Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag
Directie Verenigde Naties en Internationale Financiële Instellingen
Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB Den Haag
Datum 19 juni 2002 Behandeld A.H. den Hollander
Kenmerk DVF/FS - 287/2002 Telefoon 070-3485815
Blad /5 Fax 070-3486564
Bijlagen 2 E-Mail anne-den.hollander@minbuza.nl
Betreft Verslag van Prepcom 4 WSSD
Zeer geachte Voorzitter,
Tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie voor
ontwikkelingssamenwerking en milieu d.d. 19 december jl. heb ik toegezegd de
Tweede Kamer t.z.t. te informeren over de Nederlandse inzet voor de komende
VN Wereld Top over Duurzame Ontwikkeling (WSSD, 26 augustus tot en met 4
september). Na overleg met de bij de voorbereiding van deze conferentie
betrokken bewindspersonen is overeengekomen direct na de prepcom van Bali
een verslag aan de Kamer te doen toekomen over de Nederlandse inzet en de
stand van zaken van de voorbereiding in de diverse fora. Bijgevoegd treft u
naast deze algemene brief in bijlage I de instructie voor prepcom IV aan,
alsmede in bijlage II een gedetailleerd verslag op onderdelen. Het ligt in
de bedoeling om op basis van de ervaring in Bali en rekeninghoudend met te
verwachten nieuwe documenten een aangepaste instructie op te laten stellen,
die door het nieuwe kabinet kan worden vastgesteld. Deze instructie zal mede
zijn gebaseerd op het EU standpunt ter zake dat tijdens de Europese Raad van
Sevilla op 21 juni 2002 bekrachtigd wordt.
Achtergrond
Tien jaar na de United Nations Conference on Environment and Development
(UNCED) in Rio de Janeiro en vijf jaar na Rio+5 in New York wordt in 2002 de
vervolgconferentie Rio+10 gehouden. Deze conferentie vindt plaats in
Johannesburg (Zuid Afrika) van 26 augustus- 4 september en heeft vier
voorbereidende prepcoms, waarvan een op ministerieel niveau (Bali, 26 mei- 7
juni 2002). Rio+10 heeft als formele naam World Summit on Sustainable
Development (WSSD).
Er is een breed gevoel dat de aandacht voor duurzame ontwikkeling in de
jaren '90 na de top van Rio de Janeiro is weggezakt en dat aan het begin van
de 21 eeuw een nieuw politiek elan nodig is, ook om Agenda 21 weer te
zien als een duurzame ontwikkelingsagenda, een agenda van milieu én sociale
en economische ontwikkeling (de drie pijlers van duurzame ontwikkeling).
Sinds de vaststelling van Agenda 21 in Rio de Janeiro lijkt die Agenda
immers nog steeds gezien te worden als een milieu agenda. Ook is Agenda 21
niet alleen een agenda voor OS-landen, maar een mondiale agenda met mondiaal
perspectief. Voorts dient WSSD gezien te worden als een bouwsteen in een
ontwikkelingstrajekt lopend van de Millenium verklaring, via Doha en
Financing for Development naar Johannesburg "and beyond".
Als resultaat van Johannesburg zijn voorzien twee typen uitkomsten. Type 1
behelst de traditionele intergouvernementele uitkomsten: een Plan of Action,
alsmede een Politieke Verklaring. Type 2 zijn verschillende soorten
partnerships, waartoe WSSD de voedingsbodem moet vormen. Deze zijn in
participatie tot de "coalition of the willing" beperkte
samenwerkingsverbanden van gouvernementele-, non-gouvernementele (civil
society en private sector) en multilaterale actoren, die een bepaald
onderwerp (sector) oppakken en financieren (ref. de Global Alliance for
Vaccine Immunization en de Consultative Group on International Agricultural
Research).
Nederlandse inzet
Nederland heeft de volgende zes brede prioritaire thema's voor WSSD
geïdentificeerd: duurzame productie- en consumptiepatronen;
armoedebestrijding; duurzame draagkracht van ecosystemen; gezondheid,
kwetsbaarheid, veiligheid, risico-management; doelmatig mondiaal bestuur; en
goede financieringsstructuren. Bijzondere aandacht zal worden gegeven aan de
sectoren water en energie, waarbij Afrika wordt aangemerkt als belangrijkste
recipiënt. In het verlengde van Nederlandse beleidsuitgangspunten wordt
daarnaast in het bijzonder aandacht gegeven aan coherentie; wederkerigheid
in verplichtingen; ownership van samenwerkings-partners (vraaggerichtheid)
en derhalve het voorkomen van donor-gedreven activiteiten; participatieve
benadering; zo min mogelijke extra belasting van beheerscapaciteit in
ontwikkelingslanden (met name integratie PRSP en Nationale
Duurzaamheidstrategie); koppeling van WSSD en het MDG-proces; samenwerking
VN, Bretton Woodsinstellingen en WTO; stroomlijning van
monitoringsmechanismen; een juist gebruik van partnerships
(krachtenbundeling van "stakeholders" en middelen teneinde in een
gezamenlijk proces te komen tot probleemformulering- en oplossing zonder dat
nationale en institutionele vlaggen op processen worden geplaatst) en
tenslotte goed bestuur op sociaal, economisch en milieu terrein in het
algemeen.
De instructie voor Prepcom IV, de ministeriële en tevens laatste
voorbereidende conferentie voor WSSD die gehouden is van 27 mei tot en met 7
juni in Bali, vindt u in bijlage I.
Verloop voorbereidingstrajekt conferentie
Prepcom I (mei 2001) voor de WSSD was vooral organisatorisch van aard. Op de
agenda stonden o.a. de verkiezingen voor het bureau, de modaliteiten voor
verdere Prepcom's en het bepalen van een proces voor vaststelling van de
agenda voor WSSD.
Prepcom II (januari 2002) verliep in een positieve sfeer en leverde meer op
dan velen hadden verwacht. In grote lijnen werd overeenstemming bereikt over
een agenda. Grosso modo kon Nederland tevreden zijn over deze agenda, omdat
de belangrijkste eerder door Nederland geïdentificeerde vijf prioritaire
thema's goed weerspiegeld worden. Ook is er tijdens prepcom II uitzicht
gekomen op het soort output van WSSD (type 1 en type 2 uitkomsten).
Prepcom III (maart 2002, New York) is door vele deelnemers niet als succesvol ervaren. Hieraan was debet het gebrek aan doortastend leiderschap, verschillen binnen en tussen regionale groepen over prioriteitsstelling, wedijver tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling, alsmede de ontoereikende identificatie van concrete resultaten voor Johannesburg. Ook de EU bleef moeite houden met concentratie op prioriteiten.
Na twee weken weinig effectieve onderhandelingen heeft de voorzitter op de laatste dag van de deelnemers het mandaat gekregen een nieuw Actieplan op te stellen, dat kort en actiegericht moet zijn. Daarnaast is een discussie op gang gebracht over criteria voor de type 2 initiatieven. Aan de Politieke Verklaring kwam men in New York niet toe. Prepcom III is geëindigd in een crisissfeer. Voor pessimisten een reden om het verwachtingspatroon t.a.v. Johannesburg naar beneden bij te stellen. Voor optimisten een noodzakelijke fase, waar elk onderhandelingsproces doorheen moet.
Prepcom IV (27 mei tot en met 7 juni, Bali) sloot de werkzaamheden af in een sombere stemming, aangezien het Actieplan niet kon worden afgerond en de onderhandelingen over de voltooiing moesten worden doorgeschoven. Ook is er nog steeds geen concept-politieke verklaring. Grootste probleem waarop de onderhandelingen over het Actieplan in de laatste dagen stukliepen waren de hoofdstukken over financiën en handel en vooral de vraag hoe in dit kader om te gaan met de nakoming van afspraken gemaakt in het kader van Doha en Monterrey. Ten minste een aantal (grotere) ontwikkelingslanden leek beide processen te zien als een springplank, terwijl de VS, Japan en in minder mate de EU meenden dat Doha, Monterrey en HIPC juist een plafond aangeven. De verwachtingen van de OS landen uitten zich in het vasthouden aan eisen op een post-Doha en post-Monterrey agenda. Andere nog openstaande kwesties betreffen overeenstemming over nieuwe kwantitatieve doelstellingen en over de inkadering van vrijwillige partnerships in het Actieplan. De oproep van de Secretaris-Generaal van de VN om de WSSD te concentreren op afspraken over activiteiten gericht op de thema's water, energie, gezondheid, landbouw/rurale ontwikkeling en biodiversiteit werd over het algemeen positief ontvangen, evenwel met de kanttekening dat nog onduidelijk is op welke wijze deze prioritaire thema's kunnen worden ingebed in de voorziene eindresultaten van de WSSD. Op een groot aantal onderwerpen van het Actieplan (de hoofdstukken over Afrika, consumptie- en produktiepatronen, gezondheid, armoede en natuurlijke hulpbronnen) is wel redactioneel en inhoudelijk vooruitgang geboekt, alsmede over de besprekingen tussen de VS, G77 en de EU over de invulling van partnerships, zodat met goede wil het voltooien van het proces in Johannesburg nog steeds mogelijk lijkt.
Het grootste gedeelte van prepcom IV werd gewijd aan onderhandelingen over
het ontwerp Actieplan. Daarnaast vond een driedaags ministerieel segment
plaats waar gesproken werd over implementatie, partnership initiatieven en
elementen voor het politieke document. Collega Minister Pronk heeft vanuit
zijn positie als minister van milieu en speciale gezant van de SGVN op
energieke en creatieve wijze getracht een doorbraak te bewerkstelligen in
het politieke proces. Hij kreeg daarvoor veel steun van de EU collegae maar
zijn initiatief werd niet tijdig genoeg overgenomen door de voorzitter van
het proces.
En marge van de conferentie vonden een aantal Round Tables plaats. Ook werd
een groot aantal zgn. 'side events' over specifieke onderwerpen
georganiseerd op bilateraal en multilateraal initiatief.
En marge van de conferentie heb ik als co-chair deelgenomen aan een
Ministerial Round Table on Agriculture, die op initiatief van Indonesië, de
Wereldbank en Nederland was georganiseerd. Op uitnodiging van mijn Noorse
ambtgenoot en mijzelf zijn een aantal Afrikaanse delegaties bijeen gekomen
om de voortgang in het onderhandelingsproces te bespreken. Voorts heb ik
deelgenomen aan een UNFPA Panel on population for sustainable development
georganiseerd door UNFPA en Nederland. Collega Pronk woonde een bijeenkomst
bij over het Earth Charter georganiseerd door de Earth Council en de
Minister van Milieu van Indonesië. Voorts is met de DOV partners (Duurzame
ontwikkelingsverdragen met Benin, Bhutan en Costa Rica) een
preconsultatieoverleg gevoerd over de WSSD en heeft de DOV Joint Committee
vergadering plaatsgevonden. De GEF organiseerde een tweede Round Table over
"Financing Environment and Development" waaraan ook Nederland regulier
deelneemt.
Verder heeft Nederland verslag gedaan van de resultaten van de 6
Conferentie van Partijen bij het Verdrag inzake Biologische Diversiteit, die
van 7 tot 19 april j.l. plaats heeft gevonden in Den Haag (zie brief van de
Staatssecretaris van LNV aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 4 juni
j.l.). De actiepunten voor biodiversiteit die door Prepcom 4 zijn
vastgesteld zijn geheel gebaseerd op de Ministeriële Verklaring van de
Conferentie van Den Haag.
Ten slotte zij vermeld dat Z.K.H. Prins Willem van Oranje in zijn
hoedanigheid van lid van het 'Panel of Eminent Persons' de Prepcom op 29 mei
heeft toegesproken.
Een gedetailleerd verslag van Prepcom IV is als bijlage 2 bijgevoegd.
Deelname
Op ministerieel niveau nam aan Prepcom IV naast mijzelf deel Minister Pronk
voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Minister Pronk nam
tevens deel als speciaal gezant van de SGVN voor WSSD. De ambtelijke
delegatie bestond uit 29 personen, inclusief een jongeren-, vrouwen- en NGO
vertegenwoordiger, alsmede deelnemers aan de DOV bijeenkomst.
Voorbereiding Johannesburg
Het is nog niet duidelijk hoe in de aanloop naar en tijdens WSSD gewerkt zal
gaan worden aan het overbruggen van de tegenstellingen tussen landen en
regio's. Op gerelateerde bijeenkomsten, zoals "overdracht" duurzame
ontwikkeling op 23/24 juni in Rio en de G-8 bijeenkomst op 26/27 juni zal
worden getracht via het informele circuit zoveel mogelijk uit te
onderhandelen. Voorts is door minister Pronk, met steun van zijn EU
collegae, aan de VN verzocht om op zeer korte termijn een speciale
"startbijeenkomst" te organiseren om het proces voor uitwerking van de type
2 initiatieven op gang te brengen. Of en wanneer hieraan gevolg wordt
gegeven, is vooralsnog niet bekend.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
Eveline Herfkens
Instructie voor de Nederlandse delegatie naar de 4e Prepcom World Summit on
Sustainable Development ( 24 mei- 7 juni 2002, Bali)
Inleiding
Tien jaar na de United Nations Conference on Environment and Development
(UNCED) in Rio de Janeiro en vijf jaar na Rio+5 in New York wordt in 2002 de
vervolgconferentie Rio+10 gehouden. Deze conferentie vindt plaats in
Johannesburg (Zuid Afrika) met een voorbereidende ministeriële bijeenkomst
in Bali (Indonesië). Rio+10 heeft als formele naam World Summit on
Sustainable Development (WSSD).
Prepcom 1 (mei 2001) voor de WSSD was vooral organisatorisch van aard. Op de
agenda stonden o.a. de verkiezingen voor het bureau, de modaliteiten voor
verdere Prepcom's en het bepalen van een proces voor vaststelling van de
agenda voor WSSD.
Prepcom 2 (januari 2002) verliep in een positieve sfeer en leverde meer op
dan velen hadden verwacht. In grote lijnen werd overeenstemming bereikt over
een agenda (armoedebestrijding; verandering van onduurzame patronen van
consumptie en productie; bescherming natuurlijke basis van economische en
sociale ontwikkeling; duurzame ontwikkeling in een globaliserende wereld;
gezondheid en duurzame ontwikkeling; duurzame ontwikkeling van kleine
eilandstaten; Afrika; middelen van implementatie [financiën; handel;
technologieoverdracht; wetenschap en technologie; en capaciteitsopbouw] en
versterking governance voor duurzame ontwikkeling).
Grosso modo kan Nederland tevreden zijn over deze agenda, omdat de belangrijkste eerder door Nederland geïdentificeerde vijf prioritaire thema's goed weerspiegeld worden (zie bij prioriteitsstelling hieronder).
Ook is er uitzicht gekomen op het soort output van WSSD. Voorzien zijn twee
typen uitkomsten. Type 1 behelst de traditionele intergouvernementele
uitkomsten: een Plan of Action en een Politieke Verklaring. Type 2 zijn
verschillende soorten partnerships, waarvoor WSSD de voedingsbodem moet
vormen. Deze zijn vrijwillige, tot de "coalition of the willing" beperkte
samenwerkingsverbanden van gouvernementele-, non-gouvernementele (civil
society en private sector) en multilaterale actoren, die een bepaald
onderwerp (sector) oppakken en financieren (ref. de Global Alliance for
Vaccine Immunization en de Consultative Group on International Agricultural
Research).
Prepcom 3 (maart 2002) is door vele deelnemers niet als succesvol ervaren.
Hieraan was debet het gebrek aan doortastend leiderschap, verschillen binnen
en tussen regionale groepen over prioriteitsstelling, wedijver tussen de
drie pijlers van duurzame ontwikkeling, alsmede de ontoereikende
identificatie van concrete resultaten voor Johannesburg. Ook de EU blijft
moeite houden met concentratie op prioriteiten.
Na twee weken weinig effectieve onderhandelingen heeft de voorzitter op de
laatste dag van de deelnemers het mandaat gekregen om een nieuw
Voorzitterschapsdocument/Plan of Action op te stellen, dat kort en
actiegericht moet zijn. Daarnaast is een discussie op gang gebracht over
criteria voor de type 2 initiatieven. Aan de Politieke Verklaring kwam men
in New York niet toe.
Al met al is Prepcom 3 geëindigd in een crisissfeer. Voor pessimisten een
reden om het verwachtingspatroon t.a.v. Johannesburg naar beneden bij te
stellen. Voor optimisten een noodzakelijke fase, waar elk
onderhandelingsproces doorheen moet.
Prepcom 4 is met drie dagen verlengd teneinde de kans op succes groter te
maken. Doelstelling van het voorzitterschap is om tijdens de ministeriele
Prepcom in Bali overeenstemming te bereiken over de teksten van zowel het
Voorzitterschapsdocument/Plan of Action als de Politieke Verklaring.
Hierdoor zou (met het recente Financing for Development-proces als
voorbeeld) de politieke top in Johannesburg niet belast worden met
tekstonderhandelingen, maar zich op de politieke dimensie van duurzame
ontwikkeling kunnen richten.
Delegatie
Zie bijlage 1
INSTRUCTIE ALGEMEEN
Algmene uitgangspunten
1. De delegatie dient te handelen binnen kaders zoals gesteld
inbeleidsdocumenten en instructies voor recente internationale
bijeenkomsten. In het bijzonder kunnen hierbij worden genoemd de nota's NMP
4, "Ondernemen tegen Armoede", "Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur", de
Nationale Strategie voor Duurzame Ontwikkeling (Verkenning van het
Rijksoverheidsbeleid), de brief van minister Pronk over WSSD aan de Tweede
Kamer, de instructie en uitkomsten van Doha, de brieven van minister
Herfkens aan de Tweede Kamer over de Nederlandse inzet in de Internationale
Financing for Development conferentie incl. de richtlijnen voor de delegatie
in Monterrey, de brieven van MP Kok over het bereiken van de 0,7% ODA
doelstelling en externe dimensie, de uitkomsten van de Financing for
Development conferentie ("Monterrey Consensus"), de conclusies van de EU
Raad van Barcelona, de ministeriële verklaring van CoP 6 Biodiversiteit en
voor zover relevant regeringsstandpunten ten aanzien van MVO.
Bovenstaande betekent in het bijzonder dat de WSSD moet voortbouwen op de
uitkomsten van Doha en Monterrey zonder de discussie in WSSD-kader opnieuw
te starten.
2. De Millenium Development Goals (MDG's) vormen prioritaire doelstellingen
voor duurzame ontwikkeling. De delegatie zal er naar streven de uitkomsten
van WSSD in te kaderen binnen het raamwerk van de MDG's en om de coherentie
van de internationale agenda voor duurzame ontwikkeling te versterken zal
Nederland er op aandringen de samenhang tussen Agenda 21 en de MDG's verder
te vergroten. Er dient gefocust te worden op deliverables en de daarvoor
benodigde overdracht van kennis, technologie en financiering. Er dient hoge
prioriteit gegeven te worden aan de opbouw van institutionele en menselijke
capaciteit. Aldus zal WSSD bijdragen aan operationalisatie van de MDG's (MDG
Roadmap).
Activiteiten gerelateerd aan het WSSD-actieplan (type-1) dienen deel uit te
maken van nationale ontwikkelingsplannen, zodat implementatie in een
geïntegreerd kader plaats vindt.
Tenslotte dient er voor gewaakt te worden dat de WSSD alleen een
VN-exercitie wordt. Het momentum in de samenwerking tussen VN, Bretton
Woodsinstellingen en de WTO, zoals tot stand gekomen in het kader van de
Financing for Development conferentie, dient te worden gecontinueerd ten
behoeve van grotere effectiviteit en coherentie op het terrein van duurzame
ontwikkeling.
3. De inzet van de Nederlandse delegatie dient er op te zijn gericht om
actiepunten zo actiegericht, concreet en coherent mogelijk vorm te geven en
te operationaliseren, waarbij zo veel mogelijk wordt gewerkt aan het
opstellen van tijdspaden en het vinden van financiering. Nederland zal
aangeven dat er internationaal aanzienlijk meer middelen (zowel publiek als
privaat) beschikbaar moeten worden gesteld voor duurzame ontwikkeling:
donoren dienen zich te houden aan de 0,7% ODA norm.
4. Gender mainstreaming is een dwarsdoorsnijdend aandachtspunt dat een
vertaalslag vereist naar praktische verwezenlijking.
5. Bij onderhandelingen is algemeenuitgangspunt dat waar sprake is van
financiële middelen van Nederlandse zijde, deze financiering altijd binnen
de bestaande kaders van de departementale begrotingen geschiedt.
6. De Nederlandse delegatie opereert in WSSD-verband in EU kader.
Prioriteitsstelling
Nederland heeft zes brede prioritaire thema's voor WSSD geïdentificeerd:
duurzame productie- en consumptiepatronen; armoedebestrijding; duurzame
draagkracht van ecosystemen; gezondheid, kwetsbaarheid, veiligheid,
risico-management; doelmatig mondiaal bestuur; en goede
financieringsstructuren.
Nederland heeft voor de voorliggende prioritaire (Nederlandse en EU)
sectoren de inzet gedefineerd in de hiernavolgende paragrafen in de
instructie.
Nederland zal zijn inzet in het bijzonder concentreren op de sectoren water
en energie, waarbij Afrika wordt aangemerkt als belangrijkste recipiënt
In het verlengde van Nederlandse beleidsuitgangspunten zal daarnaast
aandacht worden gegeven aan
coherentie; wederkerigheid in verplichtingen; ownership van
samenwerkingspartners (vraaggerichtheid) en derhalve het voorkomen van
donor-gedreven activiteiten; participatieve benadering; zo min mogelijke
extra belasting van beheerscapaciteit in ontwikkelingslanden (met name
integratie PRSP en Nationale Duurzaamheidstrategie); koppeling van WSSD en
het MDG-proces; samenwerking VN, Bretton Woodsinstellingen en WTO;
stroomlijning van monitoringsmechanismen; een juist gebruik van
partnerships (krachtenbundeling van "stakeholders" en middelen teneinde in
een gezamenlijk proces te komen tot probleemformulering- en oplossing zonder
dat nationale en institutionele vlaggen op processen worden geplaatst); en
good governance op sociaal, economisch en milieu terrein in het algemeen.
INSTRUCTIE SPECIFIEK
1. Politieke Verklaring
Prepcom 4 zal een aanvang maken met het opstellen van een Politieke
Verklaring. Er is een breed gevoel dat de aandacht voor duurzame
ontwikkeling in de jaren '90 na de top van Rio de Janeiro is weggezakt en
dat aan het begin van de 21 eeuw een nieuw politiek elan nodig is.
Nieuw politiek elan ook om Agenda 21 weer te zien als een duurzame
ontwikkelingsagenda, een agenda van milieu én ontwikkeling. Sinds de
vaststelling van Agenda 21 in Rio de Janeiro lijkt die Agenda immers steeds
meer gezien te worden als een milieu agenda, terwijl het een milieu èn
ontwikkelingsagenda is getuige ook beginsel 1 van de verklaring van Rio:
"Mensen hebben recht op een gezond en productief leven in harmonie met de
natuur".
Een groot deel van de wereldbevolking is structureel arm en heeft geen
uitzicht op verbetering in deze situatie. Arm zijn betekent in deze context
ondervoed, slecht behuisd, geen of onvoldoende/onregelmatig werk en inkomen
en geen toegang tot basisvoorzieningen als gezondheidszorg, onderwijs,
schoon drinkwater en sanitatie. Tegen deze achtergrond zal WSSD terugkijken
op de uitvoering van het in 1992 vastgestelde actieprogramma Agenda 21,
successen vaststellen, knelpunten en nieuwe uitdagingen signaleren en
oplossingen hiervoor aandragen. Voorkomen moet worden dat de Top van
Johannesburg opnieuw gaat onderhandelen over Agenda 21 zelf. Veeleer zal
publieke en politieke aandacht gemobiliseerd moeten worden om duurzame
ontwikkeling en de daarvoor benodigde financiën en maatregelen hoger op de
nationale en internationale agenda's te krijgen.
De Politieke Verklaring dient op basis van een breed gedragen visie, met
aandacht voor "veiligheid" in brede zin (inclusief aandacht voor menswaardig
bestaan) na de gebeurtenissen van 11 september in de VS, op een aantal nader
te selecteren prioriteiten significante, politiek herkenbare en
maatschappelijk aansprekende stappen vooruit te zetten in het realiseren van
duurzame ontwikkeling. Hierbij dient zo effectief mogelijk gebruik gemaakt
te worden van alle financiële stromen. Een dergelijke Global Deal zou
gebaseerd dienen te zijn op coherentie en wederzijdse verplichtingen. Waar
relevant kan voor de Politieke Verklaring teruggevallen worden op overeen
gekomen teksten in Doha en Monterrey.
2. Partnerships (type 2)
M.b.t. de partnerships ("series of commitments and action-oriented
coalitions focused on deliverables and contributing to translating
political commitments into action") is het van belang dat zij een
geloofwaardige bijdrage leveren aan het overbruggen van de
implementatiekloof. Kenmerkend voor partnerships dient te zijn dat afgezien
wordt van een nationale/institutionele signatuur en er sprake is van het
samenbrengen ("coalitions of the willing") van verschillende "stakeholders"
(zowel statelijke als niet-statelijke actoren) en middelen teneinde in een
gezamenlijk proces tot probleemformulering en -oplossing te komen. Vanwege
het open karakter van partnerships is er een duidelijk verschil met de
projectbenadering. In WSSD kader wordt momenteel nagedacht over en gewerkt
aan partnerships als toegang tot energie, water en watermanagement,
voedselveiligheid en duurzame landbouw, gezondheid, fair trade commodities,
infrastructuur voor transport en ICT.
Het WSSD Bureau leek aanvankelijk niet voornemens om modaliteiten van deze
partnerships centraal vast te leggen en de visie voor te staan, dat
partners decentraal hun eigen afspraken moeten maken. Het WSSD bureau heeft
nu een aantal criteria ontwikkeld voor type 2 initiatieven: partnerships op
basis van gemeenschappelijke belangen, die additioneel zijn en concreet; het
zijn verplichtingen door partners tezamen aangegaan, dus geen ideeën of
goede bedoelingen; elk initiatief zou een afgeleide moeten zijn van het Plan
of Action en geen geïsoleerd project, noch een substituut voor een in het
actieplan vermeld streven. Bovendien moet zij duurzaam zijn.
Nederland is van mening dat een aantal randvoorwaarden t.a.v. partnerships nuttig en nodig is (zoals garanderen transparantie, toegang voor en participatie door alle partners en stakeholders, vraaggerichtheid, monitoring, betrokkenheid VN, rapportage over activiteiten, voorkomen van "verticale" projecten, exit-strategie). Wel dient er voor gewaakt te worden, dat deze spelregels zodanig strak worden opgesteld, dat deze als een dwangbuis gaan werken en creativiteit in het WSSD-proces belemmert.
Nederland zal daarnaast blijven benadrukken dat de commitments van nationale
overheden op mondiaal niveau (type 1 uitkomsten) en de issue-gerichte
partnerships van stakeholders (type 2 uitkomsten) zoveel mogelijk wederzijds
versterkend moeten zijn. Voorkomen moet worden dat de type 2 uitkomsten een
losstaande bijlage wordt van goed bedoelde initiatieven. Zeker als hierbij
sprake is van substitutie van type 1 uitkomsten. Voor Nederland is m.b.t.
type 2 "additionaliteit" van belang, opdat nationale overheden hun
verantwoordelijkheden t.a.v. de intergouvernementele type 1 niet uit de weg
gaan. Nederland zal actief bevorderen dat EU-initiatieven voor partnerships
zodanig worden uitgewerkt, dat daarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij
andere partners.
3. Voorzitterschapsdocument/ Plan of Action
Nederland is van mening, dat het Voorzitterschapsdocument/Plan of Action een
kort, actiegericht document dient te zijn met een prioriteitsstelling en
weergave van noodzakelijke middelen. Hierbij kan de huidige structuur (zie
bij inleiding onder Prepcom 2) worden gehandhaafd. Het is van belang een
goed onderscheid te maken tussen doelstellingen en middelen. Waar mogelijk
dienen algemene uitspraken uit het Voorzitterschapsdocument te verdwijnen
(en waar prioritair opgenomen te worden in de Politieke Verklaring). Er
dient gezocht te worden naar een koppeling tussen Agenda 21 en de Millennium
Development Goals. De MDG's zouden expliciet in de inleiding genoemd dienen
te worden. Gendergelijkheid is een dwarsdoorsnijdend thema dat integrale
aandacht dient te krijgen.
Voor een aantal specifieke thema's, gebaseerd op het huidige
Voorzitterschapsdocument, volgt hieronder een nadere uitwerking van de
Nederlandse inzet.
Armoedebestrijding
Uitgaande van de Millennium Development Goals, is Nederland er voorstander
van aansluiting te zoeken bij de armoedebestrijdingstrategieën en
prioriteiten van de ontwikkelingslanden. Dit betekent dat er naar gestreefd
zal worden milieu-uitgangspunten te integreren in de PRSP's (Poverty
Reduction Strategy Papers) ten behoeve van duurzame ontwikkeling, waarbij
een onderscheid zal worden gemaakt tussen (milieu) oorzaken en gevolgen.
Nederland is er daarom voorstander van dat PRSP en NSSD (National Strategy
for Sustainable Development) worden geïntegreerd in één document. Dit
bevordert de mainstreaming en legt een minder zware druk op de capaciteit
van de desbetreffende OS-landen. Bestaande PRSP's zouden tegen het licht
moeten worden gehouden om te verzekeren dat duurzaamheid daarin voldoende is
gewaarborgd. In het voorbereidingsproces voor WSSD dient hier aandacht naar
uit te gaan.
Rurale armoede is niet een voedselproductieprobleem, maar veeleer een
inkomensprobleem. Oplossingen zullen dan ook gevonden moeten worden in
(inkomens- en product-)diversificatie, off-farm income en lokale verwerking
van landbouwprodukten. Er moet hierbij naar duurzame productieve
activiteiten worden gezocht, die voldoende inkomen opleveren. Daarbij komt
nog, dat in de marginale gebieden waar de armen wonen en waar de
bevolkingsdruk de productie-capaciteit van de natuurlijke hulpbronnen veelal
overschrijdt, duurzame landbouwproductie op het noodzakelijke inkomensniveau
niet mogelijk is.
De verwachting is dat het merendeel van de bevolkingsgroei in het Zuiden in
de steden zal plaatsvinden (de Wereldbank schat dat in 2030 er 2 miljard
mensen bij zijn gekomen, waarvan 90% in steden). Zonder de noodzaak aan te
vechten om actie te ondernemen om de neergaande trend van investering in de
rurale gebieden in ontwikkelingslanden om te buigen, kan een duurzame
ontwikkelingsstrategie niet om deze massale verstedelijking heen. De
gezondheidsbedreigende omstandigheden als gevolg van luchtverontreiniging,
slechte huisvesting, sanitatie, drainage en afvalverwerking spreken voor
zich.
Een actief bevolkingsbeleid dient nagestreefd te worden, omdat er een
overtuigend verband bestaat tussen vermindering van armoede en vermindering
van de bevolkingsgroei. Voor een actief bevolkingsbeleid is het noodzakelijk
de positie van vrouwen en meisjes te versterken. Investeren in onderwijs en
in reproductieve en seksuele gezondheid voor vrouwen is hierbij een
voorwaarde. Dit leidt tot veranderingen in reproductief gedrag, grotere
spreiding van geboortes en minder kinderen, waardoor er minder druk op het
'draagvermogen' van het gezin, de hulpbronnen en het milieu komt.
Empowerment van vrouwen en meisjes door onderwijs en participatie in
besluitvormingsprocessen is essentieel voor effectieve armoedebestrijding en
duurzame ontwikkeling. Het gebruik van gender specifieke indicatoren in de
(financiële) planning en de monitoring van de resultaten zijn van groot
belang.
Energie
Toegang tot betrouwbare, veilige en betaalbare energie is een onmisbaar
element in een armoedebestrijdingstrategie. Nederland zal zich inzetten om
het thema energie een duidelijke plaats te geven in de uitkomsten van de
WSSD. De delegatie dient uit te gaan van de volgende uitgangspunten:
Het bevorderen van de toegang tot veilige en betaalbare energie voor mensen uit te drukken in een kwantitatieve doelstelling als "in 2015 is het aantal mensen dat geen toegang heeft tot moderne energie minimaal gehalveerd". Nederland zal zich inzetten om een kwantitatieve doelstelling te bereiken voor duurzame energie, met dien verstande dat zulks alleen voor rijke landen zou moeten gelden. Initiatieven voor de verspreiding van duurzame vormen van energie in ontwikkelingslanden zullen eveneens bevorderd dienen te worden.
Ontwikkeling en bekrachtiging tijdens de top van een wereldwijde
energiestrategie voor duurzame ontwikkeling. Hierbij dient een belangrijke
plaats ingeruimd te worden voor versnelde ontwikkeling en marktintroductie
van energie-efficiënte technologieën inclusief technologieën m.b.t.
hernieuwbare energiebronnen.
Het komen tot afspraken over de verantwoordelijkheden die de verschillende
groepen landen hebben m.b.t. beschikbaar stellen van technologie, financiën,
opleidingen etc.
Het leggen van een basis voor programma's teneinde op termijn te komen tot
100 procent duurzame energie.
Erkenning dat een duurzaam transportsysteem een duurzaam gebruik van
natuurlijke hulpbronnen veronderstelt met een minimalisering van de invloed
op ruimtegebrek, geluidsniveau en beperking van emissies en afval, tot de
capaciteit van de aarde deze te absorberen.
Binnen de EU bestaat geen eenduidig standpunt over het invoeren van een
energiebelasting. Nederland heeft zich hier wel altijd voorstander van
getoond, bij voorkeur in internationaal verband. Een energiebelasting zou
immers milieukosten internaliseren volgens het "de vervuiler betaalt"
principe.
Binnen WSSD-kader zal Nederland zoeken naar mogelijkheden om via de EU de
discussie hierover in mondiaal verband verder te voeren.
Binnen de EU wordt nagedacht over een programma voor duurzame energievormen in ontwikkelingslanden. Nederland steunt dit programma en is er voorstander van dat de EU aktiviteiten voor zover mogelijk aansluiten bij bestaande activiteiten van de Wereldbank en UNDP op dit vlak.
Duurzame consumptie en productiepatronen
Nederland zet in op een verdere ontkoppeling van economische groei en
aantasting van het milieu. In dit kader wil Nederland ook beleid en
maatregelen vormgeven om de negatieve sociale en milieugevolgen van
activiteiten van EU en andere geïndustrialiseerde landen in
ontwikkelingslanden aan te pakken. Verder vorm geven aan doelen voor
eco-efficiency zal door Nederland worden ondersteund, waarbij ten opzichte
van 2000 een indicatieve factor 2 tot 4 voor het jaar 2030 en een
indicatieve factor 10 voor het jaar 2050 als richtinggevend zal worden
gehanteerd. Nederland zal bij het vormgeven van het ontkoppelingsbeleid
aandacht vragen voor de consequenties daarvan voor de export-inkomsten van
ontwikkelingslanden. Daarom zal gezocht moeten worden naar mogelijkheden om
die economieën te diversificeren en dergelijke diversificatie niet te
ontmoedigen door progressieve importheffingen in ontwikkelde landen.
Tevens dient nagedacht te worden over hoe een rechtvaardige verdeling van de baten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen uit ontwikkelingslanden bij kunnen dragen aan duurzame ontwikkeling in die landen en op welke wijze in grondstof-exporterende ontwikkelingslanden aan de diversificatie van de economie- en daarmee duurzame ontwikkeling vorm gegeven kan worden.
Nederland kan op basis van eigen ervaring gedachtevorming ondersteunen
v.w.b. het verduurzamen van consumptie- en productiepatronen gericht op
het incorporeren van milieu en sociale aspecten in de prijzen, vergroening
van het belastingstelsel, het afschaffen van onduurzame subsidies,
bevordering van de ketenbenadering, verspreiding van milieuvriendelijke
technologie en het bevorderen van milieu- en sociaal verantwoord ondernemen
via bijvoorbeeld "codes of conduct". Voldoende aandacht dient te worden
besteed aan overheidsbeleid op het terrein van Foreign Direct Investment met
het oog op het verduurzamen van internationale activiteiten van de
particuliere sector (o.a. via het opstellen van codes of conduct en een
incentive-beleid). Nederland zal zich inzetten om deze elementen in te
brengen in het WSSD-proces.
Nederland zal er tevens naar streven om lopende vrijwillige initiatieven
(GRI, Global Compact, OESO-richtlijnen) waar zinvol op elkaar af te stemmen
om zo de transparantie en "accountability" van handels-, investerings- en
financiële stromen m.b.t. duurzame ontwikkeling te bevorderen.
Als onderdeel van duurzame consumptiepatronen zal Nederland tevens voorstellen om een geïntegreerde chemicaliënstrategie te ontwikkelen.
Nederland hecht veel belang aan maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). MVO betekent dat ook de private sector een eigen bijdrage levert aan onderwerpen als corruptiebestrijding, kinderarbeid, milieu, mededinging en belastingafdracht, die verder kunnen gaan dan nationale regelgeving. De OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen in dit opzicht het kader, waarin zijn begrepen de ILO fundamentele arbeidsnormen. Een wezenlijk onderdeel van MVO is het betrachten van transparantie over de maatschappelijke aspecten van bedrijfsactiviteiten, bijvoorbeeld op basis van het Global Reporting Initiative (GRI). MVO is een belangrijk element geworden in het hele export-en investeringsbevorderende instrumentarium van de Nederlandse overheid. De promotie van de OESO richtlijnen vormt een pijler in de Nederlandse inzet om MVO internationaal te bevorderen.
Nederland acht het wenselijk om deze ingeslagen weg van vrijwillige naleving (van onderop) voort te zetten en is daarom geen voorstander van een juridisch bindende conventie op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen. MVO wordt gezien als een belangrijk onderdeel van het beleid de private sector te erkennen als één van de motoren van de pro-poor groei in ontwikkelingslanden, zoals beschreven in de notitie "Ondernemen tegen Armoede". Hierbij is een goede 'enabling environment' van belang.
Het bevorderen van de dialoog tussen bedrijven, maatschappelijk middenveld
en lokale overheden in ontwikkelingslanden is daarbij essentieel, alsook
het bevorderen van de opstelling van lokale agenda's van MVO-issues die voor
elk land belangrijk zijn. Bij voorkeur wordt aangesloten bij reeds bestaande
dialogen (zoals bijvoorbeeld in het kader van de PRSP). Nederland
ondersteunt civil society, vakbonden en waar mogelijk Kamers van Koophandel
in deze een sterkere rol te spelen.
Binnen de EU is er overeenstemming dat de effecten op milieu, sociaal en
economisch terrein van consumptie- en productiepatronen van westerse landen
op ontwikkelingslanden onderzocht dienen worden. Op basis hiervan kan dan
beleid worden ontwikkeld om de negatieve effecten op milieu, sociaal en
economisch terrein aan te pakken.Hierbij is het van belang dat meer
duidelijkheid ontstaat in de specifieke relaties en dat dit via geschikte
indicatoren in beeld wordt gebracht. Dit heeft Nederland al verscheidene
keren binnen de EU naar voren gebracht en zal dit ook in de komende
voorbereidende vergadering van de WSSD doen. In dit kader lijkt het echter
niet opportuun om expliciet de methodologie van de "ecological footprint" op
te brengen, daar deze voor vele andere landen beladen en niet helder genoeg
is, leidt tot vrees voor niet in te schatten implicaties en daarom averechts
zou kunnen uitwerken indien opgebracht door de EU tijdens
WSSD-onderhandelingen.
Het Earth Charter is een geheel van normen en waarden gericht op duurzame
ontwikkeling. De achterliggende gedachte is het ontwikkelen van een
gedragscode terzake. Erkenning door de VN zou het Earth Charter op den duur
de status van "soft law" kunnen geven. De voorstanders van het Earth Charter
(internationaal, ook in Nederland, ondersteund door enkele prominenten) zijn
van mening dat het Charter een nuttige functie kan vervullen als instrument
voor gedragsverandering (vgl. de "Universele Verklaring van de Rechten van
de Mens").
Realisme leidt tot de verwachting, dat enkele passages in het Earth Charter
dermate onaanvaardbaar voor een aantal landen zal zijn, dat een
"endorsement" of "recognition" in VN-kader onhaalbaar is. Nederland zal
hiertoe derhalve geen initiatieven ontplooien.
Steunbetuiging en gebruik van het Earth Charter door organisaties uit het
maatschappelijk middenveld zal leiden tot verhoogde relevantie.
Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit
Nederland zal zich inzetten om de internationale doelstelling om de trend
van achteruitgang van de biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen in 2015
om te keren internationaal aanvaard te krijgen. Nederland zal zich tevens
inzetten om te komen tot een raamwerk voor principes van "global
stewardship"; het mainstreamen van duurzaam gebruik van biodiversiteit in
alle sectoren van de economie; evenals het ontwikkelen van nationale en
regionale ecologische netwerken; het ontwikkelen van benefitsharing
mechanismen voor het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen in
ontwikkelingslanden; en een goede wisselwerking en samenhang tussen rechten
van "providers" en "users" van hulpbronnen, waaronder de bescherming van
intellectueel eigendom. De bescherming van de global commons en het
toepassen van de uitgangspunten van het biodiversiteitsverdrag voor de
bescherming van de "global commons" maken eveneens deel uit van de
Nederlandse inzet voor Bali.
Tijdens CoP-6 van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) heeft onder
voorzitterschap van Nederland (Staatssecretaris Faber) een ministeriële
ronde tafel-bijeenkomst plaatsgevonden, waaraan 125 ministers hebben
deelgenomen. De ronde tafel heeft geresulteerd in een verklaring, die
uiteenzet hoe de doelstellingen inzake biodiversiteit zijn vervlochten met
die ten aanzien van duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. Tevens
geeft de verklaring aan welke resultaten sinds UNCED met het CBD zijn
bereikt en welke verdere inspanningen in het kader van het verdrag zullen
worden geleverd. De verklaring mondt uit in een aantal specifieke verzoeken
aan de WSSD. Staatssecretaris Faber zal in haar functie van voorzitter van
CoP-6 CBD de verklaring formeel introduceren tijdens Prepcom 4. De
Nederlandse delegatie zal het belang van de verklaring onderstrepen en erop
aandringen dat de inhoud van de verklaring zo goed mogelijk doorwerkt in het
pakket dat in Bali voor Johannesburg zal worden vastgesteld. Specifieke
speerpunten zijn daarbij: a) de erkenning van de onderlinge samenhang van
behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit met duurzame ontwikkeling; b)
het boven tafel houden van een duidelijke doelstelling ten aanzien van het
stoppen van het verlies aan biodiversiteit, bij voorkeur in 2010, dan wel
als terugvaloptie uiterlijk in 2015 (in dat geval geformuleerd als
doelstelling voor natural resources); c) versterking van de integratie van
biodiversiteit in beleidssectoren; d) versterking van een coherente
uitvoering van de Rio- en aan CBD-gerelateerde verdragen op mondiaal,
regionaal en nationaal niveau; e) intensivering van de inspanningen gericht
op behoud van primaire bossen, het tegengaan van illegale houtkap, en
verduurzaming van de houtproductie; f)versterken van de financieringsbasis
voor biodiversiteit, in het bijzonder via een substantiële replenishment van
het GEF.
Ten aanzien van duurzaam landgebruik streeft Nederland naar bekrachtiging
van de uitgangspunten voor duurzame landbouw, rurale ontwikkeling en
voedselzekerheid, zoals de afgelopen jaren in internationaal verband
uitgewerkt (FAO, CSD). Daarbij streeft Nederland naar specifieke WSSD
conclusies inzake geïntegreerde planning en beheer; bevorderen van goede
landbouwpraktijken (inclusief biologische landbouw); diversificatie van
economische activiteiten (zeker in gebieden met marginale landbouwgronden);
goede regeling ten aanzien van land- en erfrechten, met specifieke aandacht
voor de rol van vrouwen en minderheden; versterking van integraal
ketenbeheer (landbouw en voedselvoorziening); en capaciteitsopbouw in met
name ontwikkelingslanden inzake kwaliteitseisen aan voedsel en
landbouwproducten.
Tijdens Prepcom 4 zal een door Indonesië, Nederland en de Wereldbank/CGIAR
georganiseerde ministeriële roundtable over duurzame landbouw en rurale
ontwikkeling plaats vinden. Deze roundtable kan tevens een bijdrage leveren
aan het identificeren van mogelijke type 2 activiteiten.
Op het terrein van bossen wil Nederland dat er voor 2005 voortgang wordt geboekt met de werkzaamheden voor het beheer en duurzaam gebruik van bossen, in het bijzonder oude bossen en het herstel van gedegradeerde bossen. Tevens zal Nederland inbrengen dat illegale handel in bosproducten wordt aangepakt en dat wetshandhaving op nationaal niveau wordt versterkt. Ook zal Nederland aandacht vragen voor het verder uitbreiden van het gebruik van hout uit duurzaam beheerde bossen, o.a. via labellingsystemen op het terrein van duurzaam hout , zonder dat dit tot protectionisme leidt: arme landen dienen geholpen te worden aan de nieuwe normen te voldoen i.p.v. import uit die landen stop te zetten. Tenslotte wil Nederland komen tot concrete stappen met betrekking tot de samenwerking tussen internationale processen voor bossen (vooral UNFF, CBD, FAO en UNFCCC).
Voor wat betreft water is het uitgangspunt dat Nederland streeft naar
aanvaarding van de toepassing van geïntegreerd waterbeheer, waarbij naast
technische ook de ecologische en sociale factoren moeten worden meegewogen
in de besluitvorming. Geïntegreerd waterbeheer staat ook voor het besef dat
watersystemen onderling met elkaar verbonden zijn en dat het onderscheid
tussen zoet en zout water een fictieve is. Nederland streeft naar een
betere integratie van zoet- zoutwaterbeleid en kustzones, zeeën en oceanen.
Bij de ontwikkeling van actieprogramma's en maatregelen dient dit besef te
worden uitgedragen. Binnen geïntegreerd waterbeheer zijn de volgende
speciale aandachtsgebieden geïdentificeerd: realisatie van toegang tot
schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen voor de allerarmste
bevolkingsgroepen in lijn met de MDG-doelstelling; en het bevorderen van
samenwerkingsverbanden t.b.v. het beheer van stroomgebieden op nationaal- ,
regionaal- en internationaal niveau, waarbij het spanningsveld tussen
watergebruik voor voedselproduktie en degradatie van ecosysteem evenwichtige
aandacht krijgt.
Met betrekking tot oceanen en zeeën streeft Nederland naar een betere
coördinatie van dit onderwerp binnen bestaande VN structuren. Aangezien
vervuiling en onduurzaam vissen twee van de grootste problemen zijn voor
zout water dient Nederland er naar te streven op deze punten te komen tot
concrete aanbevelingen/maatregelen v.w.b. de verantwoordelijke
internationale overlegkaders in deze (UNEP/GPA en FAO). Voor een effectieve
implementatie dient een regionale aanpak van de problematiek voorop te
staan. Daarbij kunnen regionale zeeconventies een belangrijke rol spelen
(OSPAR, HELCOM en UNEP Regional Seas Programme).
Een ander aandachtsgebied voor Nederland is het streven naar een betere
synergie tussen de Klimaatsconventie, de Biodiversiteitsconventie en de
Woestijnbestrijdingsconventie. Ook de relatie tussen klimaatonderzoek en
marine wetenschap kan worden versterkt.
Voor water zijn tijdens Prepcom 3 een aantal actiegerichte initiatieven
(o.a. van VS en de EU) naar voren gekomen, die mogelijk als type 2
uitkomsten zouden kunnen dienen voor de WSSD. Het verdient aanbeveling om
die initiatieven te volgen en verder uit te werken waarbij Nederland
medewerking kan verlenen op het gebied van
samenwerkingsverbanden/partnerships voor zout water (twinning OSPAR -
Abidjan Conventie) en zoet water (twinning tussen stroomgebieden/ 2
Wereld Water Forum). Bij deze samenwerkingsverbanden dient voorop te staan
dat er een duidelijke 'samenwerkingswens' bestaat bij de deelnemende (OS)
landen.
Nederland wil de samenwerking op regionaal niveau op het terrein van
luchtverontreiniging verder ontwikkelen, evenals de aanpak van
luchtverontreiniging binnenshuis in ontwikkelingslanden. In dit verband zal
Nederland inzetten op een investeringsstrategie gericht op het bevorderen
van een duurzame transportinfrastructuur, waaronder de bevordering van
niet-gemotoriseerd transport.
Globalisering
Nederland zal bij dit punt de afspraken, die voortvloeien uit de 4
Ministeriële Bijeenkomst te Doha, naar voren brengen en ondersteunen. In dit
kader is het van belang dat de minst ontwikkelde landen toegang krijgen voor
hun producten op de markten van geïndustrialiseerde landen. Afbouw van
milieuonvriendelijke subsidies, tarifaire en non-tarifaire barrières en
quota spelen hierbij eveneens een rol. Aansluitend daarop is het van belang
om ontwikkelingslanden te helpen bij het opbouwen van capaciteitsopbouw voor
handel, het ondersteunen van adequate wet- en regelgeving op milieu,
economisch en sociaal terrein, verdere ontwikkeling van labellingsystemen om
fair trade te bevorderen en de ontwikkeling en toepassing van
duurzaamheidsassessments bij handelsverdragen. Nederland is daarnaast van
mening dat door snelle en daadwerkelijke capaciteitsopbouw en
technologieoverdracht ontwikkelingslanden zo snel mogelijk in staat gesteld
moeten worden om te voldoen aan wereldmarkteisen op het gebied van milieu,
voedselveiligheid etc. Ook het bevorderen van maatschappelijk verantwoord
ondernemen om milieu en sociale aspecten te integreren in het bedrijfsleven,
zoals onder de OECD richtlijnen voor multinationale ondernemingen, zal
Nederland tijdens Prepcom 4 inbrengen.
Ontwikkelingslanden moeten ondersteund worden in de totstandkoming van een
"enabling environment", opdat o.a. investeringen vanuit de private sector
ten goede kunnen komen aan een duurzame ontwikkeling.
De relatie WTO-MEA's ("Multilateral Environmental Agreements") maakt onderdeel uit van de Doha Development Agenda. Nederland is van oordeel dat de WSSD het belang van de onderhandelingen in WTO-kader dient te onderstrepen. Dit neemt niet weg, dat dit onderwerp ook binnen de WSSD aan de orde kan komen. De WSSD kan voorts aangeven belang te hechten aan waarnemerstatus van MEA-secretariaten bij de WTO-onderhandelingen v.w.b. de relatie WTO-MEA's met het oog op internationale beleidscoherentie.
Nederland is verder van mening dat zowel de WTO als MEA's onderdeel zijn van
het internationale publiekrecht, waarbij geen sprake is van hiërarchische
verhoudingen. De WTO en MEAs staan naast elkaar. Er dient gezocht worden
naar synergie tussen beide.
Gezondheid en duurzame ontwikkeling
Er is behoefte aan een sterke stijging van de investeringen in gezondheid in
ontwikkelingslanden, die niet alleen de gezondheidsector in nauwe zin
betreffen, maar ook andere sectoren die grote invloed hebben op de
gezondheidssituatie zoals voeding, drinkwater en sanitatie. Versterking van
gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden en vergroting van de toegang
daartoe van de armen vereist een integrale aanpak die deel uitmaakt van de
nationale armoedestrategie.
Verder is van belang dat iedereen in 2015 toegang heeft tot reproductieve
gezondheidszorg. De afspraken van Caïro vormen de basis hiervoor.
Tevens blijft de toegang van ontwikkelingslanden tot essentiële medicijnen
een speerpunt. In dit opzicht dienen, conform de verklaring zoals die in
Doha is aanvaard, de vrijstellingsclausules in de TRIPS-akkoorden ruim
geïnterpreteerd te worden. Ook zal aandacht gegeven worden aan de
"armoedeziektes" als diarree en luchtweginfecties die veroorzaakt worden
door luchtvervuiling, besmet voedsel en water.
De WSSD-top vindt plaats in Afrika. Gezien de vernietigende impact van
HIV/AIDS op dit continent, kan de WSSD hier niet aan voorbij gaan.
Bestrijding van HIV/AIDS is van groot belang, zowel voor de gezondheid van
de mensen zelf als de sociaal-economische ontwikkeling van landen, in het
bijzonder Sub-Sahara Afrika. De hoofddoelstellingen van het Nederlandse
HIV/AIDS beleid zijn dan ook:
het verminderen van de verdere verspreiding van de HIV/AIDS epidemie; de
nadruk zal liggen op preventie, maar ook zorg, ondersteuning en behandeling
krijgen meer aandacht.
het verminderen van de nadelige gevolgen van de epidemie voor het individu,
familie, dorpsgemeenschap en ontwikkeling van een land. Hiervoor is een
breed pakket aan ondersteunende maatregelen nodig, waarvan verbeterde
toegang tot gezondheidszorg inclusief toegang tot betaalbare essentiële
geneesmiddelen deel uitmaakt.
naast HIV/Aids zijn ook tuberculose en malaria "capacity killers", die
bestreden dienen te worden.
Door de HIV/AIDS epidemie komen meer mensen in de neerwaartse spiraal van
ziekte, ondervoeding en armoede terecht. Bovendien komt, door het wegvallen
van arbeidskrachten, inkomsten en het gebrek aan tijd van m.n. vrouwen, ook
de voedselzekerheid in gevaar. Daarnaast is er minder mogelijkheid tot
overdracht van kennis van ouder op kind, waarbij met name de praktische
kennis van landbouw bedrijven in ecologisch kwetsbare gebieden gevaar loopt
verloren te gaan. De vraag naar minder bewerkelijke gewassen met kortere
groeitijd en minder arbeidsintensieve technologieën zal een nog onbekend
effect op duurzame productie en duurzaam beheer hebben.
Duurzame ontwikkeling van kleine eilandstaten
Nederland onderkent de bijzondere problematiek van kleine eilandstaten, met
name v.w.b. de effecten van klimaatverandering, maar is van mening dat het
uitlichten van deze problematiek in het Voorzitterschapsdocument in de vorm
van een apart hoofdstuk vooralsnog niet nodig is. In het licht van het
Nederlandse en EU-beleid terzake, is Nederland geen voorstander van een
aparte follow up conferentie voor het Barbados Actieprogramma ( geen
Barbados+10), maar van opvolging in ECOSOC-kader.
Duurzame ontwikkeling voor Afrika
Afrikaanse landen ontvangen een relatief laag niveau van ODA en particuliere
geldstromen, terwijl de export van hun producten handelsbarrières
ondervindt. De zogenaamde "capacity killers" HIV/AIDS, Malaria en TBC hebben
een vernietigend effect op Afrika, en zullen vooralsnog een zware tol eisen
bij het implementeren van duurzame ontwikkeling. Nederland dient daarom
aandacht te geven aan duurzame ontwikkelingsprogramma's voor Afrika. Het is
daarbij belangrijk dat uitgegaan wordt van Afrikaanse initiatieven zoals het
New Partnership for African Development (NEPAD), waarbij Afrikaans ownership
voorop staat. Het NEPAD-initiatief dient echter breed gedragen te worden
door Afrikaanse landen (overheden en maatschappelijk middenveld).
Financiering
Om te komen tot financiering voor de Millennium Development Goals (MDG's) is
de Financing for Development top een belangrijke mijlpaal. Daarbij zijn
EU-lidstaten de verbintenis aangegaan om de middelen en het tijdpad te
onderzoeken v.w.b. de internationaal aanvaarde doelstelling om 0,7% van BNP
aan ODA te besteden. De EU-lidstaten die nog niet aan deze doelstelling
voldoen, hebben toegezegd als eerste stap hun ODA de komende vier jaar te
verhogen, zodat in 2006 collectief een EU-gemiddelde van 0,39% zal worden
bereikt. Alle lidstaten van de EU zullen er naar streven om in 2006 ten
minste 0,33% BNP aan ODA uit te geven.
In FfD-kader is een holistische aanpak van financiering voorgesteld voor
alomvattende ontwikkelingsplannen. De kern van een holistische aanpak is dat
gelden uit verschillende bronnen gezamenlijk worden ingezet (een common
pool). Mede in het licht van het bereiken van de doelstellingen in de
hieronder genoemde paragraaf, is Nederland bovendien van mening dat er
internationaal aanzienlijk meer middelen beschikbaar moeten worden gesteld
voor duurzame ontwikkeling: alle donoren dienen zich tenminste te houden aan
de 0,7% BNP voor ODA doelstelling.
Om te komen tot een actiegerichte uitvoering van de internationale
ontwikkelingsdoelstellingen zoals overeengekomen in de Millennium Verklaring
en daarbij in het bijzonder de overeen te komen activiteiten in Johannesburg
zal Nederland zich sterk maken om de totale beschikbaarheid van middelen
uit verschillende bronnen (bijv middelen uit eigen besparingen,
belastinginkomsten van ontwikkelingslanden, exportinkomsten en handel,
binnenlandse en buitenlandse investeringen, particuliere en officiële giften
aan bestaande specifieke fondsen (zoals het GEF), schuldverlichting, ODA en
andere vormen van assistentie aan ontwikkelingslanden) te vergroten om een
effectieve implementatie van de acties overeen te komen bij WSSD en de
noodzakelijke investeringen in ontwikkelingslanden mogelijk te maken conform
de prioriteiten gesteld in nationale alomvattende ontwikkelingsplannen,
inclusief Poverty Reduction Strategies.
Voldoende aandacht dient te worden besteed aan overheidsbeleid op het
terrein van Foreign Direct Investment met het oog op het verduurzamen van
internationale activiteiten van de private sector. Het is zaak investeringen
en handelspraktijken te bevorderen die vanuit milieu, sociaal en economisch
oogpunt verantwoord zijn en duurzame directe buitenlandse investeringen in
ontwikkelingslanden alsmede exportkredieten te verenigen met duurzame
ontwikkeling.
Tevens is het van belang om de in OESO-kader overeengekomen aanpak om
exportkredieten te verduurzamen onder de aandacht te brengen van niet-OESO
landen en hen te stimuleren hetzelfde te doen.
Nederland is verder voor het bevorderen van het opdoen van ervaring met
duurzaamheidsassessments en global reporting initiatives om de transparantie
en "accountability" te bevorderen van de bijdragen van handel, financiële
geldstromen en investeringen aan duurzame ontwikkeling.
Nederland is er voorstander van dat bij (uitvoering van) activiteiten van
IFI's er, binnen de bestaande mandaten, aandacht wordt besteed aan
duurzaamheidsaspecten. Nederland streeft naar intensieve afstemming tussen
de VN en Bretton Woods instellingen op het vlak van duurzame ontwikkeling.
Er is behoefte aan duidelijke afspraken, waarin concrete bedragen worden
gekoppeld aan duidelijke doelen, met een helder institutioneel kader en met
voeling voor de uitvoeringspraktijk. Nederland wil voorts dat alle
multilaterale banken een goed uitgewerkte duurzaamheidsstrategie opstellen
en toepassen. De UNEP richtlijnen vormen hierbij een goed uitgangspunt.
Nederland zou het verwelkomen indien ook private banken zich zouden
aansluiten bij een initiatief ter bevordering van duurzame ontwikkeling,
zoals vastgelegd in deze UNEP richtlijnen.
T.a.v. de GEF stuurt Nederland aan op een substantiële 3e aanvulling en het
instellen van "focal areas" op het terrein van
verwoestijning/landdegradatie en persistente organische stoffen.
V.w.b. HIPC is het vigerende kabinetsstandpunt dat de volledige financiering
van het huidige HIPC initiatief zo snel mogelijk veiliggesteld dient te
worden. Voordat dit rond is, is een eventuele uitbreiding van het initiatief
niet aan de orde.
Nederland ondersteunt het in Monterrey opgebrachte initiatief om een
taskforce in te stellen, die zich zal buigen over de definitie van Global
Public Goods. Dit maakt het mogelijk de criteria voor de keuze van GPG's
helder vast te leggen en pas daarna het debat over financieringsmodaliteiten
te voeren. Zolang de definitie van GPG's onduidelijk is, kan niet a priori
vastgesteld worden of financiering van de kosten m.b.t. GPG's moet worden
opgebracht uit ODA-fondsen.
Nederland gaat in het debat over financiering van acties voortvloeiend uit
WSSD uit van effectiever gebruik van bestaande financieringsmechanismen.
Daarnaast zal Nederland zich sterk maken om de totale beschikbaarheid van
middelen uit verschillende bronnen te vergroten om een effectieve
implementatie van de acties overeen te komen in het kader van WSSD en de
noodzakelijke investeringen in ontwikkelingslanden mogelijk te maken conform
de strategieën voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling.
Governance van duurzame ontwikkeling.
Institutionele issues dienen gezien te worden in het verlengde van grotere
multilaterale effectiviteit. Deze pragmatische, instrumentele visie houdt
in, dat Nederland terughoudend is t.a.v. "grand designs". Het International
Sustainable Development Governance-debat dient zich te richten op
praktische maatregelen t.b.v. het beter doen functioneren van CSD, ECOSOC,
regionale VN-commissies en versterking van de relatie VN-Bretton Woods
instellingen. Ook is van belang, dat de resultaten van de internationale
onderhandelingen over milieu governance meegenomen worden in deze discussie
t.b.v. verdere implementatie.
Nederland verwelkomt de recente aankondiging van plannen van de Secretaris
Generaal VN tot hervorming en stroomlijning van de VN met de Millennium
Verklaring als uitgangspunt. Het duurzame ontwikkelingsperspectief dient bij
te dragen aan deze hervorming door het benadrukken van een geïntegreerde
benadering van sociale, economische en milieuaspecten.
Nederland meent dat de CSD (Commission on Sustainable Development)beter dient te gaan functioneren. De afgelopen jaren is de CSD vooral gericht geweest op veel tekstonderhandelingen, waardoor monitoring van de implementatie van Agenda 21 onvoldoende uit de verf kwam. Bij de constructief-kritische opstelling t.a.v de CSD dient evenwel ook bedacht te worden, dat de CSD als multi-sectorale forum voor duurzame ontwikkeling uniek is en als stimulerende factor voor de implementatie van Agenda 21 een belangrijke rol kan spelen. Bij een versterking van de focus van CSD op implementatie kan het eigen mandaat dienen: 'to review the progress in the implementation of the commitments set forth in Agenda 21, including those related to the provision of financial resources and transfer of technology and to review on a regular basis the adequacy of funding and mechanisms, including efforts to reach the objectives agreed in chapter 33 of Agenda 21, including targets where applicable'. Peer reviews, zoals ook in OESO-kader toegepast, zouden een goed instrument kunnen zijn om te leren van wederzijdse nationale ervaringen. Hierbij zou gewerkt kunnen worden op basis van regio's teneinde "Noord beoordeelt Zuid" te voorkomen.
Nederland is geen voorstander van een universeel lidmaatschap voor CSD, omdat daarmee het organiserende principe van geheel ECOSOC, nl op verkiezingen gebaseerde en in aantal beperkte vertegenwoordiging, wordt ondergraven. Universeel lidmaatschap voor CSD kan een precedentwerking op andere ECOSOC-commissies hebben. Hierbij komt dat de voordelen van universeel lidmaatschap niet duidelijk zijn, daar v.w.b. CSD sprake is van weinig verschil in opereren tussen leden en niet-leden.
Waar CSD zich meer op technische uitwisseling en monitoring kan toeleggen,
is ECOSOC meer een politiek forum. De verschillende commissies rapporteren
aan ECOSOC, die in het kader van duurzame ontwikkeling de verschillende
lijnen bij elkaar moet brengen.
Het coördinatie segment dient meer gebruikt te worden om de pijlers van
duurzame ontwikkeling nader tot elkaar te brengen. De laatste jaren is al
regelmatig gesproken over gecoördineerde follow-up van VN-toppen en SAVVN's
in procedurele zin. De ECOSOC dient hier een integrerende rol te vervullen.
Nederland is voorstander van het zoeken naar synergie binnen de VN via de
ECOSOC en daarbuiten met de BWI en de WTO met in achtneming van hun
respectievelijke mandaten. Het instellen van een "strategic partnership"
tussen genoemde instellingen, al dan niet met een eigen secretariaat, is
voor Nederland niet aan de orde. Immers, de coördinatietaak van instellingen
ligt binnen het mandaat van de Chief Executives Board, waarin naast
VN-instellingen ook de BWI en WTO zitting hebben. De ECOSOC - BWI
bijeenkomst in het voorjaar heeft nu een rol gekregen in de follow-up van de
FfD. Nederland vindt dat de agenda van de bijeenkomst gemeenschappelijk
bepaald moet worden met adequate aandacht voor duurzame ontwikkeling.
Nederland is er voorstander van dat de follow up van WSSD langs dezelfde
lijnen plaats vindt als de follow up van FfD. Hierdoor wordt bijgedragen aan
stroomlijning van monitoring-structuren. Over specifieke modaliteiten moet
nader worden beslist.
In het algemeen is Nederland van mening dat de WSSD zich terughoudend dient
op te stellen t.a.v. "micro-management" van institutionele zaken en na het
vaststellen van doelstellingen de institutionele operationalisatie dient
over te laten aan de SG VN.
Nederland is er een voorstander van als door grotere integratie van
sectoraal werk de regionale VN-instellingen actiever worden op het terrein
van duurzame ontwikkeling. Nederland ziet vanwege institutionele
implicaties geen noodzaak in het omdopen van de regionale VN-organisaties
tot regionale "Commissions for Sustainable Development". Dit voorstel lijkt
ook weinig haalbaar in VN-context.
Tevens dient er ook duidelijke aandacht te komen voor binnenlandse
governance, omdat deze ook effecten heeft op de internationale
governance.Voor het bereiken van duurzame ontwikkeling is decentralisatie
van processen en beheer naar regionaal en lokaal niveau een vereiste. In dit
verband dienen de positieve ervaringen en behaalde resultaten in het kader
van de uitvoering van de lokale Agenda 21 meegenomen te worden.
In het kader van het verbeteren van global governance dient ook vooruitgang
te worden geboekt op het terrein toegang tot informatie voor besluitvorming
(Rio principe 10). Hierbij is niet alleen het verbeteren van de taken van de
overheid van belang, maar juist ook het verbeteren van de transparantie van
binnen het bedrijfsleven over hun activiteiten via koppelingen tussen Global
Reporting Initiative, OESO-guidelines voor multinationale ondernemingen en
Global Compact.
BIJLAGE 1 : DelegatiesamenstellingBijlage 1: Delegatiesamenstelling
Netherlands delegation to the Fourth Session of the Preparatory Committee
Meeting/Ministerial Level for World Summit on Sunstainable Development to be
convened in Bali from 27 May to 7 June 2002:
I
Representatives:
Ms. E. Herfkens - Head of Delegation, Minister for Development
Cooperation
Mr. Pronk - Minister of Housing, Spatial Planning and the Environment,
Special Envoi SGUN
Alternate representatives:
BZ
Ms. M.W.J.A. van Gool - Ambassador-at-large (FfD and WSSD), Ministry of
Foreign Affairs
Mr. K.M. Davidse - Permanent Mission of the Kingdom of the Netherlands in
New York
VROM
Mr. Y. de Boer - Deputy Director-General for Environmental Protection also
Director for International Environmental Affairs, Ministry for Housing,
Spatial Planning and the Environment
OS
Mr. A. van Ojik - Ambassador-at-large for Development Cooperation,
Ministry of Foreign Affairs
LNV
Mr. J.P. Hoogeveen - Director International Affairs, Ministry of
Agriculture, Nature Management and Fisheries
Advisors:
OS
Mr. Th. J. Wessels - Coordinator WSSD, Ministry of Foreign Affairs
Ms. J.P. van Rijn - Policy Advisor Environment and Development, Ministry of
Foreign Affairs
Mr. H.T. Specker (1 week) - Head of the International Environmental
Policy, Instruments and Water Management Division, Ministry of Foreign
Affairs
Ms. F.E.A. Boegborn (1 week) - Senior Policy Officer, Ministry of
Foreign Affairs
LNV
Mr. M.L. Vernooij - Deskmanager Multilateral Affairs, Ministry of
Agriculture, Nature Management and Fisheries
VenW
Mr. R.H. Dekker (1 week) - Water Director Ministry of Transport,
Public Works and Water Management
Ms. E. de Wit (2 week) - Policy Advisor, Ministry of Transport, Public
Works and Water Management
EZ
Mr. D.F.W.T. Pietermaat - Senior Policy Advisor, Ministry of Economic
Affairs
VROM
Mr. R.. L.F. Brieskorn - Coördinator Sustainable Development, Ministry of
Housing, Spatial Planning and the Environment
Mr. H. Sips - Advisor to the Director for International Environmental
Affairs, Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment
Ms. T. Fogelberg - Head of Climate Change Department, Acting Director
Climate Change and Industry, Ministry of Housing, Spatial Planning and the
Environment
BZ
Mr. W.K.S.C. Ramsoekh - Deputy Head UN Funds and Social Affairs Division,
Ministry of Foreign Affairs
Ms A. Valkenburg - Second Secretary, Permanent Mission of the Kingdom of
the Netherlands, New York
Mr. A.H.M. Stoelinga - Deputy Chief of Mission, Royal Netherlands Embassy
Jakarta
II
Side-event DOV:
Mr. J. Donner - Director Royal Tropical Institute
Side-event GEF:
Baron S. van Voorst tot Voorst - Director Environment and Development
Department, Ministry of Foreign Affairs
Assistants to Prince of Orange:
Mr. J.E. Mebius - First Secretary Water Resources, Royal Netherlands
Embassy Jakarta
Mr. B. Diphoorn - Head Water Unit, Ministry of Foreign Affairs
Civil society representatives:
Ms. I.E.M. Dankelman - NGO Division
Ms. M.D.S.P. Bierkens - Youth Representative
Ms. A.M. Bouman-Dentener - Women's Representative
III
Assistants to the delegation
Ms. A.H. den Hollander - Policy Advisor, Ministry of Foreign Affairs, in
charge of Office Management
Ms. B.M. Hellemond - Secretary Economic Section Royal Netherlands Embassy
Jakarta, in charge of logistical organisation
Ms. I.M.S. Herben
Ms. L. Smit
,
Verslag 4e Prepcom World Summit on Sustainable Development (24 mei - 7 juni
2002, Bali)
Inleiding
Als resultaat van WSSD zijn voorzien twee typen uitkomsten. Type 1 behelst
de traditionele intergouvernementele uitkomsten, namelijk een Actieplan en
een Politieke Verklaring. Type 2 zijn verschillende soorten partnerships,
waartoe WSSD de voedingsbodem moet vormen. Deze zijn in deelname tot de
"coalition of the willing" beperkte samenwerkingsverbanden van
gouvernementele, non-gouvernementele (civil society en private sector) en
multilaterale actoren, die een bepaald onderwerp (sector) oppakken en
financieren (ref. de Global Alliance for Vaccine Immunization en de
Consultative Group on International Agricultural Research).
Doelstelling van het WSSD voorzitterschap was om tijdens de ministeriële Prepcom in Bali overeenstemming te bereiken over de teksten van zowel het Actieplan als de Politieke Verklaring. Hierdoor zou (met het recente Financing for Development proces als voorbeeld) de politieke top in Johannesburg niet belast worden met tekstonderhandelingen, maar zich op de politieke dimensie van duurzame ontwikkeling kunnen richten.
Ten aanzien van het Actieplan is in beperkte mate vooruitgang geboekt. Het zal uitonderhandeld moeten worden in Johannesburg. Met betrekking tot de beoogde Politieke Verklaring zijn in Bali tijdens de plenaire vergadering elementen aangereikt door de verschillende stakeholders, die als basis zullen dienen voor een nog uit te schrijven concept Politieke Verklaring.
Grootste probleem waarop de onderhandelingen over het Actieplan in de
laatste dagen stukliepen waren de hoofdstukken over handel en financiering
en vooral de vraag hoe in dit kader om te gaan met Doha en Monterrey. De
verwachtingen van de OS landen uitten zich in het vasthouden aan eisen
m.b.t. een post-Doha en post-Monterrey agenda. De VS, Japan en in mindere
mate de EU meenden dat Doha, Monterrey en HIPC een plafond aangeven. Andere
nog openstaande kwesties betreffen overeenstemming over nieuwe kwantitatieve
doelstellingen en over de inkadering van vrijwillige partnerships in het
Actieplan.
Actieplan
Armoedebestrijding
Het hoofdstuk "armoedebestrijding" is een belangrijk onderdeel van het
Actieplan, aangezien het de Millenium Development Goals reflecteert (met
name het met de helft terugbrengen in 2015 van het aantal arme mensen met
een dagelijks inkomen van minder dan 1 dollar en het aantal mensen dat geen
toegang heeft tot schoon drinkwater). Nederland is voorstander van het
beschouwen van armoedebestrijding als een dwarsdoorsnijdend thema voor de
meer operationele hoofdstukken, en daarmee het verbinden van activiteiten
aan concrete Millennium Development Goals. Dit standpunt werd echter
onvoldoende gedeeld. Een tweede uitgangspunt van het Nederlandse beleid,
namelijk het leggen van 'ownership' van programma's bij de
ontwikkelingslanden zelf en het aansluiten bij nationale strategieën voor
armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling, zoals de Poverty Reduction
Strategy Papers (PRSP), is wel in grote delen van het Actieplan terug te
vinden. De posities van de grotere 'blokken' waren als volgt: G77 en China
wensten een groter commitment van het Westen, inclusief meer fondsen in de
vorm van een "World Solidarity Fund for Poverty Eradication"
(solidariteitsfonds). Voorts stelde de G77 zich hard op t.a.v. de inzet van
de andere blokken aangaande het elimineren van alle vormen van kinderarbeid
conform ILO-regelgeving. De VS wenste zo min mogelijk commitment, hetgeen
zich uitte in het weigeren van nieuwe doelstellingen voor o.a.
energievoorziening en sanitatie (gekoppeld aan de waterdoelstelling). De EU
was de grootste tegenstander van een solidariteitsfonds, omdat niet
duidelijk is wat de toegevoegde waarde daarvan is.
Energie
De onderhandelingen hadden betrekking op twee paragrafen van het Actieplan.
De eerste paragraaf uit het hoofdstuk 'armoedebestrijding' bevat voorstellen
om de toegang tot energie te verbeteren. De tweede paragraaf uit het
hoofdstuk 'consumptie- en productiepatronen' beoogt een verdere uitwerking,
zowel inhoudelijk als procedureel, van de aanbevelingen van CSD-9 met
betrekking tot energy-efficiency, duurzame energie en markthervormingen. Een
door de EU voorgestelde doelstelling voor duurzame energie voor
geïndustrialiseerde landen (verhoging aandeel duurzame energie met 2% punten
in 2010 ten opzichte van 2000) was voor de JUSCANZ-landen (Japan, US,
Canada, Australië, Nieuw-Zeeland) onbespreekbaar. Hetzelfde gold ook voor
het op nationaal niveau vaststellen van tijdspaden voor het uitfaseren van
niet-duurzame energiesubsidies. Ook binnen de EU bleek hierover geen
overeenstemming mogelijk vanwege verzet van Frankrijk, Duitsland en Ierland.
Een uitstaand beslispunt tenslotte is de institutionele follow-up van de
energie-aanbevelingen van CSD-9 en het Actieplan. De EU zou graag zien dat
dit op een gestructureerde en goed gecoördineerde manier plaatsvindt,
terwijl met name de JUSCANZ-landen van mening zijn dat de uitwerking aan de
individuele landen moet worden overgelaten.
Duurzame consumptie- en productiepatronen
Op het gebied van duurzame productie- en consumptiepatronen is goede
vooruitgang geboekt. Zo is er vrijwel overeenstemming over het '10
jarenprogramma duurzame productie en consumptie' en het bevorderen van
maatschappelijk verantwoord ondernemen. Alleen de VS en in mindere mate
Japan hebben hier nog bedenkingen bij. Een aantal zaken is echter nog
onopgelost. Allereerst dringt de VS er sterk op aan om bij het de
doelstelling m.b.t. ontkoppeling te spreken over een vermindering van de
milieubelasting per eenheid output. De Europese Unie zet in op een
vermindering van de totale milieubelasting. Daarnaast is er geen
overeenstemming over eco-labelling. In de ogen van met name Australië moet
deze altijd vrijwillig zijn. De EU kan hier niet mee in stemmen. Voorts is
er nog geen overeenstemming over de data voor de uitfasering van gevaarlijke
chemicaliën. De VS stelde voor om de aandacht vooral te richten op de
inwerkingtreding van de Rotterdam- en Stockholmconventie in plaats van een
brede committering van landen om zo snel mogelijk alle Conventies te
ratificeren.
Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit
De onderhandelingen over het hoofdstuk 'natuurlijke hulpbronnen' verliepen
constructief, hetgeen er toe heeft geleid dat op nagenoeg alle onderdelen
overeenstemming werd bereikt. Het resterend belangrijkste geschilpunt is het
opnemen van concrete, tijdsgebonden doelstellingen. De EU heeft voorstellen
gedaan en gesteund voor doelstellingen voor het beheer van natuurlijke
hulpbronnen in algemene zin en verder voor sanitatie, visvangst,
voedselzekerheid en biodiversiteit. Er is nauwelijks steun van andere
regio's, zij het dat ontwikkelingslanden zich wel kunnen herkennen in het
handhaven van een tijdshorizon, mits de daarbij behorende doelstelling niet
te absoluut wordt geformuleerd.
Biodiversiteit
De actiepunten gericht op behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit zijn
nagenoeg geheel gebaseerd op de Ministeriële Verklaring van de 6
Conferentie van Partijen bij het Verdrag inzake Biologische Diversiteit
(COP-6 CBD, Den Haag, mei 2002). De verwevenheid van duurzame ontwikkeling
en het omgaan met biodiversiteit wordt erkend. Dit resulteerde in
actiepunten gericht op versterking van de integratie van het behoud en
duurzaam gebruik van biodiversiteit in beleid en programma's voor
armoedebestrijding en economische sectoren, waaronder handel. Daarnaast is
overeengekomen meer aandacht te besteden aan gebieden met hoge natuurwaarden
en de ontwikkeling van ecologische netwerken. Geen overeenstemming is
bereikt over de in de Ministeriële Verklaring opgenomen doelstelling om
uiterlijk in 2010 het verlies aan biodiversiteit te keren. Deze doelstelling
werd gesteund door alle Europese landen. Ontwikkelingslanden vonden de
doelstelling te scherp en stelden als doelstelling voor om in 2010 een
significante reductie van het verlies te hebben bereikt. De VS was tegen
iedere doelstelling. Verder is geen overeenstemming bereikt over een
voorstel van Mexico om een nieuw verdrag op te stellen over de verdeling van
de voordelen van het gebruik van biodiversiteit. De steun voor dit voorstel
is beperkt.
Bossen
De paragraaf over duurzaam beheer van bossen, gebaseerd op de Ministeriële
Verklaring van het UN Forum on Forests, is aangevuld met een actiepunt
gericht op het beheer van biodiversiteit, die eveneens gebaseerd is op COP-6
CBD. Het voorstel van de EU om een tekst op te nemen over illegale houtkap
werd verworpen door ontwikkelingslanden.
Landbouw
De actiepunten over landbouw zijn een bevestiging van eerder gemaakte
afspraken over voedselzekerheid, verbreding van de economische en
ecologische basis van rurale ontwikkeling, het versterken van goede
praktijken van duurzame landbouw en versterking van marktwerking. De EU
heeft aanvullende voorstellen gedaan gericht op integraal ketenbeheer, op
samenwerking tussen producenten en consumenten en op versterking van de
capaciteitsopbouw van ontwikkelingslanden waar het de kwaliteit van voedsel-
en landbouwproducten betreft. Deze voorstellen werden onder andere door
Australië gezien als verkapte handelsblokkades en meteen verworpen. Tijdens
de door Indonesië, Nederland en de Wereldbank georganiseerde ministeriële
rondetafelbijeenkomst over landbouw was er meer ruimte voor dialoog tussen
de regio's. Daarbij werd geconstateerd dat de aandacht voor landbouw,
voedsel en rurale ontwikkeling in het traject dat leidt naar de WSSD
groeiende is.
Water
In het Actieplan komt het onderwerp water op twee plaatsen voor, namelijk
onder 'natuurlijke hulpbronnen' en onder 'armoede bestrijding'. Knelpunten
bij het onderwerp 'oceanen en zeeën' waren o.a. het noemen van het Informal
Consultative Process on oceans and seas (discussieforum dat de AVVN
adviseert over oceanen en zeeën) en de walvisvangst. Op beide punten bleven
met name Noorwegen en IJsland tegenstand bieden. Over het algemeen is er bij
dit onderwerp goede vooruitgang geboekt op bovenstaande knelpunten na.
Belangrijk bij de onderhandelingen over 'zoetwater' was de koppeling van
water en sanitatie. Helaas wenste de VS geen nieuwe doelstelling voor
sanitatie. De target voor drinkwater is wel overeind gebleven.
Overig
Er zijn actiepunten overeengekomen gericht op duurzaam toerisme (inclusief
eco-toerisme), berggebieden, het tegengaan van woestijnvorming, duurzaamheid
in de mijnbouw en een betere aanpak van natuurrampen.
Globalisering
De noodzaak van een hoofdstuk over globalisering werd lange tijd door VS en
G77 betwist. De EU heeft dit hoofdstuk steeds verdedigd vanuit de gedachte
dat in dit hoofdstuk de meer systeemgerelateerde vraagstukken aan de orde
zijn (volatiliteit van financiële stromen, sociale dimensie van
globalisering, diversificatie economieën van ontwikkelingslanden etc.). In
de eindfase van de onderhandelingen werden de elementen uit dit hoofdstuk
tezamen met het onderwerp handel en financiering aan de orde gesteld en zijn
nog niet opgelost.
Gezondheid en duurzame ontwikkeling
In navolging van de Kindertop en de World Health Assembly moest opnieuw
worden onderhandeld met de VS over een tekst over reproductieve gezondheid.
Wederom poogde de EU op aandringen van Nederland en het VK een tekst te
concipiëren die de status-quo wat betreft reproductieve gezondheidszorg zou
handhaven, maar ondanks aandringen van o.a. Nederland accepteerde de EU een
referentie waarbij de gebruikelijke verwijzing naar mensenrechten niet werd
opgenomen als balans voor de vermelding van religieuze waarden. Op de
laatste avond opende Canada, gesteund door de EU, de geaccordeerde
paragraaf. In de voorliggende tekst is dit evenwel nog niet weerspiegeld.
Duurzame ontwikkeling van kleine eilandstaten (SIDS)
Belangrijkste punt van aandacht van de EU, VS en anderen was om de
activiteiten voor SIDS in te kaderen in bestaande structuren en programma's
en te voorkomen dat er al te duidelijke taal over een Barbados +10
conferentie opgenomen zou worden. De SIDS zijn een machtige groep in de VN
omdat ze met ongeveer 40 lidstaten een redelijk grote stem hebben. In de
tekst is uiteindelijk het verzoek aan de AVVN opgenomen om een
internationale bijeenkomst m.b.t. duurzame ontwikkeling van kleine
eilandstaten te overwegen.
Duurzame ontwikkeling voor Afrika
Het hoofdstuk over Afrika is onderwerp van langdurige discussie geweest. Het
feit dat een apart Afrika hoofdstuk in het leven was geroepen stamde uit een
toezegging van Monterrey, waarbij de speciale omstandigheden van het
Afrikaanse continent werden meegewogen (relatief weinig ODA, weinig profijt
van wereldhandel en globalisatie, en de effecten van HIV/AIDS). Inmiddels is
in het document ook voor elke andere regio een kleine paragraaf opgenomen
Vooral van de zijde van de EU (VK en Nederland) heeft een sterke
positionering naast en niet tegenover Afrika (en G77) plaatsgevonden. Dit in
tegenstelling tot de VS die zich zeer afhoudend en niet bereid tot
compromissen opstelde. Uitgangspunt voor de EU is geweest ondersteuning van
Afrikaanse visies op - en initiatieven voor - duurzame ontwikkeling zoals
verwoord in NEPAD en het ondersteunen daarvan via financiële, technische en
institutionele programma's. De EU wil niet interfereren in de inhoud van
NEPAD, maar wil wel in partnerschap meepraten over de uivoeringsmodaliteit.
Daarnaast spelen lokaal ownership en inpassing in nationale
armoedebestrijdingsstrategieën zoals PRSP een belangrijke rol. G77 kon zich
in deze opstelling vinden en was bereid hiermee de instelling van een
solidariteitsfonds te laten vallen, een zwaar punt voor de EU en de VS. De
EU en JUSCANZ, behoudens de VS, kunnen zich grotendeels vinden in deze
tekst. VS stelde zich na een week onderhandelen soepeler op, zodat er
eigenlijk maar weinig uitstaande punten zijn. Naast een belangrijk
voorwaardescheppend punt als respect voor mensenrechten, dat in andere
hoofdstukken zal worden opgelost, staat nog een paragraaf open m.b.t. de
toegang tot land en landbezit, waarbij het naleven van de "rule of law"
(gerelateerd aan Zimbabwe's landonteigeningensbeleid) een niet acceptabel
breekpunt voor G77 is.
Financiering / Means of Implementation
De bespreking van het hoofdstuk 'means of implementation' stond onder druk
omdat de G77 voort wilde bouwen op de afspraken uit Doha en Monterrey. Voor
hen waren deze afspraken duidelijk een tussenstation. Voor de VS, andere
JUSCANZ-landen en de EU zijn Monterrey en Doha veel meer het eindstation,
hoewel de EU uiteindelijk bereid was een positievere toon aan te slaan wat
betreft boodschappen aan Doha en monitoring van de toezeggingen van
Monterrey. De discussie over financiering spitste zich op een aantal punten
toe en werd niet beslist.
Solidariteitsfonds
Hoewel de bijdrage aan het voorgestelde fonds vrijwillig is, was de EU
(Griekenland en Italië uitgezonderd) afhoudend op het gebied van de
introductie van nieuwe fondsen zolang de toegevoegde waarde daarvan boven
bestaande financieringsmechanismen niet is aangetoond. Andere landen konden
met het idee van een solidariteitsfonds leven juist omdat het vrijwillig is
daarmee een welhaast symbolische concessie aan de G77 zou zijn geweest.
ODA
Nederland heeft steeds het belang van de 0.7% doelstelling met de daarbij
behorende tijdspaden benadrukt naast de versterking van de effectiviteit van
hulp (ontbinden van de hulp, belang PRSP). Daarnaast heeft Nederland binnen
de EU steun verleend aan Noors voorstel om de Secretaris-Generaal van de VN
te vragen de ODA-commitments te monitoren. De EU heeft zich uiteindelijk
achter dat voorstel geschaard. Onder andere de VS zijn tegen waardoor bij
sommige G77 de indruk bestond dat de toezeggingen in Monterrey gerelativeerd
werden.
Schulden
Bij de discussie over schulden wilde de G77 geen genoegen nemen met het
verkennen van nieuwe vormen van schuldverlichting (bijvoorbeeld via SDR en
debt-for-sustainable development swaps) maar zouden deze instrumenten
toegepast moeten worden. Voor de EU was de verkenning van deze instrumenten
het maximaal acceptabele.
GEF (Global Environment Facility)
Oorspronkelijk wenste de G77 in de passage over de GEF-replenishment
(aanvulling van middelen) het benodigde bedrag van 3 miljard opgenomen zien.
Omdat besluitvorming over replenishment in ander kader plaatsvindt, bestond
hier bij anderen bezwaar tegen. De VS vond zelfs de oproep tot een
substantiële middelenaanvulling met nieuw en additioneel geld te vergaand.
Uiteindelijk is over deze paragraaf overeenstemming bereikt door niet het
bedrag te noemen maar wel de noodzaak van een substantiële
middelenaanvulling.
Handel
In de teksten over handel was het zoeken naar een moeizaam evenwicht.
Passages over handelsgerelateerde capaciteitsopbouw waren onomstreden maar
over passages met betrekking tot vergroting van markttoegang (voor producten
specifiek van belang voor ontwikkelingslanden) en afbouw van subsidies
bestond grote onenigheid. Ook op dit punt wenste G77 stappen vooruit te
zetten ten opzichte van Doha maar het vergroten van markttoegang in
ontwikkelingslanden voor de Minst Ontwikkelde Landen ging G77 te ver.
'Governance' van duurzame ontwikkeling.
De onderhandelingen over de institutionele governance van duurzame
ontwikkeling verliepen langzaam, maar uiteindelijk relatief constructief.
Opmerkelijk is dat de reikwijdte van de onderhandelingsagenda beperkter was
dan zich aanvankelijk liet aanzien. Immers, in het kader van eerdere
onderhandelingen over verbetering van de milieu governance (afgerond in
februari 2002 in Cartagena) werd door de G77 consequent een koppeling gelegd
met de governance van duurzame ontwikkeling, hetgeen de vrees deed opkomen
voor vergaande G77 eisen met betrekking tot de internationale financiële
instellingen (IFI's) en de WTO. De procedurele rechtlijnigheid van de G77
onderhandelaars, die WSSD als een VN-conferentie beschouwen, heeft een
dergelijke verbreding echter voorkomen. De onderhandelingen werden gevoerd
door de drie grote actoren EU, VS en G77, met secundaire rollen voor
Noorwegen, Zwitserland, Hongarije en Canada. De EU legde sterke nadruk op
het 'mainstreamen' van duurzame ontwikkeling binnen bestaande structuren,
vergroten van relevantie van CSD en de coördinatierol van ECOSOC, met name
in contacten met de IFI's. De VS had als uitgangspunt nationale
soevereiniteit, gaf geen prioriteit aan versterking van internationale
regimes en benadrukte het gebruik van het internationale platform voor
uitwisseling van nationale ervaringen en informatie. De G77 hield vast aan
een centrale rol voor de CSD als personificatie van de beloften van Agenda
21. Hervormingsplannen werden beschouwd als het door ontwikkelde landen
onder eerder gedane beloften willen uitkomen.
Overeenstemming werd bereikt op de volgende terreinen: de noodzaak van
grotere institutionele samenwerking t.b.v. duurzame ontwikkeling; de
wenselijkheid van versterking van maatschappelijk verantwoord ondernemen (de
tekst is zeer afgezwakt in vergelijking met de eerdere wens van G77 en een
aantal NGO's om te komen tot een "framework for accountability of
transnational corporations"); versterking van de rol van ECOSOC (o.a. door
betere systeembrede coördinatie, periodieke beschouwing van thema's van
duurzame ontwikkeling binnen ECOSOC); aanvaarding koppeling follow-up van
WSSD en de Financing for Development conferentie; opheffing van het
Committee on Energy and Natural Resources for Development (algemeen als
irrelevant beoordeeld); vergroten van de relevantie van CSD (o.a. meer
nadruk op implementatie en monitoring en minder op onderhandelingen over
besluiten; rol als focal point voor partnerships); verzoek aan de
Secretaris-Generaal van de VN om de samenwerking binnen de VN t.a.v.
duurzame ontwikkeling te versterken (sterke afzwakking van wens van enkele
westerse landen om te komen tot een "collaborative framework" van
VN-organisaties); geen universeel lidmaatschap voor CSD en doorverwijzing
van het universeel lidmaatschap van UNEP naar de Algemene Vergadering van de
VN (risico van precedentwerking voor andere VN-organisaties); een selectief
gebruik van het begrip "coherentie" (aanvankelijk verzet van G77 tegen
gebruik van dit concept); versterking van regionale coördinatie; betere
binnenlandse coherentie; en integratie van nationale duurzaamheidstrategieën
en armoedestrategieën van ontwikkelingslanden (voorkomen is dat
ontwikkelingslanden twee strategieën zouden dienen op te stellen).
Probleempunten blijven het principe van "common but differentiated
responsibilities" (verzet EU en VS tegen gebruik van dit milieuprincipe voor
een differentiëring van verantwoordelijkheid in het algemeen); relatie
mensenrechten en milieubescherming (verzet G77 tegen deze koppeling);
bevestiging commitment en een nieuw jaartal voor nationale
duurzaamheidstrategieën (VS wil vrijblijvendheid); precieze formulering van
teksten over IFI's en WTO (doorverwezen naar de onderhandelingsgroep over
globalisering); uitbreiding van het mandaat van de GEF naar "domestic costs"
(verzet VS en EU); criteria en monitoring van partnerships (VS verzet zich
tegen te sterke regulering); aandacht voor de sociale dimensie (verzet G77
tegen verwijzing naar ILO-verdragen); de specifieke monitoringsrol van
ECOSOC t.a.v. WSSD en FfD; mondiale regels t.a.v. publieke toegang tot
informatie (verzet G77).
De onderhandelingen over institutionele governance gingen vooral over
verbeteringen van bestaande structuren, waarbij revitalisering van de
coördinatierol van ECOSOC t.a.v. duurzame ontwikkeling de belangrijkste is.
In vergelijking met de Nederlandse instructie zijn de resultaten m.b.t.
institutionele governance bevredigend.
Separaat aan de institutionele governance onderhandelingen vonden moeizame
onderhandelingen plaats over 'good governance' (nationaal goed bestuur). De
diverse gespreksrondes leverden wel toenadering, maar nog geen
overeenstemming op. Ook hier speelde weer de vraag of verder gegaan kon
worden dan de Monterrey consensus, maar ditmaal wilde met name de VS
baanbrekende taal. De EU wilde niet zo ver gaan als de VS. De G77 stelde
zich op het standpunt dat taal over nationaal goed bestuur in balans moet
zijn met teksten over internationaal bestuur. Een compromis leek
uiteindelijk mogelijk, maar de impasse op het thema financiën maakte
voltooiing van de onderhandelingen onmogelijk.
Partnerships (type 2)
In Bali heeft gedurende de gehele prepcom een discussie plaatsgevonden over
partnerships, zowel binnen de EU, als in brede kring. De VS, die als lijn
had dat partnerships de belangrijkste uitkomst van WSSD moeten zijn, stond
alleen in dat standpunt. De andere partijen bleven volhouden dat er geen
type 2 kan zijn zonder een uitkomst in Bali op het gebied van het Actieplan.
Daarom was er in de eerste week ook geen formele contactgroep type 2 . Wel
vond veel informeel overleg plaats, op vier niveaus: (1) interne EU
discussie over richtlijnen, kwaliteitswaarborgen en rapportages/monitoring,
(2) side events, met name georganiseerd door de VS, waarin type 2
activiteiten werden besproken, (3) stakeholder dialogen over type 2, mede
georganiseerd door NGO netwerken, en (4) bilateraal overleg tussen
landengroepen (met hoofdrol VS) om het proces na Bali vorm te geven.
In de eerste week werd overleg gevoerd met de verschillende stakeholders. De
houding van de NGO's was kritisch: (a) type 2 dreigt een substituut van
type 1 te worden en daarmee ontlopen overheden hun verantwoordelijkheid, en
(b) de private sector is ongrijpbaar en misbruikt het "WSSD-label" zonder
zelf verantwoordelijkheid af te willen leggen. Het aanwezige bedrijfsleven
nam een afwachtende houding aan.
In de tweede week was de kritiek vanuit stakeholderfora minder fel. Nieuwe
'Guiding Principles for Partnerships' zijn besproken en aanvaard. Daar moet
wel bij gezegd worden dat er een zwakke deelname was in de discussie vanuit
G77. Met betrekking tot de follow-up is overeengekomen in het Actieplan een
algemene verwijzing te maken naar partnerships.
De EU ontwikkelt partnerships onder meer op het gebied van energie en water.
Over de uitvoeringsmodaliteiten en de mogelijke partners wordt nog overleg
gevoerd.
Utstein - Afrikaanse delegaties
Op uitnodiging van de ministers Herfkens en Johnson (Noorwegen) en de
Zweedse DGIS Ruth Jacobi zijn een aantal Afrikaanse delegaties bij elkaar
gekomen om de voortgang in het onderhandelingsproces te bespreken. Opvallend
was de observatie van meerdere Afrikaanse delegaties dat ze zich door de G77
onvoldoende vertegenwoordigd voelen. Minister Herfkens en haar Noorse
collega deden een beroep op hun Afrikaanse collegae om zich op het vlak van
ontwikkelingsfinanciering en handel in te zetten voor behoud van wat in
Monterrey en Doha is bereikt.
Panel on Population for Sustainable Development; linking Agenda 21/ICPD and
Poverty Reduction, georganiseerd door UNFPA en Nederland
Minister Herfkens onderstreepte het belang van het bevolkingsvraagstuk voor duurzame ontwikkeling. De minister gaf aan dat het daarbij niet alleen gaat over aantallen maar ook over onduurzame productie- en consumptiepatronen, gender issues en de capaciteit van mensen die in armoede leven. Milieudegradatie wordt enerzijds veroorzaakt door rijkdom, anderzijds door armoede. Daarom is het in het kader van duurzame ontwikkeling zo belangrijk om de toegang van mensen die in armoede leven tot alle diensten te versterken, inclusief reproductieve gezondheid. De Minister onderstreepte het belang van de ICPD agenda, met name wat betreft universele toegang tot diensten en gendergelijkheid. Vrouwen worden hebben nog steeds onvoldoende toegang tot educatie (op alle niveaus) en tot reproductieve gezondheidsdiensten, waardoor 1 op de 3 vrouwen ongewenst of op het onjuiste moment zwanger wordt, en jaarlijks 14 miljoen meisjes kinderen krijgen. Minister Herfkens gaf aan dat hier gaat om fundamentele mensenrechten.
Deelname minister Pronk aan side event 'Towards a common vision for
sustainable development', georganiseerd door de Minister van Milieu van
Indonesië en de Earth Council, onder patronage van H.K.H. Prinses Basma bint
Talal van Jordanië
Minister Pronk gaf aan dat het Charter in deze snel veranderende wereld een
nuttig ethisch raamwerk biedt. WSSD zou het document kunnen 'verwelkomen'.
Individuele parlementen zouden het dan kunnen bekrachtigen. Maurice Strong
wees er op dat het niet zo zeer gaat om bekrachtiging, dan wel om het
toepassen van de ethische principes in de onderhandelingen. Prinses Basma
zag een rol voor het Charter in het onderwijs. De milieuministers van
Indonesië en Colombia uitten hun enthousiasme voor het Charter.
DOV, Duurzame Ontwikkelingsverdragen met Benin, Bhutan en Costa Rica
En marge van Prepcom IV vonden twee bijeenkomsten plaats in het kader van de Duurzame Ontwikkelingsverdragen tussen Nederland en Benin, Bhutan en Costa Rica. Tijdens een werkdiner overlegden de ministers over de voortgang in de onderhandelingen en de gezamenlijke presentatie van de verdragen tijdens WSSD. Tevens vond een vergadering plaats van het zogenoemde Joint Committee (ministers plus Nationale Mechanismen), waarin de volgende onderwerpen aan de ordekwamen: relaties tussen de overheden en de Nationale Mechanismen; de opstelling van een Gezamenlijke Verklaring van de vier landen die in Johannesburg kan worden gepresenteerd; de noodzaak een einde te maken aan de Nederlandse dominantie in de programma's die in het kader van de verdragen worden uitgevoerd; en de aanpassingen in de organisatie die nodig zijn om het ownership bij de partners van Nederland te vergroten. Met het oog op dit laatste zal er vanaf nu van een roulerend voorzitterschap sprake zijn.
Deelname minister Herfkens aan "Ministerial Round Table on Agriculture"
Op 6 juni vond de Ministeriële Ronde Tafel bijeenkomst met als thema "Agriculture for Food Security and Sustainable Rural Development" plaats. Aan deze goed bezochte bijeenkomst namen 12 ministers en zo'n 120 vertegenwoordigers van de publieke en private sector deel, alsmede vertegenwoordigers van internationale organisaties, waaronder FAO, IFAP, IFOAM, IUCN, UNCCD, UNDP, UNFCCC en WFP. De bijeenkomst was georganiseerd door het Ministerie van Landbouw van Indonesië en het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van Nederland in samenwerking met de CGIAR en Wereldbank. De Minister van Landbouw van Indonesië, Professor Dr. Bungaran, en Minister Herfkens waren co-chairs. Tijdens een voorbespreking kwamen zij overeen om de bijeenkomst met name te concentreren op landbouw en rurale ontwikkeling in het kader van duurzame ontwikkeling; strategieën voor rurale ontwikkeling en de rol van hulp daarin; alsmede op handel en landbouw. Na het openingswoord van de Minister van Landbouw van Indonesië en inleidende statements van Ian Johnson, voorzitter van de CGIAR en vice-president van de Wereldbank, en Nitin Desai, Secretaris Generaal voor WSSD, leidde Minister Herfkens de discussie. In het zgn. Summary Rapport is een groot aantal actiepunten verwoord die essentieel zijn voor de uitkomsten van de WSSD op het gebied van landbouw. De co-chairs zullen de resultaten rapporteren aan de WSSD en de Wereldvoedseltop over vijf jaar in Rome.
GEF Roundtable on Financing Environment and Development, 4 juni
En marge van Prepcom IV organiseerde het GEF (Global Environment Facility)
een tweede Round Table. De eerste sessie vond plaats en marge van de FfD
conferentie in Monterrey. Deelgenomen werd door een vijfentwingtigtal
ministers of hun vertegenwoodigers, de World Business Council en NGO's.
Minister Pronk nam deel alsmede een vertegemwoordiger van Minister Herfkens.
De bijeenkomst werd voorgezeten door de Ministers van milieu van Zuid Afrika
en Zweden. Minister Pronk verwees naar een recente speech van president Bush
'to defend peace'. Daarin waren aanknopingspunten te vinden om de
Amerikaanse commitment voor WSSD te vergroten. Hier bestond de ruimte om na
een coalitie tegen terrorisme een coalitie voor vrede en duurzame
ontwikkeling te vormen. T.a.v. het financieringsvraagstuk stelde hij dat ODA
zou moeten functioneren als katalysator voor andere middelen. Het GEF
beschouwde hij als buitengewoon belangrijk. Hij bepleitte het GEF te
verbreden door het mandaat te verbreden en het principe van incrementele
kosten minder stringent te hanteren.
===