Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Aan de Voorzitter van de TweedeKamerder Staten-Generaal Binnenhof4 Den Haag
Directie Mensenrechten en Vredesopbouw Afdeling Mensenrechten
Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB Den Haag
Datum 12 juli 2002 Behandeld Kanta Adhin
Kenmerk DMV/MR-271-02 Telefoon 070-3485346
Blad /1 Fax 070-3485049
Bijlage(n) 1 E-Mail dmv-mr@minbuza.nl
Betreft Aanbieding geactualiseerde 'fact sheets' mensenrechten
Zeer geachte Voorzitter,
Graag bied ik u, mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, een
geactualiseerde versie aan van de 'fact sheets mensenrechten', die eerder
verschenen als bijlage bij de "Notitie Mensenrechtenbeleid 2001". Zoals
aangegeven in de notitie ligt het in de bedoeling deze 'fact sheets'
periodiek te actualiseren, zodat meer inzicht kan worden verkregen in de
Nederlandse standpunten en activiteiten op mensenrechtengebied en de
ontwikkelingen terzake.
De Minister van Buitenlandse Zaken
FACT SHEETS MENSENRECHTEN 26 juni 2002
Verenigde Naties 1
Raad van Europa 4
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa 6
Europese Unie 8
Non-discriminatie 10
Afschaffing van de doodstraf 12
Vrijwaring van marteling 14
Vrijheid van godsdienst of overtuiging 16
Vrijheid van meningsuiting 18
Bescherming van de rechten van minderheden 20
Economische, sociale en culturele rechten 22
Recht op ontwikkeling 24
Vrouwen 25
Kinderen 27
Mensenrechtenactivisten en slachtoffers van mensenrechtenschendingen 29
Verenigde Naties
Vanaf de aanvaarding van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
(1948) heeft de VN een cruciale rol gespeeld bij het opstellen van
internationale normen op het gebied van de mensenrechten. De universaliteit
van deze normen wordt de laatste jaren eens te meer onderstreept door het
grote aantal nieuwe ratificaties van de zes belangrijkste
VN-mensenrechtenverdragen. In 1990 was nog slechts 10 % van alle landen
partij bij alle zes verdragen; tien jaar later was dit bijna de helft van
alle landen.
De internationale inspanningen raken daarmee in toenemende mate gericht op
een betere implementatie van de overeengekomen normen. Zo is in 1999 een
Facultatief Protocol bij het CEDAW aangenomen. Dit Protocol voorziet in een
klachtenprocedure die vrouwelijke slachtoffers van mensenrechtenschendingen
de kans geeft gehoord te worden door het CEDAW-comité. Het comité kan
voorts, in landen die dit toestaan, zelf onderzoek instellen naar
schendingen van de mensenrechten van vrouwen. Totstandkoming van het
Protocol was één van de belangrijkste doelstellingen van de regering op het
gebied van vrouwenemancipatie. Nederland heeft het Facultatief Protocol als
één van de eerste landen ondertekend en inmiddels geratificeerd. Het zal op
22 augustus 2002 van kracht worden voor Nederland. Voorts zal Nederland zal
zich inzetten voor aanvaarding door de ECOSOC en de Algemene Vergadering van
het Facultatieve Protocol bij het Verdrag tegen Marteling, dat reeds door de
Mensenrechtencommissie in haar laatste zitting (maart-april 2002) is
goedgekeurd.
Ook bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind zijn recent twee nieuwe
Facultatieve Protocollen tot stand gekomen; één op het gebied van de
bescherming van kinderen in gewapend conflict en één op het gebied van de
uitbanning van kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie. Tijdens
de Millennium-Top heeft Nederland beide Protocollen ondertekend. Binnen de
Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) was Nederland verder één van de
voorvechters van het Verdrag inzake het verbod op en onmiddellijke actie
voor de uitbanning van de ergste vormen van Kinderarbeid (ILO-Verdrag 182,
1999). Dit verdrag is eind 2000 geratificeerd.
Naast verdragen kent de VN een groot aantal andere instrumenten ter
bevordering van de mensenrechten. Zo worden in de jaarlijkse
VN-Mensenrechtencommissie en in de Derde Commissie van de AVVN
resoluties aangenomen, die zowel landensituaties als thema's kunnen
betreffen. Nederland nam de afgelopen jaren met succes het initiatief tot
resoluties in de Derde Commissie op het gebied van traditionele praktijken
die schadelijk zijn voor de gezondheid van vrouwen en meisjes (1997, 1998,
1999 en 2001) en op het gebied van eerwraak (2000).
Een andere manier waarop de VN aandacht vraagt voor een belangrijk thema of
probleemgebied is het initiëren van een wereldconferentie. Zo heeft in
Durban (Zuid-Afrika) in de eerste week van september 2001 de
VN-Wereldconferentie tegen racisme, discriminatie, vreemdelingenhaat en
aanverwante vormen van intolerantie plaatsgevonden. Nederland was actief
betrokken bij de opstelling van de Politieke Verklaring en het
Actieprogramma.
In 2002 heeft een Speciale Zitting van de AVVN plaatsgevonden als follow up
van de eerder gehouden Wereldkindertop (New York 1990). Nederland hecht
groot belang aan de bescherming van de rechten van kinderen en heeft dan
ook een actieve bijdrage geleverd aan deze zitting. Hetzelfde gold voor de
in december 2001 gehouden conferentie over seksuele uitbuiting van kinderen
te Yokohama (Japan) die een vervolg was op de eerste conferentie terzake in
Stockholm (Zweden) in 1995.
Het blijft daarnaast belangrijk dat de VN via de bestaande mechanismen
toezicht houdt op naleving van overeengekomen mensenrechtennormen. Zo is
Nederland voorstander van een sterke rol van de Verdragscomités, die zich
aan de hand van periodieke rapportages van de landen die partij zijn bij een
bepaald verdrag een oordeel vormen over de voortgang in de nationale
tenuitvoerlegging van de onder dat verdrag aangegane verplichtingen. De
concluderende observaties, algemene opmerkingen en/of aanbevelingen van deze
Comités bieden belangrijke handreikingen voor verdere verbetering in de
mensenrechtensituatie op landenniveau en invulling van afzonderlijke
mensenrechten.
Over een aantal zorgwekkende landensituaties brengt de
VN-Mensenrechtencommissie specifieke resoluties uit. Daarin wordt dikwijls
ook mandaat verleend aan een Speciale Rapporteur of Vertegenwoordiger die
onderzoek doet naar en rapporteert over de mensenrechtensituatie in het
desbetreffende land. Verder kent de Commissie een aantal thematische
rapporteurs - inzake marteling, geweld tegen vrouwen, et cetera - die
evenzeer bijdragen aan een goede informatievoorziening van de Commissie en
suggesties aandragen voor verbetering op hun terrein. Daarnaast heeft de
regering de benoeming door de SGVN van een Special Representative for Human
Rights Defenders toegejuicht; mevrouw Hina Jilani heeft haar mandaat in
augustus 2000 opgevat.
Nederland stelt zich actief op bij het instellen van dergelijke mechanismen
en steunt deze zoveel mogelijk. In de praktijk komt veel van het werk neer
op damage control teneinde het acquis en het instrumentarium op
mensenrechtengebied (normen, verdragscomités, rapporteurs, et cetera) in
stand te houden. Dat is belangrijk voor Nederland, dat handhaving van de
internationale rechtsorde als hoofddoel van het buitenlands beleid aanmerkt.
Dit maakt dat het werk steeds slechts ten dele op eigen, nationale
prioriteiten gericht kan zijn; optreden tegenover initiatieven die beogen
bestaande normen of mandaten te ondermijnen blijft minstens zo belangrijk.
Ook door beschikbaarstelling van deskundigheid tracht Nederland uitdrukking
te geven aan het belang dat ons land hecht aan goed functionerende
VN-mensenrechtenmechanismen. Zo is na een intensieve campagne Professor Jaap
Doek gekozen in het Comité voor de Rechten van het Kind en Professor Fried
van Hoof (met als substituut Professor Lammy Betten) in de VN-Subcommissie
voor de Rechten van de Mens. Om al deze mechanismen hun werk te laten
verrichten, is het van groot belang dat het Bureau van de Hoge Commissaris
voor de Rechten van de Mensen te Genève, dat hen alle ambtelijk ondersteunt,
goed functioneert. Via diverse vrijwillige bijdragen voor uiteenlopende
doeleinden steunt Nederland dit Bureau en een aantal van de daaronder
ressorterende activiteiten.
Het is tot slot verheugend te constateren dat verscheidene VN-instellingen
de bescherming en bevordering van mensenrechten steeds meer tot hun core
business lijken te rekenen. Zo werken een aantal VN-fondsen, waaronder
UNDP en UNICEF, de afgelopen jaren met de zgn. human rights based approach
to development. Dit sluit aan bij de Nederlandse wens om de mensenrechten
beter geïntegreerd te krijgen in het VN-systeem als geheel.
Raad van Europa
De in 1949 opgerichte Raad van Europa telt momenteel 44 lidstaten.
Lidmaatschap van de Raad brengt de verplichting mee de fundamentele waarden
van de organisatie op het gebied van de rechtsstaat, mensenrechten en
pluriforme democratie te onderschrijven en na te leven. Het Europees Verdrag
tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden
(EVRM) van 1950 vormt de kern van de mensenrechtenbescherming van de
organisatie. Andere belangrijke verdragen op het gebied van de mensenrechten
zijn het Europees Sociaal Handvest (1961), het Europees Verdrag ter
voorkoming van Marteling (1989) en het Kaderverdrag voor de bescherming van
Nationale Minderheden (1994).
Sinds de inwerkingtreding van het EVRM zijn dertien Protocollen
totstandgekomen. Met het Elfde Protocol is het controlemechanisme van het
Verdrag gereorganiseerd. De toegenomen werklast leidde tot samenvoeging van
de Europese Commissie respectievelijk het Europese Hof voor de Rechten van
de Mens tot een nieuw, permanent Europees Hof voor de Rechten van de Mens,
dat op 1 november 1998 operationeel is geworden. Ook dit Hof kampt echter
alweer met een groeiende werklast en achterstanden in de behandeling van
klachten. Nederland beschouwt een goed functionerend Hof van wezenlijk
belang voor naleving van de normen en waarden van de Raad van Europa. Naast
versterking van beleid en wetgeving in de nieuwe lidstaten vormt
capaciteitsversterking van het Hof voor Nederland daarom een prioriteit.
Goede wetgeving en goed beleid voorkomen mensenrechtenschendingen en
verminderen de werklast van het Hof. Omgekeerd kunnen uitspraken van het Hof
tot aanpassing van beleid en wetgeving dwingen.
Naast toezichthoudende verdragsorganen als het Hof en het Europees Comité
ter Voorkoming van Marteling (CPT) leveren diverse commissies van
onafhankelijke deskundigen - zoals de Europese Commissie voor Democratie
door Recht (de Venetië Commissie) en de Europese Commissie tegen Racisme en
Intolerantie (ECRI) - alsmede de comités van onafhankelijke deskundigen van
het Europees Sociaal Handvest en van het Kaderverdrag voor de
bescherming van Nationale Minderheden belangrijke bijdragen aan de
mensenrechtenbescherming in Europa.
De Raad is in hoog tempo uitgebreid met landen die weliswaar de
doelstellingen van de Raad onderschrijven, maar die nog een lange weg te
gaan hebben op het gebied van beleid en wetgeving. Nederland heeft er steeds
voor gepleit dat nieuwe toetreders in afdoende mate voldoen aan de
doelstellingen van de Raad van Europa alvorens ingestemd wordt met
toetreding Zijn landen eenmaal toegetreden, dan wordt veel gedaan aan
advisering en projectondersteuning.
Naast de toezichthoudende activiteiten van het Comité van Ministers en de
Parlementaire Assemblee speelt de Commissaris voor de Mensenrechten - wiens
functie is ingesteld bij de Verklaring van Boedapest (mei 1999) - een eigen
rol op het gebied van mensenrechtenbescherming. Zijn activiteiten om de
mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië een halt toe te roepen zijn hiervan
een voorbeeld.
Discriminatie vormt vaak de basis voor andere mensenrechtenschendingen.
Traditioneel bestaat binnen de Raad van Europa veel aandacht voor het
tegengaan van discriminatie, hetgeen nauw verbonden is met
minderhedenbescherming, gelijke behandeling van mannen en vrouwen,
bestrijding van discriminatie wegens seksuele voorkeur, en uitbanning van
racisme en intolerantie. Tijdens de viering van 50 jaar EVRM op 4 november
2000 in Rome is het Twaalfde Protocol inzake non-discriminatie door 25
landen, waaronder Nederland, ondertekend. Artikel 14 van het EVRM biedt
reeds een verbod op discriminatie in verband met elk van de door het EVRM
beschermde rechten. Het Twaalfde Protocol bevat een ruimer, algemeen verbod
op discriminatie.
Het Kaderverdrag voor de bescherming van Nationale Minderheden bevat geen
individueel via de rechter afdwingbare rechten, doch beginselen op het
gebied van minderhedenbescherming. Staten zijn verplicht deze verder uit te
werken in hun nationale wetgeving. Deze beginselen hebben geen betrekking op
minderheden als collectief maar op personen die tot een minderheid behoren.
In Nederland is de procedure voor ratificatie van het Kaderverdrag in gang
gezet.
Ter voorbereiding op de in september 2001 te Durban gehouden
VN-Wereldconferentie tegen Racisme vond in oktober 2000 in Straatsburg de
Europese Regionale Conferentie tegen Racisme "All different all equal: from
principle to practice" plaats. Nederland heeft actief bijgedragen aan de
Politieke Verklaring en de Algemene Conclusies die de inbreng vormden voor
de Wereldconferentie. Nu de Wereldconferentie voorbij is, zal worden gewerkt
aan een Regionaal Actieplan op het gebied van bestrijding van racisme en
intolerantie in Europa.
In 2003/2004 zal Nederland gedurende een half jaar het Voorzitterschap van
de Raad van Europa bekleden.
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE)
De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) - tot 1995
de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) - heeft in
de afgelopen 25 jaar een belangrijke rol gespeeld op het gebied van
mensenrechten in het door de OVSE bestreken gebied (de Europese landen,
inclusief de Kaukasus en Centraal Azië, de Verenigde Staten en Canada). De
periode van normstelling, die begon met de Slotakte van Helsinki van 1975,
was met de Slotdocumenten van de Conferentie over de Menselijke Dimensie van
Kopenhagen (1990) en Moskou (1991) in belangrijke mate voltooid. Vanaf die
tijd richt de OVSE zich in het bijzonder op de naleving van de bepalingen op
het terrein van de menselijke dimensie.
Om de stand van deze naleving te toetsen vindt sinds 1993 jaarlijks in
Warschau de zogeheten Implementatiebijeenkomst over de Menselijke Dimensie
plaats, waar door vertegenwoordigers van deelnemende staten, internationale
organisaties en niet-gouvernementele organisaties wordt gesproken over de
situatie op het gebied van de menselijke dimensie in de verschillende
landen. De Implementatiebijeenkomst behandelt de diverse onderdelen van het
OVSE-acquis op thematische wijze, waarbij binnen de Europese Unie een
werkverdeling bestaat. Nederland is op deze bijeenkomst EU-woordvoerder voor
de onderwerpen godsdienstvrijheid en tolerantie. De Implementatiebijeenkomst
wordt afgesloten met een rapport voor de OVSE-Permanente Raad in Wenen,
waarin ook aanbevelingen zijn opgenomen.
In 1990 werd het OVSE Office for Democratic Institutions and Human Rights
(ODIHR) opgericht, dat is gevestigd te Warschau. Dit Bureau heeft tot taak
het bevorderen van democratische verkiezingen, in het bijzonder door het
waarnemen van de verkiezingsprocessen in daarvoor in aanmerking komende
landen, het bieden van praktische ondersteuning bij het consolideren van
democratische instellingen en mensenrechten en het versterken van de
rechtsstaat, alsmede het bijdragen aan conflictpreventie door het volgen van
de implementatie van de afspraken op het gebied van de menselijke dimensie.
Daarnaast bevindt zich op het ODIHR het Contactpunt voor aangelegenheden
betreffende Roma en Sinti. Het ODIHR voert ook trainingsprogramma's en
projecten uit, onder meer op het terrein van wetgeving,
mensenrechteneducatie en de mensenrechten van vrouwen. Nederland levert
hieraan een vrijwillige financiële bijdrage. Het ODIHR organiseert jaarlijks
een aantal seminars over voor de OVSE actuele onderwerpen op het gebied van
de menselijke dimensie. In 2002 vonden seminars plaats over rechtssystemen
en gevangenishervorming.
Mede op initiatief van Nederland is in 1996 een seminar gehouden over de
vrijheid van godsdienst. Dat heeft onder meer geleid tot de instelling van
het ODIHR-panel van deskundigen over dit onderwerp, waarin ook twee
Nederlanders zitting hebben. In 1999 werd in Wenen, wederom mede op
initiatief van Nederland, één van de drie jaarlijks plaatsvindende
Supplementary Human Dimension Meetings aan dit onderwerp gewijd. De aandacht
gaat daarbij vooral uit naar de in veel landen nog bestaande of nieuw
ingevoerde restrictieve wetgeving op dit gebied. In samenwerking met het
Roemeense voorzitterschap van de OVSE heeft Nederland op 26 juni 2001 te Den
Haag een seminar georganiseerd over dit onderwerp, waarbij specifiek is
ingegaan op de actuele problematiek van (her-) registratie- en
vestigingseisen ten aanzien van religieuze gemeenschappen. Er werd een
slotverklaring aanvaard met daarin de belangrijkste conclusies van het
seminar. De meest relevante documenten van dit seminar zijn vorig jaar
gepubliceerd onder de titel "Challenges to law and practice: Seminar on
Freedom of Religion or Belief in the OSCE Region".
Ook besteedt de OVSE veel aandacht aan de bescherming van het recht op
vrijheid van meningsuiting en het belang van vrije media. In 1996 is er een
OVSE-vertegenwoordiger inzake de vrijheid van media ingesteld en het ODIHR
onderneemt verschillende activiteiten ter ondersteuning van vrije media en
onafhankelijke journalisten.
In een aantal landen bevinden zich OVSE-missies. Ongeacht het mandaat, dat
sterk uiteen kan lopen, houden zij zich zonder uitzondering bezig met
toezicht op naleving en met bevordering van de mensenrechten. Dit kan door
het onderhouden van directe contacten met de betrokken regeringen, het
signaleren van ontwikkelingen aan de Permanente Raad in Wenen en ook door
het ondersteunen van activiteiten van het ODIHR. Bescherming van minderheden
is een onderwerp dat in veel landen de bijzondere aandacht heeft.
De Hoge Commissaris inzake de Nationale Minderheden van de OVSE speelt een
belangrijke rol op het gebied van conflictpreventie. Bij
mensenrechtenschendingen gaat het immers vaak om schending van de rechten
van personen behorend tot bepaalde minderheidsgroepen. Discriminatie en
gebrek aan tolerantie ten opzichte van minderheden kunnen tot gewelddadige
conflicten leiden, die op hun beurt vaak weer aanleiding vormen voor
ernstige en massale schendingen van mensenrechten. Goede bescherming van de
rechten van (personen behorend tot) nationale minderheden draagt daarentegen
bij aan het verminderen van etnische spanningen. De rol van de HCNM is deze
spanningen te identificeren en daarvoor, in dialoog met de regeringen en
minderheden, een oplossing te vinden.
In 2003 zal Nederland het voorzitterschap van de OVSE bekleden. Dit betekent
dat ons land sinds 1 januari 2002 deel uitmaakt van de OVSE-trojka, samen
met de huidige voorzitter Portugal en de vorige voorzitter Roemenië.
Europese Unie (EU)
De EU heeft zich in toenemende mate ontwikkeld van een economische
gemeenschap tot een unie gebaseerd op gemeenschappelijke normen en waarden.
Ook de mensenrechten behoren daartoe. Zowel het Verdrag betreffende de
Europese Unie (VEU) als het Verdrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap (VEG) bevatten verscheidene voorzieningen met betrekking tot
de mensenrechten, die de grondslag vormen voor het EU-beleid op dit terrein.
Voor een groot deel gaat het daarbij om het externe beleid van de Unie. In
het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB)
worden regelmatig gemeenschappelijke strategieën, gemeenschappelijke
posities of gezamenlijke acties opgesteld, die geheel of ten dele gericht
zijn op mensenrechten en democratisering. Dit gemeenschappelijk beleid wordt
zowel in de betrekkingen met derde landen als in multilaterale fora
uitgedragen. Op 25 juni 2001 heeft de Algemene Raad conclusies aangenomen
die de samenhang en consistentie tussen het optreden van de Gemeenschap en
het GBVB, en de integratie en de openheid van het EU-mensenrechtenbeleid
moet bevorderen. Juist op een gevoelig onderwerp als de mensenrechten
kan de collectieve standpuntinname van vijftien regeringen minder
gemakkelijk terzijde geschoven worden dan de vragen of kritiek van één
regering op dit terrein. Mede daarom heeft de EU in haar streven naar
universele afschaffing van de doodstraf in 1998 de Richtlijnen voor beleid
jegens derde landen inzake de doodstraf aangenomen. In aansluiting op de
wereldwijde campagne tegen het martelen die Amnesty International in oktober
2000 is gestart, heeft een aantal EU-partners waaronder Nederland
aangedrongen op richtlijnen inzake het anti-martelingbeleid van de EU.
Inspanningen terzake hebben geleid tot aanname van deze Richtlijnen door de
Algemene Raad van 9 april 2001.
Sinds enkele jaren voert de Europese Unie mensenrechtendialogen met een
aantal landen. Deze dialogen zijn bedoeld om op een minder confronterende
manier landen te bewegen de mensenrechten te respecteren. In 2001 heeft de
EU, als follow-up van de eerdergenoemde Raadsconclusies, richtlijnen voor
het aangaan van dergelijke dialogen aangenomen.
Uiteraard voelt de EU een bijzondere verantwoordelijkheid voor de
mensenrechtensituatie in de toetredingslanden. Voordat het lidmaatschap van
de Unie kan worden verkregen, dient de kandidaat-lidstaat in elk geval te
voldoen aan de Kopenhagen-criteria (1993). Daarin heeft de Europese Raad
verklaard dat het lidmaatschap van de Unie vereist dat het kandidaatland
zover is gekomen, dat het beschikt over stabiele instellingen die de
democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de
bescherming van minderheden garanderen. Bij hun toetreding tot de EU zullen
de nieuwe lidstaten zich ertoe verbinden de beginselen van het Verdrag
betreffende de Europese Unie na te leven, waaronder de eerbiediging van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Sinds het begin van de jaren negentig wordt in een groot aantal EU-handels-
en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen een mensenrechtenclausule
opgenomen. Ook de nieuwe EU-ACP-overeenkomst die vorig jaar te Cotonou
(Benin) ondertekend is, verwijst naar het belang van respect voor de
mensenrechten en fundamentele vrijheden, democratie, de rechtsorde en een
transparant en verantwoordelijk bestuur als integraal onderdeel van duurzame
ontwikkeling. Sinds 1999 biedt het European Initiative for Democracy and
Human Rights een specifiek kader voor projectfinanciering op het gebied van
democratisering en mensenrechten in derde landen. Een programmadocument
voor de periode 2002-2004 is oktober 2001 verschenen.
Om een geloofwaardige gesprekspartner te blijven voor derde landen, is het
van belang dat de EU ook steeds blijft toezien op eerbiediging van de
mensenrechten binnen het gebied van de Unie. Bij dit interne beleid gaat het
onder meer om de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat , om het
streven naar een EU als zone van vrijheid, veiligheid en gerechtigheid (de
zogeheten Tampere Milestones), om de voortgaande strijd tegen sociale
uitsluiting en om de bevordering en bescherming van de rechten van kinderen
en de rechten van vrouwen.
Ook de totstandkoming van de Politieke Verklaring over het EU-Handvest van
Grondrechten is in dit verband een belangrijke ontwikkeling. Het proces van
formulering en verankering van grondrechten in de EU is met deze Verklaring
echter nog niet voltooid. Nederland is van oordeel dat bepaalde grondrechten
uit de Politieke Verklaring binnen de EU ook juridisch bindende verankering
verdienen. De Politieke Verklaring kan daarbij als basis dienen. Van groot
belang is dat EVRM-rechten die in het EU-Handvest zijn opgenomen, niet
verschillend geïnterpreteerd worden. In het EU-Handvest is op instigatie van
Nederland een bepaling opgenomen die moet waarborgen dat geen verschillende
uitleg tussen bepalingen van het EU-Handvest en die van het EVRM zal
optreden. Tevens is Nederland er voorstander van dat de EU op termijn
toetreedt tot het EVRM, waardoor de kans op divergentie van interpretatie
eveneens verkleind wordt.
Om het EU-mensenrechtenbeleid zichtbaarder te maken, werd in 1999 besloten
tot het publiceren van een jaarlijks rapport over de mensenrechten.
Hierin wordt een overzicht gegeven van de fundamenten binnen de EU met
betrekking tot de mensenrechten alsmede van de instrumenten en activiteiten
in de relaties van de Unie met derde landen.
Non-discriminatie
Het non-discriminatiebeginsel is cruciaal voor de bescherming tegen
mensenrechten-schendingen. Iedereen is gelijk voor de wet en heeft
zonder onderscheid van persoon recht op gelijke bescherming van de wet.
Staten hebben de verplichting erop toe te zien dat alle mensen op hun
grondgebied verzekerd zijn van bescherming tegen mensenrechtenschendingen.
Zij moeten zich inzetten om uitingen van discriminatie, racisme en
intolerantie te bestrijden. Een actief non-discriminatiebeleid richt zich op
bescherming van burgers door wetgeving, beleid, mensenrechteneducatie en
bewustwordingscampagnes. Ook onafhankelijke instellingen, zoals een
ombudsman, vervullen daarbij een belangrijke rol.
In Europa is de normstelling inzake non-discriminatie gestaag uitgebreid.
Een belangrijke ontwikkeling in de EU is de in 2000 aanvaarde Richtlijn
tegen rassendiscriminatie in het kader van het Verdrag van Amsterdam. Binnen
de Raad van Europa is het Twaalfde Protocol bij het EVRM tot stand gekomen,
dat de werking van artikel 14 van het EVRM uitbreidt. Artikel 14 verbiedt
discriminatie in samenhang met de door het EVRM beschermde rechten en
vrijheden. Het Twaalfde Protocol omvat een ruimer algemeen
discriminatieverbod. Het Protocol past in een actief mensenrechtenbeleid van
de Raad van Europa en zijn lidstaten. Nederland heeft het Protocol inmiddels
geratificeerd.
Ook de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie in het kader van de
Raad van Europa (ECRI), bestaande uit onafhankelijke deskundigen levert een
belangrijke bijdrage aan de bestrijding van racisme in Europa. Als
Nederlandse deskundige heeft hierin zitting mw. Winnie Sorgdrager.
Nederlands beleid
Het Nederlandse beleid is gericht op bescherming en versterking van de
positie van personen behorend tot groepen in de samenleving die slachtoffer
zijn of dreigen te worden van discriminatie en intolerantie. Daarbij gaat
het onder andere om vrouwen, om personen die vanwege hun seksuele voorkeur
worden gediscrimineerd en om etnische, nationale en religieuze minderheden.
De VN-Wereldconferentie tegen Racisme (WCAR), die in de eerste week van
september 2001 in Durban plaatsvond, kan een belangrijke impuls geven aan de
wereldwijde bestrijding van discriminatie op grond van ras of etnische
afkomst. De onderhandelingen verliepen vanwege scherpe tegenstellingen zeer
moeizaam, maar het uiteindelijk overeengekomen Actieprogramma biedt
voldoende aanknopingspunten voor internationale, regionale en nationale
maatregelen ter bestrijding van racisme, discriminatie, vreemdelingenhaat en
aanverwante vormen van intolerantie, door middel van wetgeving, beleid,
onderwijs en voorlichting.
Helaas bleek tijdens de behandeling van de resolutie over dit onderwerp in
de 56-ste Algemene Vergadering van de VN (2001) en de 58-ste
VN-Mensenrechtencommissie (2002) dat de tegenstellingen alleen maar scherper
waren geworden en dat consensus over de interpretatie en implementatie van
de Politieke Verklaring en het Actieprogramma van de WCAR onmogelijk was.
Nederland zal zich blijven inzetten de in Durban gemaakte afspraken over de
bestrijding van racisme, rassendiscriminatie, xenofobie en aanverwante
vormen van intolerantie zo nauwkeurige mogelijke opvolging te laten krijgen.
In het kader van de Raad van Europa zal worden gewerkt aan een Regionaal
Actieplan.
Nederlandse activiteiten
Nederland heeft financieel bijgedragen aan de Europese Regionale Conferentie
tegen Racisme (Straatsburg, oktober 2000) waarvan de Politieke Verklaring en
Algemene Conclusies de Europese input voor WCAR vormden. Daarnaast werden
het mondiale voorbereidingsproces van WCAR, alsmede de conferentie zelf
financieel ondersteund.
Voorts financiert Nederland verschillende organisaties die actief zijn in de
strijd tegen racisme en discriminatie.
Afschaffing van de doodstraf
Er is geen artikel in internationale mensenrechtenverdragen dat het opleggen
en toepassen van de doodstraf expliciet verbiedt. Niettemin stelt artikel 6
van het VN-Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (BuPo, 1966), waarin
het recht op leven is neergelegd, wel duidelijke beperkingen aan het
opleggen en uitvoeren van de doodstraf (bijvoorbeeld niet op minderjarigen,
zwangere vrouwen en geestelijk gehandicapten; zie ook het Verdrag inzake de
rechten van het Kind). Ook zijn op basis van artikel 6 van het BuPo door de
Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC) waarborgen aangenomen, die
als minimumstandaarden gelden en die in acht moeten worden genomen bij het
opleggen en uitvoeren van de doodstraf door landen, die de doodstraf nog
niet hebben afgeschaft. Daarnaast kunnen staten toetreden tot het Tweede
Facultatieve Protocol bij het BuPo, dat gericht is op afschaffing van de
doodstraf. Nederland heeft dit protocol in 1991 geratificeerd. Een aantal
mensenrechtenbepalingen is specifiek van belang in situaties waarin de
doodstraf wordt toegepast, zoals het recht op een eerlijk en onafhankelijk
proces, inclusief het recht op hoger beroep. Schending van deze rechten bij
het opleggen en uitvoeren van de doodstraf kan leiden tot een schending van
het recht op leven.
De Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa beschouwt oplegging van de
doodstraf als een onmenselijke en vernederende bestraffing, zoals bedoeld in
artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de
Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM, 1950). Het Zesde Protocol inzake
afschaffing van de doodstraf behoort tot het standaard-acquis, waartoe
toetredende landen zich verplichten. Onlangs heeft de Raad van Europa het
dertiende Protocol aangenomen, dat de doodstraf ook ten tijde van oorlog
verbiedt. De Oost-Europese landen waar de doodstraf nog bestaat, hebben bij
toetreding tot de Raad van Europa een moratorium afgekondigd. In alle
lidstaten van de Raad van Europa is de doodstraf afgeschaft of wordt niet
langer uitgevoerd. Onder auspiciën van de Raad van Europa werd in juni 2001
een wereldcongres tegen de doodstraf gehouden.
Nederlands beleid
Nederland zet zich in voor afschaffing van de doodstraf, niet alleen
bilateraal, maar vooral in nauwe samenwerking met EU-partners. Sinds de EU
in 1998 Richtlijnen voor beleid jegens derde landen inzake de doodstraf
heeft aangenomen, is de EU het voornaamste kanaal geworden voor Nederland om
wereldwijde afschaffing van de doodstraf te bewerkstelligen. In eerste
instantie roept de EU derde landen op de doodstraf af te schaffen of ten
minste een moratorium in te stellen. Als landen niettemin de doodstraf
opleggen en toepassen, dan dringt de EU aan op geleidelijke beperking van de
doodstraf, inachtneming van de in de richtlijnen van 1998 vervatte
minimumstandaarden en maximale transparantie bij doodvonnissen. Wanneer de
minimumstandaarden in individuele doodstrafgevallen worden geschonden,
voert de EU démarches uit of vestigt op andere wijze de aandacht hierop.
In de VS vinden dergelijke démarches met grote regelmaat plaats. In november
2000 stelde het Amerikaanse Hooggerechtshof de executie van de zwakzinnige
Johnny Paul Penry uit na onder meer démarches van de EU. Eind 2001 besloot
de EU tot indiening van een amicus curiae brief in de doodstrafzaak van
de geestelijk gehandicapte Atkins en in de zaak van Williams, die
minderjarig was ten tijde van het delict. Op 20 juni 2002 sprak het
Hooggerechtshof zich in de zaak Atkins vs. de staat Virginia uit tegen de
executie van geestelijk minvermogenden. Executie van "mildly mentally
retarded people" werd aangemerkt als "cruel and unusual punishment" en als
zodanig in strijd met de Amerikaanse constitutie. In zijn uitspraak
bevestigde het hof dat het mede op basis van de amicus curiae brief van de
EU tot die conclusie was gekomen.
Voorts heeft de EU in 2001, op initiatief van Nederland, besloten om de
negatieve trend op het gebied van de doodstraf in verschillende Aziatische
landen aan de orde te stellen. Ook is recent in Afrika een campagne tegen de
doodstraf gevoerd. Daarnaast heeft de EU in 2002 op Nederlands initiatief
geprotesteerd tegen executies in Saoedi-Arabië en steniging in Nigeria.
Sedert 1999 heeft de EU elk jaar in de VN-Mensenrechtencommissie een
resolutie tegen de doodstraf ingediend, die steeds met ruime meerderheid van
stemmen is aangenomen. In de resolutie worden staten die de doodstraf nog
kennen, opgeroepen deze af te schaffen. Voorzover afschaffing niet kan
plaatsvinden, wordt opgeroepen tot naleving van de verplichtingen
voortvloeiend uit het Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten en het
Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Verder worden staten aangespoord het
aantal misdrijven waarop de doodstraf staat, te beperken en een moratorium
op de uitvoering ervan in te stellen. In de Algemene Vergadering van de VN
is het, vanwege krachtige tegenstand, nog niet mogelijk gebleken een
resolutie tegen de doodstraf aangenomen te krijgen.
Binnen de OVSE vormt de afschaffing van de doodstraf steeds een belangrijk
agendapunt op de Implementatiebijeenkomsten over de Menselijke Dimensie.
Nederlandse activiteiten
In een aantal landen steunt Nederland concrete activiteiten in het kader van
het beleid voor de afschaffing van de doodstraf, waaronder
capaciteitsversterking van NGO's die zich voor afschaffing inzetten. Ook in
EU-kader worden projecten ondersteund die de démarches tegen de doodstraf
kracht bijzetten
Vrijwaring van marteling
Het recht op vrijwaring van marteling is een absolute mensenrechtennorm.
. Er mag onder geen enkele omstandigheid een uitzondering op worden gemaakt.
Niettemin vinden wereldwijd nog steeds op grote schaal martelingen plaats.
Nederlands beleid
In het Nederlandse mensenrechtenbeleid zijn het tegengaan van foltering en
steun aan slachtoffers van martelingen altijd prioritaire aandachtsgebieden
geweest. In de jaren zeventig en tachtig betekende dit vooral het initiëren
en meewerken aan internationale normstelling, zoals het CAT, dat in 1984 tot
stand kwam. Ook voor het instellen van een VN-Speciale Rapporteur inzake
Marteling was Nederland een actief pleitbezorger. Het was de latere minister
van Buitenlandse Zaken Peter Kooijmans die de functie in 1985 voor het eerst
mocht vervullen (tot 1992). Sinds 2001 wordt deze functie wederom door een
Nederlander bekleed, Theo van Boven. Daarnaast nam Nederland met een aantal
andere landen in 1981 in de Algemene Vergadering van de VN het initiatief om
het Vrijwillig Fonds voor Slachtoffers van Martelingen in te stellen.
Momenteel is de Nederlandse Ambassadeur Jaap Walkate voorzitter van de
bestuursraad van dit Fonds.
Tegenwoordig richt Nederland zich vooral op een betere implementatie en
naleving van bestaande normen. Zo is in de afgelopen
VN-Mensenrechtencommissie een resolutie aangenomen die voorziet in een
protocol, waarin een regeling voor een internationaal inspectieregime van
gevangenissen wordt neergelegd. Het uitvoeringsorgaan van dit nieuwe
instrument kan zelf bepalen wanneer het naar een land gaat om onaangekondigd
gevangenissen te bezoeken. De tekst van het protocol werd in Genève met een
meerderheid van stemmen aangenomen (29 voor, 10 tegen, 14 onthoudingen),
maar dient ook nog door de ECOSOC en de AVVN te worden aangenomen. In het
kader van de EU zet Nederland zich actief in om het protocol aanvaard te
krijgen.
Naar aanleiding van de in oktober 2000 gestarte campagne van Amnesty
International ter voorkoming van marteling en mede dankzij Nederlandse
inspanningen terzake heeft de Algemene Raad van 9 april 2001 de Richtlijnen
voor beleid jegens derde landen inzake marteling aangenomen. Hierdoor kan
net als bij de doodstraf een intensief en consistent beleid op dit onderwerp
worden gevoerd. Daarnaast stelt Nederland in door haar gesteunde landen- en
themaresoluties en verklaringen in fora zoals de VN, de Raad van Europa en
de OVSE, marteling al dan niet in EU-verband aan de orde en worden landen
aangesproken op martelpraktijken. Ook in bilaterale contacten wordt het
onderwerp aan de orde gesteld.
Nederlandse activiteiten
Sinds de oprichting in 1981 stort Nederland jaarlijks een miljoen gulden in
het VN-Vrijwillig Fonds voor slachtoffers van foltering. In meer dan vijftig
landen worden uit dit fonds therapie- en rehabilitatieprogramma's alsmede
trainingsprojecten voor gezondheidswerkers, sociaal maatschappelijk werkers
en psychologen gefinancierd. Voorts biedt het Fonds assistentie bij de
ontwikkeling en toepassing van geschikte behandelingsmethodieken voor
slachtoffers van foltering. In de strijd tegen onmenselijke en vernederende
behandeling of bestraffing biedt Nederland steun aan verbetering van het
gevangeniswezen. Zo worden projecten ondersteund op het terrein van educatie
van gevangenispersoneel en gezondheidszorg voor gedetineerden en wordt een
institutionele bijdrage gegeven aan de organisatie Penal Reform
International. Deze organisatie bevordert hervormingen in het rechtssysteem
en in gevangenissen in ontwikkelingslanden, waaronder verbetering van de
omstandigheden in gevangenissen. Dergelijke projecten, waardoor de strijd
tegen marteling en tegen wrede behandeling of bestraffing wordt gediend,
zullen ook in de komende jaren op Nederlandse steun kunnen rekenen.
Vrijheid van godsdienst of overtuiging
De vrijheid van godsdienst of overtuiging is neergelegd in artikel 18 van de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM, 1948) en vervolgens
uitgewerkt in verschillende mondiale en regionale verdragen en verklaringen
op het gebied van mensenrechten. Verschillende VN-verdragscomités en het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens hebben nader invulling gegeven aan
deze bepalingen. Hieruit blijkt onder meer dat het begrippenpaar 'godsdienst
of overtuiging' alle theïstische, atheïstische en non-theïstische
overtuigingen dient te omvatten - zowel traditionele, nieuwe, bekende en
onbekende. Tevens benadrukken zij dat het staten alleen onder strikte
voorwaarden is toegestaan om uitingsvormen van godsdienst of overtuiging te
beperken. Het aanhangen dan wel veranderen van een bepaalde godsdienst of
overtuiging mag als zodanig nooit aan banden worden gelegd.
Sinds 1989 is de belangstelling voor de vrijheid van godsdienst of
overtuiging in Midden- en Oost-Europa toegenomen. Na de val van de
communistische regimes werden de mogelijkheden om uiting te geven aan
religieuze of andere levensovertuigingen hersteld. Dit heeft geleid tot een
explosieve groei van kleine, reeds bestaande, alsook nieuwe religieuze
gemeenschappen. Zowel traditionele, gevestigde religieuze gemeenschappen als
overheden ervaren deze ontwikkeling soms als bedreigend. Hierbij speelt ook
een al dan niet vermeende vrees voor religieus extremisme een rol. In
verschillende landen in Midden- en Oost-Europa heeft dit geleid tot
voorbereiding of aanvaarding van wetten waarin onder meer restrictieve
(her-)registratie- en vestigingseisen ten aanzien van religieuze
gemeenschappen zijn opgenomen.
Nederlands beleid
De notitie die de regering in 1998 over de internationale bescherming van de
vrijheid van godsdienst of overtuiging heeft opgesteld, blijft de basis
vormen voor het Nederlandse beleid als het gaat om schendingen van deze
specifieke vrijheid.
Nederland zet zich in voor de bevordering en bescherming van de vrijheid van
godsdienst of overtuiging wereldwijd en voor steun aan slachtoffers van
schendingen op dit gebied, ongeacht hun godsdienst of overtuiging. Nederland
laat zich onder meer binnen de OVSE en VN alsook bilateraal uit over
schendingen van de vrijheid van godsdienst of overtuiging. Binnen de EU zet
Nederland zich ervoor in dat schendingen van deze vrijheid bij autoriteiten
van derde landen aan de orde worden gesteld, bijvoorbeeld in Iran, Pakistan,
Nigeria, Soedan, Indonesië, China en in landen in Centraal-Azië.
In VN-kader zet Nederland zich tijdens de jaarlijkse zitting van de
VN-Mensenrechtencommissie (MRC) en van de Derde Commissie van de AVVN actief
in voor godsdienstvrijheid. Zo neemt Nederland vaak het initiatief bij het
vermelden van verschillende landen in de zogenaamde EU-interventie inzake
landensituaties in verband met schendingen van godsdienstvrijheid en
ondersteunt Nederland de resoluties over dit thema. Tijdens de 55e
MRC-zitting heeft Nederland een nationale interventie gewijd aan
verschillende aspecten van vrijheid van godsdienst of overtuiging. Als
voorbeeld van interreligieuze samenwerking werd daarbij gewezen op de
verschillende in Nederland bestaande lokale raden voor levensbeschouwingen
en religies.
In OVSE-kader profileert Nederland zich sterk op het gebied van de
godsdienstvrijheid. Mede op initiatief van Nederland is in de OVSE in 1996
en in 1999 speciale aandacht aan het thema godsdienstvrijheid gegeven.
Daarbij werd onder meer ingegaan op thema's als de interreligieuze dialoog,
conflictpreventie, religieus pluralisme en toegestane beperkingen op de
godsdienstvrijheid. Naar aanleiding van het seminar in 1996 is een
adviserend panel van deskundigen op het gebied van godsdienstvrijheid
totstandgekomen, waarin ook twee Nederlanders zitting hebben. Binnen de OVSE
is Nederland voor de EU woordvoerder voor dit onderwerp.
Van Nederlandse kant wordt regelmatig deelgenomen aan verschillende
nationale en internationale conferenties over vrijheid van godsdienst of
overtuiging, dikwijls georganiseerd door niet-gouvernementele organisaties.
Naar aanleiding van een in augustus 1998 gehouden conferentie in Noorwegen
heeft een Nederlandse deskundige zitting genomen in de internationale
adviserende raad van de Oslo Coalition of Freedom of Religion or Belief. Ook
werd geparticipeerd in een internationale consultatieve conferentie in
Madrid over schooleducatie in relatie tot vrijheid van godsdienst of
overtuiging, tolerantie en non-discriminatie, georganiseerd door de
VN-Speciale Rapporteur inzake vrijheid van godsdienst of overtuiging in
samenwerking met de Spaanse regering van 22 - 25 november 2001 ter
gelegenheid van de 20-ste verjaardag van de VN-Verklaring inzake vrijheid
van godsdienst of overtuiging (1981).
Nederland zal in de komende jaren, onder meer in OVSE-kader en niet in de
laatste plaats tijdens ons OVSE-voorzitterschap in 2003, aandacht blijven
besteden aan dit onderwerp.
Nederlandse activiteiten
Nederland heeft in samenwerking met het Roemeense voorzitterschap van de
OVSE op 26 juni 2001 te Den Haag een seminar georganiseerd over "Freedom of
Religion or Belief in the OSCE Region: Challenges in Law and Practice".
Tijdens dit seminar werd specifiek ingegaan op de actuele problematiek van
(her-)registratie- en vestigingseisen ten aanzien van religieuze
gemeenschappen. Aan het seminar werd deelgenomen door
regeringsvertegenwoordigers uit de OVSE-deelnemende landen en de daarmee
verbonden samenwerkingspartners, door vertegenwoordigers van internationale
organisaties en van niet-gouvernementele organisaties uit binnen- en
buitenland. De bevindingen van het goed bezochte seminar zijn neergelegd in
de slotverklaring van de moderator, de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur.
Bij de voorbereidingen van het seminar is gebruik gemaakt van het advies van
de Adviesraad Internationale Vraagstukken. De relevante documenten van het
seminar zijn vorig jaar gebundeld in een speciale publicatie van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken getiteld "Challenges to law and practice:
Seminar on Freedom of Religion or Belief in the OSCE Region" (waarvan begin
2002 een tweede druk verscheen).
De regering heeft tevens bijgedragen aan het totstandkomen van de
internationale publicatie "Freedom of religion: a precious human right" en
de naar aanleiding daarvan op 5 december 2000 door Bureau Beleidsvorming
Ontwikkelingssamenwerking, Justitia et Pax en de Nederlandse Zendingsraad
georganiseerde conferentie "Godsdienstvrijheid: een kostbaar mensenrecht".
Vrijheid van meningsuiting
De vrijheid van meningsuiting vormt de hoeksteen van de democratische
rechtsstaat. Zonder deze vrijheid zijn andere mensenrechten moeilijk te
realiseren. Ook is de vrijheid van meningsuiting onontbeerlijk voor sociale,
economische en politieke ontwikkeling. . Het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens heeft zich in een groot aantal zaken uitgesproken over
de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting, met name over de mate
waarin de overheid deze vrijheid kan beperken ten gunste van andere rechten,
bijvoorbeeld het recht op non-discriminatie.
De vrijheid van meningsuiting wordt in een samenleving onder meer bevorderd
door een open informatiebeleid in de publieke sector met inbegrip van
toegang tot informatie. Belangrijk is verder vrijheid van censuur of andere
vormen van controle of beperking op informatieverschaffing in het algemeen
en het bevorderen van vrije onafhankelijke media die de diversiteit van
opvattingen in een samenleving kunnen vertegenwoordigen.
Nederlands beleid
Aangezien de normstelling op het gebied van de vrijheid van meningsuiting
grotendeels is voltooid, richt het Nederlandse beleid zich vooral op de
naleving ervan door ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties die
actief zijn in landen waar deze vrijheid wordt geschonden. Daarnaast spreekt
Nederland, al dan niet in EU-verband, landen in verschillende internationale
fora zoals de VN, OVSE en de Raad van Europa aan op schendingen van het
recht op vrijheid van meningsuiting. Nederland zet zich ook actief in voor
de resolutie in de VN-Mensenrechtencommissie (MRC) over dit thema. De
vrijheid van meningsuiting vormt verder een belangrijk element in
verschillende landenresoluties van de MRC. Ook de OVSE besteedt veel
aandacht aan de bescherming van het recht op vrijheid van meningsuiting en
het belang van vrije media. In 1996 is er een OVSE-vertegenwoordiger inzake
de vrijheid van media ingesteld en het Office for Democratic Institutions
and Human Rights (ODIHR) onderneemt verschillende activiteiten ter
ondersteuning van vrije media en onafhankelijke journalisten.
Nederlandse activiteiten
Sinds 1995 steunt Nederland de internationale mensenrechtenorganisatie
Article XIX, die zich wereldwijd inzet voor de vrijheid van meningsuiting,
onder meer door de versterking van lokale structuren en organisaties die op
dit terrein werken. Voorts wordt steun verleend aan de activiteiten van het
Canadese International Freedoms of Expression Network (IFEX), die beogen
wereldwijd de positie van journalisten te versterken en vrije nieuwsgaring
te bevorderen.
Daarnaast wordt de vrije nieuwsgaring op de Balkan bevorderd via
niet-gouvernementele organisaties die onafhankelijke media ondersteunen.
Voorts ondersteunt Nederland een aantal activiteiten in Jordanië, Egypte en
Jemen, die het respect voor de internationale rechtsnormen en het
maatschappelijk debat inzake vrijheid van meningsuiting beogen te
bevorderen.
Bescherming van de rechten van minderheden
In de jaren negentig is de bescherming van de rechten van nationale
minderheden uitgegroeid tot een prioritair aandachtsgebied in
internationale fora zoals de VN, de Raad van Europa en de OVSE. Al bestaan
hierover nog geen eenduidige definities, vast staat dat minderheden zich
door hun linguïstische, etnische, religieuze of culturele kenmerken
onderscheiden van de meerderheid en dat zij hun identiteit willen behouden.
Vaak zijn minderheden en inheemse volken het slachtoffer van discriminatie,
racisme en (religieuze) intolerantie. Waar rechten van minderheden in het
geding zijn, kunnen interne of zelfs internationale crises ontstaan. De
genocide in Rwanda, de gebeurtenissen in Kosovo en het conflict op de
Molukken zijn hier voorbeelden van.
Al bestaat er geen specifiek VN-verdrag voor de bescherming van minderheden,
in de VN neemt de aandacht hiervoor toe, onder meer door de aanvaarding,
eind 1992, van de VN-Verklaring inzake de rechten van personen die behoren
tot nationale, etnische, religieuze of linguïstische minderheden. Ook in het
Actieprogramma van de VN-Wereldconferentie tegen Racisme (2001) wordt
aandacht besteed aan de bescherming van minderheden. Recent is in VN-verband
het Permanent Forum on Indigenous Issues opgericht, dat afgelopen mei zijn
eerste zitting hield. Het Forum zal aanbevelingen doen aan de ECOSOC en
andere VN-organen met betrekking tot inheemse vraagstukken.
Op regionaal niveau besteden de OVSE en de Raad van Europa veel aandacht aan
de bescherming van personen behorend tot minderheden in Europa. De in 1992
ingestelde Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden van de OVSE speelt
hierbij een belangrijke rol. In de Raad van Europa is het Kaderverdrag voor
de bescherming van Nationale Minderheden (aangenomen in 1994) inmiddels in
werking getreden.
Nederlands beleid
Het Nederlandse beleid is gericht op ondersteuning van de positie van
minderheden wereldwijd. Nederland spreekt landen bilateraal en multilateraal
aan op hun minderhedenbeleid. Minderheden zijn vaak slachtoffer van
discriminatie op het gebied van zowel hun burger- en politieke rechten als
van hun economische, sociale en culturele rechten. In Europa spitst de
Nederlandse aandacht zich toe op de versterking van het minderhedenbeleid in
de landen van de OVSE en de Raad van Europa. In OVSE- en bilateraal verband
wordt de achterstandspositie van minderheden zoals Roma en Sinti regelmatig
aan de orde gesteld. Een adviserend comité van de Raad van Europa houdt
toezicht op het Kaderverdrag voor de bescherming van Nationale Minderheden
door op grond van landenrapportages te beoordelen of een lidstaat aan zijn
verdragsverplichtingen inzake non-discriminatie en bescherming van
minderheden voldoet. Nederland heeft het Kaderverdrag nog niet
geratificeerd; de procedure daartoe is nog gaande.
In het Nederlandse beleid is tevens aandacht voor de positie van inheemse
volken. Het Nederlandse beleid richt zich voornamelijk op ondersteuning van
activiteiten van niet-gouvernementele organisaties in landen waarmee
Nederland een ontwikkelingsrelatie onderhoudt.
Nederlandse activiteiten
Nederland geeft een institutionele bijdrage aan de organisatie Minority
Rights Group, die zich wereldwijd inzet voor de bevordering van
mensenrechten van etnische, religieuze en linguïstische minderheden en van
inheemse volken. Verder draagt de regering financieel bij aan het werk van
het VN-Vrijwillig Fonds voor inheemse volken, dat onder meer de afvaardiging
van vertegenwoordigers van inheemse volken mogelijk maakt naar voor hen
relevante internationale fora. Ook het Nederlands Centrum voor Inheemse
Volkeren ontvangt voor haar werkzaamheden ter bevordering van de rechten van
inheemse volkeren een subsidie.
Daarnaast steunt Nederland binnen het MATRA-programma (maatschappelijke
transformatie in Oost-Europa) activiteiten ter bescherming en versterking
van de positie van minderheden. Tot slot ondersteunt Nederland activiteiten
voor minderheden, met name ten behoeve van Roma, binnen het Stabiliteitspact
voor de Balkan.
Economische, sociale en culturele rechten
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM, 1948) bevat in de
artikelen 22 tot en met 26 een opsomming van economische, sociale en
culturele rechten. Deze zijn nader uitgewerkt in het VN-Verdrag inzake
Economische, Sociale en Culturele Rechten (ESC-Verdrag, 1966). Deze rechten
omvatten onder meer het recht op arbeid, het recht op vrije keuze van
beroep, het recht op onderwijs en het recht op een behoorlijke
levensstandaard, waaronder toereikende voeding, kleding en huisvesting, en
het recht op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid.
Artikel 2 van het ESC-verdrag legt aan nationale staten de verplichting op
om alle passende maatregelen te nemen, zowel zelfstandig als in het kader
van internationale hulp, om steeds nader tot een algehele verwezenlijking
van de rechten te komen.
In de loop der tijd ontstond er een verwijdering tussen de Burger- en
Politieke (BuPo-) rechten en de ESC-rechten vanwege het verschil in hardheid
van de verplichting die op de staat zou rusten: een direct voor de rechter
inroepbare onthoudingsverplichting ten aanzien van BuPo-rechten tegenover
een niet direct afdwingbare inspanningsverplichting ten aanzien van
ESC-rechten. In de jaren negentig begon het besef van de ondeelbaarheid van
alle mensenrechten weer opgeld te doen. De slotverklaring van de
VN-Wereldconferentie Mensenrechten (1993) benadrukt het uitgangspunt van
ondeelbaarheid, onderlinge afhankelijkheid en samenhang van alle
mensenrechten en legt staten de verplichting op deze rechten gelijkwaardig
te behandelen. Dit brengt onder meer met zich mee dat de
inspanningsverplichting van staten om de ESC-rechten geleidelijk aan te
realiseren, niet betekent dat zij niet op implementatie kunnen worden
aangesproken. Het feit dat het recht op vrijheid van meningsuiting een
instrument is om aandacht voor gebrek aan sociaal-economische voorzieningen
te mobiliseren, geeft de sterke samenhang tussen BuPo- en ESC-rechten aan
Nederlands beleid
Meer dan voorheen wordt het Nederlandse mensenrechtenbeleid gevoerd vanuit
het inzicht dat BuPo-rechten en ESC-rechten gelijkwaardig zijn, onderling
samenhangen en elkaar versterken.
Ontwikkelingssamenwerking kan bijdragen aan het creëren van condities
waarbinnen het respect voor mensenrechten gedijt. Meer direct is
ontwikkelingssamenwerking, waarin armoedebestrijding centraal staat, een
belangrijk instrument voor het realiseren van ESC-rechten. Het gaat daarbij
om meer dan het bereiken van een bepaalde graad van sociaal-economische
ontwikkeling. Een evenwichtige spreiding van welvaart, sociale
rechtvaardigheid en non-discriminatie zijn minstens zo belangrijk. Daartoe
is de mogelijkheid van burgers om inspraak te hebben in de ontwikkeling van
het land onontbeerlijk.
De ESC-rechten zijn door de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten tot
één van de prioriteiten van haar beleid gemaakt. De Nederlandse regering
steunt haar daarbij. In 1998 riep de toenmalige minister van Buitenlandse
Zaken de VN- Mensenrechtencommissie op de onevenwichtigheid in de aandacht
voor BuPo-rechten ten opzichte van ESC-rechten te corrigeren. Inmiddels
heeft de Commissie vier speciale rapporteurs benoemd op het terrein van
ESC-rechten: het recht op onderwijs (1998), het recht op huisvesting (2000),
het recht op voedsel (2000) en het recht op gezondheid (2002). Voorts heeft
de Commissie verschillende onafhankelijke deskundigen het mandaat verleend
om methodes te ontwikkelen voor een betere naleving van verschillende
ESC-rechten.
Daarnaast is Nederland er voorstander van dat VN-instellingen zoals de WHO,
de FAO en de ILO, en de internationale financiële instellingen beter inzicht
bieden in de wijze waarop verwezenlijking van ESC-rechten een rol speelt in
de uitvoering van hun mandaten.
Evenals voor de BuPo-rechten bestaat er een verdragscomité voor ESC-rechten,
dat de rapportages van regeringen beoordeelt over de naleving van hun
verplichtingen onder het ESC-verdrag en aanbevelingen doet voor verbeterde
implementatie. Nederland hecht aan een versterking van deze verdragscomités.
Tot dusverre heeft Nederland zich geen voorstander betoond van een
facultatief protocol bij het ESC-verdrag, dat een individueel klachtrecht
zou regelen overeenkomstig het protocol bij het BuPo-verdrag. De
belangrijkste bezwaren blijven de geringe mate van afdwingbaarheid van
ESC-rechten alsmede de geringe meetbaarheid van schendingen, die samenhangt
met de afwezigheid van internationale mimimum-standaarden. In 2000 is een
discussie gestart met verschillende niet-gouvernementele organisaties over
de wenselijkheid van een facultatief protocol. Terzake wordt ook
interdepartementaal overleg gevoerd.
In 2001 heeft Nederland tijdens de 57-ste zitting van de
VN-Mensenrechtencommissie de aanstelling van een onafhankelijk deskundige
ondersteund, die de mogelijkheid van een dergelijk protocol nader zal
bestuderen. Nederland is van mening dat de expert een nuttige bijdrage kan
leveren aan het meer inzichtelijk maken van de knelpunten. Tijdens de 58-ste
zitting (2002) is het mandaat van de expert, de heer Hatem Kotrane, voor een
jaar verlengd. Tevens heeft Nederland steun uitgesproken voor de instelling
van een open-ended werkgroep volgend jaar die de opties voor uitwerking van
een facultatief protocol moet bezien.
Nederlandse activiteiten
Talloze activiteiten die worden gefinancierd lastens
Ontwikkelingssamenwerking dragen bij aan de verwezenlijking van ESC-rechten
van mensen in de hele wereld. Te denken valt aan interventies op het gebied
van voedsel, onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, enzovoort. Het gaat er
daarbij niet alleen om dat mensen toegang tot voorzieningen krijgen, maar
ook dat zij zich bewust worden van hun rechten terzake. Dit onderstreept het
belang van mensenrechteneducatie.
Meer specifiek wordt steun verleend aan de internationale NGO Centre on
Housing Rights and Evictions (COHRE) ten behoeve van een tweetal publicaties
die praktisch inzicht moeten bieden in de wijze waarop ESC-rechten in
rechterlijke procedures kunnen worden ingeroepen.
Recht op ontwikkeling
In december 1986 werd de Verklaring inzake het Recht op Ontwikkeling door de
Algemene Vergadering van de VN aanvaard. Hierin wordt ontwikkeling
gedefinieerd als een alomvattend economisch, sociaal, cultureel en politiek
proces, gericht op de voortdurende verbetering van het welzijn van de
bevolking als geheel en van alle individuen, op basis van hun actieve, vrije
en zinvolle participatie in het proces en in een eerlijke verdeling van de
vruchten ervan. Tijdens de VN-Wereldconferentie Mensenrechten in 1993 werd
herbevestigd dat het recht op ontwikkeling een universeel en onvervreemdbaar
recht van de mens is. Dit recht houdt in dat de mens het centrale subject
van ontwikkeling is en dat de staat de primaire verantwoordelijkheid draagt
voor het stimuleren van ontwikkeling, niet alleen vanuit economisch
perspectief maar ook vanuit het perspectief van de individuele ontplooiing.
Ter nadere concretisering van dit recht heeft de VN-Mensenrechtencommissie
een Werkgroep inzake het Recht op Ontwikkeling ingesteld. Vanwege de
uiteenlopende opvattingen van westerse landen aan de ene kant en
ontwikkelingslanden aan de andere kant is er nog weinig vooruitgang geboekt.
Westerse landen benadrukken de primaire verantwoordelijkheid van nationale
regeringen in het verwezenlijken van het recht op ontwikkeling (goed
bestuur, respect voor mensenrechten), terwijl ontwikkelingslanden ertoe
neigen het debat alleen in de sfeer van de internationale obstakels
(handelsbelemmeringen, schuldenproblematiek e.d) te trekken. In 1998 werd
een onafhankelijk expert benoemd door de Commissie, de heer Arjun Sengupta,
wiens rapporten meer richting aan de discussie moeten geven.
Nederlands beleid
Nederland steunt de opvatting, zoals deze in de slotverklaring van Wenen
(1993) is neergelegd, dat het accent ligt op het individu als primaire
drager van het recht op ontwikkeling. In dit recht komt de onlosmakelijke
samenhang tussen burger- en politieke rechten (BuPo-rechten) en economische,
sociale en culturele rechten (ESC-rechten) goed tot uitdrukking. Vandaar dat
het recht op ontwikkeling als een belangrijk handvat wordt gezien in het
streven naar "development with a human face". Betreurd wordt dat de
VN-Werkgroep tot nog toe weinig vooruitgang heeft geboekt in de nadere
uitwerking van dit recht. Nederland is van mening dat de inspanningen van de
onafhankelijk expert een duwtje in de rug kunnen betekenen en heeft steun
uitgesproken voor zijn werk.
Nederlandse activiteiten
Nederland verleent steun aan een project van de onafhankelijk expert van de
VN voor het recht op ontwikkeling voor het verrichten van pilot studies in
een zestal landen om inzicht te verkrijgen in overheidsbeleid en -praktijk
op de terreinen van gezondheidszorg, voedselvoorziening en basisonderwijs en
in de mate van participatie van de bevolking bij de totstandkoming en
uitvoering van dat beleid.
Vrouwen
Het non-discriminatiebeginsel, zoals neergelegd in de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens en in de internationale verdragen zoals het
VN-Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten en het Europees Verdrag tot
bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, is in
de loop der jaren verder versterkt door de toevoeging van speciale
standaarden en instrumenten tegen discriminatie van specifieke groepen. Voor
vrouwen gaat het met name om het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle
vormen van discriminatie van Vrouwen (CEDAW, 1979), de Verklaring inzake de
uitbanning van Geweld tegen Vrouwen (1993) en het Facultatief Protocol bij
het CEDAW (1999). De daarin weergegeven ambities hebben nog steeds een grote
actualiteitswaarde. In de meeste landen genieten vrouwen niet dezelfde
rechten en vrijheden als mannen waar het gaat om inkomen, werkgelegenheid,
onderwijs, gezondheidszorg en deelname aan besluitvormingsprocessen. In veel
landen staan traditionele normen en waarden op gespannen voet met een
gelijkwaardige behandeling van mannen en vrouwen.
In juni 2000 werden in een Speciale Zitting van de Algemene Vergadering van
de VN de resultaten van de VN-Wereldvrouwenconferentie (Beijing, 1995)
geëvalueerd. In het slotdocument werd onder meer bevestigd dat staten de
verplichting hebben om actief, met due diligence, geweld tegen vrouwen te
voorkomen, te onderzoeken en te bestraffen. Verder werd voor het eerst
aandacht geschonken aan de bestrijding van eerwraak.
Nederlands beleid
De verbetering van de positie van vrouwen wereldwijd en de bestrijding van
discriminatie van vrouwen zijn belangrijke aandachtspunten in het
Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich in voor een betere
normstelling alsook voor een betere naleving van normen. Zo speelde
Nederland een belangrijke rol tijdens de onderhandelingen over het
Facultatief Protocol bij het CEDAW-verdrag. Het Protocol voorziet in een
klachten-procedure die vrouwelijke slachtoffers van mensenrechtenschendingen
de kans geeft gehoord te worden door het CEDAW-comité. Het comité kan
voorts, in landen die dit toestaan, zelf onderzoek instellen naar
schendingen van de mensenrechten van vrouwen. Totstandkoming van het
Protocol was één van de belangrijkste doelstellingen van de regering op het
gebied van vrouwenemancipatie. Nederland heeft het Facultatief Protocol als
één van de eerste landen ondertekend. Het Facultatief Protocol is inmiddels
geratificeerd en zal voor Nederland op 22 augustus 2002 in werking treden
Behalve voor normstelling vraagt Nederland aandacht voor specifieke
onderwerpen en praktijken die de mensenrechten van vrouwen schenden. De
afgelopen jaren ijverde Nederland in VN-verband in het bijzonder voor de
bestrijding van geweld tegen vrouwen. Zo heeft de Algemene Vergadering van
de VN op initiatief van Nederland in 1997, 1998, 1999 en 2001 een resolutie
aangenomen op het gebied van traditionele praktijken die schadelijk zijn
voor de gezondheid van vrouwen en meisjes, met inbegrip van genitale
verminking. De resolutie werd telkens zonder stemming aangenomen; de laatste
keer dienden 126 landen de resolutie mede in. Daarnaast is tijdens de 55e
zitting van de AVVN (2000) op initiatief van Nederland een resolutie over de
bestrijding van eerwraak aangenomen. Hiermee is dit onderwerp definitief op
de internationale agenda geplaatst. Nederland zal dit jaar tijdens de 57e
zitting van de AVVN wederom een resolutie indienen over de bestrijding van
eerwraak.
Met deze initiatieven wil Nederland de bewustwording over bepaalde moeilijke
en controversiële onderwerpen vergroten, waarmee hopelijk een impuls wordt
gegeven aan de aanpassing van wetgeving in landen en aan ondersteunend
beleid door internationale organisaties en niet-gouvernementele
organisaties, teneinde de positie van vrouwen te verbeteren.
Nederlandse activiteiten
Wereldwijd ondersteunt de Nederlandse regering, via de diplomatieke missies,
een groot aantal projecten van internationale organisaties, ngo's en
overheidsinstanties op het terrein van de mensenrechten van vrouwen, vaak
als integraal onderdeel van de programma's voor vrouwen en ontwikkeling op
landenniveau. Voorbeelden hiervan zijn projecten gericht op de uitbanning
van genitale verminking, van vroege en gedwongen huwelijken, van acid
throwing, ondersteuning van slachtoffers van geweld, uitbanning van
vrouwenhandel en gedwongen prostitutie, projecten gericht op reproductieve
gezondheid en reproductieve rechten, en projecten gericht op het bevorderen
van de deelname van vrouwen aan politieke besluitvorming en het openbaar
bestuur.
In OVSE-kader heeft Nederland tot in ieder geval tot eind 2002 fondsen
beschikbaar gesteld voor projecten die bijdragen aan de versterking van de
rol van vrouwen en hun organisaties in democratiseringsprocessen en aan
bewustwordingsactiviteiten betreffende de mensenrechten van vrouwen in
Centraal-Azië en de Kaukasus van het Office for Democratic Institutions and
Human Rights (ODIHR). Bovendien droeg Nederland sinds oktober 2000 bij aan
de ontwikkeling van gender-deskundigheid door detachering van een adviseur
bij het ODIHR. Deze korte termijn detachering heeft er mede toe geleid dat
ODIHR een vaste formatieplaats voor gender mainstreaming heeft vrijgemaakt
in het regulier budget.
Tot slot is Nederland voornemens een bijdrage te leveren aan UNIFEM voor de
ondersteuning van vrouwenorganisaties in Afghanistan in het kader van de
wederopbouw en de financiering van een senior genderexpert in de Bureau van
VN-gezant Brahimi.
Kinderen
Al in 1924, met de aanvaarding van de Verklaring over de Rechten van het
Kind door de Volkenbond, bestond er internationale overeenstemming dat
speciale bescherming voor kinderen juridisch moest worden vastgelegd. Door
de aanvaarding van het VN-Verdrag voor de rechten van het Kind (CRC, 1989)
heeft de internationale gemeenschap onderstreept, dat kinderen als
onafhankelijke individuen een eigen recht op leven en ontwikkeling hebben.
Inmiddels is het CRC het VN-verdrag dat kan bogen op het grootste aantal
ratificaties: op de VS en Somalië na zijn alle VN-lidstaten partij.
De bescherming en het welzijn van kinderen kregen de afgelopen jaren steeds meer internationale aandacht, onder meer door de VN-Wereldkindertop (New York, 1990), de VN-Wereldconferentie Mensenrechten (Wenen, 1993) en de Speciale Zitting van AVVN inzake Kinderen (mei 2002). Verder is in 2000 belangrijke vooruitgang geboekt met de totstandkoming van twee Facultatieve Protocollen bij het CRC: één over kinderen in gewapend conflict en één over kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie.
Nederlands beleid
De aandacht voor kinderen in het Nederlandse mensenrechtenbeleid spitst zich
vooral toe op de bescherming van kinderen in gewapend conflict en op de
bestrijding van kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie.
Nederland heeft een actieve rol gespeeld bij de onderhandelingen over de
desbetreffende protocollen. Tijdens de VN-Millenniumtop in september 2000
heeft Nederland beide protocollen ondertekend.
Naar aanleiding van de Conferentie van Stockholm (1996) over commerciële
seksuele uitbuiting van kinderen heeft Nederland in 2000 een Nationaal
Actieplan terzake afgerond. In december 2001 is in Yokohama, Japan, een
vervolgconferentie gehouden, waarbij onder meer het belang van samenwerking
met de particuliere sector (internet, reiswezen) sterk naar voren kwam,
alsook het belang van jeugdparticipate. Nederland heeft financieel
bijgedragen aan deze conferentie. In november 2001 werd in Boedapest in het
kader van de Raad van Europa een Europese voorbereidende conferentie
gehouden.
Daarnaast heeft van 8-10 mei 2002 - na eerder uitstel in verband met de
aanslagen in de VS op 11 september 2001 - de Wereldkindertop van 1990 een
vervolg gekregen met een speciale zitting van de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties (SAVVN). Nederland en de Europese Unie hebben zich tijdens
de SAVVN ingezet voor de rechtenbenadering ('rights based approach' en
kinderrechtenperspectief), waarbij het Verdrag inzake de Rechten van het
Kind wereldwijd als uitgangspunt voor het beleid ten aanzien van kinderen
moet dienen. Daarnaast heeft Nederland de uitbanning van de kinderarbeid
bepleit en aandacht gevraagd voor reproductieve rechten.
Nederland hecht veel waarde aan jeugdparticipatie; twee
jongerenvertegenwoordigers zijn opgenomen in de Nederlandse delegatie naar
de SAVVN. Ter voorbereiding op de SAVVN vond in Nederland intensief overleg
plaats tussen regering, deskundigen en niet-gouvernementele organisaties,
alsook met jongeren zelf. Deze zijn eveneens betrokken geweest bij de
voorbereiding van de nationale rapportage over de tenuitvoerlegging van het
Actieplan van de Wereldkindertop van 1990.
In juni 1999 is het Verdrag inzake het verbod op en de onmiddellijke actie
voor de uitbanning van de ergste vormen van Kinderarbeid (ILO-Verdrag 182)
aangenomen. Ook in dit verdrag is sprake van specifieke aandacht voor
kinderen in gewapend conflict. Het Verdrag is in december 2000 goedgekeurd
door het parlement en in februari 2002 door Nederland geratificeerd. In
diezelfde maand organiseerde Nederland in samenwerking met de Internationale
Associatie van Arbeidsinspecteurs (IALI) en met ondersteuning van de ILO een
conferentie over de meest gevaarlijke vormen van kinderarbeid.
Nederlandse activiteiten
Nederland geeft een substantiële bijdrage aan de Speciale Vertegenwoordiger
van de Secretaris-Generaal van de VN inzake kinderen in gewapend conflict.
Ook zet Nederland zich in voor demobilisatie van kindsoldaten en het
voorkomen van rekrutering van kinderen, bijvoorbeeld in Angola. Daarnaast is
bijgedragen aan de opvang van voormalige kindsoldaten en medische
rehabilitatie van oorlogsslachtoffers.
Voor de periode 1999-2002 geeft de regering daarnaast 18 miljoen Euro aan
projecten ter voorkoming van en het uitbannen van de ergste vormen van
kinderarbeid. Deze projecten worden uitgevoerd door VN-instellingen zoals
UNICEF en de ILO, door internationale NGO's zoals de Global March Against
Child Labour en Defence for ChildrenInternational, alsook via Nederlandse
organisaties als de Stichting Kinderen in de Knel en de Stichting
Kinderpostzegels. Ook voor mensenrechteneducatie van kinderen worden
middelen vrijgemaakt.
Tenslotte worden er diverse programma's ter bestrijding van seksueel
misbruik van kinderen gesteund, onder meer via aan bijdrage aan de NGO ECPAT
(End Child Prostitution, Child Pornography and the Trafficking in Children
for Sexual Purposes) voor lobby-activiteiten. Tot slot is Nederland
voornemens meer aandacht te besteden aan activiteiten op het gebied van
jeugdrecht en jeugdcriminaliteit.
Mensenrechtenactivisten en slachtoffers van mensenrechtenschendingen
Naast de traditionele aandachtsgroepen zoals vrouwen, kinderen en minderheden is het Nederlandse beleid gericht op speciale ondersteuning van zowel mensenrechtenactivisten als slachtoffers van mensenrechtenschendingen in landen waar schendingen plaatsvinden. Individuele mensenrechtenactivisten en organisaties spelen immers een essentiële rol bij het toezicht op naleving en implementatie van internationale verdragen en andere instrumenten op het gebied van mensenrechten. De huidige mondiale en regionale mensenrechtenmechanismen zouden niet goed kunnen werken zonder de bijdrage van al diegenen, die zich actief voor de bescherming en bevordering van mensenrechten inzetten. Individuen die op eigen titel of als vertegenwoordiger van een mensenrechtenorganisatie hun mond opendoen tegen mensenrechtenschendingen in autocratisch of dictatoriaal geregeerde landen, lopen extra risico om slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen.
Nederlands beleid
Nederland zet zich speciaal in voor mensenrechtenactivisten en heeft zich
sterk gemaakt voor een verklaring die specifiek gericht is op de bescherming
van deze individuen en organisaties in de uitvoering van hun
mensenrechtenwerk. Na dertien jaar onderhandelen aanvaardde de Algemene
Vergadering van de VN in 1998 de Verklaring inzake Mensenrechtenactivisten.
Hierin wordt benadrukt dat individuen, groepen en instellingen het recht en
de verantwoordelijkheid hebben om mensenrechten te bevorderen en te
beschermen. Staten behoren dit recht te respecteren.
Mede op initiatief van de EU nam de 56-ste zitting van de VN-Mensenrechtencommissie (2000) een resolutie aan, waarin de Secretaris-Generaal van de VN werd verzocht een Speciale Vertegenwoordiger voor dit thema aan te stellen. In augustus 2000 is de mensenrechtenactiviste mevrouw Hina Jilani in de functie benoemd. Zij wordt geacht te rapporteren over de situatie van mensenrechtenactivisten in de wereld en aanbevelingen te doen aan regeringen over de implementatie van de Verklaring inzake Mensenrechtenactivisten. In januari 2001 is haar eerste rapport verschenen.
Het Nederlandse beleid is vooral gericht op het verlenen van financiële
steun aan mensenrechtenorganisaties en individuele activisten. Ook
onderhouden de Nederlandse ambassades nauw contact met
mensenrechtenorganisaties en individuele activisten in het land waarin zij
werken, om betrouwbare informatie te vergaren en steun voor hun activiteiten
uit te spreken. Ingeval een activist of organisatie door de overheid wordt
lastig gevallen of het werken onmogelijk wordt gemaakt, stelt de Nederlandse
ambassade dit waar mogelijk, al dan niet in EU-kader, aan de orde bij de
betreffende autoriteiten. In een aantal gevallen woont een vertegenwoordiger
van de ambassade de rechtszaak bij tegen een of meerdere
mensenrechtenactivisten om toe te zien op een eerlijke procesgang, zoals
recentelijk bijvoorbeeld in Ethiopië en Iran. Verder zet Nederland zich in
voor specifieke verwijzingen naar de moeilijke positie van
mensenrechtenactivisten in de diverse landenresoluties die in VN-verband
worden aangenomen. De laatste jaren is er ook meer aandacht gegeven aan
slachtoffers van mensenrechtenschendingen en de vaak zeer ingrijpende
gevolgen van schendingen op het verdere leven van de slachtoffers. Nederland
zal ook in de komende jaren bijzondere aandacht blijven schenken aan steun
voor de opvang en rehabilitatie van slachtoffers.
Nederlandse activiteiten
Wereldwijd steunt Nederland projecten die mensenrechtenactivisten en
-organisaties op hun taak toerusten, bijvoorbeeld in Cambodja, de
Palestijnse Gebieden en Tunesië. Ook worden programma's van internationale
en lokale organisaties gesteund, die juridische of medische bijstand
verlenen aan slachtoffers van mensenrechtenschendingen. In onder andere
Nepal, Cambodja en Burundi draagt Nederland bij aan rehabilitatiecentra, die
slachtoffers van mensenrechtenschendingen opvangen en medische en
psychosociale hulp verlenen. Daarnaast geeft Nederland jaarlijks een
bijdrage aan het VN-Vrijwillig Fonds betreffende hedendaagse vormen van
Slavernij. Dit Fonds staat slachtoffers van slavernij bij op humanitair,
juridisch en financieel terrein. Ook verleent het Fonds financiële
ondersteuning aan vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties,
die deelnemen aan de bijeenkomsten van de VN-Werkgroep over dit thema.
Kenmerk
Blad /1
Dit zijn: het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke
Rechten (BuPo, aangenomen in 1966),
het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten
(ESC,1966), het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van
Rassendiscriminatie (CERD, 1965),
het Verdrag tegen Foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende
behandeling of bestraffing
(CAT, 1984), het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van
discriminatie van vrouwen
(CEDAW, 1979) en het Verdrag inzake de rechten van het kind (CRC, 1989).
Eén van de functionele commissies onder de Economische en Sociale
Raad van de VN (ECOSOC.
De Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
(AVVN) behandelt
Humanitaire en Sociale Vraagstukken.
4 4 Nederland participeert dan ook in een door Nieuw-Zeeland voorgezeten
werkgroep die
aanbevelingen zal doen ter hervorming van de verdragscomités; op 5 maart
2001 heeft te Londen de
eerste zitting plaatsgevonden.
De ILO heeft altijd al belangwekkend werk verricht op het gebied van
onder meer werknemersrechten
en speelt ook vandaag de dag een actieve rol op het gebied van de
mensenrechten, zoals onder meer
blijkt uit de resolutie over Birma, aangenomen tijdens de 88e zitting van
mei/juni 2000, betreffende
schendingen van ILO-Verdrag 29 inzake dwangarbeid.
In 1995 kwam er een additioneel protocol inzake een collectief
klachtrecht tot stand bij het Europees
Sociaal Handvest. Niet individuen, maar belanghebbende organisaties kunnen
een klacht indienen. Het
protocol is op 1 juli 1998 in werking getreden.
In de OVSE wordt het begrip "menselijke dimensie" sinds 1989 gebruikt
voor de klassieke
mensenrechten (in de Slotakte van Helsinki te vinden in het Zevende
Beginsel) en de menselijke contacten en daarmee verwante onderwerpen (te
vinden in Hoofdstuk III van de Slotakte) tezamen.
Betr. VEU, zie art. 2, 6, 7 en 11; betr. VEG zie art. 13 en 177.
Raadsconclusies van 25 juni 2001 op basis van de Mededeling van de
Commissie over de rol van de
Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en democratisering in
derde landen
(COM(2001)252def.)
In mei 1995 heeft de Europese Raad de belangrijkste elementen van deze
clausule vastgesteld, teneinde
de samenhang van de tekst en de toepassing ervan te waarborgen; sindsdien is
deze opgenomen in alle
algemene bilaterale overeenkomsten (met uitzondering van sectorale
overeenkomsten over textiel,
landbouwproducten et cetera).
Dit geschiedt lastens Hoofstuk B7-7 van de EU-begroting.
1997 was het Europese jaar tegen Racisme; in dat jaar werd ook het
European Monitoring Centre on
Racism and Xenophobia opgericht. Het Centrum heeft bijgedragen aan de
voorbereiding van de
Wereldconferentie inzake Racisme (Durban, september 2001) door het aanbieden
van vier
beleidsstukken ten behoeve van de Europese Regionale Conferentie
(Straatsburg, oktober 2000).
In oktober 2001 verscheen het derde EU-Jaarrapport inzake de
Mensenrechten.
Dit beginsel is neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens (UVRM, 1948),
verschillende algemene mensenrechtenverdragen zoals het VN-Verdrag inzake
Burger- en Politieke
Rechten (BuPo-verdrag, 1966), het VN-Verdrag inzake Economische, Sociale en
Culturele Rechten
(ESC-verdrag, 1966), het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van
de Mens en de
Fundamentele Vrijheden (EVRM, 1950) en verdragen specifiek gericht op de
uitbanning van discri-minatie (Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen
van Rassendiscriminatie (CERD, 1965) en het Verdrag inzake de uitbanning van
alle vormen van discriminatie van Vrouwen (CEDAW, 1979).
Dit komt ook tot uitdrukking in artikel 1 van de Nederlandse Grondwet.
Via deze brieven kunnen organisaties, die zich inzetten voor het
voorkomen van executies, zich voegen
in een strafzaak.
Dit recht is vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van
de Mens (1948) en in vele verdragen, zoals het VN-Verdrag inzake Burger- en
Politieke Rechten (BuPo, 1966), het VN-Verdrag tegen Foltering en andere
wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CAT, 1984),
het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de
Fundamentele Vrijheden (EVRM, 1950) en de Geneefse Conventies (1949).
Het recht op vrijheid van meningsuiting is opgenomen in de Universele
Verklaring van de Rechten
van de Mens (1948) en daarna uitgewerkt in het VN-Verdrag inzake Burger- en
Politieke Rechten
(BuPo, 1966). Verder komt het recht terug in het Europees Verdrag tot
bescherming van de Rechten
van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM, 1950), het Amerikaans
Verdrag inzake de
Rechten van de Mens (ACHR, 1969) en het Afrikaans Handvest inzake de Rechten
van de Mens en de
Rechten van Volken (ACHPR, 1981).
===