LEI

persbericht / nr. 1693

26-juni-2002

Daling aantal agrarische bedrijven in stroomversnelling

Het aantal land- en tuinbouwbedrijven was in 2001 5% lager dan het jaar daarvoor. Een daling in dit tempo heeft zich zelden voorgedaan. Vrij veel bedrijven hebben over meerdere jaren matige resultaten geboekt. Tegelijkertijd steeg de waarde van de grond, er waren aantrekkelijke opkoopregelingen en er was voldoende werk buiten de landbouw. Daarom kozen boeren en tuinders of hun beoogde opvolgers er juist nu voor om het bedrijf te beëindigen of niet over te nemen. Dat meldt het LEI in het Landbouw-Economisch Bericht, het jaarlijkse overzicht van de ontwikkelingen in land- en tuinbouw. Ondanks de vermindering van het aantal bedrijven is de totale productiecapaciteit nauwelijks afgenomen. Dat wijst op groei bij veel voortgezette bedrijven. Door hogere prijzen kon de sector als geheel naar schatting 3% meer toegevoegde waarde realiseren dan in 2000. Het gemiddelde gezinsinkomen varieerde sterk per productietak. De varkenshouderij had te maken met maatregelen rond de mond- en klauwzeercrisis, waardoor de afzet werd geblokkeerd en de prijzen daalden. In combinatie met stijgende kosten leidde dit tot een sterke inkomensdaling. Ook in de glasgroenteteelt liep het inkomen sterk terug door scherpe prijsdalingen als gevolg van het grote aanbod. De akkerbouw deed het daarentegen aanmerkelijk beter dan in de afgelopen jaren en de inkomens in de melkveehouderij bleven ongeveer op het oude peil.

Internationaal
Het Landbouw-Economisch Bericht geeft een beeld van de situatie in Nederland tegen de achtergrond van internationale ontwikkelingen en het landbouwbeleid van de EU. De wereldlandbouwproductie bleef in 2001 vrijwel constant. Het aantal ondervoede mensen liep de afgelopen vijf jaar terug, maar veel trager dan beoogd. In de armste landen was er zelfs sprake van een toenemend hongerprobleem. De overheidssteun aan de landbouw is wereldwijd licht gedaald. Onder invloed van consumenten en regeringen die steeds hogere eisen stellen aan de veiligheid van producten, is er sprake van een voortgaande concentratie in internationale agroketens. Ook in de EU is voedselveiligheid een belangrijk aandachtspunt. De eerste verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de bedrijven, maar de overheid controleert hen steeds strenger op de invulling ervan. De problemen met BSE en MKZ droegen er toe bij dat de Europese uitgaven voor landbouw in 2001 hoger waren dan in voorgaande jaren. Nederland ontvangt al jaren minder aan EU-steun dan zijn bijdrage in de begroting. Het accent in de EU verschuift van markt- en prijsbeleid naar plattelandsbeleid. De positie van Nederland als ontvanger van EU-geld wordt daardoor verder verzwakt.

De Nederlandse agrosector
De Nederlandse land- en tuinbouwbedrijven leverden in 2001 producten af ter waarde van bijna 20 miljard euro, een toename van 3% ten opzichte van het voorgaande jaar. De stijging hing samen met hogere prijzen, het productievolume daalde licht. De exportwaarde van agrarische producten is veel groter, namelijk 45 miljard euro. Deze omvat behalve onbewerkte producten ook bewerkte en eerder ingevoerde producten. De agrarische export en het saldo op de agrarische handelsbalans lagen ongeveer 5% hoger dan in 2000. Nederland was gemiddeld over de afgelopen drie jaar de grootste netto-exporteur van agrarische producten ter wereld, gevolgd door Australië en Argentinië. Sierteeltproducten zijn ons belangrijkste exportartikel. Voedselveiligheid, milieu en dierenwelzijn stonden in 2001 volop in de aandacht, mede door de MKZ-uitbraak en de afwikkeling van de BSE-affaire. Belangstelling voor biologische landbouw past in dat beeld. Overheid en detailhandel besteden er in hun beleid veel aandacht aan. Het marktaandeel groeide, maar kwam in 2001 toch nog niet verder dan 1,3%. De supermarkt is het belangrijkste afzetkanaal geworden voor biologische producten. Het aantal biologische land- en tuinbouwbedrijven groeide in 2001 met 8%, dat is veel minder sterk dan in de twee jaar daarvoor.
Op milieugebied maakte de landbouw de afgelopen jaren belangrijke vorderingen. Het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen daalt vrijwel conform het Meerjarenplan Gewasbescherming; de uitstoot van broeikasgassen liep sinds 1995 met 12 % terug , en de ammoniakemissie daalt de laatste jaren versneld. Mede door inkrim-ping van de veestapel lag de emissie in 2000 40% lager dan in 1985. De stikstof- en fosfaatoverschotten per hectare veranderden in de jaren negentig maar weinig, maar van 1999 op 2000 daalden ze aanzienlijk. Het ziet er naar uit dat het mineralenaangiftesysteem (MINAS) effect sorteert. Alle inspanningen bij elkaar leidden tot een aanzienlijke stijging van de milieukosten voor de agrarische sector.

Bedrijven en inkomens
In mei 2001 lag het aantal land- en tuinbouwbedrijven 5 % lager dan het jaar daarvoor. Vooral het aantal intensieve veehouderijbedrijven en gecombineerde bedrijven daalde sterk, met ongeveer 10%. Een verminderde financiële weerstand van vooral varkensbedrijven en ruimere beëindigingpremies zullen hierop een belangrijke invloed hebben gehad. Ook in de tuinbouw liep het aantal bedrijven overigens aanzienlijk terug. Tegenover de daling van het totaal aantal bedrijven staat een groei van het aantal grootschalige bedrijven. Tot deze categorie worden bedrijven gerekend met een omvang boven 150 nge, wat globaal neer komt op 1 ha glas, 3000 vleesvarkens, of ruim 100 melkkoeien. In 2000 maakten deze grootschalige bedrijven 12 % uit van het totaal, maar ze droegen voor 43% bij in de productiecapaciteit. In de glastuinbouw behoort bijna de helft van de bedrijven tot deze categorie. Het gemiddelde gezinsinkomen op een grootschalig bedrijf lag tussen 1997 en 1999 op ruim 70.000 euro, waarvan 90% uit het bedrijf afkomstig was. Voor gezinnen op de overige, kleinere bedrijven lag het inkomen ruim de helft lager en kwam het voor een derde tot de helft van buiten het bedrijf, bijvoorbeeld uit arbeid of sociale uitkeringen. Binnen het bedrijf zelf nemen inkomsten uit andere bronnen dan de traditionele productie geleidelijk toe. Zo ontving in 2000 bijna één op de vijf bedrijven een vergoeding voor natuurbeheer, van gemiddeld 3100 euro per bedrijf.

Naar bedrijfstype gerekend biedt de ontwikkeling van productie en inkomens in 2001 het volgende beeld:
Glastuinbouw: de glasgroentebedrijven hadden een bijzonder slecht jaar door uiterst lage opbrengstprijzen als gevolg van een groot aanbod uit zowel Nederland als de Zuid-Europese landen. Op de snijbloemenbedrijven liep het inkomen iets terug door sterk stijgende kosten. In de glastuinbouw is een herstructurering gaande die de schaalvergro-ting versnelt.
Opengrondstuinbouw: de productiewaarde steeg met 6% en de inkomens bleven in de meeste opengrondstakken op niveau of namen iets toe. Akkerbouw: aanzienlijke prijsstijgingen voor aardappels en uien zorgden voor enig her-stel na twee zeer magere jaren. Per ondernemer kwam het gezinsinkomen uit het bedrijf op 33.000 euro. De Veenkoloniale bedrijven met zetmeelaardappelen deelden niet in dit herstel.
Melkveehouderij: het inkomen van de melkveehouders liep licht terug ondanks iets hogere melkopbrengsten. Onder meer door hogere kosten voor quota en voer bleef het gemiddeld gezinsinkomen per ondernemer steken op 24.000 euro.
Varkens- en pluimveehouderij: deze sectoren ontvangen net als de tuinbouw nauwelijks steun vanuit de EU en vertonen dan ook sterk schommelende bedrijfsresultaten. In de varkenshouderij daalden de inkomens in 2001 scherp en moesten bedrijven gemiddeld interen op hun vermogen. Het gezinsinkomen per ondernemer op vleesvarkensbedrijven was met min10.000 euro zelfs negatief. Op pluimveebedrijven waren de resultaten daarentegen redelijk gunstig, vooral voor vleeskuikenhouders. Intussen staan in die sector de opbrengstprijzen wel weer onder druk.

---

Landbouw-Economisch Bericht 2002. Bekijk het rapport: PR.02.03.