Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag
Directie Juridische Zaken Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB Den
Haag
Datum 26 juni 2002 Behandeld Mr. J. Rinzema
Kenmerk DJZ/IR-205/02 Telefoon 070 348 6819
Blad /3 Fax 070 348 5128
Bijlage(n) 2 E-Mail jan.rinzema@minbuza.nl
Betreft Beantwoording vragen van de leden Verhagen, Koenders en Karimi over
mogelijke vrijwaringsclausule voor troepenleverende landen aan ISAF
Zeer geachte Voorzitter,
Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister van Defensie, de antwoorden
aan op de vragen gesteld door de leden Verhagen, Koenders en Karimi over
mogelijke vrijwaringsclausule voor troepenleverende landen aan ISAF. Deze
vragen werden mij aangeboden op 25 juni 2002 bij uw brief met kenmerk
202-134.
Op 21 december 2001 stuurde de regering de Kamer een brief (27 925, nr. 35)
over het besluit tot deelneming van Nederlandse militaire eenheden aan de op
handen zijnde VN-gemandateerde "International Security Assistance Force"
(ISAF) in Afghanistan. In deze brief werd tevens gesteld dat het Verenigd
Koninkrijk als "lead nation" een Military Technical Agreement (MTA) zou
afsluiten met de Afghaanse interim-regering. Zoals U bekend is de MTA een
overeenkomst tussen ISAF en het Interimbestuur in Afghanistan met afspraken
over de ondersteuning van ISAF en technische zaken die daarmee samenhangen.
Op dat moment was de verwachting dat de MTA op 22 december 2001, of kort
daarna, kon worden afgesloten. De Kamer kon derhalve op het moment van het
debat over het besluit tot uitzending nog niet op de hoogte worden gesteld
van de inhoud van de MTA.
De onderhandelingen over de MTA bleken moeizamer te verlopen dan
aanvankelijk gedacht. Pas op 4 januari 2002 kon de Britse Commandant van
ISAF, brigade-generaal McColl, de MTA ondertekenen (in het bijzijn van een
vertegenwoordiger van de VS). Een kopie van de MTA is als bijlage bij deze
brief gevoegd (bijlage 1).
De totstandkoming van de MTA is aan de Kamer gemeld in onze brief (27 925,
nr. 41) d.d. 21 januari 2002. In deze brief wordt ten aanzien van de inhoud
van de MTA gemeld dat de troepenleverende landen te allen tijde jurisdictie
behouden over hun eigen militairen. De troepenleverende landen werden via
bijeenkomsten van het "Committee of Contributors to ISAF" in Londen op 3 en
8 januari 2002 betrokken bij de opstelling van de tekst van een door hen te
ondertekenen Memorandum of Understanding (MoU), waarbij de MTA een bijlage
zou vormen. Op 10 januari 2002 verklaarden de troepenleverende landen zich,
door ondertekening van het MoU, akkoord met de MTA. Ook van het MoU is een
kopie bijgevoegd (bijlage 2).
In de MTA staat onder meer het volgende met betrekking tot de jurisdictie:
"The Interim Administration agree that ISAF and supporting personnel,
including associated liaison personnel, may not be surrendered to, or
otherwise transferred to the custody of, an international tribunal or other
entity or State without the express consent of the contributing nation"
(Bijlage A bij de MTA, Section 1, para. 4).
De passage uit de MTA is in overeenstemming met de verplichtingen van het
Koninkrijk onder het Statuut van het Strafhof. Het Statuut gaat uit van
complementariteit, hetgeen betekent dat het Strafhof pas mag berechten als
de bevoegde partij-staat niet (of niet serieus) kan of wil berechten. Met de
desbetreffende bepaling wordt slechts bevestigd dat Nederland eerst zelf de
mogelijkheid heeft tot berechting over te gaan. Zelfs als Nederland niet
zelf zou willen berechten zou het Statuut niet worden geschonden. Op grond
van het Statuut kan het Strafhof dan overlevering eisen. De bepaling uit het
MTA verzet zich daar niet tegen: Nederland hoeft daarin slechts toe te
stemmen en zal dat op grond van zijn Statuutsverplichtingen ook doen.
Overigens kan worden vastgesteld dat de MTA (incl. de hierboven geciteerde
bepaling) niet ideaal is. Het opnemen van de genoemde bepaling hangt echter
samen met de grote betrokkenheid van de VS bij ISAF. Deze betrokkenheid is
cruciaal. Niet alleen om te voorkomen dat de activiteiten van operatie
Enduring Freedom en ISAF met elkaar in strijd zouden komen, maar ook voor de
uitvoering, in een noodsituatie, van het extractieplan van ISAF. Deze
aspecten hebben ook een duidelijke rol gespeeld in de afwegingen van
regering en Kamer.
Aangezien de MTA niet strijdig is met Nederlandse verplichtingen onder het
Statuut van het Strafhof, achten wij acceptatie daarvan door ondertekening
van het ISAF-MoU aanvaardbaar. Bij deze beoordeling speelt ook mee dat de
MoU uitdrukkelijk bepaalt dat deze (en dus het MTA) niet afdoet aan
verplichtingen onder internationaal recht (Section 4.4 van het MOU).
In dit verband past ook een verwijzing naar de thans in de
VN-Veiligheidsraad gevoerde discussies. De VS eist dat de Veiligheidsraad
ofwel een algemene resolutie zal aannemen op grond waarvan personeel (zowel
van VN-vredesmachten als van troepenmachten die opereren onder machtiging
van de Veiligheidsraad) niet zal worden overgedragen aan een internationaal
tribunaal zonder de toestemming van de zendstaat, ofwel voor iedere
individuele troepenmacht een dergelijke bepaling opneemt. Op deze wijze zou
worden voorkomen dat Amerikaanse peacekeepers aan het Internationale
Strafhof zouden moeten worden overgedragen.
In mei van dit jaar speelde deze discussie met betrekking tot de VN-missie
UNMISET in Oost-Timor. De VS heeft toen voorgesteld een immuniteitsbepaling
op te nemen. Dit kon worden voorkomen en de VS heeft zich uiteindelijk niet
tegen de resolutie verzet. Dezelfde discussie speelt nu met betrekking tot
de verlenging van het mandaat voor de VN-missie in Bosnië-Herzegowina
(UNMIBH). Tot dusverre heeft de VS onvoldoende steun ontvangen voor de
gestelde eisen.
Alle inspanningen moeten erop worden gericht een voortgaande deelname van de
VS aan vredesoperaties te verzekeren zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het
Statuut van het Strafhof. Het moet mogelijk zijn de VS ervan te overtuigen
dat het Strafhof er niet is om peacekeepers te berechten. Als al ooit in de
toekomst Statuutsmisdrijven zullen worden begaan door Amerikaanse
peacekeepers ligt het voor de hand dat een Amerikaans strafrechtelijk
optreden hiertegen iedere rol voor het Strafhof overbodig zal maken. In
overleg met EU en like-minded partners die actief deelnemen aan
vredesoperaties en partij zijn bij het Statuut zal Nederland moeten blijven
proberen een uitweg te vinden. Daarbij moet de datum van 1 juli a.s. -
wanneer het Statuut in werking treedt - niet als al te knellend worden
gezien. Per 1 juli worden immers wel de jurisdictiebepalingen van het
Strafhof van kracht, maar van een daadwerkelijke toepassing daarvan kan pas
sprake zijn wanneer het Hof operationeel is.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Kenmerk DJZ/IR-205/02
Blad /1
===