Sociaal-Economische Raad
VERSLAG OPENBARE RAADSVERGADERING 21 JUNI 2002
21 juni 2002 -
Vanochtend kwam de Sociaal-Economische Raad in openbare vergadering
bijeen. Er werden twee unanieme adviezen vastgesteld: Innovatie voor
duurzaam voedsel en groen en Het nieuwe leren, Advies over een leven
lang leren in de kenniseconomie.
Voedsel en groen
In het advies Innovatie voor duurzaam voedsel en groen bepleit de raad
meer samenwerking in voedselketens (van boer tot consument). Zo kan
voorkomen worden dat initiatieven van innovatieve boeren ter
verbetering van de voedselkwaliteit, voedselveiligheid en
dierenwelzijn in tussenliggende schakels van de voedselketen worden
afgeremd. Van belang is ook dat de wensen van de consumenten via de
keten bij de boer terechtkomen. Daarnaast moet de landbouw worden
gestimuleerd verder te verbreden naar bijvoorbeeld natuur- en
landschapsbeheer. De waardering daarvoor moet dan wel worden omgezet
in een beloning.
Het advies is voorbereid door een ad hoc-commissie onder
voorzitterschap van SER-voorzitter dr. H.H.F. Wijffels. Het is een
reactie op twee adviesaanvragen: een van minister Brinkhorst van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) over de beleidsbrief
Innovatie: sleutel tot verandering (29 oktober 2001) en een van
staatssecretaris Faber van LNV mede namens de minister van VROM over
het Tweede Structuurschema Groene Ruimte (8 maart 2002).
Namens de werkgevers voerde LTO-Nederland-voorzitter G.J. Doornbos het
woord. Hij vond het een zwak punt dat het ministerie van LNV geen
instrumentarium biedt om innovaties die afzonderlijke bedrijven
overstijgen, - de zogenoemde systeeminnovatie - voldoende te
stimuleren. Samenwerking in de voedselketen moet ertoe leiden dat de
signalen van de consumenten goed worden doorgegeven aan de
voorliggende schakels in de keten.
Doornbos vond verder dat als het gaat om het beheer van de groene
ruimte de boer daarvoor een beloning dient te krijgen. Als deze niet
uit de markt kan worden gehaald, dient de overheid deze vergoeding te
regelen in een gebiedsgerichte aanpak.
Het kroonlid mevrouw prof.dr. J. Cramer schetste drie lijnen waarlangs
de Nederlandse landbouw zich zal gaan ontwikkelen. De extensieve
grondgebonden landbouw zal zich steeds meer gaan toeleggen op
plattelandsdiensten als streekgebonden productie en afzet en
landschapsbeheer. De intensieve niet-grondgebonden landbouw zal in
toenemende mate een high tech-sector worden, precisie-landbouw, met
gesloten agrobusiness-complexen. De derde ontwikkeling is die van de
kennisintensieve dienstverlening in internationale ketens, waarbij
Nederland als een regisseur in de wereld gaat optreden, zoals nu al in
de sierteelt gebeurt. Voor al deze drie ontwikkelingen geldt dat een
actief overheidsbeleid nodig is, een overheid die de inzet van
marktpartijen stimuleert en een perspectief op de lange termijn biedt.
Namens de werknemers sprak CNV-bestuurder R. van Splunder. Hij
beklemtoonde dat ook de arbeidsomstandigheden en de
arbeidsverhoudingen in de landbouw op hoger peil moeten worden
gebracht. In de landbouw is nog altijd de baas de baas en is de knecht
de knecht. Dit klemt te meer omdat het moeilijk is om in deze sector
goed personeel te krijgen en te behouden. Een inhaalslag is nodig - en
dat vormt een uitdaging voor de vakbeweging.
Het nieuwe leren
De SER is van mening dat een leven lang leren een belangrijke bijdrage
levert aan het verhogen van de arbeidsproductiviteit en het vergroten
van de arbeidsdeelname. Door te scholen gaat de kwaliteit van de
beroepsbevolking omhoog, raken kwalificaties niet verouderd en vinden
werkzoekenden een duurzame plek op de arbeidsmarkt. Een open
scholingsmarkt waarin mensen individueel worden gestimuleerd moet met
spoed tot stand worden gebracht. Een krachtige impuls is nodig voor
het verhogen van de scholingsgraad van werkenden en werkzoekenden aan
de onderkant van de arbeidsmarkt.
Dat staat in Het nieuwe leren, Advies over een leven lang leren in de
kenniseconomie. Het is opgesteld door de Commissie
Arbeidsmarktvraagstukken, onder voorzitterschap van prof. dr. J.M.G.
Leune. Het is een reactie op een adviesaanvraag van minister Jorritsma
van Economische Zaken van 7 november 2001.
FNV-bestuurder H. van der Kolk voerde namens de vakcentrales het
woord. Hij brak vooral een lans voor de Persoonlijke
Ontwikkelingsrekening, de POR. Onduidelijk is nog of de overheid dit
fiscaal wil faciliteren. Van der Kolk vond dat de overheid zich
hierbij niet als een kruidenier moet opstellen, want de kenniseconomie
is voor ons land heel belangrijk.
Verder uitte hij zijn zorgen over de twee miljoen mensen zonder
startkwalificatie, waaronder veel leerlingen die het vmbo of het ROC
voortijdig verlaten. Volgens hem dreigt dit zich te ontwikkelen tot
het drama van de kenniseconomie Nederland . Daarom moet de overheid
zijn verantwoordelijkheid nemen en dit tot headline van het
regeerakkoord maken. Zo lang iemand nog niet in het bezit is van een
startkwalificatie, moet hij of zij volgens de SER het recht houden op
door de overheid bekostigd initieel onderwijs.
Het kroonlid drs. J.F. van Duyne onderschreef de zorg van Van der Kolk
over de twee miljoen mensen zonder startkwalifikatie. Ook voor hem
verdient dit probleem topprioriteit . Nederland blijft anders slechts
tot de middenmoot behoren in mondiaal opzicht. Hij pleitte ervoor het
aanzien van het werken in het onderwijs te verbeteren. Iemand moet
hierbij het voortouw nemen, zoals Wijers dat heeft gedaan voor de
topinstituten op onderzoeksgebied. Met dit advies heeft de SER een
goede eerste aanzet gegeven, nu moet het in de praktijk worden
gebracht.
MKB-Nederland-voorzitter J. de Boer stelde dat een leven lang leren op
de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid van elk individu is, al
kan de een dat beter waar maken dan de ander. Mensen zonder
startkwalifikatie hebben het grootste probleem. Verder bepleitte hij
fiscale prikkels: Die helpen wel!
Ook was hij blij dat het SER-advies aan de overheid vraagt om branches
financieel te ondersteunen voor het ter beschikking stellen van
employability-adviseurs die ondernemers kunnen helpen. Tegen Van der
Kolk zei hij het niet verstandig te vinden om één instrument, de POR,
tot waarheid te verheffen. Er zijn meer instrumenten, vond hij, en
bovendien is het afwachten in hoeverre mensen bereid zijn om een
rekening te openen en daar eigen geld op te storten voor scholing.
Namens VNO-NCW sprak B. Wientjes. Hij zag een leven lang leren als onmisbaar aspect voor employability van het individu en voor innovatiekracht en concurrentievermogen van ondernemingen. Hij ging in op de door de SER voorgestelde nieuwe afbakening tussen initieel en post-initieel onderwijs, waarbij de overheid financieel verantwoordelijk is voor het onderwijs tot het moment dat iemand de arbeidsmarkt betreedt. Daarna is men zelf primair verantwoordelijk voor de eigen ontwikkeling. Wientjes benadrukte dat de werkgevers verantwoordelijk blijven om randcondities te scheppen. Hij pleitte verder voor een volledige subsidie door de overheid van de onderwijskosten voor alle mensen zonder startkwalifikatie.