ChristenUnie


25796 huurharmonisatie -initiatief Duivesteijn Woensdag 26 Juni 2002 - 09:58

De heer Veling (ChristenUnie): Voorzitter. Het is mij een eer om mijn collega geluk te wensen met zijn maidenspeech. In de komende tijd zullen dergelijke gelegenheden zich vaker voordoen. Ik vind het eervol om te opereren bij de behandeling van dit wetsvoorstel, omdat mijn voorganger op dit dossier, Eimert van Middelkoop, zijn aandeel heeft geleverd in de lange geschiedenis van het wetsvoorstel. Alleen al daarom is het voor mij goed om vandaag aan deze bespreking misschien wel de finale bespreking mee te doen. Ik ben net als Van Middelkoop nogal kritisch ten aanzien van de indieners. Tussen haakjes, in de toelichting bij de derde nota van wijziging wordt over indiener in het enkelvoud gesproken. Is dat het gevolg van de interim-periode of is er een vergissing begaan?
Over de door de indieners gevolgde weg om tot wetswijziging te komen, zijn vragen te stellen. De bedoeling van de indieners is natuurlijk duidelijk: er moeten voldoende betaalbare huurwoningen blijven, ook voor mensen met lage inkomens. Dat ondersteunt de ChristenUnie-fractie van harte. Daarover zijn wij het volstrekt met elkaar eens. Volgens de initiatiefnemers moet daarom een extra rem worden gezet op de huurharmonisatie.
Daar beginnen bij ons de vragen. De Huurprijzenwet woonruimte zoekt een balans tussen de belangen van huurders en verhuurders. Wij vragen ons bij dit wetsvoorstel af of deze balans niet op een nogal willekeurige manier wordt doorbroken. Aanvankelijk werd in het geval van mutaties gepleit voor een rem op huuraanpassing. Hierbij speelde de grens van 70% een centrale rol. Deze grens zou niet overschreden mogen worden als de vorige huurder eronder zat en boven deze grens zou geen ruimte worden geboden voor huurharmonisatie. Tijdens de behandeling in de Kamer kwamen twee vragen op: worden verhuurders hier niet te zeer in hun rechten beperkt, iets wat schadelijk zou kunnen zijn voor de kwaliteit van de woningen? Is de systematiek met dat vaste percentage niet te star? Deze tweede vraag is inmiddels achterhaald door de derde nota van wijziging. De indieners beschouwden de maximaal redelijke huurprijs aanvankelijk als maximaal, maar niet als redelijk. Zij typeerden 70% van deze maximale huur als de kostprijshuur en vonden dat deze huurprijs eigenlijk als de grens van het redelijke zou moeten worden beschouwd. De systematiek van het voorstel is nu heel anders. Nu wordt er een maximumpercentage gesteld waaraan huurverhogingen bij mutatie gebonden moeten worden. De argumentatie voor deze ommezwaai lijkt vooral pragmatisch van aard: voor 70% was geen meerderheid te vinden, maar misschien lukt dat wel voor een maximaal huurstijgingspercen-tage. Waarom is voor deze richting gekozen? Het wetsvoorstel is zo flexibeler geworden; daardoor geeft het meer ruimte voor huurharmonisatie bij woningen met een huur dichtbij het maximaal redelijke niveau. Wat de indieners echter met de ene hand geven, die grotere flexibiliteit, nemen zij met de andere hand weer terug, namelijk door de beperking van de ruimte voor verhuurders van woningen met een huur die sterk onder dat niveau ligt. Waarom is gekozen voor 5%? Is 5% niet te hoog bij een huurprijs die al behoorlijk aan de maat is? Is 5% niet te laag in met name gevallen waarin de huur voor de oude huurder ver onder het maximaal redelijke bedrag ligt? Dat was de tweede vraag, namelijk naar de systematiek. Die is achterhaald en er zijn nieuwe vragen voor in de plaats gekomen.
De eerste vraag, die naar de rechtvaardigingsgrond voor een extra beperking van de rechten van verhuurders, blijft ook bij het nu voorliggende wetsvoorstel aan de orde. De aar-zelingen die Van Middelkoop destijds verwoordde, leven nog altijd in de fractie van de ChristenUnie. De overheid kan natuurlijk onder omstandigheden ingrijpen in het maatschap-pelijk verkeer en ook in de verhouding verhuurder-huurder, maar daarvoor moet een stevige grond bestaan. Vervolgens vraagt dat om een goede afweging van belangen. Wij zijn er nog niet van overtuigd dat de nu voorgestelde ingreep aan deze voorwaarden voldoet. Worden de mogelijkheden van de verhuurder niet te veel ingeperkt? Is het risico niet te groot dat de ruimte voor kwaliteitsverbetering van woningen onder druk komt te staan? Dat is een vrees die destijds door de Raad van State al is geformuleerd en die vraag staat nog overeind. Kunnen de indieners of de staatssecretaris daarover ook kwantitatieve gegevens verstrekken? Met andere woorden: is die vrees reëel?
De behandeling van het wetsvoorstel heeft zich over een lange periode uitgestrekt. Ik heb daarover twee vragen. Mijn eerste vraag gaat over de ontwikkelingen rond de prestatie-af-spraken die gemeenten met verhuurders hebben gemaakt. Hoe loopt dit? Is de urgentie van een extra inspanning om de voorraad sociale huurwoningen te beschermen de laatste ander-half jaar, sinds de behandeling van de nota Wonen, veranderd? Ik vraag dit aan de initiatief-nemers en ook aan de staatssecretaris, die zijn verstedelijkingsgesprekken heeft gevoerd. De tweede vraag gaat over het tijdstip van afhandeling van dit wetsvoorstel. Collega Van Bochove had het daar ook over. Er is een nieuw kabinet in de maak. Is het dan wel zinvol nu een incidentele aanpassing van de huurharmonisatie door te voeren, en dan nog wel een andersoortige aanpassing dan die waarover een aantal jaren is gesproken? Met belangstelling wacht ik de reacties van de indieners en van de staatssecretaris af.

---