Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Eritrea/ 1 maart 2002 situatie in verband met asielprocedures


1 Inleiding

---

Dit ambtsbericht geeft een beschrijving van de situatie in Eritrea voorzover van belang voor de beoordeling van asielaanvragen van Eritrese staatsburgers, inclusief de besluitvorming over terugkeer van afgewezen Eritrese asielzoekers. Het beschrijft de asielrelevante ontwikkelingen sinds het vorige ambtsbericht

d.d. 20 oktober 2000, tot en met januari 2002, met een nadruk op de situatie aan het eind van deze periode. Hierbij wordt de volgende indeling aangehouden.

In hoofdstuk 2 wordt de historische, staatsrechtelijke en economische context gegeven en wordt ingegaan op ontwikkelingen in de politieke en veiligheidssituatie sinds het ambtsbericht van 20 oktober 2000. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens de mensenrechtensituatie voorzover van belang voor beoordeling van asielaanvragen beschreven. Hierbij wordt aandacht besteed aan een aantal klassieke grondrechten, alsmede aan de positie van enkele bijzondere groepen. De migratiestromen, het asielbeleid van de ons omringende landen, en de activiteiten van internationale organisaties, worden behandeld in hoofdstuk 4.
Het ambtsbericht wordt afgesloten met een samenvatting.

Bij de opstelling van dit ambtsbericht is gebruik gemaakt van informatie afkomstig uit openbare bronnen, vergeleken en aangevuld met vertrouwelijke gegevens afkomstig van de Nederlandse ambassades te Asmara en Addis Abeba en van de ons omringende landen . Voorts is informatie verzameld tijdens een ambtelijke dienstreis naar Asmara in november 2001. Voor een overzicht van de gebruikte openbare bronnen wordt verwezen naar bijlage I van dit ambtsbericht.


2 Landeninformatie

---

2.1 Basisgegevens

---
De Staat Eritrea is gelegen in de Hoorn van Afrika, tussen Sudan in het westen en noorden, Ethiopië in het zuiden en Djibouti en de Rode Zee in het oosten.
Het aantal inwoners wordt geschat op 4,1 miljoen. Het land is etnisch minder divers dan buurland Ethiopië, met 50% etnische Tigrinya en 40% Tigre en Kunama (zie verder in 3.4.4). De bevolking bestaat qua godsdienst uit moslims, orthodoxe christenen, katholieken en protestanten. Geografisch kan het land worden onderverdeeld in de droge kustvlakte aan de Rode Zee en de koelere en vochtiger Centrale Hooglanden. De officiële talen zijn Tigrinya en Arabisch.
Een landkaart is opgenomen in bijlage II.

In de periode 1869-1889 vestigde Italië haar gezag over het gehele grondgebied van het huidige Eritrea. In 1941 werd het Italiaanse koloniale bestuur vervangen door Brits militair gezag, hetgeen feitelijk tot 1952 duurde. In de periode van koloniaal bestuur maakte het land in sociaal, economisch en politiek opzicht een snellere ontwikkeling door dan het aangrenzende, semi-feodale Ethiopische keizerrijk. In december 1950 aanvaardde de Algemene Vergadering van de VN resolutie 390(V), waarmee Eritrea en Ethiopië in een federatie werden samengevoegd. Een nieuwe Grondwet werd van kracht in 1952.

Onder deze Constitutie was de Eritrese regering bevoegd in de meeste binnenlandse aangelegenheden. Monetaire, fiscale, militaire en buitenlandse aangelegenheden waren daarentegen de competentie van de regering in Addis Abeba. De Ethiopische keizer Haile Selassie beperkte echter de Eritrese autonomie steeds verder. In 1962 werd Eritrea als provincie ingelijfd bij Ethiopië. Dit vormde de aanleiding voor een gewapende strijd van de Eritreërs tegen het bewind in Addis Abeba, die vanaf begin jaren zeventig de vorm van een burgeroorlog aannam.

In 1991 wist een coalitie van Ethiopische en Eritrese verzetsbewegingenna een jarenlange strijd de toenmalige Ethiopische dictator Mengistu ten val te brengen. Het Eritrean Peoples Liberation Front (EPLF), dat deel uitmaakte van deze coalitie, besloot evenwel geen deel uit te maken van de nieuwe overgangsregering van Ethiopië. Eritrea werd de facto een onafhankelijke staat, overigens met instemming van het nieuwe regime in Addis Abeba. In april 1993 stemde een overgrote meerderheid van de Eritreërs in een referendum vóór onafhankelijkheid. Hierna werd de nieuwe staat door de internationale gemeenschap ook de jure erkend.

Het EPLF vormde de overgangsregering van de nieuwe staat. De secretaris-generaal, Isayas Afworki, werd in juni 1993 benoemd tot president (en is dat tot op de dag van vandaag). Het EPLF werd in februari 1994 omgedoopt in People's Front for Democracy and Justice (PFDJ). De nieuwe regering initieerde een proces om tot een grondwet te komen, hetgeen gepaard ging met consultatie van Eritreërs uit alle lagen van de bevolking, inclusief Eritreërs in het buitenland
(de diaspora). Oppositiebewegingen, waaronder de Eritrean Liberation Front en de Eritrean Islamic Jihad bleven echter verboden.

In mei 1997 nam het overgangsparlement een nieuwe, min of meer democratische grondwet aan. De ontwikkeling richting democratie, inclusief effectuering van de Grondwet, werd wegens het uitbreken van de oorlog met Ethiopië in mei 1998 op de lange baan geschoven. De bezetting (volgens Ethiopië) dan wel terugname (volgens Eritrea) van een stuk grondgebied bij de grens door Eritrea werd door Ethiopië met geweld bestreden. Wat aanvankelijk slechts een grensincident leek, escaleerde tot een bloedige oorlog tussen beide landen, die ruim twee jaar zou duren.

De oorlog bereikte een climax in mei 2000, toen Ethiopische troepen een massaal offensief inzetten. Ethiopische troepen drongen ruim 40 km. op het grondgebied van Eritrea door. In reactie hierop nam de VN-Veiligheidsraad op 13 mei 2000 Resolutie 1297 aan, waarin de hervatting van de vijandelijkheden werd veroordeeld en de strijdende partijen werden opgeroepen deze onmiddellijk te staken. Toen hieraan na drie dagen geen gehoor was gegeven, werd unaniem tot een wapenembargo besloten (Resolutie 1298).

Op 25 mei 2000 slaagde Ethiopië erin om de bijna twee jaar eerder door Eritrea bezette gebieden bij Zala Ambessa te heroveren. Het offensief bleef hier echter niet steken, ondanks hervatting van (indirecte) onderhandelingen. Eerst nadat Ethiopië Eritrea onder afdoende militaire druk had gezet, ging Ethiopië akkoord met een door de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (OAE) opgesteld vredesplan. Op 18 juni 2000 werd in Algiers een overeenkomst getekend door beide landen, die een einde maakte aan de vijandelijkheden. Deze overeenkomst stipuleerde onder meer een onmiddellijk staakt-het-vuren, terugtrekking van het Ethiopische leger tot achter de grenzen van mei 1998 en de creatie van een bufferzone van 25 km. langs de grens op Eritrees grondgebied, waar een internationale vredesmacht zou worden gestationeerd die naleving van de overeenkomst moest bewaken.

Ten tijde van publicatie van het vorige ambtsbericht waren de onderhandelingen over een definitief vredesakkoord net hervat. In de nu volgende paragraaf wordt ingegaan op het vervolg, alsmede op de binnenlands politieke gevolgen van het conflict.

2.2 Politieke ontwikkelingen

---
Terwijl de onderhandelingen tussen de partijen over een definitief akkoord moeizaam voortgang maakten, werkte de VN in de maanden na het staakt-het-vuren van juni 2000 aan de voorbereiding van de stationering van de vredesmacht, de UN Mission in Ethiopia and Eritrea (UNMEE). In september 2000 nam de VN- Veiligheidsraad Resolutie 1320 aan, waarin rol en omvang van UNMEE verder werden gedefinieerd. Significant hierbij was de consensus van de internationale gemeenschap over de noodzaak van deze vredesmacht; eind oktober 2000 hadden reeds 22 landen, waaronder Nederland, troepen aangeboden. Mede dankzij deze brede internationale bereidheid en na maanden van diplomatieke druk van de VN, de VS en de OAE sloten Ethiopië en Eritrea ten slotte op 12 december 2000 te Algiers een vredesakkoord, dat het formele einde van de oorlog markeerde.

Het vredesakkoord bestaat uit drie componenten:


- een onderzoek door een onafhankelijk lichaam, benoemd door de OAE, dat de oorzaken van de oorlog moet onderzoeken;


- de instelling van een neutrale grenscommissie (Boundary Commission) die de betwiste grens moet definiëren. Beide landen hebben elk twee leden in de commissie mogen benoemen. De arbitrage door de commissie, die eind maart 2002 wordt verwacht, is bindend;


- de instelling van een claimscommissie (Claims Commission), die claims ten aanzien van schade aan eigendommen alsook ten gevolge van deportaties moet onderzoeken. De arbitrage door de commissie is bindend.

De in het staakt-het-vuren overeengekomen bufferzone, de Temporary Security Zone (TSZ), werd formeel ingesteld in april 2001. Op dat moment kon UNMEE verklaren dat beide partijen hun troepen volledig uit de TSZ hadden teruggetrokken. Beide partijen bleven doorgaan met elkaar te beschuldigen van schending van het vredesakkoord. Desondanks wordt de kans op hervatting van de gewapende strijd niet groot geacht.

Net als in Ethiopië, maakte de oorlog ook in Eritrea het nodige los aan binnenlandse onvrede. Significant hierbij was de publicatie van een open brief van een 15-tal vooraanstaande leden van de regeringspartij PFDJ, eind mei 2001.
In deze brief werd voor de eerste maal sinds de regeringspartij tien jaar daarvoor aan de macht was gekomen, scherpe kritiek op partij, regering en president naar buiten gebracht. De ondertekenaars, waaronder twee ministers, waren allen lid van het Centraal Comité van de PFDJ en veelal gerespecteerde ex-vrijheidsstrijders. De kritiek komt erop neer dat naar de mening van de ondertekenaars het pad van democratische en participatieve besluitvorming is verlaten en dat de president teveel macht naar zich toe heeft getrokken.

De president herhaalde op zijn beurt het betoog dat reeds lang wordt gewerkt aan democratisering van de Eritrese samenleving. Werkelijke participatie van de bevolking zou hierbij belangrijker zijn dan het strikt vasthouden aan een bepaalde tijdsplanning. In woord blijft de regering toegewijd aan democratisch pluralisme, inclusief een meerpartijensysteem, maar in de praktijk is hier weinig van te merken. Ontkend werd dat het ontslag op 9 juni 2001 van de twee ministers die tot de ondertekenaars van hogergenoemde open brief behoorden, iets met deze brief te maken had. Dit was toen al weinig geloofwaardig. Eerder uitgestelde parlementsverkiezingen, die gepland stonden voor december 2001, zijn opnieuw voor onbepaalde duur uitgesteld. De kieswet en de wet die partijvorming mogelijk moet maken, zijn nog niet behandeld door het parlement.

Begin augustus 2001 trad de regering voor het eerst met geweld op tegen de (vermeende) oppositie, toen studenten uit protest tegen de arrestatie van de leider van hun vakbond weigerden deel te nemen aan een nationaal arbeidsprogramma. Circa 2000 van hen werden opgepakt en onder zware omstandigheden gedwongen te werk gesteld in een kamp (Wia) ten zuiden van Massawa (zie 3.3.6).

De houding van de regering jegens de politieke oppositie verhardde verder in september 2001. De op dat moment in het land verblijvende ondertekenaars van genoemde open brief werden gearresteerd. Tegelijkertijd werden de burelen van de onafhankelijke kranten gesloten en werd een negental onafhankelijke journalisten gearresteerd (zie verder 3.3.1). De Italiaanse ambassadeur, die de bezorgdheid van de EU overbracht aan de Eritrese autoriteiten, werd vervolgens uitgewezen. In een reactie hierop riepen andere EU-landen, waaronder Nederland, tijdelijk hun ambassadeur terug. In januari 2002 zaten de arrestanten nog vast en leek er weinig beweging in het standpunt van de regering (zie verder 3.3.6).

2.3 Veiligheidssituatie

---
De veiligheidssituatie in Eritrea is sedert de staakt-het-vuren overeenkomst van
18 juni 2000 relatief goed. In de grensgebieden vinden geen gewapende confrontaties meer plaats (zie ook 2.2). Wel heeft zich in de TSZ een beperkt aantal incidenten voorgedaan, die UNMEE evenwel in goede banen heeft kunnen leiden . Punten van aanhoudende zorg zijn de beperking van de bewegingsvrijheid van UNMEE en het aantal Eritrese politie- en militie-eenheden in de TSZ.
Voorts kan nog melding worden gemaakt van de aanwezigheid van talrijke mijnen en andere onontplofte explosieven in de TSZ en de omliggende gebieden, die in de periode van 1 juni tot 31 augustus 2001 acht dodelijke slachtoffers en 24 gewonden eisten. In tegenstelling tot Ethiopië heeft Eritrea informatie over de locaties van mijnen aan UNMEE overgelegd. Niettegenstaande deze punten van zorg, wordt een hervatting van vijandelijkheden niet verwacht. Naar verwachting zal de Grenscommissie eind maart 2002 een bindende uitspraak doen over de exacte loop van de (definitieve) grens. Het Eritrese leger is, ondanks de wapenstilstand en het vredesakkoord, nog niet gedemobiliseerd.

Ook in de rest van het land is de veiligheidssituatie over het algemeen goed.
Wel zijn er berichten van banditisme ten noorden en westen van de weg tussen Keren en Barentu, alsmede langs de kust ten noorden van Massawa . Ook liggen er, vooral op het platteland, nog veel landmijnen en andere explosieven, niet alleen daterend van de oorlog met Ethiopië, maar ook nog van de eerdere bevrijdingsoorlog.

2.4 Staatsinrichting

---
Na de onafhankelijkheid van Eritrea is het land administratief ingedeeld in zes zoba's (provincies) die op hun beurt weer zijn ingedeeld in sub-zoba's (districten), elk met een eigen bestuur. Sub-zoba's zijn weer ingedeeld in memdhars.
Vóór 1993 gold de Ethiopische bestuurlijke indeling in woreda's/ keftegna's en kebele's.

Door het uitstel van parlementsverkiezingen, ontbreekt een gekozen parlement en is de huidige regering formeel nog altijd een overgangsregering. De macht is sterk geconcentreerd bij de uitvoerende macht en meer in het bijzonder de zittende president. De ontwerp-grondwet van 1997 is nog niet in werking getreden.

Van officiële zijde wordt dit geweten aan de oorlog met Ethiopië, die Eritrea ertoe zou hebben gedwongen de verkiezingen uit te stellen. Het staatsbestel is derhalve nog gebaseerd op de overgangsregeling waartoe ten tijde van de onafhankelijkheid in 1993 was besloten.

Voorzover er in Eritrea sprake is van machtenscheiding ziet die er als volgt uit:


· De uitvoerende macht ligt bij de president, die zowel staats- als regeringshoofd is, en zijn kabinet. De president benoemt de leden van het kabinet (State Council);


· De wetgevende macht berust bij de National Assembly. Dit parlement bestaat uit 150 leden, waarvan er standaard 75 lid van het Centraal Comité van de PFDJ zijn. De president zit de National Assembly voor;


· De rechterlijke macht, die in theorie onafhankelijk is, bestaat uit een Supreme Court, tien provinciale gerechtshoven en 29 rechtbanken op districtsniveau. Daarnaast bestaan er bijzondere rechtbanken voor bepaalde types delicten
(zie verder 3.3.5). De grondwet kent een groot aantal waarborgen; de feitelijke praktijk wordt beschreven in 3.3.

2.5 Economische situatie

---
Eritrea is een van de armste landen ter wereld. Op de internationale ranglijst voor sociale ontwikkeling, de Human Development Index, staat het land op de 148 plaats (van de 162 landen) . 70% van de bevolking is werkzaam in de landbouw. De industriële sector bestaat uit lichte industrie met grotendeels achterhaalde technologie. Het Bruto Nationaal Produkt per hoofd van de bevolking is met
US$ 210 zeer laag, ook vergeleken met andere Afrikaanse landen. Door het conflict met Ethiopië is de noodlijdende economie nog verder onder druk komen te staan. De handel met belangrijkste handelspartner Ethiopië is vrijwel tot stilstand gekomen. Het economisch beleid, dat vóór het conflict relatief succesvol was, werd vrijwel volledig ten dienste gesteld van het conflict. Volgens cijfers van het IMF bedroegen de uitgaven voor defensie in 1998 en 1999 respectievelijk 23,5 en 24,7% van het BNP. Daarnaast zijn de indirecte economische gevolgen van een staand leger van naar schatting 300.000 personen enorm, alleen al vanwege de menskracht die aan andere sectoren wordt onttrokken. In de periode na de oorlog hebben donorlanden, waaronder Nederland, de hulp aan Eritrea, die tijdens het conflict bevroren was, hervat. De humanitaire situatie werd in het ambtsbericht van 20 oktober 2002 beschreven als zorgelijk, mede door de enorme aantallen ontheemden en de sociale en economische ontwrichting als gevolg van de oorlog. Inmiddels is de humanitaire situatie aanzienlijk verbeterd.

De economische prognoses zijn evenwel niet erg optimistisch, onder meer vanwege gebrek aan een functionerende infrastructuur en de voortdurende mobilisatie .

2.6 Samenvatting

---
Met name van belang in de verslagperiode is de vrede met Ethiopië, zij het dat deze vooralsnog een 'koude vrede' is. Niettemin lijkt een definitief eind gekomen aan de gewapende confrontatie. Binnenlands heeft de oorlog onvrede binnen de politieke elite aan het licht gebracht. De president laat zich weinig gelegen liggen aan de kritiek op zijn functioneren, sterker nog, neemt waar nodig toevlucht tot repressie, getuige onder meer de detentie van een aantal vooraanstaande critici en het verbod van de onafhankelijke media. Zijn positie lijkt evenwel vooralsnog niet in gevaar. In de verslagperiode was de veiligheidssituatie goed, ondanks enkele incidenten in de bufferzone in het grensgebied en ondanks het feit dat Ethiopië en Eritrea elkaar regelmatig van schending van het vredesakkoord beschuldigen. De humanitaire situatie is sinds het einde van de vijandelijkheden aanzienlijk verbeterd, hoewel er problemen blijven voor droogtegetroffenen, ontheemden en gedeporteerden. Op het economische vlak zijn de prognoses evenwel niet optimistisch.


3 Mensenrechten

---

3.1 Inleiding

---
In dit hoofdstuk wordt een aantal deelaspecten van de mensenrechtensituatie beschreven, te weten waarborgen en toezicht (3.2), de naleving dan wel schending van een aantal grondrechten (3.3) en de mensenrechtensituatie van een aantal specifieke groepen (3.4).

3.2 Waarborgen en toezicht

---
Eritrea is sinds 1999 partij bij het African Charter on Human and Peoples' Rights en het African Charter on the Rights and Welfare of the Child. Het is echter (nog) niet partij bij alle VN-mensenrechtenverdragen, ondanks de uitgesproken intentie om dit te worden. Tot op heden zijn alleen het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Verdrag inzake de Eliminatie van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen door Eritrea geratificeerd. Over het Verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft Eritrea in de verslagperiode gerapporteerd aan het desbetreffende verdragscomité.

In juli 2000 is Eritrea toegetreden tot de vier Geneefse Conventies van 1949 inzake het humanitair oorlogsrecht. Op basis hiervan heeft het Internationale
Rode Kruis (ICRC) toegang gekregen tot de interneringskampen en gevangenissen waarin Ethiopiërs tot juni 2001 waren ondergebracht. ICRC heeft voorts sinds begin september 2000 toegang gekregen tot de Ethiopische krijgsgevangenen
(zie 3.4.1).

Op nationaal niveau is er een aanzienlijk aantal waarborgen opgenomen in de Grondwet, die evenwel nog niet van kracht is. Binnenlands is toezicht op naleving van mensenrechten nog nauwelijks tot ontwikkeling gekomen, wat mede samenhangt met het relatief korte bestaan van het land. In 1998 werd de eerste non-gouvernementele mensenrechtenorganisatie, Citizens for Peace, opgericht.
In eerste instantie richtte de organisatie zich vooral op de schendingen in verband met de oorlog met Ethiopië, in het bijzonder de deportaties van Eritreërs uit Ethiopië. Later heeft de organisatie zich ook kritischer ten opzichte van de Eritrese overheid geprofileerd, onder meer tijdens de studentencrisis (zie 2.2). Het huidige politieke klimaat is niet bevorderlijk voor kritische dialoog. Binnen de overheid bestaat (nog) geen gespecialiseerde mensenrechteninstantie.

3.3 Naleving en schendingen

---
Hieronder volgt een beschrijving van de naleving dan wel schending in Eritrea van een aantal klassieke grondrechten.

In de Perswet wordt het recht op vrije meningsuiting uitgewerkt en worden de begrenzingen van dit recht aangegeven. Aan het eind van de verslagperiode was de persvrijheid sterk ingeperkt. Hoewel de meeste media worden beheerst door de overheid, zijn er ook elf onafhankelijke kranten en tijdschriften, waarvan Setit de bekendste is. Deze onafhankelijke bladen werden, zoals reeds gesteld in 2.2, in september 2001 verboden; een negental journalisten dat ten tijde van de sluiting werd gearresteerd, werd ervan beschuldigd de perswet te hebben geschonden, alsook 'de eenheid en het belang van het land in gevaar te hebben gebracht'.
In januari 2002 zat deze groep journalisten nog steeds vast en waren de onafhankelijke bladen nog steeds verboden. Waarnemers verwachten dat deze maatregelen niet van lange duur zullen zijn. Niettemin blijkt uit de handelwijze van de regering wel dat ogenschijnlijk legitieme wettelijke bepalingen (zoals het verbod op belediging, laster en smaad ) de overheid mogelijkheden bieden om de vrije meningsuiting danig in te perken, en ook de mogelijkheid bieden gevangenisstraf op te leggen. Getuige bovenvermelde arrestaties is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Van oprichting van een vereniging van onafhankelijke journalisten is het nog niet gekomen.

De regeringspartij PFDJ is de enige toegestane partij in Eritrea. Deze heeft overigens wel een multi-etnisch karakter en staat in principe voor eenieder open. Onder de nieuwe, beoogde, grondwet zijn meerdere partijen toegestaan, maar deze is, zoals reeds gesteld, nog niet van kracht. De oppositie is dan ook niet actief in Eritrea maar wel in het buitenland, waaronder in Sudan. De Eritrean National Forces Alliance (NFA) lijkt hierbij de meest gezaghebbende stem te hebben.
De NFA is een coalitie van 11 facties, die eind 2000 vanuit Khartoem naar Addis Abeba verhuisde. Verder is het Eritrean Liberation Front (ELF) in Sudan actief. Deze beweging is door onderlinge onenigheid gesplitst in drie facties, te weten: ELF-RC (Revolutionary Council), ELF-NC (National Council) en ELF-CC (Constitutional Council). Er zijn gevallen bekend van ELF-leden die probleemloos zijn teruggekeerd naar Eritrea, en ook van personen die vervolgens weer uit Eritrea zijn vertrokken.

Personen die zich in de diaspora nadrukkelijk geprofileerd hebben als opposant, kunnen bij terugkeer problemen van de zijde van de autoriteiten verwachten. Binnenlandse oppositie bestond tot voor kort nauwelijks en werd, voor zover deze al aanwezig was, in het ergste geval na een waarschuwing onder druk gezet door middel van korte detentie of de militaire dienstplicht. Of de arrestatie van de open brief-dissidenten en anderen (zie 2.2) een kentering markeert, is nu nog niet te zeggen.

In de praktijk bestaat vrijheid van godsdienst, behalve waar het de Jehovah's Getuigen betreft. De twee dominante godsdiensten, islam en christendom, bestaan in goede harmonie naast elkaar. Feestdagen worden wederzijds gerespecteerd.

Jehovah's Getuigen kunnen slachtoffer worden van discriminatie, zowel van de zijde van de overheid als van de zijde van medeburgers. Zo kunnen ze problemen ondervinden met het vinden van werk en van huisvesting in de publieke sector, en met het verkrijgen van een paspoort en van een uitreisvisum . Ook kunnen zij niet beschikken over openbare gebedsruimtes. Gebed, werk en huisvesting in de particuliere sfeer worden evenwel niet gehinderd. Jehovah's Getuigen wordt onder meer kwalijk genomen dat zij niet hebben gestemd in het referendum van 1993 en dat ze niet willen dienen in het leger (zie 4.3), omdat zij zich naar verluidt 'alleen onderwerpen aan het hemelse gezag'. Het betreft een kleine groep mensen (naar schatting tussen 500 en 1000). Leden van de gemeenschap van Jehovah's Getuigen staan doorgaans geregistreerd bij hun congregatie.

Binnen Eritrea bestaan geen restricties aan de bewegingsvrijheid, met uitzondering van de Temporary Security Zone (zie 2.2). Wel bestaan er op het platteland tal van wegversperringen waar militairen reizigers kunnen controleren, onder meer op dienstplichtontduiking en/of desertie.

Er bestaat een centrale registratie van identiteitskaarten en paspoorten. Teneinde de herkomst van een document op te sporen zijn in elk geval het nummer, de datum en plaats van afgifte van het document alsmede het adres van de houder nodig. Identiteitskaarten kunnen vanaf de leeftijd van 18 jaar worden aangevraagd bij de immigratiekantoren in de zes provincies van Eritrea, paspoorten kunnen uitsluitend worden verkregen bij het nationale immigratiekantoor in de hoofdstad Asmara.

Om een identiteitskaart te verkrijgen, dient een geboorte-akte te worden overgelegd. Bij ontbreken daarvan kan eventueel worden volstaan met drie Eritrese getuigen van boven de 40 jaar. Om een paspoort te verkrijgen is het bezit van een identiteitsbewijs voldoende. Het is verplicht een identiteitskaart bij zich te dragen.

Voor reizen buiten Eritrea bestaan enkele restricties. Ondanks het vredesakkoord is er nog geen rechtstreeks (vlieg)verkeer mogelijk met Ethiopië. Rechtstreekse vluchten naar Europa gaan naar Frankfurt. Om het land te kunnen verlaten is een uitreisvisum vereist dat in de regel verleend wordt, zij het dat hier een uitvoerige controle aan vooraf gaat. Uitreisvisa kunnen worden geweigerd aan jonge mannen en vrouwen die de leeftijd van hun dienstplicht naderen (zie 3.4.5) of indien de aanvrager (belasting)schulden heeft.

De formele onafhankelijkheid van de rechterlijke macht wordt in de praktijk niet altijd gerealiseerd . Zo werd in augustus 2001 de president van het Hooggerechtshof zonder opgaaf van redenen uit zijn functie ontheven, nadat hij zich in het openbaar kritisch had uitgelaten over de regering.

Daarnaast kampen de rechtbanken met gebrek aan gekwalificeerd personeel en aan adequate infrastructuur. Door de mobilisatie van dienstplichtigen in verband met de oorlog met Ethiopië is de personele capaciteit van de rechtbanken nog verder afgenomen. Als gevolg hiervan lopen veel processen vertraging op. Met name zorgelijk vanuit het perspectief van mensenrechten zijn de zgn. Special Courts. Deze militaire rechtbanken waren aanvankelijk opgericht om delicten als corruptie en machtsmisbruik te bestrijden, maar gaandeweg is het mandaat uitgebreid met andere strafzaken. Uitspraken van de burgerrechter zijn in een aantal gevallen door de Special Courts herroepen. Onder de Special Courts zijn het recht op hoger beroep en het recht op juridische bijstand niet van toepassing.

Het komt voor dat arrestanten langer dan de wettelijke 30 dagen zonder aanklacht worden vastgehouden. Ook zijn er gevallen bekend van detentie op verdenking van een commuun delict, terwijl de detentie in feite politiek gemotiveerd is. Het onderscheid tussen commune en politieke delicten is soms lastig te maken. Geschat wordt dat circa 150 personen om politieke redenen vastzitten (november 2001).

Politiek gemotiveerd is ongetwijfeld de detentie van de elf dissidenten (zie 2.2), die sinds hun arrestatie in september 2001 nog niet formeel in staat van beschuldiging zijn gesteld. Ook de negen journalisten die tegelijk met de dissidenten waren gearresteerd, zaten in januari 2002 nog vast.

De voorzitter van de studentenvakbond werd eind juli 2001 gearresteerd, naar aanleiding van een kritische toespraak bij een afstudeerceremonie. Een groep van circa 2.000 studenten werd opgepakt en vastgezet in een kamp in de woestijn, nadat zij uit protest tegen de arrestatie van hun leider geweigerd hadden deel te nemen aan een programma voor gemeenschapswerk (zie 3.4.5). Het merendeel van hen werd na ruim een maand vrijgelaten, terwijl de leiders van deze groep studenten (maar niet hun voorzitter) als laatste, begin november 2001, werden vrijgelaten. Alvorens vrijgelaten te worden, moest men een schriftelijke spijtbetuiging ondertekenen.

Aan de internering van Ethiopiërs is sinds juni 2001 een einde gekomen (zie 3.4.1).

Er zijn berichten van incidentele gevallen waarin de politie zich aan mishandeling schuldig zou hebben gemaakt. Dit zou met name betrekking hebben op dienstweigeraars en deserteurs (waarop de politie van tijd tot tijd op straat controleert), alsook op Ethiopische burgers, met name ten tijde van het conflict met Ethiopië .

Er zijn geen bevestigde berichten van politiek gemotiveerde verdwijningen. Berichten over verdwijningen van Ethiopiërs in Eritrea kunnen evenmin bevestigd worden .

Er zijn geen bevestigde berichten van politiek gemotiveerde buitengerechtelijke executies en moorden. Opgemerkt kan worden dat dergelijke beschuldigingen veelal afkomstig waren van Ethiopische zijde. Wel zijn als gevolg van de oorlog aan beide zijden ook willekeurige burgerslachtoffers gevallen. Of er hierbij ook sprake is geweest van buitengerechtelijke executies kon niet worden nagegaan. Zoals reeds gesteld in 2.3, hebben zich na het staakt-het-vuren van juni 2000 geen gewapende confrontaties meer voorgedaan.

Hoewel het strafrecht de doodstraf mogelijk maakt voor een aanzienlijk aantal misdrijven, is de doodstraf sinds de onafhankelijkheid in 1993 geen enkele keer uitgesproken, althans volgens de Eritrese autoriteiten. Er zijn geen aanwijzingen van het tegendeel.

3.4 Positie van specifieke groepen

---
Hieronder wordt de positie van een aantal specifieke groepen beschreven, achtereenvolgens Ethiopiërs, vrouwen, (alleenstaande) minderjarigen, etnische groepen en minderheden, en tot slot dienstweigeraars en deserteurs.

Tot het uitbreken van het conflict met Ethiopië verbleef een groot aantal Ethiopiërs in Eritrea. Dit waren mensen die er ten tijde van de Eritrese onafhankelijkheid al woonden maar niet geopteerd hadden voor de Eritrese nationaliteit, alsook mensen die na de Eritrese onafhankelijkheid naar Eritrea waren gekomen, bijvoorbeeld om er te werken, onder meer in de havens van Assab en Massawa.

In maart 1999 werd een begin gemaakt met de registratie van Ethiopiërs in Eritrea, in het kader van de algemene registratie van vreemdelingen in dit land.
De registratie gold dus niet alleen voor Ethiopiërs maar ook voor andere vreemdelingen, veelal werknemers afkomstig uit Sudan en Jemen. Doel was om het onderscheid tussen legaal en niet legaal verblijvende vreemdelingen te kunnen maken. Vanaf dat jaar dienden Ethiopiërs dus een verblijfsvergunning te hebben. Normaal gesproken is de geldigheidsduur van deze vergunning (de zgn. yellow card, zie ook 4.2) een jaar. Voor verlenging van de duur van de vergunning dient men een brief van de Zoba waar men woonachtig is te overleggen, alsmede een verklaring van de werkgever en een identiteitsbewijs en/of paspoort.

In reactie op het Ethiopische offensief van mei 2000 (zie 2.2) werden enkele duizenden Ethiopische burgers vastgezet in nieuw opgezette interneringskampen.

Dit betrof personen die niet zouden beschikken over een geldige verblijfsvergunning, alsook personen die werden beschuldigd van een 'veiligheidsdelict'. Niet bekend is hoe dit laatste werd gedefinieerd. Daarnaast werden Ethiopiërs geïnterneerd 'voor hun eigen bescherming', in het licht van agressie van Eritrese burgers. Inmiddels zijn, sinds juni 2001 de laatste geïnterneerden vrijgelaten. Verreweg de meeste van hen zijn teruggegaan naar Ethiopië; een 50-tal gaf er de voorkeur aan om te blijven, hetgeen hen is toegestaan. ICRC verleent nog immer bijstand aan vrijwillig vertrekkende Ethiopiërs, naar schatting zo'n 200-400 mensen per maand. De Ethiopische autoriteiten blijven bereid de teruggekeerde landgenoten te accepteren.

Wel worden er naar schatting nog 375 Ethiopische krijgsgevangenen vastgehouden. De overheid heeft zich in het vredesakkoord gecommitteerd aan hun spoedige vrijlating. Zij worden bezocht en geregistreerd door het Rode Kruis. Hun omstandigheden zijn relatief goed te noemen.

Vast staat dat het Ethiopiërs, die na (langdurig) verblijf in Eritrea in Nederland asiel hebben aangevraagd, vrijstaat om terug te keren naar Ethiopië. Het gaat hier om mensen wier (Ethiopische) nationaliteit niet betwist wordt.

Een aantal verworvenheden die mede het gevolg zijn van de rol van vrouwen in de onafhankelijkheidsstrijd is vervolgens opgenomen in de Eritrese wetgeving. Zo is 30% van de parlementszetels gereserveerd voor vrouwen, terwijl zowel mannen als vrouwen mogen meedingen naar de resterende zetels. Vrouwen zijn juridisch handelingsbekwaam en ook anderszins formeel gelijkgesteld aan mannen. Er zijn in de huidige regering drie vrouwelijke ministers.

De wet schept weliswaar het kader voor gelijkheid van man en vrouw, maar de uitvoering van de wet is verre van volledig. Hierbij spelen traditionele, patriarchale normen en waarden een hardnekkige rol. In de praktijk bekleedt de vrouw veelal nog een ondergeschikte positie. De man blijft bevoordeeld waar het gaat om onderwijs, werk en inkomen, met name op het platteland.

Naar schatting 95% van alle vrouwen ondergaat, hetzij als baby, hetzij later in hun jeugd, enigerlei vorm van vrouwenbesnijdenis (female genital mutilation, ofwel FGM). FGM komt overal in het land en vrijwel in alle gemeenschappen voor. Deze praktijk vindt het sterkst plaats in de provincies Southern Red Sea, Northern Red Sea en Anseba. Grosso modo kan worden gesteld dat moslims doorgaans de meer ingrijpende vormen van FGM (in de WHO-classificatie: types III en IV) praktiseren, terwijl christenen kiezen voor de minder ingrijpende vormen. Maatschappelijke druk om FGM toe te passen, is groot.

Die druk wordt dikwijls gepersonifieerd in de grootmoeder van het kind. In hoeverre ouders hun dochter aan deze druk kunnen onttrekken, hangt af van factoren als opleidingsniveau en de mate van blootstelling aan de Westerse cultuur. FGM is niet wettelijk verboden. Wel voert de overheid een beleid om deze praktijk te ontmoedigen, bijvoorbeeld door steun aan voorlichtingsactiviteiten.

Traditioneel maken minderjarigen in Eritrea deel uit van het uitgebreide familienetwerk, dat de functie heeft van een sociaal vangnet. Het gewoonterecht omtrent minder- en meerderjarigheid verschilt per regio en per etnische groep.
Zo wordt in één bepaalde traditie een jongen 'meerderjarig' als de gemeenschap hem als voldoende volwassen beschouwt, hetgeen tussen de 13 en 20 jaar kan zijn. De rituelen die ermee gepaard gaan, kunnen 40 dagen duren. Daarna wordt de jongen als meerderjarig beschouwd en kan hij ook als zodanig participeren in de gemeenschap.

Hoewel officieel het burgerlijk recht geldt, prevaleert het gewoonterecht, vooral in veel landelijke gebieden. Onder het Eritrese burgerlijk recht (de Transitional Civil Code) is 18 jaar de meerderjarigheidsleeftijd. Ook kan de meerderjarigheid worden bereikt door huwelijk. Officieel mogen minderjarigen in het huwelijk treden, mits het een vrijwillige overeenkomst is en de voogd toestemming heeft gegeven. In de praktijk komt het voor dat meisjes worden uitgehuwelijkt in de leeftijd tussen de 13 en 15 jaar. In bepaalde etnische groepen, zoals de Nara, is trouwen daarentegen pas toegestaan als de vrouw 18 en de man 20 jaar oud is.

Wat betreft arbeid in loondienst stelt de Eritrese wetgeving dat kinderen onder de 14 jaar niet mogen werken, terwijl in de leeftijd van 14-18 jaar bepaalde beperkingen gelden. In die leeftijd hebben kinderen het recht een inkomen te ontvangen. In de praktijk komt kinderarbeid op aanzienlijke schaal voor.

Periodes van ontbering, zoals de lange bevrijdingsoorlog van Eritrea, droogte en laatstelijk de oorlog met Ethiopië hebben de traditionele familiestructuur onder druk gezet. Het grote aantal wezen is een van de belangrijkste sociale problemen. Een onderzoek uit 1999 wees uit dat er circa 51.000 wezen zijn, die dringend hulp nodig hebben. Het aantal wezen als gevolg van de oorlog met Ethiopië, boven op het eerder genoemde aantal, wordt geschat op 30.000. In samenwerking met UNICEF, de Wereldbank en de Italiaanse regering heeft de Eritrese overheid een infrastructuur opgezet om (oorlogs)wezen op te vangen.

In eerste instantie wordt getracht betrokkene te herenigen met meer of minder directe familie. Deze familie wordt door de lokale kantoren van het Ministerie van Arbeid en Welzijn getraceerd. Indien het kind bij familie geplaatst wordt, krijgt de ontvangende gemeenschap economische steun. Sinds 1994 zijn op deze wijze bijna 14.000 wezen ondersteund. In de huidige, tweede fase van dit project worden nog eens 8.000 wezen en 3.600 arme families geassisteerd. Belangrijke doelgroepen zijn Aidswezen, onbegeleide en ontheemde wezen. Bij selectie van de doelgroep wordt voorrang gegeven aan die kinderen die beide ouders hebben verloren en anderszins kwetsbare groepen (bijv. kinderen met handicaps).

Indien hereniging met familie niet mogelijk blijkt, kunnen de kinderen worden geplaatst in groepstehuizen. Dit zijn huizen waar een groep van circa 12 kinderen in de leeftijd van 6 tot 15 jaar door twee volwassenen ('huismoeders') wordt opgevoed. Deze tehuizen ressorteren onder de regionale of sub-regionale kantoren van het ministerie van Arbeid en Welzijn. In een evaluatie uit 1998 werd vastgesteld dat deze tehuizen goed functioneren en de omstandigheden niet onder doen voor die van niet-weeskinderen in Eritrea. UNICEF is van oordeel dat ze een adequate oplossing vormen voor de bescherming van kwetsbare kinderen.
De capaciteit is in kwantitatief opzicht nog ontoereikend, reden waarom er gewerkt wordt aan uitbreiding van het aantal groepstehuizen.

Een derde mogelijkheid van opvang van wezen is plaatsing bij pleeg- of adoptie-ouders. Dit is niet erg gebruikelijk in Eritrea. Tot slot is er nog de mogelijkheid van institutionele opvang. Dergelijke opvang (in de vorm van weeshuizen) bestaat doch is qua capaciteit beperkt. Er zijn thans elf weeshuizen in Eritrea, waarvan een door de overheid en de overige door non-gouvernementele organisaties (kerken) worden gerund. Het overheidsbeleid is gericht op hereniging met familie, alleen al vanwege het relatieve kostenvoordeel .

Bovenbeschreven infrastructuur heeft met name betrekking op wezen in Eritrea zelf. De Eritrean Relief and Refugees Commission (ERREC), verantwooordelijk voor hulp aan ontheemden en terugkerende vluchtelingen, heeft zich ook bezig gehouden met de onbegeleide kinderen onder de uit Ethiopië gedeporteerde expellees, naar schatting zo'n 450 gevallen. Deze werden na een eerste opvang door ERREC onder de hoede gebracht van het ministerie van Arbeid en Welzijn. Naar verluidt zijn deze kinderen vervolgens ondergebracht bij families. Men heeft (nog) geen ervaring opgedaan met terugkerende minderjarige asielzoekers.

Ten tijde van de oorlog met Ethiopië zouden er minderjarigen in het leger zijn ingezet, met name in die (incidentele) gevallen waarin betrokkene ten onrechte als meerderjarig geregistreerd stond. Wat daar ook van zij, na het einde van de oorlog is hiervan geen sprake meer geweest.

Er zijn negen etnische of taalgroepen in het land. Dit zijn de Tigrinya-sprekenden (vooral christenen) en de aanverwante Tigre-sprekenden (vooral moslims).
Verder de Kunama, de Baira (of Nara), de Beja, de Bilen, de Saho, de Afar (of Danakil), die elk hun eigen taal spreken, alsmede de Rashayda, Arabisch sprekende islamitische nomaden. De verstandhouding tussen de bevolkingsgroepen is goed. Ten aanzien van de Kunama zijn wel berichten gemeld die duiden op een kwetsbare positie. Zij zouden verdacht worden van collaboratie met Ethiopische troepen tijdens de tijdelijke bezetting van hun woongebied (mei/juni 2000). Ethiopië zou de Kunama gebruiken om mijnen te leggen en gewapende overvallen te plegen. Veel van de mannen van deze gemeenschappen zouden over de grens gevlucht zijn terwijl hun gezinnen achterbleven. Ook is melding gemaakt van maatschappelijke discriminatie van met name de Kunama, die als anders dan de rest gezien worden . Zij worden langzaam gemarginaliseerd, ook door landclaims van uit Sudan teruggekeerde vluchtelingen.

Eritrea kent een dienstplicht (National Service) voor mannen en vrouwen vanaf
18 jaar, die normaal gesproken (in vredestijd) bestaat uit een half jaar militaire training en een jaar dienst in het leger dan wel in de burgermaatschappij
(met name voor diegenen met bepaalde kennis en vaardigheden, zoals universiteitsstudenten). Er bestaat geen mogelijkheid voor alternatieve dienstplichtvervulling bij gewetensbezwaren. Sinds de mobilisatie in 1998 zijn mannen en vrouwen tussen 18 en 40 jaar in actieve dienst ingezet, terwijl 40- tot 50-jarigen voor andere diensten dan gevechtshandelingen zijn ingezet.
Naar schatting zijn tijdens de oorlog 300.000 mensen gemobiliseerd en aan het front gestationeerd geweest. De mobilisatie-oproep kwam via de media of in een persoonlijk bericht. Dat men hieraan gevolg moest geven, mag bekend worden verondersteld. Er wordt ook thans nog regelmatig gecontroleerd of men aan zijn dienstverplichtingen heeft voldaan, onder meer door controles op straat.

Volgens de relevante wet- en regelgeving, de National Service Proclamation 82/1995 en de Eritrean Transitional Penal Code kan dienstweigering tijdens mobilisatie, ook als dit geschiedt op religieuze of principiële gronden, worden gestraft met maximaal tien jaar gevangenisstraf. De maximale straf op desertie tijdens mobilisatie is levenslange gevangenisstraf of, in het uiterste geval, de doodstraf. In vredestijd staat op dienstweigering een strafbedreiging van zes maanden tot vijf jaar (de hoogste strafmaat kan worden opgelegd indien men willens en wetens het land verlaat om de dienstplicht te ontduiken). De maximale straf op desertie in vredestijd is eveneens vijf jaar, aldus het strafrecht .

Er zijn dezerzijds geen vonnissen bekend die betrekking hebben op dienstweigeraars of deserteurs. Bovengenoemde strafmaten en de vraag of de bestraffing in oorlogs- dan wel vredestijd van toepassing is, lijken vooral van theoretisch belang. In de praktijk worden dienstweigeraars en deserteurs niet berecht, ook niet door de militaire rechtbank. In plaats daarvan worden zij zonder proces bestraft, in het geval van deserteurs door hun superieuren. Hierbij moet worden gedacht aan gedwongen tewerkstelling (in mijnen, bij wegenbouw), in tijd variërend van zes maanden tot een jaar, totdat er weer een basistraining van een nieuwe lichting begint en ze daarheen worden gestuurd, gevolgd door actieve dienst. De basistraining wordt hoofdzakelijk gegeven in het militaire kamp Sawa, bij de plaats Barentu in zuidwestelijk Eritrea.

In de zomer van 2001 werd bekend dat studenten die weigerden deel te nemen aan een (verplicht doch wel betaald) arbeidsprogramma (los van de National Service) werden vastgezet in een kamp (Wia) en aldaar tewerk gesteld. Twee personen zouden als gevolg van de daar heersende hitte zijn overleden. Na drie maanden waren alle studenten weer vrijgelaten (zie ook 2.2).

Ook zijn er berichten dat ten tijde van het hoogtepunt van de oorlog met Ethiopië, in mei/juni 2000, deserteurs die op heterdaad betrapt waren, zouden zijn geëxecuteerd. Aantallen deserteurs zijn/worden niet openbaar gemaakt.
De demobilisatie is nog niet formeel en substantieel van start gegaan. De reïntegratie van de voormalige militairen in de burgermaatschappij zal worden bevorderd in samenwerking met de Wereldbank en financieel ondersteund door onder andere Nederland. Dit is evenwel nog niet geëffectueerd.

3.5 Samenvatting

---
De mensenrechtensituatie in Eritrea is in de verslagperiode niet verbeterd. De Grondwet die in 1997 werd aangenomen, is nog immer niet van kracht. De zgn. Special Courts functioneren nog steeds, zonder dat internationaal erkende waarborgen worden toegepast. De wet die het bestaan van andere politieke partijen dan de regeringspartij moet regelen, is nog niet aangenomen.

Met name vanaf september 2001 heeft zich een aantal verslechteringen voorgedaan (arrestatie van vooraanstaande dissidenten, verbod van de onafhankelijke pers). Of deze ontwikkelingen van structurele aard zijn, valt niet te voorspellen. Categorieën die vanuit mensenrechtenoptiek meer dan anderen het risico lopen op negatieve bejegening zijn (vooraanstaande) critici van de regering, inclusief onafhankelijke journalisten, Jehovah's Getuigen, dienstweigeraars en deserteurs.


4 Migratie

---

4.1 Inleiding

---
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de situatie van ontheemden en vluchtelingen. Achtereenvolgens komen de feitelijke vestigingsgebieden van ontheemden en gedeporteerde Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst, het toelatings- en terugkeerbeleid ten aanzien van Eritrese asielzoekers van een aantal andere Europese landen (voorzover specifiek aanwezig), en tot slot de activiteiten van de internationale organisaties in Eritrea, waaronder die van de UNHCR, aan de orde.

4.2 Feitelijke vestigingsgebieden

---
Als gevolg van de oorlog met Ethiopië zijn honderdduizenden mensen op drift geraakt, met name in en rond het grensgebied. Als gevolg van de gevechten van mei/ juni 2000 zijn naar schatting 1,1 miljoen mensen van huis en haard verdreven, waarvan circa een miljoen in het binnenland en de overigen in Sudan een veilig heenkomen hebben gezocht. Een groot aantal van hen keerde vrij snel na het staakt-het-vuren van juni 2000 terug. Dit is van belang voor het gehele land omdat veel van de ontheemden afkomstig zijn uit de provincies Gashbarka en Debub, die als de 'graanschuur' van Eritrea beschouwd worden. In november 2001 werd het aantal resterende binnenlands ontheemden geschat op circa 55.000, waarvan ruim 44.000 nog in kampen in genoemde provincies verblijven.
De gouvernementele Eritrean Relief and Refugee Commission (ERREC) draagt zorg voor de opvang en reïntegratie van binnenlands ontheemden en, in samenwerking met UNHCR, van de uit Sudan teruggekeerde vluchtelingen (zie 4.4).

Daarnaast heeft Eritrea te kampen gekregen met de naar schatting 70.000 uit Ethiopië gedeporteerde Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst . Volgens Ethiopië hebben deze mensen hun aanspraak op de Ethiopische nationaliteit verloren, door hun deelname aan het referendum over de Eritrese onafhankelijkheid in 1993 (zie verder de ambtsberichten over Ethiopië
d.d. 13 januari 1999 en 1 augustus 2000). Er is thans (nog) geen uitzicht op mogelijke terugkeer naar Ethiopië.

Deze mensen ontvingen bij aankomst in Eritrea een geldbedrag van de ERREC en werden geplaatst bij hetzij vrienden of familie, hetzij in kampen voor ontheemden. De ERREC beschikt over een gedetailleerde database van uit Ethiopië gedeporteerde Eritreërs.

De gedeporteerden uit Ethiopië, of 'expellees', zoals ze in Eritrea genoemd worden, kunnen worden onderscheiden in 'rural' en 'urban' expellees. De eerste categorie, circa 30.000 in aantal, zijn voor het merendeel voormalige bewoners van de Ethiopische regio Tigray. Een deel van hen (circa 13.000) wordt opgevangen in kampen op het platteland van Eritrea. De Eritrese autoriteiten hebben nog geen permanente oplossing geïmplementeerd, omdat zij er niet geheel zeker van zijn dat de oorlog niet hervat zal worden. De expellees zijn weliswaar vrij om het kamp te verlaten (veel mannen doen dit ook teneinde als dagloner wat geld te verdienen), maar de facto zijn deze mensen afhankelijk van de hulpverlening. De tweede categorie, circa 43.000 urban expellees, zijn de relatief meer welgestelde Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst. Zij verblijven in de steden en kunnen over het algemeen in hun eigen levensonderhoud voorzien. Contact met achtergebleven familieleden in Ethiopië is echter zeer moeilijk .

Alle expellees ontvingen bij aankomst een tijdelijke verblijfsvergunning. Het gaat hier om een door de ERREC afgegeven Identification Card for Eritreans Expelled from Ethiopia, die formeel zes maanden geldig is. Vervolgens beoordeelden de immigratie-autoriteiten in elk individueel geval hoe het verblijf verder geregeld moest worden. De overgrote meerderheid (95%) wordt beschouwd als Eritreër, en is dan ook in het bezit gesteld van een Eritrees identiteitsbewijs. In die gevallen waarin men de Eritrese nationaliteit niet met documenten kan aantonen, wordt ook genoegen genomen met de verklaringen van (drie) getuigen.

In die gevallen waarin de Eritrese nationaliteit niet kon worden aangetoond, zijn de expellees door de immigratie-autoriteiten in het bezit gesteld van een yellow card, een verblijfsvergunning voor buitenlanders (zie ook 3.4.1). Zij ondervinden hinder en discriminatie op het vlak van werk en sociale voorzieningen. De druk van de overheid op deze mensen om het land te verlaten is sterk verminderd.

Een Ethiopiër van Eritrese afkomst in een derde land is evenzeer welkom in Eritrea als de direct uit Ethiopië afkomstige expellees, mits hij de Eritrese nationaliteit kan aantonen. Indien hij dat niet kan aantonen, zal hij vanuit dat derde land een verblijfsvergunning als vreemdeling in Eritrea moeten aanvragen.
De Eritrese ambassades in derde landen kunnen zonodig behulpzaam zijn bij het verzamelen van bewijs van de Eritrese nationaliteit.

De Eritrese nationaliteitswetgeving is uitgewerkt in de Eritrean Nationality Proclamation No.21/1992. Hierin wordt onder meer beschreven wie er recht heeft op de Eritrese nationaliteit. Van rechtswege verkrijgt men het staatsburgerschap indien één of beide ouders de Eritrese nationaliteit hebben. Voorts kan de nationaliteit worden verkregen indien men vanaf 1933 in Eritrea woonachtig is geweest, dan wel indien men vanaf 1971 meer dan 20 jaar onafgebroken in Eritrea heeft gewoond. Bewijs hiervan kan geleverd worden door middel van een geboorte-akte of, bij het ontbreken daarvan, getuigen en/of andere ondersteunende documenten. De indruk bestaat dat er een zekere discretionaire vrijheid bestaat en dat derhalve voorzichtigheid geboden is bij het interpreteren van deze regelgeving. Bewijs van Eritrees staatsburgerschap is (onder meer) een Certificate of Nationality, dat op verzoek kan worden afgegeven door het ministerie van Binnenlandse Zaken. Anders dan de Ethiopische wetgeving, staat de Eritrese wet het hebben van dubbele nationaliteit wel toe.

Voor de goede orde kan nog worden opgemerkt dat men zich in Eritrea niet kan onttrekken aan eventuele vervolging van de zijde van de overheid door zich elders in het land te vestigen. Indien de gestelde vervolging uitgaat van medeburgers is dat in principe wel mogelijk.

4.3 Beleid andere landen

---
Geen van de ons omringende landen sluit gedwongen terugkeer van afgewezen Eritrese asielzoekers uit in verband met de algemene situatie in Eritrea. In de praktijk echter is het aantal terugkeerders laag. Hieronder volgt een overzicht van instroom, beleid (voorzover specifiek voorhanden) en terugkeer ten aanzien van Eritrese asielzoekers in een aantal van deze landen, gedurende de periode

1 juni 2000 tot 1 juni 2001 (tenzij anders vermeld).

Volgens de Belgische autoriteiten werden in de periode januari t/m juli 2001 acht asielaanvragen door Eritreërs ingediend. Volgens de Belgische autoriteiten is het aantal Eritrese asielzoekers in België zodanig klein dat men geen bijzonder beleid voert. Men baseert beslissingen in individuele zaken voornamelijk op informatie van het US State Department. Om technische redenen (geen reisdocumenten) werden geen Eritrese asielzoekers uitgezet.

Denemarken onderscheidt een categorie asielzoekers die in aanmerking komt voor een de facto vluchtelingenstatus, namelijk deserteurs. Er zijn in 2001 verder geen Eritreërs naar hun land van herkomst uitgezet.

In Duitsland werd in de periode januari t/m augustus 2001 op 175 Eritrese asielaanvragen beslist. Hiervan ontvingen er tien de grondwettelijke vluchtelingenstatus; vijf kwamen in aanmerking voor de zogenaamde Abschiebeschutz; ten aanzien van 12 Eritreërs werd vastgesteld dat zij om redenen van humanitaire aard niet mogen worden uitgezet; van 132 Eritrëers werd de asielaanvraag afgewezen; de overige aanvragen zijn procedureel afgehandeld (bijvoorbeeld vanwege intrekking van de aanvraag). In dezelfde periode zijn vier Eritrëers daadwerkelijk verwijderd, niet bekend is waarheen.

Volgens Italië was het aantal Eritrese asielzoekers minimaal en zijn er ook geen onderdanen van dat land verwijderd. Daar lagen voornamelijk technische redenen aan ten grondslag.

In het Verenigd Koninkrijk wordt geen bijzondere categorie Eritrese asielzoekers onderscheiden. Deze periode zijn zes Eritreërs uitgezet, niet bekend is waarheen.

In de onderhavige periode werd volgens de Zwitserse autoriteiten geen enkele Eritreër verwijderd naar het land van herkomst. Er werd geen onderscheid naar categorieën gemaakt.

In Zweden wordt het grootste deel van de aanvragen van Eritreërs afgewezen en vinden verwijderingen om technische redenen niet of nauwelijks plaats. Na vier jaar niet-uitzetting kan alsnog een verblijfsvergunning worden gegeven.

4.4 Activiteiten van internationale organisaties

---
De meeste (zoniet alle) VN-organisaties zijn vertegenwoordigd en operationeel in Eritrea. Hetzelfde geldt voor INGO's als het Internationale Rode Kruis.
Artsen zonder Grenzen vertrok in het najaar van 2001, omdat er niet langer een noodsituatie heerst. De VN heeft in samenwerking met de Eritrese overheid een belangrijke rol gespeeld in de verbetering van de humanitaire situatie die de vorige jaren als gevolg van oorlog en droogte was ontstaan.

UNHCR in Eritrea houdt zich onder meer bezig met de repatriëring van de in Sudan verblijvende vluchtelingen. In april 2000 sloten de regeringen van Sudan en Eritrea en UNHCR een tripartiete overeenkomst, die het juridisch kader vormt van het programma voor terugkeer naar en reïntegratie in Eritrea. Dit programma zou aanvankelijk dat jaar nog van start gaan. Door de opleving van de oorlog met Ethiopië in mei 2000 kwam echter, zoals reeds gesteld, een nieuwe stroom vluchtelingen van Eritrea naar Sudan op gang. De UNHCR heeft om deze reden het repatriëringsprogramma tijdelijk moeten opschorten. Na het staakt-het-vuren van juni 2000 keerden een aantal van de 'nieuwe' vluchtelingen echter alweer naar Eritrea terug. Op verzoek van de Eritrese regering faciliteert UNHCR de terugkeer van vluchtelingen naar hun plaats van herkomst in het westen van Eritrea.

Na een tijdelijke opschorting in juli 2001 vanwege het regenseizoen hervatte UNHCR dit programma in oktober 2001. Sinds het begin van de operatie heeft UNHCR 24.500 vluchtelingen helpen terugkeren, zowel 'oude' vluchtelingen van de burgeroorlog van de jaren '70 en '80) als 'nieuwe' vluchtelingen van de oorlog met Ethiopië (stand van zaken november 2001). Er zijn UNHCR geen gevallen bekend waarin teruggekeerde vluchtelingen vanwege hun vlucht problemen van de zijde van de autoriteiten ondervonden. Het gaat hier om mensen die groepsgewijs en vooral vanwege de oorlog gevlucht waren.

Voor wat Ethiopiërs van Eritrese afkomst betreft, heeft UNHCR laten weten dat eerdere beleidsdocumenten (van juni respectievelijk oktober 2000, zie bijlage I) over dit onderwerp geactualiseerd dienen te worden. Hangende deze actualisering stelt UNHCR dat er tot op heden geen gedocumenteerde gevallen zijn van staatloze expellees (uit Ethiopië gedeporteerde Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst, zie 3.4.1). Wel is UNHCR van mening dat de houders van een Eritrese yellow card (diegenen die niet konden aantonen Eritreër te zijn) problemen ondervinden in Eritrea, zoals willekeurige detentie, hinder en het niet kunnen vinden van werk. Willekeurige detentie kan overigens door andere bronnen niet bevestigd worden.

4.5 Samenvatting

---
Van belang in de verslagperiode op het gebied van migratie was met name de terugkeer van het overgrote deel van de binnenlands ontheemden naar hun regio van herkomst. De uit Ethiopië gedeporteerde Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst verblijven nog immer in Eritrea. Het overgrote deel van hen is 'erkend' als Eritreër c.q. houder van de Eritrese nationaliteit. Zij die niet konden bewijzen Eritreër te zijn, wordt verblijf toegestaan als vreemdeling (c.q. Ethiopiër).
UNHCR beschouwt die categorie als kwetsbaar. De repatriëring van Eritrese vluchtelingen uit Sudan, onder auspiciën van UNHCR, is in volle gang. Repatriëring van afgewezen, uitgeprocedeerde Eritrese asielzoekers in Europese landen stuit niet zozeer op beleidsmatige, als wel op praktische obstakels.


5 Samenvatting

---

Van belang in de verslagperiode is allereerst dat de oorlog met Ethiopië formeel en feitelijk is beëindigd. De staakt-het-vuren overeenkomst van juni 2000 werd in december 2000 gevolgd door een definitief vredesakkoord. Sindsdien is de VN-vredesmacht UNMEE gestationeerd in een bufferzone tussen beide landen, de Temporary Security Zone. Hoewel er nog een aantal onopgeloste kwesties is, waaronder de exacte demarcatie van de grens, is de veiligheidssituatie thans goed en zijn er geen aanwijzingen die duiden op mogelijke hervatting van de gewapende strijd. De humanitaire situatie blijft zorgelijk, maar is aanzienlijk verbeterd. Het overgrote deel van de binnenlands ontheemden is weer teruggekeerd naar hun regio van herkomst.

In de nasleep van de oorlog is de politieke macht van de regeringspartij, de People's Front for Democracy and Justice (PFDJ), voor het eerst serieus ter discussie gesteld. De reactie van de regering was in eerste instantie afwerend en in een latere fase openlijk repressief. Elf prominente dissidenten werden gearresteerd en de onafhankelijke bladen werd de mond gesnoerd. Hoewel de aard van deze repressie ernstig is, blijft de omvang (c.q. het aantal mensen dat er slachtoffer van wordt) evenwel relatief gering. De grondwet, die in 1997 werd aangenomen, is nog immer niet van kracht. De voor december 2001 geplande verkiezingen (de eerste sinds het referendum in 1993) zijn voor onbepaalde duur uitgesteld.
De kieswet en de wet die de vorming van partijen regelt, zijn nog niet door het parlement goedgekeurd. De positie van de zittende president lijkt niet in gevaar.

In de huidige omstandigheden kunnen vanuit mensenrechtenoptiek enkele categorieën kwetsbaar genoemd worden, in de eerste plaats vooraanstaande politieke tegenstanders en vertegenwoordigers van de vrije media, die zich publiekelijk tegen de regering uitspreken. Gezien de kleine omvang van het land, zullen deze in de regel bekend zijn. Daarnaast lopen Jehovah's Getuigen nog altijd meer dan anderen het risico op negatieve bejegening. Dienstweigeraars en deserteurs lopen in de praktijk het risico op willekeurige bestraffing, waarbij gedacht moet worden aan zes tot twaalf maanden gedwongen tewerkstelling, alvorens alsnog/ opnieuw in het leger te worden ingelijfd.

Ten aanzien van de Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst, die door Ethiopië zijn gedeporteerd naar Eritrea, is van belang dat verreweg de meesten van hen door de Eritrese autoriteiten als Eritreër zijn/ worden aangemerkt. Alleen een klein aantal, dat niet heeft kunnen bewijzen Eritreër te zijn, wordt als buitenlander (Ethiopiër) beschouwd en verblijft als zodanig met een verblijfsvergunning in Eritrea. Zij die vanuit een derde land naar Eritrea willen reizen, zullen er niet zonder meer worden toegelaten als hun Eritrese nationaliteit niet vaststaat.

Voor wat betreft Ethiopiërs die voor of tijdens het conflict met Ethiopië al in Eritrea verbleven, is bovenal van belang dat er geen beletselen zijn voor terugkeer naar Ethiopië. Een klein aantal van hen dat er de voorkeur aan gaf te blijven, is dit ook toegestaan. De laatste geïnterneerde Ethiopische burgers zijn in juni 2001 vrijgelaten.

De opvang van alleenstaande minderjarigen is in Eritrea relatief goed geregeld, hiertoe genoodzaakt door het bestaan van zeker enkele tienduizenden kinderen die één of beide ouders hebben verloren in hetzij de onafhankelijkheidsoorlog, hetzij de oorlog met Ethiopië. In samenwerking met internationale organisaties als UNICEF en de Wereldbank is een infrastructuur opgezet voor hereniging van wezen met meer of minder directe familie dan wel plaatsing in alternatieve opvang (groepstehuizen) en in laatste instantie weeshuizen.

UNHCR is volop bezig met repatriëring van de Eritrese vluchtelingen uit Sudan, hetgeen in november 2001 had geleid tot de terugkeer van 24.500 vluchtelingen. De ons omringende landen zien geen beleidsmatige bezwaren tegen terugkeer naar Eritrea. Gedwongen uitzetting vanuit deze landen stuit wel dikwijls op praktische problemen.

Amnesty International: Ethiopia and Eritrea: Human rights issues in a year of armed conflict, 21 mei 1999

Idem: Cease-fire and human rights, Public Statement, 7 juli 2000

Idem (afd. Nederland): Brief aan Staatssecretaris Cohen van Justitie d.d. 3.11.1999

Economist Intelligence Unit: Country Report Eritrea; 2000/2001

ICRC News (www.icrc.org)

Ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie: Brieven aan de Voorzitter van de Tweede Kamer inzake UNMEE/ Stand van Zaken, d.d. 10 mei en 6 juni 2001

Regional Surveys of the World: Africa South of the Sahara; Eritrea (Europa Publications)

UNHCR: UNHCR's Position on the treatment of rejected Ethiopian asylum seekers and those whose Ethiopian nationality is disputed, juni 2000

Idem: Information sheet Ethiopia/Eritrea, Synthesis of Nationality Conflict Issues, 6 October 2000

Idem: Country Profile - Eritrea (www.unhcr.ch)

US Department of State: 2000 Human Rights Country Practices Report - Eritrea,

februari 2001

Idem: Consular Information Sheet, 9 februari 2001

Idem: Annual Report on International Religious Freedom for 2001: Eritrea, oktober 2001

UNICEF: Situation Analysis of Children, Asmara, november 2000

UN Security Council: Ethiopia and Eritrea; Report of the Secretary General, 9 augustus 2000 (S/2000/785), 18 september 2000 (S/2000/879), 19 juni 2001 (S/2001/608), en 5 september 2001 (S/2001/843)

Verschillende nieuwsberichten (IRIN, Reuters, BBC, e.a.)

I.c: Bericht über die asyl- und abschiebungsrelevante Lage in Eritrea, Auswärtiges Amt, 14.10. 2001

Grotendeels ontleend aan CIA, World Factbook, 2000

Grotendeels ontleend aan Regional Surveys of the World: Africa south of the Sahara 1999; Eritrea

In de loop van 1999 omgedoopt in Islamic Salvation Movement (Islamitische Reddingsbeweging)

UNSC: Report of the SG on Ethiopia and Eritrea, 5 september 2001

US Department of State: Eritrea-Consular Information Sheet, 9.2.01

UNDP, Human Development Report, juni 2001

EIU, Country Report, juni, september 2001

Officieuze vertaling: "whosoever insults, abuses, defames or slanders the Government", Press Proclamation, geciteerd in US Department of State: Country Report on Human Rights Practices, febr. 2001, p. 8

US Department of State: 2001 Annual Report on Religious Freedom; Eritrea, oktober 2001, p. 3

(onder meer) US Dept of State, Country Report on Human Rights Practices, februari 2001, p. 6

US Department of State: Country Report on Human Rights Practices, p. 3

US Department of State: Country Report on Human Rights Practices, p.
2

Thans geldt nog de Eritrean Transitional Penal Code, grosso modo het Ethiopische wetboek van strafrecht van 1957; een nieuw wetboek is ontworpen maar moet nog aan het Parlement worden aangeboden.

De Eritrese overheid spreekt van wezen indien één of beide ouders is/zijn overleden

US$1.350 per kind in een weeshuis tegen US$305 per kind in het familieherenigingsprogramma, volgens cijfers van het ministerie van Arbeid en Welzijn

US Department of State, febr. 2001, p. 14

Een beschrijving van de relevante artikelen uit de National Service Proclamation 82/1995 en de Eritrean Transitional Penal Code (E.T.P.C is opgenomen als bijlage III.

De UNHCR had in juli 2000, tijdens het hoogtepunt van de oorlog, 92.887 'nieuwe' Eritrese vluchtelingen in Sudan geregistreerd

Deze benaming wordt hier gebruikt omdat deze mensen vlg de Ethiopische autoriteiten hun Ethiopische nationaliteit hebben verloren en hun nationaliteit moeilijk kan worden vastgesteld..

De cijfers in deze alinea zijn afkomstig van ERREC, september 2000. Het aantal uitzettingen van na die datum is laag.

===