Ministerie van Economische Zaken Berichtnaam: NMA EN VERKOOPCOMBINATIES Nummer: 100 Datum: 26-06-2002
De leden Bolhuis, Hindriks (beiden PvdA) en van Walsem (D66) hebben aan de minister van Economische Zaken op 18-04-2002 de volgende schriftelijke vragen gesteld.
1 Deelt u de kritiek 1) van winkeliers die commercieel samenwerken in in- en verkoopcombinaties dat de wijze waarop de NMa de wet interpeteert leidt tot oneerlijke concurrentie voor deze groepen winkeliers met het grootwinkel- en filiaalbedrijf?
2 Bent u van mening dat de vaste prijsafspraken die winkeliers, die commercieel samenwerken in in- en verkoopcombinaties, zouden willen maken leiden tot marktgedrag, waarvan de Nederlandse consument hinder ondervindt?
3 Bent u bereid de kritiek te onderzoeken? Zijn er mogelijkheden direct aan de kritiek van deze groep winkeliers tegemoet te komen?
---
1) Financieel Dagblad 10 april jl.
De Minister van Economische Zaken, A. Jorritsma-Lebbink, heeft deze vragen als volgt beantwoord.
Ministerie van Economische Zaken
1 Nee. De NMa ziet toe op eerlijke concurrentieverhoudingen. De doelstelling van de Mededingingswet is eerlijke concurrentie te bewaken om aldus de consument te beschermen en niet bijvoorbeeld stimulering van het MKB ten opzichte van het grootbedrijf (of andersom). Door het maken van prijsafspraken tussen zelfstandige ondernemingen zoals winkeliers in een commercieel samenwerkingsverband wordt de onderlinge concurrentie uitgeschakeld wat nooit in het voordeel van de consument kan zijn. Als de NMa daartegen optreedt, dan past zij de wet op juiste wijze toe er is dus geen sprake van onjuiste wetsinterpretatie door de NMa. Op de concrete kritiek van de belangenorganisatie van retail service organisaties, Retail Partners Nederland, in het aangehaalde krantenartikel wil ik kort ingaan. Deze kritiek focust zich op het feit dat onder de Mededingingswet grootwinkel- en filiaalbedrijven wel landelijk uniforme prijsafspraken kunnen hanteren, maar zelfstandige winkeliers in een commercieel samenwerkingsverband (zoals franchise, een inkoopcombinatie of een vrijwillig filiaalverband) niet. Dit, terwijl voor de consument het onderscheid tussen zelfstandige winkeliers onder één formule en grootwinkel- en filiaalbedrijven met één formule niet te maken valt. Binnen de Mededingingswet bestaat een ander regime voor afspraken tussen zelfstandige ondernemingen (artikel 6 Mededingingswet) dan voor het marktgedrag van een individuele grote onderneming (artikel 24 Mededingingswet). Het kan een individuele onderneming ook grootwinkel- of filiaalbedrijven niet verboden worden om een uniform prijzenbeleid te voeren.
Een dergelijk verbod zou een ontoelaatbare directe ingreep door de overheid zijn in de bedrijfsvoering. Een zelfstandig bedrijf met een economische machtspositie zoals wellicht grootwinkel- en filiaalbedrijven wordt wel geacht eerlijk met andere marktpartijen te concurreren zie artikel 24 Mededingingswet. Het voor langere tijd tegen een te lage prijs (onder kostprijs) verkopen van producten om zo een kleine concurrent uit de markt te drukken, is bijvoorbeeld niet toegestaan. Prijsafspraken tussen afzonderlijke ondernemingen zijn nadrukkelijk verboden onder het Nederlandse en Europese mededingingsrecht en worden onder de zogenaamde hard core-kartels geschaard. Achterliggende gedachte hierbij is, dat niets zo schadelijk is voor eerlijke concurrentie en dus voor de consument, als prijsafspraken tussen zelfstandige ondernemers. Met dergelijke afspraken wordt immers beoogd primair de onderlinge concurrentie uit te schakelen. Het is mij overigens onduidelijk waarom het uitschakelen van de onderlinge concurrentie tussen zelfstandige winkeliers door vaste prijsafspraken te hanteren noodzakelijk is om te kunnen concurreren met het grootwinkel- en filiaalbedrijf. Voor een goede concurrentiepositie lijkt me juist een flexibel prijsbeleid wenselijk, zodat elke winkelier zelf in kan spelen op zijn of haar plaatselijke situatie zoals de aanwezigheid van andere concurrenten, hun prijszetting, hun assortiment enzovoort.
2 Ja.
3 Dit onderwerp komt onder het kopje Het MKB en de Mededingingswet (paragraaf 2.15) aan bod in het juridisch deelonderzoek dat in het kader van de recente evaluatie van de Mededingingswet is uitgevoerd door prof. mr. P.J. Slot en anderen. Deze evaluatie heb ik de Eerste Kamer en de Tweede Kamer op 31 mei 2002 aangeboden (EK 2001-2002, 27 639, nr. 228b; TK 2001-2002 niet dossierstuk EZ 02000293). De kritiek is dan ook bekend en duidelijk, ook uit de contacten tussen Retail Partners Nederland, de NMa en mij. Zoals in mijn aanbiedingsbrief bij de evaluatie opgemerkt, heb ik mij vanwege de demissionaire status van het kabinet moeten onthouden van commentaar op de (deelonderzoeken van de) evaluatie. Ik kan dus niet op dit moment tegemoet komen aan deze kritiek, maar laat een oordeel aan mijn ambtsopvolger.