Nederlandse Vereniging van journalisten

Schoo vs. Verploeg

Het NVJ bestuur en algemeen secretaris Hans Verploeg geven kennis van onderstaande uitspraak van de Raad voor de Journalistiek.

Beslissing van de Raad voor de Journalistiek
inzake de klacht van H.J. Schoo tegen H. Verploeg

Bij brief van 28 februari 2002 met 1 bijlage heeft H.J. Schoo te Amsterdam (klager) een klacht ingediend tegen H. Verploeg, eveneens te Amsterdam (verweerder). Hierop heeft verweerder gereageerd in een brief van 8 mei 2002. Klager heeft op 27 mei 2002 per e-mail gereageerd op de brief van verweerder.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad van 28 mei 2002 in aanwezigheid van verweerder. Klager was afwezig.

De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten.
Verweerder is algemeen secretaris van de NVJ. In De Journalist van 30 november 2001 heeft verweerder, op de pagina's die gewijd zijn aan het verenigingsnieuws van de NVJ, een stuk geschreven met als titel "Schoo". Het stuk heeft de opmaak van een column, maar wordt gepresenteerd als opinie.

In het stuk komt de volgende passage voor: "(...) Jammer dat hij aan het slot de bekende riedel tegen redactionele zeggenschap en journalistieke arbeidsvoorwaarden weer van stal haalt. Schoo zei ons een jaar of tien geleden al dat journalisten na hun veertigste levensjaar uit vaste dienst moeten worden verwijderd. (...)"

Begin jaren negentig heeft een bespreking over de CAO Opinie plaatsgevonden tussen klager, toenmalig hoofdredacteur van Elsevier, verweerder en een medewerkster van de NVJ. Op deze bespreking wordt gedoeld in bovenstaande passage.
Kort na het verschijnen van de gewraakte publicatie heeft klager contact opgenomen met verweerder om zijn bezwaren te uiten tegen de tweede zin van de hierboven geciteerde passage en daarvan rectificatie te vragen. Verweerder heeft gezegd dat hij op dat moment geen tijd had voor de kwestie, maar dat klager nog van hem zou horen. Hij heeft echter geen contact opgenomen met klager, noch heeft hij de bewuste zin gerectificeerd.

De standpunten van partijen
Klager stelt dat de gewraakte zin onjuist is. Hij heeft deze bewering nooit gedaan. In het gesprek dat begin jaren negentig is gevoerd, is wel aan de orde geweest wat hij schetst als het "probleem van de ouder wordende redacteur". Daarmee doelt hij op de omstandigheid dat bij oudere redacteuren een hoog salaris kan samengaan met een lage productiviteit, hetgeen tot spanningen in de arbeidsverhouding kan leiden. De motie en prestatiebeloning zijn aan de orde gekomen als mogelijkheden om dit te doorbreken. Klager zag dit gesprek, dat plaatsvond op initiatief van de NVJ, als een vertrouwelijke consultatie, een vrijmoedig gesprek met de benen op tafel. Niet alleen heeft verweerder klager een mening toegedicht die hij niet onderschrijft en niet heeft uitgedragen, ook heeft verweerder met terugwerkende kracht de vertrouwelijkheid geschonden van een vrije gedachtewisseling op diens verzoek. Tot slot is verweerder de toezegging op de kwestie te zullen terugkomen, niet nagekomen. Omdat klager in zijn functie als directeur/uitgever bij Weekbladpers Tijdschriften hinder ondervindt van de publicatie, heeft hij zich genoodzaakt gezien een klacht in te dienen.

Verweerder meent dat klager de gewraakte uitspraak wel degelijk heeft gedaan. Zijn medewerkster kan dit bevestigen, maar hij wil haar niet in de kwestie betrekken. Verweerder wijst erop dat de gewraakte uitspraak geen vertrouwelijke bedrijfs- of staatsgeheimen betreft, maar een opmerkelijke opvatting van een (nu voormalig) hoofdredacteur. Zoveel jaren na dato acht hij het geoorloofd de uitspraak aan te halen in een reactie op min of meer vergelijkbare uitlatingen van klager in een vorige editie van De Journalist. Verweerder wil daarmee aantonen dat de opvattingen van klager niet van vandaag of gisteren zijn. Klager hanteert zelf een scherpe pen en maakt zijn gedachtegoed op ongezouten wijze bekend. Verweerder vindt dat hem dan vrijstaat - zeker in een column, maar ook in een opiniërend stuk - een gepeperde reactie te geven. Verweerder betreurt het niet eerder bij klager op de kwestie te zijn teruggekomen. Hij heeft klager niet in diens huidige positie willen schaden.

Boordeling van de klacht
Partijen verschillen van mening over de vraag wat tijdens de bespreking van begin jaren negentig is gezegd. Het woord van de een staat tegenover dat van de ander, zodat de Raad niet kan vaststellen of de gewraakte zin feitelijk onjuist is. Dit onderdeel van de klacht kan om die reden niet worden beoordeeld.
Wel kan de Raad vaststellen dat sprake is geweest van informeel, vertrouwelijk overleg. Het onderwerp van het overleg is heden ten dage nog actueel. Verweerder heeft aan dat overleg deelgenomen als vertegenwoordiger van de vakbond, niet als journalist. Dat niet bekend is in welke exacte bewoordingen is gesproken, doet er niet aan af dat onder deze omstandigheden ieder citaat uit een dergelijk onderhoud een schending oplevert van de vertrouwelijkheid waarmee dat overleg gevoerd is.
Het stuk waarin de gewraakte zin is verwerkt, is naar het oordeel van de Raad een opiniërend stuk en geen column. Dit gegeven, de vertrouwelijkheid van het overleg en de wisseling van de pet van vakbondsman naar die van journalist, brengen mee dat verweerder de gewraakte zin niet kon publiceren zonder daarover bij klager te rade te gaan. Verweerder heeft aldus in strijd gehandeld met hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke zorgvuldigheid, maatschappelijk aanvaardbaar is.
Tot slot is er nog het verwijt dat verweerder zijn toezegging, dat hij bij klager op de kwestie zou terugkomen, niet is nagekomen. Het zou hoffelijker zijn geweest indien verweerder deze toezegging uit zichzelf en tijdig was nagekomen. Het uitblijven daarvan is echter, zeker nu verweerder hiervoor in de procedure zijn excuses heeft gemaakt, niet dusdanig onzorgvuldig dat dit tot gegrondheid van dit klachtonderdeel kan leiden.

Beslissing
De Raad acht de klacht deels gegrond. De Raad verzoekt verweerder deze beslissing integraal of in samenvatting te doen publiceren in De Journalist.
Aldus vastgesteld door de Raad op 1 augustus 2002 door mr. A. Herstel, voorzitter, T.G.G. Bouwman, mw. C.D. Smolders en drs. P. Sijpersma, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. A.R. Creutzberg, secretaris.