Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling Maatschappelijke Organisaties Postbus 20061 2500 EB Den Haag

Datum 12 juli 2002 Behandeld DSI/MY-lex van der Burg
Kenmerk DSI/MY-303/02 Telefoon 070-3484020

Blad /52 Fax 070-3484883

Bijlage(n) Evaluatierapport E-Mail.nl
lex-vander.burg@minbuza.nl

Betreft Evaluatie CNV-Actie Kom Over
Zeer geachte Voorzitter,

In het kader van het Vakbondsmedefinancieringsprogramma worden in overleg met de uitvoerders van dit programma, FNV Mondiaal en de CNV-Actie Kom Over, regelmatig evaluaties uitgevoerd. In 2001/2002 heeft de Universiteit van Utrecht een evaluatie uitgevoerd naar het beleid van de CNV-Actie Kom Over inzake de bevordering van bi- en tripartiete overleg van vakcentrales in Midden Amerika. Ik bied u hierbij het evaluatierapport aan.

De kwaliteit van deze evaluatie is goed. Er zijn voldoende personen uit de verschillende invalshoeken geïnterviewd om de bevindingen wat betreft de effecten te toetsen. In algemene zin kan ik de bevindingen van de evaluatie onderschrijven. De conclusies zijn helder en het rapport biedt voldoende aanknopingspunten voor verdere beleidsontwikkeling.

De evaluatie laat het volgende beeld zien.

De algemene sociaal-economische situatie in de onderzochte landen (Costa Rica, Honduras en Panama) is aan snelle veranderingen onderhevig. Er is sprake van een toenemende druk op gevestigde arbeidsrechten en sociale voorzieningen. Dat betekent een verplaatsing van de werkgelegenheid naar de marktsector en de informele sector. Daardoor komt de positie van de vakbonden onder druk te staan. De kloof tussen de politieke arena en de civiele maatschappij is groot en belemmert de effectiviteit en legitimiteit van de dialoog tussen de sociale partners. In die setting spelen de vakcentrales een goede rol. Vanwege hun brede representativiteit, constructieve houding en bereidheid tot dialoog worden de door de CNV-Actie Kom Over gesteunde vakcentrales breed gewaardeerd en worden zij als serieuze gesprekspartner gezien. De vakcentrales hebben voor een strategie gekozen waarin de sociaal-economische veranderingen constructief tegemoet worden getreden. De evaluator is van mening dat de interne organisatie en democratie binnen de gesteunde vakcentrales redelijk tot goed te noemen is. De steun van de Actie Kom Over aan de onderzochte vakcentrales is van doorslaggevend belang geweest voor het functioneren en het uitbouwen van deze organisaties.

In het evaluatierapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan om de effectiviteit nog meer aan te scherpen. Zo zouden de algemene beleidsoriëntatie en de strategische doelstellingen van de CNV-Actie Kom Over verder kunnen worden afgebakend en toegespitst. Daarnaast zou bijvoorbeeld de genderdimensie van het vakbondswerk niet alleen gericht moeten zijn op de actieve participatie van vrouwelijke leiders en kader, maar ook gericht moeten zijn op het incorporeren van strategische en praktische genderbelangen (zoals in arbeidsovereenkomsten en in collectieve onderhandelingen). Een van de problemen waarmee de vakcentrales mee worstelen is de afhankelijkheid van donoren. Daarom dient permanent aandacht gegeven te worden aan het zelffinancierend vermogen van de vakcentrales. Concrete projecten moeten leiden tot een toename van de inkomsten uit contributieheffing. De evaluator beveelt ook aan dat de monitoringscapaciteit van de CNV-Actie Kom Over, alsmede van de gesteunde

vakcentrales verbeterd moet worden.

Uit de beleidsreactie die ik van de CNV-Actie Kom Over heb ontvangen blijkt dat de CNV-Actie Kom Over de bevindingen en de aanbevelingen van de evaluator onderschrijft. De CNV-Actie Kom Over heeft inmiddels een concreet actieprogramma opgesteld om de aanbevelingen op te volgen en zal over de implementatie ervan begin 2003 rapporteren.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Eveline Herfkens

Arbeid in Onderhandeling

Beleidsevaluatie van VMP van de CNV-Actie Kom Over in Midden-Amerika, 1995-2000

Kees Koonings - UU (eindredactie)

Chris van der Borgh - UU

Carlos Sojo - FLACSO

Abelardo Morales - FLACSO

Utrecht: CNV

Den Haag: DGIS/DSI

April 2002

Inhoud


1. Inleiding 3



1.1 Uitgangspunten 3



1.2 ToR en vraagstelling 3



1.3 Methoden en werkwijze 4



2. De CNV-Actie Kom Over: beleid, beheer, monitoring 5


2.1 Grondslagen en hoofdlijnen van het programma 5


2.2 CNV-Actie Kom Over en Latijns Amerika 6


2.3 Projectportefeuille Midden-Amerika 7

2.4 Projectbeheer, communicatie en monitoring 8

2.5 Samenvatting 10


3. De context: structurele aanpassing, democratisering, arbeid en vakbonden in

Costa Rica, Honduras en Panama 10


4. Partners en projecten: organisatieopbouw, scholing en vorming
van CMTC, CGT en CGTP 13

4.1 Organisatie en participatie 13

4.2 Leden, contributie en zelffinanciering 14

4.3 Organisatieopbouw en nieuwe sectoren 16

4.4 Scholing en vorming 17

4.5 Gender 18

4.6 Interne monitoring 18

4.7 Doelmatigheid en doeltreffendheid van de steun aan vakcentrales 19

4.8 Algemene appreciatie van de relatie CNV-Actie Kom Over en partners 20

4.9 Samenvatting 20


5. Arbeid in onderhandeling: deelname aan dialoog, overleg en onderhandelingen 22

5.1 Visies op overleg en onderhandelingen 22

5.2 Nationale dialoog en democratische verdieping 23

5.3 Werknemers, werkgevers, overheid: bi- en tripartite overleg 25

5.4 Collectieve onderhandelingen en contracten op bedrijfs- en sectorniveau 28

5.5 Samenvatting 30


6. Conclusies en aanbevelingen 31

6.1 Conclusies 31

6.2 Slotanalyse: ToR-vragen beantwoord 34

6.3 Aanbevelingen 36

Lijst van afkortingen 40

Lijst van geselecteerde geraadpleegde documenten 41


Bijlage 1: Overzicht gesteunde activiteiten, 1995-2000 44

Bijlage 2: Overzicht interviews en activiteiten veldstudie, mei 2001 46

1. Inleiding



1.1 Uitgangspunten


Dit conceptrapport is de neerslag van de beleidsevaluatie van het Vakbonds Medefinancieringsprogramma (VMP) van de CNV-Actie Kom Over in Midden-Amerika voor de periode 1995-2000. De opdracht voor deze studie werd in maart 2001 verleend door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het CNV aan een team van vier onderzoekers, verbonden aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht (Dr. Kees Koonings, teamleider, en Dr. Chris van der Borgh) en de Facultad Latino-Americano de Ciencias Sociales (FLACSO) te San José, Costa Rica (Dr. Carlos Sojo en Drs. Abelardo Morales). Aanvullend materiaal werd middels geprepareerde landenprofielen aangeleverd door daartoe ingehuurde consultants in de drie onderzoekslanden. Het design van de evaluatiestudie omvatte twee deelstudies: een bureaustudie binnen de CNV-Actie Kom Over in maart en april 2001 (uitgevoerd door Van der Borgh en Koonings); een veldstudie die in mei 2001 in Costa Rica, Honduras en Panama werd uitgevoerd door de vier onderzoekers.


1.2 ToR en vraagstellingen


De Terms of Reference voor de beleidsevaluatie en de op basis daarvan geformuleerde onderzoeksvragen waren als volgt opgesteld. De beleidsevaluatie dient inzicht te bieden in het CNV-beleid ter bevordering van de opbouw van de vakbeweging en de bevordering van actieve participatie, zeggenschap en bi- en tripartite overleg van vakcentrales op regionaal, sectoraal en bedrijfsniveau in Midden-Amerika. Deze doelstelling was expliciet gekoppeld aan de vraagstelling in hoeverre VMP-doelstelling 2 ("Opbouw van de vakbeweging ter versterking van een democratisch maatschappelijk bestel") een doelmatige en doeltreffende bijdrage geleverd heeft aan VMP-doelstelling 3 ("Bevordering van een actieve participatie en zeggenschap van de doelgroepen in de politieke, economische, sociale en culturele ontwikkelingen van de samenleving"). De ToR specificeerde daarbij de volgende onderzoeksvragen:


· Op welke wijze was het beleid van de CNV-Actie Kom Over met betrekking tot vakbondsopbouw en de bevordering van actieve participatie en zeggenschap doelmatig en doeltreffend?


· Wat zijn de effecten van het beleid op het terrein van organisatieopbouw en scholing en vorming bij hun partners in Midden-Amerika?


· Heeft de steun van de CNV-Actie Kom Over bijgedragen aan het overleg van de vakbeweging met partners? Hoe is dit overleg georganiseerd?


· Op welke wijze heeft de CNV-Actie Kom Over de uitvoering van doelstelling
2 en 3 gemonitored? Welke effecten heeft de interventiestrategie (communicatie en bezoeken) bij de projectondersteuning gehad?

In de voorbereidende fase van de evaluatie hebben opdrachtgevers en uitvoerders in overleg vastgesteld dat de studie met name in zou gaan op de strategische en beleidsmatige resultaten van de steun van de CNV-Actie Kom Over aan de drie Midden-Amerikaanse vakcentrales. De nadruk kwam daarom te liggen op de effecten van de steun op de partner-vakcentrales. De reikwijdte van de evaluatie maakte het niet mogelijk de doelmatigheid en doeltreffendheid van de effecten van de gesteunde projecten op de doelgroep direct te meten. Zoals later in dit rapport zal worden beargumenteerd leende de wijze waarop de steun in de praktijk werd geboden en gebruikt zich in de meeste gevallen ook niet voor resultaatmeting op projectbasis.

Op basis van de bureaustudie (zie hoofdstuk 2) werd een plan van aanpak voor de veldstudie opgesteld. De veldstudie is uitgevoerd tussen 15 mei en 1 juni 2001 (zie bijlage 2 voor de agenda). De missie ging uit van 4 onderzoeksvragen. Deze vragen betroffen:


· De algemene context van het betreffende land wat betreft sociaal-economische situatie, arbeidssituatie, en vakbondssituatie.


· De situatie van de betreffende centrale: geschiedenis, organisatie en structuur, strategische visie en beleidsvorming, interne besluitvorming, beheer, monitoring, relatie met donoren.


· De projectmatige activiteiten: organisatieontwikkeling, training en vorming.


· Overleg en onderhandeling.


1.3 Methoden en werkwijze


De bureaustudie had tot doel het verkrijgen van initieel inzicht in twaalf door CNV-Actie Kom Over in de periode 1995-2000 in Costa Rica, Honduras en Panama financieel gesteunde projecten. Deze projecten zijn of worden nog steeds uitgevoerd door de partners van CNV-Actie Kom Over in deze landen (CMTC in Costa Rica, CGT in Honduras, CGTP in Panama). De bureaustudie diende niet alleen in te gaan op de doelstellingen, uitvoering en mogelijke resultaten van deze projecten, maar ook op de beleidsmatige en beheersmatige context van de projectactiviteiten. Een van de specifieke vragen van de bureaustudie betrof de mate waarin de projectdocumentatie en de over de projecten gevoerde communicatie inhoud geeft aan adequate monitoring. Tenslotte diende de bureaustudie als voorbereiding op de veldmissie.

De binnen de bureaustudie gehanteerde onderzoeksmethoden waren de inhoudsanalyse van de projectdossiers (identificatie- en formuleringsrapportage, projectaanvragen, startdocument, beoordelingsmemoranda, correspondentie - inclusief e-mail, voortgangsrapportage, en effectrapportage; open interviews met betrokken medewerkers, en analyse van relevante documenten van CNV-Actie Kom Over. Ten behoeve van de bureaustudie zijn de volledige dossiers van 12 gesteunde projecten bestudeerd. Deze dossiers omvatten de projectaanvraag en het beoordelingsmemorandum van CNV-Actie Kom Over, verslagen van projectactiviteiten, financiële afrekeningen, en gevoerde correspondentie per brief, fax en e-mail. Daarnaast is een analyse gemaakt van diverse documenten (jaarverslagen CNV-Actie Kom Over, beleidsnota's, procedurebundel, evaluatierapporten, en verslagen van veldbezoeken). Gesprekken zijn gevoerd met Eva Scholte, Suzanne Jacobs en Gerrit Pruim.

De belangrijkste methode voor de veldstudie was het open interview (zie bijlage 2 voor de informanten). Dit werd aangevuld met documentanalyse en observatie. Gedurende de veldstudie sprak de missie met representanten van een groot aantal relevante organisaties en instanties: de dagelijkse leiding en het uitvoerend comité van de drie centrales; verantwoordelijk bestuurders voor organisatieopbouw en training en vorming, bestuurders en kaderleden van aangesloten federaties en bonden in alle relevante sectoren; voorzitters van de belangrijkste andere centrales of bonden; de ministers en vice-ministers van Arbeid; politici; vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties; zegslieden van geformaliseerde overlegorganen of platforms; onafhankelijke deskundigen binnen de academische wereld of NGO's. Interviews - die soms het karakter hadden van vergaderingen - duurden in de regel 1 a 2 uur (waarbij het team zich wanneer nodig in tweeën deelde om een parallelle agenda mogelijk te maken). Veldbezoeken zijn gebracht aan buurtorganisaties in San José (Costa Rica), straat- en marktverkopers in San José, Colón (Panama) en Tegucigalpa (Honduras), een maquila-fabriek in Villanueva (bij San Pedro Sula, Honduras) een kantoor van de CGT in Cholomá (Honduras), een confectiefabriek in Panama-stad, en een associatief bedrijf van plattelandsvrouwen, Rosa de Abril (Honduras).


2. De CNV-Aktie Kom Over: beleid, beheer, monitoring


2.1 Grondslagen en hoofdlijnen van het programma

De activiteiten van CNV-Actie Kom Over worden bijna volledig gefinancierd met middelen uit het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP). De doelstellingen van CNV-Actie Kom Over op dit terrein sluiten daarom aan bij het algemene beleidskader van het VMP, waarvan de meest recente vastlegging in 1998 plaatsvond. Het VMP beoogt om met middelen uit de rijksbegroting ter beschikking gesteld aan de Nederlandse vakverenigingen FNV en CNV bij te dragen aan 'structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden vanuit een vakbondsperspectief'(Overeenkomst VMP, 1998: 2; Beleidskader VMP 2001-2004: bijlage 2). Dit betekent dat het VMP gericht is op een rechtvaardiger verdeling van inkomens en macht en op de verbetering van leef- en arbeidsomstandigheden. Daarbij wordt gestreefd naar verwezenlijking en versterking van arbeidsrechten binnen de algemene internationaal erkende mensen- en burgerrechten, de opbouw van de vakbeweging binnen een democratisch bestel, en de bevordering van actieve participatie en zeggenschap van doelgroepen.

De projecten en programma's die worden uitgevoerd om deze doelstellingen te verwezenlijken moeten gebaseerd zijn op een degelijke analyse van de situatie ten aanzien van arbeid, vakbonden, en arbeids-, vakbonds- en mensenrechten in het land van samenwerking. Partners moeten onafhankelijk, organisatorisch slagvaardig en democratisch zijn. Specifieke aandacht dient te worden besteed aan niet-traditionele doelgroepen en sectoren (zoals vrouwen, informele sector). Waar mogelijk en relevant moet sprake zijn van internationale coördinatie binnen de vakbeweging en samenwerking met andere donoren of organisaties binnen diverse financieringskanalen. CNV en FNV leggen het VMP-beleidskader vast in beleidsnota's.

De bijdrage vanuit de rijksbegroting aan het VMP van CNV-Actie Kom Over is sinds 1990 geleidelijk verhoogd van fl. 4,3 miljoen in 1990 tot fl. 6,9 miljoen in 2000. CNV-Actie Kom Over beschikte daarmee over 30 procent van het totale VMP-budget. Daarnaast realiseerde CNV-Actie Kom Over een langzaam groeiende eigen bijdrage, waarbij met name sinds 1995 extra aandacht wordt besteed aan het bevorderen van directe donaties door CNV-leden aan de project- en programma-activiteiten van CNV-Actie Kom Over (zie Bureaustudie, mei 2001: tabel 2.1).

Voor de periode 1995-2000 kende CNV-Actie Kom Over een tweetal hoofdactiviteiten: steun aan partnerbonden en regionale organisaties in Afrika, Azië, Latijns Amerika en het Caraïbisch Gebied, en Midden- en Oost-Europa; en educatie (voorlichting, informatieverstrekking, bewustmaking) en het stimuleren van solidariteit (inclusief fondswerving) onder de achterban van het CNV en de aangesloten bonden. Daarnaast levert CNV-Actie Kom Over bijdragen aan de totstandkoming van het algemene beleid van het CNV op het gebied van internationale betrekkingen en samenwerking

De activiteit 'steun aan partnerbonden en mondiale en regionale organisaties' (CLAT, BATU, ODSTA, WVA) betreft voornamelijk het medefinancieren van een groot aantal projecten en programma's die door de partnerbonden worden uitgevoerd. De centrale doelstelling daarbij is het steun bieden aan de opbouw van "sterke, verantwoordelijke, onafhankelijke en democratische vakorganisaties" (Jaarverslag 2000: 23). In termen van type activiteit worden de middelen vrijwel volledig besteed aan projecten op het terrein van organisatieopbouw en vorming, scholing en onderzoek (samen steeds tussen de 90 en 96 procent, met een lichte nadruk op vorming, scholing en onderzoek).

In de loop van de jaren 90 is met het verder groeien van het VMP-budget ook het streven naar professionalisering sterker aangezet. De staf breidde uit, de structuur, procedures en werkwijze werden professioneler opgezet en geformaliseerd. In 1998 werd een geautomatiseerd systeem voor het projectbeheer in gebruik genomen. In 2000 werden de beleidsdoelstellingen uitgewerkt en geformaliseerd in regionale beleidsnotities. In datzelfde jaar vond binnen het CNV als geheel een ingrijpende reorganisatie plaats waarbij de CNV-Actie Kom Over onderdeel werd van het programma Internationale Solidariteit van de nieuwe werkafdeling Maatschappelijke Actie.


2.2 CNV-Actie Kom Over en Latijns Amerika


Teneinde de doelstellingen van het medefinancieringsprogramma gerichter te kunnen nastreven, en mede op instigatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft CNV-Actie Kom Over in 1998 in de zogeheten Krijtlijnennota kwantitatieve bestedingsnormen per regio en sector vastgelegd. Deze normen houden in essentie in dat per 2000 onder andere gestreefd wordt naar een besteding van 30 procent van de middelen in elk van de drie regio's Latijns Amerika, Afrika en Azië. Het CNV meent dat de Krijtlijnennota expliciet bedoeld is als een intern instrument en geen dwingend keurslijf moet bieden: de kwaliteit van voor ondersteuning voorgedragen projecten blijft een belangrijk criterium. In de periode 1995-2000 zijn de middelen die binnen CNV-Actie Kom Over aan steun aan activiteiten in Latijns Amerika zijn toegevallen dus met bijna fl. 900.000 gedaald (van 3,3 miljoen naar 2,4 miljoen), terwijl het aandeel van Latijns Amerika in de totale bestedingen terugliep van meer dan de helft tot ruim éénderde (zie Bureaustudie, mei 2001: tabel 2.2).

In april 2000 is het beleid met betrekking tot Latijns Amerika neergelegd in een Beleidsnota Latijns-Amerika. De nota gaf niet alleen nadere invulling aan de implicaties van de Krijtlijnennota maar beoogde ook een neerslag te zijn van de veranderende strategische inzichten binnen CNV-Actie Kom Over en het overleg hierover met de regionale partners, met name CLAT. De centrale assumptie daarbij is dat vakbonden in Latijns-Amerika het karakter hebben gekregen van brede maatschappelijke bewegingen in aansluiting op veranderingen op het gebied van arbeid en sociale verhoudingen gedurende de laatste 20 jaar. De strategische prioriteiten die in de nota worden aangegeven zijn de volgende:


· Organisatorische groei, waarbij het vooral gaat om het bundelen van losse bonden (vaak op bedrijfsniveau) in federaties, en om het opzetten van bonden in moeilijk te organiseren sectoren zoals (textiel)bedrijven in vrijhandelszones en geprivatiseerde bedrijven.


· Interne organisatorische versterking, met name op het gebied van ledenbeleid en -administratie, contributieafdracht en zelffinanciering, en strategieontwikkeling en planning.


· Verbreden en professionaliseren van aangeboden diensten: krediet, verzekering, gezondheidszorg, ontspanning, naast arbeidsvoorwaarden en juridische ondersteuning.


· Deelname aan overlegstructuren, op diverse niveaus (algemeen sociaal-economisch en politiek), CAO-overleg, overleg met autoriteiten en instanties t.b.v. niet-traditionele achterban zoals werkende vrouwen, informelen, kleine boeren, buurtbewoners. Dergelijke overlegsituaties zijn van groot belang voor de consolidering van de rol van de vakbeweging in de civiele maatschappij en democratisering.


· Scholing en vorming, welke een meer specifiek en pragmatisch karakter moet krijgen en vernieuwend moet zijn m.b.t. doelgroep, inhoud en methoden


· Aandacht voor speciale doelgroepen zoals vrouwen, informelen, werkende kinderen .

De gehanteerde uitgangspunten en de onderliggende analyse van de Beleidsnota Latijns-Amerika zijn in hun algemeenheid valide. De strategische prioriteiten als boven samengevat sluiten met name expliciet aan bij de VMP-doelstellingen 'Opbouw vakbeweging', 'Bevordering participatie en zeggenschap', en 'Aandacht voor niet-traditionele doelgroepen en sectoren'. De prioriteiten sluiten meer indirect, minder expliciet aan bij de overige VMP-doelstellingen. Op basis van deze prioriteiten zijn in de Nota 25 beleidsspeerpunten geformuleerd (Beleidsnota Latijns-Amerika 2000: 18-20). Er is echter geen expliciete hiërarchie of onderlinge prioritering in dit groot aantal doelstellingen aangebracht. De vraag rijst of de slagkracht van CNV-Actie Kom Over niet gebaat zou zijn bij een verdere afbakening van beleidsthema's op basis waarvan specifiekere projectsteun gegeven zou kunnen worden. Het alternatief is aansluiten bij het beleid en de prioriteiten van de partners. Deze lijn prevaleert nu, en zou, onder bepaalde voorwaarden, kunnen uitlopen op het geven van programma- of begrotingssteun aan de partners, indien deze aan bepaalde criteria voldoen. We komen op dit punt later in het rapport terug.


2.3Projectportefeuille Midden-Amerika

Het projectdossier over de periode 1995-2000 omvatte 12 projecten: 4 in Costa Rica, 4 in Honduras, en 4 in Panama. In deze landen werd samengewerkt met respectievelijk de CMTC, de CGT en de CGTP. Deze vakcentrales zijn aangesloten bij WVA, CLAT en CCT en beroepen zich op een sociaal-christelijke oriëntatie. Bijlage 2 geeft een overzicht van de 12 projecten aan de hand van de belangrijkste kenmerken (zie bijlagen Bureaustudie, mei 2001, voor uitgebreider synopsis van alle projectprofielen).

De in Costa Rica, Honduras en Panama gesteunde projecten zijn, qua algemeen profiel, een redelijke afspiegeling van de gehele Latijns Amerika portefeuille. De totale omvang van de door het VMP-CNV-Actie Kom Over in de periode 1995-2001 aan deze 12 projecten beschikbaar gestelde financiële middelen bedraagt fl. 1.783.913,00. In hoofdstuk 4 wordt in meer detail ingegaan op de projectmatige activiteiten die door de CNV-Actie Kom Over zijn gesteund.

2.4Projectbeheer, communicatie en monitoring

Sinds 1999 hanteert CNV-Actie Kom Over een gestandaardiseerde procedure voor de behandeling en het beheer van de projectportefeuille. Deze werkwijze is vastgelegd in de Procedurebundel (april 1999). Daarnaast gebruikt CNV-Actie Kom Over sinds januari 1998 een geautomatiseerd projectbeheersysteem (KOBES). Deze instrumenten passen in een proces van beheersmatige professionalisering dat in de loop van de jaren 90 steeds meer vorm heeft gekregen.

De goedkeuringscriteria voor het steunen van projecten zijn de onafhankelijkheid (behoudens affiliatie aan de WVA-familie, maar dit is geen voorwaarde), het democratisch karakter van de aanvrager, de gerichtheid op vakbondswerk met aandacht voor achtergestelde groepen (o.a. vrouwen), onvoldoende zelffinancierend vermogen, een zekere organisatorische capaciteit, en een voldoende kwaliteit van de aanvraag (bijlage 2 Procedurebundel). Deze criteria sluiten goed aan bij het VMP-beleidskader. De drie bestudeerde vakcentrales voldoen in het algemeen goed aan de criteria (zie hoofdstuk 4 voor een nadere onderbouwing).

De kwaliteit van de meeste projectvoorstellen is in eerste instantie matig. De aanvragen gaan uitgebreid in op de algemene sociaal-economische en politieke actualiteit in het betreffende land, waarbij - soms ogenschijnlijk plichtmatig - ingegaan wordt op specifieke aandachtspunten zoals de positie van vrouwen. In eerste instantie zijn de doelstellingen en activiteiten van het project zelf vaag en weinig systematisch geformuleerd. Bijna altijd wordt door CNV-Actie Kom Over om aanvullende details over doelstelling, doelgroep, werkwijze en werkplan, en begroting gevraagd.

De nadruk van de schriftelijke/electronische communicatie en informatie-uitwisseling ligt op de formele rapportage en financiële verantwoording. De frequentie en snelheid van rapportage door de partner is over het algemeen matig en moet door CNV-Actie Kom Over meestal aangezwengeld worden. Rapportage door de partners is veelal reactief. De financiële verslaglegging is over het algemeen afdoende (zij het niet erg gespecificeerd) en voorzien van de vereiste accountantsverklaringen. De inhoudelijke kwaliteit en mate van detail van werkplannen en vooral voortgangsrapportage is wisselend maar meestal niet groot. Altijd verzoekt CNV-Actie Kom Over om verheldering of aanvulling aan de hand van specifiek gestelde vragen, waar dan in de regel ook snel en redelijk concreet op wordt ingegaan door de partner.

De voortgangs- en resultatenrapportage betreffen in de meeste gevallen overzichten van uitgevoerde activiteiten maar zijn summier als het gaat om details van de inhoud, de uitvoering, de doelgroep/participanten, en de resultaten. De beschikbare schriftelijke rapportage is daarom onvoldoende om zicht te houden op de doelmatigheid en doeltreffendheid, de uiteindelijke impact en de duurzaamheid van de activiteiten en beoogde resultaten. Dit duidt op een structurele inhoudelijke tekortkoming voor wat betreft monitoring. CNV-Actie Kom Over vraagt wel om deze informatie maar in de praktijk wordt uiteindelijk genoegen genomen met een minder dan optimale rapportage. De belangrijkste reden daarvoor is de inschatting van de verminderende meeropbrengst (qua rapportage) van aanhoudend aandringen door CNV-Actie Kom Over, gezien de moeite die de partnerorganisaties hebben met het verzorgen van een adequate en gedetailleerde rapportage. De veldstudie heeft deze veronderstelling bevestigd. Bij de drie partner-vakcentrales bestaat belangstelling en bereidheid om de rapportage- en monitoringkwaliteit te verbeteren (zie verder hoofdstuk 4).

CNV-Actie Kom Over streeft systematisch naar het verbeteren van kennis van en inzicht in de situatie van de partners en de gesteunde projecten door middel van werkbezoeken. In de bestudeerde periode zijn twee bezoeken aan Costa Rica gebracht (1998 en 2000), een aan Honduras (2000) en twee aan Panama (1995 en 2000).

De bezoeken en de daarvan gemaakte rapportages dragen bij aan inzicht in het functioneren van de partners en de projectactiviteiten. De bezoeken zijn van groot belang voor de continuïteit van de samenwerkingsrelatie, onderling inzicht en vertrouwen, en de waardering van het werk dat door de partners wordt verricht. Ook stelt het staf en bestuur van CNV-Actie Kom Over in staat een afweging te maken van de belangrijkste mogelijkheden en beperkingen op het gebied van vakbondswerk in het algemeen. De bezoeken, die door beperkingen van menskracht en middelen, alleen met een zekere tussenpoos kunnen worden afgelegd (1 à 2 maal per vijfjaarlijkse periode) geven wel een deugdelijk inzicht in de algemene oriëntatie, werkwijze en organisatorische kwaliteit van de partners, maar zijn te kort en te weinig frequent om een gedetailleerd beeld te kunnen helpen geven van de voortgang en resultaten van specifieke projecten.

Tijdens de werkbezoeken (c.q. in de daarvan gemaakte verslagen) worden de projectactiviteiten niet systematisch getoetst aan de hand van vastliggende operationele uitwerking van de beleidsprioriteiten en projectcriteria. De werkbezoeken in de huidige praktijk droegen gedurende de onderzochte periode daarom slechts in beperkte mate bij aan een bevredigende kwaliteit van projectmonitoring. In 1999 heeft CNV-Actie Kom Over daarom een aanzet gegeven om de monitoring te versterken op basis van het principe van partnerschap en samenwerking, middels het evaluatie-adviestraject met de partners in Bolivia en Paraguay. Deze exercitie was positief vanwege het gezamenlijke karakter en de ondersteuning door een externe deskundige, maar de aanbevelingen waren vooral van strategische aard en tamelijk globaal. Een van de uitkomsten was dat CNV-Actie Kom Over werd aanbevolen om een stramien voor indienen en rapportage voor projecten te ontwerpen dat het mogelijk zou maken om de inhoudelijke voortgang en resultaten van gesteunde projecten te volgen. Deze aanbeveling is functioneel in het licht van de ook in deze bureaustudie geconstateerde beperkte inhoudelijke kwaliteit van de projectrapportage. De evaluatie-adviesrapporten geven echter geen inzicht in de wijze waarop dit stramien is opgesteld en op de vraag of ze aansluiten bij de werkwijze en de registratie en rapportagecapaciteit van de betreffende partners. De CNV-Actie Kom Over heeft inmiddels een begin gemaakt met de implementatie van de aanbevelingen. In januari 2002 begint een reeds aangenomen nieuwe medewerker met de systematische verbetering van de monitoring-praktijk. Onderdeel hiervan wordt het (inmiddels ontwikkelde) nieuwe stramien voor het opstellen van reisverslagen waardoor beter inzicht geboden moet worden in de relatie tussen verwachtingen en resultaten van gesteunde activiteiten.

2.5 Samenvatting

De in de periode 1995-2000 door de CNV-Actie Kom Over geboden steun aan sociaal-christelijk georiënteerde vakcentrales in Costa Rica, Honduras en Panama was onderdeel van het VMP. Het VMP is in algemene zin gericht op een rechtvaardiger verdeling van inkomens en macht en op de verbetering van leef- en arbeidsomstandigheden. Daarbij wordt gestreefd naar verwezenlijking en versterking van arbeidsrechten binnen de algemene internationaal erkende mensen- en burgerrechten, de opbouw van de vakbeweging binnen een democratisch bestel, en de bevordering van actieve participatie en zeggenschap van doelgroepen. De door de CNV-Actie Kom Over in de Beleidsnota Latijns Amerika neergelegde doelstellingen en prioriteiten sluiten daar goed bij aan maar zouden nader afgebakend en toegespitst kunnen worden.

De in Costa Rica, Honduras en Panama gesteunde projecten zijn, qua algemeen profiel, een redelijke afspiegeling van de gehele Latijns Amerika portefeuille. De goedkeuringscriteria voor projecten sluiten goed aan bij het VMP-beleidskader. De drie bestudeerde vakcentrales voldoen in het algemeen goed aan de criteria: onafhankelijkheid, pluralistische en democratische oriëntering, en gerichtheid op incorporatie en ondersteuning van kwetsbare, deels niet-traditionele sociale categorieën.

In de beleidsmatige ondersteuning en monitoring door de CNV-Actie Kom Over heeft het accent tot voor kort gelegen op beheerstechnische aspecten. De vorm en kwaliteit van de rapportage door de partners bood weinig aanknopingspunten voor systematisch inzicht in de aard en effecten van de gesteunde activiteiten. Dit ligt vooral aan de (begrijpelijke) beperkte competenties bij de partners op dit terrein. Recent heeft de CNV-Actie Kom Over initiatieven genomen om de kwaliteit van monitoring te verbeteren. De veldbezoeken hebben bijgedragen aan het onderling vetrouwen tussen de CNV-Actie Kom over en haar partners en aan algemeen inzicht in het belang van de door deze partners gekozen strategie.


3. De context: structurele aanpassing, democratisering, arbeid en vakbonden in Costa Rica, Honduras en Panama

Costa Rica, Honduras en Panama voerden gedurende de jaren 90 een economisch beleid dat tot doel had aansluiting te vinden bij processen van globalisering, liberalisering en privatisering. Dit beleid, dat we aanduiden met het paraplubegrip 'structurele aanpassing', heeft belangrijke consequenties gehad voor de economische en sociale ontwikkelingen in de drie landen. Structurele aanpassing had en heeft ingrijpende gevolgen voor de omvang en aard van de werkgelegenheid, de arbeidsverhoudingen, en de arbeidswetgeving. Daarnaast hebben de veranderende rol van de overheid en de herziening van arrangementen voor sociaal welzijn hun weerslag op de voorzieningen voor werkenden. Als zodanig stelt het structurele aanpassingsbeleid de vakbeweging in de drie landen voor een reeks nieuwe uitdagingen, temeer ook omdat de vakbeweging opereert in een sociaal-politieke context van democratisering.

De resultaten van dit beleid in termen van economische groei in de drie landen waren wisselend: redelijk in Costa Rica en Panama (4 procent gemiddeld per jaar in de periode 1990-1999), minder in Honduras (2,4 procent). In alledrie de landen was echter sprake van sterke fluctuaties per jaar. Dit leidde tot een lichte stijging van de per capita inkomens gedurende de jaren 90.

De economische ontwikkelingen in de jaren 90 hadden belangrijke gevolgen voor de economische structuur in de drie landen. In Costa Rica en Honduras was sprake van de opkomst van vrijhandelszones en een aanzienlijke maquila-industrie in EPZ's (Export Processing Zones, ook wel Zonas Industriales de Procesamiento para la Exportación, ZIP). Deze trend was in Panama veel minder van belang. In alledrie de bestudeerde landen hebben de economische veranderingen grote invloed gehad op de structuur van de werkgelegenheid. In termen van formele werkgelegenheid en open werkloosheid waren de trends in Costa Rica en Honduras relatief gunstig. Open werkloosheid schommelde gedurende de jaren 90 rond de 5 procent in Costa Rica en rond de 3 procent in Honduras. In Panama was de open werkloosheid veel groter en fluctueerde rond de 13 procent in deze periode. In alledrie de landen was echter ook sprake van een relatieve toename van verborgen werkloosheid (bijvoorbeeld 23 procent in Honduras in 1999) en werk in de informele sector. In Panama trokken grote aantallen mensen van het platteland naar de stad. In Honduras bleef de ook kleinschalige landbouw relatief veel arbeidskracht incorporeren. De structurele aanpassingsmaatregelen hebben tenslotte in alledrie de landen geleid tot de vermindering van arbeidsplaatsen in de publieke sector, van oudsher een belangrijke werkgever.

Economische hervormingen in Costa Rica, Honduras en Panama gingen hand in hand met de consolidering van een democratisch bestel. Costa Rica kent weliswaar sinds 1948 een stabiele democratie maar de economische hervormingen en sociale spanningen sinds de jaren 80 hebben bijgedragen aan een afnemende legitimiteit van de partijpolitiek en een langzame verstarring van de publieke instituties en het openbaar debat. In Honduras kwam weliswaar al in 1980 een eind aan 15 jaar direct militair bewind, maar de machtspositie van de militairen bleef sterk tot aan het midden van de jaren 90. De burgeroorlogen in buurlanden Nicaragua, El Salvador en Guatemala in de jaren 80 speelden een rol in de voortgaande militaire invloed. Ook leidde het tot een zelfs voor Midden-Amerika grote directe invloed van de VS op de binnenlandse politiek (routineus gekanaliseerd via de ambassade). In Panama maakte een reformistisch civiel-militair model uit de jaren 70 plaats voor een verloederd politiek bestel onder persoonlijke dominantie van generaal Noriega. De Noordamerikaanse invasie in december 1989 leidde tot afschaffing van het leger en herstel van electorale mechanismen zonder dat dit tot nu toe veel politieke stabiliteit heeft gebracht.

Zowel de sociaal-economische veranderingen als de politieke transities gedurende de late jaren 80 en 90 zijn van belang voor de status van alsmede de spanningen en conflicten rondom arbeids- en vakbondswetgeving. De arbeidswetgeving in de drie landen is voor een deel gebaseerd op wetgeving uit de periode van vóór de structurele aanpassingsstrategieën en worden door de vakbeweging als verworvenheid of als referentiekader gezien. De economische ontwikkelingen genereren echter druk (vanuit werkgevers en binnen de politiek) om de arbeidswetgeving te veranderen. Kernpunt daarbij is deregulering van de arbeidsverhoudingen en het vergroten van 'flexibiliteit' in arbeidsrelaties en contracten. De wetgeving met betrekking tot vakbonden gehoorzaamt in het algemeen aan de principes van civiele rechten, maar volgt een logica van corporatisme en staatstoezicht. In de praktijk worden in Costa Rica, Honduras en Panama vakbondsvrijheden regelmatig terzijde geschoven, meestal door werkgevers, maar vaak met actieve of passieve medewerking van de bevoegde publieke instanties. Dit heeft in voorkomende gevallen geleid tot klachten bij de ILO wegens het schenden van conventies die ook door betreffend land zijn ondertekend.

In het algemeen valt in de drie landen de spanning op tussen: (1) de gedetailleerde arbeidswetgeving met een regulerende en beschermende doelstelling, en de praktijk van flexibilisering en informalisering die deze wetgeving achterhaald doet lijken; (2) de formele erkenning van vakbondsvrijheid en de feitelijke beperking daarvan als gevolg van repressie door werkgevers en gelatenheid van de kant van de overheid. De erfenis van controle door de ministeries van arbeid doet zich ook op dit vlak gelden. Bescherming middels de fuero sindical (wettelijke bescherming) van leiders en kaders van bonden op bedrijfsniveau werkt in de praktijk vaak averechts omdat initiatiefnemers van vakbondsvorming 'voortijdig' ontslagen worden, dat wil zeggen nog voordat de bond officieel bij het ministerie geregistreerd is en de fuero van kracht wordt. Ondernemers lijken dus van het standpunt uit te gaan dat ontslag op deze grond toegestaan is zolang het niet expliciet verboden is. Dit is in strijd met het algemene (civiele) recht op vrijheid van vereniging. Andere beperkingen die van de vakbondswetgeving uitgaat betreft het verbod dat vaak geldt voor het bestaan van meer dan één bond per bedrijf.

Het algemene beeld van de arbeidersorganisaties in de drie onderzochte landen is dat van een afbrokkeling van lidmaatschap, en dus van de representativiteit van de organisaties, en een permanente versnippering. Niet alleen zijn er centrales met aangesloten bonden en federaties binnen elk van de drie internationale bloedgroepen, er bestaan ook onafhankelijke centrales, federaties, bonden en associaties. Vakbondsorganisatie geschiedt in de drie landen op drie niveaus: sindicatos (bonden) op bedrijfsniveau, van een beroepsgroep, of een sectorale activiteit; federaties die een aantal bonden bundelen; centrales die federaties en losse bonden, alsmede andere typen organisaties verenigen.

De organisatiegraad van de economisch actieve bevolking (EAB) is relatief laag en dalende in de drie landen. In Costa Rica daalde het aantal leden van bonden van ruim 154.000 in 1990 tot iets minder dan 135.000 in 1998. Tegelijkertijd nam het aantal sindicatos (bonden) af van 420 tot 283. Als proportie van de EAB daalde het aantal aangeslotenen van 15 tot 10 procent. De vakbonden in Costa Rica vertegenwoordigen vooral personeel in de publieke sector en in de landbouwsector. Hun aanwezigheid in de particuliere sector is zwak. In Honduras waren in 1996 ruim 179.500 leden bij vakbonden aangesloten, oftewel 9,8 procent van de EAB. Tweederde van de 183 geregistreerde bonden vertegenwoordigen de particuliere sector, en eenderde de publieke sector. De dienstensector overheerst binnen het totaal van vakbondsleden in Honduras. De daling van het aantal vakbondsleden sinds de jaren 80 kon maar gedeeltelijk worden gecompenseerd door rekrutering van nieuwe leden binnen de maquila- sector na 1990. In Panama daalde het aantal vakbondsleden van ruim 106.000, of 15 procent van de EAB, in 1985 tot 77.500, of 9 procent van de EAB in 1991 (sindsdien zijn geen bruikbare overzichtsstatistieken bijgehouden door het Ministerie van Arbeid). De bouwsector kent de hoogste graad van vakbondsvertegenwoordiging met bijna een derde van het totaal aantal werknemers. In deze sector domineert de radicale vakbond SUNTRAC, aangesloten bij de onafhankelijke centrale CONUSI. Opmerkelijk is de absolute afwezigheid van vakbonden in de belangrijke financiële sector waar ruim 30.000 mensen emplooi vinden. In de publieke sector mogen geen vakbonden worden opgericht: FENASEP bundelt associaties van overheidspersoneel; deze federatie ijvert de laatste jaren voor formele erkenning als vakbond.


4. Partners en projecten: organisatieopbouw, scholing en vorming van CMTC, CGT en CGTP

4.1 Organisatie en participatie

De drie onderzochte partners van de CNV-Aktie Kom Over zijn betrekkelijk jong. De CMTC (Costa Rica) is in 1994 opgericht en sindsdien een van de belangrijkste confederaties in Costa Rica. Het is de opvolger van de CTC, die op haar beurt in 1963 was opgericht. In 1996 kreeg de CMTC rechtspersoonlijkheid. De CGT (Honduras) werd op 1 mei 1970 met steun van CLAT opgericht. Het is de enige sociaal-christelijke bond in het land. De CGT was sterk in het noorden (bananenmultinationals) en de (bij de CGT aangesloten) UNC speelde een belangrijke rol bij de landhervormingen. Gedurende de jaren 70 leed de vakcentrale onder repressie door het militaire regime. In 1982 kreeg de CGT pas rechtspersoonlijkheid. De voorloper van de CGTP (Panama) was de CIT. In 1985 zochten de secretaris-generaal en andere bestuursleden toenadering tot het militaire regime. Dit had een interne oppositie binnen de CIT tot gevolg, die uiteindelijk het pleit won. Dit resulteerde in oprichting van de nieuwe centrale CGTP, in oktober 1989. De CGTP is het sterkst vertegenwoordigd in de landbouw en de industrie en heeft daarnaast in de onderwijssector een redelijke achterban.

De drie vakcentrales hebben een vergelijkbare organisatiestructuur, op vier niveaus:


· Een nationaal congres (congreso nacional) van gedelegeerden van de aangesloten organisaties dat met een tussenpoos van 3 jaar (CGTP) of 4 jaar (CMTC en CGT) een week lang vergadert, de strategie bepaalt, beleidsplannen aanneemt en leden van uitvoerende organen kiest en benoemt.


· Een nationale raad (consejo nacional of consejo de delegados) waarin gedelegeerden van de aangesloten organisaties een of twee maal per jaar vergaderen met het uitvoerend comité.


· Een uitvoerend comité (comité ejecutivo) van 17-20 leden dat frequent vergadert en toezicht houdt op de uitvoering van het beleid en de dagelijkse gang van zaken.


· Een dagelijks bestuur (equipo diario) of 'bureau' van 5-7 leden dat verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken en de uitvoering van het beleid.

Binnen het uitvoerend comité - of hoofdbestuur - en met name het dagelijks bestuur bestaat een duidelijke verdeling van portefeuilles en verantwoordelijkheden. Leden van deze organen zijn deels geheel of gedeeltelijk in dienst van de centrales. De voorzitter of secretaris-generaal geeft leiding aan het dagelijks bestuur en zit vergaderingen van comité en raad voor. De CGT en de CGTP kennen daarnaast aparte organen voor vrouwenbelangen en voor opleiding en vorming.

Bij de centrales zijn federaties en bonden aangesloten, laatstgenoemden zijn ofwel lid van federaties ofwel direct bij de centrale aangesloten. Federaties en bonden worden geleid door een bestuur waarvan de voorzitters en andere kaders meestal een actieve rol spelen in de bestuurslichamen van de centrales. De besturen maken een tamelijk horizontale en toegankelijke indruk. Ook de relaties tussen centrale organen en kaders en activisten binnen federaties en bonden is direct, open en gelijkwaardig, afgaande op de interacties die de missie heeft kunnen observeren. Dit betekent in de praktijk een behoorlijke mate van interne communicatie (soms ondersteund met interne nieuwsbrieven en notities) en een redelijk tot goed gehalte van interne democratie.

De CGT is op dit moment in een ingrijpend proces van reorganisatie verwikkeld, waarbij de structuur van bonden en federaties op korte termijn omgevormd moet worden tot een stelsel van zes aangesloten sectororganisaties: industrie en maquila, boeren, onderwijspersoneel, buurtbewoners, informele sector, coöperaties. Dit gaat niet in alle gevallen even makkelijk: federaties en bonden neigen ertoe aan hun bestaande organisatievorm te willen vasthouden. Voor de CGT is dit echter een belangrijk middel om tot een brede, representatieve en slagvaardige organisatie te komen.

Bij de drie bestudeerde centrales waren kaderleden van de aangesloten organisaties waarmee wij spraken positief over het leiderschap van de centrale. De politieke structuur van de CGT maakt een solide indruk, waarbij ingebouwd is dat goed geschoolde leiders aan het roer van de centrale staan. Door de structuur is communicatie met federaties en aangesloten vakorganisaties en associaties goed mogelijk. Een voordeel is dat in het gebouw van de CGT aangesloten federaties eveneens een ruimte hebben. Ook de leden van bij de CGT aangesloten bonden maakten de indruk dat zij zich gerepresenteerd voelden door de CGT en het als 'hun centrale' zien. Het persoonlijk leiderschap van de secretaris-generaal van de CGTP is zwaarwegend. Hij is bij alle facetten van het werk van de centrale betrokken, maar zijn voornaamste rol lijkt te liggen in de representatie naar buiten toe. Zijn opinie is veelvuldig te horen of lezen in de pers. Het leiderschap van de secretaris-generaal lijkt soms prominenter te zijn dan de CGTP als organisatie. Andere leiders en leden van de CGTP leken overigens geen moeite te hebben met deze rol van de secretaris-generaal en bleken zelf volop ruimte te hebben om zich aan de activiteiten te wijden.

4.2 Leden, contributie en zelffinanciering

De CMTC kon geen volledig overzicht verstrekken van het lidmaatschap. Men spreekt van circa 45.000 betalende leden, waaraan de niet betalende leden (boeren) toegevoegd zouden moeten worden. Men spreekt daarbij over 25.000 a 30.000 personen. De versterking van het zelffinancierend vermogen van de CMTC lijkt vooralsnog een lastig te realiseren doelstelling. De CMTC voert het beleid dat organisaties die geen quota's betalen hun plaats in het Nationale Congres verspelen. Zonder afdracht is er geen stemrecht. Per bond worden verschillende vormen van afdracht aan federaties en internationale sectorale bonden gehanteerd. Hierover bestond met name bij de gepensioneerden discussie, die niet aan CMTC af wilden dragen, maar aan 'hun' CLAT-sector. FECOTRA (informelen) zou van elk lid 100 colón per maand ontvangen en hiervan 25 colón doorsluizen aan de CMTC. Groepen die weinig middelen ter beschikking hebben worden enigszins ontzien.

Gegevens over het lidmaatschap van vakbonden zijn schaars in Honduras. Het ministerie van Arbeid en de vakcentrales hebben zelf geen update van het ledental. Volgens een telling van ILO in 1996 zou de CGT 22.156 leden tellen. Dit aantal contrasteert sterk met de getallen die in projectdocumenten door de CGT werden opgegeven (variërend tussen de 40.000 en 120.000). Vakbonden en federaties bepalen zelf het bedrag dat leden moeten afdragen aan contributie. Alle federaties betalen per maand 1500 lempiras aan de CGT. Binnen federaties en in de centrale is in een aantal gevallen sprake van vrijstelling van werknemers voor vakbondsactiviteiten (in CAO's vastgelegd). De CGT ontvangt verder financiering van KAS, CESAL, Bilance en CNV-Actie Kom Over, ten behoeve van opbouw en vorming. Het ruime kantoor van de CGT, waar ook aangesloten federaties kantoor houden, werd in 1994 door de Hondurese regering geschonken. De financiële bijdragen van externe donoren worden altijd via het CGT en in overleg met CLAT besteed. Het is afzonderlijke bonden en federaties niet toegestaan om zelf projectfinanciering te verwerven.

De CGTP beschikt over een lijst van aangesloten vakbonden, associaties en federaties en geeft een indicatie van het ledental van de centrale (circa 35.000). Leden dragen de vakbondsbijdrage af aan de eigen bond, die op haar beurt de federatie betaalt. De federatie dient de helft van deze bijdrage af te staan aan de CGTP. Het is de missie onduidelijk in hoeverre contributies daadwerkelijk betaald worden en hoeveel hiervan bij de CGTP terecht komt (het CNV meldt dat federaties per lid betalen en daarom soms minder leden opgeven ). Zorgwekkend is dat hetzelfde rapport meldt dat een plan tot verhoogde zelffinanciering in 1999 op problemen stuitte, doordat het congres dit afkeurde. In ons gesprek met het uitvoerend comité werd duidelijk dat de leden hiervan zich er terdege van bewust zijn dat de ontwikkeling van een strategie van zelffinanciering op termijn cruciaal is. De steun van KAS en ICCO is inmiddels beëindigd en men realiseert zich dat men afhankelijk is van de hulp van CNV-Actie Kom Over. Een concreet plan lijkt er momenteel niet te zijn. De missie vermoedt dat er hierover nog steeds onenigheid bestaat tussen het congres en het uitvoerend bestuur. Wellicht is dit een punt waarop het CNV actiever voorwaarden zou dienen te stellen. Het is vooralsnog onduidelijk in hoeverre de ambitie van de CGTP om op het terrein waar het huidige kantoor staat nieuwbouw te plegen en daarvan een deel te verkopen of verhuren inkomsten kan genereren als onderdeel van een zelffinancieringsstrategie.

Samenvattend is het beeld van de ledenaantallen niet zeer accuraat en zijn de perspectieven voor meer zelffinanciering uit contributieheffing weinig bemoedigend. De contributies binnen traditionele bonden zijn laag en afdracht naar federaties en centrale vindt niet altijd regelmatig plaats. Aangeslotenen uit 'nieuwe sectoren' (met name boeren en wijkbewoners, zie onder) worden bijna niet aan contributie onderworpen. De drie centrales beamen het belang van een strategie op dit punt maar beschikken niet of nauwelijks over concrete actieplannen. Soms zinspeelt men op mogelijke opbrengsten uit sociaal-economische projecten zonder dat daarop concreet zicht is. Diversificatie van donoren lijkt voor de CMTC en CGTP zo goed als uitgesloten. In het geval van de CGT bestaat bij het bestuur het belang om externe financiering centraal te coördineren. Men vreest voor desintegratie indien aangesloten bonden of federaties zelfstandig donorgelden aanvaarden.

4.3 Organisatieopbouw en nieuwe sectoren

De drie bestudeerde vakcentrales beschouwen zich nadrukkelijk als brede sociale bewegingen georganiseerd rondom de arbeidsproblematiek in ruime zin. De CMTC, de CGT en in iets mindere mate de CGTP hebben een doelbewuste strategie ingezet van het mobiliseren en incorporeren van zogeheten nieuwe of niet-traditionele sociale categorieën: informele werkers (met name ambulante verkopers), wijkbewoners, boerinnen, etnische groepen (alleen expliciet binnen de CGT), gepensioneerden. Representanten van deze groepen staan over het algemeen positief tegenover de deelname aan de centrales, waarvan zij de organisatorische ondersteuning en de deelname aan vormingsactiviteiten belangrijk vinden. De missie constateerde dat vooral de incorporatie van informelen en boeren goed aansloot bij de conventionele vakbondsstrategie. Voor wijkbewoners (CMTC en CGT) en gepensioneerden was dit minder duidelijk vanwege het ontbreken van een direct verband met arbeidsthema's.

Incorporatie van nieuwe sectoren betekent ook dat het nodig is een visie te ontwikkelen op belangenbehartiging. De CGT is hier het verst mee gevorderd op basis van het concept van de 'sociale economie'. Kleine producenten hebben belangen op het gebied van toegang tot assets, krediet, markten, en capacitering. Het leveren van dergelijke diensten veronderstelt echter het opzetten van zogeheten 'productieve projecten' waarvoor tot op heden binnen het VMP en de CNV-Actie Kom Over weinig plaats is ingeruimd. De CGT heeft onlangs een stichting opgezet waarmee men productieve projecten wil gaan entameren op basis van aan te trekken donorfinanciering.

Het gevaar dat gerichtheid op nieuwe sectoren ten koste gaat van de organisatie van traditionele sectoren is niet geheel afwezig. Met name in Costa Rica kon dit worden geconstateerd. Het besluit van de CMTC om de organisatie van vakbonden in de particuliere sector voorlopig te staken, is begrijpelijk maar de reactie van de CMTC om de directe organisatieactiviteiten in de particuliere sector te staken, werd te weinig gecompenseerd met lobby en campagne. De CMTC nam op dit gebied een t afwachtende houding aan. De CMTC maakte kenbaar dat in reactie op de problemen in de particuliere sector de nadruk op organisatievorming in buurten gelegd werd. In dit opzicht is met name de uitbreiding naar de informele sector belangrijk en succesvol geweest.

In Honduras lijkt dit probleem minder aanwezig te zijn. Evenwel, de kaderleden van de regionale vestigingen van de CGT in San Pedro Sula en Cholomá gaven aan door gebrek aan middelen in hun activiteiten beperkt te worden. Gezien het relatieve succes onder ongunstige omstandigheden van het opzetten van vakbonden in de maquila-sector is het van cruciaal belang dat de CGT dit klassieke vakbondswerk niet verwaarloost. Mede op basis van de middelen die CNV-Actie Kom Over beschikbaar stelde in de streek rond San Pedro Sula is in 1995 begonnen met het organiseren van arbeiders in deze sector. De CGT heeft (in juni 2001) 16 organisaties gevormd in deze zone. Net zoals in Costa Rica is de organisatievorming in de maquila-sector moeilijk. De missie bezocht het kantoor van de CGT in Cholomá en sprak er met tientallen werknemers. Er waren op dat moment werknemers die zojuist hun ontslag hadden gekregen, omdat de werkgever ontdekt had dat zij bezig waren met het organiseren van een vakbond.

In Panama is de CGTP relatief het minst actief in het incorporeren van nieuwe sectoren, met name binnen de informele sector. Organisaties van wijkbewoners maken geen deel uit van de CGTP. In het jaar 2001 stelde de CGTP het organiseren van werknemers in de particuliere dienstverlening, transport, onderwijs en gezondheidszorg als prioriteit. Voorts zint men op incorporatie van kanaalarbeiders en overheidspersoneel zodra de regelgeving dit mogelijk maakt.

4.4 Scholing en vorming

De activiteiten op het gebied van opleiding, training en vorming (formación y capacitación) speelt in alle vakcentrales een belangrijke rol voor het versterken en uitbouwen van de centrale en de aangesloten organisaties. Het model hiervoor is gebaseerd op de inzichten binnen CLAT: sociale en organisatorische basisvorming, gevorderde vorming voor kaders en leiders binnen de centrale en de opleidingen van CCT en CLAT (tot en met CLAT's UTAL in Venezuela). De organisatie hiervan is redelijk in de CMTC en de CGTP, en zelfs goed in de CGT. De inhoud bestrijkt een bepaalde combinatie van vakbondsdoctrine en politiek en meer praktische aspecten. Dit laatste zou meer nadruk kunnen krijgen hoewel het praktisch belang van deelname aan scholing en vorming voor organisatie-opbouw en -versterking bij alledrie de gesteunde vakcentrales kon worden vastgesteld. Het opzetten van nieuwe bonden en het ontplooien van activiteiten werd steevast gedragen door kaderleden die aan scholing en vorming hadden meegedaan.

De CGTP (Panama) heeft een redelijk goed systeem van vorming en scholing. Het scholingswerk van de CGTP wordt door de scholingscommissie gecoördineerd. Deze heeft twee belangrijke vormingsstructuren: de school van sociale vorming (Escuela de Formación Social. EFOS) en het nationale instituut voor sociale studie (Instituto Nacional de Estudios Sociales, INES). EFOS richt zich op de basisvorming en INES op de midden en hogere vorming. EFOS wordt door leden van de commissie een kweekvijver genoemd. INES heeft twee soorten vervolgopleiding: een opleiding waarin kaders onderricht worden in vorming en organisatie; vervolgens zijn er mogelijkheden tot specialisaties voor specifieke doelgroepen. Aangesloten vakbonden beslissen wie deel mogen nemen aan deze bijeenkomsten. Uit gesprekken met vakbondsleden die hadden deelgenomen aan scholingsbijeenkomsten van EFOS/INES bleek dat deze hogelijk gewaardeerd werden. INES heeft in de afgelopen jaren actie ondernomen om trainers op te leiden voor de EFOS. Gedurende twee jaar werden circa 15 vakbondsleden voorbereid op hun taak als trainer. Een aantal van hen maakt inmiddels deel uit van de vormingscommissie. Dit initiatief lijkt deel te zijn geweest van een grotere CLAT-campagne waarover CNV in het verslag van de missie van 1995 rapporteerde.

De CGT heeft het scholingssysteem ver ontwikkeld, is hier zichtbaar trots op en ziet een goed vormingssysteem als één van de voorwaarden van politieke stabiliteit van de centrale. Het systeem kent grote gelijkenis met dat van Panama en Costa Rica, maar is verder uitgewerkt en degelijk gedocumenteerd en geadministreerd. Voor de uitvoering is het INES verantwoordelijk. Evenals in Panama is het EFOS de basisvorming en bestaan er daarna vervolgcursussen. Ook hier worden de vormings- en trainingsactiviteiten van de CGT zeer gewaardeerd. De centrale beschikt met het CCDH over een uitstekende faciliteit voor het verzorgen van cursussen en trainingen.

4.5 Gender

In het algemeen lijkt gender als expliciete doelstelling en prioriteit binnen het beleid van de CNV-Actie Kom Over belangrijker te zijn dan binnen dat van de drie centrales. Zo wordt er in het actieplan van de CMTC geen aandacht aan specifieke gender-aspecten besteed. De tendens overheerst om 'geen onderscheid te willen maken' tussen mannen en vrouwen. Dit wordt ook door vrouwen binnen de organisatie vertolkt. Tekenend was dat de vrouwelijk voorzitter van FECOSEP zichzelf niet op de eerste plaats als 'vrouw' zag, maar als iemand die om haar capaciteiten in het bestuur zat. Vier van de negen leden van het dagelijks bestuur van FECOSEP zijn vrouw. Binnen het dagelijks bestuur van de CMTC heeft men echter expliciet gekozen voor het omzeilen van een gender-agenda. In plaats daarvan koos men voor een discours gericht op 'de familie'.

Er is expliciete aandacht voor gender binnen het beleid van de CGT. Evenals bij de CMTC in Costa Rica en de CGTP in Panama is een meerderheid van de kaders man. De missie heeft vastgesteld dat vrouwelijke leiders binnen de CGT een zelfstandige rol spelen en gerespecteerd worden. Daarnaast bereikt de CGT onder meer via het werk in de maquila-zone een belangrijke vrouwelijke doelgroep. De promotoren in San Pedro Sula waren beide vrouwen, maar mannen nemen dikwijls het voortouw in vakbondsvorming. Het belang van organisatievorming voor en door vrouwen alleen werd geïllustreerd door de boerinnenbond FEHMUC. Deze federatie bundelt kleinschalige initiatieven van plattelandsvrouwen die tot de armste segmenten van de rurale samenleving behoren. FEHMUC hanteert geen expliciet verfijnd gender-discours maar voert wel een aantoonbare praktijk van de organisatie van vrouwenbelangen op platteland. Zij benadrukken daarbij zeggenschap en toegang tot hulpbronnen (vooral land en krediet). Deelname binnen de CGT-structuur wordt positief gewaardeerd door de vrouwen. Zij onderschreven het nut van trainingen en vorming.

De CGTP heeft een redelijk sterk vrouwensecretariaat, dat op verschillende manieren voor de belangen van de vrouwelijke werknemer ijvert. Zo zond de CGTP een afgevaardigde naar de wereldwijde mars voor vrouwenrechten in Washington, oefent men druk uit op de wetgeving ten aanzien van de non-discriminatie van vrouwen en probeert men de vrouwelijke vertegenwoordiging in de organisaties binnen de CGTP te vergroten. Wat dit laatste betreft staan de zaken er redelijk voor: in 1997 was er één vrouw lid van het uitvoerend bestuur, nu zijn het er zes. Het vrouwensecretariaat neemt op actieve wijze standpunten in. In het algemene beleid van de CGTP is er nog geen sprake van een expliciete gender-focus, die in alle werkzaamheden terugkomt (hetgeen te maken zou kunnen hebben met het feit dat de belangrijkste sectoren in de CGTP 'mannenbolwerken' zijn). Maar de rol van vrouwen in de centrale is redelijk en de ruimte om op te komen voor belangen van vrouwen is groot.

4.6 Interne monitoring

De interne monitoring van de projecten binnen de samenwerking met de CNV-Actie Kom Over door de drie centrales is zwak, zo niet afwezig. Binnen het korte bestek van de veldstudie was het niet goed mogelijk bevredigend inzicht te krijgen in de rapportageroutines welke intern worden gebruikt. De bestuurders en kaderleden van de CMTC en de CGTP zijn niet gewoon projectmatige activiteiten te volgen op basis van nauw omschreven doelstellingen die voortvloeien uit de eigen strategische visie en tevens gekoppeld worden aan specifiek ingezette fondsen en menskracht. Zoals we al in hoofdstuk 2 vaststelden is de rapportage aan CNV-Actie Kom Over soms redelijk, vaker zwak, maar altijd reagerend op dringende verzoeken van Nederlandse zijde. De CGT gaat explicieter om met reflectie op de eigen strategische visie en de organisatorische implicaties daarvan. Monitoring van het opleidingswerk (in de zin van registratie van activiteiten) vindt daar wel plaats.

Deze constateringen moeten gezien worden tegen het licht van de beperkte formele scholing en administratieve kennis onder de bestuurders en kaderleden. Tegelijkertijd toonden de bestuurders van de drie centrales zich zeer geïnteresseerd in de mogelijke versterking van de eigen rapportage- en monitoringcapaciteit, als onderdeel van een algemene versterking van de eigen strategische slagkracht.

4.7 Doelmatigheid en doeltreffendheid van de steun aan vakcentrales

In deze paragraaf gaan we kort in op de vraag naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de strategieën en activiteiten van de gesteunde vakcentrales. De doelmatigheid definiëren we als efficiëntie, de expliciete en specifieke aanwending van middelen voor gestelde doelen, alsmede de relatie tussen kosten en baten. De doeltreffendheid definiëren we als effectiviteit, dat wil zeggen als het effect of de uitwerking van de inspanning.

Doelmatigheid en doeltreffendheid van de gesteunde activiteiten is beter in te schatten naarmate de activiteit duidelijker voldoet aan het project-format: formulering van uitgangspunten en doelstellingen, daaraan gekoppelde voortgangscriteria en resultaatomschrijving. Dit was het duidelijkst het geval bij het project van de CGT ter versterking van vakbondswerk in de maquila-sector, en bij de kleine projecten van de CMTC gericht op versterking van de financiële en strategische planning van de centrale. Deze laatste projecten, waarover ook een redelijke rapportage beschikbaar was, kunnen als doelmatig en doeltreffend worden beoordeeld.

De vakbondsopbouw door de CGT in de Hondurese maquila is, zoals al eerder geargumenteerd, van groot direct en strategisch belang gebleken. De doelstellingen waren tevoren helder geformuleerd in termen van aantallen bonden en aantallen af te sluiten collectieve contracten. In kwantitatieve zin bleven de resultaten wellicht achter bij de tevoren gestelde doelen, maar in kwalitatieve zin - mede gelet op de moeilijke omstandigheden binnen de sector - zijn naar het oordeel van de missie belangrijke resultaten geboekt. Deze resultaten betreffen niet alleen het vakbondswerk op bedrijfsniveau maar ook de relatie tussen de CGT en de ondernemers in de streek (zie ook hoofdstuk 5). De promotoren van het regionale team van de CGT hebben met betrekkelijk weinig middelen veel werk verzet. We beoordelen de doelmatigheid hiervan daarom als goed en de doeltreffendheid als redelijk tot goed.

De brede multi-sectorele projecten van de drie vakcentrales, gekoppeld aan activiteiten van scholing en vorming, zijn diffuser. In feite gaat het hier om het algemeen functioneren van de centrales als coördinerende en ondersteunende derdegraads-organisaties. Doelmatigheid van de ondersteuning door de CNV-Actie Kom Over is moeilijk eenduidig vast te stellen daar het in feite om begrotingssteun gaat. Deze middelen worden echter wel zichtbaar gebruikt voor dit werk, sterker, ze zijn er een voorwaarde voor. De doeltreffendheid beoordelen we in het algemeen als redelijk: de activiteiten van de drie vakcentrales zijn zinvol voor organisatieopbouw en scholing, en dit wordt binnen de aangesloten organisaties breed onderschreven. Bij de doeltreffendheid van de ondersteuning van wijkorganisaties in Costa Rica en Honduras plaatsen we een vraagteken.

4.8 Algemene appreciatie van de relatie CNV-Actie Kom Over en partners

De samenwerkingsrelaties tussen enerzijds de CNV-Actie Kom Over en anderzijds de Midden-Amerikaanse vakcentrales CMTC, CGT en CGTP zijn gebaseerd op het principe van internationale vakbondssolidariteit. Deze drie partners passen over het algemeen goed in de criteria en doelstellingen zoals de CNV-Actie Kom Over die de afgelopen jaren heeft geformuleerd. De drie bestudeerde centrales zijn open, democratisch, relatief politiek onafhankelijk en profileren zich als brede en innovatieve bewegingen. Er is inmiddels een prettige langjarige relatie opgebouwd, geschraagd door niet zeer frequente maar wel informatieve en hartelijke bezoeken van CNV-ers aan de partners. CNV-Actie Kom Over stelt daarbij een vraaggestuurde houding ten opzichte van de partners centraal. Deze praktijk botst echter op zogeheten 'kwaliteitseisen' met betrekking tot beleidsmatig werken (ook binnen het kader van het VMP), doelmatigheid en doeltreffendheid van activiteiten, en een systeem van beheer dat daarop is toegesneden. Gedurende de onderzochte periode (1995-2000) heeft de CNV-Actie Kom Over initiatieven genomen om dit te vertalen in de eigen procedures en in het hanteren van het project-format voor de beoordeling en ondersteuning van de activiteiten van de partners.

Het project stramien staat naar ons oordeel op gespannen voet met de manier waarop de partner-vakcentrales in de praktijk opereren. Voor de drie bestudeerde vakcentrales is steun van de kant van CNV-Actie Kom Over van levensbelang voor het algemeen functioneren van de organisatie. Alleen dank zij deze steun slagen zij erin activiteiten met betrekking tot organisatieopbouw en vorming en training te blijven ontplooien. Zij zien deze activiteiten in het algemeen als integrale bestanddelen van hun functioneren. Als zodanig plaatsen zij dit binnen hun bredere strategie (te zien als een proces), vastgesteld door het congres en bewaakt door raad en comité. In de praktijk blijkt dat in algemene zin de doeltreffendheid van de acties binnen die strategie wel kan worden onderschreven, maar dat zicht op projectmatige doelmatigheid beperkt is.

In feite komt de steun die nu verleend wordt neer op begrotingssteun aan de drie vakcentrales. De missie staat daar niet op voorhand kritisch tegenover. Wij suggereren echter wel dat een eventueel formaliseren van het principe van begrotingssteun afhankelijk wordt gemaakt van de versterking van de interne beleidsmatige en monitoringcapaciteit van de partners. Daarbij dient dan vastgesteld te zijn dat visie, strategie, beleid en actie van de gesteunde vakcentrales op zinnige wijze invulling geven aan het VMP-beleidskader.Het alternatief lijkt te zijn het duidelijker afbakenen van te steunen projectmatige activiteiten zodat rationale, doel, middelen en te verwachten uitkomsten eenduidig kunnen worden geformuleerd en gecontroleerd. Het is de vraag of dit format voldoende aansluit bij de gegroeide praktijk, de behoeftes en de competenties van de partners.

4.9 Samenvatting

CMTC, CGT en CGTP zijn relatief jonge vakcentrales met een sociaal-christelijke oriëntatie en een pluralistische en democratische grondslag. Deze vakcentrales bundelen bonden en federaties uit bijna alle relevante economische en maatschappelijke sectoren (belangrijke uitzonderingen zijn de particuliere sector in Costa Rica en de publieke sector in Panama). De legitimiteit van de drie centrales ten opzichte van de achterban is in zijn algemeenheid goed. De representativiteit in kwantitatieve termen kan moeilijk ondubbelzinnig worden vastgesteld. Het aantal geregistreerde leden bedraagt voor elk van de drie vakcentrales enige tienduizenden. Er is nauwelijks zicht op het aantal aangeslotenen in niet-traditionele sectoren zoals de informele sector, wijkbewoners, en kleine boeren.De aangeslotenen behoren vrijwel onveranderlijk tot de armste categorieën. Mede hierdoor zijn de mogelijkheden voor grotere zelffinanciering van de vakcentrales tot nu toe beperkt gebleken.

De drie bestudeerde vakcentrales beschouwen zich nadrukkelijk als brede sociale bewegingen georganiseerd rondom de arbeidsproblematiek in ruime zin. De CMTC, de CGT en in iets mindere mate de CGTP hebben een doelbewuste strategie ingezet van het mobiliseren en incorporeren van zogeheten nieuwe of niet-traditionele sociale categorieën: informele werkers (met name ambulante verkopers), wijkbewoners, boerinnen, etnische groepen, gepensioneerden. De ondersteuning door de CNV-Actie Kom Over heeft daaraan duidelijk bijgedragen. Vertegenwoordigers van deze groepen staan positief tegenover het deel uitmaken van een vakcentrale. De centrales bezinnen zich op strategieën om de belangen van deze categorieën beter te behartigen. De CGT is daarmee het verst gevorderd, met als consequentie dat zij meer aandacht wil besteden aan de ondersteuning van sociaal-economische activiteiten van kleine producenten.

Activiteiten op het gebied van scholing en vorming zijn van groot belang binnen het functioneren van de vakcentrales. Deze activiteiten versterken de slagvaardigheid van kaderleden op het niveau van individuele bonden en dragen bij aan de cohesie op het niveau van de vakcentrales.

De deelname van vrouwen aan het vakbondswerk is binnen de drie centrales en de aangesloten organisaties behoorlijk, maar dit gaat niet gepaard met uitgewerkte analyses en strategieën vanuit een expliciet genderperspectief. De nadruk ligt op de gelijkwaardigheid van mannelijke en vrouwelijke bestuurders en kaderleden en op de praktische belangen van werkende vrouwen (ruim vertegenwoordigd in ondermeer de detailhandel, de boerensector en de confectie-industrie).

Doelmatigheid en doeltreffendheid van de gesteunde activiteiten is beter in te schatten naarmate de activiteit duidelijker voldoet aan het project-format: formulering van uitgangspunten en doelstellingen, daaraan gekoppelde voortgangscriteria en resultaatomschrijving. Dit was het duidelijkst het geval bij het project van de CGT ter versterking van vakbondswerk in de maquila-sector, en bij de kleine projecten van de CMTC gericht op versterking van de financiële en strategische planning van de centrale. Deze laatste projecten, waarover ook een redelijke rapportage beschikbaar was, kunnen als doelmatig en doeltreffend worden beoordeeld. De brede multi-sectorele projecten van de drie vakcentrales, gekoppeld aan activiteiten van scholing en vorming, zijn diffuser. In feite gaat het hier om het algemeen functioneren van de centrales als coördinerende en ondersteunende derdegraads-organisaties. Doelmatigheid van de ondersteuning door de CNV-Actie Kom Over is moeilijk eenduidig vast te stellen daar het in feite om begrotingssteun gaat. Deze middelen worden echter wel zichtbaar gebruikt voor dit werk, sterker, ze zijn er een voorwaarde voor. De doeltreffendheid beoordelen we in het algemeen als redelijk: de activiteiten van de drie vakcentrales zijn zinvol voor organisatieopbouw en scholing, en dit wordt binnen de aangesloten organisaties breed onderschreven. In feite komt de steun die nu verleend wordt neer op begrotingssteun aan de drie vakcentrales. De missie staat daar niet op voorhand kritisch tegenover. Wij suggereren echter wel dat een eventueel formaliseren van het principe van begrotingssteun afhankelijk wordt gemaakt van de versterking van de interne beleidsmatige en monitoringcapaciteit van de partners. Daarbij dient dan vastgesteld te zijn dat visie, strategie, beleid en actie van de gesteunde vakcentrales op zinnige wijze invulling geven aan het VMP-beleidskader.


5. Arbeid in onderhandeling: deelname aan overleg en onderhandelingen
Hoewel bevordering van deelname aan overleg en onderhandelingen niet tot de expliciete doelstellingen van de door CNV-Actie Kom Over gesteunde projecten behoorde, is dit toch een van de kernaspecten waaraan resultaten binnen de doelstellingen van het VMP kunnen worden afgemeten. Deelname aan overleg en onderhandelingen kunnen gezien worden als doel op zich in het licht van VMP-doelstelling 'bevordering van actieve participatie en zeggenschap' en als belangrijk middel voor onder andere het bereiken van VMP-doelstellingen 'verbetering van werk- en leefomstandigheden' en 'versterking van de vakbeweging binnen een democratisch bestel'. De vraag naar de relatie tussen vakbondsopbouw en bredere participatie stond in deze beleidsevaluatie centraal. Daarom besteden we in dit hoofdstuk uitgebreid aandacht aan deze thematiek.

In eerste instantie is hierbij van belang na te gaan in hoeverre zowel bij de partner-vakcentrales als bij andere relevante actoren (in het bijzonder andere vakbonden, werkgevers, en overheid) een visie bestaat over het belang van dialoog en onderhandelingen en over de bereidheid daaraan een constructieve bijdrage te leveren. Daarna maken we een onderscheid tussen een drietal modaliteiten van overleg en onderhandelingen: deelname aan zogeheten nationale platforms voor dialoog en consensus; specifieke overleg- en onderhandelingssituaties op het niveau van de nationale sociale partners: vakbeweging, werkgevers en overheid; en onderhandelingen op het niveau van bedrijven en sectoren.

5.1 Visies op overleg en onderhandelingen

De drie onderzochte vakcentrales onderscheiden zich door hun expliciete voorkeur voor een constructieve benadering van maatschappelijke vraagstukken in het algemeen en arbeidskwesties in het bijzonder. Daarbij onderschrijven ze het belang van dialoog en onderhandeling. Dit stelt de drie vakcentrales in staat om, zij het ieder op hun eigen manier, een brugfunctie te vervullen binnen het geheel van vakbondsorganisaties. De in het algemeen erkende (partij)politieke onafhankelijkheid van de drie centrales droeg daar aan bij. In het geval van de CMTC lijkt deze rol vooral gebaseerd op het gematigde en op dialoog gerichte optreden van de voorzitter en de overige leden van het Dagelijks Bestuur. De kracht van de CGT op dit vlak schuilt met name in het prestige en de onafhankelijkheid van de organisatie en de kwaliteit van leiderschap en strategische visie. De makelaarsrol van de CGTP, tenslotte, lijkt in sterke mate te steunen op het persoonlijk charisma van de voorzitter en het gemak waarmee hij zich beweegt ten opzichte van de belangrijkste tegenhangers binnen vakbeweging en werkgevers. Dit laatste wijst, zoals we al eerder opmerkten, op een zeker risico omdat zijn persoonlijk charisma en impact het profiel van de CGTP als organisatie kan overschaduwen.

Andere actoren binnen het krachtenveld van overleg en onderhandeling, met name werkgevers, overheidsvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van andere vakorganisaties, noemen de bereidheid tot consensus en een opbouwende houding bij CMTC, CGT en CGTP. Werkgeversorganisaties in met name Costa Rica en Honduras hebben over het algemeen een tamelijk negatief beeld van de vakbeweging, maar maken voor de drie genoemde centrales een expliciete uitzondering. Woordvoerders van de koepel van solidarismo-organisaties in Costa Rica deden hetzelfde, ondanks hun verder tamelijk negatieve bejegening van vakbonden.

De bereidheid tot dialoog en een opbouwende houding is echter niet onvoorwaardelijk. In alledrie de landen zijn de bezochte vakcentrales bereid om als de situatie daarom vraagt meer militante actievormen te kiezen waarbij samengewerkt wordt met collega-vakbonden en andere maatschappelijke organisaties. Recente voorbeelden hiervan waren de manifestaties in Costa Rica tegen de privatisering van INE in 2000, protesten en stakingen tegen tariefsverhogingen in het openbaar vervoer in Panama, en de harde onderhandelingen tussen gezamenlijk optredende vakbonden enerzijds en overheid en werkgevers anderzijds over de hervorming van de sociale zekerheid in Honduras (het IHSS wordt, net als de zusterfondsen in de andere twee landen tripartite bestuurd). Dit conflict was volop gaande ten tijde van het bezoek van de missie en illustreerde de politieke vaardigheid van de CGT-leiding.

Scepsis ten aanzien van dialoog kan gevoed worden door een ongeïnteresseerde houding bij andere participanten. Het meest expliciet werd dit door de CMTC aangegeven: de elites (werkgevers) zijn cynisch met betrekking tot arbeids- en sociale vraagstukken, en de politiek trekt zich weinig aan van de uitkomsten van dialoog. "Es una serenata para surdos" (Het is een serenade voor doven) zoals de voorzitter het verwoordde. In Honduras werd door de CGT een expliciet wantrouwen uitgesproken in de richting van NGO's. Dit wantrouwen wordt gevoed door de inschatting dat NGO's vaak door de internationale donorgemeenschap worden geparachuteerd en aldus makkelijk ruimte innemen dankzij ruime middelen en technische expertise. Dit gaat volgens de CGT ten koste van het mobiliserend vermogen. Eén voorbeeld werd genoemd van een buitenlandse NGO die een bij de CGT aangesloten etnische organisatie aan de noordkust wilde 'coöpteren' met steun op voorwaarde dat zij de CGT zouden verlaten. Dit heeft kwaad bloed gezet bij de leiding van de CGT die NGO's nogal eens als opportunistisch en elitair afschilderen.

5.2 Nationale dialoog en democratische verdieping

In Costa Rica en Honduras was of is recentelijk of nog steeds sprake van institutionele processen van nationale dialoog die van belang waren voor de vakbeweging. Tussen deze ervaringen in de twee landen bestonden echter grote verschillen in vorm en resultaat.

In Costa Rica zette de huidige regering van Rodríguez Echeverría (PUSC) in het eerste regeringsjaar (1998) een proces van Concertación Nacional (Nationale Dialoog) in gang. Dit initiatief werd gesteund door onder andere het UNDP dat over ruime ervaring beschikt met het opzetten van dialoogforums. Het proces nam een groot deel van 1998 in beslag. Na rondes van inventarisering en dialoog in sectorale of thematische commissies moesten voorstellen gepresenteerd worden die konden worden omgezet in voorontwerpen van wet. Voor de vakbewegingen waren vooral de thema's werkloosheiduitkeringen, vakbondsvrijheid en salarispolitiek van belang.

Het proces van Concertación had van meet af aan een sterk overheidsgestuurd en gecentraliseerd karakter. Dit was welhaast onvermijdelijk gezien de betekenis voor de politieke agenda van de PUSC die in het proces een instrument zag om de zich aftekenende parlementaire patstelling met de PLN te doorbreken. Tekenend hiervoor was dat alle arbeidsthema's binnen de dialoog werden ondergebracht in speciale zittingen van de Consejo Superior del Trabajo (Hogere Arbeids Raad, CST), een tripartite orgaan dat door de overheid wordt gecontroleerd (zie onder, 5.3). De perceptie vanuit de CMTC was dat er weinig reële mogelijkheden voor een productieve dialoog waren. De overheid (bij monde van de toenmalig coördinerend minister Danilo Chaverri) vond de inbreng van de vakbeweging mager: "Ze waren wel actief maar slaagden er niet in om aansluiting te vinden bij de doelstellingen van de Concertación. Hun houding was niet negatief maar ze verwarden consensus met unanimiteit." Het belangrijkste probleem van de Concertación was echter de politisering. De wetsontwerpen die uit het proces naar voren kwamen stuitten op tegenstand van de oppositie (PLN) in het parlement. Eén van die voorstellen was (en is) de Wet op de Vakbondsvrijheid die tot doel heeft vakbondsvorming in de privé-sector beter te beschermen. Tot op heden is behandeling in het parlement om partijpolitieke redenen geblokkeerd. Toen de Concertación haar politieke houdbaarheidsdatum had overschreden werd het proces door de president gestopt. Scepsis binnen de vakbeweging, met name ook CMTC, ten aanzien van dit type dialoog, was echter een blijvend resultaat.

In Honduras biedt het Foro Nacional de Convergencia (Nationaal Forum voor Ontmoeting, FONAC) een ander beeld. Ook dit forum werd sterk gestimuleerd door de internationale donorgemeenschap en kan gezien worden als instrument ter versterking van de civiele maatschappij binnen het democratiseringsproces. FONAC werd al vanaf 1994 voorbereid en in 1998 ingesteld, volgend op het jaar waarin overheid, werkgevers en vakbeweging een breed sociaal akkoord overeenkwamen. Het doel van FONAC is een permanent platform te bieden voor een brede deelname van maatschappelijke organisaties als tegenwicht tegen de politieke hegemonie van de twee grote partijen. Hoewel FONAC een actieve deelname kent van de kant van de overheid (de president zit de algemene assemblee van het Forum voor) is de samenstelling pluriformer (de voorlaatste uitvoerend secretaris was bijvoorbeeld een prominent lid van de kleine Christen-democratische partij) en de werkwijze autonomer. FONAC consulteert op lokaal en regionaal niveau via deelassemblees. De thema's waarmee het Forum zich bezighoudt zijn van algemeen maatschappelijk belang: onderwijs, openbare veiligheid, milieu. Ook in het geval van FONAC moeten de studies en voorstellen uiteindelijk via wetsontwerpen het parlement bereiken. Het is denkbaar dat deze voorstellen stranden in het politieke moeras, maar FONAC is door haar relatieve autonomie en mobiliserend vermogen in staat om publieke druk te blijven uitoefenen. In het geval van het nationaal plan voor duurzame bosbouw werden de strategische aanbevelingen echter door de politiek terzijde geschoven, naar zeggen ten faveure van de belangen van enkele grote houtmaatschappijen.

De vakbonden doen actief mee, met name ook CGT, maar deze lijkt minder affiniteit te hebben met de thema's zoals tot nu toe door het Forum aan de orde zijn gesteld. Op regionaal niveau doen echter wel aan de CGT verbonden organisaties mee, zoals de boerenvrouwen van FEHMUC bij thema's zoals landhervorming. Volgens vakbondsonderzoeker Mario Posas kan FONAC een belangrijke ruimte voor beleidsparticipatie voor de vakbeweging zijn, maar ontbreekt het haar aan technische expertise om een groter stempel op het proces te drukken. Deze inschatting werd ook binnen de coördinatie van FONAC geuit. CGT speelt een actievere rol in de recent opgezette Consejo Hondureño del Sector Social de la Economia (Hondurese Raad voor de Sector van de Sociale Economie, COHDESSE). Deze raad beoogt een tegenhanger te worden van de werkgeverskoepel COHEP door kleinschalige producenten, associatieve bedrijven en coöperaties te vertegenwoordigen en te ondersteunen. Voor de CGT past dit in de strategie om dergelijke producenten te incorporeren en te bedienen met steun voor productieve projecten. COHDESSE participeert ook in FONAC.

In Panama is geen sprake geweest van georganiseerde dialoog van dit type. Hoewel de koepel van vakorganisaties CONATO alsook de Fundación del Trabajo (zie onder, 5.3) deelnemen aan de Asemblea de la Sociedad Civil wordt deze rol als tamelijk marginaal afgeschilderd en is deze assemblee vooral een zaak van overheidsgezinde NGO's. Soortgelijke gremia in Honduras (Foro Ciudadano, Interforos) kunnen evenmin op veel enthousiasme van de kant van de vakbeweging rekenen. Multipartite samenwerking vindt in Panama wel plaats binnen het beheer van semi-publieke instellingen zoals de sociale kas (CSS) en de Administración Regional Interoceánica (ARI), een soort Treuhand die tot taak heeft de bezittingen binnen de voormalige kanaalzone te verkopen. De secretaris-generaal van de CGTP is lange tijd bestuurslid van dit orgaan geweest.

Samenvattend kunnen we stellen dat nationale dialogen een rol kunnen spelen in versterking van de democratie. De bestudeerde vakcentrales erkennen deze rol ook en zijn bereid geweest, althans in Costa Rica en Honduras, om er aan deel te nemen. Belangrijke obstakels voor succesvolle deelname kunnen echter zijn het gebrekkige perspectief voor effectiviteit van de dialoog (zoals in Costa Rica) of technische of strategische lacunes binnen de vakbeweging zelf (zoals in Honduras).

5.3 Werknemers, werkgevers, overheid: bi- en tripartite overleg

Het algemene probleem van de grote afstand tussen sociale partners en de politieke partijen zou het belang dat sociale partners hebben bij een gezamenlijke dialoog kunnen versterken. Overleg en streven naar consensus over strategische thema's in een bipartite context kan er toe bijdragen dat deze thema's een groter gewicht in de schaal leggen.

In Panama zijn specifieke bi- en tripartite overlegconstructies van groter belang dan grote nationale dialogen. De belangrijkste twee organen in dit verband zijn de Consejo Nacional de Trabajadores Organizados (Nationale Raad van Georganiseerde Arbeiders, CONATO) en de Fundación del Trabajo (Stichting van de Arbeid, FT). CONATO werd oorspronkelijk in 1973 door de militaire regering van Torrijos opgericht om greep op de vakbeweging te krijgen door het scheppen van een eenheidsvakcentrale. Dit mislukte en sindsdien functioneert CONATO als een onafhankelijke coördinerende instantie van acht vakcentrales (hoewel het apparaat gefinancierd wordt uit een speciale belasting door de overheid). CONATO streeft naar het bereiken van consensus binnen de vakbeweging over belangrijke sociaal-economische beleidsthema's, maar schuwt ook in voorkomende gevallen meer militante actie niet. Alhoewel CONATO zelf aangeeft goede toegang tot de staat te hebben en succes te hebben geboekt, onder meer bij de hervorming van de Arbeidswet in 1995, lijkt er toch een kloof te bestaan tussen vakbondsstandpunten en de politiek. De huidige vice-minister van Arbeid sprak zijn scepsis uit over het constructieve gehalte van de vakbeweging in het algemeen hoewel het niet meedoen aan CONATO van de radicale CONUSI en haar bouwbond SUNTRAC daar debet aan kan zijn. De vice-minister was ook van mening dat vakbeweging en ook de FT hun achterban hadden misleid met de hervorming van de Arbeidswet in 1995. Het bipartite bereikte akkoord werd vervolgens door de politiek (lees de toenmalige PDR-regering en parlementariërs, opponenten van de huidige Arnulfista-regering) terzijde geschoven.

In Panama zien CONATO en de werkgeversorganisatie CONEP elkaar als natuurlijke overlegpartners. Volgens woordvoerders van COHEP is het beter dat kapitaal en arbeid het eens worden om pas daarna de politiek op te zoeken. In de huidige situatie in Panama zou het opzetten van tripartite structuren leiden tot politisering en ineffectiviteit. Dit brengt ons bij de FT. De FT ziet zichzelf als een unieke instantie voor onafhankelijk bipartite overleg tussen de sociale partners. De FT bestaat sinds 1993 als overlegorgaan van werknemers en werkgevers en houdt zich bezig met werkgelegenheid, scholing, arbeidsbemiddeling, en internationaal proselitisme. De missie plaatst echter vraagtekens bij de relevantie en effectiviteit van dit orgaan (waar de CGTP overigens een geaccepteerde plaats in inneemt). De FT werkt op basis van strikte consensus, en neemt geen conflictieve thema's in behandeling. In de FT zittende vertegenwoordigers van de deelnemende organisaties (werkgevers, o.a. CONEP, een aantal vakbonden waaronder enkele centrales, de associatie van overheidspersoneel, en een waarnemer van de overheid) zijn gewoon elkaar te coöpteren. Werknemers- en werkgeversvertegenwoordigers oefenen in harmonie duo-functies uit: een gedeeld voorzitterschap, secretarisschap, penningmeesterschap, enzovoort. De individuele representanten zijn nog nooit gewisseld, naar zeggen van de co-voorzitster "uit voorzichtigheid, om de identiteit te bewaren". Zelf geeft de FT aan beperkingen in haar effectiviteit te zien als gevolg van een gebrek aan personele en financiële middelen. Het komt de missie echter voor dat het bijkans rituele karakter en de onzichtbaarheid van de FT in het openbare leven daar debet aan is. Belangrijke knelpunten vanuit arbeids- en vakbondsperspectief worden niet opgepakt: verbod op vakbonden in de publieke sector, restricties op vakbondsactiviteiten bij het kanaal en in de banksector. Ook COHEP meent dat alleen secundaire ('sociale') themas's behandeld worden, en niet vanuit werkgeversperspectief centrale kwesties als flexibilisering van de arbeidswetten of fiscale hervormingen.

In Costa Rica heeft de CMTC recentelijk gekozen voor een strategie van bipartite overleg met de verenigde ondernemersbonden (UCCAEP). Dit heeft tot een positievere opvatting bij de laatste over de CMTC geleid. Voor de CMTC is het een consequentie van de onvrede met de tot voor kort in Costa Rica toonaangevende openbare instellingen. Organen zoals de Ombudsman (Defensoría de los Habitantes) of de Constitutionele Kamer van het gerechtshof hebben voor de CMTC hun prestige goeddeels verloren. De CMTC heeft onlangs het initiatief genomen om het bipartite overleg met UCCAEP te formaliseren door drie overlegthema's te formuleren: werkgelegenheid, onderwijs, en economische politiek. De bedoeling is om pas met uitgewerkte standpunten gezamenlijk het openbaar debat in te gaan. Men hoopt aldus de stagnatie van een formeel en door de staat gecontroleerd tripartite-orgaan als de CST te doorbreken.

De CST op haar beurt heeft op papier wel een strategische rol, maar de praktijk lijkt vooral te bestaan uit bureaucratische controle, gebrek aan middelen, en een onderhandelingsagenda die volledig afhangt van het politieke humeur van de minister van Arbeid.

Een bipartite initiatief buiten de staat om lijkt in deze situatie veelbelovend, maar de vakbeweging, in casu de CMTC, lijkt vooralsnog terughoudend in het agenderen van het meest prangende probleem in deze relatie: de schending van vakbondsrechten binnen de particuliere sector. De CMTC geeft aan pas op dit vlak initiatieven te willen ontplooien als de langverbeide wet op de vakbondsvrijheid (vrucht van de Concertación van 1998) is aangenomen. De ondernemers daarentegen doen alsof ze van de prins geen kwaad weten. De afwezigheid van de bonden in de particuliere sector is volgens hen het gevolg van hun gebrek aan slagvaardigheid en hun onvermogen een aantrekkelijk alternatief voor het solidarismo te bieden. Tegen de achtergrond van het wantrouwen onder ondernemers ten opzichte van de vakbeweging in het algemeen mag het initiatief van CMTC (waar ook collega-bond CTRN aan meedoet en het UNDP steun aan verleent via het Estado de la Nación-project) echter hoopvol genoemd worden.

In Honduras was de ruimte voor bipartite overleg op nationaal niveau tot voor kort beperkt. De verhouding tussen de meestal op een lijn zittende vakcentrales en de werkgeverscentrale COHEP is aan conjuncturele schommelingen onderhevig maar lijkt momenteel te worden gedomineerd door relatief wantrouwen en afstandelijkheid. De CGT en met name haar voorzitter, heeft toch een degelijke reputatie, maar de ondernemers menen dat de vakbonden als groep snel neigen tot radicalisme en onbuigzaamheid. De CGT op haar beurt kiest er voor om het particularisme en het manifeste gebrek aan visie van de COHEP krachtig tegemoet te treden. De politieke slagvaardigheid en het prestige van CGT en zijn secretaris-generaal zijn daarbij belangrijke hulpbronnen. CGT vindt hierin momenteel steun van de minister van Arbeid. De sociale partners hebben zich echter wel uitgesproken voor het institutionaliseren van tripartite overleg met de oprichting van de Consejo Economico y Social (Sociaal-economische Raad, CES). Deze raad is al bij wet ingesteld en staat op het punt van beginnen. De bedoeling is dat de CES als verplichte adviesinstantie voor de regering gaat functioneren. De CGT zou gebaat zijn bij het structureel versterken van haar strategische en technische expertise ten aanzien van sociaal-economische vraagstukken om adequaat in de CES te kunnen deelnemen.

Op regionaal en sectoraal niveau heeft zich in Honduras een interessante bi- en tripartite configuratie ontwikkeld in de zone van de maquila. Daar doet zich een ambivalente verschijnsel voor. Aan de ene kant zien we obstinaat en repressief gedrag van individuele confectieondernemingen en beheerders van industrieparken tegenover vakbonden of pogingen deze op te richten. Anderzijds hebben de bonden en de ondernemers Asociación Hondureño de la Indústria Maquiladora (AHIM) regelmatig overleg en trachtten zij te bemiddelen in specifieke arbeids- of vakbondsconflicten in het gebied. De CGT heeft hier een voortrekkersrol in gespeeld. De laatste jaren is het vertrouwen tussen de regionale equipe van de CGT en de maquila-ondernemers langzaam toegenomen. In voorkomende gevallen bemiddelt de regionale vertegenwoordiging van het ministerie van Arbeid, maar deze vertegenwoordiger meent dat dit overleg op reguliere basis plaats zou moeten vinden. Echter, zowel bij de vakbonden als bij de ondernemers heersen nog elementen van onderling wantrouwen. Woordvoerders van de AHIM gaven aan afwezigheid van bonden toch te prefereren ondanks hun moderne op dialoog gericht discours dat zich onder meer uitte in belangstelling voor CAO-onderhandelingen op sectoraal niveau. Ook de positie van de representant van het ministerie is niet vrij van ambiguïteiten: volgens de ondernemers steunt deze de bonden, maar volgens de bonden laten de inspecteurs van het ministerie zich intimideren of afkopen door de eigenaren van de ZIP's. De balans binnen de maquila-sector van San Pedro Sula en naburige plaatsen lijkt echter positief, in belangrijke mate dankzij het pionierswerk en de doordachte strategie van de regionale CGT.

Samenvattend merken we op dat bestaande vormen van tripartite-overleg weinig rendement lijken te hebben door de kloof tussen sociale partners en politiek of door ritualisering en bureaucratisering. Beginnende vormen van bipartite-overleg tussen vakbeweging en ondernemers lijkt alleen kansrijk indien participanten niet gevoed worden met wederzijds wantrouwen en uitgaan van een constructieve benadering. Daarnaast is de relevantie van dit type overleg alleen gediend met het aansnijden van fundamentele vraagstukken zoals bijvoorbeeld het probleem van de vakbondsrechten in de particuliere sector in Costa Rica.

5.4 Collectieve onderhandelingen en contracten op bedrijfs- en sectorniveau

De voortgang die door de CGT bereikt is in het organiseren van vakbonden op bedrijfsniveau binnen de maquila-sector is een interessant voorbeeld van succesvolle organisatieopbouw binnen een belangrijke industriële sector heeft ruimte gecreëerd voor directe belangenbehartiging van industriearbeidsters en -arbeiders door middel van collectieve onderhandelingen over de arbeidscontracten en -voorwaarden.

De CGT is sinds 1995 actief in de maquila-zone rond San Pedro Sula. De CGT ondersteunt de oprichting en legalisering van vakbonden in afzonderlijke bedrijven en het onderhandelingsproces over collectieve contracten (CAO). Naar zeggen van vertegenwoordigers van de regionale kantoren van de CGT in San Pedro Sula en Cholomá is deze strategie relatief succesvol gebleken. Aanvankelijk koos de CGT in de maquila voor een tamelijk radicale benadering, maar omdat dit weerstand opriep is men van koers veranderd. Men koos voor een benadering die "resultaten" moest opleveren op basis van een "gematigde en constructieve" (moderado y propositivo) aanpak. Dit heeft de afgelopen paar jaar in enkele bedrijven succes gehad (in 5 van de 16 bedrijven waar de CGT een vakbond heeft weten te organiseren). Hoewel dit in kwantitatieve zin bescheiden lijkt benadrukken de kaders en adviseurs van de CGT het strategische belang. Het geeft de bond een voet tussen de deur bij de wantrouwige en vaak vijandige ondernemers in de maquila. Het heeft bijgedragen aan een beter en regelmatiger contact tussen bonden en werkgevers in deze zone.

De lokale vakbondskaders van de CGT in de maquila-sector benadrukken het belang van technische/juridische ondersteuning en het politieke gewicht van de vakcentrale voor hun werk. De juridisch adviseurs hebben echter weinig invloed op het verloop van de onderhandelingen; het politieke gewicht van de centrale kan impasses doorbreken. Hierbij zijn bi- en tripartite contacten van belang.

De betrekkelijk langzame voortgang van het vakbondswerk in de maquila is te wijten aan het reeds genoemde wantrouwen bij ondernemers en aan de concrete obstakels die door eigenaren van fabrieken en van ZIP's worden opgeworpen tegen het vakbondswerk. Het vakbondswerk wordt daarnaast bemoeilijkt door de aard van de industrietak zelf. Arbeiders zijn overwegend jong, vrouw en niet of laag opgeleid. Er is sprake van een sterk verloop binnen de afzonderlijke bedrijven. Maquila-fabrieken opereren in een permanent proces van 'rationalisering' onder druk van de concurrentie en de fluctuaties van de Noordamerikaanse afzetmarkt. Dit bemoeilijkt het vakbondswerk op twee cruciale punten: lonen en arbeidszekerheid.

Zogeheten reorganisatieontslag wordt volgens de CGT gebruikt als voorwendsel om vakbondsactivisten te ontslaan. Tijdens een bijeenkomst die de missie had met enkele tientallen arbeiders en arbeidsters in het CGT-kantoor te Cholomá gaven de aanwezigen hiervan een aantal voorbeelden en toonden zij exemplaren van ontslagbrieven. In de praktijk is het moeilijk om in deze sector door werkgevers gebruikte ontslaggronden , zoals bedrijfsconjunctuur of reorganisatie, aan de kaak te stellen.

De reikwijdte van de CAO's in de maquila-sector strekt zich uit tot beloning, secundaire arbeidsvoorwaarden, vakbondsvrijheid en faciliteiten voor de vakbondsleiding. Er lijkt weinig ruimte te zijn voor specifieke gender-aspecten hoewel één van de CGT-activisten vrouw is en zij een bijzonder actieve en doortastende manier van optreden etaleert.

Ook in Panama is de missie het belang van CAO-onderhandelingen duidelijk geworden. Wij spraken met werknemers in het particuliere onderwijs, de confectie-industrie en de detailhandel. CAO's in deze sectoren regelen salariëring en elementaire secundaire arbeidsvoorwaarden. Betrokken vakbondskaders wijzen ook op het belang van collectieve onderhandelingen voor het vertrouwen tussen werknemers en directie. De CGTP biedt waardevolle steun middels advisering en trainingen.

In het algemeen zijn collectieve onderhandelingen van belang omdat ze een concreet doel van vakbondsvorming en -activisme zijn. Het versterkt het belang van werknemers om lid te worden, bevordert participatie, en draagt bij aan waardigheid en respect; arbeiders zien zich als gelijkwaardige partner van de ondernemer of directie. Een belangrijke beperking - die deels te maken heeft met de traditie van vakbondsvorming en de wettelijke bepalingen terzake - is de afwezigheid van collectieve onderhandelingen en contracten op sector- of bedrijfstakniveau. CAO's moeten nu vaak moeizaam van bedrijf tot bedrijf uitonderhandeld worden hetgeen een grote inspanning van de betrokken kaders en adviseurs eist. Met name de maquila-sector in Honduras lijkt zich goed te lenen voor collectieve onderhandelingen op het niveau van de bedrijfstak. De sectorondernemers beschikken ook over een brancheorganisatie die dat mogelijk zou maken. In het interview van de missie met de leiding van AHIM gaf deze laatste aan in principe open te staan voor zo'n benadering.

Het belang van directe onderhandelingen ten behoeve van de zogeheten nieuwe sectoren: ambulante verkopers, boeren, wijkbewoners, gepensioneerden, is meer diffuus. In Costa Rica constateerde de missie een actieve houding van bonden en federatie van straatverkopers in San José. Met steun van de CMTC onderhandelden zij met de gemeentelijke autoriteiten over standplaatsen, de kwaliteit van kraampjes, en de voorwaarden om naar een centrale markt te verhuizen. Ook openbare veiligheid is een belangrijk gespreksthema. Onderhandelingen ten behoeve van kleine boeren betreffen vooral de toekenning van microkrediet, terwijl wijkbewoners met lokale autoriteiten en instanties overleggen over voorzieningen in de buurten, vooral in Costa Rica en Honduras. Hier zijn de CMTC en de CGT nog zoekende naar een duidelijke strategie voor de behartiging van bewonersbelangen.

Belangrijke sectoren waar collectieve onderhandelingen niet van de grond komen zijn de overheidssectoren in Costa Rica en Panama, de hele particuliere sector in Costa Rica, en de banksector in Panama.

Samenvattend constateren we dat onderhandelingen op bedrijf- of sectorniveau een belangrijk aspect van het vakbondswerk zijn. Ze bedienen het directe belang van de leden en bieden goede aanknopingspunten voor de uitbouw van vakbonden aan de basis en voor de relatie tussen bonden, federaties en centrales. De inhoud van veel CAO's is nog tamelijk elementair maar dit komt ook door het recente karakter van deze initiatieven en door de negatieve conjunctuur in sommige bedrijfstakken. In zijn algemeenheid is er aanleiding de gender-aspecten van collectieve onderhandelingen sterker te benadrukken. Zorgelijk is het ontbreken van mogelijkheden voor collectieve onderhandelingen in een aantal sectoren (overheid en markt) in Costa Rica en Panama.

5.5 Samenvatting

Hoewel bevordering van deelname aan overleg en onderhandelingen niet tot de expliciete doelstellingen van de door CNV-Actie Kom Over gesteunde projecten behoorde, is dit toch een van de kernaspecten waaraan resultaten binnen de doelstellingen van het VMP kunnen worden afgemeten. Deelname aan overleg en onderhandelingen kunnen gezien worden als doel op zich in het licht van VMP-doelstelling 'bevordering van actieve participatie en zeggenschap' en als belangrijk middel voor onder andere het bereiken van VMP-doelstellingen 'verbetering van werk- en leefomstandigheden' en 'versterking van de vakbeweging binnen een democratisch bestel'. De vraag naar de relatie tussen vakbondsopbouw en bredere participatie stond in deze beleidsevaluatie centraal.

De drie onderzochte vakcentrales onderscheiden zich door hun expliciete voorkeur voor een constructieve benadering van maatschappelijke vraagstukken in het algemeen en arbeidskwesties in het bijzonder. Daarbij onderschrijven ze het belang van dialoog en onderhandeling. Dit stelt de drie vakcentrales in staat om, zij het ieder op hun eigen manier, een brugfunctie te vervullen binnen het geheel van vakbondsorganisaties. De in het algemeen erkende (partij)politieke onafhankelijkheid van de drie centrales droeg daar aan bij. In dit hoofdstuk analyseerden we de deelname van de gesteunde vakcentrales aan dialoog, overleg en onderhandelingen op drie niveaus: het macro-niveau van veelal tripartite of multipartite dialoog in het kader van het de versterking van democratie en nationale consensus op sociaal-economisch terrein; tri- en bipartite overleg over strategische vraagstukken tussen vakcentrales en werkgevers; en directe onderhandeling over arbeidsvoorwaarden tussen sectorale vakbonden en ondernemingen, met name in het kader van collectieve contracten.

Nationale dialogen kunnen een rol spelen in versterking van de democratie. De bestudeerde vakcentrales erkennen deze rol ook en zijn bereid geweest, althans in Costa Rica en Honduras, om er aan deel te nemen. Belangrijke obstakels voor succesvolle deelname kunnen echter zijn het gebrekkige perspectief voor effectiviteit van de dialoog (zoals in Costa Rica) of technische of strategische lacunes binnen de vakbeweging zelf (zoals in Honduras).

Bestaande vormen van tripartite-overleg over arbeidsvraagstukken in de drie landen hebben weinig rendement door de kloof tussen sociale partners en politiek of door ritualisering en bureaucratisering. Beginnende vormen van bipartite-overleg tussen vakbeweging en ondernemers lijkt alleen kansrijk indien participanten niet gevoed worden met wederzijds wantrouwen en uitgaan van een constructieve benadering. Daarnaast is de relevantie van dit type overleg alleen gediend met het aansnijden van fundamentele vraagstukken zoals bijvoorbeeld het probleem van de vakbondsrechten in de particuliere sector in Costa Rica.

Onderhandelingen op bedrijf- of sectorniveau vormen een belangrijk aspect van het vakbondswerk. Ze bedienen het directe belang van de leden en bieden goede aanknopingspunten voor de uitbouw van vakbonden aan de basis en voor de relatie tussen bonden, federaties en centrales. De inhoud van veel CAO's is nog tamelijk elementair maar dit komt ook door het recente karakter van deze initiatieven en door de negatieve conjunctuur in sommige bedrijfstakken. In zijn algemeenheid is er aanleiding de gender-aspecten van collectieve onderhandelingen sterker te benadrukken. Zorgelijk is het ontbreken van mogelijkheden voor collectieve onderhandelingen in een aantal sectoren (overheid en markt) in Costa Rica en Panama.


6. Conclusies en aanbevelingen

6.1 Conclusies

Beleid, beheer, monitoring


1. In 2000 zijn de beleidsdoelstellingen van CNV-Actie Kom Over voor Latijns Amerika in een nota neergelegd. Deze nota omvat een groot aantal doelstellingen op verschillende terreinen. Deze doelstellingen sluiten in het algemeen goed aan bij de beleidsuitgangspunten van het VMP. Het aantal expliciet geformuleerde doelstellingen is echter groot en er laten zich geen duidelijke centrale speerpunten of doelstellingenhiërarchie onderscheiden. De doelstellingen zijn ook niet vertaald naar expliciete criteria voor de beoordeling en selectie van voorgestelde projecten.


2. De beoordeling en goedkeuring van projecten zijn in de meeste gevallen vraaggericht, hoewel CNV-Actie Kom Over soms een pro-actieve rol speelt. In de bestudeerde projectdossiers zijn de meeste van de beleidsdoelstellingen expliciet of impliciet terug te vinden.


3. De gesteunde projecten in de drie landen betreffen hoofdzakelijk organisatieopbouw (uitbreiden en versterken van de bij de betreffende centrale aangesloten bonden en federaties), scholing en vorming van leiders, kaders en leden (vaak ter ondersteuning van organisatieopbouw). Binnen deze projecten is soms op bedrijfsniveau sprake van het ondersteunen van bipartite onderhandelingen ten behoeve van CAO's maar niet van het bevorderen van algemene politiek-economische en sociale overlegstructuren. De relevantie van de doelstellingen van de gesteunde activiteiten is in het algemeen goed.


4. De dossiers bieden in de meeste gevallen slechts beperkt in zicht in de concrete activiteiten en resultaten van de gesteunde projecten en in de doelmatigheid en doeltreffendheid daarvan. De belangrijkste redenen daarvoor lijken de beperkte registratie en (analytische) rapportagecapaciteiten van de partnerorganisaties te zijn. Dit wordt weerspiegeld in de beperkte mate waarin het beheersproces van CNV-Actie Kom Over inhoudelijke en op resultaatmeting gerichte monitoring mogelijk maakt. CNV-Actie Kom Over (en het Ministerie) zijn zich hiervan bewust en CNV-Actie Kom Over heeft recentelijk stappen gezet of zal deze nog zetten om de inhoudelijke monitoring te versterken (evaluatie-adviestrajecten, het expliciteren van inhoudelijke criteria voor de projectrapportage). De financiële en formeel-procedurele aspecten van het beheersproces zijn adequaat.

Context en opportuniteit van de samenwerking


5. De algemene sociaal-economische situatie in de drie bestudeerde landen is aan snelle veranderingen onderhevig. Deze veranderingen vloeien voort uit processen van globalisering, liberalisering en structurele aanpassing. Er is sprake van een verminderd belang van de publieke sector, van toenemende politieke druk op gevestigde arbeidsrechten en sociale voorzieningen, en van een verplaatsing van de dynamiek van werkgelegenheid naar de marktsector en de informele sector.


6. Dit betekent dat steun aan vakbonden in de drie landen in hoge mate opportuun is. De aangegeven tendenties dragen in potentie bij aan economische en sociale fragmentering waartegen vakbondsorganisaties tegenwicht willen bieden. Daarnaast is (in Panama en Honduras) sprake van een recent proces van democratische consolidering na relatief lange periodes van autoritaire regimes. Dit proces is nog fragiel en is gebaat bij sterke en gewortelde organisaties binnen de civiele maatschappij. In Costa Rica is weliswaar al lang sprake van een geconsolideerde democratie en een incorporerende verzorgingsstaat, maar dit model staat onder druk. De civiele maatschappij heeft moeite zich aan de voogdij van een sociaal-corporatistische overheid te onttrekken. Bovendien staan elementaire vakbondsrechten in dit land onder druk, en hebben de vakbonden hoegenaamd geen presentie in de marktsector die snel aan belang wint door privatiseringen en omvangrijke buitenlandse investeringen. Het algemene prestige van de vakbeweging in Costa Rica is laag.


7. De drie bestudeerde vakcentrales hebben in principe voor een strategie gekozen om deze veranderingen constructief tegemoet te treden en niet louter te vervallen in een ideologische kritiek op het 'neoliberalisme'. De strategische en technische capaciteit om dit te doen kan echter nog versterkt worden.


8. De drie onderzochte vakcentrales hebben alle recentelijk initiatieven ontplooid om zogeheten 'nieuwe' sociaal-economische categorieën binnen de gelederen te brengen: informelen (in de praktijk ambulante verkopers), kleine boeren, wijkbewoners. De organisaties van deze categorieën staan positief tegenover deelname in de vakcentrales. Dit betekent echter wel dat de vakcentrales naast hun traditionele belangenbehartigende en representatieve rol zich beraden op nieuwe vormen van ondersteuning en dienstverlening, met name op sociaal-economisch terrein.


9. De interne organisatie en democratie binnen de drie vakcentrales is redelijk tot goed georganiseerd en gewaarborgd (geënt op een model van WVA/CLAT), hoewel (in wisselende) mate het gewicht van persoonlijk leiderschap opvalt. Voorts valt de centralisering van beleidsinitiatieven op alsmede de werving en het beheer van middelen uit de internationale vakbondssamenwerking. Dit volgt de bestaande praktijk binnen WVA/CLAT maar wordt niet altijd begrepen of gewaardeerd op het niveau van bonden en federaties.


10. De drie vakcentrales onderkennen het belang van de institutionalisering van strategie- en beleidsvorming maar dit aspect kan nog aanzienlijk versterkt worden. In het bijzonder de visie op kwesties als gender, etniciteit, en migratie is weinig vernieuwend of gearticuleerd.


11. De activiteiten op het gebied van opleiding, training en vorming (formación y capacitación) speelt in alle vakcentrales een belangrijke rol voor het versterken en uitbouwen van de centrale en de aangesloten organisaties. Het model hiervoor is gebaseerd op de inzichten binnen CLAT: sociale en organisatorische basisvorming, gevorderde vorming voor kaders en leiders binnen de centrale en de opleidingen van CCT en CLAT. De organisatie hiervan is matig in de CMTC, redelijk in de CGTP en goed in de CGT. De inhoud bestrijkt een bepaalde combinatie van vakbondsdoctrine en politiek en meer praktische aspecten. Dit laatste zou meer nadruk kunnen krijgen.


12. De drie vakcentrales onderkennen het belang van monitoring en erkennen dat zij daarin tekortschieten. Een duurzaam monitoringsysteem dient zowel de strategische en organisatorische robuustheid van de vakcentrales te ondersteunen als de informatiebehoefte van donoren te bedienen, waarbij rekening gehouden moet worden met de beschikbare expertise en vaardigheden.


13. De financiële ondersteuning door CNV-Actie Kom Over (en in Honduras ook door andere donoren) is nog steeds van doorslaggevend belang voor de activiteiten van met name de vakcentrales. Dit leidt tot twee verdere constateringen:


· Het is moeilijk in de praktijk van de door CNV gesteunde activiteiten onderscheid te maken tussen steun aan specifieke projecten en algemene steun aan de begroting van de vakcentrales.


· De drie vakcentrales onderkennen de urgentie van het probleem van zelffinanciering maar beschikken over weinig concrete opties op dit terrein: de conventionele contributies zijn laag en komen maar voor een deel bij de centrale (en bij eventuele federaties) terecht, waarvan dan ook de internationale contributies betaald moeten worden; niet-conventionele sectoren hebben nauwelijks mogelijkheden tot contributieafdracht (en hebben vaak geen formeel register van leden). Er is nog nauwelijks sprake van concrete strategieën voor zelffinanciering binnen de centrales; men koestert verwachtingen over opbrengsten uit sociaal-economische activiteiten.


14. De drie bestudeerde vakcentrales spelen een positieve en constructieve rol in overleg en onderhandeling, zowel op macro (algemeen sociaal-economisch en politiek) als micro (bedrijf, gemeente) niveau. De drie centrales worden daarbij breed gewaardeerd als constructief en bereid tot dialoog. De drie centrales zijn in staat strategische allianties aan te gaan, zowel binnen de vakbeweging als geheel alsook met andere actoren (met name werkgevers en overheid). Er is sprake van een zekere scepsis, binnen de vakcentrales, ten aanzien van andere organisaties binnen de civiele maatschappij, die snel gezien worden als 'NGOs' die weinig representatief, opportunistisch en intellectualistisch zouden zijn. Deze scepsis lijkt wederzijds.


15. Deelname van de kant van de vakbeweging aan vormen van brede politieke dialoog kent in de drie landen duidelijke beperkingen. In Costa Rica had dit proces een partijpolitieke agenda en is het na een jaar onderbroken. In Honduras biedt de instelling van FONAC meer perspectief. In Panama is geen sprake van systematische dialoog tussen politiek en civiele maatschappij. In de drie landen is de kloof tussen de politieke arena en de civiele maatschappij groot en dit belemmert de effectiviteit en legitimiteit van dialoog. De vakbeweging, in casu de partners van de CNV-Actie Kom Over, hebben geen uitgewerkte strategie om deze belemmeringen het hoofd te bieden.


16. Bipartite overleg tussen vakbeweging en ondernemers wordt in de drie landen door deze partijen als zinnig en wenselijk gezien, mede als 'oplossing' voor het probleem van de geringe aanspreekbaarheid van de politiek. De partners van CNV-Actie Kom Over verkeren in een positie om daar een constructieve rol in te spelen, maar dit overleg is vooralsnog aarzelend qua agenda of qua format en impact.


17. Collectieve onderhandelingen op bedrijfs- of sectorniveau zijn naar het oordeel van de missie cruciaal binnen het perspectief van vakbondsopbouw, bevordering van betere leef- en werkomstandigheden, en bevordering van participatie (met andere woorden: de kerndoelstellingen van het VMP). Deze onderhandelingen zijn in een aantal gevallen met succes geëntameerd en hebben tot resultaat geleid. Toch worden ze vaak gehinderd door wantrouwen, gebrek aan ervaring, en een algemeen klimaat van vakbondsonderdrukking. Er is niet of nauwelijks sprake van onderhandelingen op bedrijfstak- of sectorniveau zodat collectieve contracten keer op keer moeten worden uitonderhandeld.


6.2 Slotanalyse: ToR-vragen beantwoord


De kernvraag van deze beleidsevaluatie luidt: "in hoeverre heeft (steun aan) de opbouw van de vakbeweging ter versterking van een democratisch bestel doelmatig en doeltreffend bijgedragen aan bevordering van actieve participatie van doelgroepen in de samenleving?"

De op deze centrale vraag gebaseerde onderzoeksvragen die de evaluatie aansturen (zie paragraaf 1.2 van dit rapport) richten zich op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de steun aan de drie Midden-Amerikaanse vakcentrales, de effecten op organisatieopbouw en scholing en vorming, de bijdrage aan hun deelname aan (bi- en tripartite overleg) en de wijze waarop de CNV-Actie Kom Over deze steun gemonitored heeft binnen de parameters van het VMP-beleidskader.

Ten aanzien van kernvraag en onderzoeksvragen formuleren we de volgende slotbevindingen:


1. Steun vanuit de CNV-Actie Kom Over aan de drie vakcentrales CMTC, CGT en CGTP is van groot, zo niet doorslaggevend belang geweest voor het functioneren en het verder uitbouwen van deze centrale vakbondsorganisaties. Deze organisaties onderschrijven principes van pluralisme, onafhankelijkheid en democratie en brengen deze principes in de praktijk, zowel met betrekking tot de interne organisatie als met betrekking tot de positionering binnen de bredere samenleving. De steun is met name van belang geweest voor de consolidering van vakbondswerk in enkele belangrijke traditionele sectoren en de uitbouw naar enkele nieuwe sectoren. De afweging van doelmatigheid en doeltreffendheid van de geboden steun moet dan ook vanuit dit perspectief worden bezien. Zonder de in feite als begrotingssteun geboden financiële middelen zouden de drie vakcentrales niet of nauwelijks hebben kunnen functioneren. Zij zouden zonder externe ondersteuning niet de beoogde strategische en ondersteunende functie ten aanzien van aangesloten bonden en federaties hebben kunnen vervullen.


2. De beleidsmatige aanwending van de door de CNV-Actie Kom Over geboden steun is in de meeste gevallen zinnig. Het inzetten van bestuurders en kaderleden voor organisatieopbouw, gekoppeld aan consolidering van visie en commitment onder (kader)leden op diverse niveaus via vormingsactiviteiten, beoordelen wij als in bevredigende mate doelmatig en doeltreffend.


3. De gesteunde vakcentrales staan open voor deelname aan vormen van politieke dialoog en bi- en tripartite overleg. Zij worden daarbij alom als serieuze gesprekspartners gezien dankzij hun open en constructieve reputatie en hun relatief brede representativiteit. De gesteunde activiteiten hebben echter niet direct bijgedragen aan de versterking van deelname aan brede dialoog of bi- en tripartite overleg. In een aantal opzichten zou de positie van de vakorganisaties hierin gebaat zijn bij een meer gerichte versterking van de eigen visie, strategie en werkwijze die rekening houden met de externe (politieke) mogelijkheden en beperkingen van dit soort overleg. Tegelijkertijd is de relatief goede positie van de gesteunde vakcentrales op dit terrein een duidelijk gevolg van hun consolidering en profilering als actieve vakbondsorganisatie. Daarom kunnen we geen waterdichte uitspraak worden gedaan over de vraag in hoeverre vakbondsopbouw doelmatig bijdroeg aan participatie via overleg en onderhandelingen De (indirecte) doeltreffendheid beoordelen we als redelijk, mede in het licht van beperkende randvoorwaarden die buiten het directe domein van de gesteunde vakorganisaties vallen.


4. Het functioneren en uitbouwen van de gesteunde vakcentrales heeft aantoonbaar condities geschapen voor de vorming en versterking van aangesloten bonden die in meer directe zin belangen van concrete categorieën werkenden vertegenwoordigen. Directe onderhandelingen op bedrijfsniveau over beloning, arbeidsvoorwaarden, omstandigheden, en arbeids- en vakbondsrechten spelen daarbij een zeer belangrijke rol en zijn vaak een expliciete doelstelling van de gesteunde activiteiten. De steun vanuit actieve en betrokken vakcentrales is meestal van grote betekenis voor het welslagen van dergelijke onderhandelingen, door de directe technische en tactische advisering en door de politieke ondersteuning. De mate van succes wisselt van geval tot geval; de doelmatigheid en doeltreffendheid van steun aan eerstelijns vakbondsvorming voor deelname aan directe onderhandelingen is in het algemeen redelijk tot goed te noemen.


5. Met betrekking tot de monitoring hiervan - zowel binnen de gesteunde vakcentrales als door de CNV-Actie Kom Over - hebben we tekortkomingen vastgesteld. De algemene beleidsoriëntatie van de CNV-Actie Kom Over met betrekking tot Latijns Amerika zou nog verder kunnen worden afgebakend en toegespitst. De begeleiding van de gesteunde activiteiten door de CNV-Actie Kom Over legt de nadruk op beheersmatige aspecten. Inhoudelijk passen de doelstellingen van de gesteunde activiteiten goed binnen het VMP-kader en het beleid van de CNV-Actie Kom Over. Het gekozen format voor de ondersteuning - projecten - gaat leidt echter niet tot systematisch inzicht in de specifieke aanwending van middelen en de effecten daarvan. Wat dit betreft heeft de CNV-Actie Kom Over recent een aantal initiatieven genomen om de inhoudelijke kwaliteit van de monitoring te verbeteren.


6.3 Aanbevelingen

---

VMP: strategie en uitvoering

---

1. De strategische doelstellingen van de CNV-Actie Kom Over kunnen nauwkeuriger afgestemd worden op het VMP-beleidskader. Daarbij bevelen we aan te kiezen voor enkele kernthema's uit dit kader: vakbondsversterking (organisatieopbouw en scholing), bevordering participatie doelgroepen (via overleg en onderhandelingen), verbetering van leef- en arbeidsomstandigheden. Het is nodig te expliciteren wat hiervoor de geëigende beleidsinstrumenten zijn. Gezien het op zichzelf tamelijk globale karakter van het VMP-beleidskader is nader overleg tussen Ministerie en vakbeweging over een bruikbare operationalisering gewenst. De missie suggereert de volgende aanknopingspunten:


· Steun aan strategieontwikkeling en brede interne betrokkenheid daarbij van vakcentrales en aangesloten bonden, ter versterking van democratische en pluralistische vakorganisaties; het daarbij prioriteit geven aan kernthema's zoals de gevolgen voor arbeid van flexibilisering en informalisering, gender-belangen, vakbondsrechten, innovatieve dienstverlening, interne communicatie en monitoring, zelffinanciering.


· Versterking van doelgerichte deelname aan politiek en bi- en tripartite overleg en onderhandeling, ter bevordering van participatie van doelgroepen binnen een democratisch bestel.


· Steun aan de versterking en uitbouw van collectieve onderhandelingen: de inhoud en reikwijdte van de contracten (met name met betrekking tot inkomen, zekerheid, veiligheid, ledenparticipatie en genderbelangen), en meer sectorale of bipartite benaderingen, ter versterking van de doelstelling van verbetering van arbeids- en leefomstandigheden.


2. Het is mogelijk om (althans voor de samenwerking met Honduras en Panama) een fundamentele afweging maken tussen het verder verfijnen van de projectmatige benadering voor steun aan de partners dan wel het overgaan op programmasteun, in casu het verlenen van begrotingssteun aan de partners. Daarbij dient wel expliciet aangegeven worden onder welke voorwaarde dit laatste zou kunnen plaatsvinden (strategische en organisatorische slagvaardigheid, interne democratie en participatie, opstellen van meerjarenplannen en gespecificeerde en begrootte (costed) jaarplannen, gevolgd door extern gecontroleerde exploitatierekeningen). Het is raadzaam hierover met de partner in overleg te treden en hierbij de overwegingen ad 1 te betrekken.


3. Het opzetten van een hanteerbaar stramien voor inhoudelijke informatieverstrekking en monitoring is urgent. De ervaringen uit evaluatie-adviestraject Bolivia/Paraguay moeten geoperationaliseerd worden, maar tevens aansluiten op organisatie- en beheersbehoefte en -capaciteit van de partners. Ook dit vereist afstemming en overleg.

Organisatieversterking

---

4. CNV-Actie Kom Over kan in het ondersteunen van organisatieopbouw prioriteit geven aan het scheppen van mechanismen voor het vertalen van ervaring en prestige van leiders naar institutionele en politieke slagkracht. Aandachtspunten hierbij kunnen zijn strategievorming, beleidsontwikkeling en -uitvoering waarbij jongere, gemotiveerde en talentvolle vakbondskaders uit de eerste- en tweedelijnsorganisaties kunnen worden betrokken. Hierbij kan speciale aandacht aan de deelname van vrouwen worden gegeven. De organisatie en de lopende herstructurering van de CGT Honduras zou als voorbeeld kunnen dienen.


5. Verbetering van verslaglegging door centraal leiderschap naar aangesloten organisaties en hun leden, maar ook naar buiten in de vorm van jaarverslagen op basis van een vast format, verdient aanbeveling. Dit dient mede bij te dragen aan de aanbeveling ad 3.


6. De gender-dimensie van het vakbondswerk behoeft verdere versterking, niet alleen voor wat betreft de actieve participatie van vrouwelijke kaders en leiders op verschillende niveaus maar ook met betrekking tot het incorporeren van (strategische en praktische) genderbelangen in het vakbondsbeleid.


7. Versterking van zelffinancierend vermogen verdient permanente aandacht. Daarbij moet een begin gemaakt worden met het opstellen van concrete trajecten voor toename van eigen middelen op basis van contributieheffing door leden van aangesloten bonden. Daarbij is van belang inzichtelijk te maken wat de voordelen zijn van deelname aan een financieel steviger en onafhankelijker vakcentrale (organisatorische en politieke steun, training en vorming), alsook wat de nadelen zijn van het niet nakomen van afgesproken contributieverplichtingen (buitensluiten van discussie en besluitvorming). Het bedingen van financiële bijdragen van bedrijven waar CAO's zijn afgesloten is soms een aanvullende mogelijkheid. Zelffinancierende strategieën gebaseerd op het leveren van diensten aan leden en het ontplooien van economische activiteiten door de centrales kunnen verkend worden maar zouden niet ten koste moeten gaan van de belangenbehartiging van de aangesloten organisaties en hun leden. Mogelijkerwijs kan uitbreiding en diversificatie van externe sponsors een bijdrage leveren maar een dergelijke strategie moet afgestemd worden op het niveau van de regionale en mondiale confederaties.


8. De legitimiteit en effectiviteit van het organiseren van 'nieuwe groepen' in het bijzonder in de informele sector en de boerensector kan worden versterkt door het genereren en kanaliseren van middelen voor steun aan sociaal-economische activiteiten. Dit vereist echter zowel een goede institutionele vormgeving door de partners (middels stichting of coöperatie) als een adequate capaciteit bij CNV-Actie Kom Over als donor. Mogelijkheden voor consortiavorming (met MFO's of verwante internationale particuliere donoren) verdient aanbeveling. De beperkte omvang van het VMP-budget kan hierbij een belemmerende factor zijn.

Opleiding en vorming

---

9. Opleiding en vorming zijn van groot belang voor de organisatieopbouw in alle geledingen en verlenen herkenbaarheid en legitimiteit aan de centrales. Activiteiten kunnen echter verder gestructureerd worden in een duidelijk curriculum op verschillende niveaus (CGT Honduras biedt hiervoor aanknopingspunten) waarbij nog meer aandacht wordt besteed aan beleidsvraagstukken en aan directe vaardigheden op het gebied van organisatie en onderhandelen. Daarnaast kan gekapitaliseerd worden op uitwisseling van ervaringen tussen de vormingscentra van de vakcentrales binnen de regio.

Overleg en onderhandelingen

---

10. Deelname aan overleg en onderhandelingen op macroniveau zijn van belang voor de algehele positionering van de vakbeweging binnen democratische consolidering maar hebben te maken met een nogal beperkte effectiviteit. Hiervoor zijn in het algemeen drie redenen aan te geven:


· Kloof tussen civiele participanten in overleg enerzijds en politieke machtsvorming en overheidsbeleid anderzijds;


· Verdeeldheid tussen niet-staatsgebonden actoren, met name tussen de vakbeweging onderling, vakbeweging en werkgevers, en vakbeweging en NGO's;


· Gebrek aan samenhangende visie bij de vakbeweging omtrent doel en middelen van dialoog.

Hoewel dergelijke factoren slechts in beperkte mate beïnvloedbaar zijn zou een actieve reflectie hierop kunnen worden opgenomen in een meer expliciete strategie voor deelname aan dialoog. Een goed middel hiervoor zijn seminars en colloquia waar ook vertegenwoordigers van andere maatschappelijke sectoren en organisaties in participeren. Dergelijke activiteiten lenen zich goed voor een projectmatige aanpak. Daarbij kan aanvullend naar een duidelijker profiel in de publieke opinie en de media (inclusief Internet) gezocht worden.


11. In voorkomende gevallen kan het geven van prioriteit aan bipartite overleg en onderhandelingen (vakbeweging en werkgevers) gericht op specifieke arbeidsvraagstukken en -belangen gebruikt worden om de effectiviteit van onderhandelingen en dialoog in het algemeen te versterken. Het verdient aanbeveling om zich hierbij te richten op concrete en prioritaire thema's zoals salariëring, arbeidsomstandigheden, arbeidsrechten, flexibilisering, scholing en productiviteit, vakbondsvrijheid.


12. Onderhandelen over directe primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden op het niveau van bonden is van essentieel belang. Dit krijgt met name gestalte in het onderhandelen over en het afsluiten van CAO's. De partnercentrales zouden hun strategische, politieke, juridische en logistieke ondersteuning voor dit werk verder kunnen versterken. Aandachtspunten daarbij kunnen zijn:


· Het uitbreiden van aanwezigheid en onderhandelingsruimte in bestaande en nieuwe sectoren (particuliere sector in Costa Rica, handel, maquila in Honduras, bankwezen en kanaalzone in Panama);


· Het uitbreiden van kwaliteit en reikwijdte van onderhandelingen in bestaande CAO-situaties (beloning, secundaire arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap op de werkvloer, genderbelangen).


· Het streven, waar mogelijk en relevant, naar collectieve onderhandelingen op sectorniveau, bijvoorbeeld tussen vakfederatie en brancheorganisatie. Hiertoe zou een pilot-project in de Hondurese maquila geëntameerd kunnen worden, mogelijkerwijs in samenwerking met relevante Nederlandse werkgeversorganisaties.


· Het ontwikkelen van een meer samenhangende visie op onderhandelen door niet-traditionele categorieën zoals informele sector, kleine boeren, en buurtbewoners. Ook hier biedt het begrip 'sector van de sociale economie' binnen de CGT interessante aanknopingspunten.

Lijst van afkortingen

AHM Asociación Hondureña de Maquiladores

CCDH Centro de Capacitación para el Desarrollo Humano (Honduras)

CCT Confederación Centroamericano del Trabajo

CES Consejo Economico y Social (Honduras)

CGT Central General de Trabajadores (Honduras)

CGTP Central General Autónoma de Trabajadores de Panamá

CLAT Confederación Latino Americano del Trabajo

CMTC Central del Movimiento de Trabajadores Costarricenses

CNV Christelijk Nationaal Vakverbond

COHDESSE Consejo Hondureño para el Desarrollo del Sector Social de la Economia

COHEP Consejo Hondureño de la Empresa Privada

CONAPH Confederación Nacional de Patronatos de Honduras

CONATO Consejo Nacional de Trabajadores Organizados (Panamá)

CONEP Consejo Nacional de la Empresa Privada (Panamá)

CONUSI Consejo Unido de Sindicatos Independientes (Panama)

CST Consejo Superior del Trabajo (Costa Rica)

CTRN Central de Trabajadores Rerum Novarum (Costa Rica)

CTRP Confederación de Trabajadores de la Republica de Panamá

CUT Confederación Unitaria de Trabajadores (Costa Rica)

CUTH Central Unica de Trabajadores Hondureños

EFOS Escuela de Formacción Social (Honduras, Panama)

FECOSEP Federación Costaricense de Sindicatos de Empleados Publicos

FECOTRA Federación Costarricenses de Trabajadores del Sector Autónomo (Costa Rica)

FEHMUC Federación Hondureña de Mujeres Campesinas

FENALPE Federación Nacional de Pensionados (Costa Rica)

FENASEP Federación Nacional de Asociaciones de Empleados Publicos (Panama)

FLACSO Facultad Latino Americano de Ciencias Sociales (vestiging Costa Rica)

FONAC Foro Nacional de Convergencia (Honduras)

FT Fundación del Trabajo (Panama)

ICADE Instituto para la Cooperación y Autodesarrollo (Honduras)

ILO (OIT) International Labour Organization (Organización Internacional del Trabajo)

INES Instituto Nacional de Estudios Sociales (Honduras, Panama)

SIVELIH Sindicato de Vendedores Libres de Honduras

SUNTRAC Sindicato Unido de Trabajadores de la Construcción (Panama)

UCCAEP Unión Costaricense de Camaras de la Empresa Privada (Costa Rica)

UNC Unión Nacional de Campesinos (Honduras)

UNDP United Nations Development Programme

VMP Vakbonds Medefinancierings Programma

Lijst van geselecteerde geraadpleegde documenten

Beleidsdocumenten en evaluaties CNV-Actie Kom Over

CNV-Actie Kom Over (1995-2000) Jaarverslagen. Utrecht

CNV-Actie Kom Over (1998) Krijtlijnennota. Utrecht

CNV-Actie Kom Over (1999) Procedurebundel. Utrecht

CNV-Actie Kom Over (2001) Beleidsnotitie Latijns-Amerika. Utrecht

Esselink, Mathilde (1993) Honduras - De vakbeweging in de stad en op het platteland - Verslag van de missie van de CNV-Actie Kom Over naar Honduras van 17 tot en met 21 april 1993. Utrecht: CNV-Actie Kom Over

Esselink, Mathilde (1995) De vakbeweging - Panama's tweede kanaal - Verslag van de missie van CNV- Actie Kom Over naar Panama van 9 tot en met 14 november 1995. Utrecht: CNV-Actie Kom Over

Esselink, Mathilde (1998) Costa Rica - De CMTC in ontwikkeling: van private sector tot medezeggenschap en duurzaamheid, 31 mei t/m 2 juni 1998. Utrecht: CNV-Actie Kom Over

Hamersma, Jeannette (1999a) Evaluatie van CRISOL - Bolivia, Eindverslag. Utrecht: CNV-Actie Kom Over

Hamersma, Jeannette (1999b) Evaluatie CNT - Paraguay, Eindverslag. Utrecht: CNV-Actie Kom Over

Scholte, Eva (2000a) Honduras- Bezoek aan de CGT - Verslag van de missie van CNV-Actie Kom Over naar Honduras van 1 tot en met 5 februari 2000. Utrecht: CNV-Actie Kom Over

Scholte, Eva (2000b) Panama - Verslag van de missie van de CNV-Actie Kom Over naar Panama van 25 tot en met 29 april 2000, CNV Actie Kom Over, Utrecht: CNV-Actie Kom Over

Scholte, Eva (2000c) Costa Rica - Vakbondsrechten met voeten getreden - Verslag van de missie van de CNV-Actie Kom Over naar Costa Rica van 29 april tot en met 4 mei 2000. Utrecht: CNV-Actie Kom Over

Documentatie partners en projecten: Costa Rica

CMTC, Proyecto Desarrollo Organizativo Sector Privado (95-053LA), San José.

CMTC, Informe Actividades Proyecto Desarrollo Organizativo, Segundo Año, Periodo Juni 1997 - Mayo 1998

CMTC, Proyecto Desarrollo Organizativo Plan de Trabajo 1997-98, San José

CMTC, Proyecto Desarrollo Organizativo 1998 - 1999, San José

CMTC, Plan de Acción Sector Comunal, Jnio de 1998 a Julio de 1999, San José

CMTC, Proyecto Desarrollo Organizativo, Informe I Semestre 1999, San José

CMTC, Proyecto Desarrollo Organizativo, Informe II Semestre 1999, San José

CMTC, Plan de Acción Año 2000, San José

FECOTRA, Plan de Trabajo Junio 1998-Junio 1999, San José

Documentatie partners en projecten: Honduras

CGT, Consolidación y Expansión de la CGT en la Industria de Maquila, Abril 1996

CGT, Consolidación y Expansión de la CGT en la Industria Maquila, Año 2, 1997-1998

CGT, Informe Proyecto Fortalecimiento Institucional CGT, Periodo Octubre 1999 - Junio del 2000

CGT, CNV Actie Kom Over Ref. 1999-099-LA, Proyecto de Fortalecimiento Institucional a la Central General de Trabajadores en Honduras, Julio 1999 a Diciembre del 2000

FEHMUC, Plan de Acción, Tegucigalpa, Julio del 2000

UNC, Fortalecimiento a las Centrales Campesinas, Plan Operativo Anual, Comayaguela, Enero 2000

Documentatie partners en projecten: Panama

Fundación del Trabajo, II Congreso Nacional del Pleno Empleo, Conclusiones, Recomendaciones y Propuestas, Panamá, Noviembre del 2000.

CGTP, Proyecto Desarrollo Organizativo, 1996-1998

CGTP, Proyecto Proceso Formación CGTP, 1998

CGTP, Informe de Actividades y Financiero Proyecto Proceso de Formación 1999

CGTP, Proyecto Desarrollo Organizativo para los años 1999, 2000, 2001

CGTP, Acuerdos IV Congreso Ordinario CGTP, 16 al 20 de Agosto 1999, Ciudad de Panamá, 1999

Tussenrapporten Beleidsevaluatie 1995-2000

---

Acuña Gonzales, Guillermo E. (2001) Costa Rica: Modelo para (Des)armar (landenprofiel). San José

Gandasegui, Marco (2001) Perfil Sindical de Panamá (landenprofiel). Panamá: Escuela de Sociologia, Universidad de Panamá

Koonings, Kees (2001, mei) Evaluatie van het Vakbonds Medefinancierings Programma van de CNV-Actie Kom Over in Midden-Amerika 1995-2000: Rapportage Bureaustudie. Utrecht: Universiteit Utrecht (met Chris ven der Borgh)

Koonings, Kees, Chris van der Borgh, Carlos Sojo, Abelardo Morales (2001, oktober) Beleidsevaluatie VMP CNV-Actie Kom Over 1995-2000: Tussenrapportage Veldstudie. Utrecht: Universiteit Utrecht

S. n. (2001) Perfil Socioeconomico, Político y Sindical de Honduras (landenprofiel). Tegucigalpa

Overig

Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking, Beschikking to Subsidieverlening Vakbondsmedefinancieringsprogramma, 12 december 2000.

Montero et al. (s.d.) Concertación Nacional en Costa Rica 1998: Balance y Propuestas. San José: PNUD/CONARE


Bijlage 1: Overzicht van de door de CNV-Actie Kom Over binnen het VMP gesteunde activiteiten van CMTC, CGT en CGTP, 1995-2000

Project Nummer Uitvoerder en land Periode 1 Totale begroting 2 Eigen bijdrage 3 VMP bijdrage 4 Derden Type activiteit - Doelstelling - Doelgroep Instrumentarium en uitvoering Organisatieontwikkeling in de particuliere sector 1995-053-LA CMTC Costa Rica 1995 1 45.000 2 - 3 45.000 4 - Organisatieopbouw: Particuliere sector Vrouwen in vrijhandelszones Informele sector - Organiseren en capaciteren - Arbeid(st)ers en potentiële kaders 4 promotoren Propaganda Kadertraining Krantje Auto

Organisatieontwikkeling in meerdere sectoren 1996-041-LA CMTC Costa Rica 1996-1999 1 ? 2 ? 3 210.000 4 ? Organisatieopbouw: Particuliere sector Informele sector Volkswijken Gepensioneerden - Organisatieopbouw door technische ondersteuning - Kaders en leden van bonden in sectoren Propaganda Technische. Assistentie Vormingsactiviteiten
Organisatieontwikkeling 1999-034-LA CMTC Costa Rica 1999-2001 1 345.330 2 60.330 3 285.000 4 - Vorming in 4 sectoren: informele, particuliere, publieke sector; volkswijken - Organisatieopbouw door technische ondersteuning - Kaderleden in de 4 sectoren Vormingsactiviteiten
Seminars strategische en financiële planning 2000-052-LA CMTC Costa Rica 2000 1 50.100 2 15.400 3 34.700 4 - Organisatieversterking door vorming en scholing Strategieontwikkeling Zelffinanciering - Scholing in strategische en financiële planning - Bestuurs- en kaderleden van CMTC en aangesloten bonden 3 seminars, thematische inhoud toegesneden op doelstelling Gehouden tweede helft 2000 Eerste seminar 25 deelnemers
Centrum Capacitering Human Development (CCDC) 1996-054-LA CGT Honduras 1996-1998 1 981.750 2 128.000 3 170.750 4 683.000 Faciliteiten voor vorming (algemeen) en onderzoek (agrarisch) - Bieden van faciliteiten voor vorming en scholing, agrarische activiteiten - Kaders en leden CGT en UNC Koop van land en bouw accommodatie CCDH voor scholingsactiviteiten en verblijf cursisten
Capaciteitsversterking leiders en kaders 1996-055-LA CGT Honduras 1996-1997
1 56.500 2 6.500 3 50.000 4 - Organisatieversterking door vorming en scholing Maquila en Gender CAO ondersteuning - Versterking van capaciteiten - Leiders en vormingsmedewerkers, m.n. in maquilasector Scholingsseminars (10) en jornadas (12).
Vakbondsvorming maquilas 1996-032-LA CGT Honduras 1996-1999 1
256.500 2 103.500 3 153.000 4 - Organisatieopbouw, vorming en scholing, vakbondsrechten in maquila, gender - Organisatieopbouw en versterking, kennisversterking, juridische ondersteuning - Leiders, kaders en leden van maquilabonden Aanstellen 12 promotores Oprichten nieuwe bonden (19) Versterken bestaande bonden (11) Afsluiten CAOs Oprichten federatie maquilabonden Organiseren vormingsbijeenkomsten Aanstellen juridisch adviseur
Institutionele versterking CGT 1999-099-LA CGT Honduras 1999-2001 1
465.781 2 275.412 3 190.369 4 - Organisatieopbouw, vorming en scholing voor: Vrouwen Wijkbewoners, Etnische groepen Versterking overlegcapaciteit Past in strategisch plan CGT - Uitbreiden van bij CGT aangesloten bonden in nieuwe sectoren (vrouwen, buurtbewoners, boeren, leerkrachten, Miskitos), strategische vorming - Leiders en kaders van betreffende bonden Aanstellen 5+7 promotores (zelfde als 1996-032-LA!?) Organiseren seminars (12) en jornadas (400) Oprichten basisorganisaties (78) Afsluiten CAOs (34) Regionale sectorvergaderingen (72) Conflictbemiddeling Meubilair en computers voor kantoren Organisatorische ontwikkeling 1996-020-LA CGTP Panama 1996-1998 1
222.750 2 49.500 3 173.250 4 - Organisatieopbouw en
-consolidering Bestaande sectoren: o.a. informele sector, bananenplantages, gezondheidszorg Nieuwe sectoren: o.a. toerisme, maquila, bewakingsdiensten, informelen (straatverkoopsters) Vrouwen (inschakeling CONAMUT) - Versterken van CGTP door binnenhalen bestaande losse bonden en organiseren nieuwe bonden in nieuwe sectoren. - Leiders, kaders, leden CONAMUT (werkende vrouwen) Instellen algemene equipe van promotoren Algemene ondersteuning functioneren CGTP Tijdschrift Radioprogramma Oprichtingsvergaderingen bonden en federaties/affiliatie aan CGTP/verkrijgen rechtspersoonlijkheid Afsluiten CAOs Bewustmakingsseminars Ontwikkeling van 5 sectoren 1999-024-LA CGTP Panama 1999-2001 1
192.372 2 90.528 3 101.844 4 - Organisatieopbouw: Vrouwen Maquilas Informele sector - Opzetten en versterken van bonden in nieuwe sectoren en incorporatie in CGTP - Kaders en leden in sectoren Betaalde promotores Oprichtingsvergaderingenh federaties Aanvragen rechtspersoonlijkheid Afsluiten CAOs Juridische adviezen Tijdschrift Radioprogramma
Vorming 1994-116-LA CGTP Panama 1995-1997 1 198.000 2 - 3
198.000 4 - Vorming Vernieuwing opzet seminars - Vorming van leiders in diverse sectoren - Leiders en kaders van CGTP, federaties en bonden Seminars
Vorming 1998-043-LA CGTP Panama 1998-2000 1 172.000 2 - 3
172.000 4 - Vorming - Opleidingspro-gramma voor kaderschooldocenten - Kaderleden/EFOS-docenten 10 jaarlijkse 5-daagse seminars voor 30 kaderleden Kaderleden lichten basisactivisten voor Bron: samengesteld op basis van de projectdossiers van de CNV-Actie Kom Over


Bijlage 2: Overzicht van interviews en activiteiten veldstudie, 15 mei-1 juni 2001

Dinsdag 15 mei 2001

---

16:00 Aankomst in San José, Costa Rica


Woensdag 16 mei 2001


10:00 FLACSO: Doornemen ToR, vraagstellingen en operationalisering binnen team; taakverdeling en aanpassing agenda Costa Rica

Donderdag 17 mei 2001


08:30 Comité Político (dagelijks bestuur) CMTC: Dennis Cabezas, José Angel Obando, Felipe Salmerón, Roberto Villaplana)


11:00 Junta Directiva (bestuur) FENALPE (gepensioneerden) en vertegenwoordigers van aangesloten organisaties


14:00 Consejo Superior del Trabajo, lic. Jeremías Vargas


15:00 Minister van Arbeid, lic. Bernardo Benavides


16:30 Minister van het Presidentieel Bureau (politieke coördinatie), lic. Danilo Chaverri


18:00 Vertegenwoordigers van organisaties van wijkorganisaties aangesloten bij CMTC

Vrijdag 18 mei 2001


09:00 Ex-minister van Arbeid en coördinator project Relacentro ILO, lic. Victor Morales


10:30 Voorzitter CTRN, Rodrigo Aguilar



12:30 Lunchvergadering met de Movimiento Solidarista, voorzitter Enrique Acosta


15:00 Bestuur UCCAEP (ondernemers), M.Sc. Alvaro Ramirez, directeur


17:00 Vertegenwoordigers van FECOTRA (autonome handel/informele sector)


17:00 Vertegenwoordigers van FECOSEP (overheidspersoneel)

Zaterdag 19 mei 2001


09:00 CCT en ICAES, Carlos Molina, uitvoerend secretaris


10:00 Comité Político CMTC en vertegenwoordigers bond SIMCA/Saret


11:30 Bezoek aan wijk Los Hatillos met voorzitter en secretaris Asociación de Desarrollo Los Hatillos, Cristo Rey, Barrio Cuba


14:30 Bezoek aan wijk Moravia/La Trinidad en bijeenkomst bestuur Asociación de Desarrollo Integral

Zondag 20 mei 2001


09:00 Bezoek aan kinderopvang FECOTRA, ambulante verkopers Centrum San José (Calle 8 e.o.), Paso de la Vaca-markt, Mercado de Artesanía (tot 14:00)

Maandag 21 mei 2001


09:00 Comité Político (dagelijks bestuur) CMTC


09:00 Organización Internacional del Trabajo (OIT/ILO), Enrique Brú, res. rep.


11:00 Vertegenwoordigers FECCC (kleine boeren)


11:00 Nederlandse Ambassade, Wiebe de Boer, Hendrik Lolkema


12:30 Lunchvergadering met Comité Político (dagelijks bestuur) CMTC; presentatie voorlopige bevindingen door team


14:00 Defensoría de los habitantes (Onbudsman)


14:00 Diputado (parlementslid) van Fuerza Democratica, José Merino del Río


16:00 Comité Político (dagelijks bestuur) CMTC (Dennis Cabezas)


18:00 Verplaatsing naar Panama


Dinsdag 22 mei 2001


10:00 Mariano Mena, Secretaris-Generaal (SG) CGTP


14:00 Vice-ministro del Trabajo, lic. Jaim A. Moreno Díaz


16:00 Mariano Mena, SG CGTP


Woensdag 23 mei 2001


08:00 Secretaris-Generaal CTRP Guillermo Puga



11:00 Vertegenwoordigers Sindicato Instituto Panamericano (onderwijs)


13:00 Lunchvergadering Fundación del Trabajo, Norma Cano en Juan Planells, co-voorzitters en overige bestuursleden

15:00 Vertegenwoordigers Sindicato DUREX (confectieindustrie)

16:30 Marco Gandasegui, Escuela de Sociología, Universidad de Panamá

16:30 Comisión de Organización Comité Ejecutivo (commissie voor organisatie van het bestuur) CGTP (Luis León)

17:30 Leden Secretariado de la Mujer (vrouwensecretariaat) CGTP

17:30 Vertegewoordigers Federación de Sindicatos del Comercio (detailhandel)

Donderdag 24 mei 2001

09:00 Vergadering met het de voltallige Comité Ejecutivo CGTP

11:00 Bestuur CONATO

12:30 Werklunch met leiding EFOS/INES, opleidingsinstituten van de CGTP

15:00 CEASPA (NGO civiele maatschappij), Mariela Arce, Jesús Alemancía

15:00 Bestuur CONEP (ondernemers), Pacífico Plata III (uitvoerend directeur), Adolfo de Obarrio, Walter Durling

17:00 Bestuur FENASEP, Leandro Avila (Secretaris-Generaal)

Vrijdag 25 mei 2001

06:00 Verplaatsing naar Colón


07:45 Alcaldesa (burgemeester) de Colón, Prof. Matilde R. de Ardines

09:00 Vertegenwoordigers Sindicato Buhoneros (straat/marktverkopers) en bezoek aan markt Colón

12:00 Bezoek aan Gatún sluizen Panamakanaal

15:00 Presentatie voorlopige bevindingen door team aan Mariano Mena, SG CGTP

17:00 Aankomst vliegveld voor verplaatsing naar San José

20:30 Terugkeer naar Panama-stad i.v.m. overboeking vlucht naar San José

Zaterdag 26 mei 2001

04:30 Verplaatsing naar vliegveld Panama

06:00 Verplaatsing naar Tegucigalpa, Honduras, via San José en San Salvador

10:30 Equipo Diario (dagelijks bestuur) van het Comité Ejecutivo CGT (tot 15:00): Felicito Avila (secretaris-generaal), Daniel Durón, Martha Trejo, Julio Chavez, Julio Marcia, Marcial Reyes

15:00 Juridisch adviseurs CGT: Miguel Ortiz, Roberto Lagos

Zondag 27 mei 2001

09:00 Verplaatsing naar Valle de Zamorano voor bezoek aan CCDH

10:30 CESAL (Spaanse NGO), Pedro Méndez Casas

11:30 Vervolg gesprek Equipo Diario CGT (tot 16:00)

16:00 Terugkeer naar Tegucigalpa

Maandag 28 mei 2001

10:00 Minister van Arbeid, Rosa América Miranda de Galo; Vice-minister van Arbeid, lic. José Maria Reina V.; Directeur-Generaal Arbeidszaken, Ivonne Zelaya Moreno

12:00 Bestuur COHEP (ondernemers), Juliette Handal de Castillo (voorzitter), Sonia Palomo Chincilla (secretaris-generaal), Gustavo Adolfo Aguilar López (uitvoerend directeur)


14:00 Lunch met Felicito Avila, Secretaris-Generaal CGT

15:00 CUTH, secretaris-generaal Israel

15:00 Vertegenwoordigers UNC (boerenbond CGT)

17:30 FONAC, Marcos Orlando Iriarte (uitvoerend secretaris)

Dinsdag 29 mei 2001


08:30 Mario Posas, FUNDER


09:30 Vertegenwoordigers van CONAPH (Buurtbewoners)
11:00 Vertegenwoordigers van FEHMUC (Plattelandsvrouwen)

13:00 Bezoek aan Empresa Asociativa Rosa de Abril (tot 18:00)

14:00 Vertegenwoordigers SIVELIH (Informelen)


16:00 COHDESSE (sociale economie), Leonidas Avila (
Woensdag 30 mei 2001

05:00 Verplaatsing naar San Pedro Sula


10:30 CGT Regionaal kantoor San Pedro Sula: Evangelina Argueta (regionaal coördinator) en vertegenwoordigers aangesloten bonden

14:00 Regionaal bureau Ministerie van Arbeid

16:00 AHM (ondernemers maquila-industrie): lic. Jorge Roberto Interiano (directeur), Henry Franssen Jr. (uitvoerend directeur)


17:00 CGT regionaal kantoor Choloma en vertegenwoordigers Federatie sindicaten in de maquila

20:00 Teamvergadering: Balans Honduras en voorbereiding presentatie CGT

Donderdag 31 mei 2001

09:00 Bezoek aan King Star maquila (op ZIP Buffalo, Villanueva) en SINTRAKINGS


11:00 Afrondende vergadering met ED CGT en CGT regional San Pedro Sula; presentatie voorlopige bevindingen door team

14:00 Verplaatsing naar San José, Costa Rica

Vrijdag 1 juni 2001

10:00 Teamvergadering: doornemen argumentatie en hoofdlijnen conclusies en aanbevelingen (in FLACSO); compileren veldmateriaal

17:00 Afronding veldstudie


Kenmerk

Blad /2
Met ingang van 2001 is de VMP-overeenkomst vervangen door een subsidiebeschikking voor de periode 2001-2004.

Eigen middelen bestaan uit (a) rechtstreekse donaties van leden aan de CNV-Actie Kom Over, (2) middelen die door de centrale CNV-organisatie beschikbaar worden gesteld, (3) middelen die door de CNV-bonden ter beschikking worden gesteld (meestal met een specifieke bestemming). Sinds 1998 wordt bovendien op bescheiden schaal geld gegenereerd binnen Nederlandse CAO's voor steun aan specifieke projecten.

Interview met Internationaal Secretaris en voormalig programmaleider CNV-Actie Kom Over G. Pruim op 18 april 2001, Utrecht.

Zie Bureaustudie, mei 2001, voor details.

Interview G. Pruim, 18 April 2001, Utrecht.

Zie de Jaarverslagen CNV-Actie Kom Over 1995-2000; zie ook Bureaustudie (Koonings, mei 2001) voor een meer gedetailleerde bespreking. De jaarverslagen worden in regulier overleg met het Ministerie (DGIS/DSI) besproken (in 1999 via correspondentie). Aandachtspunten daarbij waren: versnippering portefeuille, monitoring, beleidsmatige onderbouwing van het concentratiebeleid, en gender.

Zie de evaluatie-adviestraject rapporten Bolivia en Paraguay (Hamersma 1999a, 1999b), alsook de Bureaustudie (Koonings, mei 2001: 24)

Gebaseerd op de landenprofielen die in het kader van deze evaluatie zijn opgesteld. Zie verder de Veldstudie (versie 2, Koonings et al. oktober 2001) voor een uitgebreider analyse.

Zie Veldstudie, versie 2, oktober 2001 voor een volledig overzicht van vertegenwoordigde sectoren en aangesloten federaties en bonden.

De CGT heeft een aantal interessante regels t.a.v. het lidmaatschap van bestuurlijke organen. De leden van het bestuur moeten tenminste 80 procent van de stemmen in de federatie hebben. Zo wil men professioneler werken en het congres geen verkiezingsfestijn laten zijn. Voorts moeten de leden van het dagelijks bestuur bestuurlijke ervaring hebben binnen de federatie en het gehele onderwijssysteem gevolgd hebben (inclusief de UTAL). Er is voor de leden van het dagelijks bestuur ook een verbod op het combineren van partijpolitiek werk en vakbondswerk. Opvallend is ook dat de CGT het vierjaarlijkse congres opent in de aanwezigheid van tal van geïnviteerde hoogwaardigheidsbekleders uit de Hondurese maatschappij.

Zie Landenprofiel Honduras.

Zie Eva Scholte, Panama (2000b).

Zie Veldstudie, versie 2, (Koonings et al. Oktober 2001) voor een uitgebreide onderbouwing van deze bevindingen.

Hoewel de Costaricaanse werkgevers de CMTC nadrukkelijk als gelieerd aan regeringspartij PUSC afschilderden. De secretaris-generaal van de Panamese CGTP, is naar eigen zeggen voor de jongste verkiezingen door 'bijna alle partijen van links tot rechts' als parlementskandidaat benaderd vanwege zijn publieke bekendheid en uitgesproken optreden. Hij bedankte voor de eer.

Zie Montero et al. Concertación Nacional en Costa Rica 1998: Balance y propuestas. San José: PNUD/CONARE, s.d.

Interview Danilo Chaverri, 17 Mei 2001, San José.

Interview Mario Posas, 29 Mei 2001, Tegucigalpa.

Interview Vice-minister van Arbeid, 22 mei 2001, Panama-stad.

Opgetekend tijdens lunchvergadering met FT, 23 mei 2001, Panama-stad.

Interview UCCAEP, 18 Mei 2001, San José.

Interview COHEP, 28 Mei 2001, Tegucigalpa.

Interview AHM, 30 Mei 2001, San Pedro Sula.

Interview Miguel Ortiz en Roberto Lagos, juridisch adviseurs CGT, 26 mei 2001, Tegucigalpa.

===