Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag
Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling Maatschappelijke
Organisaties Postbus 20061 2500 EB Den Haag
Datum 12 juli 2002 Behandeld DSI/MY-lex van der Burg
Kenmerk DSI/MY-303/02 Telefoon 070-3484020
Blad /52 Fax 070-3484883
Bijlage(n) Evaluatierapport E-Mail.nl
lex-vander.burg@minbuza.nl
Betreft Evaluatie CNV-Actie Kom Over
Zeer geachte Voorzitter,
In het kader van het Vakbondsmedefinancieringsprogramma worden in overleg
met de uitvoerders van dit programma, FNV Mondiaal en de CNV-Actie Kom Over,
regelmatig evaluaties uitgevoerd. In 2001/2002 heeft de Universiteit van
Utrecht een evaluatie uitgevoerd naar het beleid van de CNV-Actie Kom Over
inzake de bevordering van bi- en tripartiete overleg van vakcentrales in
Midden Amerika. Ik bied u hierbij het evaluatierapport aan.
De kwaliteit van deze evaluatie is goed. Er zijn voldoende personen uit de verschillende invalshoeken geïnterviewd om de bevindingen wat betreft de effecten te toetsen. In algemene zin kan ik de bevindingen van de evaluatie onderschrijven. De conclusies zijn helder en het rapport biedt voldoende aanknopingspunten voor verdere beleidsontwikkeling.
De evaluatie laat het volgende beeld zien.
De algemene sociaal-economische situatie in de onderzochte landen (Costa
Rica, Honduras en Panama) is aan snelle veranderingen onderhevig. Er is
sprake van een toenemende druk op gevestigde arbeidsrechten en sociale
voorzieningen. Dat betekent een verplaatsing van de werkgelegenheid naar de
marktsector en de informele sector. Daardoor komt de positie van de
vakbonden onder druk te staan. De kloof tussen de politieke arena en de
civiele maatschappij is groot en belemmert de effectiviteit en legitimiteit
van de dialoog tussen de sociale partners. In die setting spelen de
vakcentrales een goede rol. Vanwege hun brede representativiteit,
constructieve houding en bereidheid tot dialoog worden de door de CNV-Actie
Kom Over gesteunde vakcentrales breed gewaardeerd en worden zij als serieuze
gesprekspartner gezien. De vakcentrales hebben voor een strategie gekozen
waarin de sociaal-economische veranderingen constructief tegemoet worden
getreden. De evaluator is van mening dat de interne organisatie en
democratie binnen de gesteunde vakcentrales redelijk tot goed te noemen is.
De steun van de Actie Kom Over aan de onderzochte vakcentrales is van
doorslaggevend belang geweest voor het functioneren en het uitbouwen van
deze organisaties.
In het evaluatierapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan om de
effectiviteit nog meer aan te scherpen. Zo zouden de algemene
beleidsoriëntatie en de strategische doelstellingen van de CNV-Actie Kom
Over verder kunnen worden afgebakend en toegespitst. Daarnaast zou
bijvoorbeeld de genderdimensie van het vakbondswerk niet alleen gericht
moeten zijn op de actieve participatie van vrouwelijke leiders en kader,
maar ook gericht moeten zijn op het incorporeren van strategische en
praktische genderbelangen (zoals in arbeidsovereenkomsten en in collectieve
onderhandelingen). Een van de problemen waarmee de vakcentrales mee
worstelen is de afhankelijkheid van donoren. Daarom dient permanent aandacht
gegeven te worden aan het zelffinancierend vermogen van de vakcentrales.
Concrete projecten moeten leiden tot een toename van de inkomsten uit
contributieheffing. De evaluator beveelt ook aan dat de
monitoringscapaciteit van de CNV-Actie Kom Over, alsmede van de gesteunde
vakcentrales verbeterd moet worden.
Uit de beleidsreactie die ik van de CNV-Actie Kom Over heb ontvangen blijkt
dat de CNV-Actie Kom Over de bevindingen en de aanbevelingen van de
evaluator onderschrijft. De CNV-Actie Kom Over heeft inmiddels een concreet
actieprogramma opgesteld om de aanbevelingen op te volgen en zal over de
implementatie ervan begin 2003 rapporteren.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
Eveline Herfkens
Arbeid in Onderhandeling
Beleidsevaluatie van VMP van de CNV-Actie Kom Over in Midden-Amerika,
1995-2000
Kees Koonings - UU (eindredactie)
Chris van der Borgh - UU
Carlos Sojo - FLACSO
Abelardo Morales - FLACSO
Utrecht: CNV
Den Haag: DGIS/DSI
April 2002
Inhoud
1. Inleiding 3
1.1 Uitgangspunten 3
1.2 ToR en vraagstelling 3
1.3 Methoden en werkwijze 4
2. De CNV-Actie Kom Over: beleid, beheer, monitoring 5
2.1 Grondslagen en hoofdlijnen van het programma 5
2.2 CNV-Actie Kom Over en Latijns Amerika 6
2.3 Projectportefeuille Midden-Amerika 7
2.4 Projectbeheer, communicatie en monitoring 8
2.5 Samenvatting 10
3. De context: structurele aanpassing, democratisering, arbeid en vakbonden
in
Costa Rica, Honduras en Panama 10
4. Partners en projecten: organisatieopbouw, scholing en vorming
van CMTC, CGT en CGTP 13
4.1 Organisatie en participatie 13
4.2 Leden, contributie en zelffinanciering 14
4.3 Organisatieopbouw en nieuwe sectoren 16
4.4 Scholing en vorming 17
4.5 Gender 18
4.6 Interne monitoring 18
4.7 Doelmatigheid en doeltreffendheid van de steun aan vakcentrales 19
4.8 Algemene appreciatie van de relatie CNV-Actie Kom Over en partners 20
4.9 Samenvatting 20
5. Arbeid in onderhandeling: deelname aan dialoog, overleg en
onderhandelingen 22
5.1 Visies op overleg en onderhandelingen 22
5.2 Nationale dialoog en democratische verdieping 23
5.3 Werknemers, werkgevers, overheid: bi- en tripartite overleg 25
5.4 Collectieve onderhandelingen en contracten op bedrijfs- en sectorniveau
28
5.5 Samenvatting 30
6. Conclusies en aanbevelingen 31
6.1 Conclusies 31
6.2 Slotanalyse: ToR-vragen beantwoord 34
6.3 Aanbevelingen 36
Lijst van afkortingen 40
Lijst van geselecteerde geraadpleegde documenten 41
Bijlage 1: Overzicht gesteunde activiteiten, 1995-2000 44
Bijlage 2: Overzicht interviews en activiteiten veldstudie, mei 2001 46
1. Inleiding
1.1 Uitgangspunten
Dit conceptrapport is de neerslag van de beleidsevaluatie van het Vakbonds
Medefinancieringsprogramma (VMP) van de CNV-Actie Kom Over in Midden-Amerika
voor de periode 1995-2000. De opdracht voor deze studie werd in maart 2001
verleend door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het CNV aan een team
van vier onderzoekers, verbonden aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van
de Universiteit Utrecht (Dr. Kees Koonings, teamleider, en Dr. Chris van der
Borgh) en de Facultad Latino-Americano de Ciencias Sociales (FLACSO) te San
José, Costa Rica (Dr. Carlos Sojo en Drs. Abelardo Morales). Aanvullend
materiaal werd middels geprepareerde landenprofielen aangeleverd door
daartoe ingehuurde consultants in de drie onderzoekslanden. Het design van
de evaluatiestudie omvatte twee deelstudies: een bureaustudie binnen de
CNV-Actie Kom Over in maart en april 2001 (uitgevoerd door Van der Borgh en
Koonings); een veldstudie die in mei 2001 in Costa Rica, Honduras en
Panama werd uitgevoerd door de vier onderzoekers.
1.2 ToR en vraagstellingen
De Terms of Reference voor de beleidsevaluatie en de op basis daarvan
geformuleerde onderzoeksvragen waren als volgt opgesteld. De
beleidsevaluatie dient inzicht te bieden in het CNV-beleid ter bevordering
van de opbouw van de vakbeweging en de bevordering van actieve participatie,
zeggenschap en bi- en tripartite overleg van vakcentrales op regionaal,
sectoraal en bedrijfsniveau in Midden-Amerika. Deze doelstelling was
expliciet gekoppeld aan de vraagstelling in hoeverre VMP-doelstelling 2
("Opbouw van de vakbeweging ter versterking van een democratisch
maatschappelijk bestel") een doelmatige en doeltreffende bijdrage geleverd
heeft aan VMP-doelstelling 3 ("Bevordering van een actieve participatie en
zeggenschap van de doelgroepen in de politieke, economische, sociale en
culturele ontwikkelingen van de samenleving"). De ToR specificeerde daarbij
de volgende onderzoeksvragen:
· Op welke wijze was het beleid van de CNV-Actie Kom Over met betrekking
tot vakbondsopbouw en de bevordering van actieve participatie en zeggenschap
doelmatig en doeltreffend?
· Wat zijn de effecten van het beleid op het terrein van organisatieopbouw
en scholing en vorming bij hun partners in Midden-Amerika?
· Heeft de steun van de CNV-Actie Kom Over bijgedragen aan het overleg van
de vakbeweging met partners? Hoe is dit overleg georganiseerd?
· Op welke wijze heeft de CNV-Actie Kom Over de uitvoering van doelstelling
2 en 3 gemonitored? Welke effecten heeft de interventiestrategie
(communicatie en bezoeken) bij de projectondersteuning gehad?
In de voorbereidende fase van de evaluatie hebben opdrachtgevers en uitvoerders in overleg vastgesteld dat de studie met name in zou gaan op de strategische en beleidsmatige resultaten van de steun van de CNV-Actie Kom Over aan de drie Midden-Amerikaanse vakcentrales. De nadruk kwam daarom te liggen op de effecten van de steun op de partner-vakcentrales. De reikwijdte van de evaluatie maakte het niet mogelijk de doelmatigheid en doeltreffendheid van de effecten van de gesteunde projecten op de doelgroep direct te meten. Zoals later in dit rapport zal worden beargumenteerd leende de wijze waarop de steun in de praktijk werd geboden en gebruikt zich in de meeste gevallen ook niet voor resultaatmeting op projectbasis.
Op basis van de bureaustudie (zie hoofdstuk 2) werd een plan van aanpak voor
de veldstudie opgesteld. De veldstudie is uitgevoerd tussen 15 mei en 1 juni
2001 (zie bijlage 2 voor de agenda). De missie ging uit van 4
onderzoeksvragen. Deze vragen betroffen:
· De algemene context van het betreffende land wat betreft
sociaal-economische situatie, arbeidssituatie, en vakbondssituatie.
· De situatie van de betreffende centrale: geschiedenis, organisatie en
structuur, strategische visie en beleidsvorming, interne besluitvorming,
beheer, monitoring, relatie met donoren.
· De projectmatige activiteiten: organisatieontwikkeling, training en
vorming.
· Overleg en onderhandeling.
1.3 Methoden en werkwijze
De bureaustudie had tot doel het verkrijgen van initieel inzicht in twaalf
door CNV-Actie Kom Over in de periode 1995-2000 in Costa Rica, Honduras en
Panama financieel gesteunde projecten. Deze projecten zijn of worden nog
steeds uitgevoerd door de partners van CNV-Actie Kom Over in deze landen
(CMTC in Costa Rica, CGT in Honduras, CGTP in Panama). De bureaustudie
diende niet alleen in te gaan op de doelstellingen, uitvoering en mogelijke
resultaten van deze projecten, maar ook op de beleidsmatige en beheersmatige
context van de projectactiviteiten. Een van de specifieke vragen van de
bureaustudie betrof de mate waarin de projectdocumentatie en de over de
projecten gevoerde communicatie inhoud geeft aan adequate monitoring.
Tenslotte diende de bureaustudie als voorbereiding op de veldmissie.
De binnen de bureaustudie gehanteerde onderzoeksmethoden waren de inhoudsanalyse van de projectdossiers (identificatie- en formuleringsrapportage, projectaanvragen, startdocument, beoordelingsmemoranda, correspondentie - inclusief e-mail, voortgangsrapportage, en effectrapportage; open interviews met betrokken medewerkers, en analyse van relevante documenten van CNV-Actie Kom Over. Ten behoeve van de bureaustudie zijn de volledige dossiers van 12 gesteunde projecten bestudeerd. Deze dossiers omvatten de projectaanvraag en het beoordelingsmemorandum van CNV-Actie Kom Over, verslagen van projectactiviteiten, financiële afrekeningen, en gevoerde correspondentie per brief, fax en e-mail. Daarnaast is een analyse gemaakt van diverse documenten (jaarverslagen CNV-Actie Kom Over, beleidsnota's, procedurebundel, evaluatierapporten, en verslagen van veldbezoeken). Gesprekken zijn gevoerd met Eva Scholte, Suzanne Jacobs en Gerrit Pruim.
De belangrijkste methode voor de veldstudie was het open interview (zie
bijlage 2 voor de informanten). Dit werd aangevuld met documentanalyse en
observatie. Gedurende de veldstudie sprak de missie met representanten van
een groot aantal relevante organisaties en instanties: de dagelijkse leiding
en het uitvoerend comité van de drie centrales; verantwoordelijk bestuurders
voor organisatieopbouw en training en vorming, bestuurders en kaderleden van
aangesloten federaties en bonden in alle relevante sectoren; voorzitters van
de belangrijkste andere centrales of bonden; de ministers en vice-ministers
van Arbeid; politici; vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties;
zegslieden van geformaliseerde overlegorganen of platforms; onafhankelijke
deskundigen binnen de academische wereld of NGO's. Interviews - die soms het
karakter hadden van vergaderingen - duurden in de regel 1 a 2 uur (waarbij
het team zich wanneer nodig in tweeën deelde om een parallelle agenda
mogelijk te maken). Veldbezoeken zijn gebracht aan buurtorganisaties in San
José (Costa Rica), straat- en marktverkopers in San José, Colón (Panama) en
Tegucigalpa (Honduras), een maquila-fabriek in Villanueva (bij San Pedro
Sula, Honduras) een kantoor van de CGT in Cholomá (Honduras), een
confectiefabriek in Panama-stad, en een associatief bedrijf van
plattelandsvrouwen, Rosa de Abril (Honduras).
2. De CNV-Aktie Kom Over: beleid, beheer, monitoring
2.1 Grondslagen en hoofdlijnen van het programma
De activiteiten van CNV-Actie Kom Over worden bijna volledig gefinancierd
met middelen uit het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP). De
doelstellingen van CNV-Actie Kom Over op dit terrein sluiten daarom aan bij
het algemene beleidskader van het VMP, waarvan de meest recente vastlegging
in 1998 plaatsvond. Het VMP beoogt om met middelen uit de rijksbegroting
ter beschikking gesteld aan de Nederlandse vakverenigingen FNV en CNV bij te
dragen aan 'structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden vanuit een
vakbondsperspectief'(Overeenkomst VMP, 1998: 2; Beleidskader VMP 2001-2004:
bijlage 2). Dit betekent dat het VMP gericht is op een rechtvaardiger
verdeling van inkomens en macht en op de verbetering van leef- en
arbeidsomstandigheden. Daarbij wordt gestreefd naar verwezenlijking en
versterking van arbeidsrechten binnen de algemene internationaal erkende
mensen- en burgerrechten, de opbouw van de vakbeweging binnen een
democratisch bestel, en de bevordering van actieve participatie en
zeggenschap van doelgroepen.
De projecten en programma's die worden uitgevoerd om deze doelstellingen te
verwezenlijken moeten gebaseerd zijn op een degelijke analyse van de
situatie ten aanzien van arbeid, vakbonden, en arbeids-, vakbonds- en
mensenrechten in het land van samenwerking. Partners moeten onafhankelijk,
organisatorisch slagvaardig en democratisch zijn. Specifieke aandacht dient
te worden besteed aan niet-traditionele doelgroepen en sectoren (zoals
vrouwen, informele sector). Waar mogelijk en relevant moet sprake zijn van
internationale coördinatie binnen de vakbeweging en samenwerking met andere
donoren of organisaties binnen diverse financieringskanalen. CNV en FNV
leggen het VMP-beleidskader vast in beleidsnota's.
De bijdrage vanuit de rijksbegroting aan het VMP van CNV-Actie Kom Over is
sinds 1990 geleidelijk verhoogd van fl. 4,3 miljoen in 1990 tot fl. 6,9
miljoen in 2000. CNV-Actie Kom Over beschikte daarmee over 30 procent van
het totale VMP-budget. Daarnaast realiseerde CNV-Actie Kom Over een langzaam
groeiende eigen bijdrage, waarbij met name sinds 1995 extra aandacht wordt
besteed aan het bevorderen van directe donaties door CNV-leden aan de
project- en programma-activiteiten van CNV-Actie Kom Over (zie Bureaustudie,
mei 2001: tabel 2.1).
Voor de periode 1995-2000 kende CNV-Actie Kom Over een tweetal
hoofdactiviteiten: steun aan partnerbonden en regionale organisaties in
Afrika, Azië, Latijns Amerika en het Caraïbisch Gebied, en Midden- en
Oost-Europa; en educatie (voorlichting, informatieverstrekking,
bewustmaking) en het stimuleren van solidariteit (inclusief fondswerving)
onder de achterban van het CNV en de aangesloten bonden. Daarnaast levert
CNV-Actie Kom Over bijdragen aan de totstandkoming van het algemene beleid
van het CNV op het gebied van internationale betrekkingen en samenwerking
De activiteit 'steun aan partnerbonden en mondiale en regionale
organisaties' (CLAT, BATU, ODSTA, WVA) betreft voornamelijk het
medefinancieren van een groot aantal projecten en programma's die door de
partnerbonden worden uitgevoerd. De centrale doelstelling daarbij is het
steun bieden aan de opbouw van "sterke, verantwoordelijke, onafhankelijke en
democratische vakorganisaties" (Jaarverslag 2000: 23). In termen van type
activiteit worden de middelen vrijwel volledig besteed aan projecten op het
terrein van organisatieopbouw en vorming, scholing en onderzoek (samen
steeds tussen de 90 en 96 procent, met een lichte nadruk op vorming,
scholing en onderzoek).
In de loop van de jaren 90 is met het verder groeien van het VMP-budget ook
het streven naar professionalisering sterker aangezet. De staf breidde uit,
de structuur, procedures en werkwijze werden professioneler opgezet en
geformaliseerd. In 1998 werd een geautomatiseerd systeem voor het
projectbeheer in gebruik genomen. In 2000 werden de beleidsdoelstellingen
uitgewerkt en geformaliseerd in regionale beleidsnotities. In datzelfde jaar
vond binnen het CNV als geheel een ingrijpende reorganisatie plaats waarbij
de CNV-Actie Kom Over onderdeel werd van het programma Internationale
Solidariteit van de nieuwe werkafdeling Maatschappelijke Actie.
2.2 CNV-Actie Kom Over en Latijns Amerika
Teneinde de doelstellingen van het medefinancieringsprogramma gerichter te
kunnen nastreven, en mede op instigatie van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken, heeft CNV-Actie Kom Over in 1998 in de zogeheten Krijtlijnennota
kwantitatieve bestedingsnormen per regio en sector vastgelegd. Deze
normen houden in essentie in dat per 2000 onder andere gestreefd wordt naar
een besteding van 30 procent van de middelen in elk van de drie regio's
Latijns Amerika, Afrika en Azië. Het CNV meent dat de Krijtlijnennota
expliciet bedoeld is als een intern instrument en geen dwingend keurslijf
moet bieden: de kwaliteit van voor ondersteuning voorgedragen projecten
blijft een belangrijk criterium. In de periode 1995-2000 zijn de
middelen die binnen CNV-Actie Kom Over aan steun aan activiteiten in Latijns
Amerika zijn toegevallen dus met bijna fl. 900.000 gedaald (van 3,3 miljoen
naar 2,4 miljoen), terwijl het aandeel van Latijns Amerika in de totale
bestedingen terugliep van meer dan de helft tot ruim éénderde (zie
Bureaustudie, mei 2001: tabel 2.2).
In april 2000 is het beleid met betrekking tot Latijns Amerika neergelegd in
een Beleidsnota Latijns-Amerika. De nota gaf niet alleen nadere invulling
aan de implicaties van de Krijtlijnennota maar beoogde ook een neerslag te
zijn van de veranderende strategische inzichten binnen CNV-Actie Kom Over en
het overleg hierover met de regionale partners, met name CLAT. De centrale
assumptie daarbij is dat vakbonden in Latijns-Amerika het karakter hebben
gekregen van brede maatschappelijke bewegingen in aansluiting op
veranderingen op het gebied van arbeid en sociale verhoudingen gedurende de
laatste 20 jaar. De strategische prioriteiten die in de nota worden
aangegeven zijn de volgende:
· Organisatorische groei, waarbij het vooral gaat om het bundelen van losse
bonden (vaak op bedrijfsniveau) in federaties, en om het opzetten van bonden
in moeilijk te organiseren sectoren zoals (textiel)bedrijven in
vrijhandelszones en geprivatiseerde bedrijven.
· Interne organisatorische versterking, met name op het gebied van
ledenbeleid en -administratie, contributieafdracht en zelffinanciering, en
strategieontwikkeling en planning.
· Verbreden en professionaliseren van aangeboden diensten: krediet,
verzekering, gezondheidszorg, ontspanning, naast arbeidsvoorwaarden en
juridische ondersteuning.
· Deelname aan overlegstructuren, op diverse niveaus (algemeen
sociaal-economisch en politiek), CAO-overleg, overleg met autoriteiten en
instanties t.b.v. niet-traditionele achterban zoals werkende vrouwen,
informelen, kleine boeren, buurtbewoners. Dergelijke overlegsituaties zijn
van groot belang voor de consolidering van de rol van de vakbeweging in de
civiele maatschappij en democratisering.
· Scholing en vorming, welke een meer specifiek en pragmatisch karakter moet
krijgen en vernieuwend moet zijn m.b.t. doelgroep, inhoud en methoden
· Aandacht voor speciale doelgroepen zoals vrouwen, informelen, werkende
kinderen .
De gehanteerde uitgangspunten en de onderliggende analyse van de Beleidsnota
Latijns-Amerika zijn in hun algemeenheid valide. De strategische
prioriteiten als boven samengevat sluiten met name expliciet aan bij de
VMP-doelstellingen 'Opbouw vakbeweging', 'Bevordering participatie en
zeggenschap', en 'Aandacht voor niet-traditionele doelgroepen en sectoren'.
De prioriteiten sluiten meer indirect, minder expliciet aan bij de overige
VMP-doelstellingen. Op basis van deze prioriteiten zijn in de Nota 25
beleidsspeerpunten geformuleerd (Beleidsnota Latijns-Amerika 2000: 18-20).
Er is echter geen expliciete hiërarchie of onderlinge prioritering in dit
groot aantal doelstellingen aangebracht. De vraag rijst of de slagkracht van
CNV-Actie Kom Over niet gebaat zou zijn bij een verdere afbakening van
beleidsthema's op basis waarvan specifiekere projectsteun gegeven zou kunnen
worden. Het alternatief is aansluiten bij het beleid en de prioriteiten van
de partners. Deze lijn prevaleert nu, en zou, onder bepaalde voorwaarden,
kunnen uitlopen op het geven van programma- of begrotingssteun aan de
partners, indien deze aan bepaalde criteria voldoen. We komen op dit punt
later in het rapport terug.
2.3Projectportefeuille Midden-Amerika
Het projectdossier over de periode 1995-2000 omvatte 12 projecten: 4 in
Costa Rica, 4 in Honduras, en 4 in Panama. In deze landen werd samengewerkt
met respectievelijk de CMTC, de CGT en de CGTP. Deze vakcentrales zijn
aangesloten bij WVA, CLAT en CCT en beroepen zich op een
sociaal-christelijke oriëntatie. Bijlage 2 geeft een overzicht van de 12
projecten aan de hand van de belangrijkste kenmerken (zie bijlagen
Bureaustudie, mei 2001, voor uitgebreider synopsis van alle
projectprofielen).
De in Costa Rica, Honduras en Panama gesteunde projecten zijn, qua algemeen
profiel, een redelijke afspiegeling van de gehele Latijns Amerika
portefeuille. De totale omvang van de door het VMP-CNV-Actie Kom Over in
de periode 1995-2001 aan deze 12 projecten beschikbaar gestelde financiële
middelen bedraagt fl. 1.783.913,00. In hoofdstuk 4 wordt in meer detail
ingegaan op de projectmatige activiteiten die door de CNV-Actie Kom Over
zijn gesteund.
2.4Projectbeheer, communicatie en monitoring
Sinds 1999 hanteert CNV-Actie Kom Over een gestandaardiseerde procedure voor
de behandeling en het beheer van de projectportefeuille. Deze werkwijze is
vastgelegd in de Procedurebundel (april 1999). Daarnaast gebruikt CNV-Actie
Kom Over sinds januari 1998 een geautomatiseerd projectbeheersysteem
(KOBES). Deze instrumenten passen in een proces van beheersmatige
professionalisering dat in de loop van de jaren 90 steeds meer vorm heeft
gekregen.
De goedkeuringscriteria voor het steunen van projecten zijn de
onafhankelijkheid (behoudens affiliatie aan de WVA-familie, maar dit is geen
voorwaarde), het democratisch karakter van de aanvrager, de gerichtheid op
vakbondswerk met aandacht voor achtergestelde groepen (o.a. vrouwen),
onvoldoende zelffinancierend vermogen, een zekere organisatorische
capaciteit, en een voldoende kwaliteit van de aanvraag (bijlage 2
Procedurebundel). Deze criteria sluiten goed aan bij het VMP-beleidskader.
De drie bestudeerde vakcentrales voldoen in het algemeen goed aan de
criteria (zie hoofdstuk 4 voor een nadere onderbouwing).
De kwaliteit van de meeste projectvoorstellen is in eerste instantie matig. De aanvragen gaan uitgebreid in op de algemene sociaal-economische en politieke actualiteit in het betreffende land, waarbij - soms ogenschijnlijk plichtmatig - ingegaan wordt op specifieke aandachtspunten zoals de positie van vrouwen. In eerste instantie zijn de doelstellingen en activiteiten van het project zelf vaag en weinig systematisch geformuleerd. Bijna altijd wordt door CNV-Actie Kom Over om aanvullende details over doelstelling, doelgroep, werkwijze en werkplan, en begroting gevraagd.
De nadruk van de schriftelijke/electronische communicatie en
informatie-uitwisseling ligt op de formele rapportage en financiële
verantwoording. De frequentie en snelheid van rapportage door de partner is
over het algemeen matig en moet door CNV-Actie Kom Over meestal
aangezwengeld worden. Rapportage door de partners is veelal reactief. De
financiële verslaglegging is over het algemeen afdoende (zij het niet erg
gespecificeerd) en voorzien van de vereiste accountantsverklaringen. De
inhoudelijke kwaliteit en mate van detail van werkplannen en vooral
voortgangsrapportage is wisselend maar meestal niet groot. Altijd verzoekt
CNV-Actie Kom Over om verheldering of aanvulling aan de hand van specifiek
gestelde vragen, waar dan in de regel ook snel en redelijk concreet op
wordt ingegaan door de partner.
De voortgangs- en resultatenrapportage betreffen in de meeste gevallen
overzichten van uitgevoerde activiteiten maar zijn summier als het gaat om
details van de inhoud, de uitvoering, de doelgroep/participanten, en de
resultaten. De beschikbare schriftelijke rapportage is daarom onvoldoende om
zicht te houden op de doelmatigheid en doeltreffendheid, de uiteindelijke
impact en de duurzaamheid van de activiteiten en beoogde resultaten. Dit
duidt op een structurele inhoudelijke tekortkoming voor wat betreft
monitoring. CNV-Actie Kom Over vraagt wel om deze informatie maar in de
praktijk wordt uiteindelijk genoegen genomen met een minder dan optimale
rapportage. De belangrijkste reden daarvoor is de inschatting van de
verminderende meeropbrengst (qua rapportage) van aanhoudend aandringen door
CNV-Actie Kom Over, gezien de moeite die de partnerorganisaties hebben met
het verzorgen van een adequate en gedetailleerde rapportage. De veldstudie
heeft deze veronderstelling bevestigd. Bij de drie partner-vakcentrales
bestaat belangstelling en bereidheid om de rapportage- en
monitoringkwaliteit te verbeteren (zie verder hoofdstuk 4).
CNV-Actie Kom Over streeft systematisch naar het verbeteren van kennis van
en inzicht in de situatie van de partners en de gesteunde projecten door
middel van werkbezoeken. In de bestudeerde periode zijn twee bezoeken aan
Costa Rica gebracht (1998 en 2000), een aan Honduras (2000) en twee aan
Panama (1995 en 2000).
De bezoeken en de daarvan gemaakte rapportages dragen bij aan inzicht in het
functioneren van de partners en de projectactiviteiten. De bezoeken zijn van
groot belang voor de continuïteit van de samenwerkingsrelatie, onderling
inzicht en vertrouwen, en de waardering van het werk dat door de partners
wordt verricht. Ook stelt het staf en bestuur van CNV-Actie Kom Over in
staat een afweging te maken van de belangrijkste mogelijkheden en
beperkingen op het gebied van vakbondswerk in het algemeen. De bezoeken, die
door beperkingen van menskracht en middelen, alleen met een zekere
tussenpoos kunnen worden afgelegd (1 à 2 maal per vijfjaarlijkse periode)
geven wel een deugdelijk inzicht in de algemene oriëntatie, werkwijze en
organisatorische kwaliteit van de partners, maar zijn te kort en te weinig
frequent om een gedetailleerd beeld te kunnen helpen geven van de voortgang
en resultaten van specifieke projecten.
Tijdens de werkbezoeken (c.q. in de daarvan gemaakte verslagen) worden de
projectactiviteiten niet systematisch getoetst aan de hand van vastliggende
operationele uitwerking van de beleidsprioriteiten en projectcriteria. De
werkbezoeken in de huidige praktijk droegen gedurende de onderzochte
periode daarom slechts in beperkte mate bij aan een bevredigende kwaliteit
van projectmonitoring. In 1999 heeft CNV-Actie Kom Over daarom een aanzet
gegeven om de monitoring te versterken op basis van het principe van
partnerschap en samenwerking, middels het evaluatie-adviestraject met de
partners in Bolivia en Paraguay. Deze exercitie was positief vanwege het
gezamenlijke karakter en de ondersteuning door een externe deskundige, maar
de aanbevelingen waren vooral van strategische aard en tamelijk globaal. Een
van de uitkomsten was dat CNV-Actie Kom Over werd aanbevolen om een stramien
voor indienen en rapportage voor projecten te ontwerpen dat het mogelijk zou
maken om de inhoudelijke voortgang en resultaten van gesteunde projecten te
volgen. Deze aanbeveling is functioneel in het licht van de ook in deze
bureaustudie geconstateerde beperkte inhoudelijke kwaliteit van de
projectrapportage. De evaluatie-adviesrapporten geven echter geen inzicht in
de wijze waarop dit stramien is opgesteld en op de vraag of ze aansluiten
bij de werkwijze en de registratie en rapportagecapaciteit van de
betreffende partners. De CNV-Actie Kom Over heeft inmiddels een begin
gemaakt met de implementatie van de aanbevelingen. In januari 2002 begint
een reeds aangenomen nieuwe medewerker met de systematische verbetering van
de monitoring-praktijk. Onderdeel hiervan wordt het (inmiddels ontwikkelde)
nieuwe stramien voor het opstellen van reisverslagen waardoor beter inzicht
geboden moet worden in de relatie tussen verwachtingen en resultaten van
gesteunde activiteiten.
2.5 Samenvatting
De in de periode 1995-2000 door de CNV-Actie Kom Over geboden steun aan
sociaal-christelijk georiënteerde vakcentrales in Costa Rica, Honduras en
Panama was onderdeel van het VMP. Het VMP is in algemene zin gericht op een
rechtvaardiger verdeling van inkomens en macht en op de verbetering van
leef- en arbeidsomstandigheden. Daarbij wordt gestreefd naar verwezenlijking
en versterking van arbeidsrechten binnen de algemene internationaal erkende
mensen- en burgerrechten, de opbouw van de vakbeweging binnen een
democratisch bestel, en de bevordering van actieve participatie en
zeggenschap van doelgroepen. De door de CNV-Actie Kom Over in de Beleidsnota
Latijns Amerika neergelegde doelstellingen en prioriteiten sluiten daar goed
bij aan maar zouden nader afgebakend en toegespitst kunnen worden.
De in Costa Rica, Honduras en Panama gesteunde projecten zijn, qua algemeen profiel, een redelijke afspiegeling van de gehele Latijns Amerika portefeuille. De goedkeuringscriteria voor projecten sluiten goed aan bij het VMP-beleidskader. De drie bestudeerde vakcentrales voldoen in het algemeen goed aan de criteria: onafhankelijkheid, pluralistische en democratische oriëntering, en gerichtheid op incorporatie en ondersteuning van kwetsbare, deels niet-traditionele sociale categorieën.
In de beleidsmatige ondersteuning en monitoring door de CNV-Actie Kom Over
heeft het accent tot voor kort gelegen op beheerstechnische aspecten. De
vorm en kwaliteit van de rapportage door de partners bood weinig
aanknopingspunten voor systematisch inzicht in de aard en effecten van de
gesteunde activiteiten. Dit ligt vooral aan de (begrijpelijke) beperkte
competenties bij de partners op dit terrein. Recent heeft de CNV-Actie Kom
Over initiatieven genomen om de kwaliteit van monitoring te verbeteren. De
veldbezoeken hebben bijgedragen aan het onderling vetrouwen tussen de
CNV-Actie Kom over en haar partners en aan algemeen inzicht in het belang
van de door deze partners gekozen strategie.
3. De context: structurele aanpassing, democratisering, arbeid en vakbonden
in Costa Rica, Honduras en Panama
Costa Rica, Honduras en Panama voerden gedurende de jaren 90 een economisch
beleid dat tot doel had aansluiting te vinden bij processen van
globalisering, liberalisering en privatisering. Dit beleid, dat we aanduiden
met het paraplubegrip 'structurele aanpassing', heeft belangrijke
consequenties gehad voor de economische en sociale ontwikkelingen in de drie
landen. Structurele aanpassing had en heeft ingrijpende gevolgen voor de
omvang en aard van de werkgelegenheid, de arbeidsverhoudingen, en de
arbeidswetgeving. Daarnaast hebben de veranderende rol van de overheid en de
herziening van arrangementen voor sociaal welzijn hun weerslag op de
voorzieningen voor werkenden. Als zodanig stelt het structurele
aanpassingsbeleid de vakbeweging in de drie landen voor een reeks nieuwe
uitdagingen, temeer ook omdat de vakbeweging opereert in een
sociaal-politieke context van democratisering.
De resultaten van dit beleid in termen van economische groei in de drie
landen waren wisselend: redelijk in Costa Rica en Panama (4 procent
gemiddeld per jaar in de periode 1990-1999), minder in Honduras (2,4
procent). In alledrie de landen was echter sprake van sterke fluctuaties per
jaar. Dit leidde tot een lichte stijging van de per capita inkomens
gedurende de jaren 90.
De economische ontwikkelingen in de jaren 90 hadden belangrijke gevolgen
voor de economische structuur in de drie landen. In Costa Rica en Honduras
was sprake van de opkomst van vrijhandelszones en een aanzienlijke
maquila-industrie in EPZ's (Export Processing Zones, ook wel Zonas
Industriales de Procesamiento para la Exportación, ZIP). Deze trend was in
Panama veel minder van belang. In alledrie de bestudeerde landen hebben de
economische veranderingen grote invloed gehad op de structuur van de
werkgelegenheid. In termen van formele werkgelegenheid en open werkloosheid
waren de trends in Costa Rica en Honduras relatief gunstig. Open
werkloosheid schommelde gedurende de jaren 90 rond de 5 procent in Costa
Rica en rond de 3 procent in Honduras. In Panama was de open werkloosheid
veel groter en fluctueerde rond de 13 procent in deze periode. In alledrie
de landen was echter ook sprake van een relatieve toename van verborgen
werkloosheid (bijvoorbeeld 23 procent in Honduras in 1999) en werk in de
informele sector. In Panama trokken grote aantallen mensen van het
platteland naar de stad. In Honduras bleef de ook kleinschalige landbouw
relatief veel arbeidskracht incorporeren. De structurele
aanpassingsmaatregelen hebben tenslotte in alledrie de landen geleid tot de
vermindering van arbeidsplaatsen in de publieke sector, van oudsher een
belangrijke werkgever.
Economische hervormingen in Costa Rica, Honduras en Panama gingen hand in
hand met de consolidering van een democratisch bestel. Costa Rica kent
weliswaar sinds 1948 een stabiele democratie maar de economische
hervormingen en sociale spanningen sinds de jaren 80 hebben bijgedragen aan
een afnemende legitimiteit van de partijpolitiek en een langzame verstarring
van de publieke instituties en het openbaar debat. In Honduras kwam
weliswaar al in 1980 een eind aan 15 jaar direct militair bewind, maar de
machtspositie van de militairen bleef sterk tot aan het midden van de jaren
90. De burgeroorlogen in buurlanden Nicaragua, El Salvador en Guatemala in
de jaren 80 speelden een rol in de voortgaande militaire invloed. Ook leidde
het tot een zelfs voor Midden-Amerika grote directe invloed van de VS op de
binnenlandse politiek (routineus gekanaliseerd via de ambassade). In Panama
maakte een reformistisch civiel-militair model uit de jaren 70 plaats voor
een verloederd politiek bestel onder persoonlijke dominantie van generaal
Noriega. De Noordamerikaanse invasie in december 1989 leidde tot afschaffing
van het leger en herstel van electorale mechanismen zonder dat dit tot nu
toe veel politieke stabiliteit heeft gebracht.
Zowel de sociaal-economische veranderingen als de politieke transities
gedurende de late jaren 80 en 90 zijn van belang voor de status van alsmede
de spanningen en conflicten rondom arbeids- en vakbondswetgeving. De
arbeidswetgeving in de drie landen is voor een deel gebaseerd op wetgeving
uit de periode van vóór de structurele aanpassingsstrategieën en worden door
de vakbeweging als verworvenheid of als referentiekader gezien. De
economische ontwikkelingen genereren echter druk (vanuit werkgevers en
binnen de politiek) om de arbeidswetgeving te veranderen. Kernpunt daarbij
is deregulering van de arbeidsverhoudingen en het vergroten van
'flexibiliteit' in arbeidsrelaties en contracten. De wetgeving met
betrekking tot vakbonden gehoorzaamt in het algemeen aan de principes van
civiele rechten, maar volgt een logica van corporatisme en staatstoezicht.
In de praktijk worden in Costa Rica, Honduras en Panama vakbondsvrijheden
regelmatig terzijde geschoven, meestal door werkgevers, maar vaak met
actieve of passieve medewerking van de bevoegde publieke instanties. Dit
heeft in voorkomende gevallen geleid tot klachten bij de ILO wegens het
schenden van conventies die ook door betreffend land zijn ondertekend.
In het algemeen valt in de drie landen de spanning op tussen: (1) de
gedetailleerde arbeidswetgeving met een regulerende en beschermende
doelstelling, en de praktijk van flexibilisering en informalisering die deze
wetgeving achterhaald doet lijken; (2) de formele erkenning van
vakbondsvrijheid en de feitelijke beperking daarvan als gevolg van repressie
door werkgevers en gelatenheid van de kant van de overheid. De erfenis van
controle door de ministeries van arbeid doet zich ook op dit vlak gelden.
Bescherming middels de fuero sindical (wettelijke bescherming) van leiders
en kaders van bonden op bedrijfsniveau werkt in de praktijk vaak averechts
omdat initiatiefnemers van vakbondsvorming 'voortijdig' ontslagen worden,
dat wil zeggen nog voordat de bond officieel bij het ministerie
geregistreerd is en de fuero van kracht wordt. Ondernemers lijken dus van
het standpunt uit te gaan dat ontslag op deze grond toegestaan is zolang het
niet expliciet verboden is. Dit is in strijd met het algemene (civiele)
recht op vrijheid van vereniging. Andere beperkingen die van de
vakbondswetgeving uitgaat betreft het verbod dat vaak geldt voor het bestaan
van meer dan één bond per bedrijf.
Het algemene beeld van de arbeidersorganisaties in de drie onderzochte
landen is dat van een afbrokkeling van lidmaatschap, en dus van de
representativiteit van de organisaties, en een permanente versnippering.
Niet alleen zijn er centrales met aangesloten bonden en federaties binnen
elk van de drie internationale bloedgroepen, er bestaan ook onafhankelijke
centrales, federaties, bonden en associaties. Vakbondsorganisatie geschiedt
in de drie landen op drie niveaus: sindicatos (bonden) op bedrijfsniveau,
van een beroepsgroep, of een sectorale activiteit; federaties die een aantal
bonden bundelen; centrales die federaties en losse bonden, alsmede andere
typen organisaties verenigen.
De organisatiegraad van de economisch actieve bevolking (EAB) is relatief
laag en dalende in de drie landen. In Costa Rica daalde het aantal leden van
bonden van ruim 154.000 in 1990 tot iets minder dan 135.000 in 1998.
Tegelijkertijd nam het aantal sindicatos (bonden) af van 420 tot 283. Als
proportie van de EAB daalde het aantal aangeslotenen van 15 tot 10 procent.
De vakbonden in Costa Rica vertegenwoordigen vooral personeel in de publieke
sector en in de landbouwsector. Hun aanwezigheid in de particuliere sector
is zwak. In Honduras waren in 1996 ruim 179.500 leden bij vakbonden
aangesloten, oftewel 9,8 procent van de EAB. Tweederde van de 183
geregistreerde bonden vertegenwoordigen de particuliere sector, en eenderde
de publieke sector. De dienstensector overheerst binnen het totaal van
vakbondsleden in Honduras. De daling van het aantal vakbondsleden sinds de
jaren 80 kon maar gedeeltelijk worden gecompenseerd door rekrutering van
nieuwe leden binnen de maquila- sector na 1990. In Panama daalde het aantal
vakbondsleden van ruim 106.000, of 15 procent van de EAB, in 1985 tot
77.500, of 9 procent van de EAB in 1991 (sindsdien zijn geen bruikbare
overzichtsstatistieken bijgehouden door het Ministerie van Arbeid). De
bouwsector kent de hoogste graad van vakbondsvertegenwoordiging met bijna
een derde van het totaal aantal werknemers. In deze sector domineert de
radicale vakbond SUNTRAC, aangesloten bij de onafhankelijke centrale CONUSI.
Opmerkelijk is de absolute afwezigheid van vakbonden in de belangrijke
financiële sector waar ruim 30.000 mensen emplooi vinden. In de publieke
sector mogen geen vakbonden worden opgericht: FENASEP bundelt associaties
van overheidspersoneel; deze federatie ijvert de laatste jaren voor formele
erkenning als vakbond.
4. Partners en projecten: organisatieopbouw, scholing en vorming van CMTC,
CGT en CGTP
4.1 Organisatie en participatie
De drie onderzochte partners van de CNV-Aktie Kom Over zijn betrekkelijk
jong. De CMTC (Costa Rica) is in 1994 opgericht en sindsdien een van de
belangrijkste confederaties in Costa Rica. Het is de opvolger van de CTC,
die op haar beurt in 1963 was opgericht. In 1996 kreeg de CMTC
rechtspersoonlijkheid. De CGT (Honduras) werd op 1 mei 1970 met steun van
CLAT opgericht. Het is de enige sociaal-christelijke bond in het land. De
CGT was sterk in het noorden (bananenmultinationals) en de (bij de CGT
aangesloten) UNC speelde een belangrijke rol bij de landhervormingen.
Gedurende de jaren 70 leed de vakcentrale onder repressie door het militaire
regime. In 1982 kreeg de CGT pas rechtspersoonlijkheid. De voorloper van de
CGTP (Panama) was de CIT. In 1985 zochten de secretaris-generaal en andere
bestuursleden toenadering tot het militaire regime. Dit had een interne
oppositie binnen de CIT tot gevolg, die uiteindelijk het pleit won. Dit
resulteerde in oprichting van de nieuwe centrale CGTP, in oktober 1989. De
CGTP is het sterkst vertegenwoordigd in de landbouw en de industrie en
heeft daarnaast in de onderwijssector een redelijke achterban.
De drie vakcentrales hebben een vergelijkbare organisatiestructuur, op vier
niveaus:
· Een nationaal congres (congreso nacional) van gedelegeerden van de
aangesloten organisaties dat met een tussenpoos van 3 jaar (CGTP) of 4 jaar
(CMTC en CGT) een week lang vergadert, de strategie bepaalt, beleidsplannen
aanneemt en leden van uitvoerende organen kiest en benoemt.
· Een nationale raad (consejo nacional of consejo de delegados) waarin
gedelegeerden van de aangesloten organisaties een of twee maal per jaar
vergaderen met het uitvoerend comité.
· Een uitvoerend comité (comité ejecutivo) van 17-20 leden dat frequent
vergadert en toezicht houdt op de uitvoering van het beleid en de dagelijkse
gang van zaken.
· Een dagelijks bestuur (equipo diario) of 'bureau' van 5-7 leden dat
verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken en de uitvoering van
het beleid.
Binnen het uitvoerend comité - of hoofdbestuur - en met name het dagelijks
bestuur bestaat een duidelijke verdeling van portefeuilles en
verantwoordelijkheden. Leden van deze organen zijn deels geheel of
gedeeltelijk in dienst van de centrales. De voorzitter of
secretaris-generaal geeft leiding aan het dagelijks bestuur en zit
vergaderingen van comité en raad voor. De CGT en de CGTP kennen daarnaast
aparte organen voor vrouwenbelangen en voor opleiding en vorming.
Bij de centrales zijn federaties en bonden aangesloten, laatstgenoemden zijn
ofwel lid van federaties ofwel direct bij de centrale aangesloten.
Federaties en bonden worden geleid door een bestuur waarvan de voorzitters
en andere kaders meestal een actieve rol spelen in de bestuurslichamen van
de centrales. De besturen maken een tamelijk horizontale en toegankelijke
indruk. Ook de relaties tussen centrale organen en kaders en activisten
binnen federaties en bonden is direct, open en gelijkwaardig, afgaande op de
interacties die de missie heeft kunnen observeren. Dit betekent in de
praktijk een behoorlijke mate van interne communicatie (soms ondersteund met
interne nieuwsbrieven en notities) en een redelijk tot goed gehalte van
interne democratie.
De CGT is op dit moment in een ingrijpend proces van reorganisatie
verwikkeld, waarbij de structuur van bonden en federaties op korte termijn
omgevormd moet worden tot een stelsel van zes aangesloten
sectororganisaties: industrie en maquila, boeren, onderwijspersoneel,
buurtbewoners, informele sector, coöperaties. Dit gaat niet in alle gevallen
even makkelijk: federaties en bonden neigen ertoe aan hun bestaande
organisatievorm te willen vasthouden. Voor de CGT is dit echter een
belangrijk middel om tot een brede, representatieve en slagvaardige
organisatie te komen.
Bij de drie bestudeerde centrales waren kaderleden van de aangesloten
organisaties waarmee wij spraken positief over het leiderschap van de
centrale. De politieke structuur van de CGT maakt een solide indruk,
waarbij ingebouwd is dat goed geschoolde leiders aan het roer van de
centrale staan. Door de structuur is communicatie met federaties en
aangesloten vakorganisaties en associaties goed mogelijk. Een voordeel is
dat in het gebouw van de CGT aangesloten federaties eveneens een ruimte
hebben. Ook de leden van bij de CGT aangesloten bonden maakten de indruk dat
zij zich gerepresenteerd voelden door de CGT en het als 'hun centrale' zien.
Het persoonlijk leiderschap van de secretaris-generaal van de CGTP is
zwaarwegend. Hij is bij alle facetten van het werk van de centrale
betrokken, maar zijn voornaamste rol lijkt te liggen in de representatie
naar buiten toe. Zijn opinie is veelvuldig te horen of lezen in de pers. Het
leiderschap van de secretaris-generaal lijkt soms prominenter te zijn dan de
CGTP als organisatie. Andere leiders en leden van de CGTP leken overigens
geen moeite te hebben met deze rol van de secretaris-generaal en bleken
zelf volop ruimte te hebben om zich aan de activiteiten te wijden.
4.2 Leden, contributie en zelffinanciering
De CMTC kon geen volledig overzicht verstrekken van het lidmaatschap. Men
spreekt van circa 45.000 betalende leden, waaraan de niet betalende leden
(boeren) toegevoegd zouden moeten worden. Men spreekt daarbij over 25.000 a
30.000 personen. De versterking van het zelffinancierend vermogen van de
CMTC lijkt vooralsnog een lastig te realiseren doelstelling. De CMTC voert
het beleid dat organisaties die geen quota's betalen hun plaats in het
Nationale Congres verspelen. Zonder afdracht is er geen stemrecht. Per bond
worden verschillende vormen van afdracht aan federaties en internationale
sectorale bonden gehanteerd. Hierover bestond met name bij de
gepensioneerden discussie, die niet aan CMTC af wilden dragen, maar aan
'hun' CLAT-sector. FECOTRA (informelen) zou van elk lid 100 colón per maand
ontvangen en hiervan 25 colón doorsluizen aan de CMTC. Groepen die weinig
middelen ter beschikking hebben worden enigszins ontzien.
Gegevens over het lidmaatschap van vakbonden zijn schaars in Honduras. Het
ministerie van Arbeid en de vakcentrales hebben zelf geen update van het
ledental. Volgens een telling van ILO in 1996 zou de CGT 22.156 leden
tellen. Dit aantal contrasteert sterk met de getallen die in
projectdocumenten door de CGT werden opgegeven (variërend tussen de 40.000
en 120.000). Vakbonden en federaties bepalen zelf het bedrag dat leden
moeten afdragen aan contributie. Alle federaties betalen per maand 1500
lempiras aan de CGT. Binnen federaties en in de centrale is in een aantal
gevallen sprake van vrijstelling van werknemers voor vakbondsactiviteiten
(in CAO's vastgelegd). De CGT ontvangt verder financiering van KAS, CESAL,
Bilance en CNV-Actie Kom Over, ten behoeve van opbouw en vorming. Het ruime
kantoor van de CGT, waar ook aangesloten federaties kantoor houden, werd in
1994 door de Hondurese regering geschonken. De financiële bijdragen van
externe donoren worden altijd via het CGT en in overleg met CLAT besteed.
Het is afzonderlijke bonden en federaties niet toegestaan om zelf
projectfinanciering te verwerven.
De CGTP beschikt over een lijst van aangesloten vakbonden, associaties en
federaties en geeft een indicatie van het ledental van de centrale (circa
35.000). Leden dragen de vakbondsbijdrage af aan de eigen bond, die op haar
beurt de federatie betaalt. De federatie dient de helft van deze bijdrage af
te staan aan de CGTP. Het is de missie onduidelijk in hoeverre contributies
daadwerkelijk betaald worden en hoeveel hiervan bij de CGTP terecht komt
(het CNV meldt dat federaties per lid betalen en daarom soms minder leden
opgeven ). Zorgwekkend is dat hetzelfde rapport meldt dat een plan tot
verhoogde zelffinanciering in 1999 op problemen stuitte, doordat het congres
dit afkeurde. In ons gesprek met het uitvoerend comité werd duidelijk dat de
leden hiervan zich er terdege van bewust zijn dat de ontwikkeling van een
strategie van zelffinanciering op termijn cruciaal is. De steun van KAS en
ICCO is inmiddels beëindigd en men realiseert zich dat men afhankelijk is
van de hulp van CNV-Actie Kom Over. Een concreet plan lijkt er momenteel
niet te zijn. De missie vermoedt dat er hierover nog steeds onenigheid
bestaat tussen het congres en het uitvoerend bestuur. Wellicht is dit een
punt waarop het CNV actiever voorwaarden zou dienen te stellen. Het is
vooralsnog onduidelijk in hoeverre de ambitie van de CGTP om op het terrein
waar het huidige kantoor staat nieuwbouw te plegen en daarvan een deel te
verkopen of verhuren inkomsten kan genereren als onderdeel van een
zelffinancieringsstrategie.
Samenvattend is het beeld van de ledenaantallen niet zeer accuraat en zijn
de perspectieven voor meer zelffinanciering uit contributieheffing weinig
bemoedigend. De contributies binnen traditionele bonden zijn laag en
afdracht naar federaties en centrale vindt niet altijd regelmatig plaats.
Aangeslotenen uit 'nieuwe sectoren' (met name boeren en wijkbewoners, zie
onder) worden bijna niet aan contributie onderworpen. De drie centrales
beamen het belang van een strategie op dit punt maar beschikken niet of
nauwelijks over concrete actieplannen. Soms zinspeelt men op mogelijke
opbrengsten uit sociaal-economische projecten zonder dat daarop concreet
zicht is. Diversificatie van donoren lijkt voor de CMTC en CGTP zo goed als
uitgesloten. In het geval van de CGT bestaat bij het bestuur het belang om
externe financiering centraal te coördineren. Men vreest voor desintegratie
indien aangesloten bonden of federaties zelfstandig donorgelden aanvaarden.
4.3 Organisatieopbouw en nieuwe sectoren
De drie bestudeerde vakcentrales beschouwen zich nadrukkelijk als brede
sociale bewegingen georganiseerd rondom de arbeidsproblematiek in ruime zin.
De CMTC, de CGT en in iets mindere mate de CGTP hebben een doelbewuste
strategie ingezet van het mobiliseren en incorporeren van zogeheten nieuwe
of niet-traditionele sociale categorieën: informele werkers (met name
ambulante verkopers), wijkbewoners, boerinnen, etnische groepen (alleen
expliciet binnen de CGT), gepensioneerden. Representanten van deze groepen
staan over het algemeen positief tegenover de deelname aan de centrales,
waarvan zij de organisatorische ondersteuning en de deelname aan
vormingsactiviteiten belangrijk vinden. De missie constateerde dat vooral de
incorporatie van informelen en boeren goed aansloot bij de conventionele
vakbondsstrategie. Voor wijkbewoners (CMTC en CGT) en gepensioneerden was
dit minder duidelijk vanwege het ontbreken van een direct verband met
arbeidsthema's.
Incorporatie van nieuwe sectoren betekent ook dat het nodig is een visie te
ontwikkelen op belangenbehartiging. De CGT is hier het verst mee gevorderd
op basis van het concept van de 'sociale economie'. Kleine producenten
hebben belangen op het gebied van toegang tot assets, krediet, markten, en
capacitering. Het leveren van dergelijke diensten veronderstelt echter het
opzetten van zogeheten 'productieve projecten' waarvoor tot op heden binnen
het VMP en de CNV-Actie Kom Over weinig plaats is ingeruimd. De CGT heeft
onlangs een stichting opgezet waarmee men productieve projecten wil gaan
entameren op basis van aan te trekken donorfinanciering.
Het gevaar dat gerichtheid op nieuwe sectoren ten koste gaat van de
organisatie van traditionele sectoren is niet geheel afwezig. Met name in
Costa Rica kon dit worden geconstateerd. Het besluit van de CMTC om de
organisatie van vakbonden in de particuliere sector voorlopig te staken, is
begrijpelijk maar de reactie van de CMTC om de directe
organisatieactiviteiten in de particuliere sector te staken, werd te weinig
gecompenseerd met lobby en campagne. De CMTC nam op dit gebied een t
afwachtende houding aan. De CMTC maakte kenbaar dat in reactie op de
problemen in de particuliere sector de nadruk op organisatievorming in
buurten gelegd werd. In dit opzicht is met name de uitbreiding naar de
informele sector belangrijk en succesvol geweest.
In Honduras lijkt dit probleem minder aanwezig te zijn. Evenwel, de
kaderleden van de regionale vestigingen van de CGT in San Pedro Sula en
Cholomá gaven aan door gebrek aan middelen in hun activiteiten beperkt te
worden. Gezien het relatieve succes onder ongunstige omstandigheden van het
opzetten van vakbonden in de maquila-sector is het van cruciaal belang dat
de CGT dit klassieke vakbondswerk niet verwaarloost. Mede op basis van de
middelen die CNV-Actie Kom Over beschikbaar stelde in de streek rond San
Pedro Sula is in 1995 begonnen met het organiseren van arbeiders in deze
sector. De CGT heeft (in juni 2001) 16 organisaties gevormd in deze zone.
Net zoals in Costa Rica is de organisatievorming in de maquila-sector
moeilijk. De missie bezocht het kantoor van de CGT in Cholomá en sprak er
met tientallen werknemers. Er waren op dat moment werknemers die zojuist hun
ontslag hadden gekregen, omdat de werkgever ontdekt had dat zij bezig waren
met het organiseren van een vakbond.
In Panama is de CGTP relatief het minst actief in het incorporeren van
nieuwe sectoren, met name binnen de informele sector. Organisaties van
wijkbewoners maken geen deel uit van de CGTP. In het jaar 2001 stelde de
CGTP het organiseren van werknemers in de particuliere dienstverlening,
transport, onderwijs en gezondheidszorg als prioriteit. Voorts zint men op
incorporatie van kanaalarbeiders en overheidspersoneel zodra de regelgeving
dit mogelijk maakt.
4.4 Scholing en vorming
De activiteiten op het gebied van opleiding, training en vorming (formación
y capacitación) speelt in alle vakcentrales een belangrijke rol voor het
versterken en uitbouwen van de centrale en de aangesloten organisaties. Het
model hiervoor is gebaseerd op de inzichten binnen CLAT: sociale en
organisatorische basisvorming, gevorderde vorming voor kaders en leiders
binnen de centrale en de opleidingen van CCT en CLAT (tot en met CLAT's UTAL
in Venezuela). De organisatie hiervan is redelijk in de CMTC en de CGTP,
en zelfs goed in de CGT. De inhoud bestrijkt een bepaalde combinatie van
vakbondsdoctrine en politiek en meer praktische aspecten. Dit laatste zou
meer nadruk kunnen krijgen hoewel het praktisch belang van deelname aan
scholing en vorming voor organisatie-opbouw en -versterking bij alledrie de
gesteunde vakcentrales kon worden vastgesteld. Het opzetten van nieuwe
bonden en het ontplooien van activiteiten werd steevast gedragen door
kaderleden die aan scholing en vorming hadden meegedaan.
De CGTP (Panama) heeft een redelijk goed systeem van vorming en scholing.
Het scholingswerk van de CGTP wordt door de scholingscommissie
gecoördineerd. Deze heeft twee belangrijke vormingsstructuren: de school van
sociale vorming (Escuela de Formación Social. EFOS) en het nationale
instituut voor sociale studie (Instituto Nacional de Estudios Sociales,
INES). EFOS richt zich op de basisvorming en INES op de midden en hogere
vorming. EFOS wordt door leden van de commissie een kweekvijver genoemd.
INES heeft twee soorten vervolgopleiding: een opleiding waarin kaders
onderricht worden in vorming en organisatie; vervolgens zijn er
mogelijkheden tot specialisaties voor specifieke doelgroepen. Aangesloten
vakbonden beslissen wie deel mogen nemen aan deze bijeenkomsten. Uit
gesprekken met vakbondsleden die hadden deelgenomen aan
scholingsbijeenkomsten van EFOS/INES bleek dat deze hogelijk gewaardeerd
werden. INES heeft in de afgelopen jaren actie ondernomen om trainers op te
leiden voor de EFOS. Gedurende twee jaar werden circa 15 vakbondsleden
voorbereid op hun taak als trainer. Een aantal van hen maakt inmiddels deel
uit van de vormingscommissie. Dit initiatief lijkt deel te zijn geweest van
een grotere CLAT-campagne waarover CNV in het verslag van de missie van 1995
rapporteerde.
De CGT heeft het scholingssysteem ver ontwikkeld, is hier zichtbaar trots op
en ziet een goed vormingssysteem als één van de voorwaarden van politieke
stabiliteit van de centrale. Het systeem kent grote gelijkenis met dat van
Panama en Costa Rica, maar is verder uitgewerkt en degelijk gedocumenteerd
en geadministreerd. Voor de uitvoering is het INES verantwoordelijk. Evenals
in Panama is het EFOS de basisvorming en bestaan er daarna vervolgcursussen.
Ook hier worden de vormings- en trainingsactiviteiten van de CGT zeer
gewaardeerd. De centrale beschikt met het CCDH over een uitstekende
faciliteit voor het verzorgen van cursussen en trainingen.
4.5 Gender
In het algemeen lijkt gender als expliciete doelstelling en prioriteit
binnen het beleid van de CNV-Actie Kom Over belangrijker te zijn dan binnen
dat van de drie centrales. Zo wordt er in het actieplan van de CMTC geen
aandacht aan specifieke gender-aspecten besteed. De tendens overheerst om
'geen onderscheid te willen maken' tussen mannen en vrouwen. Dit wordt ook
door vrouwen binnen de organisatie vertolkt. Tekenend was dat de vrouwelijk
voorzitter van FECOSEP zichzelf niet op de eerste plaats als 'vrouw' zag,
maar als iemand die om haar capaciteiten in het bestuur zat. Vier van de
negen leden van het dagelijks bestuur van FECOSEP zijn vrouw. Binnen het
dagelijks bestuur van de CMTC heeft men echter expliciet gekozen voor het
omzeilen van een gender-agenda. In plaats daarvan koos men voor een discours
gericht op 'de familie'.
Er is expliciete aandacht voor gender binnen het beleid van de CGT. Evenals
bij de CMTC in Costa Rica en de CGTP in Panama is een meerderheid van de
kaders man. De missie heeft vastgesteld dat vrouwelijke leiders binnen de
CGT een zelfstandige rol spelen en gerespecteerd worden. Daarnaast bereikt
de CGT onder meer via het werk in de maquila-zone een belangrijke
vrouwelijke doelgroep. De promotoren in San Pedro Sula waren beide vrouwen,
maar mannen nemen dikwijls het voortouw in vakbondsvorming. Het belang van
organisatievorming voor en door vrouwen alleen werd geïllustreerd door de
boerinnenbond FEHMUC. Deze federatie bundelt kleinschalige initiatieven van
plattelandsvrouwen die tot de armste segmenten van de rurale samenleving
behoren. FEHMUC hanteert geen expliciet verfijnd gender-discours maar voert
wel een aantoonbare praktijk van de organisatie van vrouwenbelangen op
platteland. Zij benadrukken daarbij zeggenschap en toegang tot hulpbronnen
(vooral land en krediet). Deelname binnen de CGT-structuur wordt positief
gewaardeerd door de vrouwen. Zij onderschreven het nut van trainingen en
vorming.
De CGTP heeft een redelijk sterk vrouwensecretariaat, dat op verschillende
manieren voor de belangen van de vrouwelijke werknemer ijvert. Zo zond de
CGTP een afgevaardigde naar de wereldwijde mars voor vrouwenrechten in
Washington, oefent men druk uit op de wetgeving ten aanzien van de
non-discriminatie van vrouwen en probeert men de vrouwelijke
vertegenwoordiging in de organisaties binnen de CGTP te vergroten. Wat dit
laatste betreft staan de zaken er redelijk voor: in 1997 was er één vrouw
lid van het uitvoerend bestuur, nu zijn het er zes. Het vrouwensecretariaat
neemt op actieve wijze standpunten in. In het algemene beleid van de CGTP is
er nog geen sprake van een expliciete gender-focus, die in alle
werkzaamheden terugkomt (hetgeen te maken zou kunnen hebben met het feit dat
de belangrijkste sectoren in de CGTP 'mannenbolwerken' zijn). Maar de rol
van vrouwen in de centrale is redelijk en de ruimte om op te komen voor
belangen van vrouwen is groot.
4.6 Interne monitoring
De interne monitoring van de projecten binnen de samenwerking met de
CNV-Actie Kom Over door de drie centrales is zwak, zo niet afwezig. Binnen
het korte bestek van de veldstudie was het niet goed mogelijk bevredigend
inzicht te krijgen in de rapportageroutines welke intern worden gebruikt. De
bestuurders en kaderleden van de CMTC en de CGTP zijn niet gewoon
projectmatige activiteiten te volgen op basis van nauw omschreven
doelstellingen die voortvloeien uit de eigen strategische visie en tevens
gekoppeld worden aan specifiek ingezette fondsen en menskracht. Zoals we al
in hoofdstuk 2 vaststelden is de rapportage aan CNV-Actie Kom Over soms
redelijk, vaker zwak, maar altijd reagerend op dringende verzoeken van
Nederlandse zijde. De CGT gaat explicieter om met reflectie op de eigen
strategische visie en de organisatorische implicaties daarvan. Monitoring
van het opleidingswerk (in de zin van registratie van activiteiten) vindt
daar wel plaats.
Deze constateringen moeten gezien worden tegen het licht van de beperkte
formele scholing en administratieve kennis onder de bestuurders en
kaderleden. Tegelijkertijd toonden de bestuurders van de drie centrales zich
zeer geïnteresseerd in de mogelijke versterking van de eigen rapportage- en
monitoringcapaciteit, als onderdeel van een algemene versterking van de
eigen strategische slagkracht.
4.7 Doelmatigheid en doeltreffendheid van de steun aan vakcentrales
In deze paragraaf gaan we kort in op de vraag naar de doelmatigheid en
doeltreffendheid van de strategieën en activiteiten van de gesteunde
vakcentrales. De doelmatigheid definiëren we als efficiëntie, de
expliciete en specifieke aanwending van middelen voor gestelde doelen,
alsmede de relatie tussen kosten en baten. De doeltreffendheid definiëren we
als effectiviteit, dat wil zeggen als het effect of de uitwerking van de
inspanning.
Doelmatigheid en doeltreffendheid van de gesteunde activiteiten is beter in
te schatten naarmate de activiteit duidelijker voldoet aan het
project-format: formulering van uitgangspunten en doelstellingen, daaraan
gekoppelde voortgangscriteria en resultaatomschrijving. Dit was het
duidelijkst het geval bij het project van de CGT ter versterking van
vakbondswerk in de maquila-sector, en bij de kleine projecten van de CMTC
gericht op versterking van de financiële en strategische planning van de
centrale. Deze laatste projecten, waarover ook een redelijke rapportage
beschikbaar was, kunnen als doelmatig en doeltreffend worden beoordeeld.
De vakbondsopbouw door de CGT in de Hondurese maquila is, zoals al eerder
geargumenteerd, van groot direct en strategisch belang gebleken. De
doelstellingen waren tevoren helder geformuleerd in termen van aantallen
bonden en aantallen af te sluiten collectieve contracten. In kwantitatieve
zin bleven de resultaten wellicht achter bij de tevoren gestelde doelen,
maar in kwalitatieve zin - mede gelet op de moeilijke omstandigheden binnen
de sector - zijn naar het oordeel van de missie belangrijke resultaten
geboekt. Deze resultaten betreffen niet alleen het vakbondswerk op
bedrijfsniveau maar ook de relatie tussen de CGT en de ondernemers in de
streek (zie ook hoofdstuk 5). De promotoren van het regionale team van de
CGT hebben met betrekkelijk weinig middelen veel werk verzet. We beoordelen
de doelmatigheid hiervan daarom als goed en de doeltreffendheid als redelijk
tot goed.
De brede multi-sectorele projecten van de drie vakcentrales, gekoppeld aan
activiteiten van scholing en vorming, zijn diffuser. In feite gaat het hier
om het algemeen functioneren van de centrales als coördinerende en
ondersteunende derdegraads-organisaties. Doelmatigheid van de ondersteuning
door de CNV-Actie Kom Over is moeilijk eenduidig vast te stellen daar het in
feite om begrotingssteun gaat. Deze middelen worden echter wel zichtbaar
gebruikt voor dit werk, sterker, ze zijn er een voorwaarde voor. De
doeltreffendheid beoordelen we in het algemeen als redelijk: de activiteiten
van de drie vakcentrales zijn zinvol voor organisatieopbouw en scholing, en
dit wordt binnen de aangesloten organisaties breed onderschreven. Bij de
doeltreffendheid van de ondersteuning van wijkorganisaties in Costa Rica en
Honduras plaatsen we een vraagteken.
4.8 Algemene appreciatie van de relatie CNV-Actie Kom Over en partners
De samenwerkingsrelaties tussen enerzijds de CNV-Actie Kom Over en anderzijds de Midden-Amerikaanse vakcentrales CMTC, CGT en CGTP zijn gebaseerd op het principe van internationale vakbondssolidariteit. Deze drie partners passen over het algemeen goed in de criteria en doelstellingen zoals de CNV-Actie Kom Over die de afgelopen jaren heeft geformuleerd. De drie bestudeerde centrales zijn open, democratisch, relatief politiek onafhankelijk en profileren zich als brede en innovatieve bewegingen. Er is inmiddels een prettige langjarige relatie opgebouwd, geschraagd door niet zeer frequente maar wel informatieve en hartelijke bezoeken van CNV-ers aan de partners. CNV-Actie Kom Over stelt daarbij een vraaggestuurde houding ten opzichte van de partners centraal. Deze praktijk botst echter op zogeheten 'kwaliteitseisen' met betrekking tot beleidsmatig werken (ook binnen het kader van het VMP), doelmatigheid en doeltreffendheid van activiteiten, en een systeem van beheer dat daarop is toegesneden. Gedurende de onderzochte periode (1995-2000) heeft de CNV-Actie Kom Over initiatieven genomen om dit te vertalen in de eigen procedures en in het hanteren van het project-format voor de beoordeling en ondersteuning van de activiteiten van de partners.
Het project stramien staat naar ons oordeel op gespannen voet met de manier
waarop de partner-vakcentrales in de praktijk opereren. Voor de drie
bestudeerde vakcentrales is steun van de kant van CNV-Actie Kom Over van
levensbelang voor het algemeen functioneren van de organisatie. Alleen dank
zij deze steun slagen zij erin activiteiten met betrekking tot
organisatieopbouw en vorming en training te blijven ontplooien. Zij zien
deze activiteiten in het algemeen als integrale bestanddelen van hun
functioneren. Als zodanig plaatsen zij dit binnen hun bredere strategie (te
zien als een proces), vastgesteld door het congres en bewaakt door raad en
comité. In de praktijk blijkt dat in algemene zin de doeltreffendheid van de
acties binnen die strategie wel kan worden onderschreven, maar dat zicht op
projectmatige doelmatigheid beperkt is.
In feite komt de steun die nu verleend wordt neer op begrotingssteun aan de
drie vakcentrales. De missie staat daar niet op voorhand kritisch tegenover.
Wij suggereren echter wel dat een eventueel formaliseren van het principe
van begrotingssteun afhankelijk wordt gemaakt van de versterking van de
interne beleidsmatige en monitoringcapaciteit van de partners. Daarbij dient
dan vastgesteld te zijn dat visie, strategie, beleid en actie van de
gesteunde vakcentrales op zinnige wijze invulling geven aan het
VMP-beleidskader.Het alternatief lijkt te zijn het duidelijker afbakenen van
te steunen projectmatige activiteiten zodat rationale, doel, middelen en te
verwachten uitkomsten eenduidig kunnen worden geformuleerd en gecontroleerd.
Het is de vraag of dit format voldoende aansluit bij de gegroeide praktijk,
de behoeftes en de competenties van de partners.
4.9 Samenvatting
CMTC, CGT en CGTP zijn relatief jonge vakcentrales met een
sociaal-christelijke oriëntatie en een pluralistische en democratische
grondslag. Deze vakcentrales bundelen bonden en federaties uit bijna alle
relevante economische en maatschappelijke sectoren (belangrijke
uitzonderingen zijn de particuliere sector in Costa Rica en de publieke
sector in Panama). De legitimiteit van de drie centrales ten opzichte van de
achterban is in zijn algemeenheid goed. De representativiteit in
kwantitatieve termen kan moeilijk ondubbelzinnig worden vastgesteld. Het
aantal geregistreerde leden bedraagt voor elk van de drie vakcentrales enige
tienduizenden. Er is nauwelijks zicht op het aantal aangeslotenen in
niet-traditionele sectoren zoals de informele sector, wijkbewoners, en
kleine boeren.De aangeslotenen behoren vrijwel onveranderlijk tot de armste
categorieën. Mede hierdoor zijn de mogelijkheden voor grotere
zelffinanciering van de vakcentrales tot nu toe beperkt gebleken.
De drie bestudeerde vakcentrales beschouwen zich nadrukkelijk als brede
sociale bewegingen georganiseerd rondom de arbeidsproblematiek in ruime zin.
De CMTC, de CGT en in iets mindere mate de CGTP hebben een doelbewuste
strategie ingezet van het mobiliseren en incorporeren van zogeheten nieuwe
of niet-traditionele sociale categorieën: informele werkers (met name
ambulante verkopers), wijkbewoners, boerinnen, etnische groepen,
gepensioneerden. De ondersteuning door de CNV-Actie Kom Over heeft daaraan
duidelijk bijgedragen. Vertegenwoordigers van deze groepen staan positief
tegenover het deel uitmaken van een vakcentrale. De centrales bezinnen zich
op strategieën om de belangen van deze categorieën beter te behartigen. De
CGT is daarmee het verst gevorderd, met als consequentie dat zij meer
aandacht wil besteden aan de ondersteuning van sociaal-economische
activiteiten van kleine producenten.
Activiteiten op het gebied van scholing en vorming zijn van groot belang
binnen het functioneren van de vakcentrales. Deze activiteiten versterken de
slagvaardigheid van kaderleden op het niveau van individuele bonden en
dragen bij aan de cohesie op het niveau van de vakcentrales.
De deelname van vrouwen aan het vakbondswerk is binnen de drie centrales en
de aangesloten organisaties behoorlijk, maar dit gaat niet gepaard met
uitgewerkte analyses en strategieën vanuit een expliciet genderperspectief.
De nadruk ligt op de gelijkwaardigheid van mannelijke en vrouwelijke
bestuurders en kaderleden en op de praktische belangen van werkende vrouwen
(ruim vertegenwoordigd in ondermeer de detailhandel, de boerensector en de
confectie-industrie).
Doelmatigheid en doeltreffendheid van de gesteunde activiteiten is beter in
te schatten naarmate de activiteit duidelijker voldoet aan het
project-format: formulering van uitgangspunten en doelstellingen, daaraan
gekoppelde voortgangscriteria en resultaatomschrijving. Dit was het
duidelijkst het geval bij het project van de CGT ter versterking van
vakbondswerk in de maquila-sector, en bij de kleine projecten van de CMTC
gericht op versterking van de financiële en strategische planning van de
centrale. Deze laatste projecten, waarover ook een redelijke rapportage
beschikbaar was, kunnen als doelmatig en doeltreffend worden beoordeeld. De
brede multi-sectorele projecten van de drie vakcentrales, gekoppeld aan
activiteiten van scholing en vorming, zijn diffuser. In feite gaat het hier
om het algemeen functioneren van de centrales als coördinerende en
ondersteunende derdegraads-organisaties. Doelmatigheid van de ondersteuning
door de CNV-Actie Kom Over is moeilijk eenduidig vast te stellen daar het in
feite om begrotingssteun gaat. Deze middelen worden echter wel zichtbaar
gebruikt voor dit werk, sterker, ze zijn er een voorwaarde voor. De
doeltreffendheid beoordelen we in het algemeen als redelijk: de activiteiten
van de drie vakcentrales zijn zinvol voor organisatieopbouw en scholing, en
dit wordt binnen de aangesloten organisaties breed onderschreven. In feite
komt de steun die nu verleend wordt neer op begrotingssteun aan de drie
vakcentrales. De missie staat daar niet op voorhand kritisch tegenover. Wij
suggereren echter wel dat een eventueel formaliseren van het principe van
begrotingssteun afhankelijk wordt gemaakt van de versterking van de interne
beleidsmatige en monitoringcapaciteit van de partners. Daarbij dient dan
vastgesteld te zijn dat visie, strategie, beleid en actie van de gesteunde
vakcentrales op zinnige wijze invulling geven aan het VMP-beleidskader.
5. Arbeid in onderhandeling: deelname aan overleg en onderhandelingen
Hoewel bevordering van deelname aan overleg en onderhandelingen niet tot de
expliciete doelstellingen van de door CNV-Actie Kom Over gesteunde projecten
behoorde, is dit toch een van de kernaspecten waaraan resultaten binnen de
doelstellingen van het VMP kunnen worden afgemeten. Deelname aan overleg en
onderhandelingen kunnen gezien worden als doel op zich in het licht van
VMP-doelstelling 'bevordering van actieve participatie en zeggenschap' en
als belangrijk middel voor onder andere het bereiken van VMP-doelstellingen
'verbetering van werk- en leefomstandigheden' en 'versterking van de
vakbeweging binnen een democratisch bestel'. De vraag naar de relatie tussen
vakbondsopbouw en bredere participatie stond in deze beleidsevaluatie
centraal. Daarom besteden we in dit hoofdstuk uitgebreid aandacht aan deze
thematiek.
In eerste instantie is hierbij van belang na te gaan in hoeverre zowel bij
de partner-vakcentrales als bij andere relevante actoren (in het bijzonder
andere vakbonden, werkgevers, en overheid) een visie bestaat over het belang
van dialoog en onderhandelingen en over de bereidheid daaraan een
constructieve bijdrage te leveren. Daarna maken we een onderscheid tussen
een drietal modaliteiten van overleg en onderhandelingen: deelname aan
zogeheten nationale platforms voor dialoog en consensus; specifieke overleg-
en onderhandelingssituaties op het niveau van de nationale sociale partners:
vakbeweging, werkgevers en overheid; en onderhandelingen op het niveau van
bedrijven en sectoren.
5.1 Visies op overleg en onderhandelingen
De drie onderzochte vakcentrales onderscheiden zich door hun expliciete
voorkeur voor een constructieve benadering van maatschappelijke vraagstukken
in het algemeen en arbeidskwesties in het bijzonder. Daarbij onderschrijven
ze het belang van dialoog en onderhandeling. Dit stelt de drie vakcentrales
in staat om, zij het ieder op hun eigen manier, een brugfunctie te vervullen
binnen het geheel van vakbondsorganisaties. De in het algemeen erkende
(partij)politieke onafhankelijkheid van de drie centrales droeg daar aan
bij. In het geval van de CMTC lijkt deze rol vooral gebaseerd op het
gematigde en op dialoog gerichte optreden van de voorzitter en de overige
leden van het Dagelijks Bestuur. De kracht van de CGT op dit vlak schuilt
met name in het prestige en de onafhankelijkheid van de organisatie en de
kwaliteit van leiderschap en strategische visie. De makelaarsrol van de
CGTP, tenslotte, lijkt in sterke mate te steunen op het persoonlijk charisma
van de voorzitter en het gemak waarmee hij zich beweegt ten opzichte van de
belangrijkste tegenhangers binnen vakbeweging en werkgevers. Dit laatste
wijst, zoals we al eerder opmerkten, op een zeker risico omdat zijn
persoonlijk charisma en impact het profiel van de CGTP als organisatie kan
overschaduwen.
Andere actoren binnen het krachtenveld van overleg en onderhandeling, met
name werkgevers, overheidsvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van
andere vakorganisaties, noemen de bereidheid tot consensus en een opbouwende
houding bij CMTC, CGT en CGTP. Werkgeversorganisaties in met name Costa Rica
en Honduras hebben over het algemeen een tamelijk negatief beeld van de
vakbeweging, maar maken voor de drie genoemde centrales een expliciete
uitzondering. Woordvoerders van de koepel van solidarismo-organisaties in
Costa Rica deden hetzelfde, ondanks hun verder tamelijk negatieve bejegening
van vakbonden.
De bereidheid tot dialoog en een opbouwende houding is echter niet
onvoorwaardelijk. In alledrie de landen zijn de bezochte vakcentrales bereid
om als de situatie daarom vraagt meer militante actievormen te kiezen
waarbij samengewerkt wordt met collega-vakbonden en andere maatschappelijke
organisaties. Recente voorbeelden hiervan waren de manifestaties in Costa
Rica tegen de privatisering van INE in 2000, protesten en stakingen tegen
tariefsverhogingen in het openbaar vervoer in Panama, en de harde
onderhandelingen tussen gezamenlijk optredende vakbonden enerzijds en
overheid en werkgevers anderzijds over de hervorming van de sociale
zekerheid in Honduras (het IHSS wordt, net als de zusterfondsen in de andere
twee landen tripartite bestuurd). Dit conflict was volop gaande ten tijde
van het bezoek van de missie en illustreerde de politieke vaardigheid van de
CGT-leiding.
Scepsis ten aanzien van dialoog kan gevoed worden door een ongeïnteresseerde
houding bij andere participanten. Het meest expliciet werd dit door de CMTC
aangegeven: de elites (werkgevers) zijn cynisch met betrekking tot arbeids-
en sociale vraagstukken, en de politiek trekt zich weinig aan van de
uitkomsten van dialoog. "Es una serenata para surdos" (Het is een serenade
voor doven) zoals de voorzitter het verwoordde. In Honduras werd door de CGT
een expliciet wantrouwen uitgesproken in de richting van NGO's. Dit
wantrouwen wordt gevoed door de inschatting dat NGO's vaak door de
internationale donorgemeenschap worden geparachuteerd en aldus makkelijk
ruimte innemen dankzij ruime middelen en technische expertise. Dit gaat
volgens de CGT ten koste van het mobiliserend vermogen. Eén voorbeeld werd
genoemd van een buitenlandse NGO die een bij de CGT aangesloten etnische
organisatie aan de noordkust wilde 'coöpteren' met steun op voorwaarde dat
zij de CGT zouden verlaten. Dit heeft kwaad bloed gezet bij de leiding van
de CGT die NGO's nogal eens als opportunistisch en elitair afschilderen.
5.2 Nationale dialoog en democratische verdieping
In Costa Rica en Honduras was of is recentelijk of nog steeds sprake van
institutionele processen van nationale dialoog die van belang waren voor de
vakbeweging. Tussen deze ervaringen in de twee landen bestonden echter grote
verschillen in vorm en resultaat.
In Costa Rica zette de huidige regering van Rodríguez Echeverría (PUSC) in
het eerste regeringsjaar (1998) een proces van Concertación Nacional
(Nationale Dialoog) in gang. Dit initiatief werd gesteund door onder
andere het UNDP dat over ruime ervaring beschikt met het opzetten van
dialoogforums. Het proces nam een groot deel van 1998 in beslag. Na rondes
van inventarisering en dialoog in sectorale of thematische commissies
moesten voorstellen gepresenteerd worden die konden worden omgezet in
voorontwerpen van wet. Voor de vakbewegingen waren vooral de thema's
werkloosheiduitkeringen, vakbondsvrijheid en salarispolitiek van belang.
Het proces van Concertación had van meet af aan een sterk overheidsgestuurd
en gecentraliseerd karakter. Dit was welhaast onvermijdelijk gezien de
betekenis voor de politieke agenda van de PUSC die in het proces een
instrument zag om de zich aftekenende parlementaire patstelling met de PLN
te doorbreken. Tekenend hiervoor was dat alle arbeidsthema's binnen de
dialoog werden ondergebracht in speciale zittingen van de Consejo Superior
del Trabajo (Hogere Arbeids Raad, CST), een tripartite orgaan dat door de
overheid wordt gecontroleerd (zie onder, 5.3). De perceptie vanuit de CMTC
was dat er weinig reële mogelijkheden voor een productieve dialoog waren. De
overheid (bij monde van de toenmalig coördinerend minister Danilo Chaverri)
vond de inbreng van de vakbeweging mager: "Ze waren wel actief maar slaagden
er niet in om aansluiting te vinden bij de doelstellingen van de
Concertación. Hun houding was niet negatief maar ze verwarden consensus met
unanimiteit." Het belangrijkste probleem van de Concertación was echter
de politisering. De wetsontwerpen die uit het proces naar voren kwamen
stuitten op tegenstand van de oppositie (PLN) in het parlement. Eén van die
voorstellen was (en is) de Wet op de Vakbondsvrijheid die tot doel heeft
vakbondsvorming in de privé-sector beter te beschermen. Tot op heden is
behandeling in het parlement om partijpolitieke redenen geblokkeerd. Toen de
Concertación haar politieke houdbaarheidsdatum had overschreden werd het
proces door de president gestopt. Scepsis binnen de vakbeweging, met name
ook CMTC, ten aanzien van dit type dialoog, was echter een blijvend
resultaat.
In Honduras biedt het Foro Nacional de Convergencia (Nationaal Forum voor
Ontmoeting, FONAC) een ander beeld. Ook dit forum werd sterk gestimuleerd
door de internationale donorgemeenschap en kan gezien worden als instrument
ter versterking van de civiele maatschappij binnen het
democratiseringsproces. FONAC werd al vanaf 1994 voorbereid en in 1998
ingesteld, volgend op het jaar waarin overheid, werkgevers en vakbeweging
een breed sociaal akkoord overeenkwamen. Het doel van FONAC is een permanent
platform te bieden voor een brede deelname van maatschappelijke organisaties
als tegenwicht tegen de politieke hegemonie van de twee grote partijen.
Hoewel FONAC een actieve deelname kent van de kant van de overheid (de
president zit de algemene assemblee van het Forum voor) is de samenstelling
pluriformer (de voorlaatste uitvoerend secretaris was bijvoorbeeld een
prominent lid van de kleine Christen-democratische partij) en de werkwijze
autonomer. FONAC consulteert op lokaal en regionaal niveau via
deelassemblees. De thema's waarmee het Forum zich bezighoudt zijn van
algemeen maatschappelijk belang: onderwijs, openbare veiligheid, milieu. Ook
in het geval van FONAC moeten de studies en voorstellen uiteindelijk via
wetsontwerpen het parlement bereiken. Het is denkbaar dat deze voorstellen
stranden in het politieke moeras, maar FONAC is door haar relatieve
autonomie en mobiliserend vermogen in staat om publieke druk te blijven
uitoefenen. In het geval van het nationaal plan voor duurzame bosbouw werden
de strategische aanbevelingen echter door de politiek terzijde geschoven,
naar zeggen ten faveure van de belangen van enkele grote houtmaatschappijen.
De vakbonden doen actief mee, met name ook CGT, maar deze lijkt minder
affiniteit te hebben met de thema's zoals tot nu toe door het Forum aan de
orde zijn gesteld. Op regionaal niveau doen echter wel aan de CGT verbonden
organisaties mee, zoals de boerenvrouwen van FEHMUC bij thema's zoals
landhervorming. Volgens vakbondsonderzoeker Mario Posas kan FONAC een
belangrijke ruimte voor beleidsparticipatie voor de vakbeweging zijn, maar
ontbreekt het haar aan technische expertise om een groter stempel op het
proces te drukken. Deze inschatting werd ook binnen de coördinatie van
FONAC geuit. CGT speelt een actievere rol in de recent opgezette Consejo
Hondureño del Sector Social de la Economia (Hondurese Raad voor de Sector
van de Sociale Economie, COHDESSE). Deze raad beoogt een tegenhanger te
worden van de werkgeverskoepel COHEP door kleinschalige producenten,
associatieve bedrijven en coöperaties te vertegenwoordigen en te
ondersteunen. Voor de CGT past dit in de strategie om dergelijke producenten
te incorporeren en te bedienen met steun voor productieve projecten.
COHDESSE participeert ook in FONAC.
In Panama is geen sprake geweest van georganiseerde dialoog van dit type.
Hoewel de koepel van vakorganisaties CONATO alsook de Fundación del Trabajo
(zie onder, 5.3) deelnemen aan de Asemblea de la Sociedad Civil wordt deze
rol als tamelijk marginaal afgeschilderd en is deze assemblee vooral een
zaak van overheidsgezinde NGO's. Soortgelijke gremia in Honduras (Foro
Ciudadano, Interforos) kunnen evenmin op veel enthousiasme van de kant van
de vakbeweging rekenen. Multipartite samenwerking vindt in Panama wel plaats
binnen het beheer van semi-publieke instellingen zoals de sociale kas (CSS)
en de Administración Regional Interoceánica (ARI), een soort Treuhand die
tot taak heeft de bezittingen binnen de voormalige kanaalzone te verkopen.
De secretaris-generaal van de CGTP is lange tijd bestuurslid van dit orgaan
geweest.
Samenvattend kunnen we stellen dat nationale dialogen een rol kunnen spelen
in versterking van de democratie. De bestudeerde vakcentrales erkennen deze
rol ook en zijn bereid geweest, althans in Costa Rica en Honduras, om er aan
deel te nemen. Belangrijke obstakels voor succesvolle deelname kunnen echter
zijn het gebrekkige perspectief voor effectiviteit van de dialoog (zoals in
Costa Rica) of technische of strategische lacunes binnen de vakbeweging zelf
(zoals in Honduras).
5.3 Werknemers, werkgevers, overheid: bi- en tripartite overleg
Het algemene probleem van de grote afstand tussen sociale partners en de politieke partijen zou het belang dat sociale partners hebben bij een gezamenlijke dialoog kunnen versterken. Overleg en streven naar consensus over strategische thema's in een bipartite context kan er toe bijdragen dat deze thema's een groter gewicht in de schaal leggen.
In Panama zijn specifieke bi- en tripartite overlegconstructies van groter belang dan grote nationale dialogen. De belangrijkste twee organen in dit verband zijn de Consejo Nacional de Trabajadores Organizados (Nationale Raad van Georganiseerde Arbeiders, CONATO) en de Fundación del Trabajo (Stichting van de Arbeid, FT). CONATO werd oorspronkelijk in 1973 door de militaire regering van Torrijos opgericht om greep op de vakbeweging te krijgen door het scheppen van een eenheidsvakcentrale. Dit mislukte en sindsdien functioneert CONATO als een onafhankelijke coördinerende instantie van acht vakcentrales (hoewel het apparaat gefinancierd wordt uit een speciale belasting door de overheid). CONATO streeft naar het bereiken van consensus binnen de vakbeweging over belangrijke sociaal-economische beleidsthema's, maar schuwt ook in voorkomende gevallen meer militante actie niet. Alhoewel CONATO zelf aangeeft goede toegang tot de staat te hebben en succes te hebben geboekt, onder meer bij de hervorming van de Arbeidswet in 1995, lijkt er toch een kloof te bestaan tussen vakbondsstandpunten en de politiek. De huidige vice-minister van Arbeid sprak zijn scepsis uit over het constructieve gehalte van de vakbeweging in het algemeen hoewel het niet meedoen aan CONATO van de radicale CONUSI en haar bouwbond SUNTRAC daar debet aan kan zijn. De vice-minister was ook van mening dat vakbeweging en ook de FT hun achterban hadden misleid met de hervorming van de Arbeidswet in 1995. Het bipartite bereikte akkoord werd vervolgens door de politiek (lees de toenmalige PDR-regering en parlementariërs, opponenten van de huidige Arnulfista-regering) terzijde geschoven.
In Panama zien CONATO en de werkgeversorganisatie CONEP elkaar als
natuurlijke overlegpartners. Volgens woordvoerders van COHEP is het beter
dat kapitaal en arbeid het eens worden om pas daarna de politiek op te
zoeken. In de huidige situatie in Panama zou het opzetten van tripartite
structuren leiden tot politisering en ineffectiviteit. Dit brengt ons bij de
FT. De FT ziet zichzelf als een unieke instantie voor onafhankelijk
bipartite overleg tussen de sociale partners. De FT bestaat sinds 1993 als
overlegorgaan van werknemers en werkgevers en houdt zich bezig met
werkgelegenheid, scholing, arbeidsbemiddeling, en internationaal
proselitisme. De missie plaatst echter vraagtekens bij de relevantie en
effectiviteit van dit orgaan (waar de CGTP overigens een geaccepteerde
plaats in inneemt). De FT werkt op basis van strikte consensus, en neemt
geen conflictieve thema's in behandeling. In de FT zittende
vertegenwoordigers van de deelnemende organisaties (werkgevers, o.a. CONEP,
een aantal vakbonden waaronder enkele centrales, de associatie van
overheidspersoneel, en een waarnemer van de overheid) zijn gewoon elkaar te
coöpteren. Werknemers- en werkgeversvertegenwoordigers oefenen in harmonie
duo-functies uit: een gedeeld voorzitterschap, secretarisschap,
penningmeesterschap, enzovoort. De individuele representanten zijn nog nooit
gewisseld, naar zeggen van de co-voorzitster "uit voorzichtigheid, om de
identiteit te bewaren". Zelf geeft de FT aan beperkingen in haar
effectiviteit te zien als gevolg van een gebrek aan personele en financiële
middelen. Het komt de missie echter voor dat het bijkans rituele karakter en
de onzichtbaarheid van de FT in het openbare leven daar debet aan is.
Belangrijke knelpunten vanuit arbeids- en vakbondsperspectief worden niet
opgepakt: verbod op vakbonden in de publieke sector, restricties op
vakbondsactiviteiten bij het kanaal en in de banksector. Ook COHEP meent dat
alleen secundaire ('sociale') themas's behandeld worden, en niet vanuit
werkgeversperspectief centrale kwesties als flexibilisering van de
arbeidswetten of fiscale hervormingen.
In Costa Rica heeft de CMTC recentelijk gekozen voor een strategie van
bipartite overleg met de verenigde ondernemersbonden (UCCAEP). Dit heeft tot
een positievere opvatting bij de laatste over de CMTC geleid. Voor de CMTC
is het een consequentie van de onvrede met de tot voor kort in Costa Rica
toonaangevende openbare instellingen. Organen zoals de Ombudsman (Defensoría
de los Habitantes) of de Constitutionele Kamer van het gerechtshof hebben
voor de CMTC hun prestige goeddeels verloren. De CMTC heeft onlangs het
initiatief genomen om het bipartite overleg met UCCAEP te formaliseren door
drie overlegthema's te formuleren: werkgelegenheid, onderwijs, en
economische politiek. De bedoeling is om pas met uitgewerkte standpunten
gezamenlijk het openbaar debat in te gaan. Men hoopt aldus de stagnatie van
een formeel en door de staat gecontroleerd tripartite-orgaan als de CST te
doorbreken.
De CST op haar beurt heeft op papier wel een strategische rol, maar de
praktijk lijkt vooral te bestaan uit bureaucratische controle, gebrek aan
middelen, en een onderhandelingsagenda die volledig afhangt van het
politieke humeur van de minister van Arbeid.
Een bipartite initiatief buiten de staat om lijkt in deze situatie
veelbelovend, maar de vakbeweging, in casu de CMTC, lijkt vooralsnog
terughoudend in het agenderen van het meest prangende probleem in deze
relatie: de schending van vakbondsrechten binnen de particuliere sector. De
CMTC geeft aan pas op dit vlak initiatieven te willen ontplooien als de
langverbeide wet op de vakbondsvrijheid (vrucht van de Concertación van
1998) is aangenomen. De ondernemers daarentegen doen alsof ze van de prins
geen kwaad weten. De afwezigheid van de bonden in de particuliere sector is
volgens hen het gevolg van hun gebrek aan slagvaardigheid en hun onvermogen
een aantrekkelijk alternatief voor het solidarismo te bieden. Tegen de
achtergrond van het wantrouwen onder ondernemers ten opzichte van de
vakbeweging in het algemeen mag het initiatief van CMTC (waar ook
collega-bond CTRN aan meedoet en het UNDP steun aan verleent via het Estado
de la Nación-project) echter hoopvol genoemd worden.
In Honduras was de ruimte voor bipartite overleg op nationaal niveau tot
voor kort beperkt. De verhouding tussen de meestal op een lijn zittende
vakcentrales en de werkgeverscentrale COHEP is aan conjuncturele
schommelingen onderhevig maar lijkt momenteel te worden gedomineerd door
relatief wantrouwen en afstandelijkheid. De CGT en met name haar voorzitter,
heeft toch een degelijke reputatie, maar de ondernemers menen dat de
vakbonden als groep snel neigen tot radicalisme en onbuigzaamheid. De
CGT op haar beurt kiest er voor om het particularisme en het manifeste
gebrek aan visie van de COHEP krachtig tegemoet te treden. De politieke
slagvaardigheid en het prestige van CGT en zijn secretaris-generaal zijn
daarbij belangrijke hulpbronnen. CGT vindt hierin momenteel steun van de
minister van Arbeid. De sociale partners hebben zich echter wel uitgesproken
voor het institutionaliseren van tripartite overleg met de oprichting van de
Consejo Economico y Social (Sociaal-economische Raad, CES). Deze raad is al
bij wet ingesteld en staat op het punt van beginnen. De bedoeling is dat de
CES als verplichte adviesinstantie voor de regering gaat functioneren. De
CGT zou gebaat zijn bij het structureel versterken van haar strategische en
technische expertise ten aanzien van sociaal-economische vraagstukken om
adequaat in de CES te kunnen deelnemen.
Op regionaal en sectoraal niveau heeft zich in Honduras een interessante bi-
en tripartite configuratie ontwikkeld in de zone van de maquila. Daar doet
zich een ambivalente verschijnsel voor. Aan de ene kant zien we obstinaat en
repressief gedrag van individuele confectieondernemingen en beheerders van
industrieparken tegenover vakbonden of pogingen deze op te richten.
Anderzijds hebben de bonden en de ondernemers Asociación Hondureño de la
Indústria Maquiladora (AHIM) regelmatig overleg en trachtten zij te
bemiddelen in specifieke arbeids- of vakbondsconflicten in het gebied. De
CGT heeft hier een voortrekkersrol in gespeeld. De laatste jaren is het
vertrouwen tussen de regionale equipe van de CGT en de maquila-ondernemers
langzaam toegenomen. In voorkomende gevallen bemiddelt de regionale
vertegenwoordiging van het ministerie van Arbeid, maar deze
vertegenwoordiger meent dat dit overleg op reguliere basis plaats zou moeten
vinden. Echter, zowel bij de vakbonden als bij de ondernemers heersen nog
elementen van onderling wantrouwen. Woordvoerders van de AHIM gaven aan
afwezigheid van bonden toch te prefereren ondanks hun moderne op dialoog
gericht discours dat zich onder meer uitte in belangstelling voor
CAO-onderhandelingen op sectoraal niveau. Ook de positie van de
representant van het ministerie is niet vrij van ambiguïteiten: volgens de
ondernemers steunt deze de bonden, maar volgens de bonden laten de
inspecteurs van het ministerie zich intimideren of afkopen door de eigenaren
van de ZIP's. De balans binnen de maquila-sector van San Pedro Sula en
naburige plaatsen lijkt echter positief, in belangrijke mate dankzij het
pionierswerk en de doordachte strategie van de regionale CGT.
Samenvattend merken we op dat bestaande vormen van tripartite-overleg weinig
rendement lijken te hebben door de kloof tussen sociale partners en politiek
of door ritualisering en bureaucratisering. Beginnende vormen van
bipartite-overleg tussen vakbeweging en ondernemers lijkt alleen kansrijk
indien participanten niet gevoed worden met wederzijds wantrouwen en uitgaan
van een constructieve benadering. Daarnaast is de relevantie van dit type
overleg alleen gediend met het aansnijden van fundamentele vraagstukken
zoals bijvoorbeeld het probleem van de vakbondsrechten in de particuliere
sector in Costa Rica.
5.4 Collectieve onderhandelingen en contracten op bedrijfs- en sectorniveau
De voortgang die door de CGT bereikt is in het organiseren van vakbonden op bedrijfsniveau binnen de maquila-sector is een interessant voorbeeld van succesvolle organisatieopbouw binnen een belangrijke industriële sector heeft ruimte gecreëerd voor directe belangenbehartiging van industriearbeidsters en -arbeiders door middel van collectieve onderhandelingen over de arbeidscontracten en -voorwaarden.
De CGT is sinds 1995 actief in de maquila-zone rond San Pedro Sula. De CGT
ondersteunt de oprichting en legalisering van vakbonden in afzonderlijke
bedrijven en het onderhandelingsproces over collectieve contracten (CAO).
Naar zeggen van vertegenwoordigers van de regionale kantoren van de CGT in
San Pedro Sula en Cholomá is deze strategie relatief succesvol gebleken.
Aanvankelijk koos de CGT in de maquila voor een tamelijk radicale
benadering, maar omdat dit weerstand opriep is men van koers veranderd. Men
koos voor een benadering die "resultaten" moest opleveren op basis van een
"gematigde en constructieve" (moderado y propositivo) aanpak. Dit heeft de
afgelopen paar jaar in enkele bedrijven succes gehad (in 5 van de 16
bedrijven waar de CGT een vakbond heeft weten te organiseren). Hoewel
dit in kwantitatieve zin bescheiden lijkt benadrukken de kaders en adviseurs
van de CGT het strategische belang. Het geeft de bond een voet tussen de
deur bij de wantrouwige en vaak vijandige ondernemers in de maquila. Het
heeft bijgedragen aan een beter en regelmatiger contact tussen bonden en
werkgevers in deze zone.
De lokale vakbondskaders van de CGT in de maquila-sector benadrukken het
belang van technische/juridische ondersteuning en het politieke gewicht van
de vakcentrale voor hun werk. De juridisch adviseurs hebben echter weinig
invloed op het verloop van de onderhandelingen; het politieke gewicht van de
centrale kan impasses doorbreken. Hierbij zijn bi- en tripartite contacten
van belang.
De betrekkelijk langzame voortgang van het vakbondswerk in de maquila is te
wijten aan het reeds genoemde wantrouwen bij ondernemers en aan de concrete
obstakels die door eigenaren van fabrieken en van ZIP's worden opgeworpen
tegen het vakbondswerk. Het vakbondswerk wordt daarnaast bemoeilijkt door de
aard van de industrietak zelf. Arbeiders zijn overwegend jong, vrouw en niet
of laag opgeleid. Er is sprake van een sterk verloop binnen de afzonderlijke
bedrijven. Maquila-fabrieken opereren in een permanent proces van
'rationalisering' onder druk van de concurrentie en de fluctuaties van de
Noordamerikaanse afzetmarkt. Dit bemoeilijkt het vakbondswerk op twee
cruciale punten: lonen en arbeidszekerheid.
Zogeheten reorganisatieontslag wordt volgens de CGT gebruikt als voorwendsel
om vakbondsactivisten te ontslaan. Tijdens een bijeenkomst die de missie had
met enkele tientallen arbeiders en arbeidsters in het CGT-kantoor te Cholomá
gaven de aanwezigen hiervan een aantal voorbeelden en toonden zij exemplaren
van ontslagbrieven. In de praktijk is het moeilijk om in deze sector door
werkgevers gebruikte ontslaggronden , zoals bedrijfsconjunctuur of
reorganisatie, aan de kaak te stellen.
De reikwijdte van de CAO's in de maquila-sector strekt zich uit tot
beloning, secundaire arbeidsvoorwaarden, vakbondsvrijheid en faciliteiten
voor de vakbondsleiding. Er lijkt weinig ruimte te zijn voor specifieke
gender-aspecten hoewel één van de CGT-activisten vrouw is en zij een
bijzonder actieve en doortastende manier van optreden etaleert.
Ook in Panama is de missie het belang van CAO-onderhandelingen duidelijk
geworden. Wij spraken met werknemers in het particuliere onderwijs, de
confectie-industrie en de detailhandel. CAO's in deze sectoren regelen
salariëring en elementaire secundaire arbeidsvoorwaarden. Betrokken
vakbondskaders wijzen ook op het belang van collectieve onderhandelingen
voor het vertrouwen tussen werknemers en directie. De CGTP biedt waardevolle
steun middels advisering en trainingen.
In het algemeen zijn collectieve onderhandelingen van belang omdat ze een
concreet doel van vakbondsvorming en -activisme zijn. Het versterkt het
belang van werknemers om lid te worden, bevordert participatie, en draagt
bij aan waardigheid en respect; arbeiders zien zich als gelijkwaardige
partner van de ondernemer of directie. Een belangrijke beperking - die deels
te maken heeft met de traditie van vakbondsvorming en de wettelijke
bepalingen terzake - is de afwezigheid van collectieve onderhandelingen en
contracten op sector- of bedrijfstakniveau. CAO's moeten nu vaak moeizaam
van bedrijf tot bedrijf uitonderhandeld worden hetgeen een grote inspanning
van de betrokken kaders en adviseurs eist. Met name de maquila-sector in
Honduras lijkt zich goed te lenen voor collectieve onderhandelingen op het
niveau van de bedrijfstak. De sectorondernemers beschikken ook over een
brancheorganisatie die dat mogelijk zou maken. In het interview van de
missie met de leiding van AHIM gaf deze laatste aan in principe open te
staan voor zo'n benadering.
Het belang van directe onderhandelingen ten behoeve van de zogeheten nieuwe
sectoren: ambulante verkopers, boeren, wijkbewoners, gepensioneerden, is
meer diffuus. In Costa Rica constateerde de missie een actieve houding van
bonden en federatie van straatverkopers in San José. Met steun van de CMTC
onderhandelden zij met de gemeentelijke autoriteiten over standplaatsen, de
kwaliteit van kraampjes, en de voorwaarden om naar een centrale markt te
verhuizen. Ook openbare veiligheid is een belangrijk gespreksthema.
Onderhandelingen ten behoeve van kleine boeren betreffen vooral de
toekenning van microkrediet, terwijl wijkbewoners met lokale autoriteiten en
instanties overleggen over voorzieningen in de buurten, vooral in Costa Rica
en Honduras. Hier zijn de CMTC en de CGT nog zoekende naar een duidelijke
strategie voor de behartiging van bewonersbelangen.
Belangrijke sectoren waar collectieve onderhandelingen niet van de grond komen zijn de overheidssectoren in Costa Rica en Panama, de hele particuliere sector in Costa Rica, en de banksector in Panama.
Samenvattend constateren we dat onderhandelingen op bedrijf- of sectorniveau
een belangrijk aspect van het vakbondswerk zijn. Ze bedienen het directe
belang van de leden en bieden goede aanknopingspunten voor de uitbouw van
vakbonden aan de basis en voor de relatie tussen bonden, federaties en
centrales. De inhoud van veel CAO's is nog tamelijk elementair maar dit komt
ook door het recente karakter van deze initiatieven en door de negatieve
conjunctuur in sommige bedrijfstakken. In zijn algemeenheid is er aanleiding
de gender-aspecten van collectieve onderhandelingen sterker te benadrukken.
Zorgelijk is het ontbreken van mogelijkheden voor collectieve
onderhandelingen in een aantal sectoren (overheid en markt) in Costa Rica en
Panama.
5.5 Samenvatting
Hoewel bevordering van deelname aan overleg en onderhandelingen niet tot de
expliciete doelstellingen van de door CNV-Actie Kom Over gesteunde projecten
behoorde, is dit toch een van de kernaspecten waaraan resultaten binnen de
doelstellingen van het VMP kunnen worden afgemeten. Deelname aan overleg en
onderhandelingen kunnen gezien worden als doel op zich in het licht van
VMP-doelstelling 'bevordering van actieve participatie en zeggenschap' en
als belangrijk middel voor onder andere het bereiken van VMP-doelstellingen
'verbetering van werk- en leefomstandigheden' en 'versterking van de
vakbeweging binnen een democratisch bestel'. De vraag naar de relatie tussen
vakbondsopbouw en bredere participatie stond in deze beleidsevaluatie
centraal.
De drie onderzochte vakcentrales onderscheiden zich door hun expliciete
voorkeur voor een constructieve benadering van maatschappelijke vraagstukken
in het algemeen en arbeidskwesties in het bijzonder. Daarbij onderschrijven
ze het belang van dialoog en onderhandeling. Dit stelt de drie vakcentrales
in staat om, zij het ieder op hun eigen manier, een brugfunctie te vervullen
binnen het geheel van vakbondsorganisaties. De in het algemeen erkende
(partij)politieke onafhankelijkheid van de drie centrales droeg daar aan
bij. In dit hoofdstuk analyseerden we de deelname van de gesteunde
vakcentrales aan dialoog, overleg en onderhandelingen op drie niveaus: het
macro-niveau van veelal tripartite of multipartite dialoog in het kader van
het de versterking van democratie en nationale consensus op
sociaal-economisch terrein; tri- en bipartite overleg over strategische
vraagstukken tussen vakcentrales en werkgevers; en directe onderhandeling
over arbeidsvoorwaarden tussen sectorale vakbonden en ondernemingen, met
name in het kader van collectieve contracten.
Nationale dialogen kunnen een rol spelen in versterking van de democratie.
De bestudeerde vakcentrales erkennen deze rol ook en zijn bereid geweest,
althans in Costa Rica en Honduras, om er aan deel te nemen. Belangrijke
obstakels voor succesvolle deelname kunnen echter zijn het gebrekkige
perspectief voor effectiviteit van de dialoog (zoals in Costa Rica) of
technische of strategische lacunes binnen de vakbeweging zelf (zoals in
Honduras).
Bestaande vormen van tripartite-overleg over arbeidsvraagstukken in de drie
landen hebben weinig rendement door de kloof tussen sociale partners en
politiek of door ritualisering en bureaucratisering. Beginnende vormen van
bipartite-overleg tussen vakbeweging en ondernemers lijkt alleen kansrijk
indien participanten niet gevoed worden met wederzijds wantrouwen en uitgaan
van een constructieve benadering. Daarnaast is de relevantie van dit type
overleg alleen gediend met het aansnijden van fundamentele vraagstukken
zoals bijvoorbeeld het probleem van de vakbondsrechten in de particuliere
sector in Costa Rica.
Onderhandelingen op bedrijf- of sectorniveau vormen een belangrijk aspect
van het vakbondswerk. Ze bedienen het directe belang van de leden en bieden
goede aanknopingspunten voor de uitbouw van vakbonden aan de basis en voor
de relatie tussen bonden, federaties en centrales. De inhoud van veel CAO's
is nog tamelijk elementair maar dit komt ook door het recente karakter van
deze initiatieven en door de negatieve conjunctuur in sommige
bedrijfstakken. In zijn algemeenheid is er aanleiding de gender-aspecten van
collectieve onderhandelingen sterker te benadrukken. Zorgelijk is het
ontbreken van mogelijkheden voor collectieve onderhandelingen in een aantal
sectoren (overheid en markt) in Costa Rica en Panama.
6. Conclusies en aanbevelingen
6.1 Conclusies
Beleid, beheer, monitoring
1. In 2000 zijn de beleidsdoelstellingen van CNV-Actie Kom Over voor Latijns
Amerika in een nota neergelegd. Deze nota omvat een groot aantal
doelstellingen op verschillende terreinen. Deze doelstellingen sluiten in
het algemeen goed aan bij de beleidsuitgangspunten van het VMP. Het aantal
expliciet geformuleerde doelstellingen is echter groot en er laten zich geen
duidelijke centrale speerpunten of doelstellingenhiërarchie onderscheiden.
De doelstellingen zijn ook niet vertaald naar expliciete criteria voor de
beoordeling en selectie van voorgestelde projecten.
2. De beoordeling en goedkeuring van projecten zijn in de meeste gevallen
vraaggericht, hoewel CNV-Actie Kom Over soms een pro-actieve rol speelt. In
de bestudeerde projectdossiers zijn de meeste van de beleidsdoelstellingen
expliciet of impliciet terug te vinden.
3. De gesteunde projecten in de drie landen betreffen hoofdzakelijk
organisatieopbouw (uitbreiden en versterken van de bij de betreffende
centrale aangesloten bonden en federaties), scholing en vorming van leiders,
kaders en leden (vaak ter ondersteuning van organisatieopbouw). Binnen deze
projecten is soms op bedrijfsniveau sprake van het ondersteunen van
bipartite onderhandelingen ten behoeve van CAO's maar niet van het
bevorderen van algemene politiek-economische en sociale overlegstructuren.
De relevantie van de doelstellingen van de gesteunde activiteiten is in het
algemeen goed.
4. De dossiers bieden in de meeste gevallen slechts beperkt in zicht in de
concrete activiteiten en resultaten van de gesteunde projecten en in de
doelmatigheid en doeltreffendheid daarvan. De belangrijkste redenen daarvoor
lijken de beperkte registratie en (analytische) rapportagecapaciteiten van
de partnerorganisaties te zijn. Dit wordt weerspiegeld in de beperkte mate
waarin het beheersproces van CNV-Actie Kom Over inhoudelijke en op
resultaatmeting gerichte monitoring mogelijk maakt. CNV-Actie Kom Over (en
het Ministerie) zijn zich hiervan bewust en CNV-Actie Kom Over heeft
recentelijk stappen gezet of zal deze nog zetten om de inhoudelijke
monitoring te versterken (evaluatie-adviestrajecten, het expliciteren van
inhoudelijke criteria voor de projectrapportage). De financiële en
formeel-procedurele aspecten van het beheersproces zijn adequaat.
Context en opportuniteit van de samenwerking
5. De algemene sociaal-economische situatie in de drie bestudeerde landen is
aan snelle veranderingen onderhevig. Deze veranderingen vloeien voort uit
processen van globalisering, liberalisering en structurele aanpassing. Er is
sprake van een verminderd belang van de publieke sector, van toenemende
politieke druk op gevestigde arbeidsrechten en sociale voorzieningen, en van
een verplaatsing van de dynamiek van werkgelegenheid naar de marktsector en
de informele sector.
6. Dit betekent dat steun aan vakbonden in de drie landen in hoge mate
opportuun is. De aangegeven tendenties dragen in potentie bij aan
economische en sociale fragmentering waartegen vakbondsorganisaties
tegenwicht willen bieden. Daarnaast is (in Panama en Honduras) sprake van
een recent proces van democratische consolidering na relatief lange periodes
van autoritaire regimes. Dit proces is nog fragiel en is gebaat bij sterke
en gewortelde organisaties binnen de civiele maatschappij. In Costa Rica is
weliswaar al lang sprake van een geconsolideerde democratie en een
incorporerende verzorgingsstaat, maar dit model staat onder druk. De civiele
maatschappij heeft moeite zich aan de voogdij van een
sociaal-corporatistische overheid te onttrekken. Bovendien staan elementaire
vakbondsrechten in dit land onder druk, en hebben de vakbonden hoegenaamd
geen presentie in de marktsector die snel aan belang wint door
privatiseringen en omvangrijke buitenlandse investeringen. Het algemene
prestige van de vakbeweging in Costa Rica is laag.
7. De drie bestudeerde vakcentrales hebben in principe voor een strategie
gekozen om deze veranderingen constructief tegemoet te treden en niet louter
te vervallen in een ideologische kritiek op het 'neoliberalisme'. De
strategische en technische capaciteit om dit te doen kan echter nog
versterkt worden.
8. De drie onderzochte vakcentrales hebben alle recentelijk initiatieven
ontplooid om zogeheten 'nieuwe' sociaal-economische categorieën binnen de
gelederen te brengen: informelen (in de praktijk ambulante verkopers),
kleine boeren, wijkbewoners. De organisaties van deze categorieën staan
positief tegenover deelname in de vakcentrales. Dit betekent echter wel dat
de vakcentrales naast hun traditionele belangenbehartigende en
representatieve rol zich beraden op nieuwe vormen van ondersteuning en
dienstverlening, met name op sociaal-economisch terrein.
9. De interne organisatie en democratie binnen de drie vakcentrales is
redelijk tot goed georganiseerd en gewaarborgd (geënt op een model van
WVA/CLAT), hoewel (in wisselende) mate het gewicht van persoonlijk
leiderschap opvalt. Voorts valt de centralisering van beleidsinitiatieven op
alsmede de werving en het beheer van middelen uit de internationale
vakbondssamenwerking. Dit volgt de bestaande praktijk binnen WVA/CLAT maar
wordt niet altijd begrepen of gewaardeerd op het niveau van bonden en
federaties.
10. De drie vakcentrales onderkennen het belang van de institutionalisering
van strategie- en beleidsvorming maar dit aspect kan nog aanzienlijk
versterkt worden. In het bijzonder de visie op kwesties als gender,
etniciteit, en migratie is weinig vernieuwend of gearticuleerd.
11. De activiteiten op het gebied van opleiding, training en vorming
(formación y capacitación) speelt in alle vakcentrales een belangrijke rol
voor het versterken en uitbouwen van de centrale en de aangesloten
organisaties. Het model hiervoor is gebaseerd op de inzichten binnen CLAT:
sociale en organisatorische basisvorming, gevorderde vorming voor kaders en
leiders binnen de centrale en de opleidingen van CCT en CLAT. De organisatie
hiervan is matig in de CMTC, redelijk in de CGTP en goed in de CGT. De
inhoud bestrijkt een bepaalde combinatie van vakbondsdoctrine en politiek en
meer praktische aspecten. Dit laatste zou meer nadruk kunnen krijgen.
12. De drie vakcentrales onderkennen het belang van monitoring en erkennen
dat zij daarin tekortschieten. Een duurzaam monitoringsysteem dient zowel de
strategische en organisatorische robuustheid van de vakcentrales te
ondersteunen als de informatiebehoefte van donoren te bedienen, waarbij
rekening gehouden moet worden met de beschikbare expertise en vaardigheden.
13. De financiële ondersteuning door CNV-Actie Kom Over (en in Honduras ook
door andere donoren) is nog steeds van doorslaggevend belang voor de
activiteiten van met name de vakcentrales. Dit leidt tot twee verdere
constateringen:
· Het is moeilijk in de praktijk van de door CNV gesteunde activiteiten
onderscheid te maken tussen steun aan specifieke projecten en algemene steun
aan de begroting van de vakcentrales.
· De drie vakcentrales onderkennen de urgentie van het probleem van
zelffinanciering maar beschikken over weinig concrete opties op dit terrein:
de conventionele contributies zijn laag en komen maar voor een deel bij de
centrale (en bij eventuele federaties) terecht, waarvan dan ook de
internationale contributies betaald moeten worden; niet-conventionele
sectoren hebben nauwelijks mogelijkheden tot contributieafdracht (en hebben
vaak geen formeel register van leden). Er is nog nauwelijks sprake van
concrete strategieën voor zelffinanciering binnen de centrales; men koestert
verwachtingen over opbrengsten uit sociaal-economische activiteiten.
14. De drie bestudeerde vakcentrales spelen een positieve en constructieve
rol in overleg en onderhandeling, zowel op macro (algemeen
sociaal-economisch en politiek) als micro (bedrijf, gemeente) niveau. De
drie centrales worden daarbij breed gewaardeerd als constructief en bereid
tot dialoog. De drie centrales zijn in staat strategische allianties aan te
gaan, zowel binnen de vakbeweging als geheel alsook met andere actoren (met
name werkgevers en overheid). Er is sprake van een zekere scepsis, binnen de
vakcentrales, ten aanzien van andere organisaties binnen de civiele
maatschappij, die snel gezien worden als 'NGOs' die weinig representatief,
opportunistisch en intellectualistisch zouden zijn. Deze scepsis lijkt
wederzijds.
15. Deelname van de kant van de vakbeweging aan vormen van brede politieke
dialoog kent in de drie landen duidelijke beperkingen. In Costa Rica had dit
proces een partijpolitieke agenda en is het na een jaar onderbroken. In
Honduras biedt de instelling van FONAC meer perspectief. In Panama is geen
sprake van systematische dialoog tussen politiek en civiele maatschappij. In
de drie landen is de kloof tussen de politieke arena en de civiele
maatschappij groot en dit belemmert de effectiviteit en legitimiteit van
dialoog. De vakbeweging, in casu de partners van de CNV-Actie Kom Over,
hebben geen uitgewerkte strategie om deze belemmeringen het hoofd te bieden.
16. Bipartite overleg tussen vakbeweging en ondernemers wordt in de drie
landen door deze partijen als zinnig en wenselijk gezien, mede als
'oplossing' voor het probleem van de geringe aanspreekbaarheid van de
politiek. De partners van CNV-Actie Kom Over verkeren in een positie om daar
een constructieve rol in te spelen, maar dit overleg is vooralsnog aarzelend
qua agenda of qua format en impact.
17. Collectieve onderhandelingen op bedrijfs- of sectorniveau zijn naar het
oordeel van de missie cruciaal binnen het perspectief van vakbondsopbouw,
bevordering van betere leef- en werkomstandigheden, en bevordering van
participatie (met andere woorden: de kerndoelstellingen van het VMP). Deze
onderhandelingen zijn in een aantal gevallen met succes geëntameerd en
hebben tot resultaat geleid. Toch worden ze vaak gehinderd door wantrouwen,
gebrek aan ervaring, en een algemeen klimaat van vakbondsonderdrukking. Er
is niet of nauwelijks sprake van onderhandelingen op bedrijfstak- of
sectorniveau zodat collectieve contracten keer op keer moeten worden
uitonderhandeld.
6.2 Slotanalyse: ToR-vragen beantwoord
De kernvraag van deze beleidsevaluatie luidt: "in hoeverre heeft (steun aan)
de opbouw van de vakbeweging ter versterking van een democratisch bestel
doelmatig en doeltreffend bijgedragen aan bevordering van actieve
participatie van doelgroepen in de samenleving?"
De op deze centrale vraag gebaseerde onderzoeksvragen die de evaluatie
aansturen (zie paragraaf 1.2 van dit rapport) richten zich op de
doelmatigheid en doeltreffendheid van de steun aan de drie
Midden-Amerikaanse vakcentrales, de effecten op organisatieopbouw en
scholing en vorming, de bijdrage aan hun deelname aan (bi- en tripartite
overleg) en de wijze waarop de CNV-Actie Kom Over deze steun gemonitored
heeft binnen de parameters van het VMP-beleidskader.
Ten aanzien van kernvraag en onderzoeksvragen formuleren we de volgende
slotbevindingen:
1. Steun vanuit de CNV-Actie Kom Over aan de drie vakcentrales CMTC, CGT en
CGTP is van groot, zo niet doorslaggevend belang geweest voor het
functioneren en het verder uitbouwen van deze centrale vakbondsorganisaties.
Deze organisaties onderschrijven principes van pluralisme, onafhankelijkheid
en democratie en brengen deze principes in de praktijk, zowel met betrekking
tot de interne organisatie als met betrekking tot de positionering binnen de
bredere samenleving. De steun is met name van belang geweest voor de
consolidering van vakbondswerk in enkele belangrijke traditionele sectoren
en de uitbouw naar enkele nieuwe sectoren. De afweging van doelmatigheid en
doeltreffendheid van de geboden steun moet dan ook vanuit dit perspectief
worden bezien. Zonder de in feite als begrotingssteun geboden financiële
middelen zouden de drie vakcentrales niet of nauwelijks hebben kunnen
functioneren. Zij zouden zonder externe ondersteuning niet de beoogde
strategische en ondersteunende functie ten aanzien van aangesloten bonden en
federaties hebben kunnen vervullen.
2. De beleidsmatige aanwending van de door de CNV-Actie Kom Over geboden
steun is in de meeste gevallen zinnig. Het inzetten van bestuurders en
kaderleden voor organisatieopbouw, gekoppeld aan consolidering van visie en
commitment onder (kader)leden op diverse niveaus via vormingsactiviteiten,
beoordelen wij als in bevredigende mate doelmatig en doeltreffend.
3. De gesteunde vakcentrales staan open voor deelname aan vormen van
politieke dialoog en bi- en tripartite overleg. Zij worden daarbij alom als
serieuze gesprekspartners gezien dankzij hun open en constructieve reputatie
en hun relatief brede representativiteit. De gesteunde activiteiten hebben
echter niet direct bijgedragen aan de versterking van deelname aan brede
dialoog of bi- en tripartite overleg. In een aantal opzichten zou de positie
van de vakorganisaties hierin gebaat zijn bij een meer gerichte versterking
van de eigen visie, strategie en werkwijze die rekening houden met de
externe (politieke) mogelijkheden en beperkingen van dit soort overleg.
Tegelijkertijd is de relatief goede positie van de gesteunde vakcentrales op
dit terrein een duidelijk gevolg van hun consolidering en profilering als
actieve vakbondsorganisatie. Daarom kunnen we geen waterdichte uitspraak
worden gedaan over de vraag in hoeverre vakbondsopbouw doelmatig bijdroeg
aan participatie via overleg en onderhandelingen De (indirecte)
doeltreffendheid beoordelen we als redelijk, mede in het licht van
beperkende randvoorwaarden die buiten het directe domein van de gesteunde
vakorganisaties vallen.
4. Het functioneren en uitbouwen van de gesteunde vakcentrales heeft
aantoonbaar condities geschapen voor de vorming en versterking van
aangesloten bonden die in meer directe zin belangen van concrete categorieën
werkenden vertegenwoordigen. Directe onderhandelingen op bedrijfsniveau over
beloning, arbeidsvoorwaarden, omstandigheden, en arbeids- en vakbondsrechten
spelen daarbij een zeer belangrijke rol en zijn vaak een expliciete
doelstelling van de gesteunde activiteiten. De steun vanuit actieve en
betrokken vakcentrales is meestal van grote betekenis voor het welslagen van
dergelijke onderhandelingen, door de directe technische en tactische
advisering en door de politieke ondersteuning. De mate van succes wisselt
van geval tot geval; de doelmatigheid en doeltreffendheid van steun aan
eerstelijns vakbondsvorming voor deelname aan directe onderhandelingen is in
het algemeen redelijk tot goed te noemen.
5. Met betrekking tot de monitoring hiervan - zowel binnen de gesteunde
vakcentrales als door de CNV-Actie Kom Over - hebben we tekortkomingen
vastgesteld. De algemene beleidsoriëntatie van de CNV-Actie Kom Over met
betrekking tot Latijns Amerika zou nog verder kunnen worden afgebakend en
toegespitst. De begeleiding van de gesteunde activiteiten door de CNV-Actie
Kom Over legt de nadruk op beheersmatige aspecten. Inhoudelijk passen de
doelstellingen van de gesteunde activiteiten goed binnen het VMP-kader en
het beleid van de CNV-Actie Kom Over. Het gekozen format voor de
ondersteuning - projecten - gaat leidt echter niet tot systematisch inzicht
in de specifieke aanwending van middelen en de effecten daarvan. Wat dit
betreft heeft de CNV-Actie Kom Over recent een aantal initiatieven genomen
om de inhoudelijke kwaliteit van de monitoring te verbeteren.
6.3 Aanbevelingen
---
VMP: strategie en uitvoering
---
1. De strategische doelstellingen van de CNV-Actie Kom Over kunnen
nauwkeuriger afgestemd worden op het VMP-beleidskader. Daarbij bevelen we
aan te kiezen voor enkele kernthema's uit dit kader: vakbondsversterking
(organisatieopbouw en scholing), bevordering participatie doelgroepen (via
overleg en onderhandelingen), verbetering van leef- en
arbeidsomstandigheden. Het is nodig te expliciteren wat hiervoor de
geëigende beleidsinstrumenten zijn. Gezien het op zichzelf tamelijk globale
karakter van het VMP-beleidskader is nader overleg tussen Ministerie en
vakbeweging over een bruikbare operationalisering gewenst. De missie
suggereert de volgende aanknopingspunten:
· Steun aan strategieontwikkeling en brede interne betrokkenheid daarbij van
vakcentrales en aangesloten bonden, ter versterking van democratische en
pluralistische vakorganisaties; het daarbij prioriteit geven aan kernthema's
zoals de gevolgen voor arbeid van flexibilisering en informalisering,
gender-belangen, vakbondsrechten, innovatieve dienstverlening, interne
communicatie en monitoring, zelffinanciering.
· Versterking van doelgerichte deelname aan politiek en bi- en tripartite
overleg en onderhandeling, ter bevordering van participatie van doelgroepen
binnen een democratisch bestel.
· Steun aan de versterking en uitbouw van collectieve onderhandelingen: de
inhoud en reikwijdte van de contracten (met name met betrekking tot inkomen,
zekerheid, veiligheid, ledenparticipatie en genderbelangen), en meer
sectorale of bipartite benaderingen, ter versterking van de doelstelling van
verbetering van arbeids- en leefomstandigheden.
2. Het is mogelijk om (althans voor de samenwerking met Honduras en Panama)
een fundamentele afweging maken tussen het verder verfijnen van de
projectmatige benadering voor steun aan de partners dan wel het overgaan op
programmasteun, in casu het verlenen van begrotingssteun aan de partners.
Daarbij dient wel expliciet aangegeven worden onder welke voorwaarde dit
laatste zou kunnen plaatsvinden (strategische en organisatorische
slagvaardigheid, interne democratie en participatie, opstellen van
meerjarenplannen en gespecificeerde en begrootte (costed) jaarplannen,
gevolgd door extern gecontroleerde exploitatierekeningen). Het is raadzaam
hierover met de partner in overleg te treden en hierbij de overwegingen ad 1
te betrekken.
3. Het opzetten van een hanteerbaar stramien voor inhoudelijke
informatieverstrekking en monitoring is urgent. De ervaringen uit
evaluatie-adviestraject Bolivia/Paraguay moeten geoperationaliseerd worden,
maar tevens aansluiten op organisatie- en beheersbehoefte en -capaciteit van
de partners. Ook dit vereist afstemming en overleg.
Organisatieversterking
---
4. CNV-Actie Kom Over kan in het ondersteunen van organisatieopbouw
prioriteit geven aan het scheppen van mechanismen voor het vertalen van
ervaring en prestige van leiders naar institutionele en politieke
slagkracht. Aandachtspunten hierbij kunnen zijn strategievorming,
beleidsontwikkeling en -uitvoering waarbij jongere, gemotiveerde en
talentvolle vakbondskaders uit de eerste- en tweedelijnsorganisaties kunnen
worden betrokken. Hierbij kan speciale aandacht aan de deelname van vrouwen
worden gegeven. De organisatie en de lopende herstructurering van de CGT
Honduras zou als voorbeeld kunnen dienen.
5. Verbetering van verslaglegging door centraal leiderschap naar aangesloten
organisaties en hun leden, maar ook naar buiten in de vorm van jaarverslagen
op basis van een vast format, verdient aanbeveling. Dit dient mede bij te
dragen aan de aanbeveling ad 3.
6. De gender-dimensie van het vakbondswerk behoeft verdere versterking, niet
alleen voor wat betreft de actieve participatie van vrouwelijke kaders en
leiders op verschillende niveaus maar ook met betrekking tot het
incorporeren van (strategische en praktische) genderbelangen in het
vakbondsbeleid.
7. Versterking van zelffinancierend vermogen verdient permanente aandacht.
Daarbij moet een begin gemaakt worden met het opstellen van concrete
trajecten voor toename van eigen middelen op basis van contributieheffing
door leden van aangesloten bonden. Daarbij is van belang inzichtelijk te
maken wat de voordelen zijn van deelname aan een financieel steviger en
onafhankelijker vakcentrale (organisatorische en politieke steun, training
en vorming), alsook wat de nadelen zijn van het niet nakomen van afgesproken
contributieverplichtingen (buitensluiten van discussie en besluitvorming).
Het bedingen van financiële bijdragen van bedrijven waar CAO's zijn
afgesloten is soms een aanvullende mogelijkheid. Zelffinancierende
strategieën gebaseerd op het leveren van diensten aan leden en het
ontplooien van economische activiteiten door de centrales kunnen verkend
worden maar zouden niet ten koste moeten gaan van de belangenbehartiging van
de aangesloten organisaties en hun leden. Mogelijkerwijs kan uitbreiding en
diversificatie van externe sponsors een bijdrage leveren maar een dergelijke
strategie moet afgestemd worden op het niveau van de regionale en mondiale
confederaties.
8. De legitimiteit en effectiviteit van het organiseren van 'nieuwe groepen'
in het bijzonder in de informele sector en de boerensector kan worden
versterkt door het genereren en kanaliseren van middelen voor steun aan
sociaal-economische activiteiten. Dit vereist echter zowel een goede
institutionele vormgeving door de partners (middels stichting of coöperatie)
als een adequate capaciteit bij CNV-Actie Kom Over als donor. Mogelijkheden
voor consortiavorming (met MFO's of verwante internationale particuliere
donoren) verdient aanbeveling. De beperkte omvang van het VMP-budget kan
hierbij een belemmerende factor zijn.
Opleiding en vorming
---
9. Opleiding en vorming zijn van groot belang voor de organisatieopbouw in
alle geledingen en verlenen herkenbaarheid en legitimiteit aan de centrales.
Activiteiten kunnen echter verder gestructureerd worden in een duidelijk
curriculum op verschillende niveaus (CGT Honduras biedt hiervoor
aanknopingspunten) waarbij nog meer aandacht wordt besteed aan
beleidsvraagstukken en aan directe vaardigheden op het gebied van
organisatie en onderhandelen. Daarnaast kan gekapitaliseerd worden op
uitwisseling van ervaringen tussen de vormingscentra van de vakcentrales
binnen de regio.
Overleg en onderhandelingen
---
10. Deelname aan overleg en onderhandelingen op macroniveau zijn van belang
voor de algehele positionering van de vakbeweging binnen democratische
consolidering maar hebben te maken met een nogal beperkte effectiviteit.
Hiervoor zijn in het algemeen drie redenen aan te geven:
· Kloof tussen civiele participanten in overleg enerzijds en politieke
machtsvorming en overheidsbeleid anderzijds;
· Verdeeldheid tussen niet-staatsgebonden actoren, met name tussen de
vakbeweging onderling, vakbeweging en werkgevers, en vakbeweging en NGO's;
· Gebrek aan samenhangende visie bij de vakbeweging omtrent doel en middelen
van dialoog.
Hoewel dergelijke factoren slechts in beperkte mate beïnvloedbaar zijn zou
een actieve reflectie hierop kunnen worden opgenomen in een meer expliciete
strategie voor deelname aan dialoog. Een goed middel hiervoor zijn seminars
en colloquia waar ook vertegenwoordigers van andere maatschappelijke
sectoren en organisaties in participeren. Dergelijke activiteiten lenen zich
goed voor een projectmatige aanpak. Daarbij kan aanvullend naar een
duidelijker profiel in de publieke opinie en de media (inclusief Internet)
gezocht worden.
11. In voorkomende gevallen kan het geven van prioriteit aan bipartite
overleg en onderhandelingen (vakbeweging en werkgevers) gericht op
specifieke arbeidsvraagstukken en -belangen gebruikt worden om de
effectiviteit van onderhandelingen en dialoog in het algemeen te versterken.
Het verdient aanbeveling om zich hierbij te richten op concrete en
prioritaire thema's zoals salariëring, arbeidsomstandigheden,
arbeidsrechten, flexibilisering, scholing en productiviteit,
vakbondsvrijheid.
12. Onderhandelen over directe primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden op
het niveau van bonden is van essentieel belang. Dit krijgt met name gestalte
in het onderhandelen over en het afsluiten van CAO's. De partnercentrales
zouden hun strategische, politieke, juridische en logistieke ondersteuning
voor dit werk verder kunnen versterken. Aandachtspunten daarbij kunnen zijn:
· Het uitbreiden van aanwezigheid en onderhandelingsruimte in bestaande en
nieuwe sectoren (particuliere sector in Costa Rica, handel, maquila in
Honduras, bankwezen en kanaalzone in Panama);
· Het uitbreiden van kwaliteit en reikwijdte van onderhandelingen in
bestaande CAO-situaties (beloning, secundaire arbeidsvoorwaarden,
medezeggenschap op de werkvloer, genderbelangen).
· Het streven, waar mogelijk en relevant, naar collectieve onderhandelingen
op sectorniveau, bijvoorbeeld tussen vakfederatie en brancheorganisatie.
Hiertoe zou een pilot-project in de Hondurese maquila geëntameerd kunnen
worden, mogelijkerwijs in samenwerking met relevante Nederlandse
werkgeversorganisaties.
· Het ontwikkelen van een meer samenhangende visie op onderhandelen door
niet-traditionele categorieën zoals informele sector, kleine boeren, en
buurtbewoners. Ook hier biedt het begrip 'sector van de sociale economie'
binnen de CGT interessante aanknopingspunten.
Lijst van afkortingen
AHM Asociación Hondureña de Maquiladores
CCDH Centro de Capacitación para el Desarrollo Humano (Honduras)
CCT Confederación Centroamericano del Trabajo
CES Consejo Economico y Social (Honduras)
CGT Central General de Trabajadores (Honduras)
CGTP Central General Autónoma de Trabajadores de Panamá
CLAT Confederación Latino Americano del Trabajo
CMTC Central del Movimiento de Trabajadores Costarricenses
CNV Christelijk Nationaal Vakverbond
COHDESSE Consejo Hondureño para el Desarrollo del Sector Social de la
Economia
COHEP Consejo Hondureño de la Empresa Privada
CONAPH Confederación Nacional de Patronatos de Honduras
CONATO Consejo Nacional de Trabajadores Organizados (Panamá)
CONEP Consejo Nacional de la Empresa Privada (Panamá)
CONUSI Consejo Unido de Sindicatos Independientes (Panama)
CST Consejo Superior del Trabajo (Costa Rica)
CTRN Central de Trabajadores Rerum Novarum (Costa Rica)
CTRP Confederación de Trabajadores de la Republica de Panamá
CUT Confederación Unitaria de Trabajadores (Costa Rica)
CUTH Central Unica de Trabajadores Hondureños
EFOS Escuela de Formacción Social (Honduras, Panama)
FECOSEP Federación Costaricense de Sindicatos de Empleados Publicos
FECOTRA Federación Costarricenses de Trabajadores del Sector Autónomo (Costa
Rica)
FEHMUC Federación Hondureña de Mujeres Campesinas
FENALPE Federación Nacional de Pensionados (Costa Rica)
FENASEP Federación Nacional de Asociaciones de Empleados Publicos (Panama)
FLACSO Facultad Latino Americano de Ciencias Sociales (vestiging Costa Rica)
FONAC Foro Nacional de Convergencia (Honduras)
FT Fundación del Trabajo (Panama)
ICADE Instituto para la Cooperación y Autodesarrollo (Honduras)
ILO (OIT) International Labour Organization (Organización Internacional del
Trabajo)
INES Instituto Nacional de Estudios Sociales (Honduras, Panama)
SIVELIH Sindicato de Vendedores Libres de Honduras
SUNTRAC Sindicato Unido de Trabajadores de la Construcción (Panama)
UCCAEP Unión Costaricense de Camaras de la Empresa Privada (Costa Rica)
UNC Unión Nacional de Campesinos (Honduras)
UNDP United Nations Development Programme
VMP Vakbonds Medefinancierings Programma
Lijst van geselecteerde geraadpleegde documenten
Beleidsdocumenten en evaluaties CNV-Actie Kom Over
CNV-Actie Kom Over (1995-2000) Jaarverslagen. Utrecht
CNV-Actie Kom Over (1998) Krijtlijnennota. Utrecht
CNV-Actie Kom Over (1999) Procedurebundel. Utrecht
CNV-Actie Kom Over (2001) Beleidsnotitie Latijns-Amerika. Utrecht
Esselink, Mathilde (1993) Honduras - De vakbeweging in de stad en op het platteland - Verslag van de missie van de CNV-Actie Kom Over naar Honduras van 17 tot en met 21 april 1993. Utrecht: CNV-Actie Kom Over
Esselink, Mathilde (1995) De vakbeweging - Panama's tweede kanaal - Verslag
van de missie van CNV- Actie Kom Over naar Panama van 9 tot en met 14
november 1995. Utrecht: CNV-Actie Kom Over
Esselink, Mathilde (1998) Costa Rica - De CMTC in ontwikkeling: van private
sector tot medezeggenschap en duurzaamheid, 31 mei t/m 2 juni 1998. Utrecht:
CNV-Actie Kom Over
Hamersma, Jeannette (1999a) Evaluatie van CRISOL - Bolivia, Eindverslag.
Utrecht: CNV-Actie Kom Over
Hamersma, Jeannette (1999b) Evaluatie CNT - Paraguay, Eindverslag. Utrecht:
CNV-Actie Kom Over
Scholte, Eva (2000a) Honduras- Bezoek aan de CGT - Verslag van de missie van
CNV-Actie Kom Over naar Honduras van 1 tot en met 5 februari 2000. Utrecht:
CNV-Actie Kom Over
Scholte, Eva (2000b) Panama - Verslag van de missie van de CNV-Actie Kom
Over naar Panama van 25 tot en met 29 april 2000, CNV Actie Kom Over,
Utrecht: CNV-Actie Kom Over
Scholte, Eva (2000c) Costa Rica - Vakbondsrechten met voeten getreden -
Verslag van de missie van de CNV-Actie Kom Over naar Costa Rica van 29 april
tot en met 4 mei 2000. Utrecht: CNV-Actie Kom Over
Documentatie partners en projecten: Costa Rica
CMTC, Proyecto Desarrollo Organizativo Sector Privado (95-053LA), San José.
CMTC, Informe Actividades Proyecto Desarrollo Organizativo, Segundo Año,
Periodo Juni 1997 - Mayo 1998
CMTC, Proyecto Desarrollo Organizativo Plan de Trabajo 1997-98, San José
CMTC, Proyecto Desarrollo Organizativo 1998 - 1999, San José
CMTC, Plan de Acción Sector Comunal, Jnio de 1998 a Julio de 1999, San José
CMTC, Proyecto Desarrollo Organizativo, Informe I Semestre 1999, San José
CMTC, Proyecto Desarrollo Organizativo, Informe II Semestre 1999, San José
CMTC, Plan de Acción Año 2000, San José
FECOTRA, Plan de Trabajo Junio 1998-Junio 1999, San José
Documentatie partners en projecten: Honduras
CGT, Consolidación y Expansión de la CGT en la Industria de Maquila, Abril
1996
CGT, Consolidación y Expansión de la CGT en la Industria Maquila, Año 2,
1997-1998
CGT, Informe Proyecto Fortalecimiento Institucional CGT, Periodo Octubre
1999 - Junio del 2000
CGT, CNV Actie Kom Over Ref. 1999-099-LA, Proyecto de Fortalecimiento
Institucional a la Central General de Trabajadores en Honduras, Julio 1999 a
Diciembre del 2000
FEHMUC, Plan de Acción, Tegucigalpa, Julio del 2000
UNC, Fortalecimiento a las Centrales Campesinas, Plan Operativo Anual,
Comayaguela, Enero 2000
Documentatie partners en projecten: Panama
Fundación del Trabajo, II Congreso Nacional del Pleno Empleo, Conclusiones,
Recomendaciones y Propuestas, Panamá, Noviembre del 2000.
CGTP, Proyecto Desarrollo Organizativo, 1996-1998
CGTP, Proyecto Proceso Formación CGTP, 1998
CGTP, Informe de Actividades y Financiero Proyecto Proceso de Formación 1999
CGTP, Proyecto Desarrollo Organizativo para los años 1999, 2000, 2001
CGTP, Acuerdos IV Congreso Ordinario CGTP, 16 al 20 de Agosto 1999, Ciudad
de Panamá, 1999
Tussenrapporten Beleidsevaluatie 1995-2000
---
Acuña Gonzales, Guillermo E. (2001) Costa Rica: Modelo para (Des)armar
(landenprofiel). San José
Gandasegui, Marco (2001) Perfil Sindical de Panamá (landenprofiel). Panamá:
Escuela de Sociologia, Universidad de Panamá
Koonings, Kees (2001, mei) Evaluatie van het Vakbonds Medefinancierings
Programma van de CNV-Actie Kom Over in Midden-Amerika 1995-2000: Rapportage
Bureaustudie. Utrecht: Universiteit Utrecht (met Chris ven der Borgh)
Koonings, Kees, Chris van der Borgh, Carlos Sojo, Abelardo Morales (2001,
oktober) Beleidsevaluatie VMP CNV-Actie Kom Over 1995-2000: Tussenrapportage
Veldstudie. Utrecht: Universiteit Utrecht
S. n. (2001) Perfil Socioeconomico, Político y Sindical de Honduras
(landenprofiel). Tegucigalpa
Overig
Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking, Beschikking to Subsidieverlening
Vakbondsmedefinancieringsprogramma, 12 december 2000.
Montero et al. (s.d.) Concertación Nacional en Costa Rica 1998: Balance y
Propuestas. San José: PNUD/CONARE
Bijlage 1: Overzicht van de door de CNV-Actie Kom Over binnen het VMP
gesteunde activiteiten van CMTC, CGT en CGTP, 1995-2000
Project Nummer Uitvoerder en land Periode 1 Totale begroting 2 Eigen bijdrage 3 VMP bijdrage 4 Derden Type activiteit - Doelstelling - Doelgroep Instrumentarium en uitvoering Organisatieontwikkeling in de particuliere sector 1995-053-LA CMTC Costa Rica 1995 1 45.000 2 - 3 45.000 4 - Organisatieopbouw: Particuliere sector Vrouwen in vrijhandelszones Informele sector - Organiseren en capaciteren - Arbeid(st)ers en potentiële kaders 4 promotoren Propaganda Kadertraining Krantje Auto
Organisatieontwikkeling in meerdere sectoren 1996-041-LA CMTC Costa Rica
1996-1999 1 ? 2 ? 3 210.000 4 ?
Organisatieopbouw: Particuliere sector Informele sector Volkswijken
Gepensioneerden - Organisatieopbouw door technische ondersteuning - Kaders
en leden van bonden in sectoren Propaganda Technische. Assistentie
Vormingsactiviteiten
Organisatieontwikkeling 1999-034-LA CMTC Costa Rica 1999-2001 1
345.330 2 60.330 3 285.000 4 - Vorming in 4
sectoren: informele, particuliere, publieke sector; volkswijken -
Organisatieopbouw door technische ondersteuning - Kaderleden in de 4
sectoren Vormingsactiviteiten
Seminars strategische en financiële planning 2000-052-LA CMTC Costa Rica
2000 1 50.100 2 15.400 3 34.700 4 -
Organisatieversterking door vorming en scholing Strategieontwikkeling
Zelffinanciering - Scholing in strategische en financiële planning -
Bestuurs- en kaderleden van CMTC en aangesloten bonden 3 seminars,
thematische inhoud toegesneden op doelstelling Gehouden tweede helft 2000
Eerste seminar 25 deelnemers
Centrum Capacitering Human Development (CCDC) 1996-054-LA CGT Honduras
1996-1998 1 981.750 2 128.000 3 170.750 4 683.000
Faciliteiten voor vorming (algemeen) en onderzoek (agrarisch) - Bieden van
faciliteiten voor vorming en scholing, agrarische activiteiten - Kaders en
leden CGT en UNC Koop van land en bouw accommodatie CCDH voor
scholingsactiviteiten en verblijf cursisten
Capaciteitsversterking leiders en kaders 1996-055-LA CGT Honduras 1996-1997
1 56.500 2 6.500 3 50.000 4 -
Organisatieversterking door vorming en scholing Maquila en Gender CAO
ondersteuning - Versterking van capaciteiten - Leiders en
vormingsmedewerkers, m.n. in maquilasector Scholingsseminars (10) en
jornadas (12).
Vakbondsvorming maquilas 1996-032-LA CGT Honduras 1996-1999 1
256.500 2 103.500 3 153.000 4 - Organisatieopbouw, vorming
en scholing, vakbondsrechten in maquila, gender - Organisatieopbouw en
versterking, kennisversterking, juridische ondersteuning - Leiders, kaders
en leden van maquilabonden Aanstellen 12 promotores Oprichten nieuwe
bonden (19) Versterken bestaande bonden (11) Afsluiten CAOs Oprichten
federatie maquilabonden Organiseren vormingsbijeenkomsten Aanstellen
juridisch adviseur
Institutionele versterking CGT 1999-099-LA CGT Honduras 1999-2001 1
465.781 2 275.412 3 190.369 4 - Organisatieopbouw,
vorming en scholing voor: Vrouwen Wijkbewoners, Etnische groepen Versterking
overlegcapaciteit Past in strategisch plan CGT - Uitbreiden van bij CGT
aangesloten bonden in nieuwe sectoren (vrouwen, buurtbewoners, boeren,
leerkrachten, Miskitos), strategische vorming - Leiders en kaders van
betreffende bonden Aanstellen 5+7 promotores (zelfde als 1996-032-LA!?)
Organiseren seminars (12) en jornadas (400) Oprichten basisorganisaties
(78) Afsluiten CAOs (34) Regionale sectorvergaderingen (72)
Conflictbemiddeling Meubilair en computers voor kantoren
Organisatorische ontwikkeling 1996-020-LA CGTP Panama 1996-1998 1
222.750 2 49.500 3 173.250 4 - Organisatieopbouw en
-consolidering Bestaande sectoren: o.a. informele sector, bananenplantages,
gezondheidszorg Nieuwe sectoren: o.a. toerisme, maquila, bewakingsdiensten,
informelen (straatverkoopsters) Vrouwen (inschakeling CONAMUT) - Versterken
van CGTP door binnenhalen bestaande losse bonden en organiseren nieuwe
bonden in nieuwe sectoren. - Leiders, kaders, leden CONAMUT (werkende
vrouwen) Instellen algemene equipe van promotoren Algemene
ondersteuning functioneren CGTP Tijdschrift Radioprogramma
Oprichtingsvergaderingen bonden en federaties/affiliatie aan CGTP/verkrijgen
rechtspersoonlijkheid Afsluiten CAOs Bewustmakingsseminars
Ontwikkeling van 5 sectoren 1999-024-LA CGTP Panama 1999-2001 1
192.372 2 90.528 3 101.844 4 - Organisatieopbouw: Vrouwen
Maquilas Informele sector - Opzetten en versterken van bonden in
nieuwe sectoren en incorporatie in CGTP - Kaders en leden in sectoren
Betaalde promotores Oprichtingsvergaderingenh federaties Aanvragen
rechtspersoonlijkheid Afsluiten CAOs Juridische adviezen Tijdschrift
Radioprogramma
Vorming 1994-116-LA CGTP Panama 1995-1997 1 198.000 2 - 3
198.000 4 - Vorming Vernieuwing opzet seminars - Vorming
van leiders in diverse sectoren - Leiders en kaders van CGTP, federaties en
bonden Seminars
Vorming 1998-043-LA CGTP Panama 1998-2000 1 172.000 2 - 3
172.000 4 - Vorming - Opleidingspro-gramma voor
kaderschooldocenten - Kaderleden/EFOS-docenten 10 jaarlijkse 5-daagse
seminars voor 30 kaderleden Kaderleden lichten basisactivisten voor
Bron: samengesteld op basis van de projectdossiers van de CNV-Actie Kom Over
Bijlage 2: Overzicht van interviews en activiteiten veldstudie, 15 mei-1
juni 2001
Dinsdag 15 mei 2001
---
16:00 Aankomst in San José, Costa Rica
Woensdag 16 mei 2001
10:00 FLACSO: Doornemen ToR, vraagstellingen en operationalisering binnen
team; taakverdeling en aanpassing agenda Costa Rica
Donderdag 17 mei 2001
08:30 Comité Político (dagelijks bestuur) CMTC: Dennis Cabezas, José Angel
Obando, Felipe Salmerón, Roberto Villaplana)
11:00 Junta Directiva (bestuur) FENALPE (gepensioneerden) en
vertegenwoordigers van aangesloten organisaties
14:00 Consejo Superior del Trabajo, lic. Jeremías Vargas
15:00 Minister van Arbeid, lic. Bernardo Benavides
16:30 Minister van het Presidentieel Bureau (politieke coördinatie), lic.
Danilo Chaverri
18:00 Vertegenwoordigers van organisaties van wijkorganisaties aangesloten
bij CMTC
Vrijdag 18 mei 2001
09:00 Ex-minister van Arbeid en coördinator project Relacentro ILO, lic.
Victor Morales
10:30 Voorzitter CTRN, Rodrigo Aguilar
12:30 Lunchvergadering met de Movimiento Solidarista, voorzitter Enrique
Acosta
15:00 Bestuur UCCAEP (ondernemers), M.Sc. Alvaro Ramirez, directeur
17:00 Vertegenwoordigers van FECOTRA (autonome handel/informele sector)
17:00 Vertegenwoordigers van FECOSEP (overheidspersoneel)
Zaterdag 19 mei 2001
09:00 CCT en ICAES, Carlos Molina, uitvoerend secretaris
10:00 Comité Político CMTC en vertegenwoordigers bond SIMCA/Saret
11:30 Bezoek aan wijk Los Hatillos met voorzitter en secretaris Asociación
de Desarrollo Los Hatillos, Cristo Rey, Barrio Cuba
14:30 Bezoek aan wijk Moravia/La Trinidad en bijeenkomst bestuur Asociación
de Desarrollo Integral
Zondag 20 mei 2001
09:00 Bezoek aan kinderopvang FECOTRA, ambulante verkopers Centrum San José
(Calle 8 e.o.), Paso de la Vaca-markt, Mercado de Artesanía (tot 14:00)
Maandag 21 mei 2001
09:00 Comité Político (dagelijks bestuur) CMTC
09:00 Organización Internacional del Trabajo (OIT/ILO), Enrique Brú, res.
rep.
11:00 Vertegenwoordigers FECCC (kleine boeren)
11:00 Nederlandse Ambassade, Wiebe de Boer, Hendrik Lolkema
12:30 Lunchvergadering met Comité Político (dagelijks bestuur) CMTC;
presentatie voorlopige bevindingen door team
14:00 Defensoría de los habitantes (Onbudsman)
14:00 Diputado (parlementslid) van Fuerza Democratica, José Merino del Río
16:00 Comité Político (dagelijks bestuur) CMTC (Dennis Cabezas)
18:00 Verplaatsing naar Panama
Dinsdag 22 mei 2001
10:00 Mariano Mena, Secretaris-Generaal (SG) CGTP
14:00 Vice-ministro del Trabajo, lic. Jaim A. Moreno Díaz
16:00 Mariano Mena, SG CGTP
Woensdag 23 mei 2001
08:00 Secretaris-Generaal CTRP Guillermo Puga
11:00 Vertegenwoordigers Sindicato Instituto Panamericano (onderwijs)
13:00 Lunchvergadering Fundación del Trabajo, Norma Cano en Juan Planells,
co-voorzitters en overige bestuursleden
15:00 Vertegenwoordigers Sindicato DUREX (confectieindustrie)
16:30 Marco Gandasegui, Escuela de Sociología, Universidad de Panamá
16:30 Comisión de Organización Comité Ejecutivo (commissie voor organisatie
van het bestuur) CGTP (Luis León)
17:30 Leden Secretariado de la Mujer (vrouwensecretariaat) CGTP
17:30 Vertegewoordigers Federación de Sindicatos del Comercio (detailhandel)
Donderdag 24 mei 2001
09:00 Vergadering met het de voltallige Comité Ejecutivo CGTP
11:00 Bestuur CONATO
12:30 Werklunch met leiding EFOS/INES, opleidingsinstituten van de CGTP
15:00 CEASPA (NGO civiele maatschappij), Mariela Arce, Jesús Alemancía
15:00 Bestuur CONEP (ondernemers), Pacífico Plata III (uitvoerend
directeur), Adolfo de Obarrio, Walter Durling
17:00 Bestuur FENASEP, Leandro Avila (Secretaris-Generaal)
Vrijdag 25 mei 2001
06:00 Verplaatsing naar Colón
07:45 Alcaldesa (burgemeester) de Colón, Prof. Matilde R. de Ardines
09:00 Vertegenwoordigers Sindicato Buhoneros (straat/marktverkopers) en
bezoek aan markt Colón
12:00 Bezoek aan Gatún sluizen Panamakanaal
15:00 Presentatie voorlopige bevindingen door team aan Mariano Mena, SG CGTP
17:00 Aankomst vliegveld voor verplaatsing naar San José
20:30 Terugkeer naar Panama-stad i.v.m. overboeking vlucht naar San José
Zaterdag 26 mei 2001
04:30 Verplaatsing naar vliegveld Panama
06:00 Verplaatsing naar Tegucigalpa, Honduras, via San José en San Salvador
10:30 Equipo Diario (dagelijks bestuur) van het Comité Ejecutivo CGT (tot
15:00): Felicito Avila (secretaris-generaal), Daniel Durón, Martha Trejo,
Julio Chavez, Julio Marcia, Marcial Reyes
15:00 Juridisch adviseurs CGT: Miguel Ortiz, Roberto Lagos
Zondag 27 mei 2001
09:00 Verplaatsing naar Valle de Zamorano voor bezoek aan CCDH
10:30 CESAL (Spaanse NGO), Pedro Méndez Casas
11:30 Vervolg gesprek Equipo Diario CGT (tot 16:00)
16:00 Terugkeer naar Tegucigalpa
Maandag 28 mei 2001
10:00 Minister van Arbeid, Rosa América Miranda de Galo; Vice-minister van
Arbeid, lic. José Maria Reina V.; Directeur-Generaal Arbeidszaken, Ivonne
Zelaya Moreno
12:00 Bestuur COHEP (ondernemers), Juliette Handal de Castillo (voorzitter),
Sonia Palomo Chincilla (secretaris-generaal), Gustavo Adolfo Aguilar López
(uitvoerend directeur)
14:00 Lunch met Felicito Avila, Secretaris-Generaal CGT
15:00 CUTH, secretaris-generaal Israel
15:00 Vertegenwoordigers UNC (boerenbond CGT)
17:30 FONAC, Marcos Orlando Iriarte (uitvoerend secretaris)
Dinsdag 29 mei 2001
08:30 Mario Posas, FUNDER
09:30 Vertegenwoordigers van CONAPH (Buurtbewoners)
11:00 Vertegenwoordigers van FEHMUC (Plattelandsvrouwen)
13:00 Bezoek aan Empresa Asociativa Rosa de Abril (tot 18:00)
14:00 Vertegenwoordigers SIVELIH (Informelen)
16:00 COHDESSE (sociale economie), Leonidas Avila (
Woensdag 30 mei 2001
05:00 Verplaatsing naar San Pedro Sula
10:30 CGT Regionaal kantoor San Pedro Sula: Evangelina Argueta (regionaal
coördinator) en vertegenwoordigers aangesloten bonden
14:00 Regionaal bureau Ministerie van Arbeid
16:00 AHM (ondernemers maquila-industrie): lic. Jorge Roberto Interiano
(directeur), Henry Franssen Jr. (uitvoerend directeur)
17:00 CGT regionaal kantoor Choloma en vertegenwoordigers Federatie
sindicaten in de maquila
20:00 Teamvergadering: Balans Honduras en voorbereiding presentatie CGT
Donderdag 31 mei 2001
09:00 Bezoek aan King Star maquila (op ZIP Buffalo, Villanueva) en
SINTRAKINGS
11:00 Afrondende vergadering met ED CGT en CGT regional San Pedro Sula;
presentatie voorlopige bevindingen door team
14:00 Verplaatsing naar San José, Costa Rica
Vrijdag 1 juni 2001
10:00 Teamvergadering: doornemen argumentatie en hoofdlijnen conclusies en
aanbevelingen (in FLACSO); compileren veldmateriaal
17:00 Afronding veldstudie
Kenmerk
Blad /2
Met ingang van 2001 is de VMP-overeenkomst vervangen door een
subsidiebeschikking voor de periode 2001-2004.
Eigen middelen bestaan uit (a) rechtstreekse donaties van leden aan de
CNV-Actie Kom Over, (2) middelen die door de centrale CNV-organisatie
beschikbaar worden gesteld, (3) middelen die door de CNV-bonden ter
beschikking worden gesteld (meestal met een specifieke bestemming). Sinds
1998 wordt bovendien op bescheiden schaal geld gegenereerd binnen
Nederlandse CAO's voor steun aan specifieke projecten.
Interview met Internationaal Secretaris en voormalig programmaleider CNV-Actie Kom Over G. Pruim op 18 april 2001, Utrecht.
Zie Bureaustudie, mei 2001, voor details.
Interview G. Pruim, 18 April 2001, Utrecht.
Zie de Jaarverslagen CNV-Actie Kom Over 1995-2000; zie ook Bureaustudie
(Koonings, mei 2001) voor een meer gedetailleerde bespreking. De
jaarverslagen worden in regulier overleg met het Ministerie (DGIS/DSI)
besproken (in 1999 via correspondentie). Aandachtspunten daarbij waren:
versnippering portefeuille, monitoring, beleidsmatige onderbouwing van het
concentratiebeleid, en gender.
Zie de evaluatie-adviestraject rapporten Bolivia en Paraguay (Hamersma
1999a, 1999b), alsook de Bureaustudie (Koonings, mei 2001: 24)
Gebaseerd op de landenprofielen die in het kader van deze evaluatie
zijn opgesteld. Zie verder de Veldstudie (versie 2, Koonings et al. oktober
2001) voor een uitgebreider analyse.
Zie Veldstudie, versie 2, oktober 2001 voor een volledig overzicht van
vertegenwoordigde sectoren en aangesloten federaties en bonden.
De CGT heeft een aantal interessante regels t.a.v. het lidmaatschap van bestuurlijke organen. De leden van het bestuur moeten tenminste 80 procent van de stemmen in de federatie hebben. Zo wil men professioneler werken en het congres geen verkiezingsfestijn laten zijn. Voorts moeten de leden van het dagelijks bestuur bestuurlijke ervaring hebben binnen de federatie en het gehele onderwijssysteem gevolgd hebben (inclusief de UTAL). Er is voor de leden van het dagelijks bestuur ook een verbod op het combineren van partijpolitiek werk en vakbondswerk. Opvallend is ook dat de CGT het vierjaarlijkse congres opent in de aanwezigheid van tal van geïnviteerde hoogwaardigheidsbekleders uit de Hondurese maatschappij.
Zie Landenprofiel Honduras.
Zie Eva Scholte, Panama (2000b).
Zie Veldstudie, versie 2, (Koonings et al. Oktober 2001) voor een
uitgebreide onderbouwing van deze bevindingen.
Hoewel de Costaricaanse werkgevers de CMTC nadrukkelijk als gelieerd
aan regeringspartij PUSC afschilderden. De secretaris-generaal van de
Panamese CGTP, is naar eigen zeggen voor de jongste verkiezingen door 'bijna
alle partijen van links tot rechts' als parlementskandidaat benaderd vanwege
zijn publieke bekendheid en uitgesproken optreden. Hij bedankte voor de eer.
Zie Montero et al. Concertación Nacional en Costa Rica 1998: Balance
y propuestas. San José: PNUD/CONARE, s.d.
Interview Danilo Chaverri, 17 Mei 2001, San José.
Interview Mario Posas, 29 Mei 2001, Tegucigalpa.
Interview Vice-minister van Arbeid, 22 mei 2001, Panama-stad.
Opgetekend tijdens lunchvergadering met FT, 23 mei 2001, Panama-stad.
Interview UCCAEP, 18 Mei 2001, San José.
Interview COHEP, 28 Mei 2001, Tegucigalpa.
Interview AHM, 30 Mei 2001, San Pedro Sula.
Interview Miguel Ortiz en Roberto Lagos, juridisch adviseurs CGT, 26
mei 2001, Tegucigalpa.
===