Ministerie van Financiën

Persbericht
PERS-02-191
Den Haag, 2 augustus 2002

BTW-aftrek (auto)kostenvergoeding aan werknemers per 1 oktober 2002 beëindigd

Per 1 oktober 2002 is er sprake van een wijziging van de aftrek van omzetbelasting. Dit wordt gedaan via een algemene maatregel van bestuur waarin twee bijzondere aftrekregelingen in de omzetbelasting worden ingetrokken. Namelijk die voor de autokostenvergoedingen en die voor de reis- en verblijfskostenvergoedingen - andere dan de autokostenvergoedingen - die door werkgevers aan werknemers worden betaald. De intrekking van deze regelingen wordt veroorzaakt door een inbreukprocedure voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (arrest van 8 november 2001, zaak C-338/98). De regelingen hielden in dat een werkgever een deel van de vergoedingen die hij aan zijn werknemer betaalt, als voorbelasting in aftrek kon brengen op zijn aangifte omzetbelasting.

Als een werknemer een aan hem toebehorende auto gebruikt in het kader van de onderneming van zijn werkgever, en daarvoor van de werkgever een kostenvergoeding ontvangt, kon de werkgever 12% van de kostenvergoeding als BTW-voorbelasting aftrekken. Dit percentage geeft op forfaitaire wijze de BTW-druk weer op het houden en het gebruiken van een auto door een werknemer. Voorts kon een werkgever de BTW in aftrek brengen die is begrepen in een kostenvergoeding die hij geeft aan een werknemer voor de reis- en verblijfskosten die deze laatste heeft gemaakt in het kader van de onderneming van de werkgever.

De kritiek van het Hof op deze aftrekmogelijkheden richtte zich op twee aspecten die essentieel zijn voor het recht op aftrek van voorbelasting: de prestaties waarop de vergoeding ziet zijn niet verricht aan de werkgever (maar aan de werknemer) en de werkgever beschikt niet over facturen m.b.t. die prestaties.

U vindt hier tevens de algemene maatregel van bestuur en de daarbij horende toelichting. Woordvoerder:  R.C. van Koperen