Partij van de Arbeid

charset="iso-8859-1"

Den Haag, 20 juni 2002

Bijdrage van jet bussemaker (pvda) aan het plenair debat over het wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (28 169)

De wet, die we vandaag behandelen, is een eerste stap naar de erkenning van het enorme belang van de gelijke behandeling van gehandicapten en chronisch zieken. Met deze wet, die zich richt op arbeid en beroepsonderwijs, worden de condities vastgelegd voor participatie en zelfstandigheid van gehandicapten en chronisch zieken. Dat uitgangspunt bevalt ons zeer. Niet langer worden gehandicapten beschouwd als zorgvragers, consumenten van voorzieningen en afhankelijken maar als zelfstandige, initiatiefrijke burgers. Het gaat - in de terminologie van sociaal-democraten - om "empowerment".

Bij de behandeling van de Algemene Wet gelijke behandeling (AWGB) in 1993 is gediscussieerd over de vraag of handicap als discriminatiegrond in de wet moest worden opgenomen. De conclusie was toen dat deze discriminatiegrond nog niet voldoende was uitgekristalliseerd. Na onderzoek is in 1998 een proeve van wet uitgewerkt. Ondertussen kwam in 2000 de Europese richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep tot stand. Het is goed dat de Europese richtlijn nu verwerkt wordt in wetgeving. Daarvoor, en voor de gekozen uitgangspunten van zelfstandigheid en participatie, onze waardering.

En dan nu de kritiek.

Uitbreiding van de wet naar andere terreinen

De voorliggende wet behandelt arbeid en beroepsonderwijs. Veel andere terreinen, zoals verkeer, blijven er voorlopig buiten. Dat moet anders.

Ik moest bij de voorbereiding regelmatig denken aan de tijd dat ik in de Verenigde Staten woonde. Veel van wat ik daar heb meegemaakt en heb gezien strekt niet tot voorbeeld, vind ik. Maar de wijze waarop gehandicapten daar zelfstandig door het leven kunnen gaan zou een voorbeeld voor ons moeten zijn. Ik zag een buurtbewoner zonder probleem elke ochtend in dezelfde bus stappen als ik. Dat kan ik me hier eigenlijk niet voorstellen. En ik zag ook dat veel voorzieningen voor iedereen beter werden. Ook ouderen bijvoorbeeld profiteerden van toegankelijke bussen en de veiligheid werd vergroot.

Het is jammer dat we in Nederland nog niet zover zijn. Wetgeving is daarbij niet zaligmakend, maar wel belangrijk. Daarom is de inperking tot arbeid en beroepsonderwijs teleurstellend. In een eerdere versie was ook sprake van sport; dat is geschrapt. Primair en hoger onderwijs vallen er ook niet onder. Daarvoor wordt verwezen naar andere wetsvoorstellen, zoals voor het primair onderwijs over een leerlinggebonden financiering. Nu regelt dat op geen enkele manier het recht op toegankelijkheid, alleen de financiering bij deelname aan speciaal onderwijs (en is bovendien controversieel verklaard door de Eerste Kamer en gaat dus nooit per 1 augustus, zoals bedoeld, in). Ook het argument van de regering om eerst stappen te zetten om integratiemogelijkheden te verbeteren, alvorens deze aan te vullen met gelijke behandelingswetgeving is discutabel. Het kan immers ook andersom werken; een gelijke behandelingsbepaling dwingt tot verbeteren van integratiemogelijkheden. Wat ons betreft, moeten primair en ook hoger onderwijs er dus gewoon onder gaan vallen. Want wat hebben we aan eisen van toegankelijkheid voor het beroepsonderwijs als je niet eerst voorbereidend onderwijs hebt kunnen volgen? Kan de staatssecretaris ingaan op de wijze waarop primair, voortgezet en hoger onderwijs zich aangesproken moeten voelen? Volgens sommigen valt het hoger onderwijs ook onder beroepsonderwijs. Klopt dat? De PvdA vindt dat de wet snel uitgebreid moet worden tot het gehele onderwijsterrein.

Ook andere terreinen zoals vervoer, huisvesting, aanbieden van goederen en diensten (pensioen, hypotheken e.d.) behoren op niet al te lange termijn ook onder de wet te vallen. Welke stappen gaat de regering zetten om dat mogelijk te maken? Hoe gaat men een en ander organiseren en financieren en welk tijdpad hoort daarbij? In de motie-Pastoors werd duidelijk gevraagd om een toelichting en uitwerking van het begrip "aanbouwwet", inclusief tijdspad. Dat is nog steeds onvoldoende uitgewerkt. Zo zijn nog lang niet alle overheidsgebouwen toegankelijk voor gehandicapten. En kan het spoorvervoer volgens de regering pas op z'n vroegst in 2030 aangepast worden In verband met de aanschaf van nieuw materieel. (Maar in een hoorzitting over de Wet voorzieningen gehandicapten liet de NS al weten dat het nieuwe materieel, dat is besteld, niet aan de toegankelijkheidseisen voldoet en minstens tot 2040 bruikbaar is. Dan duurt het dus nog langer). Hoe moeten we in dit verband de inzet van het Kabinet beoordelen dat het busvervoer in 2010 toegankelijk is? We weten nu al dat dat niet gehaald wordt; experimenten lopen niet goed. Hoe haalbaar is die inzet en hoe wordt daar naar toegewerkt? Toegankelijk vervoer is van groot belang. Want wat heb je er aan als je wel mag werken, maar er niet kunt komen? Het Kabinet antwoordt dat men de mogelijkheden zal bezien om tot uitbreiding te komen als duidelijk is wat alle consequenties zijn, en geeft aan dat 'het thans te voorbarig is hier concrete termijnen te noemen'. Maar dat is te gemakkelijk. Wachten tot het echt geregeld is en dan pas in de wet onderbrengen is echt de verkeerde weg. Ook wachten op de evaluatie (vijf jaar) om pas dan over een eventuele uitbreiding te gaan praten duurt ons echt te lang. Bovendien is soms een stok achter de deur nodig om ook op korte termijn al tot verandering te komen. Zie de banken, die zeggen best bereid te zijn maatregelen te treffen om te zorgen dat het betalingsverkeer toegankelijk wordt maar pas als er een wettelijke verplichting is. Ik snap ook dat het allemaal niet vandaag geregeld kan worden. Maar wel op korte termijn. Ik overweeg daarom in tweede termijn een motie in te dienen om een concreet plan te vragen.

Los hiervan zijn naar ons idee heel wel concrete maatregelen te nemen, vaak met weinig financiële consequenties, die tot een enorme verbetering van toegankelijkheid kunnen bijdragen. Je hoeft met andere woorden niet alleen te denken aan grote materiele projecten (nieuwe treinen) maar ook aan gemakkelijker in te voeren stappen om het openbaar vervoer aantrekkelijk te maken, bijvoorbeeld door af te spreken dat de chauffeur elke halt omroept. Dat kan binnen een maand. Of door op elk station een dienstregeling in braille te garanderen. Dat kan binnen een half jaar. Of door een lichtbalk in bus en metro met de volgende halte aan te brengen, zoals in de Verenigde Staten gebruikelijk is. Dat kan binnen één jaar. Of door te garanderen dat op elk station een assistent aanwezig is om de gehandicapte reiziger te ondersteunen. Dat kan binnen twee jaar. Of zorgen dat alle geldautomaten bereikbaar en bruikbaar zijn (binnen vier jaar). De Gehandicaptenraad heeft een interessant overzicht gemaakt van knelpunten waar mensen tegenaan lopen. Hoe bestaat het dat een stemlokaal in Leiden nog dit jaar ontoegankelijk was voor rolstoelen? Hoe kan het dat de nieuwe raadszaal in Emmen niet toegankelijk is voor rolstoelen? Hoe bestaat het dat taxichauffeurs een dubbel tarief rekenen voor rolstoelgebruikers? Hoe bestaat het dat Panorama Mesdag mensen met een handicap in de zomermaanden wegstuurt omdat er pas in de herfst begeleiding beschikbaar is? Is het normaal dat gehandicapten in een nieuwe bioscoop alleen op de voorste rij kunnen zitten?

Kortom, er moeten twee dingen gebeuren:

a. het traject van de aanbouwwetgeving moet voorzien worden van een uitwerking met een tijdspad om onderwijs, vervoer, huisvesting, en diensten toegankelijker te maken voor gehandicapten en chronisch zieken en onder de wet te brengen;

b. vooruitlopend daarop moet concrete knelpunten worden. Ik overweeg daarom in tweede termijn een motie in te dienen om de regering te vragen in overleg met belangenorganisaties een inventarisatie te maken van concrete problemen en op grond daarvan een actieplan te presenteren om genoemde knelpunten op te lossen.

Relatie met andere gelijke behandelingswetgeving

Tegelijk met deze wet wordt een andere wet behandeld, namelijk over leeftijdsdiscriminatie. Daarnaast is er ook een samenhang met de anti-rassendiscriminatierichtlijn en de AWGB. Het gaat hier om een complexe materie ten aanzien van terminologie, materiële werkingssfeer, en systematiek. Te zijner tijd zal de AWGB ook op onderdelen aangepast moeten worden. De vraag is wanneer. Dat moet voor december 2003. Wanneer wordt het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijnen in de AWGB ingediend?

Gekozen is voor een implementatie in twee fasen. De bepalingen uit de richtlijnen, die alleen op dit wetsvoorstel betrekking hebben, zijn direct geïmplementeerd De zogenaamde gemeenschappelijke bepalingen (bijvoorbeeld over intimidatie, bepalingen inzake de definitie van indirect onderscheid) worden later geïmplementeerd. Dat is op zich begrijpelijk, maar daardoor is de uitwerking van intimidatie niet goed uitgewerkt. Juist door opnemen van intimidatie op Europees niveau is een belangrijke stap gezet op Europees niveau die ook ten aanzien van andere discriminatiegronden uitgewerkt moet worden (seksuele intimidatie bijvoorbeeld). Kan de regering aangeven waar bij intimidatie ten aanzien van handicap en chronische ziekte aan gedacht moet worden? Welke stappen worden gezet om het maatschappelijk en juridisch debat op dit terrein te voeren? Verwacht men de Wet gelijke behandeling op termijn in te voegen in de AWGB?

De regering heeft eerder een onderzoek toegezegd naar de mogelijkheden om de non-discriminatiegrond handicap/chronische ziekte en leeftijd integraal op te nemen in de AWGB, welke beperkingen dat met zich meebrengt en welk tijdpad daaraan verbonden is. Wanneer kunnen we dat onderzoek tegemoet zien?

Uitwerking en Implementatie

Artikel 2 zegt: 'Het verbod van onderscheid houdt mede in dat datgene, tot wie dit verbod zich richt, gehouden is naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen'.


- Maar tot wie richt zich het verbod? Met andere woorden, wie is normadressant? Soms is dat duidelijk, maar soms niet. Bijvoorbeeld: als een gebouw (een werkplaats of school) moet worden aangepast en de werkgever het gebouw huurt, wie moet dan worden aangesproken? Volgens de wet de werkgever of het schoolbestuur. Dat mag formeel zo zijn, maar de adressant zal het feit dat hij huurt al snel aanvoeren om aan te geven dat dit 'een onevenredige belasting vormt'. In welke gevallen is dit volgens de regering een terecht argument? In welke gevallen niet? Graag enkele voorbeelden. En hoe gaat men er voor zorgen dat degene tot wie het verzoek zich richt, hier ook serieus op in gaat en het niet al te gemakkelijk terzijde kan leggen?


- Uitzendbureaus vallen ook onder de wet. Maar die kunnen wellicht niet altijd nagaan of gestelde eisen aan de functie objectief te rechtvaardigen zijn. Indien het uitzendbureau te goeder trouw kandidaten selecteert op grond van informatie van de inlener, is het uitzendbureau dan ook schuldig aan verboden onderscheid indien uiteindelijk blijkt dat er geen sprake is van een objectieve rechtvaardiging? Die vraag werpt VNO-NCW terecht op. De werkgevers koppelen daaraan de suggestie de verplichtingen van het uitzendbureau niet verder te laten reiken dan een inlener op de hoogte te stellen van zijn verplichtingen en zelf geen onderscheid te maken, tenzij deze objectief te rechtvaardigen is. Wat denkt de staatssecretaris hiervan? En wat vindt zij van de opmerking van VNO-NCW dat de verplichting doeltreffende aanpassingen aan te brengen naar gelang de behoefte bij de inlener moet liggen? Duidelijkheid is hier van belang zodat naar elkaar verwijzen vermeden wordt, want daarvan is slechts de gehandicapte de dupe. Overigens dient hier gekeken te worden naar andere wetgeving. Mijn idee om een flextoets in te voeren bij sociale wetgeving zou hierbij kunnen helpen.


- En wat is precies een "doeltreffende aanpassing" en een "onevenredige belasting"? De regering wil enerzijds voldoende rechtszekerheid bieden, anderzijds de rechtsontwikkeling niet voor de voeten lopen. Maar gelijke behandelingswetgeving is bij uitstek gediend met duidelijkheid. Het is goed dat enkele voorbeelden worden genoemd, maar die zijn vrij evident. Andere voorbeelden liggen wellicht ingewikkelder. Bijvoorbeeld: is het een onevenredige belasting als bij een bedrijf met 10 werknemers een gehandicaptenlift aangebracht moet worden? En wat als een schoolbestuur aanvoert dat een doeltreffende aanpassing betaald zal moeten worden uit het budget dat anders aan extra leerkrachten besteed zou zijn; is dan sprake van onevenredige belasting? Dat lijkt mij niet. Immers, dan kan altijd een argument gevonden worden want investeringen op het ene termijn gaan altijd ten koste van een ander terrein. De in de memorie van toelichting op p. 29 genoemde criteria (een onevenredige belasting kan bijvoorbeeld zijn "een mogelijke aantasting van het belang van andere deelnemers aan het onderwijs" en "aanwezigheid en beschikbaarheid in de regio van vergelijkbaar onderwijs") lijken ons voorbij te gaan aan het principiële argument van toegankelijkheid. Kan de staatssecretaris dat bevestigen dat dit een te gemakkelijke uitweg vormt om niet over te gaan tot aanpassingen?


- Hoe verhoudt de term "onevenredige belasting" zich tot de omschrijving 'dat een werkgever aanpassingen aanbrengt als dit redelijkerwijs van hem gevraagd kan worden', die we uit het arbeidsrecht kennen? Welke zwaarte hebben beide formuleringen volgens de staatssecretaris? En wat is de verhouding tot termen als "zwaarwegende bedrijfsbelangen", die we kennen uit de Wet aanpassing arbeidsduur? Zijn ze vergelijkbaar in die zin dat de adressant steeds beargumenteerd aan zal moeten geven waarom hij niet kan voldoen aan een verzoek? En wat is de relatie tussen een "onevenredige belasting" en de formulering uit andere arbeidswetten (Arbo-besluit, Wet REA) om te spreken over aanpassing tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verwacht. Zoveel mogelijk eenduidigheid zou hier op z'n plaats zijn.


- Recent onderzoek van de KUN geeft aan dat ten aanzien van de werkplek niet alleen fysieke maar ook organisatorische aanpassingen nodig zijn, zoals bijvoorbeeld aanpassingen van de werktijd of omgaan met arbeidstijden. De regering zegt dit mee te nemen in de voorlichting over het wetsvoorstel. Maar is niet méér nodig, bijvoorbeeld gerichte acties ten aanzien van sociale partners en ten aanzien van bepalingen in cao's? Wat gaat de regering ondernemen?


- Voor beroepsonderwijs is extra geld nodig om aanpassingen te plegen. De regering geeft aan dat in het kader van het regeerakkoord zal worden bezien welke vorm van compensatie van de financiële gevolgen, die voortvloeien uit onderhavig wetsvoorstel, mogelijk is. Is ondertussen meer bekend over die financiële gevolgen? Om welke orde van grootte gaat het? En is bekend welke extra kosten gemoeid zijn met de belasting, die de CGB krijgt?


- En hoe zwaarwegend zijn die kosten eigenlijk voor de vormgeving van het beleid? Natuurlijk helpt recht op vergoeding. Maar het uitgangspunt moet zijn dat we niet meer denken in termen van specifieke vergoedingen voor specifieke groepen, maar in termen van algemene toegankelijkheid. In dit verband is het goed te verwijzen naar de Verenigde Staten, waar ook geen overheidsvergoedingen zijn verbonden aan verbeteren van toegankelijkheid (Disability Act) maar wel eisen van redelijkheid en goede overgangstermijnen.

Het Europees beleid

Gelijke behandeling en bestrijden van discriminatie behoren tot de grondwaarden van Nederland. Niet voor niets stelt Artikel 1 van de Grondwet het principe van gelijke behandeling centraal. In de Kamer is een motie aangenomen om handicap als discriminatiegrond aan Artikel 1 toe te voegen. Bereidt de regering daartoe al een voorstel voor? Wordt leeftijd daarin dan ook opgenomen?

Het belang van Europese gelijke behandelingswetgeving kan niet voldoende benadrukt worden. Het bestrijden van discriminatie en het streven naar gelijke behandeling behoort tot de kernwaarden van Nederland en Europa. Daarom is het van groot belang dat alle landen van de Europese Unie de richtlijnen over bestrijding van discriminatie op grond van ras, handicap en leeftijd en, aansluitend bij bestaande wetgeving met betrekking tot discriminatie op gerond van geslacht, implementeren en uitdragen. Dat geldt ook voor de kandidaat-lidstaten. Wij hopen dat ook de nieuwe regering zich op dit terrein zeer actief zal opstellen. Volgend jaar is het Europees Jaar van Gehandicapten. Dat zou een goede aanleiding zijn te trachten de uitbreiding naar andere terreinen dan arbeid en beroep ook met kracht op Europees niveau onder woorden te brengen.