Registratiekamer
AAN Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
t.a.v. de Secretaris-Generaal
de heer dr. R. Gerritse
Postbus 90801 070-3811359
2509 LV DEN HAAG
ONDERWERP Knooppunt Beleidsinformatie
Geachte heer Gerritse,
Bij brief van 21 februari 2002 heeft u een notitie aan het College
bescherming persoonsgegevens (CBP) doen toekomen waarin een nadere
juridische onderbouwing wordt gegeven van de noodzaak tot het
inrichten van een knooppunt beleidsinformatie (nader te noemen:
knooppunt) en waarin de rol van het Centraal bureau voor de statistiek
(CBS) wordt verduidelijkt. Het CBP heeft hierom verzocht naar
aanleiding van eerdere gesprekken over het knooppunt met het
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ministerie van SZW).
Uw brief en de daarbij gevoegde notitie geven het CBP aanleiding tot
het maken van de volgende opmerkingen.
Noodzakelijkheid
Artikel 7 WBP bepaalt dat persoonsgegevens worden verzameld voor
welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden.
Artikel 8 WBP bevat een limitatieve opsomming van de grondslagen voor
de verwerking van persoonsgegevens. Volgens artikel 9 WBP worden
persoonsgegevens niet verder verwerkt als dat onverenigbaar is met de
doeleinden waarvoor zij zijn verkregen, en blijft verwerking
achterwege voor zover een geheimhoudingsplicht daaraan in de weg
staat. Artikel 13 WBP vereist passende technische en organisatorische
maatregelen tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Deze
maatregelen dienen er mede op te zijn gericht onnodige verzameling en
verdere verwerking van persoonsgegevens te voorkomen.
In het licht van het voorgaande heeft het CBP gevraagd om een nadere
onderbouwing waarom het noodzakelijk is voor de Minister van SZW om
gegevens te verwerken op persoonsniveau ten behoeve van
beleidsvorming. In de notitie wordt een groot aantal redenen opgesomd
waarom het gebruik en beheer van microdata bij het ministerie van SZW
zelf moet plaatsvinden. Het CBP
acht het gelet op de argumentatie in de notitie voorstelbaar, dat de
Minister ten behoeve van beleidsvorming, binnen nader te bepalen
randvoorwaarden, over gegevens op persoonsniveau dient te beschikken.
In de notitie wordt met verschillende argumenten gesteld, dat de
verwerking van deze gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling
van de desbetreffende taak van de Minister. Artikel 8 onder e WBP
biedt aldus in principe een grondslag voor verwerking. Deze
briefwisseling leent zich niet goed voor een nadere beschouwing van de
verschillende vereisten die in die grondslag
besloten liggen (o.a. toepassing in concreto van beginselen van
proportionaliteit en subsidiariteit). Bovendien ligt het op de weg van
SZW om de rechtmatigheid van de verwerking in voorkomende gevallen
aannemelijk te maken en zo nodig in concreto te onderbouwen.
In de notitie wordt een reeks van bepalingen opgesomd op grond waarvan
de Minister gegevens op persoonsniveau van de uitvoerende organisaties
kan ontvangen. Over inhoud en reikwijdte van deze bepalingen valt naar
het oordeel van het CBP nog het een en ander te zeggen, mede omdat de
bepalingen niet uniform zijn en ook niet geheel op de beoogde situatie
zijn toegesneden. Deze discussie vooralsnog buiten beschouwing
latende, kan het CBP zich voorstellen dat de Minister in een aantal
gevallen kan beschikken over een passende grondslag voor de
verkrijging en verdere verwerking van persoonsgegevens die
noodzakelijk zijn voor beleidsvorming.
De ingevolge artikel 7 WBP nauwkeurig en uitdrukkelijk te omschrijven
doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verkregen, zullen in
dat geval moeten liggen op het terrein van de beleidsvorming (analyse,
onderzoek, toetsing e.d. op geaggregeerd niveau), met uitsluiting van
individuele wetstoepassing, toezicht en controle op gevalsgerichte
uitvoering, en dergelijke.
In het licht van artikel 9 jo. 13 WBP betekent dit, dat passende
technische en organisatorische voorzieningen getroffen moeten worden
om te waarborgen dat deze gegevens niet voor andere doeleinden worden
gebruikt, en meer in het algemeen onnodige en onrechtmatige verwerking
van persoonsgegevens wordt voorkomen.
Het CBP meent dat sprake is van een sterke analogie met de verwerking
van persoonsgegevens voor statistische en wetenschappelijke
doeleinden, waarvoor bijzondere eisen gelden (zie bijv. artikelen 9
lid 3 en 10 lid 2 WBP). In dat kader heeft het CBP veel belangstelling
voor de concrete inrichting van een knooppunt, waarbij ook de noodzaak
van institutionele voorzieningen tegen onrechtmatig gebruik van
gegevens als aandachtspunt aan de orde komt.
Overigens wil het CBP nog het volgende opmerken ten aanzien van de
paragraaf 'regelgeving beleidsinformatie'. Hierin wordt verwezen naar
artikel 72 Wet SUWI en naar de Regeling SUWI als grondslag voor de
gegevensverstrekking van de SUWI-partners aan de Minister. In zijn
reactie op het advies van het CBP aangaande de concept-regeling SUWI,
schreef de Directeur-Generaal Uitvoeringsbeleid Werk en Inkomen, dat
"de middels artikel 5.12 uitgevraagde persoonsgegevens niet bruikbaar
zijn voor het nog te realiseren KBI, omdat zij geen of een door de
uitvoerder op verschillende wijze vastgesteld koppelingsnummer
bevatten. Uit overleg tussen SZW, CBS en CBP in het kader van dit KBI
is gebleken dat het KBI met het oog op de daarmee beoogde doelen
met persoonsgegevens inclusief een door alle uitvoerders op dezelfde
wijze vastgesteld koppelingnummer dient te worden gevuld. Hoe, en
onder welke voorwaarden dit dient plaats te vinden, wordt te zijner
tijd in regelgeving vastgelegd." (SZW/W&I/02/373, Den Haag, 24 januari
2002).
In de brief wordt aldus gesuggereerd dat er specifieke wetgeving
aangaande de inrichting van het knooppunt zal worden gemaakt. Dit
terwijl in de notitie de betreffende artikelen in de SUWI-wetgeving
als grondslag worden genoemd voor zowel het verzamelen als de verdere
verwerking van een groot aantal gegevens.
Tevens wordt in de notitie gesproken over een aantal stappen die gezet
moeten worden alvorens de data in het knooppunt ter analyse ter
beschikking kunnen worden gesteld. Gesteld wordt dat een (tweede) stap
kan zijn, dat nadat de bestanden onder een noemer zijn gebracht, zij
mogelijk van identificerende variabelen worden ontdaan: "Voor de
SZW-analyses kan een sofi-nummer zonder problemen worden omgezet in
een betekenisloos koppelingsnummer en kunnen NAW-gegevens worden
vervangen door een gemeentecode". Aan het CBS wordt gevraagd deze
handelingen voor het ministerie van SZW te verrichten. De geciteerde
passages zijn op dit punt niet tegenstrijdig, maar liggen in elkaars
verlengde. Het bevreemdt het CBP echter, dat gelet op het
bovenstaande, de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties om autorisatie tot de Gemeentelijke
basisadministratie (GBA) is verzocht ingevolge artikel 109 Wet GBA.
Uit de notitie komt immers niet naar voren waarom toegang hiertoe
noodzakelijk is. Indien het CBS de gegevens voor het ministerie van
SZW knoopt en voorziet van een koppelingsnummer lijkt toegang tot het
GBA overbodig.
Rol CBS
In eerdere gesprekken heeft het CBP aangegeven dat duidelijk moet
worden wat de rol is van
het CBS in de plannen rondom het knooppunt. Het CBP is verheugd over
het feit dat in de voorliggende notitie het CBS niet meer wordt
aangemerkt als bewerker in de zin van artikel 1 onder e WBP. De
notitie lijkt zich echter wel tegen te spreken met betrekking tot de
vraag of het knooppunt alleen onder de verantwoordelijkheid van de
Minister dient te vallen of dat het een samenwerkingsverband betreft
van het CBS en het ministerie van SZW. Voor het CBP is het maken van
een duidelijk onderscheid tussen deze twee varianten van wezenlijk
belang, gelet op de institutionele waarborgen waarmee de activiteiten
van het CBS zijn omgeven.
Zoals uit het eerste deel van deze brief blijkt, acht het CBP het
voorstelbaar dat de Minister in bepaalde gevallen persoonsgegevens
ontvangt en verwerkt ten behoeve van beleidsvorming. De inrichting
door het ministerie van SZW van een knooppunt in dit kader is wel,
ingevolge de WBP, gebonden aan een aantal stringente voorwaarden. Zo
dienen er voldoende waarborgen aanwezig te zijn dat de betreffende
gegevens niet voor andere doeleinden worden verwerkt, dat niet meer
gegevens worden verwerkt dan noodzakelijk is voor het omschreven doel
en dat de beveiliging adequaat is geregeld. Voor een
samenwerkingsverband tussen het ministerie van SZW en het CBS -
zodanig dat door het CBS microgegevens worden verstrekt aan SZW - ziet
het CBP echter geen ruimte in de toepasselijke wetgeving.
In het licht van de WBP kan inderdaad worden gesteld dat voor beide partijen een rechtmatige grondslag is aan te wijzen om de benodigde gegevens te mogen verwerken. Ook het betoog in de notitie ten aanzien van verenigbaar gebruik ingevolge artikel 9 lid 1 WBP is naar het oordeel van het CBP op zichzelf pleitbaar. In artikel 9 lid 4 WBP is echter neergelegd dat de verwerking van persoonsgegevens achterwege blijft voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat.
Het CBP is van oordeel dat de geheimhoudingsbepaling neergelegd in
artikel 11 van de Wet CBS-CSS geen ruimte laat voor verstrekkingen van
door het CBS verkregen microgegevens aan SZW. In het eerste lid is
immers aangegeven dat de door het CBS in het kader van de uitoefening
van haar taak ontvangen gegevens uitsluitend worden gebruikt voor
statistische doeleinden. Deze zijn in deze bepaling niet gelijk te
stellen aan beleidsvorming. In het tweede lid is tevens bepaald dat de
in het eerste lid bedoelde gegevens niet worden verstrekt aan anderen
dan diegenen die belast zijn met de uitvoering van de taak van het
CBS. Niet gesteld kan worden dat de Minister van SZW belast is met de
uitvoering van de taak van het CBS.
Opgemerkt zij dat de artikelen 12, 13 en 14 van de Wet CBS-CCS een
aantal voorzieningen treffen voor het verstrekken van gegevens voor
statistisch of wetenschappelijk onderzoek door derden. Deze bepalingen
zijn in het onderhavige situatie niet van toepassing, zowel wat de
aard van de betrokken instellingen betreft, als wat betreft de uit de
notitie blijkende informatiebehoefte van SZW.
Ook de analogie met het Inkomens Informatie Systeem (IIS) gaat naar
het oordeel van het CBP niet op. De Belastingdienst levert de gegevens
daarbij zelf aan, waarna ze door het CBS worden geordend en
teruggeleverd. Van doorbreking van de geheimhoudingsplicht kan in dat
geval niet worden gesproken. Voor het knooppunt worden de gegevens
door andere instanties dan de Minister van SZW aangeleverd en worden
gegevens uit verschillende bronnen ook met elkaar gekoppeld.
Conclusie
Tegen de achtergrond van het bovenstaande dringt het CBP aan op een
nadere bezinning op de grondslag en de inrichting van het Knooppunt.
Het is graag bereid tot nader overleg met SZW en CBS over de aan de
orde gestelde kwesties.
Een kopie van deze brief is gezonden naar de heer Van Tuinen, plv. DG
voor de Statistiek.
Hoogachtend,
mr. P.J. Hustinx
voorzitter