Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa)
RAPPORTAGE MARKTDEFINITIE AFWIKKELEN GESPREKKEN MOBIELE NETTEN
Nederlandse Mededingingsautoriteit
1 augustus 2002
I Inleiding en achtergrond
1. De tarieven voor het afwikkelen van een gesprek van een vast netwerk naar een mobiel netwerk
zijn al jaren hoog te noemen, rekening houdend met het netwerkbeslag van deze gesprekken.
2. Indien een abonnee die aangesloten is op netwerk A een abonnee oproept op mobiel netwerk B,
dient deze oproep te worden afgewikkeld op het netwerk van B. Operator B brengt hiervoor een
afwikkeltarief in rekening. Aangezien de abonnee van B dit afwikkeltarief niet zelf betaalt, lijkt er
weinig aansporing te bestaan voor de abonnee van B of meer in het algemeen voor de bezitter van
een mobiele telefoon om bij prijsverhogingen van de mobiele afwikkeltarieven over te stappen
naar een andere mobiele operator waar het afwikkeltarief lager is. Voor mobiele operators lijkt
derhalve onvoldoende prikkel te bestaan om de mobiele afwikkeltarieven laag te houden.
3. De Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna OPTA) heeft op 28 maart 2002
beleidsregels inzake de hoogte van mobiele afwikkeltarieven vastgesteld.1 In deze beleidsregels
worden maximale tarieven aangegeven die onder de huidige mobiele afwikkeltarieven liggen. Op
grond van deze beleidsregels heeft OPTA reeds besluiten genomen.
4. In andere landen binnen Europa is men eveneens kritisch ten aanzien van de hoogte van de
mobiele afwikkeltarieven. De Britse Telecommunicatietoezichthouder OFTEL heeft in september
2001 haar standpunt ten aanzien van de mobiele afwikkeldienst naar buiten gebracht.2 Ook de
Europese Commissie vindt de hoogte van de mobiele afwikkeltarieven zorgwekkend en heeft dit
uiteengezet in haar Seventh Report on the Implementation of the Telecommunications Regulatory
Package.3
5. Tegen de achtergrond van de hoogte van de mobiele afwikkeltarieven is de NMa in 2001 een
onderzoek gestart naar mogelijke overtredingen van artikel 24 van de Mededingingswet (hierna:
Mw) door de mobiele operators. Artikel 24 Mw bepaalt dat het ondernemingen verboden is
misbruik te maken van een economische machtspositie.
6. Alvorens kan worden vastgesteld of sprake is van een economische machtspositie dient de
relevante markt te worden afgebakend waarop een aanbieder van mobiele afwikkeldiensten actief
is. De NMa is een onderzoek gestart naar de relevante markt en heeft daarbij in januari 2002
London Economics de opdracht gegeven haar hierin te ondersteunen. Deze ondersteuning van
London Economics betrof zowel een kwalitatief als een kwantitatief onderzoek. Hiertoe heeft de
1 OPTA, "Beleidsregels inzake de regulering van mobiele terminating tarieven", 28 maart 2002
,OPTA/IBT/2002/2200802.De beleidsregels zijn gepubliceerd op 4 april 2002, staatscourant no 65, blz 22 ev.
2 OFTEL, "Review of the charge control on calls to mobiles", 26 september 2001. Inmiddels heeft de Competition
Commission op 23 juli 2002 in het onderzoek naar de mobiele afwikkeltarieven een Statement of Hypothetical
Remedies gepubliceerd.
3 Europese Commissie, Seventh Report on the Implementation of the Telecommunications Regulatory Package,
COM(2001) 706, 28 november 2001.
2
NMa de vijf mobiele operators in Nederland meerdere malen om gegevens gevraagd, welke door
London Economics zijn geanalyseerd en verwerkt in een rapport. Het rapport is als bijlage bij deze
rapportage gevoegd.
7. In deze rapportage staat de vraag centraal op welke relevante markt een aanbieder van mobiele
afwikkeldiensten actief is. Alvorens in hoofdstuk 3 een antwoord op deze vraag te geven zullen in
het hoofdstuk 2 van deze rapportage een aantal karakteristieken van mobiele afwikkeldiensten
worden beschreven.
8. Nu OPTA is gestart met het beoordelen van geschillen over de hoogte van de mobiele
afwikkeltarieven, zal de NMa de hoogte van de mobiele afwikkeltarieven (vooralsnog) niet nader
onderzoeken. Dit is conform het Samenwerkingsprotocol OPTA/NMa van 19 december 2000. In
dit Samenwerkingsprotocol hebben beide toezichthouders vastgelegd dat in geval van samenloop
in toezichthoudendende taken OPTA in beginsel de eerst aangewezen toezichthouder is om op te
treden.
II Karakteristieken mobiele afwikkeldiensten
9. Interconnectie is nodig om tussen twee telecommunicatienetwerken verkeer uit te wisselen.
Interconnectie verbindt netwerken met elkaar ten behoeve van gebruikers van aan elkaar
verbonden netwerken. Door interconnectie wordt het mogelijk om gebruikers van een netwerk te
laten communiceren met gebruikers van een ander netwerk. Interconnectie kan zowel direct als
indirect plaatsvinden. Directe interconnectie kan worden omschreven als het rechtstreeks fysiek
verbinden van twee netwerken ten behoeve van het afwikkelen van verkeer. Van indirecte
interconnectie is sprake wanneer een netwerk om verkeer ten behoeve van zijn gebruikers af te
wikkelen op een ander netwerk, gebruik maakt van een derde netwerk dat direct kan
interconnecteren met het doel-netwerk. Interconnectie komt tot stand door middel van
zogenaamde interconnectie-overeenkomsten.
10. In figuur 1 en 2 zijn directe en indirecte interconnectie schematisch weergegeven.
Èb
( a
A B
Figuur 1: Directe interconnectie
3
Transitdienst
( a Èb
A C B
Figuur 2: Indirecte interconnectie
11. Bij indirecte interconnectie verricht netwerk C een zogenaamde `transitdienst' voor verkeer dat
netwerk A verlaat. Een transitdienst kan worden omschreven als een dienst die erin bestaat dat in
casu netwerk C zorgt voor overdracht van verkeer dat ontspringt op netwerk A en bestemd is voor
eindgebruikers op netwerk B. Hiertoe is vereist dat operator C, de transitaanbieder, directe
interconnectie heeft met zowel het netwerk van exploitant A als het netwerk van exploitant B.
12. In interconnectie-overeenkomsten is naast de interconnectiedienst zelf tevens de (mobiele) afwikkeldienst opgenomen. Een mobiele afwikkeldienst of terminating dienst kan worden omschreven als een dienst die erin bestaat dat een operator een oproep van een andere operator op zijn eigen netwerk afwikkelt (termineert).
( a bÈ
A B
Afwikkeldienst
Figuur 3: Afwikkeldienst
13. Een afwikkeldienst wordt in beginsel zowel bij on net-gesprekken als off net-gesprekken verleend.
Een on net-gesprek vindt plaats tussen abonnees op hetzelfde netwerk. Er is dan sprake van een
gesprek dat zowel ontspringt als wordt afgewikkeld op hetzelfde netwerk. Voorts moet het voor
een abonnee van een netwerk mogelijk zijn om te communiceren met een abonnee behorend bij
een ander netwerk, via een zogenaamd off net-gesprek. In een off net-gesprek biedt de operator
op wiens netwerk het gesprek ontspringt call origination4 aan en biedt de operator wiens abonnee
dit gesprek ontvangt een afwikkeldienst (vaak aangeduid met de term call termination) aan.
4 Call-origination kan worden omschreven als de dienst van een operator aan haar abonnees die het mogelijk
maakt bij die specifieke operator een oproep te doen ontstaan.
4
14. In deze rapportage staan mobiele afwikkeldiensten ten behoeve van off net-gesprekken centraal
(zie ook figuur 3). Bij dergelijke oproepen worden de tarieven voor mobiele afwikkeldiensten
(direct of indirect) door de operators van netwerken bij elkaar in rekening gebracht. De
bijbehorende transacties vinden derhalve op groothandelsniveau plaats.
15. Om off net-gesprekken te kunnen aanbieden, dient operator A zoals gezegd op groothandelsniveau afwikkeldiensten te betrekken van operator B om in staat te zijn uitgaande oproepen van bijvoorbeeld abonnee a op het netwerk van B af te wikkelen ten einde abonnee b te bereiken. Aangezien de abonnees van operator A ook oproepen moeten kunnen ontvangen van abonnees van een ander netwerk dient A eveneens afwikkeldiensten aan te bieden op groothandelsniveau. Operators zijn op grond van wetgeving verplicht hun abonnees te verzekeren dat de daarop aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren.5
16. Voor het afwikkelen van verkeer dat is ontsprongen op het netwerk van een andere operator,
maakt de ontvangende operator kosten die gerelateerd zijn aan zijn eigen netwerk. Deze kosten
zal de betreffende operator in eerste instantie in rekening brengen bij de operator vanaf wiens
netwerk wordt gebeld. Dit hangt samen met het gekozen systeem van afrekenen, waarbij de beller
het telefoongesprek betaalt. Dit zogenaamde calling party pays-principe heeft tot gevolg dat de
ontvangende abonnee geen tarief in rekening wordt gebracht indien deze vanaf een ander netwerk
worden gebeld. In figuur 3 betekent dit indien abonnee a een oproep plaatst voor abonnee b,
waarvoor operator B de afwikkeling verzorgt, het afwikkeltarief bij operator A in rekening wordt
gebracht als vergoeding voor de afwikkeldienst van operator B. De (operator van de) bellende
partij draagt derhalve de kosten die verbonden zijn aan het afwikkelen van het verkeer op het
netwerk van de gebelde.
III Afbakening van de relevante markt
3.1 Afbakening van de relevante markt: algemene principes
17. Een relevante productmarkt omvat alle producten en/of diensten die op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waarvoor zij zijn bestemd, door de consument als onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden beschouwd.6
18. De relevante geografische markt is het gebied waarbinnen de betrokken ondernemingen een rol spelen in de vraag naar en het aanbod van goederen of diensten, waarbinnen de concurrentievoorwaarden voldoende homogeen zijn en dat van aangrenzende gebieden kan worden onderscheiden doordat daar duidelijk afwijkende concurrentievoorwaarden heersen.7
5 Artikel 6.1 van de Telecommunicatiewet, 19 oktober 1998, Stb. 1998, 610.
6 Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke
mededingingsrecht, Pb. van 9 december 1997, nr. C372, p. 5 e.v.
7 Ibidem, punt 8.
5
19. De relevante markt op grond waarvan mededingingsrechtelijke vraagstukken worden beoordeeld,
wordt vastgesteld aan de hand van een combinatie van de productmarkt en geografische markt.
Bij het afbakenen van de relevante markt gaat het in essentie om de vraag in hoeverre een
aanbieder van een bepaald product met concurrentiedwang te maken heeft wanneer hij zijn
prijzen verhoogt.
20. In het algemeen worden de volgende drie vormen van concurrentiedwang onderscheiden:
· Substitueerbaarheid aan de vraagzijde de mogelijkheid voor afnemers om naar een
substituut-product over te stappen;
· Substitueerbaarheid aan de aanbodzijde mogelijkheden voor aanbieders om op korte
termijn substituut-producten te produceren;
· Potentiële concurrentie nieuwe toetreding tot de markt.
21. Vanuit economisch standpunt is voor de bepaling van de relevante markt substitueerbaarheid aan de vraagzijde de belangrijkste onmiddellijke en daadwerkelijke disciplinerende factor voor de aanbieders van een bepaald product, inzonderheid met betrekking tot hun prijsbeleid.8 Substitueerbaarheid aan de vraagzijde wordt met name bepaald door de vergelijkbaarheid van de aangeboden diensten (kwaliteit, verkrijgbaarheid, prijs) vanuit het perspectief van de afnemer.
22. Bij de marktafbakening wordt eveneens rekening gehouden met substitueerbaarheid aan de
aanbodzijde, wanneer de gevolgen ervan in doelmatigheid en directheid vergelijkbaar zijn met die
van substitueerbaarheid aan de vraagzijde. Dit vergt dat aanbieders kunnen overschakelen op de
productie van de relevante producten en deze op korte termijn op de markt kunnen brengen
zonder aanzienlijke bijkomende kosten te maken of risico's te lopen, in antwoord op geringe en
duurzame wijzigingen van de betrokken prijzen.9 Onder korte termijn wordt in dit verband
verstaan een periode waarvoor geen aanzienlijke aanpassing van de bestaande materiële en
immateriële activa is vereist.
23. De concurrentiedwang die van potentiële concurrentie uitgaat, is in het algemeen minder
onmiddellijk en vergt in elk geval onderzoek naar bijkomende factoren.10 Het bestaan van
potentiële concurrentie leidt doorgaans niet tot een ruimere afbakening van de relevante markt.
Potentiële concurrentie kan wel een rol spelen bij de analyse van de concurrentiële situatie op een
gegeven relevante markt.
8 Een onderneming of een groep ondernemingen kan niet een aanzienlijke invloed uitoefenen op de geldende
verkoopvoorwaarden, zoals prijzen, wanneer haar afnemers gemakkelijk kunnen overschakelen op beschikbare
substitutie-producten of op elders gevestigde leveranciers; ibidem, punt 13.
9 Ibidem, punt 20.
10 Ibidem, punt 14.
6
3.2 Mogelijke relevante markten
24. In het kader van het marktafbakeningsvraagstuk voor mobiele afwikkeldiensten zijn drie mogelijke
relevante markten onderscheiden:
(a) Een nationale markt voor mobiele afwikkeldiensten per mobiele operator;
(b) Een nationale markt voor vaste en/of mobiele interconnectie;
(c) Een nationale markt voor mobiele diensten.
Hierna volgt een korte karakterisering van voornoemde kandidaat-markten.
(a) Nationale markt voor mobiele afwikkeldiensten per mobiele operator
25. Deze marktdefinitie is gebaseerd op de visie dat afwikkeldiensten van verschillende netwerkoperators onderling niet substitueerbaar zijn. Het hierbij gehanteerde argument is dat als een abonnee van bijvoorbeeld operator A een abonnee van operator B oproept, operator A geen andere keus heeft dan het afnemen van de afwikkeldienst van operator B, omdat de abonnee van operator B uitsluitend via het netwerk van operator B oproepbaar is.
(b) Nationale markt voor vaste en/of mobiele interconnectie
26. Deze marktdefinitie omvat alle vaste en/of mobiele afwikkeldiensten van de verschillende operators. Substitutie tussen afwikkeldiensten is dan mogelijk. Zogenaamde U-bocht-constructies zouden dan een belangrijke rol bij deze substitutie kunnen vervullen.
27. Een U-bocht-constructie voor afwikkeldiensten is als volgt te omschrijven. Stel dat operator A hogere afwikkeltarieven voor operator C dan voor operator B hanteert. Operator C kan dit hogere tarief vermijden door met operator B overeen te komen dat gesprekken van abonnees van C naar abonnees van A via "het netwerk van" B worden afgewikkeld. Operator C kan aldus profiteren van het voor B gunstigere tarief voor het afwikkelen van gesprekken op het netwerk van A. Voor deze constructie is het noodzakelijk dat er sprake is van directe interconnectie (-overeenkomsten) tussen meerdere operators. Het op gang komen van het hiervoor beschreven substitutiemechanisme veronderstelt tevens dat het voor operator A onmogelijk is maatregelen te treffen om deze vorm van substitutie tegen te gaan.
(c) Nationale markt voor mobiele diensten
28. Uitgangspunt bij deze marktdefinitie is de visie dat mobiele afwikkeldiensten niet als afzonderlijke
dienst kunnen worden aangeboden. Mobiele afwikkeldiensten dienen te worden beschouwd als
onderdeel van een pakket van diensten dat door mobiele operators aan hun abonnees wordt
aangeboden. Het aan een abonnee aangeboden pakket van diensten omvat naast
afwikkeldiensten ten behoeve van inkomend belverkeer detailhandelsdiensten11 ten behoeve van
ontspringend verkeer.
11 Detailhandelsdiensten zijn in deze context diensten die aan de eindgebruiker worden aangeboden.
7
29. De mede door het tarief voor afwikkeldiensten bepaalde totaalprijs van het pakket van diensten
speelt in deze visie een belangrijke rol in de concurrentie tussen mobiele operators. Bij het
vaststellen van de prijzen van de verschillende diensten in het pakket wordt door operators
rekening gehouden met verschillen in prijsgevoeligheid van de vraag naar de diensten. Diensten
met een lage prijsgevoeligheid van de vraag dragen zo relatief meer bij aan het dekken van de
kosten van een operator dan diensten met een hoge prijsgevoeligheid van de vraag.
30. Het concurreren met een pakket van diensten impliceert dat een operator de prijs van één of meer afzonderlijke diensten in het pakket ceteris paribus niet kan verhogen zonder daarmee switchgedrag bij zijn afnemers naar andere operators op te roepen. De verhoging van de prijs van één afzonderlijke dienst uit een pakket van diensten verhoogt immers de relatieve prijs van het pakket van diensten van de betreffende operator.
3.3 Vaststelling van de relevante markt
3.3.1 Inleiding
31. In het navolgende staat de vraag centraal of een aanbieder van een mobiele afwikkeldienst te
maken heeft met concurrentiedwang. De analyse zal daarbij geheel betrekking hebben op de
productmarktafbakening, waarbij de in paragraaf 3.2 genoemde markten successievelijk aan de
orde zullen komen. Bij de analyse zal tevens worden gerefereerd aan het in opdracht van de NMa
door London Economics uitgevoerde onderzoek.
32. Voor wat betreft de geografische marktafbakening kan worden gesteld dat de markt nationaal is.
In Nederland zijn, evenals in de rest van de EU, vergunningen vereist voor het bouwen en
exploiteren van mobiele netwerken. Deze vergunningen worden op nationaal niveau verstrekt en
zijn geldig voor het territorium van de betreffende lidstaat. Het verzorgingsgebied dat mobiele
operators met een bepaald netwerk bestrijken valt om deze reden alsmede vanwege
dekkingsverplichtingen samen met Nederland. Dit geldt zowel voor groothandels- als
detailhandelsdiensten. Daarnaast gelden abonnementstarieven, prijzen per belminuut bij zowel
abonnementen als prepaid-pakketten, tarieven voor afwikkeldiensten en dergelijke voor heel
Nederland, terwijl internationale tarieven daarvan verschillen.
33. Omdat een afwikkeldienst een groothandelsdienst is, zal bij de productmarktafbakening in eerste
instantie het groothandelsniveau in ogenschouw worden genomen. In de analyse op
groothandelsniveau staat de vraag centraal of er aanleiding is te veronderstellen dat sprake is van
directe concurrentiedwang op een aanbieder van mobiele afwikkeldiensten op een nationale markt
voor vaste en/of mobiele interconnectie.
34. Het is op voorhand niet uit te sluiten dat in geval er op groothandelsniveau voor mobiele
afwikkeldiensten van een operator geen directe substituten voorhanden zijn er (indirect) sprake is
van concurrentiedwang op de mobiele afwikkeldienst via de detailhandelsmarkt(en) waarop de
8
mobiele operator opereert. Voor een sluitende analyse van de mogelijke concurrentiedwang op
een aanbieder van mobiele afwikkeldiensten is het derhalve noodzakelijk deze eventuele (extra)
concurrentiedwang via detailhandelsmarkt(en) in ogenschouw te nemen.
3.3.2 Concurrentiedwang van afwikkeldiensten op groothandelsniveau
(a) Kwalitatieve analyse
35. Een mobiele operator A wiens abonnee een abonnee van mobiele operator B oproept heeft geen
andere keus dan het (direct of indirect) afnemen van een mobiele afwikkeldienst bij operator B. In
hoofdstuk 2 is aangegeven dat operators te maken hebben met een wederzijdse wettelijke
interconnectieverplichting. Dit betekent onder andere dat een operator wiens abonnee belt naar
het netwerk van een andere operator de facto een mobiele afwikkeldienst bij deze andere operator
dient af te nemen.
36. Het eventuele bestaan van de in paragraaf 3.2 beschreven U-bocht-constructies voor
afwikkeldiensten en de daaruit voortvloeiende parallelhandel in afwikkeldiensten doet aan
voornoemde constatering niet af. Het gesprek moet uiteindelijk worden afgewikkeld op het
netwerk van de operator wiens abonnee wordt opgeroepen.
37. Een operator beschikt bij het leveren van mobiele afwikkeldiensten over diverse mogelijkheden om
U-bocht-constructies tegen te gaan. Zo kan operator A die zijn afwikkeltarief ten opzichte van
operator B verlaagt, met operator B overeenkomen dat operator B niet meer dan een bepaald
maximum aan verkeersvolume per tijdsperiode naar operator A stuurt. Een andere mogelijkheid is
dat operator A met operator B overeenkomt dat operator B geen verkeersvolume van derde
operators naar operator A stuurt.
38. Als theoretisch gezien sprake is van een "normaal werkende" markt voor afwikkeldiensten,
verkoopt operator A in beginsel minder wanneer deze zijn afwikkeltarief verhoogt. De vraag naar
afwikkeldiensten van operator A zal dan dalen en de vraag naar afwikkeldiensten van operator B
zal dan stijgen vanwege de verbeterde relatieve prijs van het afwikkeltarief van operator B. In
werkelijkheid is bij een verhoging van het afwikkeltarief van A echter eerder een stijging van de
vraag naar afwikkeldiensten bij A denkbaar. Dit is als volgt in te zien. Omdat concurrenten van A
op de detailhandelsmarkt het gestegen afwikkeltarief van A betalen, bestaat de mogelijkheid dat
deze concurrenten het gestegen afwikkeltarief van A in de detailhandelsprijzen voor hun abonnees
doorberekenen. Hierdoor verslechtert de concurrentiepositie van de concurrenten van A op de
detailhandelsmarkt ten opzichte van A. Door de verbeterde concurrentiepositie van A op de
detailhandelsmarkt kan A vervolgens meer abonnees verwerven. Deze groei van het aantal
abonnees gaat weer gepaard met meer oproepen naar abonnees van A vanuit andere netwerken,
waardoor de vraag naar afwikkeldiensten van A toeneemt.
39. Een verhoging van het afwikkeltarief van operator A kan vanwege bovenstaand mechanisme echter moeilijk een reactie van andere mobiele operators oproepen om het detailhandelstarief
9
voor gesprekken naar operator A te verhogen. Als bijvoorbeeld operator B een mogelijke
verslechtering van zijn concurrentie- en/of winstpositie ten opzichte van A wil vermijden, ligt het
daarom meer voor de hand dat operator B op een verhoging van A reageert door zijn eigen
afwikkeltarief te verhogen. B kan zo zijn gestegen uitgaande geldstroom naar A compenseren met
een grotere ingaande geldstroom voor afwikkeldiensten ten behoeve van A. Voor B kan deze
tariefsverhoging zelfs een per saldo gunstig effect teweegbrengen op zijn balans voor in- en
uitgaande geldstromen inzake afwikkeldiensten omdat geldt dat de operator op het vaste net
(KPN Telecom) niet op B kan reageren met een navenante verhoging van zijn afwikkeltarief voor
gesprekken van mobiel naar vast. De afwikkeltarieven van KPN Telecom dienen immers op basis
van regulering kostengeoriënteerd te zijn.
40. Een alternatieve mogelijkheid is dat verkeer afkomstig van andere netwerken via een zogenaamde
SIM-switch die verbonden is aan één of meer netwerkaansluitpunten voor eindgebruikers on net
wordt aangeboden aan de mobiele aanbieder. De mobiele aanbieder wikkelt het verkeer
vervolgens af op dezelfde wijze als een on net-gesprek tussen zijn eigen abonnees. Het is echter
mogelijk dat mobiele operators vanwege dit soort constructies contractuele beperkingen opleggen
bij het verstrekken van SIM-kaarten. Om deze reden is het niet waarschijnlijk dat deze constructie
op korte termijn tot een daadwerkelijk alternatief voor mobiele afwikkeldiensten zal uitgroeien.
41. Het bestaan van concurrentiedwang door substitueerbaarheid aan de aanbodzijde impliceert dat het voor bijvoorbeeld operator A op korte termijn mogelijk is het verkeer naar een abonnee die is aangesloten op het netwerk van operator B via het netwerk van operator A af te wikkelen, in reactie op een verhoging van het afwikkeltarief van B. Operator A zou aldus de mogelijkheid moeten hebben een off net-gesprek naar B op korte termijn te vervangen door een gesprek op het netwerk van A. Hiervoor is het nodig dat A toegang heeft tot de SIM-kaart van de abonnees van B. Het is niet waarschijnlijk dat B operator A op deze wijze toegang tot zijn klanten zal geven.
42. De voorgaande kwalitatieve analyse rechtvaardigt de conclusie dat een aanbieder van mobiele afwikkeldiensten nu en in de nabije toekomst geen directe concurrentiedwang op groothandelsniveau ondervindt bij het aanbieden van mobiele afwikkeldiensten. In het hiernavolgende zal blijken dat deze conclusie kwantitatief kan worden onderbouwd.
(b) Kwantitatieve analyse
43. London Economics heeft op verzoek van de NMa een kwantitatieve analyse uitgevoerd. Deze
kwantitatieve analyse heeft, kort gezegd, bestaan uit twee typen kwantitatieve toetsen waarin de
vraag centraal stond of een aanbieder van afwikkeldiensten op groothandelsniveau te maken heeft
met concurrentiedwang van andere aanbieders van mobiele afwikkeldiensten.
44. In een stationariteitstoets is door London Economics onderzocht in hoeverre sprake is van stabiele relatieve prijzen voor de afwikkeldiensten van de verschillende mobiele operators in Nederland. De gedachtegang hierachter is dat wanneer twee producten tot dezelfde productmarkt horen, hun onderlinge relatieve prijsverhouding in de loop van de tijd redelijk stabiel is. Bij concurrerende producten is een verandering in de relatieve prijs tussen die producten vanwege
10
het bestaan van substitutie in beginsel kortstondig. Het mechanisme hierachter is als volgt. Als de
prijs van de afwikkeldienst van operator A wordt verlaagd en de prijs van afwikkeldiensten van
operator B niet dan zou, als het concurrerende diensten zijn, de vraag naar de afwikkeldienst van
A toenemen en de vraag naar afwikkeldiensten van B afnemen. Bij concurrerende producten heeft
dit tot gevolg dat de prijs van de afwikkeldienst van B zal dalen. Door deze aanpassingen
convergeert de relatieve prijs (i.e. de prijsverhouding) naar het niveau van vóór de verlaging van
het afwikkeltarief van A. Voor een verhoging van het tarief geldt voor concurrerende producten een
zelfde redenering.
45. De analyses van London Economics wijzen uit dat er geen sprake is van stabiele relatieve prijzen
voor de afwikkeldiensten van mobiele operators in Nederland. Daartoe heeft London Economics
tien stationairiteitstoetsen voor piektarieven en tien voor daltarieven uitgevoerd.12 Geen enkele van
de twintig toetsen wijst op een significant verband tussen de afwikkeltarieven van de operators.
Dit wijst erop dat er in Nederland geen sprake is van een ruime interconnectiemarkt waarop
meerdere (mobiele) operators actief zijn.
46. In het rapport van London Economics is eveneens een econometrisch model geschat, waarin het
belvolume van het afwikkelen van off net-verkeer van de operators wordt verklaard met behulp van
de volgende verklarende variabelen:
het belvolume van het ontspringend verkeer (het aantal originating-minuten),
de piekprijs en dalprijs van het afwikkelen van off net-verkeer,
de piek- en dalprijzen van het afwikkelen van off net-verkeer van de andere operators
afzonderlijk,
de prijs van het ontspringende verkeer (de detailhandelsprijs),
de prijzen van het ontspringende verkeer van alle andere operators afzonderlijk,
het aantal nieuwe abonnees,
het aantal abonnees dat opzegt (de zogenaamde churn), en
enkele trendtermen.
Het model is geschat met behulp van maandcijfers van KPN, Vodafone, Ben en O2 (Telfort) voor
de periode maart 1999 november 2001. Het betreft een zogenaamd gebalanceerd panel, dat wil
zeggen dat van elke operator voor alle tijdstippen dezelfde gegevens beschikbaar zijn. Omdat er
voor Dutchtone voor meerdere variabelen relatief weinig maandgegevens beschikbaar waren en
dit een aanzienlijke reductie in het aantal waarnemingen zou impliceren, is Dutchtone bij het
schatten van het econometrische model niet meegenomen.
47. Door middel van schatting van het econometrische model is de invloed bepaald van de prijs van
de afwikkeldiensten op de vraag naar afwikkeldiensten c.q. het belvolume van het afwikkelen van
off net-verkeer. Het meten van deze prijsinvloed gebeurt ceteris paribus, hetgeen impliceert dat bij
het schatten van het prijseffect rekening wordt gehouden met het effect van andere verklarende
variabelen op het te verklaren belvolume.
12 Bij 5 operators bestaan er 10 combinaties van 2 operators.
11
48. A priori kan worden gesteld dat wanneer de eigen prijs van de afwikkeldiensten niet van invloed is
op de vraag naar afwikkeldiensten, dit een aanwijzing is voor een relevante markt per operator.
Immers, prijsveranderingen van de afwikkeldiensten hebben dan geen invloed op het volume dat
wordt afgewikkeld. Eveneens kan a priori worden gesteld dat als de vraag naar afwikkeldiensten
van operator A niet kan worden verklaard door de afwikkeltarieven van andere operators, dit een
aanwijzing is voor een nauwe productmarktafbakening.
49. De schattingsresultaten van het econometrisch model laten zien dat de vraag naar afwikkeldiensten van een bepaalde operator niet significant wordt beïnvloed door het eigen afwikkeltarief. Dit duidt op een markt voor afwikkeldiensten per operator en niet op een markt voor afwikkeldiensten van alle operators tezamen.
50. De geschatte kruislingse prijselasticiteiten zijn grotendeels significant positief. Normaliter duidt dit op een ruimere markt dan een markt voor afwikkeldiensten per operator, maar is niet te rijmen met een niet-significante eigen prijselasticiteit.13 Daarenboven zijn deze significant positieve kruislingse prijselasticiteiten niet te verklaren vanwege het feit dat het bestaan van handel in en daarmee substitutie tussen afwikkeldiensten van verschillende operators lastig, zo niet onmogelijk is.14 Tot slot zij hieraan toegevoegd dat de kruislingse prijselasticiteiten effecten van weggelaten variabelen zouden kunnen oppakken en aldus significant positief worden.
(c) Conclusie concurrentiedwang op groothandelsniveau
51. De resultaten van de kwantitatieve analyse ondersteunen de uitkomst van de kwalitatieve analyse dat, beschouwd op het groothandelsniveau, een aanbieder van mobiele afwikkeldiensten geen directe concurrentiedwang ondervindt. De twintig stationariteitstoetsen wijzen uit dat geen sprake is van onderlinge stabiele relatieve prijzen voor afwikkeldiensten van mobiele operators in Nederland, hetgeen duidt op een relevante markt voor afwikkeldiensten per operator. De schattingsresultaten van het econometrisch model laten zien dat de vraag naar afwikkeldiensten van een bepaalde operator ceteris paribus niet wordt beïnvloed door het eigen afwikkeltarief, hetgeen eveneens duidt op een relevante markt voor afwikkeldiensten per operator. De geschatte positieve kruislingse prijselasticiteiten uit het econometrische model zijn echter niet in overeenstemming met het schattingsresultaat van de eigen prijselasticiteit. Een verklaring kan zijn dat zij het effect van weggelaten variabelen oppakken. Alle analyses overwegende komt de NMa tot de conclusie dat zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve analyse op groothandelsniveau duiden op een markt voor afwikkeldiensten per operator en niet op een markt voor afwikkeldiensten van alle operators tezamen.
13 De eigen en kruislingse prijselasticiteiten zijn namelijk nauw gerelateerd.
14 Zie ook het rapport van London Economics, paragraaf 10.58 en paragraaf 11.10.
12
3.3.3 Concurrentiedwang vanuit detailhandelsmarkt(en)
(a) Inleiding
52. In het voorgaande is geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat een
aanbieder van mobiele afwikkeldiensten opereert op een nationale markt voor vaste en/of mobiele
interconnectie.
53. Zoals aangegeven wordt de vraag naar mobiele afwikkeldiensten op groothandelsniveau
uitgeoefend. De groothandelsvraag is een afgeleide vraag van de vraag op de
detailhandelsmarkt(en). Het is om die reden aannemelijk dat de eigen prijselasticiteit van het
afwikkeltarief op groothandelsniveau tevens een reflectie is van de concurrentiedwang vanuit de
detailhandelsmarkt(en). Met andere woorden, als afnemers op de detailhandelsmarkt(en) over
reële substituten voor het bellen naar een mobiel netwerk zouden beschikken dan heeft een
prijsverhoging van het afwikkeltarief een relatief grotere uitval van de vraag naar afwikkeldiensten
op groothandelsniveau tot gevolg dan wanneer de afnemers niet over die substituten beschikken.
Uit de kwantitatieve analyse is echter gebleken dat er sprake is van een niet-significante eigen
prijselasticiteit van de vraag naar afwikkeldiensten. Het is hierdoor a priori niet aannemelijk dat er
sprake is van effectieve concurrentiedwang vanuit de detailhandelsmarkt(en).
54. Het is echter niet zonder meer uit te sluiten dat in geval er voor de mobiele afwikkeldiensten geen
directe substituten op de groothandelsmarkt voorhanden zijn, er (indirect) sprake is van
concurrentiedwang op de aanbieder van de mobiele afwikkeldienst via de stroomafwaartse
detailhandelsmarkt(en) waarop de mobiele operator actief is. Voor een sluitende analyse van de
mogelijke concurrentiedwang op een aanbieder van mobiele afwikkeldiensten is het derhalve
noodzakelijk eventuele concurrentiedwang via de detailhandelsmarkt(en) in ogenschouw te
nemen.
(b) Nationale detailhandelsmarkt voor mobiele diensten
55. Zoals in paragraaf 3.2 onder (c) is aangegeven, is deze marktdefinitie gebaseerd op de visie dat mobiele afwikkeldiensten niet als afzonderlijke dienst kunnen worden aangeboden. Mobiele afwikkeldiensten worden beschouwd als onderdeel van een pakket van diensten dat door mobiele operators aan hun abonnees wordt aangeboden. Het aan een abonnee aangeboden pakket van diensten omvat naast afwikkeldiensten ten behoeve van inkomend belverkeer detailhandelsdiensten ten behoeve van ontspringend verkeer. De mede door het tarief voor afwikkeldiensten bepaalde totaalprijs van het pakket van diensten speelt in deze visie een belangrijke rol in de concurrentie tussen mobiele operators.
56. Hieruit volgt dat een verhoging van de relatieve totaalprijs van het pakket van diensten van een bepaalde operator als gevolg van een verhoging15 van het afwikkeltarief tot switchgedrag van
15 Indien in deze rapportage wordt gesproken over tariefsverhogingen en de eventuele disciplinerende effecten
daarvan wordt gedoeld op relatief kleine prijsverhogingen van 5-10%.
13
abonnees van deze operator naar de dienstenpakketten van andere operators leidt. Daarbij is
sprake van een disciplinerend effect van deze relatieve prijsverhoging als zij verliesgevend is. Dit
is het geval als de door de tariefsverhoging behaalde extra bruto marge16 kleiner is dan het
tegelijkertijd optredende verlies aan bruto marge als gevolg van de met de prijsverhoging gepaard
gaande afname van de vraag. Deze vraaguitval is daarbij geheel of gedeeltelijk toe te schrijven aan
switchende afnemers.
57. Het bestaan van concurrentiedwang via de detailhandelsmarkt impliceert dat een verhoging van
het afwikkeltarief van een mobiele operator ceteris paribus moet leiden tot een daling van andere
prijzen in het pakket van dezelfde operator. Verder zou moeten gelden dat een verlaging van het
afwikkeltarief van een operator, bij gelijkblijvende overige prijzen in het pakket van dezelfde
operator, zou moeten leiden tot een verlaging van de pakketprijs van andere operators.
58. Het feit dat de abonnee het tarief om gebeld te worden niet zelf betaalt (calling party pays-
principe) maakt het op kwalitatieve gronden beredeneerd op voorhand onwaarschijnlijk dat een
verhoging van de relatieve prijs van een pakket als gevolg van een verhoging in het afwikkeltarief,
verliesgevend is.17 De mogelijkheid van een verliesgevende prijsverhoging zou waarschijnlijk wel
aan de orde zijn wanneer eindgebruikers zelf voor inkomende gesprekken zouden betalen
(receiving party pays-principe).
59. Het bestaan van ongevoeligheid voor de prijs van inkomende gesprekken zou in mindere mate (of
wellicht zelfs niet) kunnen gelden voor gesloten gebruikersgroepen18 of zakelijke gebruikers die
niet tot gesloten gebruikersgroepen horen. De NMa heeft niet separaat onderzocht in hoeverre
verhogingen in het tarief om gebeld te worden voor deze gebruikersgroepen een belangrijke factor
is bij de verklaring van overstapgedrag van deze gebruikersgroepen. Het gedrag van deze
gebruikersgroepen ligt echter wel in de gebruikte data besloten.
60. Met behulp van de gegevens van de operators kan worden nagegaan of er een verband bestaat tussen het afwikkeltarief en de detailhandelsprijs (de prijs van het ontspringende verkeer per minuut). Hierbij zij opgemerkt dat de afwikkeldienst en de detailhandelsdienst verreweg de belangrijkste diensten uit een mogelijk pakket aan diensten zijn. Als de markt groter is dan alléén de afwikkeldienst, zou zoals gezegd het bestaan van concurrentiedwang via de detailhandelsmarkt impliceren dat een verhoging van het afwikkeltarief van een mobiele operator
16 De bruto marge is het verschil tussen omzet en de variabele kosten. Variabele kosten zijn kosten die variëren
met de omvang van de productie.
17 Zie ook Working Document on Relevant Product and service markets within the electronic communications
sector susceptible to ex ante regulation in accordance with Directive 2002/21/EC of the European Parliament
and of the Council on a common regulatory framework for electronic communication networks and services
17 juni 2002, pagina 27.
18 Gesloten gebruikersgroepen zijn groepen mobiele gebruikers die deel uitmaken van dezelfde economische
groep en die veelvuldig onderling communiceren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan bedrijven of gezinnen.
Het feit dat deze gebruikers tot dezelfde economische groep behoren, heeft tot gevolg dat hoge tarieven om
gebeld te worden voor rekening van de groep komen.
14
ceteris paribus moet leiden tot een daling van de detailhandelsprijs van dezelfde operator. Ook
moet dan gelden dat een verlaging van het afwikkeltarief van een operator, bij een gelijkblijvende
detailhandelsprijs van dezelfde operator, leidt tot een verlaging van het afwikkeltarief of de
detailhandelsprijs van de andere operators (of beide).
61. De overweging dat bepaalde afnemersgroepen minder ongevoelig zouden kunnen zijn voor een verhoging van het afwikkeltarief dan andere groepen, laat onverlet dat wanneer er geen verband wordt gevonden tussen het afwikkeltarief en de detailhandelsprijs, de optie van een nationale markt voor mobiele diensten dient te worden verworpen.
62. Het (mogelijke) bestaan van het verband tussen het afwikkeltarief en de detailhandelsprijs is door London Economics onderzocht met behulp van stationariteitstoetsen. Van de 25 mogelijke tariefcombinaties van piektarieven19 en de 25 mogelijke combinaties van daltarieven wijzen er 47 van de 50 op het niet-bestaan van een verband tussen afwikkeltarieven en detailhandelsprijzen. Deze schattingsresultaten laten in combinatie met het eerder genoemde resultaat dat er ook tussen de afwikkeltarieven van de verschillende operators geen verband wordt gevonden zien dat het bestaan van concurrentiedwang op een aanbieder van mobiele afwikkeldiensten via een nationale detailhandelsmarkt niet waarschijnlijk is.
3.3.4 Eindconclusie relevante markt
63. De NMa komt tot de conclusie dat de kwalitatieve redeneringen en de kwantitatieve toetsen alle
wijzen op een relevante markt voor afwikkeldiensten per operator. Er blijkt geen significante
concurrentiedruk op het tarief voor het afwikkelen van belverkeer van een operator te bestaan,
zowel niet op grond van de afwikkeltarieven van elke andere operator als niet op grond van de
detailhandelstarieven van elke operator.
3.4 Alternatieven in het kader van de besproken marktafbakening
64. Een mobiele afwikkeldienst wordt aangeboden zodra een op een vast of mobiel netwerk
aangesloten abonnee een oproep doet naar een abonnee die aangesloten is op het mobiele
netwerk van een andere operator. In het hiernavolgende zullen een aantal mogelijke alternatieven
op de detailhandelsmarkt voor dit soort oproepen aan de orde worden gesteld in het licht van de
in paragraaf 3.3.2 en 3.3.3 besproken marktanalyses. Daarbij wordt uitgegaan van een vaste
aanbieder, twee mobiele operators A en B en een tariefsverhoging van het afwikkeltarief van
operator A.
(a) Bellen van vast naar mobiel vervangen door on net-mobiel bellen
65. Een prijsverhoging van het mobiele afwikkeltarief van A kan de bezitter van een vast toestel ertoe aanzetten abonnees van A te bellen met een mobiel toestel dat aangesloten is op het netwerk van
19 Elk van de vijf detailhandelstarieven kan gecombineerd worden met vijf afwikkeltarieven.
15
A. Daarvoor moet minimaal aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste moet de prijs
voor on net-bellen op het net van A goedkoper zijn dan het bellen vanaf een vast toestel naar A.
Ten tweede moet de beller een mobiel toestel behorende bij het net van A tot zijn beschikking
hebben. En ten derde moet de beller weten dat de te bellen persoon een abonnement bij A heeft.
Het ligt op kwalitatieve gronden voor de hand dat moeilijk aan deze drie voorwaarden wordt
voldaan. Ook de kwantitatieve analyses wijzen uit dat een verhoging van het afwikkeltarief niet
leidt tot een significante daling van het aantal afgewikkelde minuten.
(b) Bellen van vast naar mobiel vervangen door bellen van vast naar vast
66. Bellers die worden geconfronteerd met een verhoging van het afwikkeltarief van mobiele operator A kunnen als gevolg hiervan overwegen de abonnees van deze mobiele operator meer dan voorheen via het vaste netwerk op te roepen. Een belangrijk onderscheidend productkenmerk van een oproep naar een mobiel toestel ten opzichte van een oproep naar een vast toestel is echter dat de op te roepen persoon plaatsonafhankelijk kan worden bereikt. Om deze redenen ligt het op kwalitatieve gronden voor de hand dat het bellen van vast naar vast geen goed substituut is voor het bellen van vast naar mobiel. Ook de kwantitatieve analyses wijzen uit dat een verhoging van het afwikkeltarief niet leidt tot een significante daling van het aantal afgewikkelde minuten, hetgeen het geval zou moeten zijn als bellen van vast naar vast daadwerkelijk een substituut is.
(c) Off net-mobiel bellen vervangen door on net-mobiel bellen
67. Om bellers vanaf het netwerk van operator B ertoe te bewegen om bij een verhoging van het
mobiele afwikkeltarief van operator A over te stappen naar operator A, moet aan een aantal
voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste dient de verhoging van het afwikkeltarief van operator A bij
de beller vanaf het netwerk van B in rekening te worden gebracht, want anders is er geen prikkel
om naar een alternatief te zoeken. Ten tweede is vereist dat deze bellers een abonnement nemen
bij operator A. Ten derde dient een substantieel deel van de gesprekstijd van deze bellers te
worden besteed aan gesprekken met mobiele bellers die zijn aangesloten op het netwerk van
operator A wil het zin hebben om op een abonnement bij A over te gaan. Ten vierde dient
overstappen per saldo voordelen op te leveren. Het totale bedrag dat overstappende bellers voor
on net- en off net-gesprekken op het netwerk van operator A gaan betalen, moet lager zijn dan het
totale bedrag van de on net- en off net-gesprekken vanuit netwerk B na verhoging van de
afwikkeltarieven van A. Deze berekening is in dit voorbeeld met twee mobiele operators al lastig,
laat staan met vijf.
68. Het is niet eenvoudig te bepalen op welk moment een overgang van een beller van operator B
naar operator A plaatsvindt (er wordt niet snel aan alle voorwaarden tegelijk voldaan) en te
bepalen welk effect dit heeft op het aantal minuten dat bij A wordt afgewikkeld. Enerzijds wikkelen
bellers die overstappen minder minuten bij A af, maar deze bellers worden gebeld door bellers
van het net van B die voor meer afwikkelminuten zorgen. Op deze manier zouden er steeds meer
bellers naar operator A kunnen overstappen, waardoor A de hele markt naar zich toetrekt. Dit
gebeurt in de praktijk echter niet.
16
(d) Terugbellen
69. Een andere mogelijke bron van substitutie is gelegen in de mogelijkheid dat bellers naar het
netwerk van operator A reageren op een tariefsverhoging van het afwikkeltarief door A door de
abonnee van A kort na aanvang van het gesprek te laten terugbellen om zo op mogelijke hogere
afwikkeltarieven te besparen. Gezien de anomalie in de tariefstructuur tussen het bellen van vast
naar mobiel en het bellen van mobiel naar vast kan dit met name besparingen opleveren bij het
omzetten van een gesprek van vast naar mobiel in een gesprek van mobiel naar vast. Als dit op
grote schaal zou gebeuren, dient de kwantitatieve analyses uit te wijzen dat een prijsverhoging van
het afwikkeltarief leidt tot een daling van het aantal afgewikkelde minuten. Dit is echter niet
gebleken.
(e) Overige diensten
70. Diensten als voice mail, tekstverkeer via SMS en paging20 kunnen niet als reële substituten
worden aangemerkt voor het doen van spraakoproepen naar mobiele netwerken. Bij voice mail-
diensten is er geen sprake van real time-communicatie. Bij SMS-verkeer geldt eveneens dat geen
sprake is van real time-communicatie. Een SMS-tekstbericht is te beschouwen als een geschreven
voice mail-bericht. Bij SMS geldt verder dat de substitueerbaarheid met spraakdiensten wordt
beperkt door een begrenzing van het aantal tekens per bericht. Hieraan kan worden toegevoegd
dat uit de kwantitatieve analyses niet is gebleken dat een prijsverhoging van het afwikkeltarief leidt
tot een daling van het aantal afgewikkelde minuten.
IV Samenvatting
71. De NMa heeft - bijgestaan door London Economics - de relevante markt waarop een aanbieder
van mobiele afwikkeldiensten actief is, onderzocht. Dit onderzoek is gebaseerd op kwalitatieve en
kwantitatieve analyses. Het kwantitatieve onderzoek is gebaseerd op gegevens van de vijf
Nederlandse mobiele operators.
72. Voor het afwikkelen van verkeer dat ontspringt op het netwerk van een andere operator, maakt de
ontvangende operator kosten die gerelateerd zijn aan zijn eigen netwerk. Deze kosten zal de
betreffende operator in eerste instantie in rekening brengen bij de operator vanaf wiens netwerk
wordt gebeld. Dit hangt samen met het gekozen systeem van afrekenen, waarbij de beller het
telefoongesprek betaalt. Dit zogenaamde calling party pays-principe heeft tot gevolg dat de
ontvangende abonnee geen tarief in rekening wordt gebracht indien deze vanaf een ander netwerk
wordt gebeld. De (operator van de) bellende partij draagt derhalve de kosten die zijn verbonden
aan het afwikkelen van het verkeer op het netwerk van de gebelde.
73. Omdat deze manier van afrekenen atypisch is, in die zin dat iemand niet (direct) betaalt als hij voor een operator met een hoog afwikkeltarief kiest, is het niet op voorhand duidelijk waar
20Paging is in diverse beschikkingen van de Europese commissie als afzonderlijke relevante markt gedefinieerd.
Zie onder meer zaak IV/32.737-Eirpage van de Commissie, Pb. van 7 november 1991, nr. L306, blz. 22 e.v.
17
disciplinerende krachten werkzaam zijn en waar niet. Daarom heeft de NMa in dit kader drie
mogelijke relevante markten aan een nader onderzoek onderworpen:
(a) Een nationale markt voor mobiele afwikkeldiensten per mobiele operator
Deze marktdefinitie is gebaseerd op de visie dat afwikkeldiensten van verschillende
netwerkoperators onderling niet substitueerbaar zijn. Het hierbij gehanteerde argument is dat
als een abonnee van bijvoorbeeld operator A een abonnee van operator B oproept, operator A
geen andere keus heeft dan het afnemen van de afwikkeldienst van operator B, omdat de
abonnee van operator B uitsluitend via het netwerk van operator B oproepbaar is;
(b) Een nationale markt voor vaste en/of mobiele interconnectie
Deze marktdefinitie omvat alle vaste en/of mobiele afwikkeldiensten van de verschillende
operators. Substitutie tussen afwikkeldiensten zou dan mogelijk moeten zijn;
(c) Een nationale markt voor mobiele diensten
Uitgangspunt bij deze marktdefinitie is de visie dat mobiele afwikkeldiensten niet als
afzonderlijke dienst kunnen worden aangeboden. Mobiele afwikkeldiensten dienen te worden
beschouwd als onderdeel van een pakket van diensten dat door mobiele operators aan hun
abonnees wordt aangeboden. Het aan een abonnee aangeboden pakket van diensten omvat
naast afwikkeldiensten ten behoeve van inkomend belverkeer met name detailhandels-
diensten ten behoeve van ontspringend verkeer.
74. Als sprake is van een "normaal werkende" markt voor afwikkeldiensten, verkoopt operator A in
beginsel minder wanneer deze zijn afwikkeltarief verhoogt. De vraag naar afwikkeldiensten van
operator A zal dan dalen en de vraag naar afwikkeldiensten van operator B zal dan stijgen
vanwege de verbeterde relatieve prijs van operator B. Door de manier waarop de afwikkeltarieven
in rekening worden gebracht is echter bij een verhoging van het afwikkeltarief van A op
kwalitatieve gronden te beredeneren dat eerder een stijging dan een daling van de vraag naar
afwikkeldiensten bij A optreedt.
75. De resultaten van de kwantitatieve analyse geven eveneens aan dat een aanbieder van mobiele
afwikkeldiensten geen directe concurrentiedwang ondervindt van andere aanbieders van
afwikkeldiensten. Stationariteitstoetsen wijzen uit dat geen sprake is van onderlinge stabiele
relatieve prijzen voor afwikkeldiensten van mobiele operators in Nederland, hetgeen duidt op een
relevante markt voor afwikkeldiensten per operator en niet op een markt voor afwikkeldiensten
voor alle operators tezamen. Schattingsresultaten met behulp van een econometrisch model
wijzen eveneens in de richting van een relevante markt voor afwikkeldiensten per operator.
76. Het is niet zonder meer uit te sluiten dat in geval er voor de mobiele afwikkeldiensten geen directe substituten op de groothandelsmarkt voorhanden zijn, er (indirect) sprake is van concurrentiedwang op de aanbieder van de mobiele afwikkeldienst via de stroomafwaartse detailhandelsmarkt(en) waarop de mobiele operator actief is.
77. Het bestaan van concurrentiedwang via de detailhandelsmarkt impliceert dat een verhoging van het afwikkeltarief van een mobiele operator ceteris paribus moet leiden tot een daling van met name de detailhandelsprijs in het pakket van dezelfde operator. Verder zou moeten gelden dat een verlaging van het afwikkeltarief van een operator, bij gelijkblijvende overige prijzen in het
18
pakket van dezelfde operator, zou moeten leiden tot een verlaging van het afwikkeltarief of de
detailhandelsprijs van andere operators.
78. Het feit dat de abonnee het tarief om gebeld te worden niet zelf betaalt, maakt het op kwalitatieve
gronden beredeneerd op voorhand onwaarschijnlijk dat een verhoging van de relatieve prijs van
een pakket als gevolg van een verhoging in het afwikkeltarief, verliesgevend is. De mogelijkheid
van een verliesgevende prijsverhoging zou waarschijnlijk wel aan de orde zijn wanneer
eindgebruikers zelf voor inkomende gesprekken zouden betalen (receiving party pays-principe).
79. Het bestaan van het verband tussen het afwikkeltarief en de detailhandelsprijs is onderzocht met behulp van een stationariteitsanalyse. Deze analyse duidt erop dat er geen verband is tussen de afwikkeltarieven en de detailhandelsprijzen. De schattingsresultaten laten in combinatie met het eerder genoemde resultaat dat er ook tussen de afwikkeltarieven van de verschillende operators geen verband wordt gevonden zien dat het bestaan van concurrentiedwang op een aanbieder van mobiele afwikkeldiensten via een nationale detailhandelsmarkt niet waarschijnlijk is.
80. De eindconclusie van de NMa is dat de kwalitatieve redeneringen en de kwantitatieve toetsen alle
wijzen op een relevante markt voor afwikkeldiensten per operator. Een mobiele operator blijkt
geen significante concurrentiedruk te ondervinden bij de tarifering van het afwikkelen van
belverkeer, noch van de afwikkeltarieven van elke andere operator, noch van de
detailhandelstarieven van elke operator.
Datum: 1 augustus 2002
De directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,
voor deze:
w.g. drs. R.J.P. Jansen
Plv. directeur-generaal
19