European Commission
IP/02/939
Brussel, 27 juni 2002
Onderzoek en concurrentievermogen: de Europese Unie raakt steeds
verder achterop
In 2000 is in de Verenigde Staten 288 miljard euro (265 miljard
dollar) uitgegeven aan onderzoek en technologische ontwikkeling (O&O),
tegen slechts 164 miljard in de EU. De Europees Commissaris voor
onderzoek, Philippe Busquin, heeft vandaag in Brussel de meest recente
beschikbare gegevens bekendgemaakt. "In 2000 bedroeg het verschil
tussen de Verenigde Staten en de EU 124 miljard euro, tegen de huidige
eurokoers," verklaarde de heer Busquin. "Bij pariteit en constante
prijzen was dit in 2000 bijna 100 miljard euro. In 1994 was het
verschil nog 51 miljard, maar sindsdien is de kloof alleen maar groter
geworden. Sinds de tweede helft van de jaren negentig is de trend
aanzienlijk verslechterd. De waardevermindering van de euro ten
opzichte van de dollar in 2000 verklaart slechts ten dele waarom het
verschil in investeringen in onderzoek zo dramatisch is toegenomen.
Deze ontwikkeling toont nogmaals aan hoe dringend en belangrijk het is
om het door de Europese Raad van Barcelona gestelde doel, namelijk een
verhoging van de O&O-uitgaven in de EU tot 3% van het BNP in 2010, te
verwezenlijken", aldus de heer Busquin.
Hij voegde daaraan toe dat "deze resultaten de noodzaak onderstrepen
om grondig na te denken over de beste manier om de onderzoekbudgetten
van de overheid een daadwerkelijk hefboomeffect te geven dat
particuliere investeringen aantrekt. Daarom moeten wij de beste
praktijken op het gebied van directe steun, fiscale maatregelen en de
stimulering van risicokapitaal goed analyseren en verspreiden."
Japan heeft met een investeringspercentage van 2,98% in 2000 deze onderzoekintensiteit al bereikt en de Verenigde Staten zitten daar niet ver onder (2,69% in 2000, en een constante stijging sinds 1995). In Europa daarentegen bedroeg de O&O-intensiteit in 2000 1,93% en stagneert deze al sinds het begin van het afgelopen decennium op net onder de 2%. De EU besteedt dus een duidelijk lager percentage van haar BNP aan onderzoek. De in 2000 geconstateerde ontwikkeling is het gevolg van een daling van de uitgaven voor onderzoek in grote landen zoals Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk, gecompenseerd door de goede prestaties van enkele lidstaten, zoals Griekenland, Portugal, Finland of Nederland (zie tabel 1 in de bijlage).
Bevordering van particuliere investeringen in O&O
In Europa is het aandeel van de particuliere sector in de financiering van onderzoek minder hoog dan in Japan en de Verenigde Staten, waar het meer dan tweederde van het totaal bedraagt. In Europa heeft de particuliere sector in Finland, Zweden, België, Duitsland en in mindere mate in Ierland een vergelijkbare positie. Maar ondanks een opwaartse trend in de afgelopen jaren wordt in de gehele EU slechts 56% van de totale onderzoekuitgaven gefinancierd door de particuliere sector. In 1999 is de reële groei van de door het Europese bedrijfsleven gefinancierde uitgaven voor onderzoek (8,2%) die van de Verenigde Staten (9,0%) zeer dicht genaderd, maar dit percentage wordt door sommige lidstaten ruimschoots overtroffen: 26,3% in Griekenland, 21,4% in Finland, 14,9% in Portugal, 11,9% in Duitsland. In 2000 is de groei in de Verenigde Staten licht gedaald (8,3%).
Voor de Europese Unie is het niet mogelijk een algemene tendens te
destilleren, aangezien er slechts van 5 landen gegevens beschikbaar
zijn. Maar bij deze landen valt er een tegenstrijdige ontwikkeling
waar te nemen: in Finland is de groei nog 16,0%, er is een sterke
toename in Spanje (12,7% tegen 1,1% in 1999), maar Duitsland laat een
tegenovergestelde tendens zien (6,7% voortgezet in 2001 met 3,4%) (zie
tabel 2 in de bijlage).
Het grootste deel van de totale investeringsachterstand in O&O ten
opzichte van de Verenigde Staten is dus toe te schrijven aan de
geringe investeringen door de Europese particuliere sector. In 2000
bedroeg het verschil tussen de door het Europese en het Amerikaanse
bedrijfsleven gefinancierde onderzoekinvesteringen 104 miljard euro,
terwijl dit in 1995 slechts 14 miljard euro was(1)
. Deze verontrustende ontwikkeling noopt tot een diepgaande analyse
van de economische, fiscale en sociale factoren die van invloed zijn
op beslissingen van bedrijven op het gebied van investeringen in
onderzoek en innovatie, en tot een verbetering van de coördinatie van
het onderzoek- en innovatiebeleid met ander overheidsbeleid, in het
bijzonder met het industrie- en concurrentiebeleid.
De toename van het aandeel particuliere investeringen moet samengaan
met een verhoging van de overheidsinvesteringen. In 1999 steeg de
overheidsfinanciering voor onderzoek in Europa slechts met 2,2% -
ondanks een snelle toename in enkele lidstaten zoals Portugal (15,9%),
Griekenland (13,1%) en Finland (12,5%) - tegen 0,2% in de Verenigde
Staten en 2,1% in Japan. In 2000 is dit aandeel in Japan gestegen
(3,6%) en in mindere mate in de Verenigde Staten (0,8%). Op basis van
enkele beschikbare gegevens met betrekking tot de Europese Unie kan
worden aangenomen dat de groei in 2000 wat minder sterk was dan in
1999.
De rol van de Europese Unie
De overheidssteun voor industrieel onderzoek speelt een essentiële rol
bij het aantrekken van particuliere investeringen. Terwijl in 1999 de
onderzoekuitgaven van Amerikaanse bedrijven sterk zijn toegenomen,
werd 12,3% daarvan gefinancierd uit overheidsmiddelen. Voor Europese
ondernemingen lag dit percentage op 8,6%.
Deze indicatoren benadrukken meer dan ooit het belang van de besluiten
die de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Europese Raden van
Lissabon (maart 2000) en Barcelona (maart 2002) hebben genomen. De
investeringen in O&O en de technische vooruitgang die daarvan het
gevolg zijn zijn een belangrijke drijvende kracht voor het toekomstige
concurrentievermogen en het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid.
Het is bijvoorbeeld bekend dat de sterke groei van de Amerikaanse
economie vooraf werd gegaan door een spectaculaire technologische
innovatie, die grotendeels was te danken aan belangrijke
investeringen, zowel van de overheid als van de particuliere sector,
in onderzoek en innovatie.
Europa is nog steeds een wetenschappelijke wereldmacht en heeft nog
steeds een potentieel van hoge kwaliteit op het gebied van onderzoek
en hooggeschoold personeel. Maar het groeiende verschil in
investeringen ten opzichte van de belangrijkste partners doet vrezen
dat een onoverbrugbare achterstand onvermijdelijk is, als de trend
niet snel wordt omgebogen. Om deze reden heeft de Europese Raad van
Barcelona de Unie ten doel gesteld haar uitgaven voor onderzoek te
verhogen tot 3% van het BNP in 2010, waarvan tweederde gefinancierd
door de particuliere sector. De Europese Commissie zal binnenkort de
eerste resultaten van haar overwegingen op dit punt bekendmaken.
Dit doel heeft echter alleen betekenis in het meer algemene kader van
de totstandbrenging van een Europese Onderzoekruimte. De investeringen
dienen dan ook gepaard te gaan met aanzienlijke inspanningen om het
totale rendement van het onderzoek in Europa te verhogen door een
betere coördinatie van het beleid van de lidstaten, de ontwikkeling
van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en universiteiten, het
opleiden, en het aantrekken van meer hooggeschoolde onderzoekers, aan
wie een grotere mobiliteit wordt gegarandeerd en door te zorgen voor
meer samenhang tussen onderzoekinstrumenten en -middelen van de
overheid om Europese bedrijven, en met name het midden- en
kleinbedrijf, aan te moedigen meer te investeren in onderzoek en
innovatie.