Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa)
Informatie- en consultatiedocument netwerkdiensten pintransacties
1 Inleiding
1. In het kader van een breder onderzoek naar de bancaire sector heeft
de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een vooronderzoek gedaan
naar het elektronische betalingsverkeer. Naar aanleiding van de
resultaten van het vooronderzoek heeft de NMa recentelijk haar
onderzoek uitgebreid. Met name de netwerkdiensten voor pintransacties
staan op dit moment centraal. Deze diensten worden vooralsnog
uitsluitend door Interpay BeaNet B.V. (hierna: BeaNet) aangeboden, een
dochteronderneming van Interpay Nederland B.V. (hierna: Interpay).
2. Het doel van dit informatie- en consultatiedocument is tweeledig.
Enerzijds wil de NMa informatie geven over de betreffende markt en de
specifieke wijze waarop de NMa, in het kader van haar taak om de
Mededingingswet uit te voeren, naar deze markt kijkt. Bovendien wil de
NMa informatie geven over de normen die de Mededingingswet in dit
kader bevat. Anderzijds wil de NMa dit document gebruiken om reacties
te verzamelen die voor de NMa nuttig kunnen zijn bij haar onderzoek.
Dit document is niet gericht op een specifiek deel van de markt (zoals
banken, Interpay, detaillisten et cetera) en bevat geen oordeel over,
noch loopt het vooruit op, de vraag of de Mededingingswet wordt (of
is) overtreden. Partijen worden derhalve nadrukkelijk uitgenodigd te
reageren en hun visie op de problematiek aan de NMa kenbaar te maken.
3. Dit informatie- en consultatiedocument is een uitnodiging aan allen
die betrokken zijn bij en/of afnemer zijn van het elektronische
betalingsverkeer in het algemeen, en netwerkdiensten voor
pintransacties in het bijzonder, om antwoord te geven op de vragen die
gesteld worden in dit informatie- en consultatiedocument en nadere
informatie te leveren. De consultatieronde zal op 25 juli 2002 worden
afgesloten. De antwoorden op de gestelde vragen en nadere informatie
kunnen verzonden worden naar:
Nederlandse Mededingingsautoriteit
Postbus 16326
2500 BH DEN HAAG
of per e-mail worden verzonden naar info@nma-org.nl, onder vermelding
van 2910/netwerkdiensten pintransacties.
5. De opbouw van het informatie- en consultatiedocument is als volgt.
In hoofdstuk 2 wordt allereerst ingegaan op een aantal
karakteristieken van de Nederlandse banksector die invloed hebben op,
of een reflectie zijn van, de concurrentieverhoudingen. In hoofdstuk 3
volgt een korte uiteenzetting van de diverse aanleidingen voor de NMa
om onderzoek te doen naar (aspecten van) het elektronische
betalingsverkeer in Nederland. In hoofdstuk 4 volgt dan een beknopte
bespreking van de organisatie van het betalingsverkeer in Nederland.
Daarna volgt in hoofdstuk 5 een uiteenzetting van de algemene
principes van de Mededingingswet. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de
afbakening van de relevante markt. In hoofdstuk 7 passeren enkele
vormen van misbruik van economische machtspositie de revue. In
hoofdstuk 8 wordt ingegaan op het kartelverbod. In hoofdstuk 9 wordt
een aantal hypothetische wijzigingen van de huidige situatie op het
gebied van netwerkdiensten voor pintransacties voorgelegd met een
aantal vragen. Tot slot is in hoofdstuk 10 een overzicht van de in dit
document gestelde consultatievragen opgenomen.
2 De Nederlandse banksector
6. De Nederlandse banksector vertoont karakteristieken die de
bijzondere aandacht van de NMa rechtvaardigen. Het meest in het oog
springend is de in vergelijking met andere Europese landen hoge
concentratiegraad. Zo hebben de vijf grootste banken in Nederland een
gezamenlijk aandeel op het gebied van retail banking van meer dan
90%.
7. Andere factoren die van invloed kunnen zijn op de mededinging in de
Nederlandse banksector zijn:
a) Cross-shareholding: Het wederzijds aanhouden van aandelen, waardoor
er een complexe onderlinge verwevenheid tussen banken ontstaat.
b) Multi-marktcontacten: Omdat de belangrijkste Nederlandse banken
deel uitmaken van grote financiële conglomeraten, komen dezelfde
spelers elkaar voortdurend tegen op een veelheid aan markten.
c) Overstapkosten: De directe en indirecte kosten voor het overstappen
naar een andere bank vormen voor ondernemingen mogelijk een barrière
om van bank te wisselen Hierdoor kan de concurrentie worden
verminderd. Bij overstapkosten kan men denken aan de administratieve
lasten in verband met het informeren van relaties over een gewijzigd
bankrekeningnummer. Daarnaast geldt met name voor kleinere
ondernemingen dat een andere bank dan de huisbankier het kredietrisico
van de onderneming moeilijker kan inschatten en daardoor minder snel
of tegen ongunstiger voorwaarden krediet verleent.
d) Toetredingsdrempels: Nieuwe toetreders tot de banksector moeten
grote investeringen doen om een betrouwbare reputatie,
naamsbekendheid, kantorennetwerk en landspecifieke juridische en
fiscale expertise op te bouwen. Deze toetredingsdrempels zijn mede
oorzaak van het voortbestaan van de nationale segmentatie van retail
banking binnen de EU.
8. Volgens een aantal onderzoekers zijn er indicaties voor onvoldoende
marktwerking in de Nederlandse banksector. Zo zijn er onderzoeken die
stellen dat er sprake is van asymmetrische renteaanpassing op leningen
en tegoeden. Dit zou betekenen dat bij leningen rentestijgingen
gemiddeld gesproken sneller doorberekend worden aan klanten dan
rentedalingen, terwijl het bij tegoeden juist de rentedalingen zijn
die sneller doorberekend worden. Ook menen verschillende onderzoekers
dat de gemiddelde bank in de EU in de jaren negentig beduidend
efficiënter is gaan werken, terwijl de Nederlandse banken volgens
dezelfde studies inefficiënter zijn geworden. Daardoor zijn zij,
volgens de onderzoekers, van een bovengemiddelde efficiency in 1989
afgezakt tot onder het EU-gemiddelde in 1997. Verder wordt in een
econometrisch onderzoek uit 1999 geconcludeerd dat de intensiteit van
de concurrentie tussen banken in Europa nergens zo laag is als in
Nederland. Ten slotte wordt in een recent Working Paper van de
Europese Centrale Bank het renteopdrijvend effect van de hoge
concentratie in de Nederlandse banksector geschat op één tot twee
procentpunten voor leningen. Overigens zijn bij elk van deze
onderzoeken in meer of mindere mate legitieme kanttekeningen te
plaatsen wat betreft de modelaannames of de kwaliteit van de gebruikte
data. Verder dient bij de beoordeling van de marktwerking in de
Nederlandse banksector rekening gehouden te worden met het feit dat de
verschillen tussen de diverse klant- en productsegmenten groot zijn.
Vraag 1. Geven voornoemde onderzoeken een getrouw beeld van de
Nederlandse banksector? Gelieve uw antwoord met feiten en/of cijfers
toe te lichten.
Vraag 2. Beschikt u over onderzoeksgegevens en/of feiten die het beeld
van de Nederlandse banksector zoals in punt 8 geschetst, nuanceren of
aanvullen? De NMa vraagt u haar hierop te wijzen en deze
onderzoeksgegevens en/of feiten over te leggen c.q. uiteen te
zetten.
9. In dit informatie- en consultatiedocument staat een specifiek
onderdeel van de Nederlandse banksector centraal, namelijk de
netwerkdiensten voor pintransacties. Momenteel is Interpay-dochter
BeaNet in Nederland de enige aanbieder van deze diensten. Interpay is
op haar beurt weer in handen van acht Nederlandse banken.
3 Aanleiding voor onderzoek naar betalingsverkeer
10.Naast de marktstructurele karakteristieken die in het vorige
hoofdstuk aan de orde zijn geweest, zijn er voor de NMa ook diverse
concrete aanleidingen geweest om een onderzoek te starten naar het
elektronische betalingsverkeer in Nederland. Deze worden hieronder in
chronologische volgorde aangegeven.
11.In 1992 heeft het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek
naar BeaNet verricht. Op dat moment was het pinnen net in Nederland
geïntroduceerd. Aanleiding voor het onderzoek was een klacht over het
feit dat voor contracten over netwerkdiensten voor pintransacties
slechts onderhandeld kon worden met BeaNet en niet met individuele
banken. De klacht werd afgewezen omdat op dat moment geen sprake was
van een overtreding van de Wet economische mededinging (de voorloper
van de Mededingingswet). Met de verbeterde technologische
mogelijkheden, de sterk toegenomen penetratiegraad van het pinnen in
Nederland en de inwerkingtreding van de Mededingingswet, waarvan het
mededingingsrechtelijke normenkader strenger is dan dat van de Wet
economische mededinging, is een nader onderzoek opportuun.
12.Door diverse bronnen, waaronder MKB-Nederland, is naar voren
gebracht dat er bij pinnen sprake is van een monopolie voor het
aanbieden van netwerkdiensten voor pintransacties en dat de
pintarieven die detaillisten moeten betalen te hoog zouden zijn, mede
omdat naar de opvatting van deze bronnen de tarieven nauwelijks dalen
terwijl het aantal pintransacties sterk is gestegen . Dit zou,
aldus voornoemde partijen, duiden op misbruik van een economische
machtspositie.
13.Begin 2001 heeft de NMa een klacht van MKB-Nederland in behandeling
genomen over de hoge kosten voor ombouw van pinapparatuur in verband
met de overgang naar de euro. Hierbij speelde de certificering van
pinapparatuur door Interpay een belangrijke rol. In dit kader heeft
Interpay op verzoek van de NMa informatie verstrekt over de
certificeringsprocedure. Daarnaast heeft de NMa contact gehad met een
producent van pinapparatuur over de ervaringen met certificering.
Andere aspecten van de aanpassing van pinapparatuur bij de overgang
naar de euro zal worden betrokken bij het onderzoek in het kader van
de klacht van MKB-Nederland. Dit onderzoek valt echter buiten het
voorliggende informatie- en consultatiedocument dat, zoals eerder
vermeld, betrekking heeft op de netwerkdiensten voor pintransacties.
14.Superunie heeft onlangs een klacht ingediend bij de NMa omdat Interpay discriminerende tarieven zou toepassen voor netwerkdiensten voor pintransacties. Over diezelfde kwestie heeft reeds een kort geding gespeeld, waarin de rechter heeft geoordeeld dat er sterke aanwijzingen zijn dat Interpay misbruik maakt van haar waarschijnlijke machtspositie. Dit was echter onvoldoende om tot toewijzing van de gevorderde voorzieningen over te gaan. De rechter oordeelde dat een nader onderzoek (bij voorkeur uit te voeren door de NMa) zou moeten uitwijzen of er sprake is van een economische machtspositie en of Interpay hiervan misbruik maakt (of heeft gemaakt).
15.Ten slotte is recentelijk het rapport van de Werkgroep
Tariefstructuren en Infrastructuur in het betalingsverkeer , onder
voorzitterschap van de heer Wellink, president van De Nederlandsche
Bank N.V. (hierna: DNB), afgerond en aan de Tweede Kamer
aangeboden . De werkgroep concludeert dat de Nederlandse
betaalmarkt in internationaal perspectief bezien relatief efficiënt is
georganiseerd. Wel wordt een aantal risicos gesignaleerd, zoals een
mogelijk gebrek aan concurrentie, een corporate governance-structuur
van Interpay die sterk beïnvloed is door de aandeelhoudende banken en
een gebrek aan transparantie van betaalsystemen waardoor weinig
inzicht bestaat in het marktgedrag. Tegen deze achtergrond doet DNB
een aantal aanbevelingen, zoals het bij de banken onderbrengen van het
afsluiten van contracten voor het pinnen en het aanpassen van de
governance-structuur van Interpay. Daarnaast heeft DNB aangegeven
bereid te zijn settlement-rekeningen bij DNB (voor het afwikkelen van
transacties) open te stellen voor niet-banken. Meer in het algemeen
wordt opgemerkt dat het van belang is dat er voldoende waarborgen
bestaan dat het door detaillisten te betalen pintarief op een redelijk
niveau wordt vastgesteld en dat niet door oneigenlijke middelen de
komst van concurrerende aanbieders wordt belemmerd. Het rapport geeft
aan dat in het kader van de Mededingingswet nader kan worden
onderzocht of er sprake is van ongeoorloofde mededingingsbeperkende
gedragingen in het betalingsverkeer.
4 De organisatie van het betalingsverkeer
Structuur
16.De organisatie van het betalingsverkeer wordt voor een zeer groot
gedeelte verzorgd door Interpay, die in Nederland het betalingsverkeer
faciliteert. Hieronder wordt nader ingegaan op de rol die Interpay
hierbij speelt.
17.Interpay is een belangrijk dienstencentrum voor het
betalingsverkeer van de Nederlandse banken. Interpay levert in
Nederland ondersteunende diensten voor elektronische betalingen zoals
pinnen, chippen, betalingen met creditcards en girale overboekingen.
Interpay is in 1994 opgericht als houdstermaatschappij van drie
interbancaire instituten: de BankGiroCentrale (girale betalingen),
BeaNet (netwerkbeheer en transport van betaalinformatie) en Eurocard
Nederland (uitgifte van creditcards en processing). Hierna wordt de
aanduiding Interpay/BeaNet gebruikt om te verwijzen naar de
organisatorische onderdelen van Interpay die activiteiten uitvoeren
die bestaan uit, of nauw verbonden zijn met, het aanbieden van
netwerkdiensten voor pintransacties.
18.Interpay is opgericht door en volledig eigendom van acht banken in
Nederland, te weten ABN-AMRO N.V., Rabobank B.A., ING Bank N.V.,
Fortis Bank (Nederland) N.V., SNS Bank Nederland N.V., Friesland Bank
N.V., F. Van Lanschot Bankiers N.V. en N.V. Bank Nederlandse
Gemeenten. De banken ABN-AMRO N.V., Rabobank B.V. en ING Bank N.V.
hebben gezamenlijke zeggenschap in Interpay. De overige vijf
aandeelhouders hebben zeer geringe aandelenpakketten.
Activiteiten Interpay/BeaNet
19.Interpay verzorgt diverse diensten op het gebied van elektronisch
betalingsverkeer. Deze diensten worden geleverd aan banken en
detaillisten . Interpay/BeaNet is momenteel de enige aanbieder van
en contractpartij voor netwerkdiensten voor pintransacties.
Interpay/BeaNet zorgt ervoor dat de informatie over de transactie en
de kaarthouder via haar computers bij de betrokken banken terechtkomt.
Deze diensten moet de detaillist afnemen om een pinfaciliteit aan te
kunnen bieden aan zijn klanten. Daarnaast moet de detaillist een door
Interpay/BeaNet gecertificeerde betaalautomaat aanschaffen, een
communicatieverbinding gebruiken of inkopen en een betaalrekening
aanhouden bij een bij Interpay aangesloten bank. Een schematische
weergave van een pintransactie is weergegeven in Bijlage 1 bij dit
consultatiedocument.
Netwerkdiensten voor pintransacties
20.Dit consultatiedocument richt zich uitsluitend op netwerkdiensten
voor pintransacties. Overige activiteiten die verband houden met het
betalingsverkeer blijven buiten beschouwing.
5 Algemene principes van de Mededingingswet
21.De NMa is belast met de uitvoering van de Mededingingswet (hierna
ook: Mw). De Mededingingswet berust naast het concentratietoezicht
op twee pijlers: het verbod op misbruik van een economische
machtspositie (artikel 24 Mw) en het verbod op kartelafspraken
(artikel 6 Mw).
22.Artikel 24 Mw bepaalt dat het ondernemingen verboden is misbruik te
maken van een economische machtspositie. Een onderneming beschikt over
een economische machtspositie indien zij zich in belangrijke mate
onafhankelijk kan gedragen van haar concurrenten, afnemers,
leveranciers of eindgebruikers. Bij misbruik in de zin van artikel
24 Mw kan worden gedacht aan het opleggen van onredelijke
handelsvoorwaarden, het opleggen van onbillijk hoge of lage tarieven
en het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke
voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties.
23.Artikel 6 Mw verbiedt kartelafspraken (overeenkomsten tussen
ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling
afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen) die ertoe
strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse
markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst. In
dit verband betekent dit onder meer dat afspraken die verder gaan dan
noodzakelijk voor een samenwerking in strijd kunnen zijn met artikel 6
Mw.
6 Afbakening van de relevante markt
24.Voor mededingingsrechtelijk onderzoek in het kader van artikel 6 Mw
(kartelverbod) en artikel 24 Mw (misbruik machtspositie) moet de
relevante markt worden afgebakend. Voor toepassing van artikel 24 Mw
moet daarnaast worden vastgesteld dat de betreffende onderneming over
een economische machtspositie beschikt op de relevante markt.
25.Ondernemingen zijn in het algemeen onderworpen aan drie belangrijke bronnen van concurrentiedwang: de substitueerbaarheid aan de vraagzijde, de substitueerbaarheid aan de aanbodzijde en de potentiële concurrentie. Vanuit economisch standpunt is voor de bepaling van de relevante markt substitutie aan de vraagzijde de belangrijkste onmiddellijke en daadwerkelijke disciplinerende factor voor de aanbieders van een bepaald product. Een onderneming of een groep ondernemingen kan niet een aanzienlijke invloed uitoefenen op geldende verkoopvoorwaarden, zoals prijzen, wanneer haar afnemers gemakkelijk kunnen overschakelen op beschikbare substitutieproducten of op elders gevestigde leveranciers. De dwang die van substitueerbaarheid aan de aanbodzijde en potentiële concurrentie uitgaat, is in het algemeen minder onmiddellijk en vergt in elk geval een onderzoek van bijkomende factoren. Bijgevolg wordt bij de beoordeling vanuit mededingingsoogpunt met dit soort dwang rekening gehouden.
6.1 Substitueerbaarheid aan de vraagzijde
26.Het onderzoek naar de substitueerbaarheid aan de vraagzijde houdt
in dat wordt vastgesteld welke producten door de consument als
vervangingsproducten worden beschouwd. Interpay/BeaNet is weliswaar de
enige aanbieder van netwerkdiensten voor pintransacties, maar mogelijk
concurreren andere toonbankbetaalmiddelen, zoals contant geld, chippen
en creditcardbetalingen, met pinnen. Indien zou blijken dat deze
andere toonbankbetaalmiddelen in onvoldoende mate substituten zijn
voor pinnen, dan zou het kunnen zijn dat de (enige) aanbieder van
netwerkdiensten voor pintransacties over een economische machtspositie
(of zelfs een monopoliepositie) beschikt die haar in staat stelt zich
in belangrijke mate onafhankelijk van haar afnemers te gedragen.
27.Voor de mededingingsrechtelijke beoordeling moet worden vastgesteld
of pinnen een aparte relevante markt is ten opzichte van andere
toonbankbetaalmiddelen. De Europese Commissie heeft recent in de zaak
Visa International de markt voor betaalmiddelen in Europa onderzocht
en geconstateerd dat contant geld geen substituut vormt voor
creditcards en debit cards (waaronder pinpassen). De NMa doet in
aanvulling op deze marktafbakening van de Commissie onderzoek naar de
vraag of pinnen een aparte relevante markt vormt. Een manier om vast
te stellen of er sprake is van een aparte relevante markt is te
onderzoeken of bij een hypothetische stijging van de tarieven voor
netwerkdiensten voor pintransacties met 5 à 10% door de afnemers van
deze diensten wordt uitgeweken naar substituten. Bij de meeste
producten of diensten zal er een groep gebonden afnemers zijn die
ongevoelig is voor prijsverhogingen en deze blijven afnemen, maar er
zal mogelijk ook een groep niet-gebonden afnemers zijn die overstapt
op een substituut, als dat er is. Naarmate de groep gebonden afnemers
groter is, zal het effect van een tariefsverhoging kleiner zijn en
heeft de aanbieder meer ruimte om zich in belangrijke mate
onafhankelijk te gedragen.
28.Bij steeds meer detailhandelzaken kan met pin worden betaald (thans
56%) en steeds meer consumenten betalen hun aankopen met pin. De
meeste transacties (84%) worden weliswaar nog steeds contant
afgerekend, maar in de afgelopen twee jaar nam het aantal
pintransacties met 250 miljoen toe, waarvan bij benadering 200 miljoen
transacties ter vervanging van contante betalingen. Volgens recent
onderzoek van de Consumentenbond worden bedragen boven de EUR 22,69
(NLG 50) voor 70 tot 80% met pin betaald. Daarnaast is er een
groot verschil tussen soorten winkels. In winkels waar duurzame
consumptiegoederen en kleding wordt verkocht, worden aanzienlijk meer
transacties met pin afgerekend dan in de voedingsmiddelenbranche. Met
name in voedingsspeciaalzaken wordt relatief weinig met pin
betaald.
29.Voor het onderhavige onderzoek is het van belang om te weten wat de
gevolgen zijn als de tarieven voor netwerkdiensten voor pintransacties
worden verhoogd. Als deze tarieven worden verhoogd, kunnen
detaillisten dit in principe doorberekenen aan hun klanten en daarmee
proberen het betaalgedrag van hun klanten te sturen in de richting van
contant geld. Contant geld heeft in tegenstelling tot pinnen relatief
lage vaste kosten en relatief hoge variabele kosten. Hierdoor is het
voor de detaillist voordeliger om grote bedragen te laten pinnen en
kleine bedragen contant te laten afrekenen. Volgens onderzoek van
het Hoofdbedrijfschap Detailhandel vindt er echter in de praktijk
nauwelijks sturing plaats: de consument wordt vrijwel nooit met
tarieven voor pinbetalingen geconfronteerd, en als een vergoeding
wordt gevraagd liggen de drempelbedragen waaronder een bijdrage wordt
gevraagd doorgaans rond de EUR 11,40 à 13,60 (NLG 25 à 30).
Aangezien onder deze drempelbedragen vrijwel alle transacties contant
worden betaald, zal een verhoging van de aan consumenten gevraagde
vergoeding voor pinnen waarschijnlijk nauwelijks effect hebben op het
aantal pintransacties.
30.Het aantal pintransacties wordt bepaald door het aantal
detaillisten dat beschikt over een pinfaciliteit en het gebruik van
deze faciliteit door de consument. Naar de verwachte reacties van
detaillisten en consumenten op een verhoging van de tarieven voor
netwerkdiensten voor pintransacties wordt door het onderzoeksbureau
Research voor Beleid in opdracht van de NMa momenteel onderzoek
verricht. De sterk oplopende penetratiegraad (het aantal winkels dat
beschikt over pinapparatuur), de relatief hoge investeringen van
detaillisten in pinapparatuur en de veranderingen in het betaalgedrag
van consumenten in de afgelopen jaren geven sterke indicaties dat
detaillisten steeds meer gebonden zijn aan pinnen. Dat wil zeggen, het
niet hebben van een pinfaciliteit is mogelijk commercieel gezien voor
een toenemend aantal detaillisten geen reële optie meer.
Vraag 3. Gelieve gemotiveerd aan te geven of, en zo ja, in welke mate,
het aanbieden van pinfaciliteit(en) onontbeerlijk is voor (bepaalde)
detaillisten.
31.De detaillist die een pinfaciliteit wil aanbieden moet hiervoor
pinapparatuur aanschaffen en onderhouden. Daarnaast heeft de
detaillist variabele kosten, zoals kosten voor het leggen van de
communicatieverbinding en een tarief per transactie. De aanschaf van
pinapparatuur vormt een aanzienlijke investering die wellicht niet
(geheel) is terug te verdienen als de detaillist stopt met het
aanbieden van pinnen. Het lock in-effect, dat veel detaillisten
ongevoelig zou maken voor kleine stijgingen in het tarief voor
netwerkdiensten voor pintransacties, wordt echter mede bepaald door de
levensduur van de pinapparatuur. Detaillisten die op het punt staan
nieuwe pinapparatuur aan te schaffen, kunnen een andere afweging maken
dan detaillisten die net pinapparatuur hebben aangeschaft. In verband
met de euroconversie hebben detaillisten recent investeringen moeten
doen voor de aanpassing van pinapparatuur. Een groot deel van de
detaillisten moest bestaande apparatuur laten ombouwen en circa 10%
van de pinapparatuur moest geheel worden vervangen. Als gevolg van de
recente investeringen lijkt het dan ook niet waarschijnlijk dat een
stijging van de tarieven voor netwerkdiensten voor pintransacties van
5 à 10% zal leiden tot een vermindering van het aantal pinapparaten
bij detaillisten.
Vraag 4. Gelieve gemotiveerd aan te geven, bij voorkeur uit eigen
ervaring, welke afwegingen worden gemaakt bij de door een detaillist
te nemen beslissing om al dan niet pinfaciliteit(en) aan te
bieden.
6.2 Substitueerbaarheid aan de aanbodzijde en potentiële concurrentie
32.Bij de afbakening van de relevante markt kan eveneens rekening
worden gehouden met de substitueerbaarheid aan de aanbodzijde, wanneer
de gevolgen ervan in doelmatigheid en directheid vergelijkbaar zijn
met die van de substitueerbaarheid aan de vraagzijde. Hiervoor is het
noodzakelijk dat andere aanbieders kunnen overschakelen op de
productie van de betreffende producten en diensten en deze op korte
termijn op de markt kunnen brengen zonder aanzienlijke bijkomende
kosten te maken of risicos te lopen in antwoord op geringe en duurzame
wijzigingen van de betrokken prijzen. In dit specifieke geval
hangt hiermee samen of en in hoeverre er sprake is van potentiële
concurrentie bij het aanbieden van netwerkdiensten voor
pintransacties.
Vraag 5. Bestaan er technische, financiële of andere barrières voor
een nieuwe toetreder op de markt voor het aanbieden van
netwerkdiensten voor pintransacties? Gelieve uw antwoord te motiveren
en indien mogelijk met feiten en/of cijfers toe te lichten.
Vraag 6. Acht u het een reële mogelijkheid dat een nieuwe toetreder op
het gebied van netwerkdiensten voor pintransacties zich binnen
afzienbare tijd op de markt zal begeven? Gelieve uw antwoord te
motiveren.
7 Misbruik van economische machtspositie (artikel 24 Mw)
33.Artikel 24 Mw verbiedt ondernemingen met een economische
machtspositie misbruik te maken van deze machtspositie (zie de punten
21 en 22). Er zijn verschillende soorten van misbruik, zoals
excessieve tarieven, onbillijke contractuele voorwaarden,
discriminerende voorwaarden, leveringsweigering en koppelverkoop. In
het navolgende wordt aandacht besteed aan het hanteren van excessieve
tarieven en discriminerende voorwaarden. Beklemtoond wordt dat
dergelijke gedragingen alleen een inbreuk op de Mededingingswet kunnen
vormen als ze afkomstig zijn van ondernemingen die over een
economische machtspositie beschikken.
7.1 Excessieve tarieven
34.Een vorm van misbruik in de zin van artikel 24 Mw is het al dan
niet rechtstreeks opleggen van onbillijke aankoop- of
verkoopprijzen. Deze vorm van misbruik kan bestaan uit het in
rekening brengen van een te hoge prijs die niet in een redelijke
verhouding staat met de economische kostprijs van het product of de
dienst die geleverd wordt. Indien wordt aangenomen dat er een
aparte markt voor pinnen bestaat, waarbij de enige aanbieder van
netwerkdiensten voor pintransacties een economische machtspositie
heeft voor het aanbieden van deze diensten, geldt dat voor deze
dienstverlening geen onbillijke prijs aan de afnemers in rekening mag
worden gebracht. De aanbieder mag zijn eventuele machtspositie niet
benutten om handelsvoordelen te verwerven die hij in een situatie van
daadwerkelijke mededinging niet zou hebben gehad.
35.De NMa heeft in haar beschikkingenpraktijk een aantal principes
gehanteerd waaraan de tariefstelling voor de dienstverlening van een
(bijna)monopolist moet voldoen, zoals het principe dat de tarieven in
beginsel gebaseerd dienen te zijn op de totale economische kosten die
een (kostenefficiënt) bedrijf aan het leveren van haar diensten
redelijkerwijs kan toerekenen. Hierbij is inbegrepen dat een redelijk
rendement op het geïnvesteerde vermogen in de kostprijs mag worden
verdisconteerd.
36.De afgelopen tien jaar is het aantal pinbetalingen gegroeid van 20
miljoen in 1991 tot 954 miljoen in 2001 (zie ook figuur 1 in Bijlage
2). Deze ontwikkeling in het volume van pinbetalingen en de
ontwikkeling van de tarieven van Interpay/BeaNet (zie de tabellen 1
tot en met 3 in Bijlage 2) geven aanleiding tot onrust bij afnemers
van netwerkdiensten voor pintransacties. Zij betogen dat de tarieven
ondanks de stijging van het volume nauwelijks dalen. Hierbij wordt
voorts opgemerkt dat de aanloopverliezen van Interpay/BeaNet na jaren
van verlieslatendheid zijn terugverdiend en dat de netwerkdiensten
voor pintransacties inmiddels winst genereren. Tegelijkertijd
dient vastgesteld te worden dat Interpay/BeaNet de afgelopen jaren
louter pintariefverlagingen heeft doorgevoerd. Mede als gevolg van de
afwezigheid van inflatiecorrectie is de tariefverlaging voor de
verschillende klantcategorieën over de periode 1996-2001 in reële
termen uitgekomen tussen de 30 en 50%. Bovendien heeft Interpay/BeaNet
aangekondigd dat verdere tariefverlagingen in het verschiet liggen bij
voldoende groei van het aantal pintransacties. Zo is met terugwerkende
kracht een tariefkorting van 7,5% over alle in 2001 uitgevoerde
pintransacties verleend en kan de korting in de komende jaren,
afhankelijk van de volumeontwikkelingen verder oplopen tot 20%.
37.Interpay heeft op de kritiek in de media gereageerd met het
argument dat pinnen in Nederland juist goedkoop is in vergelijking met
het buitenland. Ook De Nederlandsche Bank constateert dat in
internationaal perspectief bezien de directe tarieven die door
Interpay in rekening worden gebracht veelal aan de lage kant zijn.
Bij dit argument zijn mogelijk een aantal kanttekeningen te maken. Ten
eerste is niet direct inzichtelijk of Interpay/BeaNet in vergelijking
met vergelijkbare organisaties in het buitenland inderdaad een lager
tarief hanteert, omdat deze organisaties niet precies dezelfde
diensten leveren en ook een ander systeem voor tarifering hanteren.
Dit bemoeilijkt de onderlinge vergelijking. Ten tweede is het de vraag
of de Nederlandse situatie zich laat vergelijken met het buitenland.
Er is immers wellicht sprake van kostenvoordelen die behaald kunnen
worden door de specifieke kenmerken van Nederland, zoals de
bevolkingsdichtheid en de hoge concentratiegraad van
detailhandelspunten. Dit betekent dat de hierboven genoemde
omstandigheden vooralsnog geen uitsluitsel geven op de vraag of er
sprake is van een overtreding van het verbod op misbruik van een
economische machtspositie. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Ten
slotte sluit dit argument misbruik van een eventuele economische
machtspositie niet uit.
38.Bij een oordeel van de NMa over misbruik door een aanbieder met een
(quasi)monopoliepositie door middel van excessieve tarieven wordt een
berekening van het (gemiddelde) rendement op het geïnvesteerde
vermogen meegewogen. Indien dit rendement bij benadering gelijk is aan
de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet, dan is er in principe geen
aanleiding te concluderen dat er sprake is van misbruik. Om dit vast
te stellen zal de NMa een kostenonderzoek uitvoeren naar de tarieven
voor de netwerkdiensten voor pintransacties. In dit kostenonderzoek
wordt onderzocht of de kosten van het aanbieden van netwerkdiensten
voor pintransacties op de juiste wijze aan die activiteiten worden
toegerekend en of er geen kruissubsidiëring plaatsvindt met andere
activiteiten van Interpay, waarna een gefundeerd oordeel kan worden
gegeven of de tarieven voor de netwerkdiensten voor pintransacties al
dan niet te hoog zijn.
Vraag 7. Indien u beschikt over feitelijke informatie die de inzichten
van de NMa over de in deze paragraaf behandelde materie kan vergroten,
wordt u verzocht deze over te leggen.
7.2 Discriminerende voorwaarden
39.In het hiernavolgende zal worden ingegaan op een mogelijke vorm van
misbruik die bestaat uit discriminatie tussen afnemers. Het is een
onderneming met een economische machtspositie niet toegestaan ten
opzichte van handelspartners ongelijke voorwaarden toe te passen bij
het aanbieden van (gelijke) diensten en hen daarmee nadeel te
berokkenen bij de mededinging. Het is een onderneming met een
economische machtspositie in beginsel wel toegestaan om elke
handelspartner een (volumegerelateerde) korting te verschaffen, mits
daar bedrijfseconomische kostenvoordelen voor die onderneming
tegenover staan die in verhouding staan tot de korting.
40.Ondernemingen die geen bijzondere behandeling krijgen, bijvoorbeeld
in de vorm van kortingen, hebben een slechtere concurrentiepositie dan
ondernemingen die deze bijzondere behandeling wel krijgen. Immers, de
ondernemingen die een bijzondere behandeling krijgen, hebben lagere
kosten en kunnen daarmee hun producten goedkoper aanbieden. Hierdoor
wordt de concurrentie in de afnemersmarkt verstoord. Bovendien kan een
onderneming door het toepassen van bijzondere voorwaarden afnemers aan
zich proberen te binden. De toetredingsmogelijkheden op de betreffende
markt worden hierdoor beperkt.
41.Het is bekend dat verschillende tarieven worden gerekend voor
netwerkdiensten voor pintransacties aan detaillisten. Deze
verschillende tarieven hangen met name samen met de hoeveelheid
pintransacties. Hoe meer pintransacties, hoe meer korting en andersom.
Deze kortingen en bijbehorende hoeveelheden zijn gestaffeld (zie de
tabellen 1 tot en met 3 in Bijlage 2).
42.Daarnaast veronderstelt de NMa dat bepaalde afnemers anders worden
behandeld dan in de gangbare staffels aangegeven. Recentelijk zijn
extra kortingen aan de ondernemingen van/aangesloten bij Koninklijke
Ahold N.V. (hierna: Ahold) onderwerp geweest van een kort geding (zie
punt 14), waarin werd gesteld door Superunie dat Interpay/BeaNet door
de aan Ahold verleende kortingen discriminatoir handelde (en daarmee
misbruik van haar eventuele machtspositie maakte) door gelijke
handelspartners voor dezelfde dienstverlening verschillende tarieven
te rekenen. Oorspronkelijk kreeg alleen Albert Heijn B.V. (hierna:
Albert Heijn) extra kortingen, vanwege de door Albert Heijn genomen
investeringsrisicos in de tijd dat het pinnen in Nederland
geïntroduceerd werd. Uit het kort geding blijkt dat deze kortingen
inmiddels ook worden toegepast op pintransacties die worden verricht
bij de andere ondernemingen van Ahold.
43.In beginsel kunnen de door een afnemer in het verleden gelopen
investeringsrisicos voor een bepaalde termijn een rechtvaardiging
vormen voor een bijzondere behandeling door een onderneming met een
economische machtspositie. Deze bijzondere behandeling moet dan wel
proportioneel zijn met de gelopen risicos. In dit specifieke geval
moet dit nader worden onderzocht.
Vraag 8. Indien u beschikt over feitelijke informatie die de inzichten
van de NMa over de in deze paragraaf behandelde materie kan vergroten,
wordt u verzocht deze over te leggen.
8 Kartelverbod (artikel 6 Mw)
44.Het kartelverbod dat is opgenomen in artikel 6 Mw verbiedt kort
gezegd afspraken die de concurrentie tussen ondernemingen op de
Nederlandse markt beperken (zie punt 23). In het kader van het
onderzoek naar het elektronische betalingsverkeer wordt onderzocht of
Interpay, als gezamenlijke onderneming van de drie eerdergenoemde
banken (zie punt 18), feitelijk moet worden beschouwd als een
samenwerkingsverband dat de mededinging beperkt in de zin van artikel
6 Mw.
45.Teneinde te kunnen beoordelen of Interpay is te beschouwen als een
samenwerkingsverband dat onder het toepassingsbereik van artikel 6 Mw
valt, wordt onder andere onderzocht of Interpay in de praktijk
zelfstandig optreedt. Met name is het daarbij van belang of zij
ten opzichte van haar moederondernemingen, op basis van een eigen
besluitvorming, haar bedrijfswerkzaamheden kan uitoefenen. Daarnaast
wordt onderzocht of de netwerkdiensten voor pintransacties dermate
zijn verweven met de diensten die de banken verrichten in verband met
pinnen dat deze als één geheel beschouwd zouden moeten worden. Ook
wordt nagegaan of de activiteiten die Interpay ten behoeve van haar
moederondernemingen verricht, van wezenlijke betekenis zijn voor haar
voortbestaan. Voorts wordt onderzocht of het feit dat Interpay
optreedt als contractspartij voor de levering van netwerkdiensten voor
pintransacties aan detaillisten, noodzakelijk is in verband met de
aard van deze diensten.
9 Wijzigingsvoorstellen
De NMa verzoekt de adressanten van dit informatie- en
consultatiedocument te reageren op elk van de hieronder geformuleerde
(hypothetische) wijzigingsvoorstellen van de huidige situatie op het
gebied van het aanbieden van netwerkdiensten voor pintransacties. De
hieronder geformuleerde wijzigingsvoorstellen staan los van de vraag
of ze noodzakelijk zijn om een om een eventuele ongeoorloofde
beperking van de mededinging op het gebied van netwerkdiensten voor
pintransacties op te heffen. Een dergelijke beperking is immers nog
niet vastgesteld.
Wijzigingsvoorstel: De detaillist maakt de afspraken over het tarief
voor de netwerkdiensten voor pintransacties niet meer met
Interpay/BeaNet, maar met een individuele bank.
Vraag 9. Wat zijn voor u de voor- en nadelen van deze wijziging?
Verwacht u dat deze aanpassing effecten heeft op de concurrentie? Zo
ja, welke? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te
onderbouwen met feiten.
Wijzigingsvoorstel: Kleine detaillisten kunnen zich verenigen in een
inkoopcombinatie om een lager tarief voor de netwerkdiensten voor
pintransacties te verkrijgen, zodat zij net als een grote afnemer van
die diensten gezamenlijk van volumekortingen van Interpay/BeaNet
kunnen profiteren.
Vraag 10. Wat zijn voor u de voor- en nadelen van deze wijziging?
Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met
feiten.
Wijzigingsvoorstel: In Nederland wordt een variant op het pinproduct
geïntroduceerd: het pinnen zonder betalingsgarantie (elektronische
incassomachtiging via de pinterminal) tegen een lager tarief dan voor
het huidige product pinnen. In Duitsland bestaat dit betaalmiddel al.
De detaillist kan hierdoor een keuze maken tussen meer varianten met
verschillende prijs- en productkarakteristieken.
Vraag 11. Welke voor- en nadelen ziet u voor het naast elkaar bestaan
van meer varianten op het pinproduct met verschillende prijs- en
productkarakteristieken? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien
mogelijk te onderbouwen met feiten.
Vraag 12. Zijn er nog andere wijzigingen van de huidige situatie op
het gebied van netwerkdiensten voor pintransacties denkbaar? Welke
voor- en/of nadelen zouden hieraan voor u verbonden zijn? Gelieve uw
antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met
(cijfermatige) feiten.
10 Overzicht van consultatievragen
Hieronder is een overzicht van de in dit consultatiedocument gestelde
vragen opgenomen. In verband met het lopende onderzoek naar het
elektronische betalingsverkeer in Nederland is de NMa geïnteresseerd
in antwoorden op deze vragen. Gelieve bij uw antwoord, indien van
toepassing, aan te geven in hoeverre u uw antwoord representatief acht
voor uw eventuele achterban.
Gelieve bij uw reactie tevens aan te geven welke gegevens naar uw
oordeel niet openbaar mogen worden gemaakt omdat ze door u worden
beschouwd als vertrouwelijke bedrijfs- of fabricagegegevens of omdat u
van mening bent dat de belangen van betrokken partijen of derden in
geval van openbaarmaking zodanig worden geschaad dat het belang van
openbaarmaking niet opweegt tegen de belangen van betrokken partijen
of derden. Om de herkenbaarheid van deze gegevens te vergroten moeten
deze ofwel vet gedrukt ofwel in een aparte bijlage bij uw antwoord
worden verstrekt. De NMa gaat ervan uit dat de informatie, waarvoor u
niet uitdrukkelijk aangeeft dat zij naar uw mening als vertrouwelijk
moet worden behandeld, zonder meer voor derden toegankelijk gemaakt
kan worden.
Vraag 1. Geven voornoemde onderzoeken een getrouw beeld van de
Nederlandse banksector? Gelieve uw antwoord met feiten en/of cijfers
toe te lichten.
Vraag 2. Beschikt u over onderzoeksgegevens en/of feiten die het beeld
van de Nederlandse banksector zoals in punt 8 geschetst, nuanceren of
aanvullen? De NMa vraagt u haar hierop te wijzen en deze
onderzoeksgegevens en/of feiten over te leggen c.q. uiteen te zetten.
Vraag 3. Gelieve gemotiveerd aan te geven of, en zo ja, in welke mate,
het aanbieden van pinfaciliteit(en) onontbeerlijk is voor (bepaalde)
detaillisten.
Vraag 4. Gelieve gemotiveerd aan te geven, bij voorkeur uit eigen
ervaring, welke afwegingen worden gemaakt bij de door een detaillist
te nemen beslissing om al dan niet pinfaciliteit(en) aan te bieden.
Vraag 5. Bestaan er technische, financiële of andere barrières voor een nieuwe toetreder op de markt voor het aanbieden van netwerkdiensten voor pintransacties? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk met feiten en/of cijfers toe te lichten.
Vraag 6. Acht u het een reële mogelijkheid dat een nieuwe toetreder op
het gebied van netwerkdiensten voor pintransacties zich binnen
afzienbare tijd op de markt zal begeven? Gelieve uw antwoord te
motiveren.
Vraag 7. Indien u beschikt over feitelijke informatie die de inzichten
van de NMa over de in deze paragraaf behandelde materie kan vergroten,
wordt u verzocht deze over te leggen.
Vraag 8. Indien u beschikt over feitelijke informatie die de inzichten
van de NMa over de in deze paragraaf behandelde materie kan vergroten,
wordt u verzocht deze over te leggen.
Vraag 9. Wat zijn voor u de voor- en nadelen van deze wijziging?
Verwacht u dat deze aanpassing effecten heeft op de concurrentie? Zo
ja, welke? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te
onderbouwen met feiten.
Vraag 10. Wat zijn voor u de voor- en nadelen van deze wijziging?
Gelieve uw antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met
feiten.
Vraag 11. Welke voor- en nadelen ziet u voor het naast elkaar bestaan
van meer varianten op het pinproduct met verschillende prijs- en
productkarakteristieken? Gelieve uw antwoord te motiveren en indien
mogelijk te onderbouwen met feiten.
Vraag 12. Zijn er nog andere wijzigingen van de huidige situatie op
het gebied van netwerkdiensten voor pintransacties denkbaar? Welke
voor- en/of nadelen zouden hieraan voor u verbonden zijn? Gelieve uw
antwoord te motiveren en indien mogelijk te onderbouwen met
(cijfermatige) feiten.
Bijlage 1.
Schematische weergave van een pintransactie:
Hierboven is schematisch weergegeven hoe een pintransactie in zijn
werk gaat en wie er bij betrokken zijn.
Stap 1
De pintransactie begint bij de betaalautomaat van de detaillist. Hier
wordt aangegeven welk bedrag van de bankrekening van de klant (A) moet
worden overschreven naar de bankrekening van de detaillist (B). Deze
gegevens worden naar de switchcomputer van Interpay/BeaNet verzonden
via een telefoonlijn, datanet of via andere datacommunicatie.
Stap 2
Vervolgens stuurt de switchcomputer deze gegevens door naar de
autorisatiecomputer van de bank van de klant met de vraag of deze
voldoende saldo heeft.
Stap 3
De bank van de klant verzendt vervolgens een bericht aan
Interpay/BeaNet dat voldoende saldo aanwezig is en autoriseert daarmee
de pintransactie.
Stap 4
Via de switchcomputer van Interpay/BeaNet wordt vervolgens een bericht
naar de betaalautomaat verzonden dat is betaald.
Bijlage 2.
Figuur 1
Tarieven van Interpay/BeaNet
Tabel 1
Tarieven voor betalingen met Datanet-aansluiting*
Aantal transacties per maand per vestiging Tarieven vanaf 1-9-1990**
Tarieven vanaf1-4-1992 Tarieven vanaf 1-7-1994
1-900 0,21 0,21 0,21
901-1200 0,2 0,2 0,2
1201-2400 0,19 0,19 0,19
2401-5000*** 0,2 0,18 0,18
5001-10000 n.v.t. 0,17 0,17
10001-15000 n.v.t. 0,16 0,16
15001 en hoger n.v.t. 0,15 0,15
* Tarieven in guldens.
** Aantal transacties per maand per betaalautomaat.
*** Voor 01-09-1990: 2401 en hoger.
Tabel 2
Tarieven voor betalingen met Datanet-aansluiting*
Aantal transacties per kalenderjaar Tarieven vanaf 1-10-1997 Tarieven
vanaf 1-9-1999 Tarieven vanaf 1-1-2001 Tarieven vanaf 1-2-2002
1-100000 0,175 0,175 0,1653 0,1653
100001-500000 0,165 0,165 0,1543 0,1543
500001-1000000 0,155 0,155 0,1454 0,1454
1000001-5000000 0,15 0,15 0,1388 0,1388
5000001-25000000 0,145 0,145 0,1344 0,1344
25000001 en hoger 0,14 0,14 0,13 0,13
* Tarieven in guldens
Tabel 3
Tarieven voor betalingen met telefoonaansluiting*
Aantal transacties per maand per betaalautomaat Tarieven vanaf
1-5-1991 Tarieven vanaf 1-4-1992 Tarieven vanaf 1-7-1994 Tarieven
vanaf 1-10-1997 Tarieven vanaf 1-9-1999 Tarieven vanaf 1-1-2001
Tarieven vanaf 1-2-2002
Eerste 200 52 42 42 38 38 37,92 37,92
201-300 0,25 0,21 0,21 0,19 0,19 0,1896 0,1896
301-500 0,24 0,21 0,21 0,19 0,19 0,1896 0,1896
501-750 0,23 0,21 0,21 0,19 0,19 0,1896 0,1896
751 en hoger 0,22 0,21 0,21 0,19 0,19 0,1896 0,1896
* Tarieven in guldens
Klik hier voor het persbericht van 24 juni 2002 mbt dit informatie- en
consultatiedocument
---
---
De C5-ratio is de hoogste van Europa. De Herfindahl-Hirshman-index
(een maat voor marktconcentratie) is met een waarde van 2000 bijna
dubbel zo hoog als het Europees gemiddelde. Nederlands Economisch
Instituut (NEI) (2000), Fusies en overnames in het Nederlandse
bankwezen: een instrument voor de NMa, Rotterdam. Corvoisier, S. en R.
Gropp (2001), Bank Concentration and Retail Interest Rates, ECB
Working Paper no. 72.
Dietzenbacher, E., B. Smid en B. Volkerink (2000), Horizontal
integration in the Dutch financial sector, International Journal of
Industrial Organization 18, 1223-1243.
Zie bijvoorbeeld Kosten noch moeite, Drempels slechten voor de
switchende consument, eindrapport van de MDW-werkgroep Overstapkosten
van het Ministerie van Economische Zaken, 02ME02.
Zie bijvoorbeeld Economic and Financial Committee (2002), Report
on Financial Integration, Brussel.
Zie bijvoorbeeld Toolsema, L.A. en J. Jacobs (2001), Why do prices
rise faster than they fall? With an application to mortgage rates,
SOM, Rijksuniversiteit Groningen, en Mojon, B. (2000), Financial
structure and the interest rate channel of ECB monetary policy, ECB
working paper no. 40.
Altunbas, Y., E.P.M. Gardener, P. Molyneux en B. Moore (2001),
Efficiency in Banking, European Economic Review, 45, 1931-1955, en
Bikker, J. (2001), Efficiency and Cost Differences across Countries in
a Unified European Banking Market, DNB Working paper, Amsterdam.
Bikker, J. (1999), Beperkte Concurrentie in het Bankwezen, ESB 84, p. 84, en ook: Bikker, J. en J. Groeneveld (2000), Competition and Concentration in the EU Banking Industry, Kredit und Kapital, pp. 62-98. Voor een kritische discussie van bovenstaande papers, zie: Ven, P. van de (1999), Concurrentie is nog geen Efficiëntie, ESB 84, pp.450-451, en Scholtens, L. en D. van Wensveen (1999), Concurrentie en Concentratie, ESB 84, pp.452-453, en Bikker, J. (1999), Naschrift: Ook Globale Maatstaf Bruikbaar, ESB 84, pp.453-454.
Corvoisier, S. en R. Gropp (2001), Bank Concentration and Retail Interest Rates, ECB Working Paper no 72. Overigens vinden de onderzoekers geen negatief effect van marktconcentratie op de vergoedingen op spaargeld. Een mogelijke verklaring is dat sparen zich goed leent voor alternatieve distributiekanalen zoals telefoon en internet. Dit schept ruimte voor alternatieve aanbieders zonder uitgebreid kantorennetwerk, zoals Turkse banken en de DSB bank.
Gelieve bij uw reactie tevens aan te geven welke gegevens naar uw
oordeel niet openbaar mogen worden gemaakt omdat ze door u worden
beschouwd als vertrouwelijke bedrijfs- of fabricagegegevens of omdat u
van mening bent dat de belangen van betrokken partijen of derden in
geval van openbaarmaking zodanig worden geschaad dat het belang van
openbaarmaking niet opweegt tegen de belangen van betrokken partijen
of derden. Om de herkenbaarheid van deze gegevens te vergroten moeten
deze ofwel vet gedrukt ofwel in een aparte bijlage bij uw antwoord
worden verstrekt. De NMa gaat ervan uit dat de informatie, waarvoor u
niet uitdrukkelijk aangeeft dat zij naar uw mening als vertrouwelijk
moet worden behandeld, zonder meer voor derden toegankelijk gemaakt
kan worden.
Zie voetnoot 9.
NRC Handelsblad, Pinbedrijf steen des aanstoots, bericht van 4
januari 2002.
Het Financieele Dagblad, Winkeliers klagen bij NMa over hoog
pintarief banken, bericht van 13 april 2000.
Kort geding nr. 139811/KG-ZA 01-1304/RS 14 februari 2002,
Coöperatieve Inkoopvereniging Superunie B.A. tegen Interpay Beanet
B.V. en Interpay Nederland B.V.
Rapport Tariefstructuren en infrastructuur in het Nederlandse
massale betalingsverkeer, Werkgroep Tariefstructuren en Infrastructuur
in het betalingsverkeer, 24 april 2002.
Brief van de Minister van Financiën aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 24 april 2002 met kenmerk FM
2002-00575, zie ook www.minfin.nl.
Van gezamenlijke zeggenschap is sprake, indien twee of meer
ondernemingen of personen de mogelijkheid hebben een beslissende
invloed op een andere onderneming uit te oefenen. Beslissende invloed
betekent in dit verband dat men bij machte is maatregelen die het
strategische commerciële gedrag van de onderneming te bepalen, te
blokkeren. Mededeling van de Commissie betreffende het begrip
concentratie in Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21
december 1989 betreffende de controle op concentratie van
ondernemingen. Mededeling van 2 maart 1998, Pb. 1998, nr. C 66, p. 5.
In het kader van dit consultatiedocument wordt onder detaillisten verstaan: elke onderneming die pinnen als betaalmiddel aanbiedt.
Wet van 22 mei 1997, Stb. 1997, 242.
Zie artikel 1, sub i Mw.
Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante
markt voor het gemeenschappelijk mededingingsrecht, Mededeling van 9
december 1997, Pb. 1997, nr. C 372, p. 5, overweging 13.
Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante
markt voor het gemeenschappelijk mededingingsrecht, reeds aangehaald,
overweging 14.
Zaak COMP/D1/29.373, Visa International, Pb EG 2001, nr. L293/24,
overweging 38.
Deze 5 à 10% is gebaseerd op de SSNIP-test, waarbij wordt gekeken
welke effecten een kleine, maar significante niet tijdelijke
prijsstijging heeft op de winst van de onderneming. Zie Bekendmaking
van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het
gemeenschappelijk mededingingsrecht, reeds aangehaald, overweging 17.
Rapport Tariefstructuren en infrastructuur in het Nederlandse massale betalingsverkeer, reeds aangehaald, blz. 53.
Panelonderzoek van de Consumentenbond naar betaalgedrag, gepubliceerd in de Consumentengeldgids van oktober 2001.
Hoofdbedrijfschap Detailhandel, De kassa rinkelt niet voor niets,
Editie 1999, blz. 25.
Via tarifering naar efficiënter betalingsverkeer, rapport in
opdracht van Hoofdbedrijfschap Detailhandel door T. ten Raa en V.
Shestalova, 2001. Volgens dit onderzoek ligt het omslagpunt van waaraf
pin goedkoper is voor de detaillist bij een bedrag van EUR 30 (NLG
67).
Via tarifering naar efficiënter betalingsverkeer, reeds
aangehaald.
Zie voetnoot 9.
Zie voetnoot 9.
Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante
markt voor het gemeenschappelijk mededingingsrecht, reeds aangehaald,
overweging 20.
Zie voetnoot 9.
Zie voetnoot 9.
Arrest van HvJ EG van 14 februari 1978, United Brands t.
Commissie, zaak 27/76, Jur. 1978, p. 207, r.o. 248.
Arrest van HvJ EG, United Brands t. Commissie, reeds aangehaald,
r.o. 250.
Arrest van HvJ EG, United Brands t. Commissie, reeds aangehaald,
r.o. 249.
Zie bijvoorbeeld de Rapportage luchthaventarieven Schiphol van de
NMa van 10 april 2001 en het besluit van de d-g NMa in zaak 11
Shiva/KLM van 8 oktober 2001.
Het Financieele Dagblad, Winkeliers klagen bij NMa over hoog
pintarief banken, reeds aangehaald.
Rapport Tariefstructuren en infrastructuur in het Nederlandse
massale betalingsverkeer, reeds aangehaald, blz. XIV.
Rapport Tariefstructuren en infrastructuur in het Nederlandse massale betalingsverkeer, reeds aangehaald, blz. XIV.
De Volkskrant, Pinnen relatief goedkoop, bericht van 3 juli 2001.
Aanbevelingen van de Nederlandsche Bank inzake tariefstructuren
en infrastructuur in het Nederlandse betalingsverkeer, De
Nederlandsche Bank, blz. 1, 28 maart 2002.
Zie voetnoot 9.
Kort geding nr. 139811/KG-ZA 01-1304/RS 14 februari 2002,
Coöperatieve Inkoopvereniging Superunie B.A. tegen Interpay Beanet
B.V. en Interpay Nederland B.V. Het kort geding geeft geen uitsluitsel
over de genoemde stellingen van de eiser.
Zie voetnoot 9.
Dit is van belang bij de beoordeling of het samenwerkingsverband
als coöperatief of als concentratief moet worden beschouwd. Wanneer
Interpay niet commercieel zelfstandig optreedt, kan zij niet als een
volwaardige onderneming worden beschouwd en kan het
samenwerkingsverband niet als concentratief worden beschouwd. Artikel
6 Mw is niet van toepassing op concentratieve samenwerkingsverbanden.
Indien dit het geval zou zijn, zou Interpay niet als een volwaardige onderneming worden beschouwd en kan het samenwerkingsverband niet als concentratief worden beschouwd.
Zie voetnoot 9.
Zie voetnoot 9.
Zie voetnoot 9.
Zie voetnoot 9.
Naast de in deze tabellen genoemde tarieven hanteert Interpay ook
andere dan volumekortingen. Deze andere kortingen zijn niet opgenomen
in deze tabellen.
Aan de inhoud van deze pagina's kunt u geen rechten ontlenen.