de internationaal erkende mensenrechtennormen herhaald.

Een van de vier rechtsbronnen van Kosovo, zoals vastgelegd in UNMIK verordening 1999/24 en 2000/59 wordt gevormd door de internationaal erkende mensenrechtennormen. Vanwege de bijzondere status van Kosovo, het is immers geen staat, en vanwege de tijdelijke aanwezigheid van de VN in Kosovo is er geen sprake van daadwerkelijke ondertekening cq. ratificering van internationale verdragen. Wel worden deze verdragen door UNMIK als leidende principes voor het bestuur in Kosovo onderschreven. In bovengenoemde UNMIK verordeningen worden de volgende verdragen genoemd:


- De Universele Verklaring over Mensenrechten van 10 december 1948;
De Europese Conventie inzake de Bescherming van Mensenrechten en Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950 en de bijbehorende Protocollen;

Het Internationale Verdrag inzake Burger - en Politieke Rechten van 16 december 1966 en de bijbehorende Protocollen;

Het Internationale Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten van 16 december 1966;

Het Verdrag inzake de Uitbanning van Alle Vormen van Rassendiscriminatie van 21 december 1965;

Het Verdrag inzake Uitbanning van Alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen van 17 december 1979;

Het Verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing van 17 december 1984;

Het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind van 20 december 1989.

Het 'Constitutional Framework for Provisional Self-Government' van mei 2001 noemt zes van de acht bovennoemde internationaal erkende mensenrechtenverdragen in het hoofdstuk aangaande mensenrechten. Aanvullend worden ook de volgende verdragen genoemd:

het Europees Verdrag inzake Regionale of Minderheidstalen;

het Verdrag van de Raad van Europa inzake de Bescherming van Nationale Minderheden;

Het Verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing en het Internationale Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, zijn echter niet in het 'Constitutional Framework' opgenomen. Dit vormt de aanleiding voor de Speciale Vertegenwoordiger van de Mensenrechtencommissie van de VN in zijn rapport melding te maken van de onduidelijke situatie ten aanzien van de inachtneming van de mensenrechtennormen in de wetgeving in Kosovo. Ondanks het gegeven dat deze twee Verdragen wel in de eerdere UNMIK verordeningen zijn opgenomen, benadrukt hij dat de status van UNMIK in Kosovo dusdanig is dat zij zorg dient te dragen voor de integratie van alle universele, en ondeelbare mensenrechten in de wetgeving in Kosovo. De Ombudspersoon heeft overigens in een Speciaal Rapport een advies met dezelfde strekking uitgebracht en ook Human Rights Watch wijst hierop in zijn bericht van januari 2002.

Het 'Constitutional Framework for Provisional Self-Government' bevat een apart hoofdstuk over Mensenrechten. Ook is er een apart hoofstuk gewijd aan de Rechten van Minderheden. Tot deze rechten behoren onder andere het recht de eigen taal te gebruiken en daar onderwijs in te ontvangen, het recht op toegang tot gezondheidszorg en het recht de eigen religie uit te oefenen.

3.2 Toezicht

---
Het toezicht op naleving van de mensenrechten in Kosovo geschiedt door internationale en lokale gouvernementele alsmede niet-gouvernementele organisaties. Deze organisaties rapporteren regelmatig over de situatie van de mensenrechten in Kosovo.

De VN rapporteert via een aantal kanalen over de situatie in Kosovo. Ten eerste rapporteert de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties regelmatig aan de VN Veiligheidsraad over de VN Missie in Kosovo. Ten tweede is er naast een speciale rapporteur voor de mensenrechten in Bosnië-Herzegovina, Kroatië en de FRJ (incl. Kosovo) voor de periode juni 2001 - juni 2002 een speciale vertegenwoordiger van de Mensenrechtencommissie aangesteld. Deze speciale vertegenwoordiger heeft tot taak de mensenrechten in Bosnië and Herzegovina en de FRJ (incl. Kosovo) te onderzoeken. Voorts heeft er in de verslagperiode een missie van de Veiligheidsraad naar Kosovo plaatsgevonden. Deze missie heeft gerapporteerd over de implementatie van VN resolutie 1244. Het bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, Mary Robinson, beschikt over een kantoor in Prishtinë/Pristina.

De Europese Unie beschikt over een monitoringsmissie in de westelijke Balkan, EUMM (European Union Monitoring Mission) geheten. Deze missie, die dagelijks aan de EU-hoofdsteden rapporteert, is ook in Kosovo aanwezig. Ook de Raad van Europa heeft een kantoor in Prishtinë/Pristina. De Raad van Europa heeft een actieve rol vervuld bij de waarneming van de parlementsverkiezingen in Kosovo.

Ten slotte zijn er vele internationale niet-gouvernementele organisaties die regelmatig rapporteren en publiceren over de mensenrechtensituatie in Kosovo en in sommige gevallen rechtshulp bieden aan personen wier mensenrechten zijn geschonden. Voorbeelden hiervan zijn Amnesty International en Human Rights Watch. Deze organisaties worden op geen enkele wijze in hun activiteiten belemmerd door UNMIK.

Op basis van het mandaat van de VN-veiligheidsraad vervullen zowel UNMIK als KFOR een belangrijke toezichthoudende rol bij de eerbiediging van de mensenrechten in Kosovo.

Aangezien UNMIK echter tevens het hoogste gezag vormt in Kosovo, en KFOR over de uitoefening van haar taken niet rechtstreeks verantwoording verschuldigd is aan UNMIK, is de vraag 'wie toezicht houdt op deze toezichthouders' geen onterechte. Met de oprichting van het kantoor van de Ombudspersoon (zie hieronder) heeft UNMIK getracht aan deze problematiek tegemoet te komen.

Overigens wordt ook binnen UNMIK kritisch gekeken naar de eigen verrichtingen op het gebied van de mensenrechten. Zo heeft de OVSE-pijler van UNMIK recentelijk een tweede rapport uitgebracht over het strafrechtsysteem in Kosovo (waarvoor UNMIK verantwoordelijk is).

Er zijn tal van Kosovaarse niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het terrein van de mensenrechten. Voorbeelden hiervan zijn de 'Council for the Defence of Human Rights and Freedoms' (CDHRF) en het 'Center for the Protection of Women and Children (CPWC)'. Zij kunnen zonder belemmering hun functies uitoefenen.

Ombudspersoon

Op 30 juni 2000 is UNMIK-verordening 2000/38 van kracht geworden, die voorziet in de oprichting van het kantoor van de Ombudspersoon. De Ombudspersoon is tevens opgenomen in het 'Constitutional Framework for Provisional Self-Government', waarmee de instelling wordt verankerd in het juridische kader van Kosovo. De Ombudspersoon heeft de bevoegdheid om aantijgingen van mensenrechtenschendingen dan wel machtsmisbruik door de overheid in Kosovo (UNMIK en alle door haar gecreëerde instellingen zoals het TMK, de KPS en ook de instellingen van het Kosovaars zelfbestuur) te onderzoeken.

Klachten kunnen worden ingediend door individuen, groepen of organisaties, en worden vertrouwelijk behandeld. De diensten van het kantoor van de Ombudspersoon zijn gratis. De Ombudspersoon kan ook op eigen initiatief een onderzoek instellen. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de Ombudspersoon aanbevelingen doen.

De Ombudspersoon zelf (de Pool Marek Antoni Nowicki) is een internationale expert. Hij wordt bijgestaan door één internationale en twee lokale plaatsvervangers (één etnische Albanees en één etnische Serviër), alsmede een team van lokale onderzoeksadvocaten. Het kantoor van de Ombudspersoon heeft veldkantoren in de vijf administratieve regio's van Kosovo; deze bevinden zich vooralsnog in de OVSE-veldkantoren in de respectieve regio's. De behoefte aan eigen veldkantoren buiten Prishtinë/Pristina wordt in het jaarverslag 2000-2001 als een van de top prioriteiten van de instelling genoemd. Zonder deze veldkantoren is het zeer lastig om met name de in enclaves wonende minderheden te bereiken.

Sinds de opening van het kantoor van de Ombudspersoon op 21 november 2000 heeft het kantoor 344 klachten ontvangen. De meeste klachten hebben betrekking op eigendomskwesties (141 klachten), werkgelegenheids kwesties (92 klachten) en 'fair trial' kwesties (38 klachten). Van deze 344 klachten was 60% niet ontvankelijk. Van de overige 40% is voor 10 individuele klachten een onderzoek gestart. De Ombudspersoon heeft op eigen initiatief 15 onderzoeken gestart. Twee van deze onderzoeken zijn inmiddels afgerond. Een andere bevoegdheid van de Ombudspersoon is het uitbrengen van verzoeken om tijdelijke maatregelen. Hiervan zijn er vijf uitgebracht, waarvan er twee zijn ingewilligd.

Een jaar na de opening van het kantoor van de Ombudspersoon is het oordeel over het functioneren van de Ombudspersoon niet onverdeeld positief. Van de zijde van UNMIK is er irritatie over de vermeende anti-UNMIK houding van de instelling. Veel van de klachten die de Ombudspersoon in dit eerste jaar heeft opgesteld betreffen door UNMIK uitgegeven verordeningen. Volgens UNMIK had er meer aandacht besteed moeten worden aan klachten van minderheden, zoals beschuldigingen van discriminatie tegen hen. Volgens de Ombudspersoon is het bereiken van buiten Prishtinë/Pristina wonende Kosovaren en in enclaves wonende minderheden zeer beperkt door het ontbreken van eigen veldkantoren aldaar. Indien zij in de toekomst over deze veldkantoren zou beschikken, zal kunnen worden bezien of het bereik en hiermee de effectiviteit van de instelling verbeterd zal zijn.

3.3 Naleving en schendingen

---
Het recht op vrijheid van meningsuiting wordt door UNMIK nageleefd. Wel heeft UNMIK maatregelen genomen om de soms uiterst ongenuanceerde en ophitsende berichtgeving in de Kosovaarse media tegen te gaan, aangezien individuen tegen wie deze berichtgeving is gericht in levensbedreigende omstandigheden terecht kunnen komen.

De maatregelen van UNMIK zijn vervat in verordeningen 2000/36 (voor radio- en televisiezenders) respectievelijk 2000/37 (voor de geschreven pers) van juni 2000. Deze verordeningen voorzien in een onafhankelijke - door de Speciale Vertegenwoordiger te benoemen - tijdelijke mediacommissaris, die verantwoordelijk is voor de ontwikkeling en bevordering van onafhankelijke en professionele mediaberichtgeving in Kosovo en die tevens verantwoordelijk is voor de implementatie van een tijdelijk reguleringsmechanisme voor de media (vooruitlopend op de instelling van een 'Independent Media Commision', die door Kosovaren bestuurd zal worden).

De 'Independent Media Commission' en de 'Board of the Public Broadcaster' zijn opgenomen als onafhankelijke organisaties in het 'Constitutional Framework for Provisional Self Goverment'. De UNMIK verordening die de oprichting van de 'Independent Media Commission' regelt is bijna afgerond.

De mediacommissaris is exclusief bevoegd tot het afgeven van uitzendlicenties, zonder welke de radio- en televisiezenders niet mogen functioneren. Om in aanmerking te komen voor een dergelijke licentie dient een zender te verklaren zich te zullen houden aan de 'uitzendgedragscode'. De uitzendgedragscode komt qua inhoud in hoge mate overeen met vergelijkbare gedragscodes in tal van westerse landen. De gedragscode bevat expliciete verwijzingen naar het recht op vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten. Verder verbiedt de gedragscode het uitzenden van materiaal dat aanzet tot criminele activiteiten dan wel geweld, alsmede het schuldig verklaren van personen voordat deze zijn veroordeeld door een rechtbank.

Radio- en televisiezenders die niet in het bezit zijn van een licentie, of zich niet houden aan de bij de licentie horende gedragscode, kunnen door de mediacommissaris worden beboet of anderszins gestraft. Er hebben drie rondes plaatsgevonden voor het verlenen van uitzendlicenties. Momenteel hebben drie televisiezenders (RTV 21,KohaVision en RTK) en drie radiozenders (Radio Kosova, Radio 21 en Radio Dukagjini) licenties verkregen om in geheel Kosovo uit te zenden. Ongeveer 60 procent van de bevolking wordt hiermee bereikt.

RTK is de enige publieke omroep in Kosovo. De UNMIK verordening die de oprichting van de RTK regelt, schrijft voor dat tenminste 15 procent van de 'prime time' nieuwsprogramma's en 15 procent van de totale programmering van RTK in een minderheidstaal aangeboden moet worden. Deze verordening is op 22 mei 2001 aangenomen.

Voor de geschreven pers in Kosovo kan de mediacommissaris tijdelijke gedragscodes uitvaardigen, die indien nodig door de Speciale Vertegenwoordiger omgezet kunnen worden in permanente wetgeving. Zowel de OVSE als de tijdelijke mediacommissaris hebben de verlenging van de gedragscode voor de geschreven pers aanbevolen. Dit wegens het ontbreken van lokale alternatieven die smaad en laster in de pers tegengaan. Kranten en tijdschriften die zich niet aan de geldende regels houden kunnen door de mediacommissaris worden beboet of anderszins gestraft.

In zijn rapport aan de Veiligheidsraad van 6 juli 2001 maakt de Speciale Vertegenwoordiger melding van de grote zorg van de tijdelijke mediacommissaris, ten aanzien van 'the current levels of inflammatory and potentially dangerous accusations and counter-accusations in the local press'. In de periode voorafgaand aan de parlementsverkiezingen zijn de schendingen van de gedragscodes evenwel beperkt gebleven.

Teneinde de naleving van de gedragscodes te verzekeren, houdt de OVSE dagelijks toezicht op zowel de lokale als de centrale radiostations en televisiezenders.

Tegen door de mediacommissaris opgelegde sancties kan beroep worden aangetekend bij een onafhankelijke beroepscommissie ('Kosovo Media Appeals Board').

Het recht op vrijheid van vereniging wordt in Kosovo nageleefd. Sinds 15 november 1999 is UNMIK-verordening 1999/22 van kracht, die de registratie en activiteiten van niet-gouvernementele organisaties in Kosovo reguleert. UNMIK-verordening 2000/16 van 21 maart 2000 reguleert de registratie en activiteiten van politieke partijen in Kosovo. Beide verordeningen zijn in overeenstemming met de internationale normen terzake, en onderstrepen in de algemene voorwaarden nog eens het recht op vrijheid van vereniging.

Het recht op vrijheid van vergadering wordt in Kosovo nageleefd. Zowel de etnisch Albanese meerderheid als de verschillende etnische minderheden in Kosovo kunnen in de praktijk demonstraties en andere openbare bijeenkomsten organiseren en bijwonen. Wel behouden UNMIK en KFOR zich het recht voor om dergelijke bijeenkomsten te verbieden, indien de veiligheid en de openbare orde in het geding zijn.

De islam is meest voorkomende godsdienst in Kosovo is de islam (aangehangen door de meeste etnische Albanezen, de Slavische Moslims, alsmede de Roma-groepen 'Ashkali' en 'Egyptenaren'). De etnische Serviërs in Kosovo zijn Servisch-orthodox, evenals de 'Cergari'-Roma. Het katholicisme wordt beleden door een kleine groep etnische Albanezen, alsmede etnische Kroaten en enkele Roma. De katholieke bisschop zetelt in Prizren/Prizren.

De in Kosovo van toepassing zijnde wetgeving garandeert de vrijheid van godsdienst en overtuiging. Dit recht wordt door UNMIK bewaakt. Ook in de context van de bestaande spanningen tussen de etnische Albanese meerderheidsbevolking en de verschillende etnische minderheden in Kosovo lijkt godsdienst geen bepalende rol te spelen: deze spanningen zijn hoofdzakelijk etnisch gemotiveerd.

Tijdens de Kosovo-crisis, alsmede in de eerste maanden na afloop van de crisis, was sprake van gespannen verhoudingen tussen de etnische Albanese moslimbevolking en de kleine gemeenschap van etnische Albanese katholieken in Kosovo. Aanleiding voor deze spanningen was echter niet zozeer het geloof, als wel de relatief ongeschonden staat waarin laatstgenoemde groep uit het Kosovo-conflict was gekomen. Inmiddels is de verhouding tussen deze twee groepen weer genormaliseerd. De positie van etnische Albanese katholieken in Kosovo verschilt dan ook niet of nauwelijks van de positie van de etnische Albanese moslims.

Gelet op de huidige veiligheidssituatie in Kosovo zijn alle bevolkingsgroepen (ongeacht etniciteit) in enige mate in hun bewegingsvrijheid beperkt. Zo kan een etnische Albanees zich niet zonder bescherming van KFOR of UNMIK in het aan Servië grenzende, noordelijke deel van Kosovo begeven. Anderzijds kan een etnische Serviër uit dit gedeelte van Kosovo zich niet zonder bescherming van KFOR en UNMIK in het resterende deel van Kosovo begeven.

In het bijzonder personen die in hun leefgebied een etnische minderheid vormen (het betreft hier vrijwel geen etnische Albanezen), worden ernstig beperkt in hun bewegingsvrijheid. Deze personen zijn niet zelden woonachtig in door KFOR bewaakte enclaves, en kennen buiten de grenzen van hun enclave vrijwel geen bewegingsvrijheid. Hun toegang tot zich buiten de enclave bevindende familie en vrienden, voedselbronnen, werkgelegenheid, onderwijs, medische zorg en andere diensten, is dan ook uiterst gering.

De specifieke etniciteit speelt overigens bij bovengenoemde problematiek eveneens een rol. Etnische Serviërs worden vaker en in sterkere mate geconfronteerd met beperkte bewegingsvrijheid; andere etnische minderheden ervaren dit probleem in verschillende gradaties (zie verder 3.4).

UNMIK beheert in Kosovo een aantal busdiensten dat - onder escorte van KFOR
- de diverse enclaves met elkaar verbindt. De voornaamste gebruikers van deze busdiensten zijn de etnische Serviërs. Vanaf juli 2001 is de verantwoordelijkheid voor deze busdiensten van UNHCR overgedragen aan UNMIK. Verder zijn er commerciële buslijnen die van Kosovo naar de steden Nis en Belgrado in Servië gaan. Binnen Kosovo worden deze commerciële bussen begeleid door KFOR. Er is een treinverbinding tussen het aan de Macedonische grens gelegen Hani I Elezit/Djeneral Jankovic, via Centraal Kosovo naar Leshak/Lesak, in Noord Kosovo. In augustus is Lipjan/Lipljan aan het netwerk toegevoegd en sinds januari 2002 maken ook Ferizaj/Urosevac en Grlica/Grlica deel uit van deze treinverbinding.

Deze transportvertbindingen vormen een zeer belangrijk middel in het verminderen van de isolatie van de minderheden. Echter, minderheden die van de transportmiddelen gebruik maken, kunnen slachtoffer worden van geweld. Dit geweld omvat bedreiging, bekogeling, en soms beschietingen. Ook etnische Albanezen die door gebied reisden waar etnische Serviërs de meerderheid vormden zijn een aantal malen slachtoffer geworden van dergelijk geweld.

Na afloop van de Kosovo-crisis was er geen functionerend gerechtelijk apparaat meer in Kosovo. Veel van de rechters en openbare aanklagers die in de tien voorafgaande jaren in Kosovo gewerkt hadden, waren weggetrokken uit Kosovo. Rechtbanken hadden grote materiële schade opgelopen, en de in Kosovo van toepassing zijnde wetgeving diende herzien te worden.

In tweeënhalf jaar tijd heeft UNMIK grote vooruitgang geboekt met de opbouw van een nieuw rechtssysteem. De in Kosovo van toepassing zijnde wetgeving is herzien (zie 3.2.1); rechtbanken zijn opnieuw ingericht en van de noodzakelijke materiële middelen voorzien en een groot aantal lokale rechters, aanklagers en ondersteunend rechtbankpersoneel is door de Speciale Vertegenwoordiger aangesteld. Onder hen bevinden zich een beperkt aantal etnische minderheden en vrouwen. De activiteit van de rechtbanken (aantal zaken in behandeling; aantal uitspraken) is ten gevolge van deze maatregelen geleidelijk toegenomen.

Ondanks deze vooruitgang is de kwaliteit van de rechtsgang nog voor verbetering vatbaar. Uit onderzoek van de OVSE is onder andere gebleken dat de aanhoudende etnische tegenstellingen in Kosovo een wissel trekken op de onpartijdigheid van de rechtbanken, in het bijzonder in zaken waarin etnische Serviërs terecht staan voor ernstige (oorlogs-)misdrijven. Teneinde de onpartijdigheid van de districtsrechtbanken in dergelijke zaken te bevorderen, heeft de Speciale Vertegenwoordiger besloten internationale rechters en internationale aanklagers aan te stellen aan deze rechtbanken. In oktober 2001 waren inmiddels 8 internationale rechters en 6 internationale aanklagers aangesteld. Dit aantal wordt in ieder geval nog met 4 rechters en 4 aanklagers uitgebreid. Bovendien bestaat het voornemen het internationale corps rechters en aanklagers nog verder uit te breiden.

De Speciale Vertegenwoordiger van de VN Mensenrechtencommissie meldt tevens de volgende knelpunten: lange vertragingen in zaken die voor de rechter gebracht worden resulterend in verlengd voorarrest en talloze malen uitstel als rechtzaken eenmaal beginnen; rechters en aanklagers die slecht voorbereid zijn.

UNMIK heeft sinds januari 2001 een aantal maatregelen genomen om verbetering te brengen in het rechtssysteem in Kosovo. Eén van deze maatregelen is de in mei 2001 opgerichte Politie en Justitie Pijler (Pijler I). Deze pijler brengt UNMIK Politie en het Ministerie van Justitie in één structuur bijeen. De doelen die met de oprichting van deze pijler worden beoogd zijn drievoudig: verbetering van de rechts- en gezagsstructuren, vestiging van een onpartijdig rechtssysteem en het aanpakken van de georganiseerde misdaad. Concrete wetgeving ter implementatie van deze doelen is uitgevaardigd op het gebied van bestrijding van de georganiseerde misdaad. Hiertoe behoort ook een programma ter bescherming van getuigen in strafrechtzaken. Ten slotte wordt er momenteel ook gewerkt aan een programma voor slachtoffers van misdrijven.

Naast concrete wetgeving is er vooruitgang geboekt bij de opbouw van de binnenlandse rechterlijke capaciteit. Zo is in mei 2001 het 'Criminal Defence Resource Centre' opgericht. Dit centrum beschikt over expertise op het gebied van internationale mensenrechten en is er op gericht de vaardigheden van de lokale strafrechtadvocaten te verbeteren. Het 'Kosovo Judicial Institute' verzorgt trainingen voor rechters en aanklagers en het 'Kosovo Law Centre' fungeert onder andere als denktank op het gebied van de ontwikkeling van het rechtssyteem.

De 'Judicial Inspection Unit', die deel uitmaakt van het Ministerie van Jusitie, is in het leven geroepen om controles uit te voeren en onderzoek te verrichten naar aanklachten tegen de rechterlijke macht. De eerste hoorzitting die werd uitgevoerd door de 'Kosovo Judicial and Prosecutorial Council' vond plaats in september 2001, waar twee etnische Albanese rechters werden gehoord over hun vermeende wangedrag.

KFOR en de UNMIK-politie/UNMIK Correctional Services zijn de enige instanties in Kosovo die bevoegd zijn tot het arresteren en in hechtenis houden van personen. Over het algemeen gebeurt dit op correcte wijze, ofschoon bepaalde aspecten voor verbetering vatbaar zijn. Zo vinden buitengerechtelijke detenties nog steeds plaats. Dit gegeven ontmoet dan ook kritiek van diverse zijden.

Buitengerechtelijke detentie op basis van een 'executive order' van de SVSG alsmede door KFOR heeft tot kritiek van velen geleid: Amnesty International, de Nationale Ombudspersoon, alsmede de Speciale Vertegenwoordiger van de VN Mensenrechtencommissie voor voormalig Joegoslavië spreken hun zorg hierover uit. Bezwaren tegen dit gebruik zijn tweevoudig: de executive orders zelf hebben geen duidelijke nationale of internationale rechtsbasis, en er bestaat geen mogelijkheid tot heroverweging van de beslissing tot (deze vorm van) inhechtenisname.

Aan dit laatste punt heeft de SVSG getracht tegemoet te komen met de oprichting van de 'Detention Review Commission'. Echter deze maatregel is volgens de Ombudspersoon en de Speciale Vertegenwoordiger van de VN Mensenrechtencommissie niet afdoende en brengt de 'executive orders' niet in overeenstemming met internationale mensenrechtenstandaarden. Een besluit van de 'Detention Review Committee' blijft immers nog steeds een buitengerechtelijk besluit. De Speciale Vertegenwoordiger van de VN Mensenrechtencommissie pleit er dan ook voor dat deze beslissingen bij het gerechtelijke apparaat moeten komen te liggen.

Ook KFOR voert nog steeds buitengerechtelijke detenties uit. Het gaat hier met name om etnische Albanezen die ervan worden verdacht aan extremistische activiteiten deel te nemen/te hebben genomen in Macedonië en Zuid-Servië. KFOR beroept zich hierbij o.a. op het mandaat van resolutie 1244, waarin KFOR de verantwoordelijkheid krijgt voor het garanderen van een veilige omgeving ('safe and secure environment'). De Speciale Vertegenwoordiger van de VN Mensenrechtencommissie spreekt zijn zorg uit over deze buitengerechtelijke detenties en roept KFOR op deze praktijken te herzien. Immers van een acute noodsituatie die dergelijke militare detenties zou rechtvaardigen, is in Kosovo geen sprake meer. Mochten dergelijke maatregelen toch noodzakelijk zijn, dan moeten hiervoor wettelijke derogaties worden opgenomen. Ook de recentelijk aangenomen wetgeving over misdaad- en terrorismebestrijding biedt nieuwe juridische mogelijkheden tot reguliere detentie.

In de verslagperiode heeft UNMIK wetgeving opgesteld over de periode van voorarrest en de rechten van gedetineerden. Hiermee is tegemoet gekomen aan de kritiek van Amnesty International en de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten in voormalig Joegoslavië. Voorts zijn de conditites in detentiecentra verbeterd.

Kort voor het einde van het Kosovo-conflict, in juni 1999, zijn ruim 2.000 etnisch Albanese gedetineerden door de Servische autoriteiten vanuit Kosovo overgebracht naar gevangenissen in Servië. De meesten van hen waren gearresteerd op verdenking van lidmaatschap van dan wel steun aan het UÇK. Het merendeel is vrijgelaten omdat ze hun straffen hadden uitgediend of omdat ze bij gebrek aan bewijs zijn vrijgesproken. Tevens is een groep van circa 175 etnische Albanezen vrijgekomen op grond van een op 26 februari 2001 door het parlement van de FRJ aangenomen amnestiewet. Op 26 maart 2002 zijn na een lang onderhandelingsproces de laatste 145 etnische Albanezen gevangenen overgedragen aan UNMIK.

UNMIK heeft er in 2001 bij de Servische autoriteiten op aangedrongen de resterende etnische Albanese gevangenen in Servië naar Kosovo terug te laten keren, waar hun zaken door UNMIK opnieuw zullen worden bestudeerd. Hoewel moeizaam, is er op dit gebied geleidelijk vooruitgang geboekt. Op 25 april 2001 werd de 'Djacovica groep' door het Servische Hooggerechtshof vrijgelaten. Deze groep van 145 etnische Albanezen uit Djacovica in Kosovo was in 1999 gearresteerd en veroordeeld wegens 'terorristische activiteiten'. De mannen werden in mei 2000 veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen de 7 en 13 jaar. De procedure -vanaf het voorarrest tot en met de processen zelf- voldeed niet aan de minimun eisen voor een eerlijk proces zoals uiteengezet in internationale verdragen.

FRJ President Kostunica stelde als voorwaarde voor overdracht van de laatste Kosovo-Albanezen dat vooruitgang wordt geboekt met de vrijlating van Servische gevangenen in Kosovo. Door UNMIK wordt dit getal geschat op 48, waarvan 32 recentelijk zijn gearresteerd, waarvan volgens UNMIK wellicht 3 op twijfelachtige gronden vastzitten. Hoewel UNMIK reciprociteit afwijst, is toch een dialoog op gang gekomen tussen UNMIK en de Servische vice-premier Covic. Deze dialoog heeft uiteindelijk geresulteerd in de overdracht van de laatste 145 etnische Albanezen in Servische gevangenissen, aan UNMIK. Een groep internationale rechters is bezig met de herbestudering van de dossiers van deze gevangenen. Volgens Flora Brovina, vice voorzitter van de PDK en als mensenrechtenactiviste zelf gedetineerd geweest in Servië, zijn circa 90 van deze gevangenen destijds op basis van politieke gronden gedetineerd. Overigens is geen sprake van een overdracht van Servische gevangenen in Kosovo naar Servië.

In de onderhandelingen met Servië over de gedetineerden wordt deze kwestie vaak gekoppeld aan de vermisten problematiek. Op 19 juni 2001 is bijvoorbeeld de 'UNMIK/FRY Contact Group on Missing Persons and Detainees' opgericht. Deze groep komt twee maal per maand bijeen, in Pristina en Belgrado. (zie 3.3.8)

In de eerste maanden volgend op de afloop van de Kosovo-crisis, toen UNMIK en KFOR nog in een opbouwfase verkeerden, is sprake geweest van mishandeling en foltering van etnische minderheden door etnische Albanezen, waaronder leden van het (voormalige) UÇK. In ten minste twee van de destijds door KFOR ontmantelde detentiecentra van het UÇK, in Prizren en Gnjilane, zijn instrumenten aangetroffen die omschreven werden als folterwerktuigen. Veel slachtoffers van moord vertoonden sporen van mishandeling en foltering.

Ofschoon in Kosovo nog steeds sprake is van gewelddadigheden jegens etnische minderheden, behoren systematische mishandeling en foltering van minderheden thans tot het verleden. De presentie van KFOR en de UNMIK-politie heeft hier een doorslaggevende rol in gespeeld.

Volgens het Internationale Rode Kruis (ICRC) zijn circa 3.760 gevallen van vermiste Kosovaarse personen nog niet opgelost. Het betreft voor een klein deel etnische Albanese personen van wie inmiddels vaststaat dat zij in gevangenissen in Servië verblijven (zie 3.3.6.2). Voor een ander deel betreft het circa 600 etnische Serviërs en Roma, die in de periode sinds juni 1999 als vermist zijn opgegeven.

De in juni 2001 opgerichte 'FRY/UNMIK Contact Group on Missing Persons and Detainees' heeft gezorgd voor een grotere samenwerking tussen UNMIK en de FRJ op het gebied van de vermisten, zoals uitwisseling van forensische informatie en expertise. Het eerste concrete resultaat van de Contact Group was de overdracht op 15 augustus 2001 van UNMIK aan de FRJ autoriteiten van het stoffelijke overschot van een etnische Servische vrouw die begraven lag in Pristina.

Op 5 november 2001 ondertekenden UNMIK en de FRJ autoriteiten het zogeheten 'Common Document'. Dit document is een intentieverklaring van beide partijen tot samenwerking op een aantal met name genoemde gebieden. Hierin is voortgang in de vermistenproblematiek opgenomen. UNMIK verplicht zich hierin voor 31 december 2002 alle ongedocumenteerde begraafplaatsen in Kosovo te onderzoeken, de menselijke resten op te graven en middels DNA testen 1250 ongeïdentificeerde menselijke resten te identificeren. Onderzoek naar een aantal massagraven in Servië gaat voort.

Ontvoeringen komen ook in het huidige Kosovo nog voor, zij het in veel mindere mate dan tijdens de Kosovo-crisis. Ten opzichte van 2000 is het aantal ontvoeringen in 2001 met 6% afgenomen.

Het totaal aantal moorden in 2001 is met meer dan 50 procent gedaald ten opzichte van 2000. De registratie van het aantal moorden vertoont een grillig verloop. In februari 2001 werden achttien moorden geregistreerd, in juli waren dit er twee. Augustus en september lieten weer een aanzienlijke verhoging van het aantal moorden zien. Gezien de veiligheidssituatie in Kosovo is het echter moeilijk hier harde conclusies aan te verbinden (zie ook 2.5).

Hoewel het aantal zware misdrijven (inclusief moord) gericht op minderheden in vrijwel elke regio is afgenomen is de frequentie van andersoortige misdrijven, alsmede van bedreigingen en intimidatie jegens minderheden nog steeds zeer hoog. Naast etnisch gemotiveerde moorden, is ook de georganiseerde misdaad actief in Kosovo. Deze moorden vinden plaats op grond van andere motieven dan etniciteit.

Incidenteel komen politiek gemotiveerde moorden nog wel voor. (zie 3.4.1)

UNMIK Politie geeft aan dat er in 2001 tegenover een afname van het aantal zware misdrijven een toename van het aantal eigendoms misdaden ('property crimes') staat.

De doodstraf kan in Kosovo niet worden opgelegd. De hoogste gevangenisstraf die op basis van UNMIK-verordening 1999/24 van 12 december 1999 kon worden opgelegd bedroeg 15 jaar. Op 17 oktober 2000 heeft de Interim Administrative Council (IAC) echter een concept-verordening goedgekeurd, die bepaalt dat rechters een gevangenisstraf van 40 jaar kunnen opleggen voor zeer ernstige misdrijven.

3.4 Positie van specifieke groepen

---
De Democratische Liga van Kosovo (Lidhja Demokratike e Kosovës; LDK) die de belangrijkste vertegenwoordiger is van politiek gematigde etnische Albanezen, is onder de etnische Albanezen de meest populaire politieke partij, hetgeen blijkt uit de uitslag van parlementsverkiezingen van november 2001 (zie 2.5.1).

Incidenteel komen politiek gemotiveerde moorden nog wel voor. Zo is er na de verkiezingen in november 2001 een tweetal moorden op LDK leden gepleegd. In december 2001 werd de burgemeester van de stad Istok doodgeschoten en in januari 2002 onderging de LDK parlementariër Ismail Hajdaraj hetzelfde lot.

Voormalig UÇK strijders zijn voor een groot deel opgenomen in het nieuw opgerichte 'Kosovo Beschermingskorps' (Trupat e Mbrojtes se Kosoves; afgekort TMK) (zie 2.5.4), of in de door de OVSE geleide 'Kosovo Police Service' (KPS) (zie 2.5.4). Er zijn geen gevallen bekend in het huidige Kosovo waarin voormalig UÇK strijders in de meerderheidsgebieden te vrezen hebben van intimidatie/repressie.

De demilitarisering van het UÇK is op 20 september 1999 voltooid en op diezelfde datum is het UÇK formeel opgeheven. In de demilitariseringsovereenkomst is de transformatie van het UÇK in een nieuw korps opgenomen; het 'Kosovo Beschermingskorps'. Circa 30 procent van de voormalig UÇK strijders is opgenomen in dit TMK. Een ander deel heeft zich aangemeld bij de 'Kosovo Police Service' (KPS). Bij de KPS was 50 procent van de opleidingsplaatsen gereserveerd voor voormalig UÇK strijders. Naast indiensttreding bij het TMK, of de KPS heeft een deel van de voormalig UÇK strijders een beroepsopleiding gevolgd via de herintegratieprogramma's van de IOM.

Van het resterende deel voormalig UÇK strijders is het waarschijnlijk dat een aantal zich heeft aangesloten bij extremistische groeperingen, die met geweld een Groot Albanië, of een bevrijding van bepaalde door etnische Albanezen bevolkte gebieden voorstaan. (zie 2.5) Ook zijn een aantal prominente UÇK-ers de politiek ingegaan, zoals Hashim Thaci, oud opperbevelhebber van het UÇK en nu voorzitter van de PDK en Ramush Haradinaj, oud commandant van het UÇK en nu voorzitter van de AAK.

In Kosovo wonen naar schatting 66.000 etnische Serviërs. Het aantal etnische Serviërs in Kosovo was voorheen (tot en met de Kosovo-crisis) circa driemaal zo groot. Veel etnische Serviërs zijn echter in de maanden na juni 1999 naar Servië gevlucht uit angst voor wraakacties van de etnische Albanezen.

De thans nog in Kosovo verblijvende etnische Serviërs kunnen in twee groepen worden onderverdeeld: enerzijds zij die in het aan Servië grenzende, en vrijwel uitsluitend door etnische Serviërs bewoonde, noorden van Kosovo wonen (de gemeenten Leposavic/Leposaviq, Zubin Potok/Zubin Potok en Zvecan/Zveçan, alsmede een deel van de gemeente Mitrovicë/Kosovska Mitrovica) en anderzijds zij die in kleine tot grote enclaves wonen in de rest van Kosovo.

De etnische Serviërs die behoren tot de eerste groep, vormen in hun directe omgeving een etnische meerderheid. Hun veiligheidssituatie is daardoor goed te noemen, hetgeen tevens betekent dat hun bewegingsvrijheid relatief groot is. Het feit dat hun leefgebied direct aan Servië grenst vergroot deze bewegingsvrijheid verder.

De etnische Serviërs die behoren tot de tweede groep, vormen in hun directe leefomgeving een etnische minderheid. In die hoedanigheid wordt hun situatie nauwlettend door UNHCR en de OVSE gemonitord. In het algemeen kan gesteld worden dat, dankzij de presentie van KFOR, de veiligheidssituatie binnen de enclaves redelijk is. Buiten de enclaves loopt men zonder KFOR-bewaking echter risico slachtoffer te worden van etnisch geweld.

Van de inspanningen van KFOR om bescherming te bieden aan minderheden gaat een preventieve werking uit ten aanzien van veiligheidsincidenten. In de periode maart - augustus 2001 is het aantal ernstige incidenten jegens minderheden in bijna elke regio afgenomen. Daarentegen is de frequentie van andere gewelddadigheden zoals intimidatie en pesterijen hoog. Ook de gedwongen verkoop van huizen en vee-diefstal komen voor. In dit verband wordt wel gesproken van 'economische etnische zuivering'.

De toegang tot zich buiten de enclave bevindende familie en vrienden, voedselbronnen, werkgelegenheid, onderwijs, medische zorg en andere diensten is voor de in enclaves wonende etnische Serviërs uiterst gering. In basisbehoeften als voedsel, onderwijs (zie 2.8) en medische zorg wordt echter binnen de etnische Servische enclaves in voldoende mate voorzien.

Zoals vermeld in paragraaf 3.3.4 beheert UNMIK in Kosovo een aantal busdiensten dat - onder escorte van KFOR - de diverse enclaves met elkaar verbindt. De voornaamste gebruikers van deze busdiensten zijn de etnische Serviërs. Verder zijn er commerciële buslijnen die van Kosovo naar de steden Nis en Belgrado in Servië gaan. Binnen Kosovo worden ook deze commerciële bussen begeleid door KFOR. Er is een treinverbinding tussen het aan de Macedonische grens gelegen Djeneral Jankovic, via Centraal Kosovo naar Lesak, in Noord Kosovo. In augustus is Lipljan aan het netwerk toegevoegd en sinds januari 2002 maken ook Ferizaj/Urosevac en Grlica deel uit van deze treinverbinding. Deze transportverbindingen vormen een zeer belangrijk middel in het verminderen van de isolatie van de minderheden.

In 2001 zijn minder etnische Serviërs teruggekeerd dan in het jaar daarvoor. Van de circa 230.000 geregistreerde binnenlands ontheemden zijn sinds 1999 in totaal slechts 2.432 etnische Serviërs teruggekeerd, waarvan tweederde in het jaar 2000 en de rest in 2001 heeft plaatsgevonden. In 2001 is op politiek niveau aandacht ontstaan voor de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor terugkeer van binnenlands ontheemden. Naast veiligheid gaat het hier bijvoorbeeld om bewegingsvrijheid, werkgelegenheid en huisvesting. Onderdeel van deze aanpak zijn de door de UNHCR georganiseerde 'go and see visits', waarbij binnenlands ontheemden een aantal maal hun oude woonplaats kunnen bezoeken om een betere keuze te kunnen maken voor wel of geen terugkeer. Overigens zijn er ook nog steeds etnische Serviërs die uit Kosovo vertrekken.

De Roma in Kosovo vormen geenszins een homogene groep. In dit ambtsbericht wordt de term 'Roma' dan ook als verzamelwoord gebruikt. Daar waar nodig zullen specifieke Roma-groepen apart vermeld worden.

De veiligheidssituatie van minderheden in Kosovo is in 2001 verbeterd. Ook de Roma zijn minder vaak het slachtoffer geworden van ernstige gewelddadigheden als moord en ontvoering. Echter de frequentie van andersoortig geweld zoals intimidatie en mishandeling jegens Roma is nog steeds hoog (zie 2.5.1). De in Kosovo verblijvende Roma hebben over het algemeen in voldoende mate toegang tot basisvoorzieningen als voedsel, onderwijs (zie 2.7) en medische zorg. Hun toegang tot werkgelegenheid is echter beperkt. Naast de voor iedere minderheid geldende discriminatie op dit gebied is voor niet-Albanees sprekende Roma de taal eveneens een grote beperking.

Voorafgaand aan de Kosovo-crisis woonden naar schatting 150.000 Roma in Kosovo. Niettegenstaande hun verschillende mate van integratie in de Servische dan wel Albanese maatschappij, werden alle Roma gezien als tweederangs burgers door zowel de etnische Servische als de etnische Albanezen uit Kosovo.

Na het conflict werden Roma door de etnische Albanezen beschuldigd van betrokkenheid bij Servische wreedheden, variërend van het plunderen en brandschatten van huizen van etnische Albanezen tot het begraven van hun lichamen. Roma zagen zich geconfronteerd met de nodige vijandigheid en wraakacties van de zijde van de terugkerende etnische Albanezen. Meer dan honderdduizend Roma hebben dan ook in de eerste maanden na juni 1999 hun woonplaats verlaten uit angst voor wraakacties. De meesten van hen verblijven thans als binnenlands ontheemden elders in Kosovo of in de rest van de FRJ (Servië en Montenegro), dan wel als vluchtelingen in Macedonië.

De thans nog in Kosovo verblijvende Roma (schattingen omtrent hun aantal lopen uiteen tussen 10.000 en 30.000) wonen in kleine tot middelgrote gemeenschappen verspreid over geheel Kosovo. Hun veiligheidssituatie, en daarmee hun bewegingsvrijheid, verschilt van gebied tot gebied en hangt daarnaast in belangrijke mate af van de specifieke Roma-groep waartoe men behoort. De etnische Roma en de Cergari worden door de etnische Albanezen het meest geassocieerd met de Serviërs. Deze groepen verblijven dan ook in door KFOR bewaakte enclaves, niet zelden samen met etnische Serviërs. De Ashkali en de 'Egyptenaren' behoeven doorgaans minder zware KFOR-bescherming en genieten een grotere bewegingsvrijheid dan andere Roma-groepen, wegens hun banden met de etnische Albanese gemeenschap en het feit dat ze Albanees spreken. Over het algemeen is de bewegingsvrijheid van Roma in Kosovo echter beperkt.

In de verslagperiode zijn gevallen bekend van intimidatie jegens Roma kinderen die van en naar school reisden, in de gemeenschappen rond Prizren/Prizren, Mitrovicë/Kosovska Mitrovica, Gjilan/Gniljane en Prishtinë/Pristina. Hoewel KFOR en UNMIK verhoogde veiligheidsmaatregelen in sommige van deze gebieden heeft getroffen, blijft (het gevoel van) onveiligheid de deelname van Roma kinderen aan onderwijs in de weg staan. Hierbij spelen overigens ook armoede en culturele factoren een rol.

Van de inspanningen van KFOR om bescherming te bieden aan minderheden gaat een preventieve werking uit ten aanzien van veiligheidsincidenten. In de periode maart tot en met augustus 2001 hebben ernstige misdrijven (zoals moord en pogingen daartoe) jegens etnische minderheden zich slechts sporadisch voorgedaan. Wel vormden de Roma - samen met de etnische Serviërs
- in deze periode relatief vaker het doelwit voor ernstige misdrijven dan andere minderheden.

De aanduiding 'Slavische Moslims' staat niet voor een homogene etnische groep, maar is een verzamelterm voor moslims die een slavische taal (doorgaans het Servo-kroatisch) spreken en die voorheen geassocieerd werden met de aparte 'moslim-nationaliteit' waarin de voormalige Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië (SFRJ) voorzag.

De veiligheidssituatie van de Slavische Moslims is stabiel te noemen. Zij vormen in mindere mate dan de etnische Serviërs en de Roma het doelwit van (ernstige) gewelddadigheden, en genieten relatief meer bewegingsvrijheid. Veel Slavische Moslims zijn echter bang om hun taal te spreken in de nabijheid van etnische Albanezen.

De grootste gemeenschap van Slavische Moslims (circa 25.000 personen) bevindt zich in Prizren en omgeving. Daarnaast zijn er kleinere Slavische Moslim-gemeenschappen in de steden Prishtinë/Pristina en Mitrovicë/Kosovska Mitrovica, alsmede in de gemeenten Pejë/Pec, Istog/Istok en Gjakovë/Ðakovica. In totaal gaat het om circa 32.000 Slavische Moslims.

De in Kosovo verblijvende Slavische Moslims hebben over het algemeen in voldoende mate toegang tot basisvoorzieningen als voedsel, onderwijs (zie 2.7) en medische zorg. Wat echter door een groot aantal Slavische Moslims als probleem wordt ervaren is het gebrek aan onderwijs in de eigen taal. Dit wordt tevens als belangrijkste reden voor een eventueel vertrek uit Kosovo genoemd. Een structurele oplossing voor dit probleem ligt niet in het verschiet. Naast het beperkte aantal leerlingen dat verspreid over Kosovo woont is er een tekort aan leerkrachten. Een gebrek aan perspectief in het huidige Kosovo, taalproblemen alsmede - in mindere mate - (lichte) mishandelingen en verbaal geweld vormen daarnaast voor een aantal Slavische Moslims aanleiding om Kosovo te verlaten.

De Gorani behoren eigenlijk tot de Slavische Moslims, maar worden wegens hun specifieke dialect, alsmede het feit dat zij grotendeels woonachtig zijn in een geografisch duidelijk afgebakend gebied, door de OVSE en UNHCR als een aparte gemeenschap beschouwd.

De meeste Gorani (9.000 à 11.000) zijn woonachtig in de gemeente Dragas; circa 1.500 in de stad Dragas zelf en de rest verspreid over verschillende dorpen in de Gora-regio. Kleinere aantallen Gorani wonen in de stad Mitrovicë/Kosovska Mitrovica (circa 120), de gemeenten Kamenicë/Kamenica en /GjilanGnjilane (niet meer dan 200), alsmede in de gemeente Prishtinë/Pristina en omgeving. Het totale aantal Gorani in Kosovo is gedurende 2001 stabiel gebleven.

Sinds februari 2001 heeft een reeks bomaanslagen op Gorani plaatsgevonden. Deze aanslagen zouden evenwel uit economische motieven gepleegd kunnen zijn (alle slachtoffers waren eigenaren van huizen en winkels aan de hoofdweg in Dragas/Dragash stad).

Afgezien van deze incidenten, is de veiligheidssituatie van de Gorani bevredigend te noemen. Wel durven veel Gorani buiten hun directe leefomgeving niet hun eigen taal te spreken, hetgeen hun toegang tot werkgelegenheid en bepaalde basisvoorzieningen enigszins beperkt.

In Kosovo wonen circa 20.000 etnische Turken. De meesten van hen (circa 12.000) wonen in de gemeente Prizren. Kleinere aantallen zijn woonachtig in de gemeente Gnjilane (circa 2.000), alsmede in de steden Mitrovicë/Kosovska Mitrovica, Vushtrri/Vucitrn, Prishtinë/Pristina en Fushë Kosovë/Kosovo Polje.

De veiligheidssituatie van de Turken in Kosovo is bevredigend; gewelddadigheden jegens de Turkse gemeenschap doen zich vrijwel niet voor.

De Turkse Kosovaren streven naar erkenning door UNMIK van het Turks als officiële taal (naast het Engels, het Albanees en het Servisch). Eind 2000 is met UNMIK overeengekomen dat in gemeenten waar de Turkse minderheid een groot deel van de lokale bevolking uitmaakt, het Turks eveneens in officiële documenten en procedures gebruikt mag worden. Deze regeling heeft bijgedragen aan de registratie voor en deelname aan de parlementsverkiezingen van 17 november 2001 door de Turkse Kosovaren.

De veiligheidssituatie van de nog in Kosovo wonenden Kroaten is bevredigend; er zijn in 2001 geen noemenswaardige incidenten gemeld jegens etnische Kroaten.

Van oudsher kent Kosovo een kleine etnisch Kroatische gemeenschap, voornamelijk woonachtig in de gemeente Vitina. Velen van hen zijn in oktober 1999 naar Kroatië geëvacueerd, na een aantal gewelddadige incidenten jegens de etnisch Kroatische bevolking van de zijde van onbekende etnische Albanezen. Thans wonen nog slechts 370 etnische Kroaten in het dorp Janjevo en 50 etnische Kroaten in het dorp Letnica. Ook de toestroom van etnische Albanese vluchtelingen uit Macedonië, die soms tot tijdelijke bezetting van leegstaande Kroatische eigendommen leidde, heeft niet tot noemenswaardige incidenten geleid.

Wel bestaat er onder de etnische Kroaten bezorgdheid over hun toekomstperspectieven in Kosovo, met name op het gebied van onderwijs voor hun kinderen. Terugkeer van Kroaten in de nabije toekomst lijkt dan ook niet waarschijnlijk.

In het algemeen is de positie van vrouwen in de Kosovaarse samenleving ondergeschikt aan die van de man. De patriarchale ordening van de Kosovaarse maatschappij is in meer of mindere mate terug te vinden binnen alle bevolkingsgroepen. Wel kan een onderscheid worden gemaakt tussen vrouwen die op het platteland in Kosovo leven en vrouwen in de steden. Zo bezoekt op het platteland slechts een op de drie meisjes het voortgezet onderwijs. In de grote steden heeft de aanwezigheid van UNMIK en vele ngo's vrouwen toegang gegeven tot daarvoor voor hen niet beschikbare/toegankelijke banen, waardoor de zelfredzaamheid van deze -zij het beperkte groep- vrouwen verbeterd is.

De doorgaans ondergeschikte positie van de vrouw is zowel terug te vinden in huiselijke kring, waar geweld jegens de vrouw een min of meer geaccepteerd verschijnsel is, als op sociaal-maatschappelijk gebied: de deelname van vrouwen aan het maatschappelijk leven is beperkt. Het gegeven dat familierecht als een inbreuk op het persoonlijke leven wordt gezien vormt bovendien een extra obstakel in het achterhalen en oplossen van huiselijk geweld. Ook het doen van aangifte hiervan door vrouwen wordt hierdoor belemmerd. Vrouwen behorende tot een minderheidsgroep behoren tot de meest kwetsbaren door o.a. de beperkte bewegingsvrijheid en de onveiligheid die zorgen voor een moeilijke toegang tot sociaal-economische diensten als gezondheidszorg en werkgelegenheid.

Ook de zeggenschap van vrouwen over hun eigendommen en kinderen is gering. Hoewel het erfrecht bepaalt dat bij de dood van de man de vrouw de gezamenlijke eigendommen erft, is de praktijk -met name op het platteland- vaak anders en komen de kinderen alsmede de eigendommen aan de familie van de overleden vader toe.

Opvangmogelijkheden voor vrouwen die zich willen ontrekken aan het geweld zijn nagenoeg niet aanwezig. UNMIK heeft overigens wel een verordening opgesteld die rechtbanken meer bevoegheden dient te geven voor het uitvaardigen van beschermende maatregelen ('protective orders) en noodmaatregelen ('emergency protective orders') in geval van huiselijk geweld. Deze verordening is nog niet aangenomen.

Teneinde de positie van vrouwen in de Kosovaarse maatschappij te verbeteren, worden er door diverse ngo's allerlei initiatieven opgezet. Voorbeelden hiervan zijn trainingen op gebied van persoonlijke ontwikkeling, werkgelegenheidsprojecten etc. Ook UNMIK poogt de positie van vrouwen te versterken en hun rol in de Kosovaarse samenleving te vergroten. In grote steden heeft de aanwezigheid van UNMIK en vele ngo's vrouwen toegang gegeven tot daarvoor voor hen niet beschikbare/toegankelijke banen. Zo is het aandeel van vrouwen in de door de OVSE geleide Kosovo Politie Dienst circa 18 procent. Tevens zijn vrouwen in toenemende mate actief in politieke en mensenrechtenorganisaties. Voor de parlementsverkiezingen is bovendien bepaald dat elke derde persoon op de kandidatenlijst van een politieke partij een vrouw moest zijn. Dit heeft geresulteerd in een aandeel van circa 25 procent vrouwen in de assemblee.

Daarnaast heeft het 'UNMIK Office of Gender Affairs' het 'Kosovo Action Plan for the Advancement of Women 2001-2003' opgesteld, waarin een viertal prioriteitsgebieden wordt onderscheiden: onderwijs/ wetenschap/cultuur, gezondheidszorg, geweld tegen vrouwen, vrouwenrechten/wetgeving. In deze periode wordt getracht op deze gebieden de rol van vrouwen te versterken en deelname van vrouwen in het maatschappelijk leven te bewerkstelligen. Evenwel bestaat er geen centraal coördinatiepunt voor vrouwenzaken, waardoor fragmentatie van de activiteiten dreigt.

Etnisch gemengde huwelijken komen in Kosovo nauwelijks voor. Voorafgaand aan de Servische grondwetswijziging in 1990 werd het percentage etnisch gemengd gehuwden in Kosovo geschat op maximaal 5 procent. Vanwege de strikte scheiding tussen de etnische Servische en de etnische Albanese maatschappij zijn etnisch gemengde huwelijken sindsdien echter nog zeldzamer. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat gezien de strenge morele eisen die aan etnische Albanese meisjes worden gesteld, zij niet of nauwelijks in contact kwamen met Servische jongens. Een huwelijk tussen een etnisch Albanees meisje en een etnisch Servische jongen is dan ook bijna ondenkbaar.

Hoewel het derhalve slechts een kleine groep betreft, is hun huidige situatie in Kosovo precair en kunnen zij blootstaan aan intimidatie, repressie, ontvoering en moord.

Homoseksualiteit is in Kosovo geenszins algemeen aanvaard. In het Wetboek van Strafrecht uit 1977 wordt homoseksualiteit strafbaar gesteld. Hoewel een nieuw Wetboek van Strafrecht wordt opgesteld, is eerdergenoemd Wetboek van Strafrecht nog steeds geldig.

Volgens UNMIK Verordening 1999/24 behoort het uit 1977 daterende Wetboek van Strafrecht van Kosovo tot de toepasbare wetgeving in Kosovo. In artikel 81 van deze wet worden 'onnatuurlijke seksuele handelingen' strafbaar gesteld, hieronder zouden ook homoseksuele handelingen vallen. De sanctie bestaat uit een gevangenisstraf van 1 jaar en is niet nader gespecificeerd. Het nieuwe Wetboek van Strafrecht dat momenteel wordt opgesteld bevat geen bepalingen over homoseksualiteit of op homoseksuele handelingen betrekking hebbende bepalingen. Dezerzijds is niet bekend of bovengenoemd artikel nog wordt toegepast, echter momenteel zitten er geen personen in de gevangenis als gevolg van hun homoseksualiteit.

Homoseksualiteit lijkt onzichtbaar in Kosovo. Navraag bij overheidsorganen in Kosovo alsmede bij niet-gouvernementele organisaties aldaar heeft geen enkel verband opgeleverd waarin homoseksuelen verenigd zijn. Gezien het grote culturele taboe op homoseksualiteit lijkt het dan ook aannemelijk dat homoseksuelen zich voornamelijk in een 'onzichtbaar' circuit bewegen. Van gevallen van intimidatie is niets bekend. Ook dit zal naar alle waarschijnlijkheid samenhangen met het taboe dat op homoseksualiteit rust

3.5 Samenvatting

---
In Kosovo bestaan voldoende juridische waarborgen voor de naleving van de mensenrechten. UNMIK-verordening 1999/24 van 12 december 1999 bepaalt dat de constitutie van Kosovo mede gevormd wordt door internationaal erkende mensenrechtennormen (met name zoals vastgelegd in het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens). Ook het in mei 2001 door de SVSG afgekondigde 'Constitutional Framework' onderschrijft de toepassing van met name genoemde mensenrechtenverdragen in de wetgeving van Kosovo. Bovennoemde documenten hebben evenwel aanleiding gegeven tot vragen door o.a. de speciale vertegenwoordiger van de VN over de juridische verankering van alle mensenrechten.

In Kosovo is voldoende toezicht op de naleving van de mensenrechten. De Speciale Vertegenwoordiger van de Mensenrechtencommissie van de VN, het bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN in Pristina, UNMIK, KFOR, maar ook het kantoor van de Ombudspersoon, alsmede vele internationale en Kosovaarse niet-gouvernementele organisaties die regelmatig rapporteren en publiceren over de mensenrechtensituatie in Kosovo, staan hiervoor garant.

Belangrijkste bron van zorg ten aanzien van de naleving van de mensenrechten in Kosovo blijft de veiligheidssituatie van de etnische minderheden - met name de etnische Serviërs en de Roma die in enclaves wonen, omringd door etnisch Albanees gebied. Deze groepen kunnen het niet stellen zonder permanente bewaking door KFOR. Dankzij de inspanningen van KFOR om bescherming te bieden is het aantal ernstige misdrijven (zoals moord en pogingen daartoe) jegens minderheden afgenomen. Zij worden echter ernstig beperkt in hun bewegingsvrijheid. Dit bemoeilijkt hun toegang tot buiten de directe woonomgeving bevindende familie en vrienden. Ook voedselbronnen, werkgelegenheid, onderwijs, medische zorg en andere diensten die zich buiten de directe woonomgeving bevinden zijn zeer moeilijk toegankelijk.

Ofschoon in Kosovo nog steeds sprake is van gewelddadigheden jegens etnische minderheden, lijken systematische mishandeling en foltering van minderheden thans tot het verleden te behoren. De presentie van KFOR en de UNMIK-politie heeft hier toe bijgedragen.

Het recht op vrijheid van meningsuiting wordt in Kosovo nageleefd. Wel heeft UNMIK maatregelen genomen ter bestrijding van de soms uiterst ongenuanceerde en ophitsende berichtgeving in de Kosovaarse media, aangezien individuen tegen wie deze berichtgeving is gericht in levensbedreigende omstandigheden terecht kunnen komen.

Ook het recht op vrijheid van vereniging en vergadering wordt in Kosovo daadwerkelijk nageleefd. Verder garandeert de in Kosovo van toepassing zijnde wetgeving de vrijheid van godsdienst en overtuiging, en lijkt godsdienst per se geen bepalende rol te spelen in de context van de bestaande spanningen tussen de etnische Albanese meerderheidsbevolking en de verschillende etnische minderheden in Kosovo.

UNMIK heeft verdere vooruitgang geboekt met de opbouw van het rechtssysteem. De werkzaamheden van de rechtbanken zijn ten gevolge van deze maatregelen verder toegenomen in 2001. De kwaliteit van de rechtsgang blijft nog wel voor verbetering vatbaar. Om de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen zijn inmiddels internationale rechters en aanklagers toegevoegd aan enkele rechtbanken. Een aandachtspunt vormt verder de verbetering van de binnenlandse rechterlijke capaciteit. Het in 2001 opgerichte 'Criminal Defence Resource Center' vervult hierin een belangrijke rol.

KFOR en UNMIK zijn de enige instanties in Kosovo die bevoegd zijn tot het arresteren en in hechtenis houden van personen. Over het algemeen gebeurt dit op correcte wijze, ofschoon bepaalde aspecten voor verbetering vatbaar zijn. Punt van zorg zijn de detenties op basis van een buitengerechtelijk bevel van de SV. Volgens de speciale vertegenwoordiger van de VN mensenrechtencommissie is er geen sprake meer van een acute noodsituatie die dergelijke detenties rechtvaardigt.

De vermisten problematiek heeft meer politieke aandacht gekregen. UNMIK en de FRJ autoriteiten heben afspraken gemaakt waarin beiden zich veplichten tot inspanningen op dit gebied. Dit zal in 2002 vermoedelijk resulteren in het oplossen van een groot aantal van de nog circa 3.760 gevallen van vermiste Kosovaarse personen.


4 Migratie

---

4.1 Migratiestromen en motieven

---
De grote migratiestroom van etnische Albanezen uit Kosovo richting buurlanden en West-Europa vanaf 1999 was een direct gevolg van de gewelddadigheden van de Servische en Joegoslavische troepen jegens de etnische Albanese bevolking in Kosovo. Na de NAVO luchtacties trokken de Joegoslavische strijdkrachten en de Servische veiligheidstroepen zich op 12 juni 1999 terug. Met de hierop volgende installatie van UNMIK en KFOR keerde het merendeel van de etnische Albanese binnenlands ontheemden en vluchtelingen terug naar hun woonplaats. De hierop volgende wraakacties van de etnische Albanese bevolking jegens de in Kosovo woonachtige minderheden zijn de aanleiding voor de daaropvolgende migratiestroom. Circa 215.000 niet etnisch Albanese Kosovaren, met name etnische Serviërs en Roma, hebben hun toevlucht gezocht in Servië en Montenegro. Roma en Ashkali zijn ook naar het aangrenzende Macedonië vertrokken. Ten slotte werden etnische Albanese Kosovaren verdreven uit het Servisch meerderheidsgebied in het noorden van Kosovo (Mitrovicë/Kosovska Mitrovica en omgeving), en werden hiermee binnenlands ontheemd.

Het overgrote deel van de Kosovaarse minderheden is nog niet naar Kosovo teruggekeerd. Belangrijkste reden hiervoor zijn de onveiligheid, en de beperkte bewegingsvrijheid. Bovendien spelen de slechte sociaal-economische omstandigheden hierbij een rol.

4.2 Opvang van binnenlands ontheemden163

---
UNHCR schat dat zich in Kosovo circa 36.000 binnenlands ontheemden bevinden. De etnische Serviërs vormen de grootste groep binnenlands ontheemden. Zij wonen in het aan Servië grenzende en vrijwel uitsluitend door etnische Serviërs bewoonde noorden of in over Kosovo verspreide door KFOR bewaakte kleine tot grote enclaves. Hoewel het wonen in deze enclaves een grote beperking van de bewegingsvrijheid veroorzaakt, zijn basisvoorzieningen als voedsel, huisvesting, primaire gezondheidszorg en onderwijs in de enclaves over het algemeen aanwezig. (zie 3.4.4)

Ook Roma zijn het slachtoffer geworden van wraakacties van de etnisch Albanese bevolking. De nog in Kosovo wonende Roma (schattingen omtrent hun aantal lopen uiteen tussen 10.000 en 30.000) verblijven in kleine tot middelgrote gemeenschappen verspreid over geheel Kosovo. Hun veiligheidssituatie, en daarmee hun bewegingsvrijheid, verschilt van gebied tot gebied en hangt daarnaast in belangrijke mate af van de specifieke Roma-groep waartoe men behoort. Soms wonen zij in door KFOR bewaakte enclaves, in andere gevallen genieten ze een redelijke mate van bewegingsvrijheid in hun leefgebied.

Naast de etnische Serviërs en de Roma is er tevens een relatief kleine groep van etnische Albanezen die binnenlands ontheemd is. Deze groep was woonachtig in Mitrovicë/Kosovska Mitrovica en omgeving, en verblijft nu elders in Kosovo bij familieleden of in tijdelijke transitcentra.

In het aan Kosovo-grenzende deel van Zuid-Servië hebben sinds 1999 regelmatig confrontaties plaatsgevonden tussen etnische Albanese rebellen van het UÇMPD (zie 2.5.1) en de Servische politie. Dit heeft geleid tot de verplaatsing van etnische Albanezen uit deze streek (de zogenaamde Presevo vallei) naar Kosovo. Zij werden voornamelijk opgevangen door familie en vrienden. Het ging hier om circa 6.000 binnenlands ontheemden. Sinds mei 2001 is een akkoord tot stand gekomen tussen UNMIK en de FRJ/Servische autoriteiten en is een plan opgesteld om de positie van de etnische Albanese bevolking in het gebied te verbeteren (het zogenaamde 'Covic plan'). Sindsdien is de veiligheidssituatie in het gebied redelijk stabiel. Het overgrote deel van deze binnenlands ontheemden is in de zomer van 2001 teruggekeerd.

4.3 Minderjarigen

---
De in Kosovo van toepassing zijnde wetgeving geeft aan dat personen vanaf 18 jaar meerderjarig zijn. Met deze wettelijke meederjarigheid verkrijgt de persoon in kwestie 'full legal capacity', wat onder andere het recht te stemmen behelst en de bevoegdheid tot het aangaan van juridische verbintenissen zoals het huwelijk.

Voor kinderen vanaf 16 jaar en is het evenwel reeds mogelijk een aantal rechten te verwerven, mits hiervoor toestemming is verkregen van de ouders of verzorgers. Zo kan iemand vanaf 16 jaar toestemming vragen om in het huwelijk te treden.

UNMIK Verordening 2000/13 'On the Central Civil Registry' vermeldt dat aan personen vanaf 16 jaar een identiteitskaart uitgegeven kan worden. Een dergelijke identiteitskaart geldt tevens als bewijs van ingezetene van Kosovo.

UNMIK Verordening 2000/18 'On Travel Documents' vermeldt dat personen die in het Centrale Bevolkingsregister geregistreerd staan en derhalve de status van ingezetene van Kosovo hebben, een reisdocument kunnen aanvragen. In samenhang met bovengenoemde Verordening 2000/13, betekent dit dat personen vanaf 16 jaar, mits geregistreerd in het Centrale Bevolkingsregister, hiertoe bevoegd zijn.

Jongeren van 16 en 17 jaar worden in sociaal-cultureel opzicht geenszins als zelfstandig beschouwd. Alleenwonende jongeren onder de 18 vormen een uitzondering. Dit komt slechts voor bij 18-20 jarige studenten die bij een familielid wonen of met andere studenten woonruimte delen. Over het algemeen geldt derhalve dat jongeren bij hun ouders wonen tot het moment dat ze gaan trouwen. Dit gegeven is zonder onderscheid van toepassing op etnische Albanezen en op minderheden, op jongens en meisjes, zowel op het platteland als in de stad. Ook de sociaal-economische situatie van jongeren maakt hierin geen verschil.

Jongeren van 16 en 17 jaar nemen over het algemeen niet zelfstandig deel aan het arbeidsproces. Uitzondering hierop zijn de straatverkopers (sigaretten en telefoonkaarten) alsmede kinderen die meehelpen in een familiezaak (winkels, boerenbedrijf, restaurants).

Minderjarigen die niet langer opvang hebben bij de ouders zullen over het algemeen opgevangen worden door familie. Opvangtehuizen voor permanente opvang van minderjarigen zijn in Kosovo niet aanwezig. Wel zijn er in het kader van een UNICEF project inmiddels vier noodopvanghuizen in Pristina en Prizren opgericht, waarin plaats is voor 10 weeskinderen of kinderen onder de zes jaar die in de steek zijn gelaten. Een relatief hoog aantal (ruim
1.200) weeskinderen is ondergebracht bij pleeggezinnen. UNMIK heeft voor circa 80 in de steek gelaten kinderen nog geen duurzame oplossing gevonden; voorlopig is de helft ervan ondergebracht in het ziekenhuis van Pristina. Het overige deel wordt tijdelijk opgevangen in de noodopvanghuizen.

Gezien het belang van de familie in de Kosovaarse samenleving is UNICEF voorstander van het opzetten van een goed systeem van pleegzorg, in plaats van het bouwen van weeshuizen. In juli 2001 is hiertoe in de regio's Pec en Pristina een proefproject van 6 maanden gestart, waarin medewerkers van de Centers for Social Work (CSW) worden geschoold op het gebied van 'Short Term Professional Foster Care'. Ook is er een mediacampagne opgezet om pleeggezinnen te bereiken. Hier is echter weinig reactie op gekomen, waardoor het streven de eerste kinderen in september 2001 te plaatsen niet gehaald is. Deze pleeggezinnen zouden moeten dienen als tijdelijke opvang, totdat er een permanente oplossing is gevonden in de vorm van adoptie. Internationale adoptie behoort vooralsnog niet tot de mogelijkheden aangezien UNMIK en de instellingen voor tijdelijk zelfbestuur niet bevoegd zijn internationale overeenkomsten af te sluiten. Kosovo maakt immers formeel onderdeel uit van de FRJ.

4.4 Activiteiten van internationale organisaties

---
In Kosovo zijn onder andere de volgende internationale organisaties aanwezig: EAR, FAO, ICRC, IOM, OVSE, UNDP, UNHCR, WFP, WHO. Deze organisaties hebben doorgaans vestigingen in de hoofdstad, Pristina. Daarnaast beschikken velen over veldkantoren in geheel Kosovo.

UNHCR heeft geen speciaal programma voor terugkerende Kosovaarse asielzoekers. Wel houdt UNHCR toezicht op de terugkerende asielzoekers die per vliegtuig naar Kosovo worden gebracht, om vast te stellen of er personen zijn die speciale bescherming behoeven. UNHCR dringt er bij de repatriërende staten op aan dergelijke personen niet terug te sturen.

De hulp die door de UNHCR in Kosovo geboden wordt loopt uiteen van directe voedselhulp tot tijdelijke opvang en juridische bijstand en richt zich met name op de volgende doelgroepen: in Kosovo verblijvende Macedonische vluchtelingen en hun gastgezinnen, binnenlands ontheemden en minderheidsgemeenschappen.

In zover de terugkerende asielzoeker tot een van deze doelgroepen behoort, zal hij/zij voor deze -zoals boven beschreven beperkte- hulp in aanmerking komen.

Op 1 oktober 1999 heeft UNHCR aanbevelingen gedaan ten aanzien van de terugkeer van Kosovo-Albanezen naar Kosovo. Actualiseringen van UNHCR's standpunt terzake verschenen in maart 2000, maart 2001 en april 2002. In navolgende wordt het meest actuele standpunt verwoord (april 2002).

UNHCR stelt dat etnische Albanezen over het algemeen geen problemen in Kosovo ondervinden die tegen terugkeer van deze groep zou pleiten. Slechts aan bepaalde categorieën etnische Albanezen dient extra aandacht besteed te worden in de behandeling van de asielaanvraag. Het betreft:


· etnische Albanezen die uit een gebied komen waar zij een etnische minderheid vormen;


· personen of families van gemengd etnische afkomst en gemengd gehuwden;

· personen met vermeende banden met het Servische regime van na 1990;
Tevens pleit UNHCR voor bijzondere aandacht voor asielaanvragen van getraumatiseerde etnische Albanezen.

Voorts onderscheidt UNHCR de volgende kwetsbare groepen van etnische Albanezen wier speciale behoeften in aanmerking genomen moeten worden:


· chronisch zieken (zowel van fysieke als van psychische aard) die medische behandeling nodig hebben die nog niet in Kosovo aanwezig is;


· ernstig gehandicapten, alsmede hun verzorgers die afhankelijk zijn van zorg die nog niet in Kosovo aanwezig is;


· alleenstaande ouderen, zonder familie of enige andere vorm van ondersteuning in Kosovo;


· alleenstaande minderjarigen, zonder familieleden of verzorgers in Kosovo en wier belang niet het beste gediend is met terugkeer.

UNHCR beveelt aan dat terugkeer van alleenstaande minderjarigen alleen zou moeten plaatsvinden na notificatie hiervan aan de Kosovaarse autoriteiten en nadat de repatriërende staat de nodige opvangregelingen heeft getroffen

Met betrekking tot minderheden uit stelt UNHCR ten algemene dat de veranderingen in Kosovo op politiek/bestuurlijk en juridisch gebied alsmede op sociaal-economisch gebied toe te juichen zijn, echter dat dit nog niet tot een structurele verbetering van de veiligheidssituatie van minderheden geleid heeft. UNHCR onderstreept dit door aan te geven dat er in 2001 geen significante terugkeer van binnenlands ontheemde leden van minderheidsgroeperingen heeft plaatsgevonden. Derhalve is UNHCR van mening dat leden van minderheidsgroepen nog steeds voor internationale bescherming in aanmerking dienen te komen en dat gedwongen terugkeer van minderheden naar Kosovo niet dient plaats te vinden.

Tot de belangrijkste aandachtsgroepen rekent de UNHCR etnische Serviërs en Roma. Daarnaast worden ook Slavische Moslims en Gorani als aandachtsgroepn genoemd.

Ten aanzien van de vestiging van Kosovaarse asielzoekers in de (rest van) de FRJ (Servië/Montenegro) concludeert UNHCR ten algemene dat dit geen adequaat noch een redelijk alternatief biedt voor internationale bescherming.

Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag:


· beperkte veiligheid, voor met name personen van niet-etnische Servische afkomst en in het bijzonder Roma;


· beperkte toegang tot huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, sociale voorzieningen, werkgelegenheid en humanitaire hulp;


· de absorptiecapaciteit voor de opvang van binnenlands ontheemden of vluchtelingen in Servië en Montenegro heeft haar grenzen bereikt.

In Kosovo zijn diverse internationale organisaties betrokken bij humanitaire hulp. De belangrijkste zijn: CARE, FAO, IOM, OCHA, UNHCR, WFP, WHO, World Vision. Kosovo bevindt zich niet meer in een acute noodsituatie. De activiteiten van deze organisaties verschuiven dan ook van noodhulp naar meer duurzame oplossingen. De humanitaire noodhulp zal zich in 2002 derhalve nog slechts op de meest kwetsbare groepen in de Kosovaarse samenleving richten: minderheden, binnenlands ontheemden en Macedonische vluchtelingen. Naast directe voedselvoorziening, bestaat deze hulp uit de verbetering van de watervoorziening, en wordt tijdelijke opvang geregeld voor terugkeerders. Bovendien wordt er psycho-sociale en medische hulp geboden. Ten slotte ontvangt een aantal families die Macedonische vluchtelingen opvangt een kleine financiële bijdrage in het kader van het 'host familiy financial support programme'.

Sinds het aantreden van UNMIK in juni 1999 zijn geen evacuaties van internationale staf noodzakelijk geweest. Wel is sprake van incidenteel geweld gericht op personen werkzaam voor internationale organisaties. Zo maakt de SG van de VN in zijn rapportage van juli 2001 melding van een zorgwekkende strijging in het geweld jegens de internationale gemeenschap. Bovendien noemt hij de tendens tot aggressief gedrag jegens politie en veiligheidspersoneel, te weten: KPS, UNMIK Politie en KFOR. Op 11 april 2001 had dit de dood van een Russische KFOR soldaat tot gevolg.

4.5 Beleid andere Europese landen

---
Duitsland

Alle asielverzoeken van personen afkomstig uit Kosovo worden in behandeling genomen en er wordt sinds 26 maart 2002 in alle zaken beslist. Alleen het ontbreken van de juiste medische behandeling wordt als gegronde reden voor asiel erkend.

Op 10 mei 2001 heeft de 'Innenministerkonferenz' besloten dat een bepaalde groep Kosovaarse werknemers in aanmerking kon komen voor een verblijfsvergunning. Hiervoor moest aan de volgende voorwaarden worden voldaan: betrokken werknemer moest op de peildatum 15 februari 2001 minstens 6 jaar ononderbroken in Duitsland leven; de werknemer moest meer dan twee jaar in een duurzame dienstbetrekking werkzaam zijn. Als aanvullend criterium gold dat de werkgever dringend op de vluchteling aangewezen moest zijn. Op basis van deze regeling konden personen uit Kosovo uiterlijk tot 30 september 2001 een verblijfsvergunning aanvragen, waarbij lopende asielprocedures voordien beëindigd moesten zijn. In de verblijfsvergunning werden echtgenoten en minderjarige kinderen betrokken.

Naast bovenstaande groep komen de volgende categorieën asielzoekers uit Kosovo in aanmerking voor een verblijfsvergunning: etnisch gemengd gehuwden en hun kinderen afkomstig uit gebieden in Kosovo waar geen specifieke bescherming van minderheden is gewaarborgd; alleenstaande minderjarigen, getuigen van het Joegoslavië-tribunaal (ICTY) en hun gezinsleden, indien uit de stellingname van het ICTY blijkt dat sprake is van een gevaar in geval van terugkeer; personen van 65 jaar of ouder die geen sociale bijstandsuitkering ontvangen en geen familieleden hebben in Joegoslavië

Duitsland heeft een Memorandum of Understanding afgesloten met UNMIK over de terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Kosovo.

Gedwongen terugkeer van etnische Albanezen uit Kosovo vindt plaats. Momenteel zijn alleen minderheden uitgesloten van gewongen terugkeer. In de periode juni 1999 tot medio augustus 2001 zijn ruim 81.000 etnische Albanezen vrijwillig teruggekeerd naar Kosovo, waarvan 7.500 tussen november 2000 en augustus 2001. Circa 9.500 personen zijn door de Duitse autoriteiten naar Kosovo verwijderd, waarvan ruim 2.100 in de periode januari tot en met september 2001.

Zwitserland

In totaal hebben ten tijde van de Kosovo-crisis en daarna ongeveer 65.000 Kosovaren asiel gevraagd in Zwitserland. Het betreft voornamelijk etnische Albanezen.

Verzoeken van etnische Albanezen worden in behandeling genomen en op individuele basis beoordeeld. Doorgaans wordt negatief beslist op asielverzoeken van deze groep personen.

De Zwitsers onderkennen twee categorieën asielzoekers uit Kosovo die in aanmerking komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning. Het betreft enerzijds ouderen, zieken en alleenstaande vrouwen met jonge kinderen, en anderzijds etnische minderheden als Serviërs, Roma, Gorani, Ashkali. Voor de etnische minderheden is volgens de Zwitserse autoriteiten geen binnenlands vestigingsalternatief aanwezig. Voor beide categorieën zal in het voorjaar 2002 de situatie opnieuw worden beoordeeld.

De Zwitserse autoriteiten achten terugkeer van afgewezen en uitgeprocedeerde etnische Albanese asielzoekers uit Kosovo verantwoord. Medio 2000 is een aanvang gemaakt met gedwongen verwijderingen. In de praktijk maakt echter het merendeel van de afgewezen asielzoekers gebruik van het Zwitserse programma voor vrijwillige terugkeer. Sinds het einde van de Kosovo-crisis zijn circa 42.000 in Zwitserland verblijvende etnische Albanezen vrijwillig teruggekeerd naar Kosovo, waarvan 3.402 in de periode tussen januari en september 2001.

Zwitserland heeft een Memorandum of Understanding met UNMIK over de terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Kosovo.

België

Alle asielverzoeken van Kosovaren worden in behandeling genomen en op individuele basis beoordeeld. Er is geen sprake van een (tijdelijke) status voor een bepaalde groep asielzoekers uit Kosovo.

Kosovaren die voorafgaand aan hun komst naar België langer dan drie maanden in de (rest van de) FRJ hebben verbleven worden in staat geacht daarnaar terug te kunnen keren. In die gevallen wordt echter rekening gehouden met de individuele situatie en de omstandigheden van hun verblijf aldaar.

België acht gedwongen terugkeer van niet etnische Albanese asielzoekers niet verantwoord. De terugkeer van uitgeprocedeerde etnische Albanezen wordt wel ter hand genomen. De nadruk ligt hierbij op vrijwillige terugkeer, waarvoor België een eigen programma heeft. Gedwongen terugkeer vindt echter eveneens plaats. In 2001 heeft België 65 personen verwijderd naar Kosovo.

Denemarken

Denemarken heeft ten tijde van de Kosovo-crisis ruim 2.800 etnische Albanezen uit Kosovo opgevangen. Aan hen zijn op basis van een 'Kosovo-noodwet' tijdelijke verblijfsvergunningen verstrekt. In mei 2000 is deze Kosovo-noodwet herroepen. In plaats daarvan is echter een amendering van de Deense vreemdelingenwet gekomen, die tijdelijke bescherming in Denemarken van bepaalde 'kwetsbare groepen' alsnog wettelijk mogelijk maakt.

Denemarken rekent - op basis van de aanbevelingen van UNHCR terzake - de volgende Kosovaren tot kwetsbare groepen: gehandicapte en zieke personen en hun familie, alleenstaande minderjarigen, alleenstaande ouderen, alsmede alleenstaande moeders met hun gezin.

Asielverzoeken van personen uit Kosovo worden door de Deense autoriteiten in behandeling genomen en op individuele basis beoordeeld. Op aanvragen van etnische Albanezen, Gorani en Slavische moslims wordt doorgaans negatief beslist. Alleen voor Roma wordt onderzocht of er een binnenlands vestigingsalternatief aanwezig is. Indien Roma ooit elders in de FRJ gewoond hebben wordt het verzoek afgewezen.

Terugkeer van afgewezen en uitgeprocedeerde asielzoekers naar Kosovo wordt verantwoord geacht. Denemarken kent een programma voor de vrijwillige terugkeer van Kosovaren. Sinds eind 1999 zijn circa 2.500 etnische Albanezen onder dit programma naar Kosovo teruggekeerd. Daarnaast zijn 63 Kosovaren door de Deense autoriteiten verwijderd naar Kosovo. Circa 250 Kosovaren verblijven nog in Denemarken in afwachting van een definitieve beslissing op hun asielverzoek.

Noorwegen.

Uit Kosovo afkomstige personen (ongeacht de etniciteit) die vóór 6 augustus 1999 Noorwegen zijn ingereisd (circa 8.000 personen) hebben voor een periode van één jaar een werk- en verblijfsvergunning gekregen. Deze tijdelijke vergunningen zijn in de zomermaanden van 2000 verlopen. De houders werden geacht terug te keren naar Kosovo, tenzij zij een asielverzoek indienden.

Asielzoekers uit Kosovo die na 6 augustus 1999 Noorwegen zijn ingereisd kwamen niet in aanmerking voor tijdelijke verblijfsvergunningen en dienden derhalve meteen een asielverzoek in te dienen.

Op asielverzoeken van etnische Albanese Kosovaren wordt doorgaans negatief beslist. Op asielverzoeken van minderheden (Serviërs, Roma) volgt meestal een positieve beslissing. Noorwegen is van mening dat minderheden zich niet elders in de FRJ kunnen vestigen. Zij laat zich hierbij leiden door de opvattingen van UNHCR terzake.

Onder het Noorse programma voor vrijwillige terugkeer van Kosovaren ontvangen Kosovaren een premie van NOK 15.000 (circa 1902 euro) per gezinslid alsmede een vergoeding voor de reiskosten. Er bestaat slechts aanspraak op een premie voor vrijwillige terugkeer indien zij binnen vier weken na de definitieve beslissing in beroep terugkeren. In alle andere gevallen volgt gedwongen terugkeer.

Verenigd Koninkrijk

Alle asielverzoeken van Kosovaren worden in het Verenigd Koninkrijk op individuele basis beoordeeld. De meeste asielaanvragen van etnische Albanezen uit Kosovo worden afgewezen. Op asielaanvragen van Serviërs, Roma en Gorani uit Kosovo wordt in de praktijk doorgaans positief beslist.

Er bestaan volgens de competente autoriteiten in het VK geen binnenlandse beschermingsalternatieven voor etnische minderheden en evenmin voor etnische Albanezen die bedreigd worden door het UÇK. Alleen etnische Albanezen die afkomstig zijn uit een Servisch meerderheidsgebied worden geacht terug te kunnen keren naar Albanees meerderheidsgebied.

In de periode januari tot en met november 2001 zijn 89 Kosovaren vrijwillig teruggekeerd. In dezelfde periode hebben 1.367 verwijderingen plaatsgevonden. Over het algemeen betreft het hier etnische Albanezen.

Zweden

Zweden heeft ten tijde van de Kosovo-crisis circa 7.000 etnische Albanezen uit Kosovo opgevangen. Hen is een tijdelijke verblijfsvergunning verleend, die begin 2001 afliep. Rond de 4.000 etnische Albanese Kosovaren verbleven toen nog in Zweden. Van deze 4.000 heeft het overgrote deel asiel aangevraagd, waarna aan circa 63 procent, ofwel 2.530 personen, een permanente verblijfsvergunning op humanitaire gronden is toegekend.

Alle asielaanvragen van Kosovaren worden in behandeling genomen en op individuele merites beoordeeld. Er zijn geen aparte groepen die voor een vluchtelingenstatus in aanmerking komen.

De Zweedse autoriteiten menen dat elders in de FRJ sprake is van een binnenlands vestigingsalternatief voor Serviërs uit Kosovo.

Etnische Albanezen uit Kosovo komen doorgaans niet in aanmerking voor de vluchtelingenstatus. Hetzelfde geldt voor etnische Serviërs uit Kosovo, gelet op het binnenlands vestigingsalternatief. Humanitaire gronden worden echter wel in overweging genomen en kunnen leiden tot statusverlening (zie boven). Zo wordt aan asielzoekers uit etnische groepen uit Kosovo die geen familie- of andere banden hebben in andere delen van de FRJ een permanente verblijfsvergunning verleend. Momenteel overwegen de Zweedse autoriteiten echter de rest van de FRJ (Servië/Montenegro) ook als vestigingsalternatief aan te merken voor etnische groepen die geen familie- of andere banden hebben in de rest van de FRJ.

Er bestaan geen programma's voor vrijwillige terugkeer. In 2001 zijn circa 150 etnische Albanezen vrijwillig teruggekeerd, en zijn 22 personen verwijderd.

Italië

Alle asielaanvragen van Kosovaren worden in behandeling genomen en individueel beoordeeld.

Er zijn geen aparte groepen die voor een vluchtelingenstatus in aanmerking komen. Wel hebben Roma uit Kosovo een vrij hoge kans op een vluchtelingenstatus.

In de beoordeling van een individueel asielverzoek wordt groot belang gehecht aan de individuele familiebanden die de Kosovaarse asielzoeker in het land van herkomst heeft, om te bepalen of terugkeer mogelijk is.

De tijdelijke bescherming die Kosovaarse vluchtelingen direct na de crisis geboden werd is sinds 30 juni 2000 opgeheven. Van de circa 8.000 Kosovaren die een beroep hebben gedaan op deze regeling heeft een groot deel van een permanente verblijfsvergunning gekregen in het kader van familiehereniging. Het overige deel kon kiezen voor één van de volgende vier opties:


· Vrijwillige terugkeer verzorgd door de IOM;


· Aanvraag van een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid;

· Indienen van een asielaanvraag;


· Aanvraag van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden.
Door bovenstaande mogelijkheden is het grootste deel van de Kosovaren die destijds gekomen is hetzij vrijwillig teruggekeerd hetzij 'gelegaliseerd'.

In de periode januari tot en met september 2001 zijn 1600 asielzaken van etnische Albanezen behandeld, wat resulteerde in de toekenning van 530 (30 procent) statussen.

In 2001 hebben er circa 40 gedwongen verwijderingen plaatsgevonden.

4.6 Samenvatting

---
De gewelddadigheden door de Joegoslavische strijdkrachten en de Servische troepen jegens de etnische Albanese bevolking vanaf 1998 zijn de directe oorzaak van de migratiestroom van de etnische Albanezen uit Kosovo richting buurlanden en West-Europa. Nadat UNMIK in juni 1999 geïnstalleerd was, keerden vele binnenlands ontheemden en vluchtelingen naar hun woonplaats terug. De hierop volgende wraakacties van de etnische Albanese meerderheidsbevolking jegens de in Kosovo wonende minderheden zijn de oorzaak voor de daarop volgende migratiestroom. Vele etnische Serviërs verblijven momenteel als binnenlands ontheemden in Servië. Slechts een kleine groep is teruggkeerd. Ook de terugkeer van Roma naar Kosovo is beperkt.

UNHCR geeft aan dat van systematische vervolging van etnische Albanezen in Kosovo niet langer sprake is. Tevens vermeldt UNHCR in welke individuele gevallen etnische Albanezen wel gegronde vrees voor vervolging kunnen hebben. Het betreft hier onder andere etnische Albanezen afkomstig uit Servisch meerderheidsgebied. Bovendien is er sprake van een aantal kwetsbare groepen zoals getraumatiseerden, alleenstaande ouderen en chronisch zieken. Terugkeer van deze personen is volgens UNHCR niet wenselijk.

Ten aanzien van etnische minderheden uit Kosovo merkt UNHCR op dat etnische Serviërs het belangrijkste slachtoffer zijn van etnisch gemotiveerd geweld. De terugkeer van etnische Serviërs wordt hierdoor belemmerd. Ten aanzien van Roma merkt UNHCR op dat de veiligheidssituatie uiteen loopt. Overige minderheden zijn in mindere mate slachtoffer van etnisch gemotiveerd. Wel doen andere problemen zich voor als een beperkte bewegingsvrijheid, en discriminatie op velerlei gebied.

UNHCR is van mening dat vestiging van Kosovaarse asielzoekers in andere delen van de FRJ niet redelijk is. Een aantal overwegingen liggen hieraan ten grondslag. Naast de voor bepaalde groepen inadequate bescherming die dit alternatief biedt, wordt de slechte economische situatie in zowel Servië en Montenegro genoemd. Ook wordt geconstateerd dat de grenzen aan de absorptiecapaciteit van deze samenlevingen voor de opvang van binnenlands ontheemden of vluchtelingen is bereikt. UNHCR benadrukt bovendien de moeilijke positie van Roma en van de Albanees sprekende Ashkali in Servië en Montenegro.

Ten aanzien van de activiteiten van de internationale organisaties bevindt Kosovo zich momenteel in een overgangssituatie van noodhulp naar meer duurzame oplossingen. De in Kosovo aanwezige organisaties voor humanitaire hulp passen hun hulpverlening hier dan ook op aan. Noodhulp wordt alleen nog geboden aan de meest kwetsbare groepen in de Kosovaarse samenleving, te weten minderheden, binnenlands ontheemden en Macedonische vluchtelingen.

Het beleid ten aanzien van asielzoekers uit Kosovo is in de ons omringende landen in grote mate hetzelfde. Op asielverzoeken van etnische Albanezen wordt doorgaans negatief beslist, en de terugkeer van afgewezen etnische Albanese asielzoekers wordt overal verantwoord geacht. De nadruk ligt in alle landen op vrijwillige terugkeer, maar vrijwel alle landen zijn inmiddels ook overgegaan tot gedwongen verwijdering van etnische Albanezen.

Op asielverzoeken van etnische minderheden uit Kosovo wordt niet in alle landen overeenkomstig beslist. Het beleid voor deze groep wordt in een aantal landen in het voorjaar van 2002 heroverwogen.

In een aantal Europese landen wordt (tijdelijke) status verleend aan bepaalde groepen, te weten: gemengd gehuwden, alleenstaande vrouwen met jonge kinderen, minderjarigen en ouderen zonder familie of andere opvang in Kosovo, gehandicapten en chronisch zieken.

In Kosovo zijn personen vanaf 18 jaar meerderjarig. Dit verschaft hem/haar onder andere de wettelijke bevoegdheid tot het aangaan van een huwelijk. Voor kinderen vanaf 16 jaar is het evenwel reeds mogelijk een aantal rechten te verwerven, waaronder het sluiten van een huwelijk. Hiervoor is wel de toestemming van de ouders of verzorgers vereist. Personen vanaf 16 jaar kunnen zelfstandig een reisdocument aanvragen, mits zij ingeschreven staan in het Centrale Bevolkingsregister.

Jongeren van 16, 17 jaar worden in sociaal-cultureel opzicht niet als zelfstandig beschouwd. Zelfstandige deelname aan het arbeidsproces en zelfstandig wonen is voor deze groep dan ook - in het algemeen - niet aan de orde.

Permanente opvangmogelijkheden voor kinderen zonder ouders of verzorgers zijn in Kosovo niet aanwezig. Er zijn slechts enkele noodopvanghuizen waarin tijdelijke opvang mogelijk is van circa 40 kinderen in totaal. UNICEF is bezig met het opzetten van een systeem van pleegzorg, waar alleenstaande kinderen tijdelijk kunnen worden ondergebracht, tot permanente adoptie voorhanden is.


5 Samenvatting

---

Bijna drie jaar na de Kosovo crisis in 1999 is het proces begonnen tegen de voormalige president van de Federale Republiek Joegoslavië en van Servië, Slobodan Milosevic. Milosevic worden de volgende beschuldigingen ten laste gelegd: oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in Kroatië en Kosovo en genocide en oorlogsmisdaden in de Bosnische oorlog.

In deze drie jaar is er veel veranderd in de politieke en bestuurlijke constellatie van de FRJ. De VN heeft in juni 1999 op basis van resolutie 1244 het bestuur in Kosovo tijdelijk overgenomen, wat een de facto einde betekende van de macht van Belgrado over Kosovo. De nieuwe regering van president Kostunica trad aan en in november 2001 werd Milosevic aan het Joegoslavië Tribunaal te Den Haag overgedragen.

Sinds het aantreden van de het interimbestuur, UNMIK, heeft zij de wederopbouw van Kosovo ter hand genomen. Aanzienlijke donorbijdragen hebben bijgedragen aan de opbouw van huizen, scholen en ziekenhuizen. Er is grote vooruitgang geboekt bij de opbouw van een onafhankelijke rechterlijke macht in Kosovo. Op bestuurlijk gebied heeft de VN de Kosovaarse bevolking betrokken bij de nieuw op te richten bestuurlijke instellingen. Dit heeft onder andere geresulteerd in de eerste democratische parlementsverkiezingen voor Kosovaars voorlopig zelfbestuur, die op 17 november 2001 plaatsvonden.

In de verslagperiode is sprake van een geleidelijke toenadering tussen UNMIK, en de nieuwe Federale en Servische regering. Dit heeft geresulteerd in samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang, zoals de terugkeer van ontheemden, vermistenproblematiek, eigendomsrechten en politiesamenwerking. De oproep van de Joegoslavische en Servische autoriteiten aan de etnische Serviërs in/uit Kosovo tot deelname aan de parlementsverkiezingen in Kosovo is een ander bewijs van deze toenadering

Deze positieve stabiliserende ontwikkelingen gevoegd bij de beëindiging van de crises in Macedonië en de Presevo vallei dragen bij aan een verbetering van de algemene veiligheidssituatie in Kosovo. Hoewel in Kosovo nog steeds sprake is van een hoog geweldsniveau, is het aantal zware misdrijven in de verslagperiode afgenomen.

Tegenover deze algemene positieve ontwikkelingen staat de nog altijd zorgwekkende situatie van de minderheden, in het bijzonder etnische Serviërs en Roma, in Kosovo. Hoewel het isolement van deze in enclaves wonende minderheden ietwat verminderd is door de verbeterde infrastructuur, is er weinig tot niets veranderd aan de status-quo. De veiligheid van deze groepen kan slechts gewaarborgd worden met behulp van permanente KFOR bescherming. Haatgevoelens van de etnische Albanese meerderheidsbevolking tegenover etnische Serviërs en Roma blijven groot.

De terugkeer van binnenlands ontheemden naar Kosovo is dan ook zeer beperkt. Naast de toch nog gespannen veiligheidssituatie en de hiermee samenhangende geringe bewegingsvrijheid, zijn de slechte sociaal-economische omstandigheden hier debet aan. Duurzame terugkeer van de vele binnenlands ontheemden naar Kosovo zal ook slechts dan mogelijk zijn, indien zowel de veiligheid als de sociaal-economische omstandigheden voor minderheden verbeterd zijn.

Door het streven naar onafhankelijkheid van de overgrote meerderheid van de Kosovaarse bevolking zal de komende jaren de vraag naar de uiteindelijke status van Kosovo zich steeds meer opdringen. Nu de Kosovaarse gekozen vertegenwoordigers een regering hebben weten samen te stellen en de president van Kosovo gekozen is, zal de roep om onafhankelijkheid naar alle waarschijnlijkheid alleen maar sterker worden. Het antwoord op de vraag van de uiteindelijke status van Kosovo zal haar weerslag hebben op de interetnische verhoudingen binnen Kosovo. Ook de verhoudingen tussen Servië-Montenegro , het Kosovaars zelfbestuur en de internationale gemeenschap zullen hierdoor bepaald worden. Wat de uitkomst ook moge zijn, de kwestie van de uiteindelijke status zal de politieke agenda in de komende jaren in toenemende mate gaan beheersen.

Auswärtiges Amt, Ad Hoc Bericht uber die asyl-und abschiebungsrelevante Lage in der Bundesrepublik Jugoslawien (Kosovo), Berlijn, 4 september 2001;

Bonn International Center for Conversion (BICC), Wag the Dog: the Mobilization and Demobilization of the Kosovo Liberation Army, brief 20, augustus 2001;

Council of Europe, Humanitarian situation of returnees to Kosovo, 23 april 2001;

Human Rights Watch, Under Orders; War Crimes in Kosovo, oktober 2001;

Human Rights Watch, Human Rights Watch World Report 2002 - Federal Republic of Yugoslavia, januari 2002;

ICG, Religion in Kosovo, Balkans report no. 115, Pristina/Brussel, 31 januari 2001;

ICG, Kosovo: Landmark Election, Balkans report no.120, Pristina/Brusssel, 21 november 2001;

ICRC, Red Cross and Red Crescent activities in Kosovo, 31 augustus 2001;

IMF, Kosovo: Macroeconomic Issues and Fiscal Sustainability, 9 november 2000;

Immigration and Nationality Directorate, Country Assessment FRY, april 2001;

Informationsverband Asyl/ZDWF e.V., Asylmagazin, nummer 12, 2001;

Informationsverband Asyl/ZDWF e.V., Asylmagazin, nummer 1, 2002;

IOM, Psychosocial and Trauma Response in Kosovo: Achievements and Plans 1999-2002, juli 2000;

NAVO, Nato Statement on the Situation in the Balkans, PR/CP(2001)172, 18 december 2001;

NRC Handelsblad, Thema Joegoslavië Tribunaal, 9 februari 2002;

OECD, Thematic Review of National Policies for Education - Kosovo; Stability Pact for South Eastern Europe, CCNM/DEELSA/ED(2001)6, 22 June 2001;

OCHA, Humanitarian Situation Report Belgrade, 25 augustus-20 september 2001;

OCHA, Kosovo Humanitarian Update, issue no.34, 22 februari 2001;

OCHA, Kosovo Humanitarian Update, issue no.38, 24 juli 2001;

Ombudsperson Institution in Kosovo, On Certain Aspects of UNMIK Regulation No. 2000/59 amending UNMIK Regulation No. 1999/24 on the Law Applicable in Kosovo, Special Report no.2, 30 mei 2001;

Ombudsperson Institution in Kosovo, First Annual Report 2000-2001, 18 July 2001;

OVSE, Kosovo: A Review of the Criminal Justice System, oktober 2000;

OVSE, Kosovo: A Review of the Criminal Justice System, oktober 2001;

OVSE, Kosovo: Propert rights crucial to Rule of Law, Press Briefing, Pristina, 13 februari 2002;

OVSE, Background Report: Report on the Gender Situation in Kosovo, Pristina, 30 mei 2002;

SGVN, Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, S/2000/878, 18 september 2000;

SGVN, Report of the Secretary-General on the Uinted Nations Interim Administration Mission in Kosovo, S/2001/218, 13 maart 2001;

SGVN, Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, S/2001/565, 6 juli 2001;

SGVN, Report of the Secretary General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, S/2001/926, 2 oktober 2001;

SGVN, Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, S/2002/62, 15 januari 2002;

UK Country Information and Policy Unit, Country Assessment, Federal Republic of Yugoslavia , april 2002;

UN Security Council Mission, Report of the Security Council Mission on the Implementation of Security Council Resolution 1244 (1999) 16-18 juni 2001, 19 juni 2001.

UN, Consolidated Inter-Agency Appeal 2002, South-Eastern Europe, 20 januari 2002;

UN Subcommission on the Promotion and the Protection of Human Rights, Press Release, 53 session, 3 augustus 2001;

UNFPA, Profile: Kosovo (factsheet), juni 2001;

UNHCHR, Report of the Special Representative of the Commission of Human Rights on the Situation of Human Rights in Bosnia and Herzegovina and the Federal Republic of Yugoslavia, 11 oktober 2001, A/56/460;

UNHCR, Refugees Magazine issue 124, oktober 2001;

UNHCR, Background note on Ethnic Albanians in Kosovo who are in Continued Need of International Protection, maart 2000;

UNHCR, UNHCR Position on the Continued Protection Needs of Individuals from Kosovo, april 2002;

UNHCR/OVSE, Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering October 2000 through February 2001), maart 2001.

UNHCR/OVSE, Assessment of the Situation of Ethnic Minorities in Kosovo (period covering March 2001- through August 2001), september 2001;

UNHCR, Kosovo Women's Initiative 2001-2002, januari 2002;

UNHCR, Statement by UN High Commissioner for Refugees to the UN Security Council, 7 februari 2002;

UNICEF, Kosovo Situation Report, 30 juni - 13 juli 2001;

UNICEF, Kosovo Situation Report, 1 - 15 augustus 2001;

UNICEF, Kosovo Situation Report, 16 augustus - 17 september 2001;

UNMIK, Policy paper on the repatriation of Kosovar Albanians, nummer 2, oktober 2000.

UNMIK, Constitutional Framework for Provisional Self-Government, UNMIK/REG/2001/9, mei 2001;

UNMIK/KFOR/UNMIK Police/UNHCR, Press Briefing, 28 May 2001;

UNMIK/UNMIK Police/ KFOR /OSCE, Press Briefing,15 oktober 2001;

UNMIK/UNMIK Police/OSCE/ KFOR, Press briefing, 12 november 2001;

UNMIK-FRY Common Document, PCDEL/883/01, 5 november 2001;

UNMIK Police, Newsletter, januari 2002;

Waller, M., Drezov, K. Gökay, B. (eds.), Kosovo: the Politics of Delusion, London, 2001;

WFP, Emergency Report no. 4, 25 januari 2002;

Websites

http://www.amnesty.org

http://www.db.idpproject.org

http://www.hrw.org

http://www.nato.int/kfor

http://www.osce.org/kosovo

http://www.reliefweb.int

http://www.unhcr.ch

http://www.unhchr.ch

http://www.unmikonline.org

Etnisch Albanese partijen en allianties


- Albanese Christen-democratische Partij Kosovo (Partia Shqiptare Demokristiane e Kosovës; PShDK). Voorzitter: Mark Krasniqi. Opgericht in 1990. Op voorstel van de LDK is de Ministerspost van Transport en Communicatie aan de PShDK afgestaan. Zef Morina is degene die de post zal vervullen.


- Albanese Eenwordingspartij (Partia e Unitetit Kombetar Shqiptar, UNIKOMB). Voorzitter: Ukshin Hoti. Waarnemend voorzitter: Muhamet Kelmendi. UNIKOMB is ontstaan uit de Albanese verzetsbeweging. De partij is aangesloten bij de AAK;


- Albanese Liberale Partij (Partia Liberale Shqiptare, PLSH). Voorzitter: Gjergj Rapi. Opgericht in 1992. Besloot in juli 2000 samen met de LBD de KP-coalitie te vormen;


- Albanese Nationaal-Democratische Partij (Partia Nacionale Demokratike Shqiptare; PNDSh). Voorzitter: Rexhep Abdullahu. Opgericht in 1992;


- Albanese Nationale Democratische Beweging (Levizja Nacionale Demokratike Shqiptare; LNDSh). Voorzitter: Kajtaz Fazliu. Opgericht in 1991;


- Albanese Republikeinse Partij (Partia Republikane Shqiptare; PRSh). Voorzitter: Skender Hoti. Opgericht in 1990;


- Albanese Unie van Christen-Democraten (Unioni Shqiptare DemoKristiane, UShDK). Voorzitter: Lazer Krasniqi. Opgericht in 1990. De partij is aangesloten bij de AAK;


- Alliantie voor de Toekomst van Kosovo (Aleanca për Ardhmërinë e Kosovës, AAK). Voorzitter: Ramush Haradinaj. Deze alliantie is opgericht in 2000 en bestaat uit een zestal partijen te weten:


· Alliantie van Burgers van Kosovo (Aleanca Qytetare e Kosovës, AQK);

· Parlementaire Partij van Kosovo (Partia Parlamentare e Kosovës, PPK);

· Nationale Beweging voor de Bevrijding van Kosovo (Lëvizja Kombëtare për Çlirimin e Kosovës, LKÇK);


· Volksbeweging van Kosovo (Lëvizja Popullore e Kosovës, LPK). Voorzitter: Emrush Xhemajli;


· Albanese Eenwordingspartij (Partia e Unitetit Kombetar Shqiptar, UNIKOMB);

· Albanese Unie van Christen-Democraten (Unioni Shqiptare DemoKristiane, UShDK);

Tijdens de parlementsverkiezingen van 17 november 2001 heeft de AAK 8 procent van de stemmen behaald. De AAK heeft 8 zetels in de Assemblee en twee leden in de regering, te weten: Ethem Ceku, als minister voor Milieu en Ruimtelijke Ordening en Ahmet Jusufi verantwoordelijk voor Werkgelegenheid en Welzijn.


- Alliantie van Burgers van Kosovo (Aleanca Qytetare e Kosovës, AQK). Voorzitter: Ramush Haradinaj. Deze partij is opgericht in 2000 en is aangesloten bij de AAK;


- Coalitie voor de Onafhankelijkheid (Koalicioni per Pavaresi, KP). Voorzitter: Rexhep Qosja. Deze alliantie is opgericht in juli 2000 en bestaat uit twee partijen (de LBD en de PLSH);


- Democratische Liga van Kosovo (Lidhja Demokratike e Kosovës; LDK). Voorzitter: Ibrahim Rugova. Opgericht in 1989. De meest populaire etnisch Albanese partij in Kosovo. De LDK behaalde tijdens de parlementsverkiezingen van 17 november 2001 45 procent van de stemmen. Rugova is in maart 2002 tot President van het Kosovaarse zelfbestuur benoemd. De LDK heeft drie ministers in de regering, te weten: Ali Sadriu, (Financiën en Economische Zaken); Rexhep Omami (Onderwijs, Wetenschap en Technologie); Behxhet Brajshjori (Cultuur/Jeugd/Sport); De vierde minsterspost is afgestaan aan de PShDK en wordt ingevuld door Zef Morina (Transport en Communicatie).


- Democratische Partij Kosovo (Partia Demokratike e Kosovës; PDK). Voorzitter: Hashim Thaci. Opgericht in 1999. De PDK is, evenals enkele andere partijen, voortgekomen uit het UÇK. PDK-leider Thaci is dan ook de voormalige leider van het UÇK. De PDK behaalde 25 procent van de stemmen tijdens de parlementsverkiezingen van 17 november 2001 en is daarmee na de LDK de populairste partij in Kosovo. Tot premier van het Kosovaars zelfbestuur is het PDK lid Bajram Rexhepi benoemd. Naast de premier levert de PDK ook de ministers voor Handel en Industrie (Ali Jakupi) en voor Openbare Diensten (Jakup Krasniqi);


- Groene Partij van Kosovo (Partia e të Gjelbërtëve të Kosovës; PGJK). Voorzitter: Daut Maloku. Opgericht in 1991. Politieke partij waarvoor het milieu centraal staat;


- Liberaal-Democratische Partij van Kosovo (Partia Liberal Demokratike e Kosovës; PLDK). Voorzitter: Agim Gjakova. Opgericht in 2000;


- Liberale Centrumpartij van Kosovo (Partia Qendra Liberale e Kosovës; PQLK). Voorzitter: Naim Maloku. Opgericht in maart 2000. De PQLK probeert als 'centrumpartij' de kloof tussen de LDK en de PDK te dichten. Voorzitter Maloku is een voormalige UÇK-commandant;


- Liberale Partij van Kosovo (Partia Liberale e Kosovës; PLK). Voorzitter: Gjergj Dedaj. Opgericht in 1991. De PLK nam in de jaren negentig actief deel aan de etnisch Albanese parallelle instituties. De partij nam deel aan de parallelle verkiezingen in 1998, en verwierf daarbij 6 zetels in het parallelle parlement. Sinds 1997 is de partij waarnemend lid van de Liberale Internationale. Tijdens de parlementsverkiezingen behaalde het slechts 0,46% van de stemmen. Dit leverde geen parlementszetels op.


- Nationale Beweging voor de Bevrijding van Kosovo (Lëvizja Kombëtare për Çlirimin e Kosovës, LKÇK). Voorzitter: Sabit Gashi (sinds augustus 1999). Deze partij is opgericht in maart 1993 als een ondergrondse beweging. Deze beweging wordt gezien als de grondlegger van het UÇK. Het primaire doel van de beweging was de voorbereiding van de gewapende strijd tegen de Serviërs. In maart 1998 is er een overeenkomst getekend tussen de LKÇK en het UÇK, waardoor de partij rechtstreeks onder het hoofdkwartier van het UÇK viel. Veel van de leden leven in het buitenland. Sommige zitten in Servische gevangenissen, waaronder ook twee oud-presidenten van de beweging. Na afloop van de Kosovo-crisis zijn de LKÇK en het UÇK ieder hun eigen koers gaan varen. De LKÇK heeft sindsdien meer afstand gehouden van de internationale gemeenschap. In mei 2000 heeft de partij zich teruggetrokken uit de Kosovo Transitional Council (KTC) uit onvrede met het in haar ogen inadequate optreden van UNMIK ten aanzien van de etnisch Albanese gevangenen in Servische gevangenissen. De partij is aangesloten bij de AAK;


- Parlementaire Partij van Kosovo (Partia Parlamentare e Kosovës, PPK). Voorzitter: Bajram Kosumi. Deze partij is opgericht in 1990 en streefde aanvankelijk een vreedzame, politieke oplossing voor de kwestie-Kosovo na. Gaandeweg veranderde de partij echter van koers, richting steun voor de gewapende opstand tegen het Servische regime. Tussen 1997 en 1998 werd de partij geleid door Adem Demaci, die in juni 1998 opstapte om woordvoerder te worden van het UÇK. Tot mei 2000 was de PPK onderdeel van de LBD-coalitie die deelnam aan de Rambouillet-conferentie van februari 1999. Thans is de partij aangesloten bij de AAK;


- Partij van het Nationaal Democratisch Front van Kosovo (Partia Balli Kombëtar Demokrat i Kosovës, PBKD). Voorzitter: Durmish Rizvanolli. Opgericht in 1999;


- Verenigde Democratische Beweging (Lëvizja e Bashkuar Demokratike, LBD). Voorzitter: Rexhep Qosja. De LBD begon in 1998 als een coalitie van zeven partijen die de kloof tussen de LDK en het UÇK trachtte te verkleinen. Tijdens de Rambouillet-conferentie van februari 1999 was de LBD één van de drie etnisch Albanese partijen aan de onderhandelingstafel (naast de LDK en het UÇK). Qosja heeft ook deelgenomen aan IAC, maar heeft dit na afloop van de voor hem teleurstellend verlopen gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 verlaten. Thans vormt de partij een onderdeel van de KP-coalitie;


- Volksbeweging van Kosovo (Lëvizja Popullore e Kosovës, LPK). Voorzitter: Emrush Xhemajli. De LPK, opgericht in 1982, was één van de eerste politieke groeperingen in Kosovo die gewapende strijd tegen 'Belgrado' bepleitten (in 1993). Veel van haar voormalige leiders zijn in deze gewapende strijd om het leven gekomen. Voorafgaand en tijdens de Kosovo-crisis heeft de LPK manschappen en wapens geleverd aan het UÇK. In die tijd waren prominente hedendaagse Kosovaarse politici als Thaci (PDK), Haradinaj (AAK) en Kelmendi (UNIKOMB) lid van de LPK. Na afloop van de crisis is de LPK uiteengevallen, waarbij veel leden zijn overgestapt naar de PDK. De overgebleven groep vertegenwoordigt nog steeds het LPK. De partij is aangesloten bij de AAK;


- Republikeinse Partij Kosovo (Partia Republikane e Kosovës; PRK). Voorzitter: Feti Grapci. Opgericht in 1990. Deze partij nam deel aan de parallelle verkiezingen in 1992 en 1998, maar won daarbij geen zetels. Later steunde de PRK het UÇK;


- Sociaal-democratische Partij Kosovo (Partia Social Demokrate e Kosovës; PSDK). Voorzitter: Mw. Kaqusha Jashari. Opgericht in 1990;


- Unie van Sociaal-democraten (Unioni Socialdemokrat; USD). Voorzitter: Mw. Luljeta Pula. Opgericht in 1990;

Servische partijen en allianties


- Coalitie Terugkeer (Koalicija Povratak; KP) Deze brede coalitie bestaat uit 20 Servische partijen en ngo's. De Servische vice-premier Covic is nauw betrokken geweest bij het opzetten van deze coalitie. Sima Gazikalovic is de voorzitter van KP. KP is de enige Servische partij die heeft deelgenomen aan de Kosovaarse parlementsverkiezingen van 17 november 2001. Zij behaalde 11 procent van de stemmen, waarmee ze 12 zetels toevoegde aan de tien 'set-aside seats'. In totaal heeft Coalitie Terugkeer hiermee 22 zetels in het parlement verkregen. Coalitie Terugkeer heeft één ministerspost toebedeeld gekregen. Het is het ministerie voor Landbouw, Bosbeheer en Rurale Ontwikkeling (Goran Bogdanovic). Daarnaast is er na lang touwtrekken ook een Servische coördinator voor terugkeer benoemd (Milorad Todorovic/DSS) en een speciale adviseur voor UNMIK aangewezen (Nenad Radosavljevic).


- Servische Nationale Raad (SNV) van Gracanica. Opgericht op 18 oktober 1999 in Ulpiana/Gracanica. Deze politieke beweging is samengesteld uit delegaties van diverse Servische regio's in Kosovo. De kerkelijke leider bisschop Artemije alsmede Rada Trajkovic (vice-voorzitter van de Servische Christen-Democratische Partij; DHSS) zijn de belangrijkste vertegenwoordigers van deze groepering. In april 2000 besloot de SNV van Gracanica deel te nemen (als waarnemer) aan de door UNMIK opgezette JIAS-structuur. Begin juni 2000 schortte de SNV deze deelname op ten gevolge van toenemend etnisch geweld, maar sinds 25 juni 2000 is de deelname weer hervat. Trajkovic nam als waarnemer deel aan de IAC. Aan de KTC nam SNV Gracanica eveneens deel. Bovendien was een vertegenwoordiger van de SNV (Randjel Nojkic) 'co-hoofd' van het JIAS-departement voor arbeid;


- Servische Nationale Raad (SNV) van Mitrovica. Deze politieke beweging is opgericht in januari 2000. Bestaat uit vertegenwoordigers van de Servische gemeenten in de regio Mitrovicë/Kosovska Mitrovica. Leider: Oliver Ivanovic. SNV Mitrovica is meer dan de SNV Gracanica geörienteerd op Belgrado. SNV Mitrovica nam niet deel aan de door UNMIK opgezette structuren in Kosovo;

Roma-partijen en -allianties


- Verenigde Roma Partij van Kosovo (Partia Rome e Bashkuar e Kosovës; PREBK); De partij behaalde 0,34% van de stemmen bij de parlementsverkiezingen van 17 november 2001. PREBK heeft één zetel in het parlement via de 'set-aside seats'.


- Nieuw Democratisch Initiatief (Initiativa e Re Demokratike e Kosovës; IRDK). Deze partij is op 8 juni 2001 opgericht. De partij behaalde 0,50% van de stemmen bij de parlementsverkiezingen van 17 november 2001. Dit leverde de partij een zetel op in het parlement. Tezamen met één 'set-aside seat' heeft de IRDK twee zetels in het parlement.


- Democratische Partij van Albanese Ashkali in Kosovo (Partia Demokratike Ashkali Shqiptare Kosovës; PDAShK). Voorzitter: Sabit Rrahmani. Opgericht in 1999. De partij haalde 0,43% van de stemmen bij de parlementsverkiezingen van 17 november 2001. De partij heeft twee zetels in het parlement verkregen middels de 'set-aside seats'.

Slavische Moslim-partijen en -allianties


- Bosniak Partij van Democratische Actie in Kosovo (Bosnjacka Stranka Demokratske Akcije Kosova; BSDAK). Voorzitter: Hilmo Kandic. Opgericht in 2000. De partij haalde 0,37% van de stemmen bij de parlementsverkiezingen van 17 november 2001. Hiermee heeft de partij één zetel in het parlement verkregen.


- Vatan (VTN) Deze partij is een coalitie van de volgende partijen:

· Democratische Hervormingspartij van Moslims (Demokratska Reformaska Stranka Muslimana). Voorzitter: Dzezair Murati. Opgericht in 1990;


· Partij van Democratische Aktie (Stranka Demokratska Akcije). Voorzitter: Numan Balic. Opgericht in 1990;


· Het Burgersinitiatief van Gora (GIG);

Vatan heeft bij de parlementsverkiezingen van 17 november 2001 vier zetels behaald. Naast de drie 'set-aside seats' heeft VATAN hiermee 7 zetels in het parlement. VATAN levert de Minister voor Gezondheid in de persoon van Numan Balic.

Turkse partijen en allianties


- Turkse Volkspartij Kosovo (Turk Halk Partisi e Kosoves). Voorzitter: Sezair Saipi. Opgericht in 1991.


- Kosovaarse Turkse Democratische Partij (Kosovo Demokratik Türk Partisi, KDTP); De KDTP behaalde 1 procent van de stemmen bij de parlementsverkiezingen van 17 november 2001. Naast de twee 'set-aside seats' levert dit de partij drie zetels op in het parlement.

politieke partij stemmen % stemmen Zetels
LDK 359.851 45,65 47
PDK 202.622 25,70 26
KP 89.388 11,34 22
AAK 61.688 7,83 8
VATAN 9.030 1,15 4
KDTP 7.879 1,00 3
IRDK 3.976 0,50 2
PDASHK 3.411 0,43 2
LKCK 8.725 1,11 1
PSHDK 7.701 0,98 1
PD 4.504 0,57 1
LPK 4.404 0,56 1
BSDAK 2.906 0,37 1
PREBK 2.717 0,34 1
PLK 3.600 0,46 0
BK 2.881 0,37 0
PQLK 2.403 0,30 0
PGJK 2.325 0,29 0
PSDK 1.785 0,23 0
XHEVDET REXHAJ 1.330 0,17 0
LATIF KRYEZIU 1.199 0,15 0
XUN ÇETTA 1.210 0,15 0
PRK 643 0,08 0
PNDSH 1066 0,14 0
IQK 631 0,08 0
PLSH 428 0,05 0
Bron: OVSE website: www.ovse.org/kosovo

AAK Alliantie voor de Toekomst van Kosovo (Aleanca për Ardhmërinë e Kosovës)
AQK Alliantie van Burgers van Kosovo (Aleanca Qytetare e Kosovës) AVVN Algemene Vergadering van de Verenigde Naties BSDAK Bosniak Partij van Democratische Actie in Kosovo (Bosnjacka Stranka Demokratske Akcije Kosova)
BTW Bruto Toegevoegde Waarde
CSW Center for Social Work
DHSS
DM Duitse mark
DOS Democratische Oppositie van Servië
DRSM Democratische Hervormingspartij van Moslims (Demokratska Reformaska Stranka Muslimana)
EAR European Agency of Reconstruction
EU Europese Unie
EUMM European Union Monitoring Mission
FAO Food and Agriculture Organization
FRJ Federale Republiek Joegoslavië
FRY Federal Republic of Yugoslavia
GIG Burgersinitiatief van Gora
HEP Humanitarian Evacuation Programme
HIV Human Immunodeficiency Virus (het aidsvirus)
HPD Housing and Property Directorate
IAC Interim Administrative Council
ICMPD International Center for Migration Policy Development ICRC International Committee of the Red Cross
ICTY International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia (Joegoslavië-tribunaal)
IDP Internally Displaced Person (binnenlands ontheemde) IOM International Organisation for Migration
IRDK Nieuw Democratisch Initiatief (Initiativa e Re Demokratike e Kosovës)
JCR Joint Committee on Return
JIAS Joint Interim Administrative Structure
JUL Joegoslavisch Verenigd Links
JIU Judicial Inspection Unit
KDTP Turkse Democratische Partij van Kosovo (Kosova Demokratik Türk Partisi)
KFOR Kosovo Force
KP Coalitie Terugkeer (Koalicija Povratak) of: Coalitie voor de Onafhankelijkheid (Koalicioni per Pavaresi)
KPS Kosovo Police Service
KTC Kosovo Transitional Council
KTHP
KWI Kosovo Women´s Initiative
LBD Verenigde Democratische Beweging
LDK Democratische Liga van Kosovo (Lidhja Demokratike e Kosovës) LKÇK Nationale Beweging voor de Bevrijding van Kosovo (Lëvizja Kombëtare për Çlirimin e Kosovës)
LNDSH Albanese Nationale Democratische Beweging (Levizja Nacionale Demokratike Shqiptare)
LPK Volksbeweging van Kosovo (Lëvizja Popullore e Kosovës) MUP Servische Ministerie van Binnenlandse Zaken
NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
NGO Niet-gouvernementele organisatie
NOK Noorse kroon
OCHA Office for the Coordination of Humanitarian Affairs OVSE Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa PBKD Partij van het Nationaal Democratisch Front van Kosovo (Partia Balli Kombëtar Demokrat i Kosovës)
PDAShK Democratische Partij van Albanese Ashkali in Kosovo (Partia Demokratike Ashkali Shqiptare Kosovës)
PDK Democratische Partij Kosovo (Partia Demokratike e Kosovës) PGJK Groene Partij van Kosovo (Partia e të Gjelbërtëve të Kosovës) Liberaal-Democratische Partij van Kosovo (Partia Liberal Demokratike e Kosovës)
PLK Liberale Partij van Kosovo (Partia Liberale e Kosovës) PLSH Albanese Liberale Partij (Partia Liberale Shqiptare) PNDSH Albanese Nationaal-Democratische Partij (Partia Nacionale Demokratike Shqiptare)
PPK Parlementaire Partij van Kosovo (Partia Parlamentare e Kosovës) PQLK
PREBK
PRK Republikeinse Partij Kosovo (Partia Republikane e Kosovës) PRSh Albanese Republikeinse Partij (Partia Republikane Shqiptare) PSDK Sociaal-democratische Partij Kosovo (Partia Social Demokrate e Kosovës)
PShDK Albanese Christen-democratische Partij Kosovo (Partia Shqiptare Demokristiane e Kosovës)
SDA
SFRJ
SGVN Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties
SNV Servische afkorting van 'Servische Nationale Raad' SPO Servische Vernieuwingspartij (Srpski Pokret Obnove) SPS Socialistische Partij Servië
SV Speciale Vertegenwoordiger
SVSG Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal (in Kosovo)

TMK Kosovo Beschermingskorps (Trupat e Mbrojtes se Kosoves) UÇK Kosovo Bevrijdingsleger (Ushtria Çlirimtare e Kosovës) UÇK(M) Macedonische Bevrijdingsleger (Ushtria Çlimintare e Kombëtare) UÇPMB Albanese afkorting van 'Bevrijdingsleger van Presevo, Medvedja en Bujanovac'
UNHCR United Nations High Commissioner for Refugees UNHCHR United Nations High Commissioner for Human Rights UNICEF United Nations Children's Fund
UNIKOMB Albanese Eenwordingspartij (Partia e Unitetit Kombetar Shqiptar)

UNMIK United Nations Interim Administration Mission in Kosovo USD Amerikaanse dollar; of: Unie van Sociaal-democraten (Unioni Socialdemokrat)
UshDK
VK Verenigd Koninkrijk
VN Verenigde Naties
VNVR
VS Verenigde Staten
VTN Coalitie van Slavische Moslimpartijen (Vatan), bestaande uit de partijen DRSM, SDA en GIG.
WFP World Food Programme
WHO World Health Organisation
De kaarten van Kosovo op de volgende bladzijden zijn afkomstig van de UNHCR-website (www.unhcr.ch) en van de website van Relief Web (www.reliefweb.int). Reliefweb is een project van het OCHA. De eerste kaart toont Kosovo in de context van de omliggende regio. De tweede kaart geeft een overzicht van de bevolkingsdichtheid in Kosovo per gemeente. De laatste kaart toont het aantal vluchtelingen en intern ontheemden dat zich op 15 januari 2002 nog in de regio bevond.

Op 14 maart 2002 is een akkoord bereikt over een nieuwe constitutionele relatie tussen Servië en Montenegro, die tot dan de Federale Republiek Joegoslavië vormden. Ook Kosovo maakt hier formeel deel van uit. Bovengenoemd politiek akkoord voorziet in de wijziging van de naam van de FRJ in Servië-Montenegro (Serbia Crna Gora - SiC) en voorziet tevens in een losse federatie met vijf ministeries. Er zal een gemeenschappelijke krijgsmacht zijn en een min of meer gemeenschappelijk buitenlands beleid. Het opperbevel van de krijgsmacht zal bij de opperste defensieraad komen te liggen die bij consensus besluiten neemt. Er is geen gemeenschappelijke munt. Voorts voorziet het akkoord in de zgn. 'good-bye clause': na een periode van drie jaar kan elk van beide republieken een procedure tot uittreding in gang zetten. De formele relatie van Kosovo in deze nieuwe rechtsvorm tot Servië en Montenegro en de FRJ blijft ongewijzigd. Indien Montenegro na drie jaar zal besluiten uit te treden, wordt Servië de rechtsopvolger van de FRJ, in het bijzonder t.a.v. VN resolutie 1244.

Aangezien het 'constitutional charter' naar verwachting pas in het najaar door de resp. parlementen van de republieken en van het federale parlement zal worden aangenomen, wordt in dit ambtsbericht nog de naam Federale Republiek Joegoslavië (FRJ) gehanteerd.

Het betreft de gemeenten Prishtinë/Pristina, Podujevë/Podujevo, Gllogovc/Glogovac, Fushë Kosovë/Kosovo Polje, Obiliq/Obilic, Shtime/Stimlje, Lipjan/Lipljan, Pejë/Pec, Deçan/Decani, Gjakovë/Ðakovica, Istog/Istok, Klinë/Klina, Gjilan/Gnjilane, Ferizaj/Urosevac, Viti/Vitina, Kamenicë/Kamenica, Shtërpcë/Strpce, Kaçanik/Kacanik, Novo Berdë/Novo Brdo, Prizren/Prizren, Rahovec/Orahovac, Suharekë/Suva Reka, Dragash/Dragas, Malishevë/Malisevo, Mitrovicë/Kosovska Mitrovica, VushtrriVucitrn, Skenderaj/Srbica, Leposavic/Leposaviq, Zubin Potok/Zubin Potok en Zvecan/Zveçan.

Profile: Kosovo (factsheet), United Nations Population Fund (UNFPA), june 2001.

De term 'Kosovaar' en 'Kosovaars' hebben in dit ambtsbericht betrekking op alle inwoners van Kosovo, ongeacht etniciteit.

De SFRJ werd formeel bestuurd door de Federale Uitvoerende Raad, die bestond uit vertegenwoordigers van de zes deelrepublieken en de twee provincies (Kosovo en Vojvodina). Terwijl deze acht delen een grote autonomie genoten in binnenlandse aangelegenheden bleven defensie, buitenlandse zaken en buitenlandse economische betrekkingen tot de verantwoordelijkheid van de Federatie behoren. Na de dood van Tito kende de Raad een roulerend voorzitterschap. Ook de etnische Albanezen leverden in de jaren tachtig de voorzitter van de Raad. Overigens was de functie van President van de Federale Uitvoerende Raad een andere dan die van President van de SFRJ. Deze laatste functie werd vervuld door de President van de Joegoslavische Communistische Partij (tot 1980 Josip Broz Tito).

Zo werden er bijvoorbeeld ondergrondse Albanese parlements- en presidentsverkiezingen gehouden en werd er onderwijs gegeven in particuliere huizen.

Voor een uitgebreid overzicht van de door beide partijen begane oorlogsmisdaden in Kosovo, tijdens de Kosovo crisis, zie: Under Orders, War Crimes in Kosovo, Human Rights Watch, oktober 2001.

Deze 'contact group' bestaat uit de Verenigde Staten, Rusland, Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk.

Het Montenegrijnse Ministerie van Binnenlandse Zaken bleef loyaal aan de Montenegrijnse regering en was niet actief in Kosovo. Deze afzijdigheid zette de relaties tussen Montenegro en Servië onder druk.

Zijn voorganger, de Fransman Bernard Kouchner, had UNMIK vanaf de oprichting in juni 1999 geleid.

Het hoofd van de OVSE missie in Kosovo - Pascal Fieschi - vervult deze functie sinds 14 januari 2002. Van juni 1999 tot december 2002 werd deze functie bekleed door de Nederlander Daan Everts.

De in het Framework genoemde instellingen zijn de opvolgers van de in december 1999 opgerichte Kosovo-UNMIK Joint Interim Administrative Structure (JIAS) De JIAS omvatte de 'Interim Administrative Council' (IAC) het hoogste politieke overlegorgaan van de JIAS op centraal ('Kosovo-breed') niveau. De IAC werd voorgezeten door de Speciale Vertegenwoordiger. Het orgaan nam standpunten in, stelde beleidslijnen voor en deed aanbevelingen voor amendementen in de toepasbare wetgeving en voor nieuwe verordeningen. Daarnaast functioneerde de 'Kosovo Transitional Council' (KTC) als politieke adviesorgaan. Dit orgaan is reeds op 2 oktober 2001 formeel ontbonden. Ten slotte berustte de bestuurlijke taak om regelgeving en beleidslijnen te implementeren bij een twintigtal JIAS-departementen die ieder geleid werden door één internationale vertegenwoordiger en één Kosovaar. Voor meer informatie over JIAS, IAC en KTC zij verwezen naar het ambtsbericht over Kosovo van 25 januari 2001 (kenmerk: DPC/AM- 703258).

Op 4 maart 2002 nam het parlement de op 28 februari 2002 tussen de drie grootste etnisch Albaneze partijen (LDK, PDK, AAK) tot stand gekomen overeenkomst 'on the President and the Government of Kosovo' aan. (88 voor, 3 tegen, 15 onthoudingen). In deze overeenkomst is onder meer de persoon van de president (Ibrahim Rugova) en van de premier (Bajram Rexhepi) vastgelegd. Tijdens deze zitting van het parlement werd tevens ingestemd met de uitbreiding van het aantal ministeries naar tien en met de voor deze posten aangewezen personen (package deal) (zie noot 19).

Constitutional Framework for Provisional Self-Government, UNMIK/REG/2001/9, 15 mei 2001: artikel 5.1. Ondanks de bevoegdheden van de regering op het gebied van financieel en economisch beleid, heeft UNMIK nog altijd eindverantwoordelijkheid en vetorecht m.b.t. financiële aangelegenheden.

K.Annan, Kosovo: our most ambitious peace operation yet, Focus Kosovo, oktober 2001.

Overige aan de SV voorbehouden verantwoordelijkheden liggen op het gebied van : privatisering, nutsbedrijven, bestrijding georganiseerde misdaad en het minderhedenvraagstuk. Voor dit laatste thema is het 'Office of Returns and Communities' opgericht, dat onder de verantwoordelijkheid van de SV valt. Voor een volledig overzicht van de bevoegdheden van de SV zie het Constitutional Framework, artikel 8.1.

Een globale onderverdeling van de Roma in Kosovo ziet er als volgt uit: De zogenaamde etnische Roma zien zichzelf duidelijk als Roma en hebben het Romani als hun moedertaal, ofschoon ze ook wel Albanees en/of Servisch spreken. Zij hebben een rijke cultuur aan tradities en onderhouden contacten met Roma-gemeenschappen in andere landen. De Ashkali daarentegen spreken Albanees, zijn moslims en leefden voorafgaand aan de Kosovo-crisis in de nabijheid van de etnische Albanezen. De zogenaamde Egyptenaren spreken eveneens Albanees en zijn eveneens moslims (en worden dan ook door sommige waarnemers gelijkgesteld aan de Ashkali), maar beweren oorspronkelijk afkomstig te zijn uit Egypte. Zowel de Ashkali als de 'Egyptenaren' identificeren zichzelf in hoge mate met de etnische Albanezen. De Cergari spreken de Servische taal, hangen het Servisch-orthodoxe geloof aan en zijn meer geïntegreerd in de Servische maatschappij. Daarnaast is er een kleine katholieke Roma-gemeenschap. (Bron: Sixth Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering June through September 2000), UNHCR/OVSE, 23 oktober 2000.

De functie van voorzitter wordt bekleed door de LDK-er Daci. Het college van voorzitters bestaat uit 2 zetels voor de grootste partij, 1 voor de twee na grootste, 1 voor de drie na grootste, 1 voor de etnische Servische minderheid en 1 voor de niet-etnische Servische minderheid. De laatste zetel zal rouleren.

De functie van president heeft voornamelijk een belangrijke symbolische waarde.

Deze in het Framework beschreven procedure is overigens niet gevolgd. Teneinde de impasse te doorbreken die na de verkiezingen ontstaan was, is een 'package deal' aan het parlement voorgelegd waarin de president, de premier en de 10 ministers waren opgenomen. Deze 'package deal' is (ondanks de ontbrekende etnisch Servische minister) door het parlement aangenomen. (zie noot 13)

Kosovo: A Review of the Criminal Justice System, OVSE, oktober 2001. Niet in elke gemeente bevindt zich derhalve een gemeentelijke rechtbank of een rechtbank voor overtredingen. Wel valt iedere Kosovaarse gemeente binnen de jurisdictie van één gemeentelijke rechtbank respectievelijk rechtbank voor overtredingen.

De rechtbanken voor overtredingen in Zubin Potok/Zubin Potok en Leposavic/Leposaviq vallen niet onder UNMIK.

Dit Comité is opgericht in mei 2000. Vertegenwoordigers van o.a. UNMIK, KFOR, OVSE, UNHCR hadden zitting in dit Comité.

Als uitgangspunten voor terugkeer worden genoemd: recht op terugkeer, vrijwilligheid, terugkeer naar de plaats waar men vandaan komt/geboren is, duurzaamheid.

In augustus 2001 vond de eerste door de VN georganiseerde en beveiligde terugkeeroperatie plaats. Het betrof 54 etnische Serviërs die naar de Osojane vallei (Pejë/Pec) terugkeerden. In september voegde zich nog een dertigtal bij hen. Bron: Agence France Presse, 23 augustus 2001. Er zijn overigens ook nog steeds etnische Serviërs die uit Kosovo vertrekken.

UNMIK-FRY Common Document, PCDEL/883/01, 5 november 2001.

De etnische Servische gemeenschap in Kosovo heeft de gemeenteraadsverkiezingen massaal geboycot, uit protest tegen het gebrek aan veiligheid voor etnische Serviërs in Kosovo en omdat zij vonden dat dergelijke verkiezingen eerst gehouden dienden te worden zodra de terugkeer van etnische Servische ontheemden naar Kosovo op gang zou zijn gekomen.

Het totale aantal kiesgerechtigden bedraagt circa 1,2 miljoen, waaronder de ongeveer 900.000 etnische Albanezen die zich reeds voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 registreerden.

Incidenten die plaatsvonden hadden o.a. betrekking op intimidatie door radicale etnische Serviërs in de met name door etnische Serviërs bewoonde noordelijke gemeenten Leposavic/Leposaviq, Mitrovicë/Kosovska Mitrovica, Zubin Potok/Zubin Potok en Zvecan/Zveçan. Tevens is er in een aantal stembureaus Albanese vlaggen opgehangen, wat in strijd is met de voorschriften.

Voor een overzicht van de deelnemende partijen zie bijlage III.

Spot Report on Election Day, OVSE, 18 november 2001.

Voor een overzicht van de verkiezingsuitslag zie bijlage III.

Ook de internationale gemeenschap was overigens geen voorstander van Thaci als premier; mogelijk moet hij namelijk ooit voor het Joegoslavië Tribunaal verschijnen.

Milosevic werd op 28 juni 2001 aan het Joegoslavië Tribunaal te Den Haag uitgeleverd. Het Joegoslavië Tribunaal in de persoon van Carla del Ponte heeft Milosevic de volgende beschuldigingen ten laste gelegd: oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in Kroatië en Kosovo en genocide en oorlogsmisdaden in de Bosnische oorlog. De aanklachten zijn gebaseerd op Milosevic commando-verantwoordelijkheid als president van Servië en Joegoslavië. Het proces tegen Milosevic is op 12 februari 2002 begonnen. Milosevic erkent zelf overigens het Tribunaal niet. Hij voert ook zijn eigen verdediging. (Bron: NRC Handelsblad, Thema Joegoslavië Tribunaal, 9 februari 2002)

Dit coördinatiecentrum is opgericht n.a.v. de op 2 augustus 2001 door de FRJ en Servië gezamenlijk gepresenteerde strategie voor Kosovo. Deze strategie omvat een drie fasen plan en heeft als belangrijkste doel het vertrouwen van de etnische Serviërs te herwinnen. Binnen het coördinatiecentrum is tevens een aantal diensten opgericht die zich bezighouden met: terugkeer, politie en rechterlijke macht, bestuur, hulp aan Serviërs in en buiten Kosovo, economische ontwikkeling en reconstructie, cultureel erfgoed, democratisering en ontwikkeling van instituties.

De vestiging van een UNMIK kantoor in Belgrado illustreert tevens de toenadering tussen UNMIK en de FRJ.

Report of the Secretary General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 oktober 2001.

In de periode 31 mei -1 oktober zijn de volgende wapens in beslag genomen: 1100 geweren en pistolen, 1700 granaten, 1100 anti tank wapens en rond de 170.000 kogels (Bron: zie boven).

In Mitrovica zijn de zgn. 'Dimitri Bridgewatchers' actief. Dit is een groep niet officiële Servische bewakers die etnische Albaznen de toegang tot het noordelijke gedeelte van de stad ontzeggen. Regelmatig vinden er nog incidenten plaats tussen leden van deze groep en UNMIK. Deze groep heeft enige steun van extremistische politici zoals Jaksic (de directeur van het ziekenhuis in N-Mitrovicë/Mitrovica) en Rakic.

Voor het Kosovo Bevrijdingsleger wordt dezelfde acronym gebruikt: Ushtria Çlirimtare Kosovës, UÇK. Voor de duidelijkheid wordt in deze tekst de Macedonische variant als UÇK (M) aangeduid.

Op 3 april 2001 werd de grens weer opengesteld, nadat UNMIK hier meerdere malen op had aangedrongen.

Bron: Humanitarian Community Information Center op www.reliefweb.int

zie voetnoot 34.

Na de ontmanteling van het UÇK(M) in Macedonië, liet een nieuwe groepering van zich horen: ANA(Albanian National Army) Deze groepering poogt met geweld het machtsvacuum te vullen dat ontstaan is na de ontmanteling van het UÇK(M) en voor de herintrede van de Macedonische politie. Vaak gebeurd dit onder de noemer van het streven naar een Groot Albanië. Gezien o.a. de gevechten tussen etnische Albanezen onderling (oud UÇK-ers en ANA leden) dient dit streven echter met enige scepsis te worden beschouwd. Volgens velen is deze groepering nauw verweven met criminele organisaties en heeft zij derhalve baat bij het voortbestaan van instabiliteit in de regio.

Dit pakket maatregelen staat ook wel bekend als het Covic plan, genoemd naar de Servische vice premier.

Wag the Dog: the Mobilization and Demobilization of the Kosovo Liberation Army, Bonn International Center for Conversion (BICC), brief 20, augustus 2001.

Teneinde de beweging van extremisten in en uit Kosovo tegen te gaan, heeft UNMIK een 'Border Crossing Regulation' afgekondigd. (UNMIK regulation 2001/10, 'On the Prohibition of Unauthorized Border/Boundary Crossings'). Deze verordening stelt 19 vaste wettelijke grensovergangen vast. Grensoverschrijdingen op andere dan een van deze 19 plaatsen wordt hiermee een misdaad. De verordening is op 4 juni 2001 van kracht geworden. Sinds deze datum tot oktober 2001 zijn er 1200 personen op basis van deze verordening aangehouden en vervolgd. Overigens is deze verordening niet van toepassing op vluchtelingen of ontheemden die een gebied ontvluchten waarin hun leven of fundamentele rechten worden bedreigd. (UNMIK/KFOR/UNMIK Police/UNHCR Press Briefing, 28 May 2001).

De brug die dwars door de stad loopt vormt een door KFOR troepen beveiligde scheiding tussen de etnische Albanezen die voornamelijk in het zuiden wonen en de etnische Serviërs in het Noorden.

In de aanpak van UNMIK werd de FRJ betrokken teneinde de etnische Serviërs te overreden met UNMIK samen te werken. Tevens werd een aantal 'confidence building measures' ontworpen, zoals het instellen van een 'confidence zone', waarin een ieder vrijelijk zou kunnen bewegen en het opzetten van multi-etnische projecten op o.a. cultureel gebied.

Begin februari 2002 deed UNMIK een voorstel tot het openen van een 'UNMIK Community Office' in Noord-Mitrovicë/Mitrovica dat volgde op de sluiting van een officieus 'gemeentekantoor' aldaar. De bedoeling hiervan was het tegengaan van de parallelle gemeentelijke structuren aldaar. Hierop hebben drie achtereenvolgende dagen demonstraties van etnische Serviërs plaatsgevonden. Vice premier Covic sloot zich overigens nadrukkelijk aan bij deze demonstranten.

Nato Statement on the Situation in the Balkans, NAVO, PR/CP(2001)172, 18 december 2001. Naar alle waarschijnlijkheid zal ook het aantal manschappen in de Balkan als geheel worden verminderd. Zo heeft Rusland onlangs aangegeven haar troepen in Kosovo en Bosnië met een derde te willen verlagen (Bron: http://www.thetimes.co.uk).

Voor een uitputtende opsomming van de verantwoordelijkheden van de internationale veiligheidspresentie in Kosovo zij verwezen naar paragraaf 9 van VNVR-resolutie 1244 (zie bijlage II).

Sinds de oprichting van de Politie en Justitie pijler (Pijler I) op 21 mei 2001, valt UNMIK Politie tezamen met het Ministerie van Jusitie onder deze pijler, teneinde de coördinatie tussen beide te versterken.

Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2002/62, 15 januari 2002.

Men streeft naar een uitbreiding van dit aantal tot 6.000 aan het einde van 2002 (Bron: www.osce.org).

Brochure KPS, oktober 2001.

Hiervan waren 247 etnische Albanezen, 15 etnische Serviërs en 3 van andere etnische minderheden.

In de op 20 juni 1999 door KFOR commandant Michael Jackson en UÇK leider Hashim Thaçi ondertekende overeenkomst ('Undertaking of demilitarisation and transformation by the UÇK') werd vastgelegd dat de UÇK al haar wapens (met uitzondering van pistolen en jachtgeweren) zou inleveren. In de zomer van 1999 waren cica 10.000 wapens ingeleverd. Over het algemeen wordt aangenomen dat dit slechts een klein percentage is van de wapens die de UÇK in haar bezit had en dat het overgrote deel van het oude UÇK arsenaal opgeslagen ligt in Albanië. Een belangrijke oorzaak daarvoor is het gegeven dat de ontwapening werd overgelaten aan individuele UÇK commandanten, zonder toezicht van KFOR. Gezien de traditie in Kosovo van privé wapenbezit is de kans groot dat veel wapens in privébezit terecht zijn gekomen (Bron: Wag the Dog, BICC, augustus 2001). Teneinde de bevolking aan te sporen de nog in hun bezit zijnde wapens alsnog in te leveren hebben UNMIK en KFOR tweemaal een 'Weapons Amnesty Program' afgekondigd. De meest recente Weapons Amnesty liep van 15 maart tot 15 april 2002. Zie noot 108.

Het TMK wordt ook wel aangeduid als KPC (de afkorting van 'Kosovo Protection Corps'). In dit ambtsbericht zal echter slechts de afkorting TMK worden gehanteerd.

Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 oktober 2001.

Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 oktober 2001.

Illustratief hiervoor is de reactie van de woordvoerder van de TMK op de arrestaties in februari 2002- wegens vermeende oorlogsmisdaden - van drie leden van het voormalige UÇK. De woordvoerder, Muharrem Mahmutaj, zei dat UNMIK met deze arrestaties een campagne tegen het TMK begonnen was. Mahmutaj werd hierop drie weken door het UNMIK/KFOR veiligheidscomité geschorst. (Bron: persbureau DPA op http://www.europeaninternet.com)

De BTW bedraagt 15% en wordt geheven op de meeste goederen en diensten, maar niet op de uitvoer. Invoering van de BTW heeft er onder meer toe geleid dat het Kosovo Consolidated Budget (KCB) voor het overgrote deel uit eigen middelen kan worden opgebracht, in plaats van uit donorbijdragen.

UNMIK verordening 2002/4 'On Personal Income Taxes in Kosovo' volgt op verordening 2002/3 'On Profit Taxes in Kosovo'. Verordening 2002/4 geeft aan dat op een belastbaar inkomen tot 600 Euro 0% belasting wordt geheven. Op een inkomen tussen de 600 - 3000 Euro is dit 10%. Voor een belastbaar inkomen van 3.000 Euro en hoger zal 240 euro worden geheven en 20% over het bedrag boven de 3.000 Euro. In het jaar 2003 zullen deze percentages verhoogd worden. (Bron: Weekly Report no.10, 27 februari - 5 maart, OVSE, 7 maart 2002).

Kosovo: Macroeconomic Issues and Fiscal Sustainability, International Monetary Fund, 9 november 2000.

Ibidem.

Profile Kosovo (factsheet), UNDFA.

Hierbij zij opgemerkt dat veel Kosovaren werkzaam zijn in de informele sectror en op een alternatieve manier in hun onderhoud voorzien. Bij de interpretatie van de werkloosheidspercentages dient dit in ogenschouw te worden genomen.

Ad Hoc Bericht uber die asyl-und adbschiebungsrelevante Lage in der Bundesrepublik Jugoslawien (Kosovo), Auswärtigers Amt, Berlijn, 4 september 2001.

Eind 2001 is er een drietal kantoren van het Housing and Property Directorate in Servië geopend. Men verwacht hier zo'n 75.000 claims te ontvangen van etnische Serviërs wier huis in Kosovo vernietigd is. (Bron: Christian Science Monitor, 2002).

De deadline voor het indienen van claims is eind 2001 verlengd met een jaar tot 1december 2002.

Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Adminstration Mission in Kosovo, SRSG, S/2001/926, 2 October 2001.

Kosovo: Property rights crucial to Rule of Law, OVSE, Press Briefing, Pristina, 13 februari 2002.

In een gezamenlijk rapport van WFP/UNHCR waarin o.a. de voedselsituatie in een tiental enclaves is bestudeerd, wordt aangegeven dat 45% van de inwoners van een enclave gebruik maakt van het 'UNMIK Social Assistance Scheme'. In vergelijking : in de rest van Kosovo maakt 10% van de bevolking hier gebruik van.

Het betreft circa 40 euro per maand.

Het gaat hier voornamelijk over de familiebanden.

Policy paper on the repatriation of Kosovar Albanians - number 2, UNMIK, oktober 2000.

Ibidem.

Psychosocial and Trauma Response in Kosovo: Achievements and Plans 1999-2002, IOM, juli 2000, voor een overzicht van deze activiteiten.

Kosovo Situation Report, UNICEF, 1- 15 August 2001.

Thematic Review of National Policies for Education - Kosovo, OECD, CCNM/DEELSA/ED(2001)6, 22 June 2001.

Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2000/878, 18 september 2000.

Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 october 2001.

Assessment of the Situation of Ethnic Minorities in Kosovo (period covering March 2001- through August 2001), UNHCR/OVSE september 2001.

Press Briefing, UNMIK/UNMIK Police/OSCE/ KFOR, 12 november 2001.

Press Briefing, UNMIK/UNMIK Police/ KFOR /OSCE, 15 oktober 2001.

De afgifte van Joegoslavische reisbescheiden in Prishtinë/Pristina is enige tijd onderbroken geweest in verband met een bomaanslag op het kantoor van het Joegoslavische Ministerie van Buitenlandse Zaken te Prishtinë/Pristina. Hierbij is een dode gevallen.

Kosovo: A Review of the Criminal Justice System, OVSE, 18 oktober 2000.

Situation of human rights in Bosnia and Herzegovina and the Federal Republic of Yugoslavia, AVVN, 11 oktober 2001, A/56/460.

On Certain Aspects of UNMIK Regulation No. 2000/59 amending UNMIK Regulation No. 1999/24 on the Law Applicable in Kosovo, Ombudsperson Institution in Kosovo, Special Report no.2, 30 mei 2001.

Human Rights Watch World Report 2002 - Federal Republic of Jugoslavia, HRW, januari 2002.

Het betreft hoofdstuk 3 van het 'Constitutional Framework for Provisional Self-Government'.

Het betreft hoofdstuk 4 van het 'Constitutional Framework for Provisional Self-Government'.

In 2001 is er in juli en oktober door de SGVN gerapporteerd.

De Speciale Rapporteur is de Tsjech Jiri Dienstbier. De eenjarige functie van Speciale Vertegenwoordiger van de Mensenrechtencommissie wordt vervuld door de Portugees José Cutileiro.

Het betreft OVSE-rapport 'Kosovo: A Review of the Criminal Justice System' oktober 2001.

Het mandaat van de Ombudspersoon ten aanzien van gedragingen van KFOR-militairen is minder duidelijk vastgelegd. Verordening 2000/38 stelt hierover dat 'in order to deal with cases involving the international security presence, the Ombudsperson may enter into an agreement with the Commander of the Kosovo Forces (KFOR)' (artikel 3.4). Van november 200 - juni 2001 hadden 62 van de 344 klachten betrekking op gedragingen van KFOR.

Gedurende een interim-periode zal de Ombudspersoon een internationale expert zijn; op termijn is het de bedoeling een lokale expert te benoemen tot Ombudspersoon.

First Annual Report 2000-2001, Ombudsperson Institution in Kosovo, 18 July 2001.

Ibidem.

Sinds 5 september 2001 wordt de functie van tijdelijke mediacommissaris vervuld door de Italiaanse Anna di Lellio. De ontwerp verordening ter oprichting van de 'Independent Media Commission' is op 12 februari 2002 goedgekeurd, en zal binnen afzienbare tijd afgekondigd worden.

Zie hoofdstuk 11 van het 'Constitutional Framework for Provisional Self-Government'.

Op 2 oktober 2001 kende Kosovo in totaal (lokaal en centraal) 92 radiostations en 24 televisiestations.

In de periode voor de parlementsverkiezingen zijn boetes aan Kosovaarse kranten opgelegd, wegens schending van de gedragscode. (o.a. de krant Bota Sot)

Report of the Secretary-General on the UN Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, (S/2001/565), 6 juli 2001.

De islam wordt door de meeste Kosovaren niet actief beleden.

Sixth Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering June through September 2000), UNHCR/OVSE, 23 oktober 2000.

Hierbij kan evenwel worden opgemerkt dat de Servisch orthodoxe kerk een sterk politieke rol speelt.

In februari 2001 vond de grootste aanslag sinds juli 1999 plaats op een door KFOR begeleid convooi van zeven bussen die uit Servië kwamen. Hierbij werden 7 etnische Serviërs gedood en 43 gewond. Dit incident staat bekend als het 'Nis-express incident'.

Het betreft OVSE-rapport 'Kosovo: A Review of the Criminal Justice System' van 18 oktober 2000.

Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 oktober 2001.

Situation of human rights in Bosnia and Herzegovina and the Federal Republic of Yugoslavia, SVVN, A/56/460, 11 oktober 2001.

Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/926, 2 oktober 2001.

In dit kader heeft UNMIK in mei 2001 een vijfweekse wapenamnestie afgekondigd, waarin burgers alle in hun bezit zijnde illegale wapens konden inleveren zonder gevaar voor strafrechtelijke vervolging. Na deze amnestieperiode kan voor illegaal wapenbezit een straf worden opgelegd van maximaal tien jaar gevangenisstraf, of maximaal 20.000 DM boete. Een tweede wapensamnestie liep van 15 maart 2002 - 15 april 2002.

In dit kader is in navolging van de in december 2001 door de OVSE georganiseerde 'Victim Advocacy Conference' een 'Victim Advocacy Manual' door de OVSE gepubliceerd. Dit handboek beoogt een praktisch hulpmiddel te zijn voor diverse sectoren die zich bezig houden met slachtoffers van misdrijven.

De 'Kosovo Judicial and Prosecutorial Council' is opgericht bij UNMIK Verordening 2001/08. De Raad adviseert de SV over benoeming, ontslag etc. van rechters en aanklagers. Ook neemt ze besluiten bij aanklachten tegen de rechterlijke macht, zoals door de 'Judicial Inspection Unit' (JIU) naar voren worden gebracht.

Eén rechter was lid van een niet gouvernementele organisatie tegelijkertijd met het rechterschap (wat niet geoorloofd is) en de andere rechter had steekpenningen aangenomen. De eerste kreeg een reprimande en de laatste rechter werd uit zijn functie ontheven. Tot oktober 2001 heeft de JIU 49 klachten ontvangen over vermeend wangedrag van rechters en aanklagers.

Overigens gaat het hier om een zeer gering aantal. Op 12 september 2001 bevonden zich drie personen in voorarrest op basis van een 'executive order' van de SVSG. Op 21 september 2001 handhaafde de 'Detention Review Commission' deze detenties.

Het betreft hier UNMIK Verordening 2001/18. De 'Detention Review Commission' zal detentie op basis van 'executive orders' onderwerpen aan een 'independent judicial review'. De Commissie zal bestaan uit drie internationale juridische experts, die worden benoemd door de SV. De besluiten van de Commissie staan niet open voor beroep.

Situation of human rights in Bosnia and Herzegovina and the Federal Republic of Yugoslavia, Special Representative of the Commission of Human Rights, A/56/460, 11 oktober 2001.

Er zijn nog zo'n 100 personen die door KFOR in buitengerechtelijke detentie worden vastgehouden.

Situation of human rights in Bosnia and Herzegovina and the Federal Republic of Yugoslavia, Special Representative of the Commission of Human Rights, A/56/460, 11 oktober 2001. Voor een kritisch achtergrondrapport over o.a. buitengerechtelijke detentie zie: Kosovo, Review of the Criminal Justice System, OVSE, oktober 2001.

In Kosovo zijn twee gevangenissen en vijf detentiecentra.

Ook zijn er aanwijzingen dat etnische Albanese gedetineerden door hun familie in Kosovo zijn 'vrijgekocht' voor bedragen variërend van 15 tot 50.000 Duitse mark. De bekende etnische Albanese kinderarts en mensenrechtenactiviste Flora Brovina, tegen wie nog een rechtszaak liep, is begin november 2000 vrijgelaten op last van de nieuwe FRJ-president Kostunica. Begin december is de bekende studentenleider Albin Kurit, vrijgelaten.

In totaal ging het om 158 etnische Albanese gevangenen. Twee gevangenen hebben aangegeven te willen blijven in Servië, terwijl 11 gevangenen onder medisch toezicht staan en derhalve nog niet overgedragen konden worden. Zodra hun gezondheid het toestaat zullen ook zij aan UNMIK worden overgedragen. Over het precieze aantal gevangenen wordt gestreden. Ook het getal 153 doet de ronde.

Een troika van de EU heeft op 22 januari 2002 bij vice premier Covic aangedrongen op een spoedige oplossing van de etnische Albanese gevangenen in Servië.

Zie voetnoot 119. De overeenkomst die de overdracht van deze gevangenen regelt is de 'Agreement on the Transfer of Sentenced Persons'.

Red Cross and Red Crescent activities in Kosovo, ICRC, 31 augustus 2001.

Op 11 februari 2002 tekenden de autoriteiten van UNMIK en de FRJ een drietal protocollen gericht op het verbeteren van de procedures voor identificatie van vermisten. Het betreft de volgende protocollen: 'Protocol on Cross-Boundary Repatriation of Identified Remains', 'Protocol on the Exchange of Forensic Experts and Expertise' en het 'Protocol on Joint Verification Teams on Hidden Prisons'.

UNMIK Police Newsletter, januari 2002.

Ibidem.

Assessment of the Situation of Ethnic Minorities in Kosovo (Period covering March 2001 through August 2001), UNHCR/OVSE, september 2001.

UNMIK Police Newsletter, januari 2002.

UNMIK-website: www.unmikonline/news.htm, 18 oktober 2000.

Het TMK wordt ook wel aangeduid als KPC (de afkorting van 'Kosovo Protection Corps'). In dit ambtsbericht wordt echter slechts de afkorting TMK gehanteerd.

Het totaal aantal full-time UÇK strijders heeft tussen de 8.000 en de 12.000 gelegen. (Bron: Wag the Dog: The Mobilization and Demobilization of the Kosovo Liberation Army, BICC, brief 20, augustus 2001.

Deze norm is inmiddels losgelaten. Tevens hanteert de KPS inmiddels een strenge slectie om te voorkomen dat criminele ex-UÇK-ers onderdeel van de politie uit gaan maken.

In Kosovo bestaat sinds 1991 geen dienstplicht meer voor het Federale Leger. In dat jaar zijn de wervingsbureau's van de VJ in Kosovo gesloten. Deze wervingsbureau's hadden tot taak dienstplichtigen in Kosovo tot de dienstplicht op te roepen. Wel zijn er etnische Serviërs die zich vrijwillig aanmelden voor de Servische/Joegoslavische strijdkrachten. Dezerzijds is echter niet bekend om welke aantallen het gaat.

Om de gedwongen verkoop van huizen door minderheden aan etnisch Albanezen tegen te gaan heeft UNMIK een verordening aangenomen die bepaald dat de gemeentelijke bestuurder het verkoopcontract eerst moet beoordelen, alvorens de lokale rechtbank het goedkeurt. (zie 2.6: huisvesting)

Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Mission in Kosovo, SGVN, S/2002/62, 15 januari 2002.

Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering March through August 2001), UNHCR/OVSE, september 2001.

Een globale onderverdeling van de Roma in Kosovo ziet er als volgt uit: De zogenaamde etnische Roma zien zichzelf duidelijk als Roma en hebben het Romani als hun moedertaal, ofschoon ze ook wel Albanees en/of Servisch spreken. Zij hebben een rijke cultuur aan tradities en onderhouden contacten met Roma-gemeenschappen in andere landen. De Ashkali daarentegen spreken Albanees, zijn moslims en leefden voorafgaand aan de Kosovo-crisis in de nabijheid van de etnische Albanezen. De zogenaamde Egyptenaren spreken eveneens Albanees en zijn eveneens moslims (en worden dan ook door sommige waarnemers gelijkgesteld aan de Ashkali), maar beweren oorspronkelijk afkomstig te zijn uit Egypte. Zowel de Ashkali als de 'Egyptenaren' identificeren zichzelf in hoge mate met de etnische Albanezen. De Cergari spreken de Servische taal, hangen het Servisch-orthodoxe geloof aan en zijn meer geïntegreerd in de Servische maatschappij. Daarnaast is er een kleine katholieke Roma-gemeenschap. (Bron: Sixth Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering June through September 2000), UNHCR/OVSE, 23 oktober 2000.

Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering October 2000 through February 2001), UNHCR/OVSE, maart 2001.

Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering March through August 2001), UNHCR/OVSE, september 2001.

Ibidem.

Deze moslim-gemeenschappen in Kosovo zijn afkomstig uit verschillende regio's van het voormalige Joegoslavië, waaronder Bosnië-Herzegovina, de Sandjak en zelfs Macedonië. Slavische Moslims noemen zichzelf 'Bosniërs', 'Bosniakken', 'Torbesh', 'Slavische Moslims' of kortweg 'Moslims'.

Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering March through August 2001), UNHCR/OVSE, september 2001.

Ibidem.

Ibidem.

Ibidem.

De gemeenteraadsverkiezingen van 28 oktober 2000 zijn door de Turkse gemeenschap geboycot, wegens het ontbreken van de Turkse taal op officiële formulieren en documenten. De Turkse politieke partij, KDTP, heeft bij de parlementsverkiezingen drie zetels behaald.

Assessment of the situation of ethnic minorities in Kosovo (period covering March through August 2001), UNHCR/OVSE, september 2001.

Deze paragraaf moet dan ook gelezen worden vanuit de context van de traditionele sociaal-economische structuren in Kosovo waarbinnen de postitie van alle vrouwen in Kosovo bepaald wordt. Indien van toepassing op een specifieke (minderheids)groep wordt dit vermeld.

Background Report: Report on the Gender Situation in Kosovo, OSCE Mission in Kosovo, 30 mei 2002.

Veel vrouwen op het platteland zijn werkzaam in de landbouw. Hoewel er geen statistisch materiaal beschikbaar is, lijkt de positie van de etnische Servische vrouwen ten aanzien van de culturele acceptatie van huiselijk geweld iets beter te zijn dan in etnische Albaneze gezinnen. Echter, gezien de situatie in de enclaves (armoede, werkloosheid) zijn ook etnische Servische vrouwen regelmatiger slachtoffer van huiselijk geweld.

Teneinde beter in staat te zijn huiselijk geweld te achterhalen heeft UNMIK Politie eind 2001 een 'Domestic Crime Unit' opgericht.

Country Assessment FRY, Immigration and Nationality Directorate, april 2001. Slechts 8 procent van de vrouwen in Kosovo is eigenaar van ontroerend goed (Bron: zie noot 151).

De OVSE maakt melding van de vooroordelen en discriminatie vanuit de rechterlijke macht ten aanzien van aanklachten van huiselijk geweld, waaronder verkrachting. Zie: Kosovo, Review of the Criminal Justice System, OVSE/UNMIK, oktober 2001.

Een succesvol project is het door UNHCR begeleidde en door de VS gefinancierde 'Kosovo Women's Initiative' (KWI). Voor een overzicht van deze activiteiten in 2001 - 2002 zie: Kosovo Women's Initiative 2001-2002, UNHCR, januari 2002.

Er werd overigens regelmatig geklaagd door vertegenwoordigers van de politieke partijen dat de internationale gemeenschap hen hiermee verplichtingen oplegde die verder gingen dan in de westerse landen zelf gebruikelijk is.

Report of the Secretary-General on the UN Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, (S/2001/565), 6 juli 2001.

In de geraadpleegde bronnen wordt zelden melding gemaakt van gemengd gehuwden of personen van gemengde afkomst. Waar zij echter verschijnen, berichten zij van ernstige mensenrechtenschendingen zoals verdwijning/ontvoering (in A Broken Circle: 'Disappeared' and abducted in Kosovo province: Case Sheets, Amnesty International, november 1999, waarin melding wordt gemaakt van de verdwijning van Gradimir Stolic (32), een etnische Serviër, wier grootmoeder etnisch Albanese was) of moord (in As Seen, As Told, Part II, Regional Overviews of the Human Rights Situation in Kosovo, Pec/Peje: Power Without Legitimacy, OVSE, december 1999, p. 9, waarin melding wordt gemaakt van de moord op een Slavische Moslim en zijn etnische Albanese vrouw).

Teneinde de terugkeer van Kosovaarse minderheden naar Kosovo te bevorderen heeft de 'Joint Committee on Return', waaraan o.a. UNMIK deelnam, het 'Framework for Return of Kosovo Serbs' opgesteld. Dit document zet de uitgangspunten uiteen die noodzakelijk zijn voor de terugkeer van etnische Serviërs. Zie hiervoor 2.4 van dit ambtsbericht.

Aangezien Kosovo formeel onderdeel uitmaakt van de Federale Republiek Joegoslavië, wordt de grens voor 'binnenlands ontheemd' getrokken aan de buitengrenzen van de FRJ.

Deze schatting is vastgesteld in april 2001. Bron: IDP's in Yugoslavia (federal republic of), Norwegian Refugee Council, http://www.db.idpproject.org.

Het gaat hier om 'the Law on Marriage and Family relations in Kosovo', artikel 15. Deze wet is gepubliceerd in de 'Offical Gazette of the Socialist Autonomous Province of Kosovo' (Gazeta zyrtare e Krahines Socialiste Autonome të Kosovës), no. 10, 28 maart 1984.

Volgens UNICEF zijn de hygiëne en leefomstandigheden in het ziekenhuis voor deze kinderen aan het verslechteren. Er wordt dan ook met spoed naar een oplossing voor deze kinderen gezocht. Bron: Kosovo Situation Report, UNICEF, 16 Augustus - 17 September 2001.

Consolidated Inter-Agency Appeal 2002 Southeastern Europe, UN, 20 januari 2002.

UNHCR Position on the Continued Protection Needs of Individuals from Kosovo, UNHCR, april 2002.

UNHCR noemt de volgende gebieden: Mitrovicë/Mitrovica-noord, de noordelijke delen van Zvecan/Zveçan, Leposavic/Leposaviq en Zubin Potok/Zubin Potok.

UNHCR drukt zich als volgt uit: 'Minorities should not be forced, compelled or induced to return to Kosovo' (Bron: UNHCR on Continued Protection Needs, april 2002).

Voor een uitgebreid overzicht van de activiteiten van de noodhulporganisaties in de regio zie: Consolidated Inter-Agency Appeal 2002, South-Eastern Europe, VN, 20 januari 2002.

Report of the Secretary-General on the United Nations Interim Administration Mission in Kosovo, SGVN, S/2001/565, 6 juli 2001.

UNHCR Position on the Continued Protection Needs of Individuals from Kosovo, UNHCR, maart 2001.

In genoemde cijfers gaat het om Joegoslavische Albanezen, waaronder Kosovaren.

Deze lijst, die niet uitputtend is en bovendien aan wijzigingen onderhevig, is in belangrijke mate ontleend aan: OVSE, Political Party Guide
- Municipal Elections, Kosovo, 2000, oktober 2000.
De Coalitie Terugkeer was ontevreden met slechts één ministerspost. De Servische Partij wilde tevens een Ministerie voor Terugkeer en heeft deelname aan de regering sinds haar oprichting op 4 maart 2002 dan ook geboycot. Half april werd uiteindelijk overeenstemming bereikt over de benoeming van een Servische coördinator voor terugkeer en een speciale adviseur binnen de afdeling van de SVSG. Op 20 mei 2002 tenslotte zijn de door Coalitie Terugkeer voorgestelde kandidaten goedgekeurd en neemt de partij deel aan de regering.

===