Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Algemeen Ambtsbericht Bosnië-Herzegovina juli 2002


1 Inleiding

---

In dit ambtsbericht wordt informatie gegeven over de situatie in Bosnië-Herzegovina die voor de beoordeling van asielverzoeken en voor de besluitvorming over de terugzending van afgewezen asielzoekers van belang kan zijn. Op 25 april 2000 verscheen het laatste ambtsbericht over de situatie in Bosnië-Herzegovina. Dit ambtsbericht heeft betrekking op de periode van april 2000 tot april 2002 .

In hoofdstuk twee van dit ambtsbericht worden kort enige basisgegevens over Bosnië-Herzegovina beschreven en wordt aandacht besteed aan de staatsinrichting, de meest recente politieke ontwikkelingen, de veiligheidssituatie en de sociaal-economische situatie. Tot slot worden de laatste ontwikkelingen aangaande reisdocumenten beschreven.

Eén van de voornaamste problemen in Bosnië-Herzegovina is de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden naar hun vooroorlogse woningen. In hoofdstuk drie wordt daarom aandacht besteed aan terugkeer, waarbij aspecten als veiligheid, duurzaamheid en eigendomswetgeving worden beschreven. Tevens handelt dit hoofdstuk over vluchtelingen, vluchtelingenbeleid en over de opvang van vluchtelingen,

In hoofdstuk vier komt het onderwerp mensenrechten aan de orde, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan relevante wetgeving en verdragen, naleving en schendingen van mensenrechten en de positie van specifieke groepen, zoals etnische minderheden, gemengd gehuwden en de Roma-bevolking.

Hoofdstuk vijf handelt over het beleid van andere westerse landen en over het UNHCR beleid.

Het ambtsbericht wordt afgesloten met een samenvatting.

De informatie in dit ambtsbericht is ondermeer ontleend aan eigen onderzoek ter plaatse. Daarnaast is gebruik gemaakt van vertrouwelijke interne bronnen, en van openbare bronnen zoals VN-mensenrechtendocumenten inzake Bosnië-Herzegovina en van publicaties van UNHCR, OVSE, Amnesty International, Human Rights Watch, ICG, het Helsinki Comité voor de mensenrechten in Bosnië-Herzegovina en de International Human Rights Law Group. Voor een compleet overzicht van de gebruikte openbare bronnen wordt verwezen naar de literatuurlijst.


2 Landeninformatie

---

2.1 Basisgegevens

---
In deze paragraaf wordt enige basisinformatie gegeven over de bevolking en de geschiedenis van het huidige Bosnië-Herzegovina.

Bosnië-Herzegovina ligt in het bergachtige gebied van de Dinarische Alpen en heeft een 20 kilometer lange kustlijn aan de Adriatische zee. Het land heeft een driehoekige vorm en grenst in het noorden en in het westen aan Kroatië. In het oosten grenst Bosnië-Herzegovina aan de Federale Republiek Joegoslavië - in het oosten aan Servië en in het zuidoosten aan Montenegro. De totale oppervlakte van het land beslaat 51.129 km2.

Sinds het akkoord van Dayton in 1995 bestaat Bosnie-Herzegovina uit twee entiteiten, de Moslim-Kroatische Federatie van Bosnië-Herzegovina en de Republika Srpska. Deze entiteiten worden gescheiden door de Inter-Entity Boundary Line (IEBL). Sarajevo is de hoofdstad van Bosnië-Herzegovina waar ook de centrale regering zetelt.

Bosnië-Herzegovina heeft ongeveer 4,3 miljoen inwoners . De bevolking bestaat vooral uit drie etnische groepen, te weten de Bosniakken (45%), etnische Kroaten (19%) en etnische Serven (31%). Daarnaast wordt Bosnië-Herzegovina van oudsher bevolkt door andere bevolkingsgroepen (5%), waaronder Roma. Etniciteit in Bosnië is verdeeld langs religieuze lijnen: de Serven zijn Christelijk Orthodox, de Kroaten zijn Rooms-katholiek en Bosniakken zijn Moslim. Bosniak is een synoniem voor Bosnische Moslim, waarmee de etnische groep wordt bedoeld.

Federatie van Bosnië-Herzegovina

De Federatie, voornamelijk bewoond door Bosniakken en Bosnische Kroaten, is opgedeeld in tien kantons . Het zuidwestelijke gedeelte van de Federatie, West-Herzegovina, wordt voor het merendeel bewoond door Kroaten. In het midden en het noorden zijn de Bosniakken in de meerderheid.

Republika Srpska

De Republika Srpska wordt vooral bewoond door Bosnische Serviërs. Ongeveer 96% van de bevolking is Servisch. De hoofdstad van de Republika Srpska is Banja Luka. De oostelijke en westelijke grens zijn in het noorden aan elkaar verbonden via een corridor bij de stad Brcko, een apart district dat een condominium vormt vande Republika Srpska en de Federatie.

Na afloop van de Eerste Wereldoorlog werd op 1 december 1918 het Koninkrijk van de Serviërs, Kroaten en Slovenen uitgeroepen. Het Koninkrijk werd gedomineerd door de Serviërs. Als gevolg van de voortdurende problemen tussen de Serviërs en Kroaten, de twee grootste etnische groepen, ontbond Koning Alexander I in 1929 het parlement, riep de koninklijke dictatuur uit en noemde het koninkrijk Joegoslavië (Zuid-Slavië). Het jonge Joegoslavië werd georganiseerd in negen provincies, waarbij Bosnië-Herzegovina werd opgedeeld.

1941-1989

In 1941 vielen Duitsland en Italië Joegoslavië binnen; Kroatië en Servië werden bezet. Een deel van Bosnië-Herzegovina werd bezet door Kroatië dat geregeerd werd door de fascistische Kroatische Ustashabeweging, onder leiding van Ante Pavelic. Josip Broz, beter bekend als Tito, de leider van de Joegoslavische communistische partij, bond de strijd aan met zowel de Servisch monarchistische Cetniks als het Ustasha-regime en bevrijdde met zijn partizanen delen van Oost-Bosnië en later heel Joegoslavië. In 1945 herenigden de communisten Bosnië-Herzegovina als één van de deelrepublieken van de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië (SFRJ), met Tito als leider. Met hun pan-Joegoslavische ideologie streefden de communisten ernaar een Servische hegemonie te vermijden door de Servische macht in de federatie te beperken en de Servisch-Kroatische rivaliteit over Bosnië-Herzegovina in de kiem te smoren. Het nationalisme werd gezien als een verwoestende kracht en een bedreiging voor het bewind. Broederschap en eenheid waren de kernbeginselen van de SFRJ. Om deze reden werd nationalisme in Bosnië-Herzegovina jarenlang door de communisten onderdrukt om eventuele spanningen in de multi-etnische republiek te voorkomen. Na de dood van Tito, op 4 mei 1980, werden de presidentiële verantwoordelijkheden, zoals de grondwet van 1974 bepaalde, overgedragen aan een collectief lichaam, het staatspresidium, met een roulerend voorzitterschap. Het centrale gezag verloor daardoor veel invloed. In de tweede helft van de jaren '80 werd het nationale bewustzijn virulenter.

Het uiteenvallen van de SFRJ en oorlog in Bosnië-Herzegovina

Na de val van het communisme in de SFRJ werden in november 1990 de eerste vrije verkiezingen in Bosnië-Herzegovina gehouden. Onder leiding van de moslim Alija Izetbegovic werd een ongemakkelijke coalitie gevormd tussen de drie grootste etnische partijen, de moslim Partij van Democratische Actie (SDA), de Servische Democratische Partij (SDP) en de Kroatische Democratische Unie van Bosnië-Herzegovina (HDZ). In navolging van de onafhankelijkheid van Slovenië en Kroatië in 1992, besloten de Moslim-meerderheid en de Kroaten in het parlement in Sarajevo om op 29 februari en 1 maart 1992 een referendum te houden over de onafhankelijkheid van Bosnië-Herzegovina. De Kroaten en de Moslims wensten geen deel uit te maken van de rompstaat Joegoslavië die door Servië werd gedomineerd. De Bosnische Serviërs op hun beurt weigerden een soeverein Bosnië-Herzegovina te accepteren dat zou worden gedomineerd door de Moslims, en dat in hun ogen geen ruimte bood aan de Serviërs. De hele republiek moest volgens hen worden ingelijfd bij het te vormen "Groot-Servië". Zij rekenden hierbij op de steun van het door Servië gedomineerde federale leger. In het referendum bracht 63% van de kiesgerechtigden een stem uit, waarvan 99,4% zich voor de onafhankelijkheid uitsprak. De Bosnische Serviërs boycotten dit referendum. Op 3 maart 1992 verklaarde Izetbegovic de Socialistische Republiek Bosnië-Herzegovina onafhankelijk en het land kreeg de naam 'Republiek Bosnië-Herzegovina'. De Bosnische Serviërs, onder leiding van Radovan Karadzic, riepen als reactie op het referendum op 27 maart 1992 een eigen Republika Srpska van Bosnië-Herzegovina uit en verklaarden de oorlog aan de nieuwe Republiek Bosnië-Herzegovina.

Twee dagen nadat Sarajevo belegerd was door de Bosnisch Servische troepen, werd op 6 april 1992 de onafhankelijkheid van de Republiek Bosnië-Herzegovina formeel erkend door de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten. Op 22 mei 1992 werd Bosnië-Herzegovina lid van de Verenigde Naties. In juli 1992 vormden de Bosnische Kroaten, geleid door Mate Boban, een eigen republiek, de Kroatische Republiek van Herzeg-Bosna, en eisten 30% van het grondgebied in West-Herzegovina en Centraal-Bosnië op. De internationale gemeenschap nam een aantal initiatieven om het conflict in Bosnië een halt toe te roepen onder andere door VN troepen naar Bosnië te sturen, een vliegverbod in het Bosnische luchtruim af te kondigen en hulpacties te starten. In oktober 1992 presenteerden Cyrus Vance en Lord Owen, respectievelijk VN-gezant en EG-bemiddelaar, een internationaal vredesplan waarmee gepoogd werd een eerste doorbraak in het conflict te bereiken. Het plan beoogde een indeling van het land in tien autonome provincies, drie Servische, drie Moslim, drie Kroatische en één gezamenlijke hoofdstad: Sarajevo. De Bosnische Kroaten en de Bosniakken ondertekenden het plan en onder druk van de internationale gemeenschap deed ook de Bosnisch Servische leider Karadzic dit. Het plan werd echter op 31 augustus 1993 door het Bosnisch Servische parlement verworpen. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties verklaarde zes gebieden met voornamelijk Moslim-bevolking tot "veilige gebieden" , die onder de bescherming kwamen te staan van UNPROFOR .

De oorlog werd voortgezet en op grote schaal kwamen meldingen binnen van gevangennemingen, etnische zuiveringen en georganiseerde verkrachtingen in alle gebieden van Bosnië-Herzegovina. In reactie op deze beschuldigingen stelde de VN Mensenrechten Commissie dat de Bosnische Serviërs de grootste verantwoordelijkheid droegen voor deze mensenrechtenschendingen. In januari 1993 namen de gevechten tussen Bosnische regeringstroepen en Kroatische separatisten in Herzegovina in intensiteit toe. In september 1993 riep Fikret Abdic de Autonome Provincie van West-Bosnië uit, bestaande uit de gemeente Velika Kladusa en enkele noordelijke gedeelten van de gemeente Cazin. Abdic schaarde zich aan de zijde van de Bosnische Serviërs en de Kroatisch Servische troepen om de macht over de regio te krijgen. Als gevolg van de beschietingen van de markt in het centrum van Sarajevo begin 1994 door Servische troepen dreigden de VN een militaire interventie uit te voeren. Op Russisch initiatief werd een staakt-het-vuren rond Sarajevo afgekondigd.

Op 18 maart 1994 werd de Washington Overeenkomst gesloten tussen de vertegenwoordigers van de Bosniakken en de Bosnische Kroaten, waarbij de Federatie van Bosnië-Herzegovina tot stand kwam. Hiermee kwam er een einde aan de gevechten tussen Kroaten en Moslims in Bosnië-Herzegovina. Ondertussen slaagde het leger van Abdic erin de Autonome Provincie te behouden tot juli 1994 toen het Bosnische leger een succesvolle aanval inzette. Op 18 augustus 1994 kondigde Abdic unilateraal een staakt het vuren af en vluchtte vervolgens met duizenden aanhangers naar de Krajina .

Een tweede vredesplan, gepresenteerd in juli 1994 door de Contact Groep (Frankrijk, Duitsland, de Russische Federatie, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten) was gebaseerd op een territoriale verdeling tussen de Moslim-Kroatische Federatie (51% van het grondgebied toegekend) en de Republika Srpska (49% toegekend). De presidenten Izetbegovic van Bosnië-Herzegovina en Tudjman van Kroatië (voor de Bosnische Kroaten) accepteerden het plan, maar de Bosnische Serviërs, die op dat moment 70% van het grondgebied van Bosnië-Herzegovina controleerden, weigerden zoveel grondgebied prijs te geven. Dientengevolge werd het plan op 1 september 1994 verworpen.

In oktober 1994 veroverden de Bosnische Serviërs veel van het gebied rondom

Bihac. Soldaten uit het leger van Abdic keerden in november 1994 terug uit Kroatië om te vechten aan de zijde van de Bosnische Serviërs, hetgeen in december 1994 leidde tot de terugkeer van vele Abdic aanhangers uit de vluchtelingenkampen Batnoga en Turanj in Kroatië. Het Bosnische leger veroverde de regio met behulp van de Kroatische strijdkrachten in augustus 1995, wat leidde tot een tweede vluchtelingenstroom van Abdic aanhangers naar de vluchtelingenkampen in Kroatië. Ongeveer 22.000 vluchtelingen vonden onderdak in de Kuplensko en Gascini kampen in Kroatië. Op 27 mei 1995 richtte Abdic zijn politieke partij op, de DNZ.

In juli 1995 werden de moslimenclaves Srebrenica en Zepa door de Bosnische Serviërs ingenomen. Op 28 augustus 1995 werden 37 mensen gedood als gevolg van een granaatinslag op het marktplein in Sarajevo. Op 30 augustus 1995 begon de NAVO de Operation Deliberate Force (ODF), bestaande uit massale en systematische luchtaanvallen op Servische stellingen. ODF werd gestaakt op 20 september 1995 en op 12 oktober 1995 kwam er na bemiddeling van de VS een staakt-het-vuren. Op 1 november 1995 startte het overleg tussen Izetbegovic, Milosevic en Tudman op de luchtmachtbasis bij Dayton in Ohio.

De vredesovereenkomst van Dayton

Op 21 november 1995 kwam na ruim drie jaar oorlog een vredesregeling voor Bosnië-Herzegovina tot stand. In het vredesakkoord van Dayton werd bepaald dat Bosnië-Herzegovina bleef bestaan als één staat met twee entiteiten: de Moslim-Kroatische Federatie en de Republika Srpska, respectievelijk 49% en 51% van het grondgebied.

Annex 10 van het Dayton-akkoord voorziet in de benoeming van een Hoge Vertegenwoordiger (HV). De Hoge Vertegenwoordiger beschikt over een eigen kantoor, Office of the High Representative (OHR). De Hoge Vertegenwoordiger staat de partijen bij in de implementatie van het civiele gedeelte van het vredesakkoord. Daartoe heeft hij een monitorende, een coördinerende en een faciliterende rol. In december 1997 heeft de Peace Implementation Council (PIC) de bevoegdheden van de Hoge Vertegenwoordiger verruimd, en is deze gemachtigd om ambtenaren en regeringsleiders uit hun functie te ontheffen en om wetten op te leggen.

Op 21 december 1995 is de United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina (UNMIBH) door de Veiligheidsraad opgericht, aanvankelijk voor een periode van één jaar. Het mandaat is inmiddels meerdere malen verlengd. Per 31 december 2002 zal de UNMIBH worden beëindigd. De UNMIBH is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde in Bosnië-Herzegovina.

Overeenkomstig de bepalingen van de militaire annex (1A) van het vredesakkoord werden vanaf 21 december 1995 circa 60.000 man van de Implementation Force (IFOR) onder leiding van de NAVO in Bosnie-Herzegovina gelegerd.

2.2 Staatsinrichting

---
Het Vredesakkoord van Dayton bevat een nieuwe grondwet die de voormalige deelrepubliek Bosnië-Herzegovina van de SFRJ definieert als één staat en de aanduiding 'republiek' weglaat. Deze staat bestaat uit twee entiteiten: de Federatie van Bosnië-Herzegovina en de Republika Srpska. Beide entiteiten hebben een eigen president, eigen regering en eigen parlement. De Federatie is verdeeld in tien kantons met elk een eigen parlement. Functies en bevoegdheden die in het Akkoord niet expliciet aan de centrale instituties van Bosnië-Herzegovina zijn toegeschreven, worden overgedragen aan de entiteiten. Binnen de Federatie geldt daarnaast dat functies en bevoegdheden die niet expliciet aan haar zijn toegeschreven, toekomen aan de kantons. De grondwet van Bosnië-Herzegovina voorziet in het opzetten van een onafhankelijke rechterlijke macht.

Brcko

Op 5 maart 1999 heeft het internationale arbitragetribunaal, bestaande uit vertegenwoordigers van beide entiteiten en onder leiding van een internationale arbiter, Robert Owen, uitspraak gedaan over de status van Brcko. Het tribunaal besloot tot de instelling van een speciaal district, waarbij al het grondgebied van de vooroorlogse gemeente Brcko door beide entiteiten wordt gedeeld, een condominium. Brcko wordt "Brcko District of Bosnia and Herzegovina genoemd en wordt bestuurd door een democratisch verkozen, multi-etnisch lokaal bestuur onder de directe supervisie van de Brcko (internationale) toezichthouder, Henry L. Clarke. Het multi-etnische bestuur bestaat uit een districtsparlement, een gekozen uitvoerende raad, een onafhankelijke uitvoerende rechterlijke macht en een aparte politiemacht. Het district is gedemilitariseerd en de bewoners van het district zijn vrijgesteld van militaire dienstplicht. Militaire troepen van beide entiteiten hebben recht van doorgang.

In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de inrichting van de wetgevende en de uitvoerende macht in Bosnië-Herzegovina en in beide entiteiten.

De centrale regering van Bosnië-Herzegovina bestaat uit een Presidium van drie leden en een Ministerraad. De drie leden van het Presidium zijn: Zivko Radisic (Bosnische Serviër; gekozen uit de RS), Beriz Belkic (Bosniak, gekozen uit de Federatie, de huidige voorzitter) en Jozo Krizanovic (Bosnische Kroaat, gekozen uit de Federatie). De Ministerraad bestaat uit zes ministers, waaronder de voorzitter (Premier), thans Dragan Mikerevic. Iedere acht maanden rouleert het voorzitterschap.

De centrale regering is verantwoordelijk voor het buitenlands beleid, buitenlandse handel, invoerrechten, immigratiebeleid, monetaire politiek, internationaal recht, handhaving van het inter-entiteits-recht, luchtvaart, communicatie, de financiën op staatsniveau en de financiering van buitenlandse verplichtingen en het aangaan van overeenkomsten met andere staten of internationale organisaties.

De Parlementaire Assemblee bestaat uit twee kamers: het Huis van Afgevaardigden en de Volkskamer. Het Huis van Afgevaardigden telt 42 leden waarvan 28 uit de Federatie en 14 uit de Republika Srpska. De leden worden direct gekozen. De Volkskamer telt 15 leden waarvan vijf Bosniakken, vijf Bosnische Kroaten en vijf Bosnische Serven. De Moslims en de Bosnische Kroaten komen uit de Volkskamer van de Federatie en de Bosnische Serven worden gekandideerd door de Nationale Assemblee van de Republika Srpska. Besluiten in de Assemblee worden genomen met meerderheid van stemmen. In deze meerderheid moeten beide entiteiten ten minste voor één derde deel vertegenwoordigd zijn. Tevens bestaat voor elk van de samenstellende etnische groepen een vetorecht indien een voorstel indruist van het 'vitaal' belang van een etnische groep. Een voorstel kan na een veto van het Huis van Afgevaardigden alleen nog worden aangenomen, indien een meerderheid van ieder van de drie etnische groepen uit de Volkskamer het voorstel goedkeurt.

De Federatie heeft een alternerend presidentschap. Thans is Karlo Filipovic (SDP) president en is Safet Halilovic (SzBiH) vice-president. De regering van 12 ministers staat onder leiding van een premier, Alija Behmen (SDP). Het Parlement van de Federatie bestaat uit een Huis van Afgevaardigden met 140 leden, en een Volkskamer met 30 Bosniakken, 30 Bosnische Kroaten en 20 leden van andere etnische afkomst.

De Republika Srpska kent een president en een vice-president die direct worden gekozen voor een termijn van vier jaar. Thans is Mirko Sarovic president en is Dragan Cavic vice-president. De regering van 17 ministers staat onder leiding van een premier, Mladen Ivanic. De Nationale Assemblee van de Republika Srpska wordt gekozen op basis van een evenredige vertegenwoordiging en telt 83 leden.

In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de inrichting van de rechterlijke macht.

Op 30 november 2000 is het mandaat van de UNMIBH Judicial Assessment Programme (JSAP) beëindigd. Het JSAP voerde in samenwerking met de Hoge Vertegenwoordiger een programma van juridische hervormingen uit, waarin het JSAP verantwoordelijk was voor het monitoren en het beoordelen van het rechtssysteem. De taken van de JSAP zijn overgenomen door de Hoge Vertegenwoordiger. De Independent Judicial Commission (IJC) is in november 2000 opgericht door de Hoge Vertegenwoordiger en is onder een nieuw mandaat sinds maart 2001 als leidend internationaal juridisch bureau, verantwoordelijk voor de implementatie van juridische hervormingen en voor de bevordering van de rechtsgang in Bosnië-Herzegovina.

Om deze doelstellingen te bereiken treedt de IJC op als adviseur juridische zaken van de Hoge Vertegenwoordiger en zonodig aanbevelingen doen voor het gebruik van zijn bevoegdheden. Verder is de IJC belast met het monitoren van de juridische herzieningcommissies, welke belast zijn met het monitoren van rechters en openbare aanklagers, en is de IJC bevoegd om in te grijpen in het werk van de herzieningcommissies. Voorts is de IJC bevoegd om gerechtelijke procedures op te schorten tot de Hoge Vertegenwoordiger een besluit heeft genomen. Ten slotte heeft de IJC toegang tot informatie van rechters, openbare aanklagers, verwante ministeries en de juridische commissies en raden.

De tot dusverre geboekte resultaten met de hervorming van de rechterlijke macht zijn voor de Hoge Vertegenwoordiger aanleiding geweest een nieuwe screening procedure in het leven te roepen, waaraan alle leden van de rechterlijke macht zullen worden onderworpen. De IJC zal worden omgevormd tot een High Judicial Council, die zal bestaan uit vooraanstaande Bosnische en buitenlandse juristen. Voorts zal gewerkt worden aan nieuwe wetboeken voor burgerlijke rechtsvordering en strafrechtsvordering.

Artikel 6 van de grondwet voorziet in een Constitutioneel Hof voor Bosnië-Herzegovina, bestaande uit negen leden; vier rechters uit de Federatie, twee uit de Republika Srpska en drie internationale rechters. Het Constitutionele Hof dient te controleren of de grondwetten en de wetgeving van de Federatie en de Republika Srpska in overeenstemming zijn met de grondwet van de staat. Dit gebeurt op verzoek van de leden van het presidentschap, de voorzitter van de Raad van Ministers, de voorzitter van één van de Kamers van het Parlementaire Assemblee, door één vierde deel van de leden van één van de Kamers of door één vierde deel van de Parlementen op entiteitsniveau.

Het Constitutionele Hof heeft de exclusieve bevoegdheid om ten principale te oordelen over constitutionele geschillen tussen de staat Bosnië-Herzegovina en één of beide entiteiten. Daarnaast biedt het Hof een appèlmogelijkheid die ertoe dient uitspraken van enig ander hof in Bosnië-Herzegovina te toetsen aan de nationale grondwet. Ten slotte kunnen andere gerechtshoven zaken bij het Hof aanhangig maken om te laten controleren of een wet in overeenstemming is met onder meer de nationale grondwet of het Europees Verdrag tot Bescherming van de rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden en de Protocollen.

Beslissingen van het Constitutionele Hof zijn onherroepelijk en bindend.

Constitutioneel Hof

Het Constitutionele Hof van de Federatie bestaat uit negen rechters; zes rechters uit Bosnië-Herzegovina (twee Bosniakken, twee Bosnische Kroaten en twee Bosnische Serviërs) en drie internationale rechters die worden benoemd door het Internationale Hof van Justitie in Den Haag. Zij worden gekozen voor een periode van vijf jaar.

Het Constitutionele Hof heeft de bevoegdheid te oordelen in geschillen tussen de kantons, tussen een kanton en de regering van de Federatie, tussen een gemeente en het kanton waartoe het behoort, tussen de gemeente en de regering van de Federatie en tussen of binnen de instituties van de regering van de Federatie onderling. Het Hof dient vast te stellen of wet- of regelgeving in overeenstemming is met de Grondwet van de Federatie. Op federaal niveau kunnen klachten worden ingediend door de president, vice-president, de premier of door één derde deel van het Parlement. Op kantonaal niveau kunnen klachten worden ingediend door de Premier, door de kantonale president of door één derde deel van het kantonale assemblee.

Overige rechtspraak

Rechtspraak is op kantonaal niveau geregeld. In de Federatie gelden de gemeentelijke rechtbanken als rechtbank van eerste aanleg indien de strafmaat voor een delict minder dan 15 jaar gevangenisstraf bedraagt. Tegen een beslissing van een gemeentelijke rechtbank is beroep mogelijk bij een kantonale rechtbank. Indien de strafmaat hoger is dan 15 jaar gevangenisstraf, dient de kantonale rechtbank als rechtbank van eerste aanleg. Hoger beroep is vervolgens mogelijk bij het federale Hooggerechtshof. Ook kan het federale Hooggerechtshof zich buigen over uitzonderlijke zaken, waarbij de kantonale rechtbank reeds als appèlrechtbank heeft gediend.

Constitutioneel Hof

De Republika Srpska heeft een Constitutioneel Hof, bestaande uit vijf etnisch Servische rechters. Zowel individuen als organisaties kunnen zaken bij dit Hof aanhangig maken.

Overige rechtspraak

Ook in de Republika Srpska dienen de gemeentelijke rechtbanken als rechtbank van eerste aanleg, waarna men in appèl kan gaan bij de districtsgerechtshoven. Bij bijzonder zware delicten kan het districtsgerechtshof in eerste aanleg de zaak behandelen.

Tegen een beslissing in eerste aanleg van het districtsgerechtshof is beroep mogelijk bij het Hooggerechtshof. Daarnaast kan, net als in de Federatie, het Hooggerechtshof zich buigen over uitzonderlijke zaken waarbij het districtsgerechtshof reeds als instantie van appèl heeft gediend.

2.3 International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia (ICTY)
---
Het International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia, in Nederland ook het Joegoslaviëtribunaal genoemd, is door de VN Veiligheidsraad opgericht op 25 mei 1993 en heeft tot taak personen te vervolgen die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië sinds 1991. Het vredesakkoord van Dayton bevestigde de prominente positie van het Joegoslaviëtribunaal.

Van de zijde van de Republika Srpska bestond tot oktober 2001 geen samenwerking met het ICTY. In oktober 2001 is in de Republika Srpska een Wet op Samenwerking met het ICTY aangenomen. Daarna heeft de Republika Srpska 12 zaken van Bosnische Serviërs die verdacht werden van oorlogsmisdaden, overgedragen aan het ICTY. Van de 27 personen die openbaar zijn aangeklaagd, woont het merendeel in de Republika Srpska. De Republika Srpska heeft geen poging gedaan om de door het Tribunaal aangeklaagden te arresteren. In de Federatie bestaat er van de zijde van de Kroatische autoriteiten evenmin samenwerking met het ICTY. De Moslim autoriteiten in de Federatie staan welwillend tegenover samenwerking met het ICTY.

Op 12 februari 2002 is het proces tegen Slobodan Milosevic begonnen. Hij is beschuldigd van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in Kroatië en Kosovo en van genocide en oorlogsmisdaden in de Bosnische oorlog.

2.4 Politieke ontwikkelingen

---
Sinds de ondertekening van het Vredesakkoord van Dayton werd de politiek in Bosnië-Herzegovina gedomineerd door nationalistische politieke partijen en politieke programma's die steunden op etnische principes. Hoewel na de verkiezingen van 11 november 2000 een keerpunt lijkt te zijn bereikt en met een regeringscoalitie van gematigde partijen een belangrijke voorwaarde lijkt te zijn geschapen om te komen tot een omslag in het politieke denken, is de politieke stroming binnen de entiteiten nog immer overheersend gericht op de opdeling langs etnische grenzen. Pogingen om staatsinstituties een grotere invloed te geven ten opzichte van de entiteiten stuitten op verzet.

Verkiezingen Bosnië-Herzegovina

Sinds het vredesakkoord van Dayton hebben op 11 november 2000 de derde algemene verkiezingen plaatsgevonden. Er werd gekozen voor het Huis van Afgevaardigden in Bosnië-Herzegovina, voor de Parlementen in beide entiteiten, de president en vice-president van de Republika Srpska, de kantonale Assemblees in de Federatie en het gemeentebestuur van Sarajevo. De verkiezingen, die door de OVSE waren georganiseerd en ook onder toezicht van de OVSE stonden, zijn eerlijk en vrij verlopen. Wel is door de HDZ een referendum georganiseerd op de verkiezingsdag, hetgeen een schending betekende van de 'stilte op de verkiezingsdag'.

Bijna vier maanden na de verkiezingen heeft het Huis van Afgevaardigden op 22 februari 2001 de nominatie van de Bosnische Kroaat Bozidar Matic (SDP) als voorzitter van de Ministerraad op staatsniveau bevestigd. Het Huis keurde eveneens de ministerraad goed, uitsluitend bestaande uit leden van de Alliantie voor Verandering, een coalitie van de SDP en de SbiH en acht andere kleine gematigde partijen , dus zonder de nationalistische (oorlogs)partijen (SDS, SDA en HDZ). Deze nationalistische partijen zijn daarmee voor het eerst sinds het Vredesakkoord van Dayton niet meer in de Bosnische regering vertegenwoordigd.

Ook de regering van de Federatie bestaat uit partijen, behorend tot de Alliantie voor Verandering.

In de Republika Srpska wist de nationalistische Servische Democratische Partij (SDS) een groot deel van de stemmen te winnen, maar onder internationale druk maakt deze partij geen deel uit van de regering van Bosnië-Herzegovina. Wel blijft de SDS met een groot aantal zetels in het Huis van Afgevaardigden een machtsfactor. Ook in de meeste gemeenten van de Republika Srpska bleef de SDS de controle behouden.

De gemeenteverkiezingen en de kantonale verkiezingen hebben in de Moslim delen van de Federatie grote winst gebracht voor de Sociaal Democratische Partij, ten koste van de nationalistische Bosniak Partij van Democratische Actie (SDA), ook al is deze partij in sommige kantons nog de grootste partij. In de Kroatische delen heeft echter de nationalistische Kroatische Democratische Unie (HDZ) zijn positie behouden.

Kroatisch zelfbestuur

Als gevolg van de verkiezingsuitslag en de vorming van de Alliantie voor Verandering maakte de HDZ van Ante Jelavic geen deel meer uit van de regering. Ante Jelavic stelde dat de nationale belangen van de Bosnische Kroaten in gevaar kwamen en op 3 maart 2001 kondigde hij daarom een onwettig en met het Akkoord van Dayton in strijd zijnde 'Kroatisch zelfbestuur' in Bosnië-Herzegovina aan.

Het 'Kroatisch zelfbestuur' leek de proclamatie van een derde entiteit binnen Bosnië-Herzegovina, waaraan de competenties van de Federatie werden toegeschreven, zoals de oprichting van een parallelle wetgevende en uitvoerende macht. Ante Jelavic (HDZ) verklaarde dat het besluit zou worden ingetrokken als de internationale gemeenschap en vertegenwoordigers van de Moslims en de Serven akkoord gingen met een volledige herziening van het Dayton akkoord. Als gevolg van deze onbuigzaamheid werd Ante Jelavic op 7 maart 2001 door de Hoge Vertegenwoordiger uit zijn ambt gezet en maakt hij niet langer deel uit van het driekoppig presidium van Bosnië-Herzegovina.

Nadat de Hoge Vertegenwoordiger in april de controle over de Hercegovacka banka, de grootste financier van het Kroatische zelfbestuur, had overgenomen en nadat de Kroatische vernieuwingsgezinde regering zowel de morele als financiële steun aan het Bosnisch-Kroatische separatisme had beëindigd, werd eind 2001 het 'Kroatisch zelfbestuur' niet langer openlijk nagestreefd door de HDZ. Niettemin blijven de nationalistische krachten een niet te onderschatten factor. Met enige regelmaat wordt gespeculeerd op het ontstaan van een "derde Kroatische entiteit" binnen Bosnië-Herzegovina.

Door het verwijderen door de Hoge Vertegenwoordiger van Ante Jelavic uit zijn politieke ambt en door het vertrek van Alija Izetbegovic wegens gezondheidsredenen, ontstonden twee vacatures in het driekoppig presidium van Bosnië-Herzegovina. Het electorale succes van de Alliantie voor Verandering maakte het mogelijk naast Zivko Radisic, twee leden van de coalitie, Beriz Belkic (SBiH) en Jozo Krizanovic (SDP), in het presidium te installeren.

Kieswet

Op 23 augustus 2001 is de kieswet aangenomen door het parlement van Bosnië-Herzegovina. Ruim vijf jaar heeft het geduurd voordat deze wet werd aangenomen. Etnische geschillen hadden dat lange tijd verhinderd. De nieuwe coalitie en het nieuwe presidium boekten echter snel resultaat. De kieswet is voor Bosnië-Herzegovina belangrijk omdat het land op basis hiervan op 5 oktober 2002 voor het eerst sinds de oorlog zelf algemene verkiezingen kan organiseren, hetgeen tot dusver onder gezag van de OVSE geschiedde. Tevens was de aanname van de kieswet de voorwaarde voor de toetreding van Bosnië-Herzegovina tot de Raad van Europa. Deze heeft in april 2002 zijn beslag gekregen.

Special Parallel Relationship

Overeenkomstig het Akkoord van Dayton is op 5 maart 2001 een 'Special Parallel Relationship' verdrag getekend tussen de Federale Republiek Joegoslavië en de Republika Srpska van Bosnië-Herzegovina. Het verdrag heeft inmiddels twee Annexen: één voor defensiekwesties en één voor sportsamenwerking. Het verdrag is getekend met goedkeuring van de Hoge Vertegenwoordiger maar zonder de regering van Bosnië-Herzegovina te raadplegen.

Hoewel het formeel mogelijk is voor de entiteiten om bilaterale verdragen te tekenen met andere landen, is in dit geval duidelijk geworden dat de Republika Srpska geen bemoeienis wil van de regering van Bosnië-Herzegovina in zaken die onder de bevoegdheid van de entiteit vallen. Anderzijds heeft de regering van Bosnië-Herzegovina de Republika Srpska beschuldigd van het overschrijden van deze bevoegdheid door onderdelen in het Verdrag op te nemen die op staatsniveau liggen.

Woensdag 27 maart 2002 is door de Bosnische politieke leiders een akkoord gesloten over de herziening van de grondwetten van de entiteiten, waardoor de drie samenstellende etnische groepen in het land gelijke rechten krijgen. Het akkoord is getekend door de SDP, de SbiH en de NHI. De delegatie van de Republika Srpska - de SDS, de PDP, de SNSD en SPRS - heeft het akkoord getekend, maar onder voorbehoud van een tweetal nader uit te werken aspecten: de verdediging van het 'vitale' belang van de etnische groep bij de parlementaire besluitvorming en de formatie van de regering van de Republika Srpska. De HDZ en de SDA hebben het akkoord niet getekend.

Implicatie van deze grondwetswijziging is dat de drie bevolkingsgroepen en de "anderen" moeten worden opgenomen in de bestuurlijke organen van de entiteiten. Dit is met name van belang in gebieden waar minderheden in grote getale terugkeren, daar zij nu in de bestuurslagen vertegenwoordigd kunnen worden waar dat tot voor kort nauwelijks mogelijk was. Dit geldt voornamelijk in de Republika Srpska.

De kern van de discussie wordt gevormd door een aantal uitspraken van het Constitutionele Hof dat het in de grondwet van Bosnië-Herzegovina neergelegde beginsel dat de staat wordt gevormd door Kroaten, Serviërs, Bosniakken en Anderen, ook in de grondwetten van de twee entiteiten moet worden vastgelegd. Thans zijn de constituerende bevolkingsgroepen van de Federatie de Bosniakken en de Kroaten, en van de Republika Srpska: de Serviërs.

Door verzet van de SDA en HDZ was het niet mogelijk een tweederde meerderheid voor incorporatie van het politieke akkoord van 27 maart in het Huis van Afgevaardigden van de Federatie te behalen. De Hoge Vertegenwoordiger zag zich derhalve genoodzaakt de constitutionele amendementen aan de Federatie op te leggen. Het Huis van Afgevaardigden van de Republika Srpska heeft het akkoord nagenoeg geheel aanvaard, zodat de Hoge Vertegenwoordiger slechts op enige meer ondergeschikte punten behoefde in te grijpen.

2.5 Veiligheidssituatie

---
Reeds geruime tijd is de stabiliteit en de algehele veiligheid in Bosnië-Herzegovina gewaarborgd, in belangrijke mate dankzij de aanwezigheid van de Stabilization Force (SFOR), onder leiding van de NAVO.

Geweldsincidenten komen nog voor en zijn in vrijwel alle gevallen gerelateerd aan minderhedenterugkeer . Sommige terugkerende minderheden zijn in de verslagperiode slachtoffer geworden van zowel discriminatie als van gewelddadige incidenten. Niettemin is het aantal geweldsdelicten iets gedaald. Dit is significant daar de terugkeer van minderheden in 2001 bijna is verdubbeld in vergelijking met de geregistreerde terugkeer van minderheden in 2000. In de Federatie bleef het met name bij verbaal geweld en een enkele vernieling. In de Republika Srpska is in de gemeenten van Srebrenica en Bijeljina een toename waargenomen in terugkeer-gerelateerd geweld, waaronder het in brand steken van huizen, bomaanslagen, mishandeling en moord. Ook was het aantal aangiftes van geweldsincidenten in de Republika Srpska twee keer zo hoog als dat in de Federatie.

Omdat de veiligheidsituatie in Bosnië-Herzegovina in belangrijke mate samenhangt met de minderhedenterugkeer, wordt hier in hoofdstuk 3.1 afzonderlijk aandacht aan geschonken (Terugkeer van Vluchtelingen en Ontheemden / Veiligheid).

Nadat het eenjarig mandaat van de Implementation Force (IFOR) in december 1996 werd beëindigd, werd direct daarop volgend aan de Stabilization Force (SFOR) het mandaat verleend om onder leiding van de NATO de militaire bepalingen van het Dayton akkoord (annex 1a) te implementeren, te weten: een veilige omgeving creëren voor de implementatie van het akkoord. Verder assisteert het de UNMIBH bij het integreren van de politiediensten en het versterken van hun professionalisme, begeleidt het samenwerkingsproces van de commandostructuren van de twee legers van Bosnië-Herzegovina en verleent het steun aan de professionalisering van het leger. Tevens verleent SFOR steun aan UNHCR bij de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden naar Bosnië-Herzegovina. Spanningen tussen etnische groepen, met name in de Republika Srpska, blijven een zorg en SFOR is niet altijd in staat geweest daar adequate bescherming te bieden.

De troepenmacht van SFOR is sinds het vredesakkoord van Dayton gereduceerd tot ongeveer 18.000 man, terwijl de aanvangscapaciteit ruim 60.000 man bedroeg. Mede gelet op de relatief stabiele en rustige situatie wil de NAVO het aantal militairen nog in 2002 terugbrengen tot 12.000, overigens onder handhaving van het huidige takenpakket.

Inmiddels is het mandaat van UNMIBH verlengd tot 31 december 2001, waarna het definitief zal worden beëindigd en waarna haar politionele taak door de EU zal worden overgenomen. SFOR is geautoriseerd gedurende dezelfde periode in het land te opereren.

De politiemachten van beide entiteiten zijn gescheiden en ressorteren onder de afzonderlijke ministeries van Binnenlandse Zaken van beide entiteiten. Overeenkomstig annex 11 van het Akkoord van Dayton is door de VN Veiligheidsraad een Verenigde Naties International Police Task Force (IPTF) in het leven geroepen.

Omdat de problemen inzake veiligheid in Bosnië-Herzegovina in vrijwel alle gevallen gerelateerd zijn aan minderhedenterugkeer, en de politiebescherming een belangrijke rol speelt bij de mogelijke oplossing van die problemen, wordt voor verdere informatie aangaande het functioneren van de politie verwezen naar hoofdstuk 3.1.

Als gevolg van de verlenging van het mandaat van de UNMIBH zal ook de International Police Task Force (IPTF), opererend onder de UNMIBH, nog tot 31 december 2002 zijn taken vervullen. Daarna zullen de VN, en daarmee de IPTF, eind 2002 uit Bosnië-Herzegovina dienen te worden teruggetrokken. Het lijkt uitgesloten dat de politiediensten tegen die tijd op eigen benen kunnen staan. Derhalve heeft de EU inmiddels besloten verantwoordelijkheid te nemen voor de vorming van een opvolger van de IPTF. De European Union Police Mission (EUPM) zal op 1 januari 2003 operationeel worden. Om een goede overgang te garanderen werken IPTF en EUPM in Bosnië-Herzegovina inmiddels in Bosnië-Herzegovina aan de overdracht. De EU zal niet alleen politietaken van de VN overnemen, maarin samenwerking met OHR en OVSE ook de rechtshandhaving en de verbetering van het justitiële apparaat.

Een belangrijke taak van de IPTF is de hervorming van de lokale politie, waarbij de doelstelling een interetnische politiemacht is die is ontdaan van politieke invloed. Hiertoe wordt het personeel van de politie een breed opleidingspakket opgelegd en heeft de IPTF een monitorfunctie. Bovendien heeft de IPTF de mogelijkheid om personeel uit de functie te ontheffen indien deze in overtreding zijn. Een eenheid van de IPTF in Den Haag scant de namen van alle politiebeambten aan de hand van het ICTY bestand om zo oorlogsmisdadigers die in politiedienst zijn, op te sporen. Daarbij dient de IPTF conform zijn mandaat specifieke aandacht te schenken aan de bescherming van de mensenrechten. Schendingen van de mensenrechten van de zijde van de lokale politie kunnen door de IPTF onderzocht worden.

Inmiddels hebben de locale politiediensten een groot deel van de opleidingen afgesloten en wordt vooruitgang geboekt op het terrein van de hervorming. Zo heeft de IPTF in het jaar 2001 69 politiefunctionarissen uit de functie ontheven wegens ernstige overtredingen. Dit is aanzienlijk meer dan in voorgaande jaren. In juni 2001 zijn in Bijelina in de Republika Srpska de politiecommissaris en de plaatsvervangend commissaris door de minister van Binnenlandse Zaken in de Republika Srpska ontslagen wegens de ontoereikende reactie op incidenten gerelateerd aan minderhedenterugkeer.

Ondanks de inzet van de IPTF blijven de politiemachten in beide entiteiten voor het merendeel mono-etnisch. In de kantons van de Federatie heeft de IPTF gestaag vooruitgang geboekt. In november 2001 bestond de politiemacht voor 11,3 % uit leden van een etnische minderheid. De politiemacht in de Republika Srpska blijft hier met 3,2% van het aantal leden behorend tot de etnische minderheid bij achter. Ook de diplomering van politieofficieren gaat in de Republika Srpska langzamer.

In de New York Declaration van 15 november 1999 verplichtten de leden van het presidentschap zich onder andere tot de oprichting van een grenspolitie op staatsniveau (State Border Service) die naast en in samenwerking met de entiteitautoriteiten moet opereren. Op 24 november 1999 legde het presidentschap een ontwerpwet voor aan het parlement. Omdat dit echter niet in staat bleek om de wet aan te nemen, zag de Hoge Vertegenwoordiger zich januari 2000 genoodzaakt om de wet op te leggen.

De State Border Service is een volledig multi-etnische politiedienst belast met het bewaken van de buitengrens van de staat Bosnië-Herzegovina en is essentieel in de strijd tegen smokkel, (georganiseerde) misdaad, illegale (im)migratie en de strijd tegen het terrorisme. Inmiddels wordt 71 % van de 1600 kilometer lange grens door de State Border Service gecontroleerd, en ook de vliegvelden van Sarajevo en Banja Luka. De volledige implementatie van de State Border Service wordt eind 2002 verwacht.

Moslim-Kroatische Federatie

Agencija za Iztrazivanje i Dokumentacije (AID) is de Moslim-inlichtingendienst. Deze dienst is opgericht in januari 1996 en heeft ongeveer 1300 mensen in dienst. De dienst staat formeel onder parlementaire controle, maar in de praktijk wordt die niet uitgeoefend. Het hoofd van de dienst wordt door de president benoemd en heeft de positie van minister. Tot het takenpakket behoren onder andere informatievergaring omtrent Moslim-oppositieleiders, politieke en militaire activiteiten in de Republika Srpska en militaire activiteiten in de FRJ en Kroatië. De AID beschikt over opleidingscentra ten behoeve van antiterroristische activiteiten.

Op 22 mei 2002 zijn de AID en de Bosnisch-Kroatische inlichtingendienst (SNS) samengevoegd tot één inlichtingendienst van de Federatie van Bosnië-Herzegovina.

Republika Srpska

De Staatsveiligheidsdienst van de Republika Srpska (RDB) is verantwoordelijk voor alle civiele- en contra-inlichtingen. Onder de RDB ressorteert een aantal gespecialiseerde eenheden zoals de binnenlandse en buitenlandse veiligheidsdienst. Het hoofdkwartier bevindt zich in Bijeljina. Veel officieren zijn afkomstig uit het Bosnisch-Servische leger. Rekruten worden
3 tot 6 maanden getraind op de politieacademie van Banja Luka.
In Bosnië-Herzegovina bestonden tot oktober 1996 officieel drie gescheiden legers met aparte defensiebegrotingen: het Bosniak-regeringsleger (Armija Bosnië-Herzegovina), het Bosnisch-Kroatische leger (Hrvatsko Vijece Obrane) en het Bosnisch-Servische leger.

Moslim-Kroatische Federatie

In mei 1996 is onder Dayton een overeenkomst gesloten waarmee het Armija Bosnië-Herzegovina en het HVO werden samengevoegd tot een federaal leger dat inmiddels is teruggebracht tot 24.000 man. Het leger van de Federatie is verdeeld in twee componenten, een Bosniak en een Bosnisch Kroatisch. Alleen in het hoofdkwartier zijn beide etniciteiten vertegenwoordigd.

Republika Srpska

Het Bosnisch-Servische leger, Vojska Republike Srpske (VRS), is de militaire arm van de Republika Srpska. Bij de reorganisatie en inkrimping van het Bosnisch-Servische leger werd een groot aantal, goed opgeleide militairen overgeheveld naar eenheden van de speciale en reguliere politie. Inmiddels bestaat het VRS uit ongeveer 10.000 militairen.

De militaire uitgaven in Bosnië-Herzegovina vormen een zware economische last. De defensiebudgetten bedragen ongeveer 10% van het bruto binnenlands product in de Federatie en 6 % in de Republika Srpska. Dit is zeer hoog voor een land in vredestijd. Om deze lasten te verlichten heeft de VN aangedrongen op samenwerking van de twee legers en een verdere inkrimping van de troepenmachten. Hierin lijkt, met name na een actie van de OVSE, schot te komen.

2.6 Sociaal-economische situatie

---
De sociaal-economische situatie in Bosnië-Herzegovina is ondanks enige economische groei, nog altijd niet goed. Behalve de naoorlogse problemen die het land kent, staat Bosnië-Herzegovina aan het begin van de overgang van een centraal geleide economie naar een markteconomie. De economische groei in Bosnië-Herzegovina bedroeg in 2001 ongeveer 5%. Industriële productie is in 2001 in de Federatie gestegen met 12% ten opzichte van 2000, maar in de Republika Srpska is de industriële productie met 11,5% gedaald. De inflatie de Federatie bereikte in 2000 een gemiddelde stijging van 1,5% en in 2001
1,7%. In de Republika Srpska was dit 13.6% in 2000 en 6,5% in 2001. De lonen in de Federatie zijn in 2001 met 8,5% gestegen en in de Republika Srpska met 4,7%.

De werkloosheid in de Federatie is bijna 40%, die in de Republika Srpska iets daarboven. Het Bruto Binnenlands Product per capita bedroeg EUR 1270 in 2000 en EUR1365 in 2001.

Van invloed op de werkgelegenheid is de omslag van een rurale naar een urbane samenleving waardoor met name jonge mensen, die tijdens de oorlog gevlucht zijn naar de stad, niet meer terug willen naar hun oude woning, ongeacht de mogelijkheid daartoe. Ook verlaten veel jonge mensen Bosnië-Herzegovina als gevolg van de slechte arbeidsmarkt. Hierdoor verdwijnen veel mensen die bij uitstek geschikt zijn bij te dragen aan de ontwikkeling van de economie, van de arbeidsmarkt. Bovendien wordt zo de vergrijzing van de bevolking versterkt.

De door de Hoge Vertegenwoordiger opgelegde Wet inzake werk en werkloosheidsuitkeringen in de Federatie voorziet in een werkloosheidsuitkering indien afdrachten zijn betaald gedurende 8 maanden aaneengesloten in de laatste 12 maanden, dan wel voor tenminste 8 maanden bij elkaar opgeteld gedurende de laatste 18 maanden.

Problemen rond de sociale voorzieningen en de sociale wetgeving zijn groot. In de Republika Srpska is de centrale regering verantwoordelijk voor de sociale wetgeving, maar in de Federatie zijn de kantons verantwoordelijk voor de sociale wetgeving. Als gevolg daarvan bestaat er grote verdeeldheid in de Federatie, waardoor de sociale wetgeving niet tot stand komt. Toegang tot werk, gezondheidszorg, pensioenen en scholing is een belangrijke voorwaarde voor de duurzaamheid van terugkeer en levert met name problemen voor terugkerende minderheden. Voor meer informatie wordt daarom verwezen naar hoofdstuk 3.3 (Terugkeer van Vluchtelingen en Ontheemden / Duurzaamheid).


2.7 Reisdocumenten

---
In de New York Declaration van 15 november 1999 hebben de drie leden van het presidentschap ingestemd met de ontwikkeling van een uniform, gezamenlijk paspoort. Op 30 november 2000 zijn de eerste nieuwe centrale paspoorten van Bosnië-Herzegovina afgegeven. De vorige paspoorten blijven geldig tot de geldigheidsduur ervan verstreken is. Sinds 30 september 1999 zijn oude SFRJ paspoorten niet langer geldig.

Op de kaft van het vorige paspoort werd niet alleen Bosnië-Herzegovina genoemd, maar ook de entiteit waar de bezitter van het paspoort woonachtig is. Op het nieuwe gezamenlijke paspoort wordt de entiteit niet vermeld. Dit dient om discriminatie te voorkomen en de bewegingsvrijheid van personen te vergroten.

In de RS worden de paspoorten op gemeentelijk niveau verstrekt, in de Federatie op kantonnaal niveau door de respectievelijke Ministeries van Binnenlandse Zaken. Voor het verkrijgen van een paspoort moet in beide entiteiten een bewijs van nationaliteit worden overgelegd en een kopie van een identiteitsbewijs, tezamen met 2 pasfoto's en 50 Konvertibele Marka (KM). Een paspoort wordt in principe alleen aan de houder in persoon afgegeven. Betrokkenen dienen zich in persoon te melden bij de aanvraag en ook bij de afgifte. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt een paspoort aan een derde verstrekt. Het gaat dan met name om zwaar lichamelijk gehandicapte personen. Minderjarigen en personen met psychische problemen moeten vergezeld worden door de ouders of voogd bij de aanvraag en bij de afgifte.

2.8 Samenvatting

---
De staat Bosnië-Herzegovina wordt gevormd door drie etnische groepen en bestaat uit twee entiteiten: de Moslim-Kroatische Federatie en de Republika Srpska. Beide entiteiten hebben hun eigen president, regering en parlement. De centrale regering van Bosnië-Herzegovina bestaat uit een Presidium en een Ministerraad. Het parlement van Bosnië-Herzegovina bestaat uit twee kamers.

De staat en de twee entiteiten beschikken elk over een eigen Constitutioneel Hof. De Federatie en de RS hebben elk een gerechtelijk apparaat.

Hoewel na de verkiezingen van 11 november 2000 de nationalistische partijen geen deel meer uitmaakten van de regering van Bosnië-Herzegovina, werd de politieke besluitvorming nog in belangrijke mate gekenmerkt door etnische verscheidenheid, die daarom vaak moeizaam verliep. De onwettige proclamatie van het Kroatisch zelfbestuur door de voormalige etnisch Kroatische voorman van de HDZ, Ante Jelavic, geeft aan dat ook een deel van de etnisch Kroaten, etnische homogeniteit nastreeft.

De stabiliteit en de algehele veiligheid in Bosnië-Herzegovina zijn sinds enige tijd gewaarborgd, in belangrijke mate dankzij de aanwezigheid van SFOR. De politiemachten van de beide entiteiten worden onder begeleiding van IPTF geherstructureerd en geprofessionaliseerd. Geweldsincidenten zijn in vrijwel alle gevallen gerelateerd aan minderhedenterugkeer.

De sociaal-economische situatie is slecht. Ondanks economische groei en een gematigde inflatie is de werkloosheid groot en is de kwaliteit van de sociale voorzieningen niet toereikend. Etnische minderheden kunnen op de arbeidsmarkt en bij de toegang tot de sociale voorzieningen te maken krijgen met discriminatoire behandeling.


3 Terugkeer van vluchtelingen en ontheemden

---

Direct na de oorlog waren er ongeveer 1,3 miljoen binnenlands ontheemden en ongeveer 1,2 miljoen vluchtelingen, op een totale bevolking van 4,3 miljoen.

Terugkeer van vluchtelingen en ontheemden is een van de speerpunten van het beleid voor de wederopbouw van Bosnië-Herzegovina. Van essentieel belang is het verschil tussen terugkeer van vluchtelingen en ontheemden naar meerderheidsgebied en de terugkeer naar minderheidsgebied. Terugkeer naar een gebied waar de vluchteling behoort tot de etnische meerderheid is voor alle drie de etnische groepen mogelijk en verloopt over het algemeen zonder problemen. De Republika Srpska geldt als meerderheidsgebied voor de Bosnische Serven; kantons 1, 3, 4, 5 en 9 binnen de Federatie gelden als meerderheidsgebied voor de Bosniakken; kantons 2, 8 en 10 gelden als meerderheidsgebied voor de Kroaten; kantons 6 en 7 zijn gemengd Bosniak en Kroatisch.

Politieke obstructie door de nationalistische partijen was vanaf het Vredesakkoord van Dayton een belangrijke belemmering voor terugkeer van vluchtelingen en ontheemden naar minderheidsgebied. Nationalistische politici in Bosnië-Herzegovina wilden de drie gemeenschappen gescheiden houden om zo hun politieke en economische machtsbasis in stand te houden. Het gevolg was een verzet tegen reïntegratie van de vooroorlogse bewoners en obstructie van de implementatie van de eigendomswetgeving. Met name op lokaal niveau uitte dit verzet zich in de slechte controle op het politieapparaat en politieke beïnvloeding van de rechterlijke macht, waardoor de veiligheid van de terugkeerders niet altijd was gegarandeerd.

Naar aanleiding van discriminerende toepassing en verkeerde interpretatie van de eigendomswetgeving door de bevoegde autoriteiten, het uitblijven van uitzettingen na toegewezen claims, gebrek aan veiligheid en gebrek aan duurzaamheid van terugkeer, is in oktober 1999 door de Hoge Vertegenwoordiger een Property Law Implementation Plan (PLIP) gelanceerd. Het PLIP is ontwikkeld door gezamenlijke inspanning van OHR, UNHCR, OSCE, UNMIBH en CRPC . Het plan dient om alle burgers van Bosnië-Herzegovina die gedurende de oorlog hun woning hebben verloren, in staat te stellen deze woning terug te krijgen en duurzaam verblijf na hun terugkeer te garanderen.

Het PLIP is niet zonder succes gebleven. Terugkeer, en met name minderhedenterugkeer, is in de afgelopen twee jaar sterk toegenomen. In het jaar 2000 werden 77.954 terugkeerders geregistreerd, waarvan 67.445 gerekend worden tot minderhedenterugkeer. Hiervan keerden 34.377 personen terug naar de Federatie en 27.558 personen keerden terug naar de Republika Srpska. De overigen keerden terug naar het district Brcko. In 2001 keerden meer dan 92.000 personen die behoren tot minderheden terug, hetgeen een stijging betekent van 36% ten opzichte van het voorgaande jaar. Sinds 1998, het eerste jaar dat de minderhedenterugkeer werd geregistreerd, is een totaal van 287.000 van deze vluchtelingen en binnenlands ontheemden teruggekeerd naar, en binnen Bosnië-Herzegovina. Nog ongeveer 600.000 vluchtelingen en ontheemden verblijven in de regio. Minderhedenterugkeer is niet langer beperkt gebleven tot een aantal gebieden, maar gebeurt naar vrijwel alle gebieden in Bosnië-Herzegovina, ook naar Bosansko, Grahovo, Bijeljina, Prijedor en Srebrenica.

Voor de terugkeer van minderheden is de veiligheid, de duurzaamheid van het verblijf en de implementatie van de eigendomswetgeving van groot belang.

3.1 Veiligheid

---
Bij minderhedenterugkeer naar stedelijk gebied zijn doorgaans weinig problemen te verwachten. Terugkeer naar Sarajevo en Tuzla is veilig voor minderheden. Bij terugkeer naar plattelandsgebieden, met name naar Kroatische gebieden van de Federatie, het Bosniak-Kroatisch kanton 6, en in delen van oostelijk Republika Srpska, vooral in de gemeenten Janja, Bratunac, Vlasenica, Visegrad, Trebinje, Zvornik, Srebrenica en Bijeljina staat de bevolking afwijzend tegen de terugkeer van minderheden en is de veiligheid niet altijd gegarandeerd.

Hoewel er vooruitgang is geboekt bij de hervorming van de politiediensten (zie 2.5.2.1) en de terugkeer van minderheden de afgelopen twee jaar sterk is toegenomen, zijn ook gedurende de verslagperiode terugkerende minderheden slachtoffer geworden van geweld. In het jaar 2000 zijn meer dan 400 aangiftes gedaan bij de IPTF in verband met incidenten tegen terugkerende minderheden. In 2001 is het aantal van dergelijke incidenten nagenoeg gelijk gebleven.

Het aantal incidenten gericht tegen terugkerende minderheden is in de Republika Srpska twee keer zo hoog als in de Federatie, bovendien was de ernst van het geweld in de Republika Srpska groter dan in de Federatie. In de Federatie bleef het met name bij verbaal geweld, en een enkele vernieling. In de Republika Srpska is in de gemeenten van Srebrenica en Bijeljina, waar gebouwd wordt aan huizen voor terugkerenden, een toename waargenomen in het terugkeer-gerelateerde geweld, waaronder het in brand steken van huizen, mishandeling en zelfs enkele bomaanslagen

In verschillende plaatsen in de door Bosnische Kroaten gedomineerde gebieden zoals Stolac en Gacko, en het oosten van de Republika Srpska komt het soms nog voor dat politieagenten onvoldoende bescherming bieden tegen discriminatie of geweld door burgers, of zelfs deelnemen aan geweld tegen minderheden. De IPTF heeft geconstateerd dat de Ministeries van Binnenlandse Zaken in beide entiteiten veelal falen bij het straffen van politiefunctionarissen die in overtreding zijn. Indien politie werd gestraft als gevolg van een overtreding, dan was deze straf vaak mild en opgelegd onder druk van de IPTF. Zelden is een politiebeambte strafrechtelijk vervolgd als gevolg van zijn overtreding. Wel ontheft de IPTF politiefunctionarissen uit hun functie als zij ernstige overtredingen begaan.

3.2 Duurzaamheid van verblijf

---
De slechte sociaal-economische situatie in Bosnië-Herzegovina is van invloed op vrijwel de gehele bevolking in het land, maar kwetsbare groepen zoals terugkerende minderheden lijden er extra onder. Hoge werkloosheid, gebrek aan huisvesting, problemen in de gezondheidszorg, gebrek aan sociale voorzieningen, gebrekkige toegang tot pensioenen, bemoeilijken terugkeer en vooral een duurzaam verblijf.

Huisvesting

Een wezenlijk probleem is het gebrek aan huisvesting. Tijdens de oorlog is ongeveer 25% van de huizen in Bosnië-Herzegovina vernietigd of is ernstig beschadigd, waardoor een tekort aan huizen is ontstaan. Als gevolg hiervan wil een deel van de bevolking niet terugkeren naar hun vooroorlogse woonplaats. Het ontbreekt in beide entiteiten aan fondsen en middelen om dit probleem met bijvoorbeeld nieuwbouw op te lossen. De allocatie van nieuw gebouwde woningen gebeurt veelal op een weinig transparante wijze en de toewijzing lijkt discriminatoir.

Een aanverwant probleem is het gebrek aan alternatieve, tijdelijke opvang voor hen uit hun huis gezet zijn, maar niet kunnen terugkeren naar hun vooroorlogse woning. De autoriteiten op zowel gemeentelijk als regeringsniveau lijken nog niet de volledige verantwoordelijkheid voor de voorziening in en de toewijzing van alternatieve woonruimte op zich te hebben genomen.

In de Republika Srpska zijn tijdens de oorlog in Kroatië vele uit Kroatië afkomstige vluchtelingen opgenomen. Nog ongeveer 35.000 Kroatische vluchtelingen verblijven in het westen van Republika Srpska en bewonen daar huizen van Bosnische staatsburgers. Ten aanzien van hun terugkeer naar Kroatië is weinig vooruitgang geboekt, waardoor zij een groot obstakel vormen voor terugkeer van Bosniërs naar dat gebied.

Arbeid

Bij een werkloosheid rond de 40% in beide entiteiten is het arbeidsperspectief voor alle inwoners van Bosnië-Herzegovina gering. Hoewel in beide entiteiten anti-discriminatie clausules zijn opgenomen in de arbeidswetgeving, worden in de praktijk minderheden gediscrimineerd op grond van etniciteit of politieke voorkeur bij het vinden van werk. Zo worden de weinige kansen op de arbeidsmarkt vergeven aan hen die politieke steun bieden aan de dominante lokale politieke partijen.

Onderwijs

Bij gebrek aan een wet op onderwijs op staatsniveau ligt de verantwoordelijkheid voor het onderwijssysteem op entiteitniveau. Het onderwijs is overwegend verdeeld langs etnische lijnen. Scholieren die behoren tot een etnische minderheid worden vaak geconfronteerd met een vijandige omgeving en een etnisch gekleurd onderwijs. Weliswaar zijn op 10 mei 2000 door de Ministers van Onderwijs van beide entiteiten een Verklaring en Overeenkomst getekend met als doel de etnische inslag van het onderwijs te reduceren, in de praktijk is daar tot op heden weinig van terecht gekomen.

Gezondheidszorg

De beschikbaarheid van de gezondheidszorg is Bosnië-Herzegovina onvoldoende om de vraag naar medische zorg adequaat te beantwoorden. Met name chronisch zieken en mensen met behoefte aan permanente zorg zijn hiervan de dupe. Deze situatie is enerzijds het gevolg van complexe wet- en regelgeving aangaande de medische zorg en zorgverzekeringen, anderzijds van het gebrek aan fondsen en middelen. Ook komt het voor dat minderheden worden gediscrimineerd bij de toegang tot de gezondheidszorg, waardoor zij niet altijd de noodzakelijke medische zorg krijgen. Eenvoudige medische behandeling is in Bosnië-Herzegovina mogelijk. Voor meer complexe ingrepen zijn niet altijd de vereiste middelen voorhanden.

In december 2001 is er een belangrijke overeenkomst getekend door de directeuren van de ziektekostenverzekeringsfondsen in beide entiteiten. Het is daardoor mogelijk om dekking van de kosten te krijgen, ongeacht de entiteit waar deze gemaakt zijn.

Pensioenen

Als gevolg van verschillende pensioensystemen en een gebrek aan harmonisatie van de wetgeving in de entiteiten, is het voor terugkeerders moeilijk hun pensioen uitbetaald te krijgen.

Vooruitgang is geboekt begin 2001 met de mogelijkheid van uitwisseling van pensioenen tussen de twee entiteiten. Vóór mei 2000 bestond er geen verplichting voor pensioenfondsen om uit te keren aan pensioengerechtigden die buiten de regio verhuisden. In mei 2000 hebben drie pensioenfondsen in Bosnië-Herzegovina het 'Agreement on the Mutual Rights and Obligations in the Implementation of the Pension and Disability Insurance'getekend. Als gevolg krijgt een pensioengerechtigd persoon geld uitgekeerd, ongeacht zijn woonplaats. Inmiddels is deze regeling IEBL overschrijdend, zonder dat er extra belasting wordt geheven.

3.3 Eigendomswetgeving

---
Lokale regelgeving tijdens de oorlog bepaalde dat huizen 'verlaten' verklaard konden worden en dat deze huizen konden worden toegewezen aan anderen, met name aan binnenkomende vluchtelingen. Tegelijkertijd bezetten veel gevluchte families verlaten huizen zonder betrokkenheid of toestemming van de lokale autoriteiten.

In Bosnië-Herzegovina bestonden twee soorten huizenbezit: eigendom of gemeenschapsbezit. Gemeenschapsbezit is een vorm van bezit dat sterker is dan huur, maar niet zo sterk als eigendom. Gemeenschapsbezit betreft vrijwel altijd appartementen die in stedelijk gebied zijn gelegen. De bezitter heeft zeer veel rechten. Zo kan het appartement worden overgedragen aan kinderen van de bezitter. Een belangrijk verschil met eigendom is echter dat de bezitter van gemeenschapsbezit het huis niet kan verkopen. Ook kan de bezitter onteigend worden als hij het huis niet bewoont gedurende een periode van zes maanden of langer. Zowel eigendom als gemeenschapsbezit werd tijdens de oorlog door de lokale autoriteiten 'verlaten' verklaard en toebedeeld aan anderen, veelal aan ontheemden. Het resultaat is dat na de oorlog een aanzienlijk deel van de bevolking een huis of appartement bewoont dat een ander toebehoort.

In Annex 7 van het Akkoord van Dayton is de implementatie van de eigendomswetgeving ten behoeve van de terugkeer van ontheemden en vluchtelingen geregeld. Zowel privé-bezit als gemeenschapsbezit is in de eigendomswetgeving opgenomen. Bij de implementatie speelt de Commission for Real Property Claims (CRPC) een belangrijke rol.

De Commission for Real Property Claims of Refugees and Displaced Persons (CRPC) is onder hoofdstuk twee van annex 7 van het akkoord van Dayton opgericht en is geïnstalleerd in maart 1996. Bij de CRPC kunnen claims op onroerende goederen in Bosnië-Herzegovina worden ingediend, onder voorwaarde dat deze onroerende goederen niet vrijwillig zijn verkocht of anderszins zijn overgedragen sinds 1 april 1992 en dat de indiener van de claim het onroerend goed momenteel niet feitelijk in zijn bezit heeft.

Op 27 oktober 1999 heeft de Hoge Vertegenwoordiger de Law on the Implementation of Decisions of the CRPC opgelegd. Hiermee zijn de administratieve en gerechtelijke procedures ten behoeve van de erkenning en implementatie van besluiten van de CRPC vastgelegd. Voorts heeft de Peace Implementation Council (PIC) de autoriteiten van Bosnië-Herzegovina aangezegd de CRPC besluiten volledig te implementeren.

De CRPC bestaat uit drie internationale leden en 6 nationale leden. De drie internationale leden zijn aangewezen door de President van het Europese Hof van de rechten van de mens. Van de zes nationale leden zijn er vier afkomstig uit de Federatie en twee uit de Republika Srpska.

De deadline voor het indienen van een claim op gemeenschapsbezit is verstreken op 19 juni 2001. Voor het indienen van een claim op privé-bezit bestaat geen deadline. Claims worden ingediend bij een regionaal kantoor, alwaar claimanten geholpen worden bij het invullen van de formulieren. De claims worden onderzocht door een team van experts, bestaande uit mensen van verschillende etniciteit. Het definitieve besluit wordt genomen door de Commissie en wordt in de vorm van een certificaat afgegeven op de regiokantoren. Het besluit is bindend en onherroepelijk.

Het verkrijgen van een positief besluit is de eerste stap in het herkrijgen van de woning. Een van de moeilijkheden hierbij is overigens het vergaren van de bewijslast. Veel archieven en veel persoonlijke administratie zijn als gevolg van de oorlog vernietigd.

Het aantal claims voor woningen in de Federatie dat de CRPC tot november 2001 heeft ontvangen bedraagt 129.995. Hierop zijn 101.942 besluiten genomen. Het aantal claims voor woningen in de Republika Srpska bedraagt 116.096, waarop 54.575 besluiten zijn afgegeven. Inclusief de besluiten uit Brcko is het percentage besluiten voor Bosnië-Herzegovina 63%.

Eind januari 2002 was de implementatieratio van de eigendomswetgeving in de staat Bosnië-Herzegovina 42%. In de Federatie bedroeg dit 51%, in de Republika Srpska 32% en in Brcko 42%. Vergeleken met de implementatieratio in november 2000 (Bosnië-Herzegovina 20%; Federatie 27%; Republika Srpska 12%; Brcko 14%) is de implementatieratio verdubbeld. (zie bijlage II)

Een goede implementatie van de eigendomswetgeving vormt een essentiële voorwaarde voor terugkeer. Van 1996 tot 1999 werd de implementatie van de eigendomswetgeving tegengewerkt door de bestaande politieke partijen. Na de invoering van het PLIP in 1999 (zie p.24) is de implementatie van de eigendomswetgeving meer transparant geworden en daadkrachtiger aangepakt en is het aantal mensen dat daadwerkelijk de vooroorlogse woning betrekt aanzienlijk gestegen.

3.4 Opvang van vluchtelingen

---
Op 3 december 1999 is de wet op asiel en immigratie in Bosnië-Herzegovina aangenomen en op 31 december 1999 is deze wet in werking getreden. De wet biedt het kader voor de toelating en het verblijf van vreemdelingen evenals de criteria en de procedure voor het bepalen van de vluchtelingenstatus en het verlenen van asiel in Bosnië-Herzegovina. De wet is ontworpen met de hulp van UNHCR, OHR en de Raad van Europa.

Artikel 34 van de wet behelst een absoluut verbod op refoulement, zowel direct als indirect. De UNHCR heeft melding gemaakt van één geval waarbij een vluchteling uit de FRJ in juni 2000, zonder verdere formaliteiten, als gevolg van een arrestatiebevel is uitgeleverd aan de politie in de FRJ. In 2001 zijn dergelijke meldingen niet gemaakt.

Hoewel Bosnië-Herzegovina het vluchtelingenverdrag heeft getekend en er ook een eigen wetgeving ten aanzien van vluchtelingen bestaat, is de implementatie van de wetgeving nog nauwelijks van de grond gekomen. Asiel en migratie is een betrekkelijk nieuw terrein voor Bosnië-Herzegovina en het Ministerie voor Mensenrechten en Vluchtelingen heeft te weinig middelen om de taken goed uit te kunnen voeren. De lokale politie en de IPTF zijn verantwoordelijk voor de uitvoer van de vreemdelingenwetgeving, maar door een gebrek aan regelgeving en beleid komt van een goede, transparante uitvoer weinig terecht. Ook zijn er nauwelijks voorzieningen voor de opvang van asielzoekers en vluchtelingen.

Als gevolg van het conflict in de FRJ zijn er in 1998 en 1999 meer dan 70.000 vluchtelingen naar Bosnië-Herzegovina gekomen. Het merendeel is inmiddels teruggekeerd, naar schatting verblijven nog 13.700 vluchtelingen in Bosnië-Herzegovina. Een klein deel van de vluchtelingen uit de FRJ verblijft in vluchteling- en asielcentra, het merendeel is ondergebracht bij particulieren.

De 'Instruction on the Temporary Admission to Bosnia and Herzegovina of Refugees from the federal Republic of Yugoslavia' voorziet in een prima facie toelating voor alle personen afkomstig uit de FRJ. In de Federatie verloopt de implementatie van deze instructie goed en krijgen de vluchtelingen uit de FRJ de bescherming en de veiligheid die zij zoeken. In de Republika Srpska daarentegen is de implementatie van de instructie problematisch gebleken.

3.5 Samenvatting

---
In Bosnië-Herzegovina kunnen Bosniakken en Bosnische Kroaten over het algemeen zonder problemen terugkeren naar die gebieden in de Federatie waar zij tot een etnische meerderheid behoren. Bosnische Serviërs kunnen zonder problemen terugkeren naar de Republika Srpska, alwaar zij tot de etnische meerderheid behoren. Hoewel minderhedenterugkeer nog niet altijd probleemloos verloopt, is deze de afgelopen twee jaar sterk toegenomen. Bijna 160.000 personen behorend tot minderheden zijn teruggekeerd naar en binnen Bosnië-Herzegovina.

Sinds de lancering van het Property Law Implementation Plan in oktober 1999 is de implementatie van de eigendomswetgeving daadkrachtiger aangepakt en is het aantal mensen dat de vooroorlogse woning heeft betrokken aanzienlijk gestegen. Wel zijn de terugkerende minderheden gedurende de verslagperiode nog slachtoffer geworden van geweld. In de Republika Srpska was het aantal incidenten groter en waren de incidenten ernstiger dan in de Federatie. Voorts zijn de beperkte beschikbare woonruimte, het gebrek aan banen en de beperkte toegang tot sociale voorzieningen nog obstakels die terugkeer bemoeilijken.


4 Mensenrechten

---


4.1 Waarborgen

---
Overeenkomstig annex 6 van het Dayton-akkoord dienen zowel de staat als de Federatie en de RS de internationaal erkende mensenrechten en fundamentele vrijheden veilig te stellen. In annex 6 is eveneens vastgelegd dat de partijen hierbij geassisteerd zullen worden door een Mensenrechtencommissie voor Bosnië-Herzegovina. Deze commissie bestaat uit een bureau van de Ombudsman en een Mensenrechten-kamer.

Het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden en de Protocollen heeft volgens de grondwet van Bosnië-Herzegovina directe werking en geniet aldus voorrang boven nationaal recht. Evenals de grondwet van de staat verlenen de grondwetten van de entiteiten een grote betekenis aan de rechten van de mens en de rechten van minderheden. Het grondwettelijk verankerde instituut van de Ombudslieden heeft de taak om de inachtneming van de mensen- en minderhedenrechten in Bosnië-Herzegovina te controleren (zie ook paragraaf 4.2.4).

Staatsburgerschapswetgeving

De wet op het staatsburgerschap is op 1 januari 1998 in werking getreden bij Besluit van de Hoge Vertegenwoordiger en is op 27 juli 1999 bekrachtigd door het Parlement van Bosnië-Herzegovina. De staatsburgerschapswet van Bosnië-Herzegovina voorziet ook in de invoering van staatsburgerschapswetgeving in beide entiteiten. Tot heden is alleen in de Republika Srpska op 14 december 1999 een staatsburgerschapswet in werking getreden. De Federatie heeft nog geen staatsburgerschapswet aangenomen.

Artikel 39 van de staatsburgerschapswet van Bosnië-Herzegovina bepaalt dat alle staatsburgers van Bosnië-Herzegovina die vóór de inwerkingtreding van de wet op vrijwillige basis het staatsburgerschap van een andere staat hebben aangenomen, hun staatsburgerschap van Bosnië-Herzegovina verliezen als zij niet binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet afstand hebben gedaan van het staatsburgerschap van de andere staat, tenzij een bilaterale overeenkomst tussen Bosnië-Herzegovina en het betreffende land anders bepaalt. Het afstand doen van het staatsburgerschap van de andere staat is niet vereist indien dat niet is toegelaten dan wel dat dat redelijkerwijs niet kan worden vereist.

De Grondwet en de wet op staatsburgerschap van 1 januari 1998 bepalen dat in alle gevallen waar bij het verkrijgen van het staatsburgerschap van Bosnië-Herzegovina het staatsburgerschap van een ander land verloren gaat, de burgers het staatsburgerschap van dat andere land mogen behouden indien een bilaterale overeenkomst tussen Bosnië-Herzegovina en het betreffende land zo bepaalt.

Tot op heden heeft Bosnië-Herzegovina geen bilaterale overeenkomsten ten aanzien van het staatsburgerschap met andere landen gesloten.

Vreemdelingenwetgeving

Op 3 december 1999 is de wet op immigratie en asiel aangenomen en op

31 december 1999 is deze wet in werking getreden. De wet biedt het kader voor de toelating en het verblijf van vreemdelingen evenals de criteria en de procedure voor het bepalen van de vluchtelingenstatus en het verlenen van asiel in Bosnië-Herzegovina. De wet is ontworpen met de hulp van UNHCR, OHR en de Raad van Europa.

Artikel 34 van de wet behelst een absoluut verbod op refoulement, zowel direct als indirect. (zie ook paragraaf 3.4)

Wetboek van Strafrecht en Strafvordering

In de Moslim-Kroatische Federatie is 20 november 1998 een nieuw wetboek van Strafrecht in werking getreden. In de Republika Srpska is op 31 juli 2000 het nieuwe Wetboek van Strafrecht in werking getreden. De wetboeken en de reglementen aangaande strafvervolging zijn aangepast aan de standaard van de Europese Conventie ter Bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden. De doodstraf is uit beide wetboeken verdwenen.

Amnestiewetgeving

In de Federatie is de Wet op Amnestie van kracht sinds 11 december 1999. Hiermee wordt amnestie verleend aan iedereen die in de periode tussen 1 januari 1991 en 22 december 1995 een strafbaar feit heeft gepleegd, met uitzondering van hen die ernstige misdaden hebben begaan, zoals misdaden tegen de menselijkheid en internationaal recht en misdaden zoals gedefinieerd in het statuut van het ICTY. Ook misdaden als verkrachting en moord vallen niet onder de amnestiewetgeving.

In de Republika Srpska is de 'Wet aangaande Wijzigingen en Amendementen bij de Amnestiewet' in werking getreden op 23 juli 1999. Deze wet is feitelijk gelijk aan de amnestiewet van de Federatie.

Bosnië-Herzegovina heeft onder meer de volgende verdragen geratificeerd:


- Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (1948)


- Geneva Conventions I-IV on the Protection of the Victims of War (1949), and the 1977 Geneva Protocols I-II thereto


- Convention relating to the Status of Refugees and the 1967 Protocol thereto (1951)


- Convention on the Nationality of Married Women (1957)

- Convention on the Reduction of Statelessness (1961)

- International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination (1965)


- International Covenant on Civil and Political Rights (1966) and the 1966 and 1989 Optional Protocols thereto


- Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (1966)

- Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women (1979)


- Convention against Torture and Other Cruel and Inhuman or Degrading Treatment and Punishment (1984)


- European Convention on the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (1987)


- Convention on the Rights of the Child (1989)

- International Convention on the Protection of the Rights of All Migrant Workers and Members of Their Families (1990)


- European Charter for Regional or Minority Languages (1992)

- Framework Convention for the Protection of National Minorities (1994)

- European Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms

4.2 Toezicht

---
In Bosnië-Herzegovina is een groot aantal internationale organisaties en niet-gouvernementele organisaties actief op het gebied van de mensenrechten. De voornaamste zijn:


- UN Commission on Human Rights, speciaal rapporteur is Jiri Dienstbier

- Human Rights Coordination Centre of the Office of the High Representative (OHR), Paddy Ashdown is de Hoge Vertegenwoordiger van de internationale gemeenschap in Bosnië-Herzegovina


- Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE)

- European Community Monitoring Mission (ECMM)

- United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina (UNMiBH)

- International Police Task Force (IPTF), een onderdeel van UNMiBH

- Independent Judicial Commission (IJC)


- International Committee of the Red Cross (ICRC)

- Helsinki Committee for Human Rights in Bosnia and Herzegovina

- International Crisis Group (ICG)


- International Commission on Missing Persons (ICMP)
Vertegenwoordigers van internationale mensenrechtenorganisaties kunnen, over het algemeen ongehinderd, de mensenrechtensituatie in het land waarnemen. Zij zijn niet altijd succesvol in het overtuigen van de autoriteiten van de noodzaak om gehoor te geven aan hun beslissingen en interventies, alhoewel bij de organisaties de indruk bestaat dat langzaam maar zeker de houding van de autoriteiten verbetert. Er is tevens een groot aantal lokale organisaties dat zich inzet voor de bevordering van de mensenrechten of optreedt als hulporganisatie. De activiteiten nemen vele vormen aan en variëren van het verspreiden van informatie tot het geven van rechtshulp aan personen wier mensenrechten zijn geschonden.

De 'General Framework Agreement for Peace (GFAP) annex 6 en 7 Institutions Agreements', die op 10 november 2000 zijn ondertekend, reguleren het werk van de CRPC, de Ombudsman van Bosnië-Herzegovina en de mensenrechtenkamer tot december 2003.

Met de inwerkingtreding van de Wet op de Raad van Ministers op 25 april 2000 is het Ministerie voor Mensenrechten en Vluchtelingen opgericht. Dit ministerie is verantwoordelijk voor de bescherming van mensenrechten en de rechten van vluchtelingen, voor de coördinatie van activiteiten gerelateerd aan de rechten van vluchtelingen, emigratie, immigratie en asiel en verwezenlijken van samenwerking tussen de entiteiten. Het beleid moet overeenkomstig de grondwet van Bosnië-Herzegovina, de internationale verdragen, het vredesakkoord van Dayton en Bosnische wet- en regelgeving zijn.

De Mensenrechtencommissie bestaat uit de Mensenrechten Ombudspersoon en de Mensenrechtenkamer, en is opgericht onder annex 6 van het Dayton-akkoord. De commissie moet de partijen bijstaan bij het waarborgen van het hoogste niveau van internationaal erkende mensenrechten en fundamentele vrijheden. De mensenrechtencommissie wordt bijgestaan door het VN Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten, de Hoge Vertegenwoordiger, de OVSE, de Europese Unie en de Raad van Europa.

Het Bureau van de Ombudsman van Bosnië-Herzegovina onderzoekt vermeende mensenrechten-schendingen en doet aanbevelingen bij de autoriteiten. De ombudsman kan handelen op basis van een klacht of op eigen initiatief. De inspanningen van de Ombudsman zijn gericht op het komen tot een minnelijke schikking. Als een dergelijke schikking niet mogelijk is, kan de Ombudsman een rapport voorleggen aan de Hoge Vertegenwoordiger om politieke actie te ondernemen, of kan deze de zaak voorleggen aan de Mensenrechtenkamer voor een juridisch bindende uitspraak.

Op 10 november 2000 hebben Bosnië-Herzegovina, de RS en de Federatie overeenkomsten getekend waarmee over het voortbestaan van de Ombudsman van Bosnië-Herzegovina, de Mensenrechtenkamer en de CPRC is beslist.

Op 3 januari 2001 is de Wet op de Ombudsman Bosnië-Herzegovina in werking getreden.

Op 25 maart 2001 is door de Ombudsman van Bosnië-Herzegovina een landelijke campagne gestart om bij alle publieke instellingen een bewustzijn van etnische gelijkheid en gelijke kansen, goed bestuur en rechtshandhaving te creëren.

De beslissingen van de mensenrechtenkamer, de ombudsman van Bosnië-Herzegovina en de ombudsmannen van de Federatie en de Republika Srpska worden in toenemende mate geïmplementeerd, waaronder ook politiek gevoelige beslissingen, zoals de wederopbouw van de moskee in Banja Luka.

Ombudsman Federatie

De oprichting van de Ombudsman van de Federatie van Bosnië-Herzegovina is grondwettelijk bepaald. De eerste ombudsman werd op 20 januari 1995 aangesteld. In het jaar 2001 hebben de autoriteiten van de Federatie ruim 70% van de aanbevelingen van de ombudsman overgenomen.

Ombudsman Republika Srpska

Op 30 november 2000 is het hoofdkwartier van de Ombudsman in de Republika Srpska in Banja Luka geopend en zijn vier kantoren geopend in de gemeenten Prijedor, Doboj, Bijeljina en Foce.

In de periode van november 2000 tot juni 2001 heeft de Ombudsman van de Republika Srpska 1492 zaken ontvangen, waarvan er 490 zijn afgehandeld. Van de ingediende zaken hadden er 504 betrekking op gemeenschapsbezit en 635 op privé-eigendom.

De Mensenrechtenkamer bestaat uit veertien rechters waarvan er acht benoemd worden door de Raad van Europa, vier door de Federatie en twee door de Republika Srpska. Bij de Mensenrechtenkamer kunnen verzoekschriften worden ingediend aangaande vermeende mensenrechtenschendingen. De besluiten van de Mensenrechtenkamer zijn bindend.

Implementatie van besluiten van de mensenrechtenkamer is van 33% aan het eind van het jaar 1999, gestegen naar 74 % in juni 2001. Het grootste deel van de implementatie van de besluiten had betrekking op zaken uit de Federatie. De meeste uitspraken van de Mensenrechtenkamer aangaande wederopbouw van moskeeën worden in de Republika Srpska genegeerd.

4.3 Naleving en schendingen

---
De grondwet voorziet in vrijheid van meningsuiting.

De Onafhankelijke Media Commissie (IMC), opgericht in 1998 door de Hoge Vertegenwoordiger is gemachtigd om radio- en televisieuitzendingen, en ook geschreven media te reguleren. De IMC is geautoriseerd om schendingen van de 'Code of Practice' te bestraffen met boetes, het beëindigen van vergunningen of met inbeslagname van uitrusting.

In november 1999 is de "FreeMedia Help Line' opgericht door de afdeling Mediazaken van de OVSE. Deze hulplijn is functioneel sinds mei 2000. Het doel van de hulplijn is tweeledig: assistentie aan journalisten uit Bosnië-Herzegovina die tijdens hun werk op enige wijze onder druk zijn gezet, en opsporing van trends in schendingen van de rechten van journalisten. Alle klachten die bij de hulplijn terecht komen worden onderzocht en vertrouwelijk behandeld. Indien nodig zorgt de OVSE met eigen middelen en in samenwerking met andere internationale organisaties voor adequate actie, altijd in samenspraak met de gedupeerde.

Vóór januari 2000 kende de FreeMedia Help Line 45 klachten, van 1 januari 2000 tot 31 december 2000 104 klachten, en van januari 2001 tot 31 juni 2001 zijn 70 klachten binnengekomen. Ongeveer 1/3 deel van de klachten komt uit de Republika Srpska, en 2/3 deel van de klachten komt uit de Federatie. Met name in april 2001 is door de OVSE een sterke stijging waargenomen van klachten uit Kroatische gebieden. Veelal betrof het hier dreigementen van de HDZ en van andere aanhangers van het Kroatische zelfbestuur. Volgens de OVSE zijn de meeste incidenten partijpolitiek gerelateerd.

De grondwet van Bosnië-Herzegovina voorziet in de vrijheid van vereniging. Een groot aantal sociale, culturele en politieke organisaties functioneren in vrijheid.

De grondwet van de Federatie en van de Republika Srpska voorzien in het recht van arbeiders om vakbonden op te richten en zich hierbij aan te sluiten. Zowel de Federatie als de Republika Srpska hebben een vakbond. In de Federatie zijn met name Bosniakken lid van de vakbond. Bosnische Kroaten hebben informele arbeidersorganisaties in die gebieden waar zij in de meerderheid zijn, maar zij laten zich doorgaans vertegenwoordigen door de vakbond van de Federatie. De vakbonden hebben stakingsrecht.

Er is in de verslagperiode geen melding gemaakt van schendingen op het recht van vrijheid van vereniging en vergadering.

De Grondwet van Bosnië-Herzegovina bepaalt dat een ieder vrijheid van godsdienst heeft. In aanvulling op deze algemene bepaling schrijft de Wet op de Religieuze Gemeenschappen uit 1967 voor dat elke organisatie bestaande uit meer dan 30 personen zich kan laten registreren als religieuze organisatie. De aanvraag tot registratie dient te worden ingediend bij de gemeentelijke autoriteiten. In de praktijk blijkt het echter zeer moeilijk voor een kleine gemeenschap zich te laten registreren. Door gemeenten worden vaak allerlei bureaucratische obstakels opgeworpen die de registratie en vestiging van religieuze minderheden in de weg staan.

Omdat de etnische verdeeldheid van de drie grote bevolkingsgroepen nagenoeg langs religieuze lijnen is getrokken, is er een nauw verband tussen minderhedenterugkeer en religieuze tolerantie. In gebieden waar individuen behoren tot de etnische meerderheid kunnen zij hun geloof zonder problemen belijden. Pogingen van individuen hun geloof te belijden in gebieden waar zij tot de minderheid behoren worden beperkt door bureaucratische obstakels, en in sommige gevallen door gemeenschapsgeweld. Met name in de Republika Srpska worden vaak administratieve en financiële obstakels opgeworpen tegen de geloofsuiting van moslim of katholieke minderheden. In een groot aantal gevallen heeft de Republika Srpska geweigerd een vergunning af te geven voor de herbouw van een in de oorlog verwoeste moskee. Uitspraken hierover van de mensenrechtenkamer worden door de Republika Srpska genegeerd.

Autoriteiten in Republika Srpska hebben de wederopbouw van 83 moskeeën in de Republika Srpska verhinderd, die tijdens de oorlog waren vernietigd. Zo werden o.a. de benodigde vergunningen niet afgegeven. In Banja Luka werd wel toegestaan dat het terrein van de symbolische belangrijke Ferhadija Central Moskee werd afgezet. Ceremoniële eerste steenleggingen in mei 2001, waarmee de wederopbouw van de moskeeën in Banja Luka en in Trebinje van start zou gaan, zijn verhinderd door oproer van de zijde van de Servische bevolking. De politie ondernam weinig om het oproer te stoppen en veel toeschouwers raakten gewond. Eén man overleed aan zijn verwondingen. Onderzoek naar de organisatie van het oproer werd niet serieus verricht, en de politie heeft geen steun verleend aan de vervolging van de beschuldigden van het oproer

Het oproer in Banja Luka en in Trebinje zijn te kwalificeren als ernstige incidenten. Toch kunnen in de verslagperiode ook enkele positieve ontwikkelingen worden gemeld.voor Moslims in de Republika Srpska. Inmiddels zijn vijf moskeeën weer opgebouwd in de gemeente Prijedor. Tevens zijn er moskeeën opgebouwd in Jelic, in Foca en in Zvornik.

De Grondwet van Bosnië-Herzegovina voorziet in het recht om zich vrijelijk te bewegen en te vestigen, ook over de Inter Entity Boundary Line. SFOR en de IPTF hebben de ontmanteling van alle permanente controleposten reeds in 1999 voltooid. In 1998 heeft de Hoge Vertegenwoordiger uniforme nummerborden geïntroduceerd om bewegingsvrijheid over de IEBL te vergemakkelijken en een uniform paspoort zonder vermelding van de entiteit is in november 2000 ingevoerd. De UNHCR verzorgt buslijnen langs de belangrijkste terugkeerwegen.

Er is in de verslagperiode geen melding gemaakt van verbanning, in die zin dat terugkeerders naar minderheidsgebieden gedwongen worden terug te keren naar meerderheidsgebied.

Belemmering van bewegingsvrijheid houdt in Bosnië-Herzegovina direct verband met obstakels bij minderhedenterugkeer. Voor verdere informatie hierover wordt verwezen naar hoofdstuk 3 (Terugkeer van Vluchtelingen en Ontheemden).

Zowel de grondwet van de Federatie als die van de Republika Srpska voorzien in een onafhankelijke rechterlijke macht. In november 2000 is de Independent Judicial Commission (IJC) opricht. Deze commissie is verantwoordelijk voor verbetering van de rechterlijke macht, met name aangaande de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid (zie hoofdstuk 2.2.2.4).

De resultaten van de IJC worden maar langzaam zichtbaar. De rechterlijke macht in beide entiteiten is nog immer niet vrij van politieke bemoeienis. De benoemingsprocedures en het gebrek aan goed opgeleid personeel zijn een belemmering voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht. Gebleken is dat veel rechters en procureurs die vlak na de oorlog zijn aangetreden veelal ongeschikt zijn voor hun functie. Bovendien is de financiering van de rechtbanken onvoldoende.

De meest voorkomende problemen zijn oplopende vertragingen van processen, oneerlijkheid van de processen en gebrek aan uitvoering van de rechterlijke besluiten. De rechtbanken en aanklagers van de verschillende entiteiten werken nauwelijks samen. Met name de situatie in de Republika Srpska, als ook in Kanton 10 van de Federatie - vooral in Livno en Tomislavgrad - blijft problematisch.

Omdat er ondanks de inspanningen van de IJC nog weinig is veranderd in de rechtsgang, is in februari 2002 door de Hoge Vertegenwoordiger een krachtiger juridisch hervormingsplan ingediend bij de PIC / Steering Board. Dit plan combineert de herstructurering van het rechtsysteem en een onafhankelijke procedure, met de introductie van een Hoge Juridische Raad

Het aantal gevallen van willekeurige arrestatie en detentie neemt jaarlijks af, zowel in de Republika Srpska als in de Federatie. In de Federatie is een voorarrest van 24 uur wettelijk toegestaan. Er zijn evenwel gevallen bekend waar deze termijn ruim werd overschreden, volgens sommigen met jaren.

Er zijn in de verslagperiode geen berichten bekend van politieke gevangenen.

Volgens de Grondwet dient eenieder gevrijwaard te blijven van mishandeling en foltering. In de praktijk kan het voorkomen dat politie mensen mishandelt gedurende de detentie of bij een arrestatie. Hoewel het aantal klachten bij de IPTF aangaande de mishandeling door politie in 2001 vergeleken met het voorgaande jaar niet veel lager was, is wel vastgesteld dat de ernst van de mishandelingen is afgenomen. Deze mishandelingen bestonden met name uit bedreiging, slaag, aanranding, slechte behandeling, verwaarlozing en beperkte bewegingsvrijheid.

Er zijn in de verslagperiode geen berichten bekend van politiek gemotiveerde verdwijningen.

In augustus 2000 is het Missing Persons Institute (MPI) opgericht om de zoektocht naar en de identificatie van vermiste personen en stoffelijke overschotten te coördineren. Hiermee is een belangrijk deel van het takenpakket van de International Commission on Missing Persons (ICMP) overgedragen. Op 1 januari 2001 is het Joint Exhumation Process van de OHR overgedragen aan de MPI.

Tijdens de oorlog in Bosnië-Herzegovina zijn vele mensen vermist geraakt. Volgens het Internationale Rode Kruis zijn er momenteel nog 17.500 vermiste personen. Volgens de gegevens van de State Commission for Search of Missing Persons bedraagt dit aantal 27.719. Tot nu toe zijn er ongeveer 13.000 stoffelijke overschotten geïdentificeerd. Ongeveer 4000 stoffelijke overschotten zijn nog niet geïdentificeerd. Inmiddels is door ICMP een DNA- identificatieprogramma gestart.

Er zijn in de verslagperiode geen berichten bekend van buitengerechtelijke executies.

Bosnië-Herzegovina is op grond van het Dayton akkoord verplicht het Zesde Protocol inzake de Afschaffing van de Doodstraf bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden na te leven. Met de herziening van het Wetboek van Strafrecht in 1998 in de Federatie is de doodstraf afgeschaft. De doodstraf komt sinds 2000 evenmin voor in het Wetboek van Strafrecht in de Republika Srpska.

4.4 Positie van specifieke groepen

---
Volgens artikel 2 lid 4 van de Grondwet van Bosnië-Herzegovina verwerpen de Partijen alle vormen van discriminatie op grond van ras, religieuze overtuiging, afkomst, het behoren tot een sociale groep of wegens politieke overtuiging.

Door de toenemende minderhedenterugkeer ontstaan er meer gebieden waar mensen van verschillende etniciteit naast elkaar leven. Met name in de grote steden is dit duidelijk zichtbaar.

Ondanks verbetering in de veiligheidsituatie van de etnische groepen in minderheidsgebieden, doen zich toch nog problemen voor. Veelal zijn de problemen terugkeer-gerelateerd (zie paragraaf 3.1 en 3.2).

Hoewel sinds het Dayton-akkoord de situatie voor gemengd gehuwden is verbeterd, kunnen gemengd gehuwden en personen van gemengde etniciteit te maken krijgen met overlast en discriminatie. In veel gebieden krijgen zij te maken met discriminatie bij het vinden van werk, bij de huisvesting en bij opleidingsmogelijkheden.

In stedelijke gebieden in de Federatie, met name Zenica, Tuzla en Sarajevo, kunnen gemengd gehuwden doorgaans zonder grote problemen leven. Ook indien de kostwinner behoort tot de etnische meerderheid in het gebied waar het gezin woont, zijn de kansen op problemen gering.

Voor de oorlog leefden veel Roma in Sarajevo, Zenica, Kakanj, Tuzla en noord-oost Bosnie (Zvornik, Bijeljina), maar velen van hen die zijn ontheemd van het gebied dat nu de Republika Srpska is, leven nu in het buitenland of in de Federatie. Het exacte aantal Roma dat op dit moment in Bosnië-Herzegovina woont, is niet bekend. Dit komt vooral omdat niet alle Roma zich als zodanig laten registreren in de gemeenten. Sommige Roma-verenigingen schatten het aantal op 50.000 tot 60.000.

Roma worden door de lokale bevolking over het algemeen beschouwd als minderwaardig en zijn daardoor slachtoffer van discriminatie, beledigingen en pesterijen. Het opleidingsniveau van de Roma is over het algemeen laag. Het merendeel heeft de lagere school niet afgemaakt. Velen zijn werkloos en leven onder het bestaansminimum.

De terugkeer van Roma naar hun vooroorlogse huizen is een groot probleem. In dit kader zijn twee groepen Roma te onderscheiden: Roma die voor de oorlog een huis in eigendom hadden of in gemeenschapsbezit woonden, en Roma die voor de oorlog in 'nederzettingen' woonden die niet werden erkend door de autoriteiten. De eerste groep - een hele kleine minderheid binnen de Roma-gemeenschap - kan middels het PLIP het huis dat zij voor de oorlog bewoonden terugkrijgen. De tweede groep kan geen juridische claim leggen op hun vooroorlogse woning en derhalve vallen zij buiten het PLIP-kader. Bovendien komt deze groep veelal niet in aanmerking voor internationale steun voor de wederopbouw van woningen. European Roma Rights Center rapporteerde dat Roma grote problemen ondervonden om terug te keren naar hun vooroorlogse huizen. Volgens ERRC zouden Roma aanzienlijke bedragen, varierend van 1500 USD tot 5000 USD, hebben moeten betalen aan Serven die hun vooroorlogse huizen bezetten ten einde het terug te krijgen

De problemen voor Roma verschillen niet wezenlijk van die van andere minderheden, maar omdat zij geen politieke partij hebben die hen vertegenwoordigt, zijn zij in het naoorlogse Bosnië-Herzegovina nog minder geïntegreerd in de maatschappij dan daarvoor. De politieke organisatie en vertegenwoordiging van de Roma in Bosnië-Herzegovina is zeer gefragmenteerd met een aantal verenigingen en leiders, die elk andere groepen en andere belangen vertegenwoordigen. Onder deze verenigingen behoren: Centre for Protection of Minority Rights (CPMR), Unie van Roma in Bosnië-Herzegovina, Good Roma (Tuzla), Roma Brothers (Tuzla), Sai Roma, Roma association (Republika Srpska)

In het licht van deze problemen is er een Roma-coördinatiegroep opgericht door de OHR, de OVSE en UNHCR om de problemen van de Roma inzichtelijk te maken. In de verslagperiode heeft UNHCR reeds een aantal terugkeerprojecten gepresenteerd. Het plan ziet op verbetering van de huisvesting van de Roma, op de duurzame reïntegratie en op activiteiten op het gebied van scholing, cultuur en werkgelegenheid.

In de verslagperiode is de veiligheidssituatie van Abdic-aanhangers niet veranderd. Evenals in de voorgaande verslagperiode doet georganiseerd geweld tegen voormalig Abdic-aanhangers zich niet voor. Wel kunnen DNZ-aanhangers te maken krijgen met discriminatie, met name op het gebied van werkgelegenheid, en bedreiging door burgers. Dit komt vooral voor in Velika Kladusa in kanton 1 in de Federatie.

Inwoners van het Brcko district zijn vrijgesteld van militaire dienstplicht. De staatsburgers van de rest van het land zijn dienstplichtig.

Moslim-Kroatische Federatie

Alle mannelijke burgers zijn onderworpen aan conscriptie, terwijl verplichtingen met betrekking tot militaire dienst en de reservekrachten slechts gelden voor burgers die in staat zijn de militaire dienst te vervullen. Conscriptie bestaat uit de volgende verplichtingen: gehoor geven aan een individuele of algemene oproep; uitvoeren van orders of het naleven van bepalingen met betrekking tot registratie in het militaire register; ondergaan van medische en andere keuringen; aanvangen met de militaire dienst. In het jaar waarin de burger 17 jaar oud wordt, dient de conscriptie zich aan en deze duurt totdat de militaire dienst of de dienst in de reservekrachten een aanvang neemt of wanneer de militaire verplichting vervalt (bijvoorbeeld wanneer men is afgekeurd of wanneer het staatsburgerschap is beëindigd). Een eerste contact met het leger vindt plaats in het jaar waarin men 17 jaar oud wordt. Doorgaans ontvangt men daarna twee oproepen. De keuringsoproep volgt zodra men 18 jaar oud is geworden. Een tweede oproep wordt gestuurd voor de daadwerkelijke dienstverrichting.

De dienstplicht duurt twaalf maanden. Er zijn vier lichtingen per jaar: in januari, maart, juni en september. Vrijstelling wordt formeel alleen verleend aan

personen die op medische gronden ongeschikt zijn bevonden. Een ongeschiktheidverklaring dient ter beoordeling aan de Militaire Medische Commissie te worden voorgelegd. Deze commissie kan een persoon geheel ontslaan van zijn militaire dienstplicht of deze beperken. Uitstel kan worden verleend aan studenten tot na de voltooiing van de studie, maar uiterlijk tot het 27e levensjaar.

Naar aanleiding van het op 3 maart 2001 uitgeroepen 'Kroatische zelfbestuur' hebben ruim 7.000 Kroatische soldaten het leger van de Federatie verlaten (op een totaal van 32.000). In mei 2001 is evenwel een akkoord bereikt tussen de Minister van Defensie van de Federatie, Mijo Anic, en de voormalige bevelhebber van het Kroatische deel van het leger van de Federatie, Generaal Jelic, dat de gedeserteerde Kroatische soldaten terugkeren naar hun voormalige functies in het leger van de Federatie. Het Ministerie van Defensie van Bosnië-Herzegovina heeft een strafrechtelijke aanklacht ingediend tegen Ante Jelavic, die het Kroatische deel van het Federatie-leger zou hebben aangezet zich terug te trekken.

De deadline voor reïntegratie was op 15 juni 2001. Tot die dag zijn ongeveer 7000 Kroatische soldaten teruggekeerd. Soldaten die voor deze deadline zijn teruggekeerd, staan geen represailles te wachten. Er zijn geen gevallen bekend van soldaten die niet zijn teruggekeerd of van soldaten die zijn bestraft.

Mogelijkheden voor alternatieve dienstplicht: Moslim-Kroatische Federatie

Voor alternatieve dienstplicht bestaan wettelijke bepalingen. De federale defensiewet is op 27 augustus 1996 in werking getreden. Artikel 81 van deze wet zegt dat gewetensbezwaren kunnen worden opgeworpen door dienstplichtigen op grond van religieuze of morele redenen. De alternatieve dienstplicht kan worden vervuld in het Federale leger zonder wapens te dragen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid civiele dienstplicht te vervullen bij andere rechtspersonen die gesitueerd zijn op het grondgebied van de Moslim-Kroatische Federatie en die zijn bepaald door het Ministerie van Defensie.

De Civiele Dienst Commissie, waar 90 dagen na registratie voor militaire dienst een verzoek om alternatieve dienst moet worden ingediend, bestaat nog niet. Daarmee is het in de praktijk onmogelijk om alternatieve dienstplicht aan te vragen.

Republika Srpska

Alle mannelijke burgers van de Republika Srpska zijn onderworpen aan conscriptie, terwijl verplichtingen met betrekking tot militaire dienst en de reservekrachten slechts gelden voor diegenen die in staat zijn de militaire dienst te vervullen. De dienstplicht duurt 9 maanden. De procedure is in de Republika Srpska gelijk aan die in de Federatie.

Mogelijkheden voor alternatieve dienstplicht in Republika Srpska

Volgens artikel 215 van de Wet op het Leger hebben dienstplichtigen die de militaire dienst weigeren op grond van gewetensbezwaren de mogelijkheid voor de duur van 12 maanden ongewapende dienst of vervangende civiele dienstplicht te vervullen.

De vervangende civiele dienstplicht wordt vervuld in militair economische, gezondheids- en reddingsorganisaties, organisaties voor de rehabilitatie van invaliden en in andere organisaties en instituten die maatschappelijke activiteiten vervullen. Dergelijke organisaties dienen te voorzien in gratis kost en inwoning en in een salaris dat gelijk staat aan dat van reguliere soldaten. Dienstplichtigen dienen binnen 15 dagen na ontvangst van de oproep voor militaire dienst een gemotiveerd schriftelijk verzoek in te dienen tot erkenning als gewetensbezwaarde bij de bevoegde eenheid bij het Ministerie van Defensie. De bevoegde Wervingscommissie dient binnen 60 dagen een besluit te nemen op het verzoek. Bij een negatieve beslissing kan de dienstplichtige beroep aantekenen bij het Ministerie van Defensie. Een besluit van de Minister is definitief. Onder de bevolking is de mogelijkheid van de alternatieve dienstplicht vrijwel onbekend.

4.5 Alleenstaande minderjarigen

---
Het VN Verdrag voor de rechten van het Kind is geïncorporeerd in de Dayton akkoorden en heeft de kracht van de wet in beide entiteiten. Zowel in de Federatie als in de Republika Srpska zijn kinderen tot en met hun 15e jaar leerplichtig. De minimum leeftijd voor arbeid is 16 jaar in beide entiteiten. Op 18 jarige leeftijd is men meerderjarig in Bosnië-Herzegovina. Op deze leeftijd is men stemgerechtigd en handelingsbekwaam.

In Bosnië-Herzegovina bestaan staatsweeshuizen die vallen onder de bevoegdheden van de twee entiteiten. De entiteiten zijn verplicht opvang te bieden aan wezen. Dit geldt ook voor alleenstaande minderjarigen die in het buitenland verbleven hebben. In de praktijk blijken er echter veel te weinig opvangplaatsen te zijn voor weeskinderen.

4.6 Samenvatting

---
Vele mensenrechtenorganisaties en instellingen houden toezicht op de mensenrechtensituatie in Bosnië-Herzegovina en stellen gesignaleerde mensenrechtenschendingen bij de bevoegde autoriteiten aan de orde. Op staatsniveau is een Ministerie voor Mensenrechten en Vluchtelingen opgericht.

Ondanks vermeerderde aandacht voor mensenrechten van de zijde van de autoriteiten, komen schendingen van de mensenrechten nog steeds voor in Bosnië-Herzegovina. Veel van de gerapporteerde mensenrechtenschendingen zijn gerelateerd aan minderhedenterugkeer. Geloofsbelijdenis kan door bureaucratische obstakels, maar ook door vernieling van moskeeën en kerken verhinderd worden, al worden steeds meer moskeeën opgebouwd. Daarnaast kunnen de media door politieke beïnvloeding niet altijd vrij en onafhankelijk werken. De huidige rechtsgang is nog altijd niet geheel vrij van politieke invloed, waardoor een onafhankelijke rechtsgang niet altijd is gewaarborgd.

Personen uit gemengde huwelijken en Roma kunnen te maken krijgen met discriminatie, ondermeer bij het vinden van werk en huisvesting. Ook DNZ-aanhangers kunnen te maken krijgen met discriminatie bij het vinden van werk, maar dit komt vooral voor in Velika Kladusa in Kanton 1 in de Federatie.


5 Beleid in andere Westerse landen

---

Duitsland

Alle asielverzoeken van staatsburgers uit Bosnië-Herzegovina worden op normale wijze in behandeling genomen. Er bestaan geen bepaalde categorieën asielzoekers uit Bosnië-Herzegovina die onder het huidige Duitse beleid in aanmerking komen voor de vluchtelingstatus.

Van de 345.000 ontheemden die tijdelijk in Duitsland waren opgevangen verblijven er naar schatting van het Bondsministerie van Binnenlandse Zaken (BMI) nog ca. 28.000 in Duitsland. Daarvan zal volgens de zegsman van het BMI het merendeel waarschijnlijk in Duitsland kunnen verblijven. Dit betreft: getuigen voor het ICTY en hun gezinsleden, ernstig getraumatiseerde personen die een medische behandeling ondergaan, personen van 65 jaar of ouder die geen familieleden hebben in Bosnië-Herzegovina en Bosnische werknemers die aan voor hen geldende criteria voldoen.

Terugkeer van afgewezen asielzoekers die niet onder bovengenoemde categorieën vallen, wordt door de Duitse autoriteiten verantwoord geacht en er vindt ook daadwerkelijk gedwongen terugkeer plaats. In 2000 werden 1092 personen gedwongen naar Bosnië teruggestuurd. Van januari t/m december 2001 zijn 620 personen gedwongen teruggestuurd naar Bosnië.

In 2000 zijn ruim 5.700 Bosniërs vrijwillig teruggekeerd naar Bosnië-Herzegovina. Van januari 2001 tot en met april 2001 zijn 195 personen vrijwillig teruggekeerd naar Bosnië-Herzegovina. Tot 1 juli 2001 werd vrijwillige terugkeer financieel gestimuleerd door een vergoeding van de reiskosten. Een aantal deelstaten betaalde daarnaast nog zakgeld en een tegemoetkoming in de bagagekosten. Vanaf 1 juli 2001 wordt vrijwillige terugkeer niet langer financieel gestimuleerd door de Bond. Vele deelstaten hebben op dat moment ook de financiële steun gestaakt, dan wel aangegeven dat uiterlijk eind 2001 te hebben gedaan.

Zwitserland

In het Zwitserse beleid ten aanzien van asielzoekers uit Bosnië-Herzegovina hebben zich ten opzichte van 1999 geen veranderingen voorgedaan.

In Zwitserland worden alle asielverzoeken individueel behandeld, ook de verzoeken van de staatsburgers uit Bosnië-Herzegovina. Onder het huidige Zwitserse beleid komen geen categorieën asielzoekers uit Bosnië-Herzegovina in aanmerking voor een vluchtelingenstatus. Het aantal verzoeken is sinds lang afgenomen. Een groot aantal verzoeken hing samen met het "Weiterwanderungs"-programma van de Verenigde Staten. Dit programma is echter sinds januari 2001 beëindigd.

De Zwitserse autoriteiten achten de terugkeer van de afgewezen asielzoekers naar Bosnië-Herzegovina verantwoord. Met het land is een terugname-overeenkomst afgesloten, waardoor gedwongen terugkeer mogelijk is en daadwerkelijk plaatsvindt.

België

Alle asielaanvragen van Bosnische staatsburgers worden op normale wijze in behandeling genomen. Er is geen speciaal beleid meer ten aanzien van de UNHCR-categorieën. Wel is er nog extra aandacht voor de UNHCR-categorieen, maar elke zaak wordt individueel en op zijn merites beoordeeld.

De Belgische autoriteiten achten de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers uit Bosnië-Herzegovina verantwoord. In 2001 t/m de maand mei zijn 4 uitgeprocedeerde Bosnische asielzoekers gedwongen verwijderd naar Bosnië-Herzegovina.

Verenigd Koninkrijk

Asielverzoeken van Bosnische staatburgers worden op normale wijze in behandeling genomen. Elke aanvraag wordt op basis van eigen merites beoordeeld. Er is geen sprake van statusverlening op categoriale grond.

In het jaar 2000 zijn 270 beslissingen genomen op asielverzoeken van Bosniers. 35 hebben asiel verkregen en 15 kregen 'exceptional leave to remain'. Van de 110 beslissingen die in het jaar 2001 tot en met mei zijn genomen is aan 5 mensen asiel verleend en aan10 een ELR.

Er zijn geen categorieën die tijdelijk worden aangehouden.

Terugkeer wordt mogelijk geacht. Er is geen sprake van gedwongen terugkeer.

5.1 UNHCR

---
De UNHCR meent dat terugkeer van vluchtelingen slechts aangemoedigd kan worden als de teruggave van de vooroorlogse bezittingen gegarandeerd is en de terugkeerders verzekerd zijn van permanente huisvesting. Deze garantie kan niet aan alle terugkeerders geboden worden, waardoor zij bij gedwongen terugkeer feitelijk binnenlands ontheemden worden.

UNHCR verleent voornamelijk tijdelijke steun in de initiële fase van de terugkeer van minderheden. De steun wordt door het hele land gegeven en wordt afgestemd op de persoonlijke wensen van de terugkeerders. Voorbeelden van dergelijke steun zijn de levering van bouwmaterialen, steun aan landbouwprojecten of steun aan reparatie van de infrastructuur.

Open Cities initiatief

Het Open Cities initiatief van de UNHCR, waarbij gemeenten die aangeven terugkeer van minderheden te willen bevorderen in aanmerking komen voor een speciaal hulpprogramma, heeft in de verslagperiode niet de gewenste resultaten geleverd. Tot de Open Cities behoren Konjic, Busovaca, Bihac, Gorazde, Kakanj, Zenica, Ilidza, Zavidovici, Tuzla en Travnik in de Federatie, en Mirkonjic Grad, Sipovo, Laktasi en Srbac in de Republika Srpska.


6 Samenvatting

---

Voor de oorlog was de demografische samenstelling in Bosnië-Herzegovina zeer gemêleerd en waren de verschillende etnische groepen (Moslims, Serven en Kroaten) tolerant jegens elkaar. Na de oorlog van 1992 leven de drie etnische groepen in Bosnië-Herzegovina gescheiden, verdeeld over twee entiteiten, de Republika Srpska en de Moslim-Kroatische Federatie. Elk van deze entiteiten heeft een autonome regering. Deze verdeling is met het Akkoord van Dayton bekrachtigd.

Hoewel beide entiteiten een eigen regering hebben en ook de staat Bosnië-Herzegovina een centrale regering heeft, ligt de hoogste macht bij de Hoge Vertegenwoordiger. Deze Hoge Vertegenwoordiger heeft verregaande bevoegdheden en heeft invloed op de politiek, de rechterlijke macht en op het politieapparaat. Het hoogste doel zou een autonoom Bosnië-Herzegovina zijn, waarin de Hoge Vertegenwoordiger niet langer nodig is. Dit is nog niet het geval. Hoewel er met de gematigde coalitie, de Alliantie voor Verandering, de eerste stap gezet lijkt te zijn voor een politieke kentering, is het politieke denken in beide entiteiten nog voornamelijk etnisch gekleurd. Dit politieke denken heeft vooral zijn weerslag op de veiligheidssituatie en de sociaal-economische situatie van minderheden.

In meerderheidsgebied kunnen terugkerende minderheden slachtoffer worden van geweld en discriminatie. De centrale regering in Bosnië-Herzegovina heeft een beleid gericht op vrijwillige terugkeer, en op de duurzaamheid van de terugkeer. De belangrijkste pijlers van dat beleid zijn de implementatie van de eigendomswetgeving, verbetering van de rechterlijke macht, een verbetering van het politieapparaat en een beter sociaal-economisch stelsel.

De implementatieratio van de eigendomswetgeving gaat naar de 50% en discriminatie bij de implementatie van de eigendomswetgeving is dankzij het in 1999 gelanceerde Property Law Implementation Plan afgenomen.

De meeste van de nog voorkomende schendingen van mensenrechten zijn gerelateerd aan de minderhedenterugkeer. Veelal gaat het om discriminerende opmerkingen, discriminerende bejegening en in enkele gevallen uitingen van geweld. De incidenten in de Republika Srpska zijn van gewelddadiger aard dan in de Federatie. Bescherming door de politie is in deze gevallen niet altijd gewaarborgd. Evenmin staat de rechterlijke macht in alle gevallen garant voor een goede afhandeling van de zaak daar deze nog in belangrijke mate onder politieke invloed staat.

Hoge werkloosheid, slechte sociale voorzieningen en een groot tekort aan huizen leiden veelal tot spanningen in die gebieden waar naar wordt teruggekeerd. Etnische minderheden worden op die terreinen veelal gediscrimineerd.

Ondanks de problemen die gepaard gaan met de terugkeer van minderheden, lijken de inspanningen van de internationale gemeenschap en van de Bosnische autoriteiten ten aanzien van de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden vruchten af te werpen. De terugkeer naar minderheidsgebieden is in het jaar 2002 bijna verdubbeld ten opzichte van 2001.

Literatuurlijst


- Amnesty International, Bosnië-Herzegovina, Waiting on the doorstep: minority returns to eastern Republika Srpska (juli 2000)


- Amnesty International, Report 2001, covering events from January - December 2000 (mei 2001)


- Amnesty International, Concerns in Europe January - June 2000 (september 2000)


- Economist Intelligence Unit, Country Report Bosnia and Herzegovina (februari 2001)


- Economist Intelligence Unit, Country Report Bosnia and Herzegovina (mei 2001)


- Economist Intelligence Unit, Country Report Bosnia and Herzegovina (augustus 2001)


- Helsinki Committee for Human Rights in Bosnia and Herzegovina, Report on the state of human rights in Bosnia and Herzegovina, monitoring in the period january - june 2001 (juli 2001)


- Helsinki Committee for Human Rights in Bosnia and Herzegovina, Analysis of the state of human rights in Bosnia and Herzegovina, january - december 2000 (januari 2001)


- Helsinki Committee for Human Rights in Bosnia and Herzegovina, Unlawful and unconstitutional activities of HDZ (april 2001)


- Human Rights Ombudsman of Bosnië-Herzegovina, Ethnic Equality and Equal Opportunities in Bosnië-Herzegovina (februari 2001)


- International Crisis Group, No early exit: NATO's continuing challenge in Bosnia (22 mei 2001)


- International Crisis Group, Bosnia's november elections: Dayton stumbles (18 december 2000)


- International Crisis Group, After Milosevic, A Practical Agenda for Lasting Balkans Peace (april 2001)


- Independent Judicial Commission, Introduction Paper (juni 2001)

- Independent Judicial Commission, IJC Activities April - June 2001 (juni 2001)


- OHR, HRCC Human Rights in Bosnia and Herzegovina Priorities for 2001 (februari 2001)


- OHR, Report by the High Representative for Implementation of the Peace Agreement to the Secretary-General of the United Nations, 1 october 2000 - 23 february 2001 (12 maart 2001)


- OHR, Report by the High Representative for Implementation of the Peace Agreement to the Secretary-General of the United Nations, 26 august2001 - 19 februari 2002 (5 maart 2002)


- OHR, Address to the UN Security Council by the High Representative for Implementation of the Bosnië-Herzegovina Peace Agreement, Wolfgang Petritsch (5 maart 2002)


- OHR, HRCC Quarterly Report, 15 mei 2000 - 31 augustus 2000

- OHR, HRCC Quarterly Report, 01 september 2000 - 31 maart 2001

- OHR, HRCC Quarterly Report, 01 april 2001 - 30 juni 2001 (oktober 2001)

- OHR, Human Rights Task Force, A Mid-Term Review (augustus 2001)

- OHR, OSCE, UN, UNHCR, CRPC, Property Law Implementation Plan, Inter-agency Framework document (oktober 2000)


- OHR, Legal Opinion on Dual Citizenship.


- OHR, Decision establishing interim procedures to protect vital interests of Constituent Peoples and Others, including freedom from Disrcimination (11 januari 2001)


- OHR, Decision imposing the Law on the Human Rights Ombudsman of Bosnia

- UN, Report of the Special Rapporteur of the Commission on Human Rights of the situation of human rights in Bosnië-Herzegovina, the Republic of Croatia and the Federal Republic Of Yugoslavia, E/CN.4/2001/47 (29 januari 2001)


- UN, Addendum E/CN.4/2001/47 (22 maart 2001)


- UN, Letter from the Permanent Representative of Portugal to the United Nations addressed to the Secretary-General (juni 2000)


- UN/GA, Situation of Human rights in Bosnia and Herzegovina and the Federal Republic of Yugoslavia, A/56/460 (11 otober 2001)


- UN/SC, Report of the Secretary-General on the United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina, S/2001/1132 (november 2001)


- UN/SC Monthly Report to the United Nations on the Operations of the Stabilization Force S/2002/17 (januari 2002)


- UNHCR, The Interface between Migration and Asylum in Bosnia and Herzegovina (januari 2001)


- UNHCR, Health Care in Bosnië-Herzegovina in the context of the Return of Refugees en Displaced people (juli 2001)


- UNHCR, Update of UNHCR's Position on Categories of Persons from Bosnia and Herzegovina in Need of International Protection (augustus 2000)


- UNHCR, UNHCR's Position on Categories of Persons from Bosnia and Herzegovina in Continued Need of International Protection (september 2001)


- UNHCR, Health Care in Bosnia and Herzegovina in the context of the return of Refugees and Displaced Persons (juli 2001)


- U.S. Department of State, International Religious Freedom Report (oktober 2001)


- U.S. Department of State, Country Reports on Human Rights Practices 2000 (februari 2001)


- U.S. Department of State, Country Reports on Human Rights Practices 2001 (maart 2002)

CRPC Commission for Real Property Claims of Displaced Persons and

Refugees

EUPM European Union Police Mission

FRJ Federale Republiek Joegoslavie

HV Hoge Vertegenwoordiger

HVO Hrvatsko Vijece Obrane - Bosnisch Kroatisch leger

ICTY International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia

ICMP International Commission on Missing Persons

IEBL Inter-Entity Boundary Line

IJC Independent Judicial Commission

IPTF International Police Task Force

MPI Missing Persons Institute

NAVO Noord Atlantische Verdrags Organisatie

OHR Office of the High Representative

OVSE Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa

PLIP Property Law Implementation PLan

RRTF Reconstruction and Return Task Force

RS Republika Srpska

SBS State Border Service

SFOR Stabilisation Force

SFRJ Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavie

UNHCR United Nations High Commissioner for Refugees

UNMIBH United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina

UNPROFOR United Nations Protection Force

VRS Vojska Republike Srpske - Bosnisch Servische leger

De Moslim-Kroatische Federatie zal verder in dit ambtsbericht kortweg als de Federatie benoemd worden. Dit is eveneens een gangbare term.

Omdat er nog geen volkstelling is geweest, is het exacte aantal inwoners niet bekend.

De kantons in de Federatie zijn de volgende (waarbij de etnische samenstelling van de bevolking is aangegeven)


1. Una-Sana (Bosniak) 6. Centraal Bosnië (Bosniak-Kroatisch)


2. Posavina (Kroatisch) 7. Neretva (Bosniak-Kroatisch)


3. Tuzla-Podrinje (Bosniak) 8. West Herzegovina (Bosniak-Kroatisch)

4. Zenica-Doboj (Bosniak) 9. Sarajevo (Bosniak)

5. Gorazde (Bosniak) 10. West-Bosnië (Kroatisch)
De zes "veilige gebieden" waren: Srebrenica (april 1993), Sarajevo, Zepa, Bihac, Tuzla en Gorazde (alle vijf in

mei 1993).

United Nations Protection Force (UNPROFOR): de internationale VN-vredesmacht was vanaf 1992 tot 1995 in

Bosnië-Herzegovina gestationeerd voor de distributie van hulpgoederen en de bescherming van de veilige

gebieden.

Etnische zuivering of schoonmaak is een kernbegrip in de oorlog en werd vooral door

Bosnisch-Servische strijders toegepast; minderheden uit bepaalde gebieden werden met geweld verdreven,

zodat uiteindelijk één etnische groep in het gebied overbleef.

Met de Krajina wordt het gebied in Kroatië bedoeld, dat in het noordwesten aan Bosnië-Herzegovina grenst en waar van oudsher een omvangrijke Servische bevolking leefde.

Bij de val van Srebrenica zijn ongeveer 7.500 mannen verdwenen. Waarschijnlijk zijn zij allen omgekomen. Ongeveer 6.000 mannen zijn door massa-executies om het leven gebracht. Voor de Nederlandse rol in de val van de enclave wordt verwezen naar het rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), Srebrenica, een 'veilig' gebied. Reconstructie, achtergronden en analyses van de val van een Safe Area, 10 april 2002.

De Peace Implementation Council is een raad waarin 43 landen en 10 internationale organisaties zitting hebben, die betrokken zijn bij het vredesproces in Bosnië-Herzegovina. De PIC ziet toe op de implementatie van het Verdrag van Dayton. Op de voortgang in de vredesimplementatie wordt in de perioden tussen de bijeenkomsten van de PIC toegezien door de Steering Board. Deze SB geeft de Hoge Vertegenwoordiger voor Bosnië-Herzegovina politieke aansturing in dit proces van vredesimplementatie.

De Alliantie voor Verandering wordt gevormd door de volgende partijen: SDP, SBiH, NHI, HSS BiH, RS, BPS, LDS, GDS, Federation Pensioners' Party, Democratic Party of Pensioners of BiH

onder minderheden- of vluchtelingenterugkeer wordt bedoeld de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden naar hun oorspronkelijke woongebieden. In een aantal gebieden behoren deze oorspronkelijke bewoners tot een minderheid; in andere gebieden zijn zij dat als gevolg van de oorlog geworden.

Country Reports on Human Rights Practices -2001 U.S. Department of State (maart 2002)

Report of the Secretary-General on the United Nations Mission in Bosnia and Herzegovina, S/2001/1132 (november 2001) p3 UNSC

De verschillende inflatiecijfers van de entiteiten wordt met name veroorzaakt door de sterke afhankelijkheid van de Republika Srpska van de economie van de Federale Republiek Joegoslavië, die verscheidene periodes heeft gekend van hyperinflatie

Report by the High Representative for Implementation of the Peace Agreement to the Secretary-General of the United Nations, 1 october 2000 - 23 february 2001 (12 maart 2001, p5, OHR

De bijbehorende namen van de kantons staan vermeld op pagina 6 van dit ambtsbericht.

UN, Report of the Special Rapporteur of the Commission on Human Rights of the situation of human rights in Bosnië-Herzegovina, the Republic of Croatia and the Federal Republic Of Yugoslavia, E/CN.4/2001/47 (29 januari 2001)

Commission for Real Property Claims, zie 3.3.2

Deze getallen zijn gebaseerd op de officiële registratie van UNHCR. Er is ook een groot aantal terugkeerders dat zich niet heeft laten registreren. Dit aantal kan niet exact bepaald worden, maar naar schatting van de UNHCR, de RRTF en SFOR is het aantal personen die behoren tot minderheden dat in 2001 is teruggekeerd bijna het dubbele van het aantal in 2000.

20 OHR, Report by the High Representative for Implementation of the Peace Agreement to the Secretary-General of the United Nations, 1 october 2000 - 23 february 2001 (12 maart 2001); Country Reports on Human Rights - 2001 U.S. Department of State (maart 2002)

21 Country Reports on Human Rights Practices - 2001, US Department of State (maart 2002)

22 Country Reports... US Dep. Of State (maart 2002); Report of the Secretary-General on the United Nations Mission in Bosnië-Herzegovina (S/2001/1132) UN/SC

HRCC Human Rights in Bosnia and Herzegovina Priorities for 2001, OHR (februari 2001)

Situation of Human rights in Bosnia and Herzegovina and the Federal Republic of Yugoslavia, A/56/460 UN/GA (11 otober 2001)

OHR, april 2001, paras 1-5 (idpproject)

Report by the High Representative for Implementation of the Peace Agreement to the Secretary-General of the United Nations, 1 october 2000 - 23 february 2001 (12 maart 2001), OHR

UNHCR's Position on Categories of Persons from Bosnia and Herzegovina in Continued Need of International Protection (september 2001) UNHCR.

Voor meer informatie over dit onderwerp wordt verwezen naar een rapport van UNHCR: Health care in Bosnië-Herzegovina in the context of the return of Refugees and Displaced Persons, Sarajevo juli 2001.

HRCC Quarterly Report, 01 september 2000 - 31 maart 2001, OHR

30 implementatieratio = totaal aantal teruggaven / totaal aantal claims

The interface between migration and asylum in Bosnië-Herzegovina, jan 2001. UNHCR

HRCC Human Rights in Bosnia and Herzegovina Priorities for 2001, OHR (februari 2001)

The interface between Migration and asylum in bih, Sarjavo, UNHCR (januari 2001)

Report of the Special Rapporteur of the Commission on Human Rights of the situation of human rights in Bosnië-Herzegovina, the Republic of Croatia and the Federal Republic Of Yugoslavia, E/CN.4/2001/47 (29 januari 2001) UN

Report of the SG on the UNMIBH, UN (nov 2001)

36 Report of the Special Rapporteur of the Commission on Human Rights of the situation of human rights in Bosnië-Herzegovina, the Republic of Croatia and the Federal Republic Of Yugoslavia, E/CN.4/2001/47 (29 januari 2001) UN.

Address to the UN Security Council by the High Representative for Implementation of the Bosnië-Herzegovina Peace Agreement, Wolfang Petritsch, OHR

HRCC Quarterly Report, 01 september 2000 - 31 maart 2001 OHR

Country Reports on Human Rights Practices - 2001 U.S. Department of State

Country Reports on Human Rights Practices 2000 (februari 2001) U.S. Department of State;

Country Reportson Human Rights Practices 2001 (maart 2002) U.S. Department of State

UNHCR's Position on Categories of Persons from Bosnia and Herzegovina in Continued Need of International Protection UNHCR (september 2001)

Zie 2.1.2 (geschiedenis), p.10 voor een beknopte beschrijving van Adic-aanhangers.

Demokratska Narodna Zajednica (DNZ), waarvan de leden veelal voormalig aanhanger zijn van Fikret Abdic.

===