Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD)
E-day voor de betaalautomaat
Een analyse van recente en komende veranderingen
Conclusies en aanbevelingen
Conclusies en aanbevelingen uit het rapport dat werd geschreven in opdracht van
het Hoofdbedrijfschap Detailhandel door dr. J.N.L Akkermans, ir. ing. A.P.D. van
Luxemburg, mr. S.A.F. Daniëls en ing. W.J. Herckenrath RI van M&I/PARTNERS bv
---
Amersfoort, juni 2002
Conclusies
In de aanloop naar de euro-overgang ontstond onder detaillisten en andere
toonbankondernemers veel commotie over de euro upgrade van betaalterminals. Dit
bracht het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) ertoe M&I/Partners te vragen in kaart te
brengen:
? wat de euro upgrade inhield (en wat niet)
? wat de detailhandel op terminalgebied nog te wachten staat
? en hoe de detailhandel meer grip krijgt op de toekomst.
Dit onderzoeksrapport geeft antwoord op de gestelde vragen.
Algemeen
1. De wijzigingen die vóór "E-day" (1 januari 2002) in de betaalterminals van toon-
bankinstellingen zijn doorgevoerd hadden op veel meer betrekking dan alleen het
geschikt maken voor de euro. In technische zin is de euro-overgang vrijwel
vlekkeloos verlopen, maar procesmatig zijn er vele kanttekeningen bij te plaatsen.
Veel partijen in de aanbodketen kijken achteraf ook zelf met gemengde gevoelens
terug op het proces. Terminalleveranciers aan het MKB hebben geconcludeerd dat in
de toekomst de toonbankinstellingen eerder moeten worden betrokken bij soortgelijke
upgrade processen. Interpay concludeert dat partijen vooraf veel beter en open
hadden moeten communiceren. De detailhandel stelt dat haar een keuze is
ontnomen gebaseerd op volledige en tijdige informatie.
2. Het proces naar E-day voor de betaalautomaat is buitengewoon ongelukkig verlopen,
diverse betrokkenen hebben fout gehandeld, er is meer geld mee gemoeid geweest
dan nodig was geweest en uiteindelijk had er een beter eindresultaat in het licht van
toekomstige ontwikkelingen kunnen worden bereikt. In dit rapport wordt geen
hoofdschuldige aangewezen. Op onderdelen spreken partijen in de aanbodketen
elkaar tegen. Geconstateerd wordt dat alle partijen in de aanbodketen steken hebben
laten vallen, maar dat achteraf iedereen de fouten van zijn eigen bordje afschuift. In
principe heeft iedereen met de beste bedoelingen gewerkt aan het tijdig klaarmaken
van de betaalterminal voor de euro. De detailhandel acht een grotere transparantie,
wijzigingen in de organisatieopzet en overleg over kosten en kostentoedeling in de
toekomst noodzakelijk, daarbij het verleden zoals in dit onderzoek naar voren komt
als leerschool gebruikend.
3. Met de investering die nodig was om de 170.000 betaalterminals in de detailhandel
gereed te maken voor de euro had Nederland zich beter kunnen voorbereiden op de
toekomst dan nu is gebeurd. Het is onwaarschijnlijk dat de nu in de markt uitstaande
betaalautomaten 5 jaar ongewijzigd kunnen blijven functioneren, terwijl dat
verwachtingspatroon is gewekt bij de toonbankinstellingen. Nieuwe aanpassingen
zijn minimaal gewenst voor terminals die creditcards accepteren als de creditcard
maatschappijen hun geplande beleid effectueren. Het is ook waarschijnlijk dat
grensoverschrijdende acceptatie van debetkaarten aanpassingen vereist. Indien
vernieuwingen zoals migratie naar EMV voor nationale debetkaarten (de `bankpas')
snel noodzakelijk blijken, is zelfs een versnelde vervangingsronde voor een groot
deel van het terminalpark binnen vijf jaar niet uitgesloten. Over die veranderingen
waar interbancair en internationaal veel discussies over gaande zijn - wordt
wederom niet met de Nederlandse detailhandel gesproken.
4. De E-day investering voor de toonbankinstellingen was hoog en bedraagt minimaal
65 miljoen euro. De prijs die moest worden betaald is niet alleen het gevolg van de
onvermijdelijke complexiteit van betaaltechnologie. Ze moet ook worden verklaard uit:
- de slechte en late voorlichting over de benodigde wijzigingen waardoor
beslissingen van de toonbankinstellingen voorafgaand aan de E-day beslissing
niet optimaal konden zijn
- de omvang van de wijziging (meer dan noodzakelijk voor de euro)
- het feit dat die wijzigingen veel vaker dan aanvankelijk ingeschat noodzaakten
tot vervanging van hardware
- het late tijdstip waarop specificaties zijn omgezet in euro-proof systemen die op
de Nederlandse markt verkrijgbaar waren; hierdoor moest apparatuur die in
1999 of de eerste helft van 2000 was aangeschaft nog voor de euro in orde
worden gemaakt
- de hoge distributiekosten (die onvermijdelijk zijn als op locatie wijzigingen
moeten worden aangebracht)
- het feit dat het om een kleine nationale markt gaat, waardoor ontwikkelings- en
certificeringskosten een relatief groot deel van de totale kosten vormen (vooral
bij kleine afzetcijfers), het rendement op die investeringen dus niet triviaal is en
technologische concepten achterlopen op de mogelijkheden van moderne ICT
- het feit dat het beleid van banken om de (ombouw van) terminals te subsidiëren
voorafgaand aan E-day volledig, abrupt en zonder vooraankondiging werd
gewijzigd.
5. De E-day upgrade heeft laten zien dat de huidige organisatie in Nederland voor het
specificeren onvoldoende rekening hield met de belangen van de
toonbankinstellingen. Als diverse zaken anders waren georganiseerd hadden kosten
voor de detailhandel kunnen worden vermeden. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn
geweest als:
- specificaties eerder waren omgezet in euro-proof producten
- het valutateken niet aan het communicatie-protocol met het betaalnetwerk was
toegevoegd
- de betaalnetwerken hadden bijgedragen aan de logistieke kosten die mede
veroorzaakt zijn door de 3DES upgrade
- in de praktijk een euro-minimum scenario had bestaan
- de keus voor PIN-only systemen in het MKB mogelijk was geweest
- bij volledige vervanging detaillisten de `beste koop' hadden geselecteerd in
plaats van automatisch iets nieuws te bestellen bij de bestaande leverancier
- Chipper enige maanden eerder uit de markt was verdwenen
- modernere (en Europees gedragen) concepten voor betaalterminals
beschikbaar waren geweest.
6. Door de overheid was aangegeven dat ieder zijn eigen kosten voor de overgang naar
de euro moest dragen. In het geval van een betaalautomaat betekende het dat de
eigenaar - in Nederland de toonbankinstelling - voor de kosten opdraaide. Doordat
niet tevoren open over de niet aan de euro gekoppelde wijzigingen is
gecommuniceerd, werd deze financieringsregel ongemerkt ook van toepassing
verklaard op veel van de extra wijzigingen in de terminal.
7. Sinds de start van het elektronisch betalen halverwege de jaren 80 zijn functionele
uitbreidingen in Nederlandse betaalautomaten altijd op basis van natuurlijke
vervanging en uitbreiding gerealiseerd: pas bij een nieuwe automaat golden nieuwe
specificaties. Als gevolg daarvan is er ook nooit een afspraak gemaakt tussen
detailhandel en financiële wereld hoe en vooral ook door wie noodzakelijke
wijzigingen in betaalautomaten zouden moeten worden bekostigd. Via natuurlijke
vervanging is tot aan E-day een gemiddelde levensduur voor een betaalautomaat
gerealiseerd die ruim boven de 5 jaar ligt (voor gehele vervanging van een
betaalautomaat). Bij de invoering van de euro is die aanpak van geleidelijke
`natuurlijke' vervanging noodgedwongen verlaten.
8. De uitgaven die de detailhandel heeft gedaan voor de niet-euro wijzigingen zijn niet
per definitie slecht besteed. Het is mogelijk dat extra kosten later alsnog, los van de
euro, hadden moeten worden gemaakt en er was een goede reden om een aantal
euro-wijzigingen aan niet-euro-wijzigingen te koppelen. De koppeling van euro aan
(alle) andere wijzigingen heeft echter in elk geval tot latere beschikbaarheid geleid en
dus tot extra kosten. In hoeverre die extra kosten opwegen tegen de voordelen van
koppeling valt achteraf moeilijk op te maken en de perceptie in de detailhandel dat
men bedrogen is, valt niet meer weg te nemen.
9. Op de lijst van twaalf componenten in de E-day upgrade ontbreekt heel opvallend
één item: het gegarandeerd kunnen lezen van de toekomstige betaalpassen op basis
van de EMV-standaard voor chipkaarten. In veel landen is de euro-upgrade juist
gecombineerd met het EMV-proof maken van de terminals. Het niet meenemen van
dit item in de E-day upgrade kon voor enkele detaillisten straks wel eens hoge extra
kosten met zich meebrengen.
10. Bij veel detaillisten leeft de gedachte dat de leveranciers van de betaalautomaten
misbruik hebben gemaakt van de komst van de euro. Voor die gedachte is geen
bewijs gevonden. Wel is duidelijk dat leveranciers een aanzienlijke inspanning
hebben moeten verrichten om het werk te klaren met hoge kosten als gevolg. Dit wil
overigens niet zeggen dat de leveranciers er arm van zullen zijn geworden.
11. Detaillisten vinden betaalterminals (te) duur voor wat ze bieden. Betaalterminals zijn
in Nederland niet duurder dan in de omringende landen, maar toch hebben
detaillisten gelijk. De belangrijkste reden voor de hoge prijs is de "technologische
balkanisering" van betaaltechnologie. Daarmee wordt bedoeld dat elk voormalig
valutagebied zijn eigen technologische specificaties heeft, eigen security opvattingen
en eigen protocollen om met de nationale transactieverwerkers te communiceren. De
partijen die voor die technologische balkanisering zijn blijven kiezen, zijn financiële
instellingen en niet de terminalleveranciers of de toonbankinstellingen. De chartale
euro mag dan van ons allemaal zijn geworden, de girale eurobetaling bij de toonbank
stuit echter nog steeds op hardnekkige (en kostbare) grenzen.
12. Veel winkeliers klagen over de servicediensten van de terminalleveranciers met
name hun bereikbaarheid en daar lijkt met moderne middelen veel te verbeteren.
Terugblik op de E-day upgrade
13. Het is om twee redenen ongewenst om de aangebrachte wijzigingen in de
betaalterminals aan te duiden met de "euro-upgrade"
- de meest complexe en doorlooptijdbepalende wijzigingen hadden niet of niet
alleen met de euro van doen
- die naam suggereert dat er in alle euro-landen een vergelijkbare operatie rond
betaalterminals is uitgevoerd; maar de meeste euro-landen - en zeker Nederland-
zijn voortgegaan hun eigen nationale technologiewegen te bewandelen;
bovendien is voor de euro-operatie in het ene land een minder complexe weg
gekozen dan in het andere land.
14. De E-day wijzigingen in de terminal (bij gelijkblijvende functionaliteit) hielden in:
- "E-day omschakelsoftware"
- op bon en display(s) het guldenteken "F" veranderen in het euroteken "E"
- wijzigen van de in het PIN-pad opgenomen DES security in 3DES security
- het wijzigen van de communicatie tussen Interpay en de betaalterminal (het
toevoegen van een valutateken en het upgraden als het om een ouder protocol
ging)
- het niet verlengen van enkele security dispensaties uit het verleden
- invoeren van een nieuw kaartselectiemechanisme (eCST) voor
magneetstripkaarten
- het vervangen van SAM's door euro-SAM's
- het aanpassen van de Chipknip software (en het de-facto uitfaseren van PIN-only
terminals in het MKB door leveranciers)
- het aanpassen van de Chipper software, inclusief een security upgrade daarvan
- het uitfaseren van een eigen host met het zogenaamde Voxmix protocol door
Mastercard en Visa waardoor kredietkaartbetalingen met Visa en Mastercard na
E-day alleen nog via Interpay konden worden afgehandeld; in specifieke markten,
met name de horeca, was het ontwikkelen van nieuwe software (Credit Card Plus
software) noodzakelijk om sector-specifieke functionaliteiten te behouden
- het aanpassen van software voor het afhandelen van andere kredietkaarten
(American Express, Diners, JCB) en kaarten zoals de Comfort of Primeline card
en klantenkaarten
- het herstellen van kassa-koppelingen indien deze na bovenstaande wijzigingen
niet meer functioneren.
15. Interpay stelt dat van bovenstaande twaalf items velen niet door dit betaalnetwerk
verplicht waren gesteld. Bovendien voert ze (terecht) aan dat specificaties ook van
andere betaalsystemen afkomstig waren. Maar de terminal leveranciers
concludeerden dat alleen in incidentele gevallen items konden worden geschrapt. Het
`euro-minimum' scenario waarover Interpay spreekt, was daarom meer theorie dan
praktijk, zeker voor het MKB.
16. Het (secretariaat van het) Nationaal Forum voor de introductie van de euro (NFE)
heeft een forse inspanning gepleegd om duidelijkheid te creëren over de
aanpassingen die nodig waren voor het pinnen en chippen. In de rapportage van het
Forum is een aantal van de twaalf wijzigingen die op E-day moesten worden
doorgevoerd echter onderbelicht gebleven. Dit betreft met name wijzigingen voor
acceptatie van andere kaarten dan de nationale debetpas (de Nederlandse
`bankpas') of elektronische beurs. Op het moment van bespreking in het Forum was
de E-day upgrade in de voorgenomen vorm gezien de planning onvermijdelijk
geworden.
17. In november 2000 heeft de minister van Economische Zaken de Tweede Kamer
geïnformeerd over de gang van zaken rond de euro-upgrade op basis van de notitie
die was opgesteld door het NFE. Gegeven de gebruikte informatiebron legt ook deze
brief de nadruk op veranderingen voor het pinnen en chippen. In de rapportage is niet
ingegaan op de mededingingsrechtelijke aspecten van de E-day upgrade die
nadrukkelijker op de voorgrond treden bij betalingen met creditkaarten en de EDC-
Maestro kaart dan bij pinnen en chippen.
18. Na E-day is de controle van Interpay op de software in een Nederlandse
betaalterminal groter geworden omdat men meer controle heeft gekregen over het
kaartselectiemechanisme. En na E-day is er voor elke Visa of Eurocard-Mastercard
betaling maar één transportkanaal mogelijk: Interpay. Men kan stellen dat de
gatekeepers rol (een term ontleend aan de telecommunicatie) van Interpay dankzij de
E-day upgrade is versterkt: haar controle welke betaalnetwerken wel of niet gebruik
kunnen maken van een Nederlandse betaalterminal is toegenomen.
19. De ministeries van Financiën en Economische Zaken hebben er in eerste instantie op
gewezen dat de late, onvolledige en weinig klantvriendelijke informatievoorziening
door de terminalleveranciers veel kwaad bloed heeft gezet bij de
toonbankinstellingen. Beter overleg tussen terminalleveranciers en
toonbankinstellingen kon volgens de ministeries in belangrijke mate bijdragen aan het
oplossen en voorkomen van problemen. Daarbij moet wel worden aangetekend dat
er om onverwachte kosten rond betaalterminals in de toekomst te voorkomen meer
zal moeten gebeuren dan alleen het verbeteren van de relatie tussen
terminalleveranciers en toonbankinstellingen. De (vertegenwoordigers van de)
toonbankinstellingen moeten betrokken worden bij de richtinggevende keuzen die
worden gemaakt ten aanzien van de toekomstige betaalinfrastructuur. Financiële
instellingen maken nu die keuzen en de terminalleveranciers zijn grotendeels
doorgeefluik.
20. De tegenvallende kosten van de aanpassingen die door de belangenorganisaties
naar voren zijn gebracht, zijn voor Financiën mede aanleiding geweest tot het
verlengen van de fiscale voorziening voor het MKB met één jaar (investeringsaftrek
en kleine zelfstandigenaftrek). Daarnaast heeft Financiën, eveneens mede op
aandringen van de belangenorganisaties, de toekomst van het elektronisch
betalingsverkeer (in het bijzonder ook de markt- en mededingingsaspecten)
geagendeerd. Dit heeft geleid tot het installeren van een Werkgroep Tariefstructuren
en Infrastructuur (WTI) onder leiding van de President van De Nederlandsche Bank,
de heer Wellink, over de toekomstige vormgeving van het betalingsverkeer.
21. Wat velen niet beseffen is dat de kosten van softwareontwikkeling voor E-day maar
voor een deel kunnen worden toegerekend aan magneetstrip technologie (pinnen en
betalen met creditcards). Volgens één leverancier was ongeveer 40% van de
ontwikkelingskosten nodig voor het aanpassen van software voor het chippen. Een
ander benadrukte de omvang van de wijzigingen voor Chipper. En dit terwijl de
(klanten van de) toonbankinstellingen nauwelijks gebruik maakten van Chipper en
Chipknip beurzen. Als de detaillisten de vrije keuze was gelaten, was de technologie
voor het chippen op E-day in grote mate ontmanteld.
22. De kosten van de euro-SAM's (benodigd voor chipbetalingen na E-day) zijn
aanvankelijk door sommige leveranciers wel bij de toonbankinstellingen in rekening
gebracht (mits de oude SAM's werden ingeleverd) en door andere leveranciers niet.
Aangezien het niet acceptabel is dat dominante marktaanbieders als Interpay en
Chipper financieel discrimineren tussen klanten, dient hier alsnog terugbetaling plaats
te vinden. Dit proces is weliswaar in gang gezet, maar zeker nog niet op heldere
wijze door beiden afgerond.
23. Opvallend is het grote verschil in aanpak van de drie grootste leveranciers aan het
MKB
- CCV heeft bijna 5000 terminals volledig vervangen. Ruim 35.000 terminals
kregen een update en de prijs van een upgrade was afhankelijk van de ouderdom
en eerdere upgrades van de automaat. Een software upgrade kostte * 95 of
* 270. Een software upgrade plus gedeeltelijke hardware vervanging bij rond de
10.000 terminals kostte * 651. De gemiddelde prijs van een CCV-upgrade was
* 263 (levering door CCV aan grootwinkelbedrijven is niet in dit cijfer
verdisconteerd).
- Leverancier KAS heeft al haar klanten expliciet aangeraden de bestaande
terminal te vervangen. 3500 van de bijna 10.000 klanten die toch kozen voor een
upgrade betaalden hiervoor * 404.
- In contrast met CCV en KAS heeft Getronics (inmiddels Alphyra) vrijwel geen
terminals vervangen. Rond de 35000 terminals in het MKB kregen een upgrade
voor een uniforme prijs van * 225.
Een mogelijke verklaring voor het verschil in vervangingsbeleid is de beperking in
investeringsmogelijkheden bij terminalleverancier Getronics (die in de verkoop stond
in de periode voor E-day) waardoor men niet beschikte over een nieuw terminal
platform dat kon worden verkocht.
24. Achteraf is het overigens moeilijk een uitspraak te doen of CCV dan wel Getronics de
juiste koers heeft gekozen. Een uitspraak over de juistheid van vervangingsbeleid
vereist immers dat er helderheid is over de technologische keuzen voor de komende
jaren. Echter, de door financiële instellingen naar de detaillisten gecommuniceerde
toekomst kan het best worden aangeduid met "koers in dichte mist zonder loods,
kaart en kompas aan boord".
25. Terugkijkend op het proces is M&I/Partners van mening dat het onverstandig is
geweest om de mailings van Interpay en terminalleveranciers van medio 2000 niet in
kort geding aan de rechter voor te leggen. Er werd van de kleine winkelier gevraagd
om binnen één maand een investeringsbeslissing te nemen, terwijl de meeste
informatie in de aanbodketen al tijden beschikbaar was. Voorleggen aan de rechter
had het voordeel gehad dat er nu een rechterlijke uitspraak op tafel zou liggen waarin
word uitgesproken of er al of niet misbruik is gemaakt van dominante marktposities in
de aanbodketen. De toonbankinstellingen hebben echter gekozen voor de
poldercultuur, leidend tot gedogen van uitstel, vage beloften en afspraken die
achteraf verschillend worden uitgelegd.
26. Interpay is volgens eigen zeggen in het behartigen van het algemeen belang verder
gegaan dan zij als processor hoefde te doen door in juni 2000 een
attenderingsmailing uit te sturen. Het was beter geweest als een dergelijke mailing,
van wie dan ook afkomstig, eerder was uitgestuurd. Omdat men wist dat er in een
aantal gevallen sprake zou zijn van complete vervanging had tijdig een goed inzicht
geboden moeten worden in het totale aanbod aan gecertificeerde terminals. Nu heeft
men, zij het met de beste bedoelingen om tot snel handelen aan te sporen,
gesuggereerd dat de bestaande leverancier altijd het beste aanbod kon doen bij
vervanging.
27. Bij gezamenlijke aanbiedingen van terminalleveranciers en KPN Telecom bleef de
taakverdeling tussen beide onduidelijk. De prijsstelling van de afzonderlijke
leveranciers was niet te achterhalen en het was onduidelijk wie het aanspreekpunt
was.
28. Voorafgaand aan de E-day upgrade zijn detaillisten op het verkeerde been gezet
door begrippen als "euro-ready". Dat bleek dan later iets anders te zijn dan het "euro-
proof" zijn van een betaalterminal. De toonbankinstelling moest vervolgens betalen
om "euro-ready" om te zetten in "euro-proof".
Huidige situatie
29. Kenmerkend voor de marktstructuur is de shake-out van de afgelopen jaren onder de
spelers op de markt voor betaalautomaten. Sommige spelers vonden de markt voor
betaalterminals financieel niet meer interessant. Het aantal ontwikkelaars van door
Interpay gecertificeerde systemen is daardoor zo klein geworden dat men zich
zorgen moet maken over de concurrentie op die markt en de systeemstabiliteit van
de betaalinfrastructuur. Internationaal is er ook nog een shake-out onder de
leveranciers van de hardware platformen gaande.
30. Een nationale marktstructuur met slechts enkele overblijvende ontwikkelaars van
terminals is zeker ook het gevolg van de subsidieverstrekking in het verleden door
banken en de advisering door huisbankiers. De meeste toonbankbedrijven hebben
nooit een vrije keuze voor hun betaalterminal gehad (of tenminste gemeend dat zij
die vrije keuze niet hadden) en hebben het advies van hun huisbankier blindelings
gevolgd. De case-beschrijvingen in dit rapport laten zien dat het advies van de
huisbankier geen enkele garantie vormde voor een juiste keuze. De beïnvloeding
door de banken heeft wel tot gevolg gehad dat er in de markt twee dominante spelers
ontstonden: CCV (vooral RABO klanten) en Getronics (tot 1998 vooral ABN-AMRO
klanten). Op papier is er enige jaren geleden in Nederland een vrije markt voor
betaalterminals gecreëerd. In werkelijkheid was het een quasi-vrije markt.
31. Al binnen anderhalve maand na E-day bleek dat de in het overleg met overheid en
toezichthouder gemaakte afspraken over tijdige informatieverstrekking aan de
detailhandel niet goed door financiële instellingen worden nagekomen. Dat er een
foutmelding zou optreden zodra de collectie van Chipper betalingen zou worden
beëindigd, moet bij de ING-groep al bekend zijn geweest vanaf 5 maart 2001 (de dag
dat bekend werd gemaakt dat de Chipper technologie zou verdwijnen). De
detailhandel is daar pas een paar maanden voor de uitfasering over geïnformeerd.
32. Momenteel wordt over nieuwe ontwikkelingen (ITA, EMV) uitvoerig gecommuniceerd
tussen de spelers in de aanbodketen. De detailhandel staat, op een enkele
uitzondering na, weer buiten spel zodat het gevaar dreigt dat een E-day procesgang
wordt herhaald. De informatievoorziening aan de detailhandel over het nieuwe
terminalconcept ITA kan ertoe leiden dat de detailhandel ITA straks ziet als
`technologie voor u, in te voeren door u en besloten zonder u".
33. In de jaren voor E-day heeft de detailhandel massaal "ja" gezegd tegen een `gratis'
ombouw voor het chippen. Rond E-day is gebleken is dat `gratis' niet bestaat. Een
belangrijke reden voor vervanging bij CCV-systemen in het MKB was zelfs gebrek
aan geheugenruimte om de software voor de beide elektronische beurzen op te slaan
en niet de overgang naar de euro, terwijl een keus voor een terminal zonder de
functionaliteit voor chippen de-facto bij die leverancier niet meer mogelijk was.
34. In het overleg van najaar 2000 tussen de toonbankinstellingen, de financiële
instellingen, toezichthouder DNB en de overheid bestond overeenstemming over het
feit dat
- er na de euro-aanpassing behoudens onvoorziene omstandigheden - voor de
winkeliers geen externe noodzaak zou zijn om de terminal in de komende tijd aan
te passen
- dat een termijn van 5 jaar een redelijke afschrijvingstermijn voor betaalautomaten
is.
Tijdens het onderzoek van M&I/Partners is gebleken dat deze punten door diverse
partijen heel verschillend worden uitgelegd en dat de formulering ook de nodige
vragen oproept.
35. Als de detailhandel bij terminalaanschaf zelf wil kiezen uit het aanbod is een
hanteerbare checklist nodig. Strikt genomen is het onmogelijk die checklist op te
stellen zolang er geen lange termijn visie van de financiële instellingen bekend is.
36. Bij het afsluiten van deze HBD-studie kwam het eindrapport beschikbaar van de
Werkgroep Tariefstructuren en Infrastructuur (WTI) in het betalingsverkeer. Die
werkgroep heeft onderzoek gedaan naar de efficiency van het Nederlandse
betalingsverkeer, waaronder het toonbankbetalingsverkeer. De uitkomsten van deze
HBD-studie zijn niet in lijn met de vaststelling van de WTI dat het
toonbankbetalingsverkeer in Nederland in grote lijnen efficiënt wordt vormgegeven..
37. De toonbankinstellingen hebben in hun reactie op het WTI-rapport gesteld dat "er
voldoende waarborgen moeten zijn dat de specificaties en certificering van
betaalterminals ... . op een onafhankelijke wijze tot stand komen". Deze studie toont
het grote belang daarvan aan.
Aanbevelingen
Uit dit onderzoek blijkt dat er veel te verbeteren valt in het betalingsverkeer. Hieronder
doet M&I/Partners een aantal aanbevelingen richting de diverse betrokkenen.
Met betrekking tot de detailhandel
a) De detailhandel heeft de afgelopen jaren vooral met de aanbodpartijen onderhandeld
over aanschafprijzen en tarieven. Ze moet de komende jaren ook proberen grip te krijgen
op het technologische ontwikkelingstraject van de betaaltechnologie. De belangrijkste
kostenbepalende factoren zijn immers de mate waarin men de internationale
standaardisatieontwikkelingen in de betaalmarkt volgt, de mate waarin nationale keuzen
voor technologie worden ingeruild voor Europese of wereldwijde technologieën en de
snelheid waarmee nieuwe technologische mogelijkheden worden benut. De detailhandel
moet zorgen dat ze op tijd betrokken wordt bij het denken en besluiten over specificaties
en implementatietrajecten.
b) Het is heel belangrijk voor de detailhandel dat de huidige situatie met één aanbieder voor
het beveiligd transport van het merendeel van de betaaltransacties wordt doorbroken. Dit
is belangrijk voor concurrentie in het nationale en grensoverschrijdende betalingsverkeer.
Gezien de belangen die in het spel zijn, zal een ontwikkeling naar grensoverschrijdende
oplossingen niet in gang gezet worden als de toonbankinstellingen zich afzijdig houden
van technologie en marktstructuur. De betaalterminal speelt in een veranderingsproces
een belangrijker rol dan het betaalnetwerk. Als de grenzen voor de betaalterminal
verdwijnen volgt concurrentie vanzelf. Het vraagstuk van de technologische balkanisering
moet daarom door de detailhandel op de Europese agenda worden geplaatst.
c) De toonbankinstellingen - ook die in het MKB - moeten beseffen dat zij vrije keus (moeten) hebben bij de aanschaf van een gecertificeerde betaalterminal. Als een keus is gemaakt, is het onvermijdelijk dat de winkelier tijdens de levenscyclus van die betaalautomaat afhankelijk is van de service van de betreffende leverancier of een van zijn dealers. Het is verstandig als toonbankinstellingen die vrijheid gaan gebruiken in plaats van als makke schapen het advies van de huisbankier te volgen. Grotere toonbankinstellingen kiezen in het algemeen al bewuster, maar vaak is alleen een beperkt aantal koplopers onder hen goed geïnformeerd zodat ook in het grootwinkelbedrijf lang niet altijd een optimale keuze gemaakt kan worden. Een eigen aanschafbeleid van de toonbankinstel-lingen of hun brancheverenigingen zal ertoe leiden dat de terminalleveranciers ze meer als klant gaan zien en behandelen, terwijl die leveranciers de rode loper naar het bankgebouw minder centraal zullen gaan stellen.
d) Een eigen aanschafbeleid van toonbankinstellingen vereist wel dat er inzicht is in
toekomstige technologiekeuzen. Daarover moet duidelijkheid komen. Als die duidelijkheid
er is, moet de in dit rapport opgenomen `eerste proeve van een checklist' worden
bijgesteld en verbeterd.
e) Een checklist voor terminalaanschaf heeft overigens alleen zin als de detailhandel een
volledig overzicht heeft van de aanbieders op de markt. De detailhandel wordt
geadviseerd om de informatie welke aanbieders van apparatuur voor pinnen en chippen
er actief zijn op de markt zelf te gaan organiseren. Die informatie zou kunnen worden
verstrekt via een aparte website en via folders die de brancheorganisaties kunnen
distribueren.
f) M&I stelt voor de regel dat een betaalterminal een minimale levensduur heeft van 5 jaar
aan te vullen met een regel die de maximale kosten per jaar centraal staat (volgens de
lijnen van het Total Cost of Ownership model).
g) Het is gewenst dat de detailhandel met de terminalleveranciers afspraken maakt over de
definitie van begrippen, met name rond de voor de toekomst belangrijke begrippen als
`EMV-proof' of `ITA-proof'. In een protocol tussen detailhandel en `terminalwereld' moet
worden vastgelegd dat ontwikkelaars / dealers een gedefinieerd begrippenkader ook
daadwerkelijk zullen hanteren.
h) Zodra er een met E-day vergelijkbare situatie ontstaat een optelsom van ingrijpende
wijzigingen moet de detailhandel zich beraden over het al of niet handhaven in de
betaalterminal van software voor het chippen. Als bij de volgende majeure upgrade de
acceptatie en het gebruik van het chippen niet wezenlijk is verbeterd en / of er door de
financiële instellingen nog steeds geen inzicht in het gebruik en de economie van de
elektronische beurs wordt gegeven, moeten de toonbankinstellingen niet nogmaals een
rekening gaan betalen voor deze (ongebruikte) functionaliteit.
Met betrekking tot Interpay
i) Het is gewenst het proces en de taakverdeling te herzien voor het vaststellen van
specificaties voor betaalterminals en voor het certificeren van die terminal. Er moet een
scheiding worden gecreëerd tussen transport en transactieverwerking enerzijds en
specificeren plus certificeren anderzijds. Die scheiding lijkt toch al onafwendbaar. Zodra
er binnen de "Nederlandse euro-zone" meer dan één grote aanbieder voor transport
actief wordt, kan niet worden gehandhaafd dat het vastleggen van algemene (security)
eisen de-facto bij één van de aanbieders is ondergebracht. De ervaring rond Chipper en
Chipknip heeft verder laten zien dat het ongewenst is meer dan één certificerende
organisatie te hebben. De gewenste scheiding zou op verschillende manieren gestalte
kunnen krijgen. Gedacht kan worden aan een aparte organisatie die bijvoorbeeld
(tijdelijk) ondergebracht kan worden bij een toezichthouder of in een zelfstandige
organisatie. Een vergelijkende studie naar de bestuurlijke vormgeving van specificatie en
certificering in andere landen zou een goede input zijn voor een discussie met de
toonbankinstellingen.
Met betrekking tot de banken
j) Het is gewenst om de business case voor de invoering van technologische
veranderingen (bijvoorbeeld EMV en ITA) te bestuderen vanuit de invalshoek van
maatschappelijke efficiency en niet alleen vanuit het perspectief van de kosten-baten
afweging van een financiële instelling.
k) Eventuele problemen door het uit de markt nemen van Chipper moeten zonder kosten
voor de detailhandel worden opgelost. De toonbankinstellingen hebben immers al betaald
voor het kunnen chippen na E-day. Dit standpunt is inmiddels door
PlatformDetailhandel.nl aan Chipper kenbaar gemaakt.
Met betrekking tot de overheid
l) Ten aanzien van ITA is het gewenst dat een mededingingsrechtelijke toetst plaats vindt
van de specificaties zodra Interpay die heeft vastgesteld en gepubliceerd of zodra
terminals gebaseerd op dit concept in de markt worden uitgeprobeerd.
m) Het proces van de E-day upgrade heeft aangetoond dat het wenselijk is dat de overheid
randvoorwaarden stelt waardoor het elektronisch betalingsverkeer op efficiënte wijze kan
plaatsvinden. Ook is gebleken dat het toezicht op het betalingsverkeer moet worden
geïntensiveerd.
n) In de aanbevelingen die de Nederlandsche Bank heeft toegevoegd aan het WTI-rapport
wordt het toezicht op betaalsystemen (`oversight') opgesplitst in aspecten. Het is
wenselijk dat ten aanzien van het aspect `veiligheid en operationele betrouwbaarheid'
duidelijk wordt of dit toezicht achteraf dient te geschieden of dat het zal gaan inhouden
dat vooraf criteria en regels door de Nederlandsche Bank worden geformuleerd. Ook is
wenselijk dat duidelijk wordt in welke mate het oversight extern zichtbaar zal zijn en
gecommuniceerd wordt.