Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa)

Informatie- en consultatiedocument netwerkdiensten pintransacties


1 Inleiding



1. In het kader van een breder onderzoek naar de bancaire sector heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een vooronderzoek gedaan naar het elektronische betalingsverkeer. Naar aanleiding van de resultaten van het vooronderzoek heeft de NMa recentelijk haar onderzoek uitgebreid. Met name de netwerkdiensten voor pintransacties staan op dit moment centraal. Deze diensten worden vooralsnog uitsluitend door Interpay BeaNet B.V. (hierna: BeaNet) aangeboden, een dochteronderneming van Interpay Nederland B.V. (hierna: Interpay).


2. Het doel van dit informatie- en consultatiedocument is tweeledig. Enerzijds wil de NMa informatie geven over de betreffende markt en de specifieke wijze waarop de NMa, in het kader van haar taak om de Mededingingswet uit te voeren, naar deze markt kijkt. Bovendien wil de NMa informatie geven over de normen die de Mededingingswet in dit kader bevat. Anderzijds wil de NMa dit document gebruiken om reacties te verzamelen die voor de NMa nuttig kunnen zijn bij haar onderzoek. Dit document is niet gericht op een specifiek deel van de markt (zoals banken, Interpay, detaillisten et cetera) en bevat geen oordeel over, noch loopt het vooruit op, de vraag of de Mededingingswet wordt (of is) overtreden. Partijen worden derhalve nadrukkelijk uitgenodigd te reageren en hun visie op de problematiek aan de NMa kenbaar te maken.


3. Dit informatie- en consultatiedocument is een uitnodiging aan allen die betrokken zijn bij en/of afnemer zijn van het elektronische betalingsverkeer in het algemeen, en netwerkdiensten voor pintransacties in het bijzonder, om antwoord te geven op de vragen die gesteld worden in dit informatie- en consultatiedocument en nadere informatie te leveren. De consultatieronde zal op 25 juli 2002 worden afgesloten. De antwoorden op de gestelde vragen en nadere informatie kunnen verzonden worden naar:

Nederlandse Mededingingsautoriteit
Postbus 16326
2500 BH DEN HAAG

of per e-mail worden verzonden naar info@nma-org.nl, onder vermelding van 2910/netwerkdiensten pintransacties.

5. De opbouw van het informatie- en consultatiedocument is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt allereerst ingegaan op een aantal karakteristieken van de Nederlandse banksector die invloed hebben op, of een reflectie zijn van, de concurrentieverhoudingen. In hoofdstuk 3 volgt een korte uiteenzetting van de diverse aanleidingen voor de NMa om onderzoek te doen naar (aspecten van) het elektronische betalingsverkeer in Nederland. In hoofdstuk 4 volgt dan een beknopte bespreking van de organisatie van het betalingsverkeer in Nederland. Daarna volgt in hoofdstuk 5 een uiteenzetting van de algemene principes van de Mededingingswet. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de afbakening van de relevante markt. In hoofdstuk 7 passeren enkele vormen van misbruik van economische machtspositie de revue. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op het kartelverbod. In hoofdstuk 9 wordt een aantal hypothetische wijzigingen van de huidige situatie op het gebied van netwerkdiensten voor pintransacties voorgelegd met een aantal vragen. Tot slot is in hoofdstuk 10 een overzicht van de in dit document gestelde consultatievragen opgenomen.


2 De Nederlandse banksector


6. De Nederlandse banksector vertoont karakteristieken die de bijzondere aandacht van de NMa rechtvaardigen. Het meest in het oog springend is de in vergelijking met andere Europese landen hoge concentratiegraad. Zo hebben de vijf grootste banken in Nederland een gezamenlijk aandeel op het gebied van retail banking van meer dan 90%.

7. Andere factoren die van invloed kunnen zijn op de mededinging in de Nederlandse banksector zijn:
a) Cross-shareholding: Het wederzijds aanhouden van aandelen, waardoor er een complexe onderlinge verwevenheid tussen banken ontstaat. b) Multi-marktcontacten: Omdat de belangrijkste Nederlandse banken deel uitmaken van grote financiële conglomeraten, komen dezelfde spelers elkaar voortdurend tegen op een veelheid aan markten. c) Overstapkosten: De directe en indirecte kosten voor het overstappen naar een andere bank vormen voor ondernemingen mogelijk een barrière om van bank te wisselen Hierdoor kan de concurrentie worden verminderd. Bij overstapkosten kan men denken aan de administratieve lasten in verband met het informeren van relaties over een gewijzigd bankrekeningnummer. Daarnaast geldt met name voor kleinere ondernemingen dat een andere bank dan de huisbankier het kredietrisico van de onderneming moeilijker kan inschatten en daardoor minder snel of tegen ongunstiger voorwaarden krediet verleent. d) Toetredingsdrempels: Nieuwe toetreders tot de banksector moeten grote investeringen doen om een betrouwbare reputatie, naamsbekendheid, kantorennetwerk en landspecifieke juridische en fiscale expertise op te bouwen. Deze toetredingsdrempels zijn mede oorzaak van het voortbestaan van de nationale segmentatie van retail banking binnen de EU.

8. Volgens een aantal onderzoekers zijn er indicaties voor onvoldoende marktwerking in de Nederlandse banksector. Zo zijn er onderzoeken die stellen dat er sprake is van asymmetrische renteaanpassing op leningen en tegoeden. Dit zou betekenen dat bij leningen rentestijgingen gemiddeld gesproken sneller doorberekend worden aan klanten dan rentedalingen, terwijl het bij tegoeden juist de rentedalingen zijn die sneller doorberekend worden. Ook menen verschillende onderzoekers dat de gemiddelde bank in de EU in de jaren negentig beduidend efficiënter is gaan werken, terwijl de Nederlandse banken volgens dezelfde studies inefficiënter zijn geworden. Daardoor zijn zij, volgens de onderzoekers, van een bovengemiddelde efficiency in 1989 afgezakt tot onder het EU-gemiddelde in 1997. Verder wordt in een econometrisch onderzoek uit 1999 geconcludeerd dat de intensiteit van de concurrentie tussen banken in Europa nergens zo laag is als in Nederland. Ten slotte wordt in een recent Working Paper van de Europese Centrale Bank het renteopdrijvend effect van de hoge concentratie in de Nederlandse banksector geschat op één tot twee procentpunten voor leningen. Overigens zijn bij elk van deze onderzoeken in meer of mindere mate legitieme kanttekeningen te plaatsen wat betreft de modelaannames of de kwaliteit van de gebruikte data. Verder dient bij de beoordeling van de marktwerking in de Nederlandse banksector rekening gehouden te worden met het feit dat de verschillen tussen de diverse klant- en productsegmenten groot zijn.

Vraag 1. Geven voornoemde onderzoeken een getrouw beeld van de Nederlandse banksector? Gelieve uw antwoord met feiten en/of cijfers toe te lichten.

Vraag 2. Beschikt u over onderzoeksgegevens en/of feiten die het beeld van de Nederlandse banksector zoals in punt 8 geschetst, nuanceren of aanvullen? De NMa vraagt u haar hierop te wijzen en deze onderzoeksgegevens en/of feiten over te leggen c.q. uiteen te zetten.

9. In dit informatie- en consultatiedocument staat een specifiek onderdeel van de Nederlandse banksector centraal, namelijk de netwerkdiensten voor pintransacties. Momenteel is Interpay-dochter BeaNet in Nederland de enige aanbieder van deze diensten. Interpay is op haar beurt weer in handen van acht Nederlandse banken.


3 Aanleiding voor onderzoek naar betalingsverkeer
10.Naast de marktstructurele karakteristieken die in het vorige hoofdstuk aan de orde zijn geweest, zijn er voor de NMa ook diverse concrete aanleidingen geweest om een onderzoek te starten naar het elektronische betalingsverkeer in Nederland. Deze worden hieronder in chronologische volgorde aangegeven.

11.In 1992 heeft het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek naar BeaNet verricht. Op dat moment was het pinnen net in Nederland geïntroduceerd. Aanleiding voor het onderzoek was een klacht over het feit dat voor contracten over netwerkdiensten voor pintransacties slechts onderhandeld kon worden met BeaNet en niet met individuele banken. De klacht werd afgewezen omdat op dat moment geen sprake was van een overtreding van de Wet economische mededinging (de voorloper van de Mededingingswet). Met de verbeterde technologische mogelijkheden, de sterk toegenomen penetratiegraad van het pinnen in Nederland en de inwerkingtreding van de Mededingingswet, waarvan het mededingingsrechtelijke normenkader strenger is dan dat van de Wet economische mededinging, is een nader onderzoek opportuun.

12.Door diverse bronnen, waaronder MKB-Nederland, is naar voren gebracht dat er bij pinnen sprake is van een monopolie voor het aanbieden van netwerkdiensten voor pintransacties en dat de pintarieven die detaillisten moeten betalen te hoog zouden zijn, mede omdat naar de opvatting van deze bronnen de tarieven nauwelijks dalen terwijl het aantal pintransacties sterk is gestegen . Dit zou, aldus voornoemde partijen, duiden op misbruik van een economische machtspositie.

13.Begin 2001 heeft de NMa een klacht van MKB-Nederland in behandeling genomen over de hoge kosten voor ombouw van pinapparatuur in verband met de overgang naar de euro. Hierbij speelde de certificering van pinapparatuur door Interpay een belangrijke rol. In dit kader heeft Interpay op verzoek van de NMa informatie verstrekt over de certificeringsprocedure. Daarnaast heeft de NMa contact gehad met een producent van pinapparatuur over de ervaringen met certificering. Andere aspecten van de aanpassing van pinapparatuur bij de overgang naar de euro zal worden betrokken bij het onderzoek in het kader van de klacht van MKB-Nederland. Dit onderzoek valt echter buiten het voorliggende informatie- en consultatiedocument dat, zoals eerder vermeld, betrekking heeft op de netwerkdiensten voor pintransacties.

14.Superunie heeft onlangs een klacht ingediend bij de NMa omdat Interpay discriminerende tarieven zou toepassen voor netwerkdiensten voor pintransacties. Over diezelfde kwestie heeft reeds een kort geding gespeeld, waarin de rechter heeft geoordeeld dat er sterke aanwijzingen zijn dat Interpay misbruik maakt van haar waarschijnlijke machtspositie. Dit was echter onvoldoende om tot toewijzing van de gevorderde voorzieningen over te gaan. De rechter oordeelde dat een nader onderzoek (bij voorkeur uit te voeren door de NMa) zou moeten uitwijzen of er sprake is van een economische machtspositie en of Interpay hiervan misbruik maakt (of heeft gemaakt).

15.Ten slotte is recentelijk het rapport van de Werkgroep Tariefstructuren en Infrastructuur in het betalingsverkeer , onder voorzitterschap van de heer Wellink, president van De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB), afgerond en aan de Tweede Kamer aangeboden . De werkgroep concludeert dat de Nederlandse betaalmarkt in internationaal perspectief bezien relatief efficiënt is georganiseerd. Wel wordt een aantal risicos gesignaleerd, zoals een mogelijk gebrek aan concurrentie, een corporate governance-structuur van Interpay die sterk beïnvloed is door de aandeelhoudende banken en een gebrek aan transparantie van betaalsystemen waardoor weinig inzicht bestaat in het marktgedrag. Tegen deze achtergrond doet DNB een aantal aanbevelingen, zoals het bij de banken onderbrengen van het afsluiten van contracten voor het pinnen en het aanpassen van de governance-structuur van Interpay. Daarnaast heeft DNB aangegeven bereid te zijn settlement-rekeningen bij DNB (voor het afwikkelen van transacties) open te stellen voor niet-banken. Meer in het algemeen wordt opgemerkt dat het van belang is dat er voldoende waarborgen bestaan dat het door detaillisten te betalen pintarief op een redelijk niveau wordt vastgesteld en dat niet door oneigenlijke middelen de komst van concurrerende aanbieders wordt belemmerd. Het rapport geeft aan dat in het kader van de Mededingingswet nader kan worden onderzocht of er sprake is van ongeoorloofde mededingingsbeperkende gedragingen in het betalingsverkeer.


4 De organisatie van het betalingsverkeer

Structuur

16.De organisatie van het betalingsverkeer wordt voor een zeer groot gedeelte verzorgd door Interpay, die in Nederland het betalingsverkeer faciliteert. Hieronder wordt nader ingegaan op de rol die Interpay hierbij speelt.

17.Interpay is een belangrijk dienstencentrum voor het betalingsverkeer van de Nederlandse banken. Interpay levert in Nederland ondersteunende diensten voor elektronische betalingen zoals pinnen, chippen, betalingen met creditcards en girale overboekingen. Interpay is in 1994 opgericht als houdstermaatschappij van drie interbancaire instituten: de BankGiroCentrale (girale betalingen), BeaNet (netwerkbeheer en transport van betaalinformatie) en Eurocard Nederland (uitgifte van creditcards en processing). Hierna wordt de aanduiding Interpay/BeaNet gebruikt om te verwijzen naar de organisatorische onderdelen van Interpay die activiteiten uitvoeren die bestaan uit, of nauw verbonden zijn met, het aanbieden van netwerkdiensten voor pintransacties.

18.Interpay is opgericht door en volledig eigendom van acht banken in Nederland, te weten ABN-AMRO N.V., Rabobank B.A., ING Bank N.V., Fortis Bank (Nederland) N.V., SNS Bank Nederland N.V., Friesland Bank N.V., F. Van Lanschot Bankiers N.V. en N.V. Bank Nederlandse Gemeenten. De banken ABN-AMRO N.V., Rabobank B.V. en ING Bank N.V. hebben gezamenlijke zeggenschap in Interpay. De overige vijf aandeelhouders hebben zeer geringe aandelenpakketten.

Activiteiten Interpay/BeaNet

19.Interpay verzorgt diverse diensten op het gebied van elektronisch betalingsverkeer. Deze diensten worden geleverd aan banken en detaillisten . Interpay/BeaNet is momenteel de enige aanbieder van en contractpartij voor netwerkdiensten voor pintransacties. Interpay/BeaNet zorgt ervoor dat de informatie over de transactie en de kaarthouder via haar computers bij de betrokken banken terechtkomt. Deze diensten moet de detaillist afnemen om een pinfaciliteit aan te kunnen bieden aan zijn klanten. Daarnaast moet de detaillist een door Interpay/BeaNet gecertificeerde betaalautomaat aanschaffen, een communicatieverbinding gebruiken of inkopen en een betaalrekening aanhouden bij een bij Interpay aangesloten bank. Een schematische weergave van een pintransactie is weergegeven in Bijlage 1 bij dit consultatiedocument.

Netwerkdiensten voor pintransacties

20.Dit consultatiedocument richt zich uitsluitend op netwerkdiensten voor pintransacties. Overige activiteiten die verband houden met het betalingsverkeer blijven buiten beschouwing.


5 Algemene principes van de Mededingingswet
21.De NMa is belast met de uitvoering van de Mededingingswet (hierna ook: Mw). De Mededingingswet berust naast het concentratietoezicht op twee pijlers: het verbod op misbruik van een economische machtspositie (artikel 24 Mw) en het verbod op kartelafspraken (artikel 6 Mw).

22.Artikel 24 Mw bepaalt dat het ondernemingen verboden is misbruik te maken van een economische machtspositie. Een onderneming beschikt over een economische machtspositie indien zij zich in belangrijke mate onafhankelijk kan gedragen van haar concurrenten, afnemers, leveranciers of eindgebruikers. Bij misbruik in de zin van artikel 24 Mw kan worden gedacht aan het opleggen van onredelijke handelsvoorwaarden, het opleggen van onbillijk hoge of lage tarieven en het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties.

23.Artikel 6 Mw verbiedt kartelafspraken (overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen) die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst. In dit verband betekent dit onder meer dat afspraken die verder gaan dan noodzakelijk voor een samenwerking in strijd kunnen zijn met artikel 6 Mw.


6 Afbakening van de relevante markt

24.Voor mededingingsrechtelijk onderzoek in het kader van artikel 6 Mw (kartelverbod) en artikel 24 Mw (misbruik machtspositie) moet de relevante markt worden afgebakend. Voor toepassing van artikel 24 Mw moet daarnaast worden vastgesteld dat de betreffende onderneming over een economische machtspositie beschikt op de relevante markt.

25.Ondernemingen zijn in het algemeen onderworpen aan drie belangrijke bronnen van concurrentiedwang: de substitueerbaarheid aan de vraagzijde, de substitueerbaarheid aan de aanbodzijde en de potentiële concurrentie. Vanuit economisch standpunt is voor de bepaling van de relevante markt substitutie aan de vraagzijde de belangrijkste onmiddellijke en daadwerkelijke disciplinerende factor voor de aanbieders van een bepaald product. Een onderneming of een groep ondernemingen kan niet een aanzienlijke invloed uitoefenen op geldende verkoopvoorwaarden, zoals prijzen, wanneer haar afnemers gemakkelijk kunnen overschakelen op beschikbare substitutieproducten of op elders gevestigde leveranciers. De dwang die van substitueerbaarheid aan de aanbodzijde en potentiële concurrentie uitgaat, is in het algemeen minder onmiddellijk en vergt in elk geval een onderzoek van bijkomende factoren. Bijgevolg wordt bij de beoordeling vanuit mededingingsoogpunt met dit soort dwang rekening gehouden.

6.1 Substitueerbaarheid aan de vraagzijde

26.Het onderzoek naar de substitueerbaarheid aan de vraagzijde houdt in dat wordt vastgesteld welke producten door de consument als vervangingsproducten worden beschouwd. Interpay/BeaNet is weliswaar de enige aanbieder van netwerkdiensten voor pintransacties, maar mogelijk concurreren andere toonbankbetaalmiddelen, zoals contant geld, chippen en creditcardbetalingen, met pinnen. Indien zou blijken dat deze andere toonbankbetaalmiddelen in onvoldoende mate substituten zijn voor pinnen, dan zou het kunnen zijn dat de (enige) aanbieder van netwerkdiensten voor pintransacties over een economische machtspositie (of zelfs een monopoliepositie) beschikt die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar afnemers te gedragen.

27.Voor de mededingingsrechtelijke beoordeling moet worden vastgesteld of pinnen een aparte relevante markt is ten opzichte van andere toonbankbetaalmiddelen. De Europese Commissie heeft recent in de zaak Visa International de markt voor betaalmiddelen in Europa onderzocht en geconstateerd dat contant geld geen substituut vormt voor creditcards en debit cards (waaronder pinpassen). De NMa doet in aanvulling op deze marktafbakening van de Commissie onderzoek naar de vraag of pinnen een aparte relevante markt vormt. Een manier om vast te stellen of er sprake is van een aparte relevante markt is te onderzoeken of bij een hypothetische stijging van de tarieven voor netwerkdiensten voor pintransacties met 5 à 10% door de afnemers van deze diensten wordt uitgeweken naar substituten. Bij de meeste producten of diensten zal er een groep gebonden afnemers zijn die ongevoelig is voor prijsverhogingen en deze blijven afnemen, maar er zal mogelijk ook een groep niet-gebonden afnemers zijn die overstapt op een substituut, als dat er is. Naarmate de groep gebonden afnemers groter is, zal het effect van een tariefsverhoging kleiner zijn en heeft de aanbieder meer ruimte om zich in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen.

28.Bij steeds meer detailhandelzaken kan met pin worden betaald (thans 56%) en steeds meer consumenten betalen hun aankopen met pin. De meeste transacties (84%) worden weliswaar nog steeds contant afgerekend, maar in de afgelopen twee jaar nam het aantal pintransacties met 250 miljoen toe, waarvan bij benadering 200 miljoen transacties ter vervanging van contante betalingen. Volgens recent onderzoek van de Consumentenbond worden bedragen boven de EUR 22,69 (NLG 50) voor 70 tot 80% met pin betaald. Daarnaast is er een groot verschil tussen soorten winkels. In winkels waar duurzame consumptiegoederen en kleding wordt verkocht, worden aanzienlijk meer transacties met pin afgerekend dan in de voedingsmiddelenbranche. Met name in voedingsspeciaalzaken wordt relatief weinig met pin betaald.

29.Voor het onderhavige onderzoek is het van belang om te weten wat de gevolgen zijn als de tarieven voor netwerkdiensten voor pintransacties worden verhoogd. Als deze tarieven worden verhoogd, kunnen detaillisten dit in principe doorberekenen aan hun klanten en daarmee proberen het betaalgedrag van hun klanten te sturen in de richting van contant geld. Contant geld heeft in tegenstelling tot pinnen relatief lage vaste kosten en relatief hoge variabele kosten. Hierdoor is het voor de detaillist voordeliger om grote bedragen te laten pinnen en kleine bedragen contant te laten afrekenen. Volgens onderzoek van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel vindt er echter in de praktijk nauwelijks sturing plaats: de consument wordt vrijwel nooit met tarieven voor pinbetalingen geconfronteerd, en als een vergoeding wordt gevraagd liggen de drempelbedragen waaronder een bijdrage wordt gevraagd doorgaans rond de EUR 11,40 à 13,60 (NLG 25 à 30). Aangezien onder deze drempelbedragen vrijwel alle transacties contant worden betaald, zal een verhoging van de aan consumenten gevraagde vergoeding voor pinnen waarschijnlijk nauwelijks effect hebben op het aantal pintransacties.

30.Het aantal pintransacties wordt bepaald door het aantal detaillisten dat beschikt over een pinfaciliteit en het gebruik van deze faciliteit door de consument. Naar de verwachte reacties van detaillisten en consumenten op een verhoging van de tarieven voor netwerkdiensten voor pintransacties wordt door het onderzoeksbureau Research voor Beleid in opdracht van de NMa momenteel onderzoek verricht. De sterk oplopende penetratiegraad (het aantal winkels dat beschikt over pinapparatuur), de relatief hoge investeringen van detaillisten in pinapparatuur en de veranderingen in het betaalgedrag van consumenten in de afgelopen jaren geven sterke indicaties dat detaillisten steeds meer gebonden zijn aan pinnen. Dat wil zeggen, het niet hebben van een pinfaciliteit is mogelijk commercieel gezien voor een toenemend aantal detaillisten geen reële optie meer.

Vraag 3. Gelieve gemotiveerd aan te geven of, en zo ja, in welke mate, het aanbieden van pinfaciliteit(en) onontbeerlijk is voor (bepaalde) detaillisten.

31.De detaillist die een pinfaciliteit wil aanbieden moet hiervoor pinapparatuur aanschaffen en onderhouden. Daarnaast heeft de detaillist variabele kosten, zoals kosten voor het leggen van de communicatieverbinding en een tarief per transactie. De aanschaf van pinapparatuur vormt een aanzienlijke investering die wellicht niet (geheel) is terug te verdienen als de detaillist stopt met het aanbieden van pinnen. Het lock in-effect, dat veel detaillisten ongevoelig zou maken voor kleine stijgingen in het tarief voor netwerkdiensten voor pintransacties, wordt echter mede bepaald door de levensduur van de pinapparatuur. Detaillisten die op het punt staan nieuwe pinapparatuur aan te schaffen, kunnen een andere afweging maken dan detaillisten die net pinapparatuur hebben aangeschaft. In verband met de euroconversie hebben detaillisten recent investeringen moeten doen voor de aanpassing van pinapparatuur. Een groot deel van de detaillisten moest bestaande apparatuur laten ombouwen en circa 10% van de pinapparatuur moest geheel worden vervangen. Als gevolg van de recente investeringen lijkt het dan ook niet waarschijnlijk dat een stijging van de tarieven voor netwerkdiensten voor pintransacties van 5 à 10% zal leiden tot een vermindering van het aantal pinapparaten bij detaillisten.

Vraag 4. Gelieve gemotiveerd aan te geven, bij voorkeur uit eigen ervaring, welke afwegingen worden gemaakt bij de door een detaillist te nemen beslissing om al dan niet pinfaciliteit(en) aan te bieden.

6.2 Substitueerbaarheid aan de aanbodzijde en potentiële concurrentie

32.Bij de afbakening van de relevante markt kan eveneens rekening worden gehouden met de substitueerbaarheid aan de aanbodzijde, wanneer de gevolgen ervan in doelmatigheid en directheid vergelijkbaar zijn met die van de substitueerbaarheid aan de vraagzijde. Hiervoor is het noodzakelijk dat andere aanbieders kunnen overschakelen op de productie van de betreffende producten en diensten en deze op korte termijn op de markt kunnen brengen zonder aanzienlijke bijkomende kosten te maken of risicos te lopen in antwoord op geringe en duurzame wijzigingen van de betrokken prijzen. In dit specifieke geval hangt hiermee samen of en in hoeverre er sprake is van potentiële concurrentie bij het aanbieden van netwerkdiensten voor pintransacties.

Vraag 5. Bestaan er technische, financiële of andere barrières voor een nieuwe toetreder op de markt voor het aanbieden van netwerkdiensten voor pintransacties? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk met feiten en/of cijfers toe te lichten.

Vraag 6. Acht u het een reële mogelijkheid dat een nieuwe toetreder op het gebied van netwerkdiensten voor pintransacties zich binnen afzienbare tijd op de markt zal begeven? Gelieve uw antwoord te motiveren.


7 Misbruik van economische machtspositie (artikel 24 Mw)
33.Artikel 24 Mw verbiedt ondernemingen met een economische machtspositie misbruik te maken van deze machtspositie (zie de punten 21 en 22). Er zijn verschillende soorten van misbruik, zoals excessieve tarieven, onbillijke contractuele voorwaarden, discriminerende voorwaarden, leveringsweigering en koppelverkoop. In het navolgende wordt aandacht besteed aan het hanteren van excessieve tarieven en discriminerende voorwaarden. Beklemtoond wordt dat dergelijke gedragingen alleen een inbreuk op de Mededingingswet kunnen vormen als ze afkomstig zijn van ondernemingen die over een economische machtspositie beschikken.

7.1 Excessieve tarieven

34.Een vorm van misbruik in de zin van artikel 24 Mw is het al dan niet rechtstreeks opleggen van onbillijke aankoop- of verkoopprijzen. Deze vorm van misbruik kan bestaan uit het in rekening brengen van een te hoge prijs die niet in een redelijke verhouding staat met de economische kostprijs van het product of de dienst die geleverd wordt. Indien wordt aangenomen dat er een aparte markt voor pinnen bestaat, waarbij de enige aanbieder van netwerkdiensten voor pintransacties een economische machtspositie heeft voor het aanbieden van deze diensten, geldt dat voor deze dienstverlening geen onbillijke prijs aan de afnemers in rekening mag worden gebracht. De aanbieder mag zijn eventuele machtspositie niet benutten om handelsvoordelen te verwerven die hij in een situatie van daadwerkelijke mededinging niet zou hebben gehad.

35.De NMa heeft in haar beschikkingenpraktijk een aantal principes gehanteerd waaraan de tariefstelling voor de dienstverlening van een (bijna)monopolist moet voldoen, zoals het principe dat de tarieven in beginsel gebaseerd dienen te zijn op de totale economische kosten die een (kostenefficiënt) bedrijf aan het leveren van haar diensten redelijkerwijs kan toerekenen. Hierbij is inbegrepen dat een redelijk rendement op het geïnvesteerde vermogen in de kostprijs mag worden verdisconteerd.

36.De afgelopen tien jaar is het aantal pinbetalingen gegroeid van 20 miljoen in 1991 tot 954 miljoen in 2001 (zie ook figuur 1 in Bijlage 2). Deze ontwikkeling in het volume van pinbetalingen en de ontwikkeling van de tarieven van Interpay/BeaNet (zie de tabellen 1 tot en met 3 in Bijlage 2) geven aanleiding tot onrust bij afnemers van netwerkdiensten voor pintransacties. Zij betogen dat de tarieven ondanks de stijging van het volume nauwelijks dalen. Hierbij wordt voorts opgemerkt dat de aanloopverliezen van Interpay/BeaNet na jaren van verlieslatendheid zijn terugverdiend en dat de netwerkdiensten voor pintransacties inmiddels winst genereren. Tegelijkertijd dient vastgesteld te worden dat Interpay/BeaNet de afgelopen jaren louter pintariefverlagingen heeft doorgevoerd. Mede als gevolg van de afwezigheid van inflatiecorrectie is de tariefverlaging voor de verschillende klantcategorieën over de periode 1996-2001 in reële termen uitgekomen tussen de 30 en 50%. Bovendien heeft Interpay/BeaNet aangekondigd dat verdere tariefverlagingen in het verschiet liggen bij voldoende groei van het aantal pintransacties. Zo is met terugwerkende kracht een tariefkorting van 7,5% over alle in 2001 uitgevoerde pintransacties verleend en kan de korting in de komende jaren, afhankelijk van de volumeontwikkelingen verder oplopen tot 20%.

37.Interpay heeft op de kritiek in de media gereageerd met het argument dat pinnen in Nederland juist goedkoop is in vergelijking met het buitenland. Ook De Nederlandsche Bank constateert dat in internationaal perspectief bezien de directe tarieven die door Interpay in rekening worden gebracht veelal aan de lage kant zijn. Bij dit argument zijn mogelijk een aantal kanttekeningen te maken. Ten eerste is niet direct inzichtelijk of Interpay/BeaNet in vergelijking met vergelijkbare organisaties in het buitenland inderdaad een lager tarief hanteert, omdat deze organisaties niet precies dezelfde diensten leveren en ook een ander systeem voor tarifering hanteren. Dit bemoeilijkt de onderlinge vergelijking. Ten tweede is het de vraag of de Nederlandse situatie zich laat vergelijken met het buitenland. Er is immers wellicht sprake van kostenvoordelen die behaald kunnen worden door de specifieke kenmerken van Nederland, zoals de bevolkingsdichtheid en de hoge concentratiegraad van detailhandelspunten. Dit betekent dat de hierboven genoemde omstandigheden vooralsnog geen uitsluitsel geven op de vraag of er sprake is van een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Ten slotte sluit dit argument misbruik van een eventuele economische machtspositie niet uit.

38.Bij een oordeel van de NMa over misbruik door een aanbieder met een (quasi)monopoliepositie door middel van excessieve tarieven wordt een berekening van het (gemiddelde) rendement op het geïnvesteerde vermogen meegewogen. Indien dit rendement bij benadering gelijk is aan de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet, dan is er in principe geen aanleiding te concluderen dat er sprake is van misbruik. Om dit vast te stellen zal de NMa een kostenonderzoek uitvoeren naar de tarieven voor de netwerkdiensten voor pintransacties. In dit kostenonderzoek wordt onderzocht of de kosten van het aanbieden van netwerkdiensten voor pintransacties op de juiste wijze aan die activiteiten worden toegerekend en of er geen kruissubsidiëring plaatsvindt met andere activiteiten van Interpay, waarna een gefundeerd oordeel kan worden gegeven of de tarieven voor de netwerkdiensten voor pintransacties al dan niet te hoog zijn.

Vraag 7. Indien u beschikt over feitelijke informatie die de inzichten van de NMa over de in deze paragraaf behandelde materie kan vergroten, wordt u verzocht deze over te leggen.

7.2 Discriminerende voorwaarden

39.In het hiernavolgende zal worden ingegaan op een mogelijke vorm van misbruik die bestaat uit discriminatie tussen afnemers. Het is een onderneming met een economische machtspositie niet toegestaan ten opzichte van handelspartners ongelijke voorwaarden toe te passen bij het aanbieden van (gelijke) diensten en hen daarmee nadeel te berokkenen bij de mededinging. Het is een onderneming met een economische machtspositie in beginsel wel toegestaan om elke handelspartner een (volumegerelateerde) korting te verschaffen, mits daar bedrijfseconomische kostenvoordelen voor die onderneming tegenover staan die in verhouding staan tot de korting.

40.Ondernemingen die geen bijzondere behandeling krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van kortingen, hebben een slechtere concurrentiepositie dan ondernemingen die deze bijzondere behandeling wel krijgen. Immers, de ondernemingen die een bijzondere behandeling krijgen, hebben lagere kosten en kunnen daarmee hun producten goedkoper aanbieden. Hierdoor wordt de concurrentie in de afnemersmarkt verstoord. Bovendien kan een onderneming door het toepassen van bijzondere voorwaarden afnemers aan zich proberen te binden. De toetredingsmogelijkheden op de betreffende markt worden hierdoor beperkt.

41.Het is bekend dat verschillende tarieven worden gerekend voor netwerkdiensten voor pintransacties aan detaillisten. Deze verschillende tarieven hangen met name samen met de hoeveelheid pintransacties. Hoe meer pintransacties, hoe meer korting en andersom. Deze kortingen en bijbehorende hoeveelheden zijn gestaffeld (zie de tabellen 1 tot en met 3 in Bijlage 2).

42.Daarnaast veronderstelt de NMa dat bepaalde afnemers anders worden behandeld dan in de gangbare staffels aangegeven. Recentelijk zijn extra kortingen aan de ondernemingen van/aangesloten bij Koninklijke Ahold N.V. (hierna: Ahold) onderwerp geweest van een kort geding (zie punt 14), waarin werd gesteld door Superunie dat Interpay/BeaNet door de aan Ahold verleende kortingen discriminatoir handelde (en daarmee misbruik van haar eventuele machtspositie maakte) door gelijke handelspartners voor dezelfde dienstverlening verschillende tarieven te rekenen. Oorspronkelijk kreeg alleen Albert Heijn B.V. (hierna: Albert Heijn) extra kortingen, vanwege de door Albert Heijn genomen investeringsrisicos in de tijd dat het pinnen in Nederland geïntroduceerd werd. Uit het kort geding blijkt dat deze kortingen inmiddels ook worden toegepast op pintransacties die worden verricht bij de andere ondernemingen van Ahold.

43.In beginsel kunnen de door een afnemer in het verleden gelopen investeringsrisicos voor een bepaalde termijn een rechtvaardiging vormen voor een bijzondere behandeling door een onderneming met een economische machtspositie. Deze bijzondere behandeling moet dan wel proportioneel zijn met de gelopen risicos. In dit specifieke geval moet dit nader worden onderzocht.

Vraag 8. Indien u beschikt over feitelijke informatie die de inzichten van de NMa over de in deze paragraaf behandelde materie kan vergroten, wordt u verzocht deze over te leggen.


8 Kartelverbod (artikel 6 Mw)

44.Het kartelverbod dat is opgenomen in artikel 6 Mw verbiedt kort gezegd afspraken die de concurrentie tussen ondernemingen op de Nederlandse markt beperken (zie punt 23). In het kader van het onderzoek naar het elektronische betalingsverkeer wordt onderzocht of Interpay, als gezamenlijke onderneming van de drie eerdergenoemde banken (zie punt 18), feitelijk moet worden beschouwd als een samenwerkingsverband dat de mededinging beperkt in de zin van artikel 6 Mw.

45.Teneinde te kunnen beoordelen of Interpay is te beschouwen als een samenwerkingsverband dat onder het toepassingsbereik van artikel 6 Mw valt, wordt onder andere onderzocht of Interpay in de praktijk zelfstandig optreedt. Met name is het daarbij van belang of zij ten opzichte van haar moederondernemingen, op basis van een eigen besluitvorming, haar bedrijfswerkzaamheden kan uitoefenen. Daarnaast wordt onderzocht of de netwerkdiensten voor pintransacties dermate zijn verweven met de diensten die de banken verrichten in verband met pinnen dat deze als één geheel beschouwd zouden moeten worden. Ook wordt nagegaan of de activiteiten die Interpay ten behoeve van haar moederondernemingen verricht, van wezenlijke betekenis zijn voor haar voortbestaan. Voorts wordt onderzocht of het feit dat Interpay optreedt als contractspartij voor de levering van netwerkdiensten voor pintransacties aan detaillisten, noodzakelijk is in verband met de aard van deze diensten.


9 Wijzigingsvoorstellen

De NMa verzoekt de adressanten van dit informatie- en consultatiedocument te reageren op elk van de hieronder geformuleerde (hypothetische) wijzigingsvoorstellen van de huidige situatie op het gebied van het aanbieden van netwerkdiensten voor pintransacties. De hieronder geformuleerde wijzigingsvoorstellen staan los van de vraag of ze noodzakelijk zijn om een om een eventuele ongeoorloofde beperking van de mededinging op het gebied van netwerkdiensten voor pintransacties op te heffen. Een dergelijke beperking is immers nog niet vastgesteld.

Wijzigingsvoorstel: De detaillist maakt de afspraken over het tarief voor de netwerkdiensten voor pintransacties niet meer met Interpay/BeaNet, maar met een individuele bank.

Vraag 9. Wat zijn voor u de voor- en nadelen van deze wijziging? Verwacht u dat deze aanpassing effecten heeft op de concurrentie? Zo ja, welke? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met feiten.

Wijzigingsvoorstel: Kleine detaillisten kunnen zich verenigen in een inkoopcombinatie om een lager tarief voor de netwerkdiensten voor pintransacties te verkrijgen, zodat zij net als een grote afnemer van die diensten gezamenlijk van volumekortingen van Interpay/BeaNet kunnen profiteren.

Vraag 10. Wat zijn voor u de voor- en nadelen van deze wijziging? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met feiten.

Wijzigingsvoorstel: In Nederland wordt een variant op het pinproduct geïntroduceerd: het pinnen zonder betalingsgarantie (elektronische incassomachtiging via de pinterminal) tegen een lager tarief dan voor het huidige product pinnen. In Duitsland bestaat dit betaalmiddel al. De detaillist kan hierdoor een keuze maken tussen meer varianten met verschillende prijs- en productkarakteristieken.

Vraag 11. Welke voor- en nadelen ziet u voor het naast elkaar bestaan van meer varianten op het pinproduct met verschillende prijs- en productkarakteristieken? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met feiten.

Vraag 12. Zijn er nog andere wijzigingen van de huidige situatie op het gebied van netwerkdiensten voor pintransacties denkbaar? Welke voor- en/of nadelen zouden hieraan voor u verbonden zijn? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met (cijfermatige) feiten.


10 Overzicht van consultatievragen

Hieronder is een overzicht van de in dit consultatiedocument gestelde vragen opgenomen. In verband met het lopende onderzoek naar het elektronische betalingsverkeer in Nederland is de NMa geïnteresseerd in antwoorden op deze vragen. Gelieve bij uw antwoord, indien van toepassing, aan te geven in hoeverre u uw antwoord representatief acht voor uw eventuele achterban.

Gelieve bij uw reactie tevens aan te geven welke gegevens naar uw oordeel niet openbaar mogen worden gemaakt omdat ze door u worden beschouwd als vertrouwelijke bedrijfs- of fabricagegegevens of omdat u van mening bent dat de belangen van betrokken partijen of derden in geval van openbaarmaking zodanig worden geschaad dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de belangen van betrokken partijen of derden. Om de herkenbaarheid van deze gegevens te vergroten moeten deze ofwel vet gedrukt ofwel in een aparte bijlage bij uw antwoord worden verstrekt. De NMa gaat ervan uit dat de informatie, waarvoor u niet uitdrukkelijk aangeeft dat zij naar uw mening als vertrouwelijk moet worden behandeld, zonder meer voor derden toegankelijk gemaakt kan worden.

Vraag 1. Geven voornoemde onderzoeken een getrouw beeld van de Nederlandse banksector? Gelieve uw antwoord met feiten en/of cijfers toe te lichten.

Vraag 2. Beschikt u over onderzoeksgegevens en/of feiten die het beeld van de Nederlandse banksector zoals in punt 8 geschetst, nuanceren of aanvullen? De NMa vraagt u haar hierop te wijzen en deze onderzoeksgegevens en/of feiten over te leggen c.q. uiteen te zetten.

Vraag 3. Gelieve gemotiveerd aan te geven of, en zo ja, in welke mate, het aanbieden van pinfaciliteit(en) onontbeerlijk is voor (bepaalde) detaillisten.

Vraag 4. Gelieve gemotiveerd aan te geven, bij voorkeur uit eigen ervaring, welke afwegingen worden gemaakt bij de door een detaillist te nemen beslissing om al dan niet pinfaciliteit(en) aan te bieden.

Vraag 5. Bestaan er technische, financiële of andere barrières voor een nieuwe toetreder op de markt voor het aanbieden van netwerkdiensten voor pintransacties? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk met feiten en/of cijfers toe te lichten.

Vraag 6. Acht u het een reële mogelijkheid dat een nieuwe toetreder op het gebied van netwerkdiensten voor pintransacties zich binnen afzienbare tijd op de markt zal begeven? Gelieve uw antwoord te motiveren.

Vraag 7. Indien u beschikt over feitelijke informatie die de inzichten van de NMa over de in deze paragraaf behandelde materie kan vergroten, wordt u verzocht deze over te leggen.

Vraag 8. Indien u beschikt over feitelijke informatie die de inzichten van de NMa over de in deze paragraaf behandelde materie kan vergroten, wordt u verzocht deze over te leggen.

Vraag 9. Wat zijn voor u de voor- en nadelen van deze wijziging? Verwacht u dat deze aanpassing effecten heeft op de concurrentie? Zo ja, welke? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met feiten.

Vraag 10. Wat zijn voor u de voor- en nadelen van deze wijziging? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met feiten.

Vraag 11. Welke voor- en nadelen ziet u voor het naast elkaar bestaan van meer varianten op het pinproduct met verschillende prijs- en productkarakteristieken? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met feiten.

Vraag 12. Zijn er nog andere wijzigingen van de huidige situatie op het gebied van netwerkdiensten voor pintransacties denkbaar? Welke voor- en/of nadelen zouden hieraan voor u verbonden zijn? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met (cijfermatige) feiten.

Bijlage 1.

Schematische weergave van een pintransactie:

Hierboven is schematisch weergegeven hoe een pintransactie in zijn werk gaat en wie er bij betrokken zijn.

Stap 1
De pintransactie begint bij de betaalautomaat van de detaillist. Hier wordt aangegeven welk bedrag van de bankrekening van de klant (A) moet worden overschreven naar de bankrekening van de detaillist (B). Deze gegevens worden naar de switchcomputer van Interpay/BeaNet verzonden via een telefoonlijn, datanet of via andere datacommunicatie.

Stap 2
Vervolgens stuurt de switchcomputer deze gegevens door naar de autorisatiecomputer van de bank van de klant met de vraag of deze voldoende saldo heeft.

Stap 3
De bank van de klant verzendt vervolgens een bericht aan Interpay/BeaNet dat voldoende saldo aanwezig is en autoriseert daarmee de pintransactie.

Stap 4
Via de switchcomputer van Interpay/BeaNet wordt vervolgens een bericht naar de betaalautomaat verzonden dat is betaald.

Bijlage 2.

Figuur 1

Tarieven van Interpay/BeaNet

Tabel 1
Tarieven voor betalingen met Datanet-aansluiting* Aantal transacties per maand per vestiging Tarieven vanaf 1-9-1990** Tarieven vanaf1-4-1992 Tarieven vanaf 1-7-1994

1-900 0,21 0,21 0,21
901-1200 0,2 0,2 0,2
1201-2400 0,19 0,19 0,19
2401-5000*** 0,2 0,18 0,18
5001-10000 n.v.t. 0,17 0,17
10001-15000 n.v.t. 0,16 0,16
15001 en hoger n.v.t. 0,15 0,15


* Tarieven in guldens.

** Aantal transacties per maand per betaalautomaat.
*** Voor 01-09-1990: 2401 en hoger.

Tabel 2
Tarieven voor betalingen met Datanet-aansluiting* Aantal transacties per kalenderjaar Tarieven vanaf 1-10-1997 Tarieven vanaf 1-9-1999 Tarieven vanaf 1-1-2001 Tarieven vanaf 1-2-2002
1-100000 0,175 0,175 0,1653 0,1653
100001-500000 0,165 0,165 0,1543 0,1543
500001-1000000 0,155 0,155 0,1454 0,1454
1000001-5000000 0,15 0,15 0,1388 0,1388
5000001-25000000 0,145 0,145 0,1344 0,1344
25000001 en hoger 0,14 0,14 0,13 0,13


* Tarieven in guldens

Tabel 3
Tarieven voor betalingen met telefoonaansluiting* Aantal transacties per maand per betaalautomaat Tarieven vanaf
1-5-1991 Tarieven vanaf 1-4-1992 Tarieven vanaf 1-7-1994 Tarieven vanaf 1-10-1997 Tarieven vanaf 1-9-1999 Tarieven vanaf 1-1-2001 Tarieven vanaf 1-2-2002
Eerste 200 52 42 42 38 38 37,92 37,92
201-300 0,25 0,21 0,21 0,19 0,19 0,1896 0,1896
301-500 0,24 0,21 0,21 0,19 0,19 0,1896 0,1896
501-750 0,23 0,21 0,21 0,19 0,19 0,1896 0,1896
751 en hoger 0,22 0,21 0,21 0,19 0,19 0,1896 0,1896


* Tarieven in guldens

Klik hier voor het persbericht van 24 juni 2002 mbt dit informatie- en consultatiedocument


---

---

De C5-ratio is de hoogste van Europa. De Herfindahl-Hirshman-index (een maat voor marktconcentratie) is met een waarde van 2000 bijna dubbel zo hoog als het Europees gemiddelde. Nederlands Economisch Instituut (NEI) (2000), Fusies en overnames in het Nederlandse bankwezen: een instrument voor de NMa, Rotterdam. Corvoisier, S. en R. Gropp (2001), Bank Concentration and Retail Interest Rates, ECB Working Paper no. 72.

Dietzenbacher, E., B. Smid en B. Volkerink (2000), Horizontal integration in the Dutch financial sector, International Journal of Industrial Organization 18, 1223-1243.

Zie bijvoorbeeld Kosten noch moeite, Drempels slechten voor de switchende consument, eindrapport van de MDW-werkgroep Overstapkosten van het Ministerie van Economische Zaken, 02ME02.

Zie bijvoorbeeld Economic and Financial Committee (2002), Report on Financial Integration, Brussel.

Zie bijvoorbeeld Toolsema, L.A. en J. Jacobs (2001), Why do prices rise faster than they fall? With an application to mortgage rates, SOM, Rijksuniversiteit Groningen, en Mojon, B. (2000), Financial structure and the interest rate channel of ECB monetary policy, ECB working paper no. 40.

Altunbas, Y., E.P.M. Gardener, P. Molyneux en B. Moore (2001), Efficiency in Banking, European Economic Review, 45, 1931-1955, en Bikker, J. (2001), Efficiency and Cost Differences across Countries in a Unified European Banking Market, DNB Working paper, Amsterdam.

Bikker, J. (1999), Beperkte Concurrentie in het Bankwezen, ESB 84, p. 84, en ook: Bikker, J. en J. Groeneveld (2000), Competition and Concentration in the EU Banking Industry, Kredit und Kapital, pp. 62-98. Voor een kritische discussie van bovenstaande papers, zie: Ven, P. van de (1999), Concurrentie is nog geen Efficiëntie, ESB 84, pp.450-451, en Scholtens, L. en D. van Wensveen (1999), Concurrentie en Concentratie, ESB 84, pp.452-453, en Bikker, J. (1999), Naschrift: Ook Globale Maatstaf Bruikbaar, ESB 84, pp.453-454.

Corvoisier, S. en R. Gropp (2001), Bank Concentration and Retail Interest Rates, ECB Working Paper no 72. Overigens vinden de onderzoekers geen negatief effect van marktconcentratie op de vergoedingen op spaargeld. Een mogelijke verklaring is dat sparen zich goed leent voor alternatieve distributiekanalen zoals telefoon en internet. Dit schept ruimte voor alternatieve aanbieders zonder uitgebreid kantorennetwerk, zoals Turkse banken en de DSB bank.

Gelieve bij uw reactie tevens aan te geven welke gegevens naar uw oordeel niet openbaar mogen worden gemaakt omdat ze door u worden beschouwd als vertrouwelijke bedrijfs- of fabricagegegevens of omdat u van mening bent dat de belangen van betrokken partijen of derden in geval van openbaarmaking zodanig worden geschaad dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de belangen van betrokken partijen of derden. Om de herkenbaarheid van deze gegevens te vergroten moeten deze ofwel vet gedrukt ofwel in een aparte bijlage bij uw antwoord worden verstrekt. De NMa gaat ervan uit dat de informatie, waarvoor u niet uitdrukkelijk aangeeft dat zij naar uw mening als vertrouwelijk moet worden behandeld, zonder meer voor derden toegankelijk gemaakt kan worden.

Zie voetnoot 9.

NRC Handelsblad, Pinbedrijf steen des aanstoots, bericht van 4 januari 2002.

Het Financieele Dagblad, Winkeliers klagen bij NMa over hoog pintarief banken, bericht van 13 april 2000.

Kort geding nr. 139811/KG-ZA 01-1304/RS 14 februari 2002, Coöperatieve Inkoopvereniging Superunie B.A. tegen Interpay Beanet B.V. en Interpay Nederland B.V.

Rapport Tariefstructuren en infrastructuur in het Nederlandse massale betalingsverkeer, Werkgroep Tariefstructuren en Infrastructuur in het betalingsverkeer, 24 april 2002.

Brief van de Minister van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 24 april 2002 met kenmerk FM 2002-00575, zie ook www.minfin.nl.

Van gezamenlijke zeggenschap is sprake, indien twee of meer ondernemingen of personen de mogelijkheid hebben een beslissende invloed op een andere onderneming uit te oefenen. Beslissende invloed betekent in dit verband dat men bij machte is maatregelen die het strategische commerciële gedrag van de onderneming te bepalen, te blokkeren. Mededeling van de Commissie betreffende het begrip concentratie in Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentratie van ondernemingen. Mededeling van 2 maart 1998, Pb. 1998, nr. C 66, p. 5.

In het kader van dit consultatiedocument wordt onder detaillisten verstaan: elke onderneming die pinnen als betaalmiddel aanbiedt.

Wet van 22 mei 1997, Stb. 1997, 242.

Zie artikel 1, sub i Mw.

Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijk mededingingsrecht, Mededeling van 9 december 1997, Pb. 1997, nr. C 372, p. 5, overweging 13.

Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijk mededingingsrecht, reeds aangehaald, overweging 14.

Zaak COMP/D1/29.373, Visa International, Pb EG 2001, nr. L293/24, overweging 38.

Deze 5 à 10% is gebaseerd op de SSNIP-test, waarbij wordt gekeken welke effecten een kleine, maar significante niet tijdelijke prijsstijging heeft op de winst van de onderneming. Zie Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijk mededingingsrecht, reeds aangehaald, overweging 17.

Rapport Tariefstructuren en infrastructuur in het Nederlandse massale betalingsverkeer, reeds aangehaald, blz. 53.

Panelonderzoek van de Consumentenbond naar betaalgedrag, gepubliceerd in de Consumentengeldgids van oktober 2001.

Hoofdbedrijfschap Detailhandel, De kassa rinkelt niet voor niets, Editie 1999, blz. 25.

Via tarifering naar efficiënter betalingsverkeer, rapport in opdracht van Hoofdbedrijfschap Detailhandel door T. ten Raa en V. Shestalova, 2001. Volgens dit onderzoek ligt het omslagpunt van waaraf pin goedkoper is voor de detaillist bij een bedrag van EUR 30 (NLG 67).

Via tarifering naar efficiënter betalingsverkeer, reeds aangehaald.

Zie voetnoot 9.

Zie voetnoot 9.

Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijk mededingingsrecht, reeds aangehaald, overweging 20.

Zie voetnoot 9.

Zie voetnoot 9.

Arrest van HvJ EG van 14 februari 1978, United Brands t. Commissie, zaak 27/76, Jur. 1978, p. 207, r.o. 248.

Arrest van HvJ EG, United Brands t. Commissie, reeds aangehaald, r.o. 250.

Arrest van HvJ EG, United Brands t. Commissie, reeds aangehaald, r.o. 249.

Zie bijvoorbeeld de Rapportage luchthaventarieven Schiphol van de NMa van 10 april 2001 en het besluit van de d-g NMa in zaak 11 Shiva/KLM van 8 oktober 2001.

Het Financieele Dagblad, Winkeliers klagen bij NMa over hoog pintarief banken, reeds aangehaald.

Rapport Tariefstructuren en infrastructuur in het Nederlandse massale betalingsverkeer, reeds aangehaald, blz. XIV.

Rapport Tariefstructuren en infrastructuur in het Nederlandse massale betalingsverkeer, reeds aangehaald, blz. XIV.

De Volkskrant, Pinnen relatief goedkoop, bericht van 3 juli 2001.

Aanbevelingen van de Nederlandsche Bank inzake tariefstructuren en infrastructuur in het Nederlandse betalingsverkeer, De Nederlandsche Bank, blz. 1, 28 maart 2002.

Zie voetnoot 9.

Kort geding nr. 139811/KG-ZA 01-1304/RS 14 februari 2002, Coöperatieve Inkoopvereniging Superunie B.A. tegen Interpay Beanet B.V. en Interpay Nederland B.V. Het kort geding geeft geen uitsluitsel over de genoemde stellingen van de eiser.

Zie voetnoot 9.

Dit is van belang bij de beoordeling of het samenwerkingsverband als coöperatief of als concentratief moet worden beschouwd. Wanneer Interpay niet commercieel zelfstandig optreedt, kan zij niet als een volwaardige onderneming worden beschouwd en kan het samenwerkingsverband niet als concentratief worden beschouwd. Artikel 6 Mw is niet van toepassing op concentratieve samenwerkingsverbanden.

Indien dit het geval zou zijn, zou Interpay niet als een volwaardige onderneming worden beschouwd en kan het samenwerkingsverband niet als concentratief worden beschouwd.

Zie voetnoot 9.

Zie voetnoot 9.

Zie voetnoot 9.

Zie voetnoot 9.

Naast de in deze tabellen genoemde tarieven hanteert Interpay ook andere dan volumekortingen. Deze andere kortingen zijn niet opgenomen in deze tabellen.

Aan de inhoud van deze pagina's kunt u geen rechten ontlenen.