Ministerie van Financiën
Samenvatting:
Minister Zalm heeft vandaag antwoorden op vragen naar aanleiding van het Financieel Jaarverslag 2001 naar de Tweede Kamer gezonden.
Aan:
De voorzitter van de Tweede Kamer
Datum
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
19 juni 2002
BZ 2002-00704 M
Onderwerp
Antwoorden op vragen Financieel Jaarverslag 2001
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen naar aanleiding van het Financieel Jaarverslag 2001.
DE MINISTER VAN FINANCIËN,
Vraag 1
Wat is de invloed geweest van de extra uitgaven op de hoogte van de inflatie?
Vraag 7
Hoeveel zou de economische groei verder vertraagd zijn indien de uitgavenvergroting zou zijn geschrapt ten gunste van het realiseren van een hoger financieringssaldo in 2001?
Antwoord
Door verschuivingen binnen het uitgavenkader -mogelijk gemaakt met name door lagere rentelasten en lagere werkloosheidsuitgaven- zijn in 2001 uitgavenverhogingen mogelijk geworden voor en bedrag van ¤ 6,8 miljard (vergeleken met wat voor dat jaar voorzien werd in het Regeerakkoord). Ruim de helft van dit bedrag betreft extra uitgaven waartoe het kabinet in 1999 en 2000 heeft besloten en die een structureel karakter dragen. In 2001 heeft het kabinet vanwege onderschrijding van het uitgavenkader nog eens kunnen besluiten tot een additionele verhoging van de uitgaven met circa 3 miljard euro. Het CPB heeft de effecten van de uitgavenverhoging met 3 miljard berekend met het korte-termijnmodel SAFE. Daarbij is het CPB ervan uitgegaan dat deze uitgavenverhoging op 1 juli 2001 tot stand is gekomen en volledig ten laste zou gaan van het EMU-saldo. Volgens het CPB zou zonder deze uitgavenverhoging de economische groei in 2001 0,2%-punt lager zijn uitgevallen, terwijl de inflatie niet beïnvloed zou zijn. De economische groei in 2002 zou in dit geval 0,3%-punt lager zijn geweest en de inflatie 0,1%-punt lager.
Vraag 2
Wat zijn de eerste effecten van de extra uitgaven voor het bestrijden van arbeidsmarktknelpunten in de collectieve sector?
Antwoord
In de nota 'arbeidsmarkt in de collectieve sector, verleden, heden en toekomst' van mei jl. is ingegaan op de effecten van de extra uitgaven voor arbeidsmarktbeleid ter vervanging van de vrijval van andere uitgaven. Veel van de maatregelen zijn pas onlangs geïmplementeerd, waardoor effecten nog niet gemeten kunnen worden. Ook is het moeilijk het effect van de maatregelen te scheiden van andere effecten, bijvoorbeeld de conjuncturele ontwikkeling. Toch kan al worden geconstateerd dat de werkgelegenheid in de collectieve sector aanzienlijk is gegroeid. Tekorten die voor zorg en onderwijs in 1998 werden voorspeld (ca. 12%) zijn mede door de intensiveringen beduidend minder dan voorzien. Bij de politie is men erin geslaagd aan de uitbreidingsdoelstelling te voldoen, de arbeidsmarktsituatie van Defensie is duidelijk verbeterd (nr. 2 werkgever volgens Intermediair) en het aantal aanmeldingen voor trainee&expertprojecten bij het Rijk overtreft zelfs het aantal plaatsen. Overigens mag verwacht worden dat, gelet op de conjuncturele ontwikkeling, de arbeidsmarktknelpunten de komende jaren behoorlijk zullen afnemen.
Vraag 3
Hoe staat het met de invoering van een ook voor de Tweede Kamer permanent toegankelijk, up-to-date budgetinformatiesysteem?
Antwoord
Sinds enige jaren staan alle begrotingen en budgettaire nota's ook op het internet, hiermee is de eerste stap gezet van de voorstellen die gedaan zijn in de regeringsnota "Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording". In deze nota is nog een aantal aanvullende voorstellen gedaan tot het toegankelijker maken van begrotingsstukken via het gebruik van ICT. Tevens beidt de website van de Tweede Kamer toegang tot Parlando. Met dit programma is toegang tot recente budgettaire besluitvorming mogelijk. Ook vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn de afgelopen jaren initiatieven genomen in de richting van een meer elektronische overheid.
Vraag 4
Kan de regering meedelen wanneer de rust in het begrotingsproces niet meer behouden is. De tussentijdse extra uitgaven zijn groter dan de extra uitgaven die bij de opstelling van het Regeerakkoord waren overeengekomen. Werkt dit niet verstorend voor het begrotingsproces?
Antwoord
Het kabinet heeft er bewust voor gekozen om te werken met voorzichtige voorspellingen voor de economische groei. Dat maakt de kans op meevallers groter en die op tegenvallers - en daardoor tussentijdse bezuinigingen - kleiner. De maximale hoogte van de uitgaven staat vast en er is een strikte scheiding tussen uitgaven en inkomsten. Daarbij mogen de inkomsten schommelen, zonder dat dit direct gevolgen heeft voor de begrotingsuitgaven: het gaat om het beeld over een aantal jaren heen. Om de rust in het begrotingsproces te waarborgen, heeft het kabinet ervoor gekozen om zoveel mogelijk één keer per jaar (in het voorjaar) te beslissen waaraan het geld wordt uitgegeven. Dat was ook nu het geval.
Al deze afspraken bij elkaar komen de stabiliteit en rust van het begrotingsbeleid ten goede. Het uitgavenkader werkt als een plafond waarbinnen de uitgaven moeten blijven. Tussentijdse verschuivingen ten opzicht van de opstelling van het Regeerakkoord zijn mogelijk en soms onvermijdelijk. Het gevoerde trendmatige begrotingsbeleid heeft ertoe bijgedragen dat tussentijdse bezuinigingsronden zich niet hebben voorgedaan. Door de lagere rente- en sociale zekerheidsuitgaven zijn forse additionele uitgavenverhogingen voor onder meer zorg, onderwijs en veiligheid mogelijk gebleken. De bestuurlijke rust is gelegen in het handhaven van het uitgavenkader, en één hoofdafwegingsmoment per jaar.
Vraag 5
Waaruit bestaat "de belangrijkste stap", waarover de regering spreekt? In dit Jaarverslag wordt vooral gesproken over extra geld en wordt een beschrijving gegeven van ingezet beleid. Het Jaarverslag hoort in te gaan op meetbare resultaten in het jaar 2001. Meent de regering serieus dat er met dit Jaarverslag een goede voortgang wordt geboekt in het VBTB-proces?
Antwoord
Er is in de Financiële Verantwoordingen 2001 een verbetering te constateren ten opzichte van de twee voorgaande jaren. Het betreft hier verbeteringen op het gebied van opgenomen prestatiegegevens over de door de Kamer geselecteerde beleidsprioriteiten. In het Jaarverslag van het Rijk wordt hieraan gerefereerd. In de Financiële Verantwoordingen 2001 van de ministeries worden 73% van de gevraagde prestatiegegevens geleverd. In de Financiële Verantwoordingen 1999 en 2000 was dit respectievelijk 66% en 71%. (in het FJR wordt niet gesproken over "de belangrijkste stap")
Vraag 6
Wat zal het EMU-saldo naar verwachting zijn over 2002, aangezien de daling in de economische groei met vertraging doorwerkt? Wat zullen naar verwachting de gevolgen voor de EMU-schuld zijn?
Antwoord
De verwachting is dat de begroting 2002 in evenwicht zal blijven. De EMU-schuld wordt, evenals bij Voorjaarsnota, geraamd op 50% BBP.
Vraag 7
Hoeveel zou de economische groei verder vertraagd zijn indien de uitgavenvergroting zou zijn geschrapt ten gunste van het realiseren van een hoger financieringssaldo in 2001?
Antwoord
Zie vraag 1.
Vraag 8
Kan de regering weergeven hoeveel er geïntensiveerd is aan de uitgavenkant, indien de beleidsmatige mutaties uit de Verticale Toelichting als uitgangspunt worden genomen voor de definitie van intensiveringen.
Antwoord
De mutaties in de Verticale Toelichting worden onderverdeeld in mee- en tegenvallers, beleidsmatige mutaties en technische mutaties. Beleidsmatige mutaties in de Verticale Toelichting staan niet gelijk aan extra aan de begroting toegevoegde middelen. Ook de ombuigingen staan immers opgenomen bij de beleidsmatige mutaties. Bovendien kunnen de mutaties die worden opgenomen bij de beleidsmatige mutaties ook betrekking hebben op herschikkingen binnen de begroting.
Intensiveringen zijn verhogingen van collectieve uitgaven en/of verlagingen van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt (Financieel Jaarverslag 2001, pagina 37 onder 'Beleidsintensiveringen').
Vraag 9
De regering stelt dat het onderhavig Financieel Jaarverslag al zo concreet mogelijk probeert in te gaan op de resultaten van het gevoerde beleid. Wat vindt de regering achteraf van het feit dat het Regeerakkoord zo sterk was geënt op afspraken over extra geld in plaats van afspraken over gewenste resultaten van het beleid?
Antwoord
In het Regeerakkoord van het tweede Paarse kabinet zijn doelstellingen geformuleerd ten aanzien van ondermeer de kwaliteit van de zorg en onderwijs en veiligheid op straat. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het verminderen van de werkdruk in de zorg, aanpakken van de wachtlijsten, verkleining van de klassen, inbedding van ICT in het onderwijs, aantrekken van enkele duizenden agenten, uitbreiding cellencapaciteit etc. Om deze doelstellingen te realiseren zijn middelen gereserveerd. In het onderhavig Financieel Jaarverslag gaat het kabinet zo concreet mogelijk in op de resultaten van het gevoerde beleid, zoals bij Regeerakkoord afgesproken.
Vraag 10
Hoe is de doelstelling uit het Regeerakkoord, het versterken van de economische en sociale infrastructuur van onze samenleving geoperationaliseerd?
Antwoord
Deze doelstelling in algemene termen wordt nader geoperationaliseerd in de verschillende begrotingen die op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer zijn aangeboden. In de Miljoenennota 2002 is in de Horizontale Toelichting de algemene doelstelling van het beleid van de verschillende ministeries genoemd. De afzonderlijke ministeries nemen ieder een onderdeel van deze doelstelling voor hun rekening.
Vraag 11
Er is ¤ 10 miljard meer uitgegeven dan bij de opstelling van het Regeerakkoord was gepland. Heeft dit ook geleid tot meer ambitieuze doelstellingen dan welke in het Regeerakkoord of de uitwerking daarvan waren opgenomen?
Antwoord
Bij Regeerakkoord is uitgegaan van ¤ 3,2 miljard aan uitgavenverhogingen in 2001, voor de beleidsterreinen genoemd in tabel 1.2.1. Ten opzichte van het Regeerakkoord is voor ¤ 6,8 aan additionele uitgavenverhogingen gerealiseerd op die beleidsterreinen. Dit werd mogelijk gemaakt door ruimte onder het uitgavenkader, vooral ontstaan door meevallende rentelasten en lagere sociale zekerheidsuitgaven. Deze extra middelen zijn voor een belangrijk deel aangewend ten behoeve van de doelstelling van het kabinet om de arbeidsknelpunten in het onderwijs, zorg en veiligheid op te lossen en de kwaliteit van deze maatschappelijk prioritaire sectoren te verbeteren. Ter bestrijding van de wachtlijsten zijn bij de zorg in dit kader onder andere maatregelen genomen op het gebied van specifieke beloningen, doorstroommogelijkheden en ter bestrijding van het ziekteverzuim. Om de kwaliteit van het onderwijs te vergroten en de arbeidsmarkttekorten te bestrijden zijn maatregelen genomen gericht op het verkorten van de carrièrelijnen, beperken van de werkdruk en het ziekteverzuim en invoering van functie- en beloningsdifferentiatie. Ten aanzien van de veiligheid op straat zijn maatregelen genomen om de politiecapaciteit uit te breiden onder andere door werktijdverlenging, verbeteren van het Politie onderwijs, investeren in ICT en versterken van de justitiële keten. Zie ook nota 'arbeidsmarkt in de collectieve sector, verleden, heden en toekomst'', welke in mei 2002 naar Tweede Kamer is gestuurd.
Vraag 12
Kan van tabel 1.2.1 de kolom "na RA gerealiseerd" worden opgesplitst in echte beleidsintensiveringen, tegenvallers en technische mutaties, net zoals bij het onderdeel belastingen is gedaan. Kan daarna weergegeven worden wat de doelstellingen achter de intensiveringen waren en wat de redenen waren van de tegenvallers?
Antwoord
Tabel 1.2.1. bevat de beleidsmatig interessante uitgavenverhogingen voor het jaar 2001. Tegenvallers en technische mutaties maken hier geen onderdeel van uit. Voor de doelstellingen achter de uitgavenverhogingen verwijs ik naar de hoofdtekst van het Financieel Jaarverslag van het Rijk.
Vraag 13
Kan per rij uit kolom 1.2.1 de operationele doelstellingen gegeven worden waarvoor deze uitgaven zijn gedaan.
Antwoord
Tabel 1.2.1. geeft op hoofdlijnen de uitgavenverhogingen van het kabinet in 2001 weer voor de genoemde beleisterreinen. De uitgavenverhogingen zijn onderverdeeld naar een 7-tal clusters en een cluster overig. Onder het cluster Zorg vallen diverse uitgavenverhogingen die betrekking hebben op diverse (operationele) doelstellingen. Daarnaast hebben sommige uitgavenverhogingen in een cluster betrekking op meerdere begrotingen en meerdere operationele doelstellingen. Voor de onderscheiden clusters wordt de belangrijkste (operationele) doelstelling geformuleerd.
Een belangrijke geoperationaliseerde doelstelling in de zorg is het realiseren van een zodanig aanbod van zorgvoorzieningen en dienstverlening dat diegenen die daarvoor in aanmerking komen binnen een redelijke termijn geholpen worden. Een belangrijke prioriteit in 2001 was dan ook het terugdringen van de wachtlijsten. Veel extra middelen zijn hiervoor beschikbaar gesteld.
Het veiligheidsbeleid is terug te vinden op de begroting van Justitie en van Binnenlandse Zaken. Een belangrijke operationele doelstelling op de begroting van Justitie is het handhaven van wet- en regelgeving, het opsporen van overtreders en het sanctioneren van de overtredingen. Dit draagt bij aan een veilige samenleving. Ten behoeve van de rechtshandhaving zijn in 2001 uitgavenverhogingen gedaan om het openbaar ministerie en de rechterlijke macht te versterken. Een andere belangrijke actor in de veiligheidsketen is de politie die zorg draagt voor de openbare orde en veiligheid. Een belangrijke doelstelling op de begroting van Binnenlandse Zaken is het bevorderen van een politieorganisatie op een kwalitatief en kwantitatief voldoende niveau. In 2001 zijn diverse maatregelen getroffen om de beschikbare capaciteit van de politie te vergroten.
De algemene doelstelling op het terrein van onderwijs is ervoor te zorgen dat leerlingen en studenten kwalitatief hoogwaardig onderwijs kunnen volgen op een zo doelmatig mogelijke wijze. Daartoe worden onder andere middelen ter beschikking gesteld voor de beschikbaarheid van voldoende onderwijspersoneel van voldoende kwaliteit.
Algemene beleidsdoelstelling op het terrein van de Infrastructuur is het bevorderen van de bereikbaarheid en mobiliteit en tegelijkertijd de veiligheid. Dit wordt in diverse operationele doelstellingen nader uitgewerkt. Enkele belangrijke operationele doelstellingen zijn het verminderen van de congestiekans op wegen en het bevorderen van de (sociale) veiligheid op het spoor.
Onder het cluster Natuur en milieu vallen operationele doelstellingen op de begroting van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van VROM. De realisatie van een netwerk van diverse natuurterreinen, de Ecologische Hoofdstructuur, is gericht op onder andere het veiligstellen van soorten en ecosystemen, recreatieve behoeften en een aantrekkelijk leefklimaat. Voor deze doelstelling heeft het kabinet in 2001 extra middelen beschikbaar gesteld. Ook het ministerie van VROM draagt zorg voor de duurzame kwaliteit van de leefomgeving. De operationele doelstelling van de stedelijke vernieuwing draagt hieraan bij. In 2001 zijn diverse stappen gezet om zowel het tempo als de kwaliteit ervan te verbeteren.
Het arbeidsmarktbeleid is gericht op het bevorderen van de werkgelegenheid en het goed functioneren van de arbeidsmarkt. In de operationele doelstellingen is er expliciete aandacht voor specifieke groepen zoals langdurig werklozen, arbeidsgehandicapten en etnische minderheden. Het vergroten van de arbeidsdeelname is onder meer bereikt door het aanbieden van reïntegratietrajecten en van gesubsidieerde arbeidsplaatsen. Mede hierdoor is de doelstellingen om het verschil in werkloosheid tussen autochtonen en etnische minderheden te halveren nagenoeg bereikt. Het vergroten van de maatschappelijke participatie is ook onderdeel van de operationele doestellingen rond het inkomensbeleid.
De algemene doelstelling van Defensie is vastgelegd in de Defensienota 2000. Naast de bescherming van de integriteit van het grondgebied, inclusief de Nederlandse Antillen en Aruba, is een belangrijke doelstelling het bevorderen van de internationale rechtsorde en stabiliteit en het ondersteunen van civiele autoriteiten bij de rechtshandhaving, de rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal. Voor de internationale component zijn middelen in 2001 beschikbaar gekomen voor de versterking van het Europese Veiligheids- en defensiebeleid.
Vraag 14
Kan ook de tegenhanger van tabel 1.2.1. worden gepresenteerd. Hierin horen de afgesproken bezuinigingen in het Regeerakkoord te staan en de extra uitgavenverlagingen lopende de rit. Kan bij de beschrijving van deze tabel een uitleg worden opgenomen met betrekking tot de stand van zaken van de voorgenomen bezuinigingen en een uitleg van de meevallers (endogene uitgavenverlagingen bij o.a. rente en Sociale Zekerheid). Zijn er lopende de rit door de regering nog meer mogelijkheden tot bezuinigingen geconstateerd? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De afgesproken bezuinigingen in het Regeerakkoord zijn opgenomen in bijlage 8 bij het Financieel Jaarverslag. Daar is tevens een toelichting gegeven op de stand van zaken van de voorgenomen bezuinigingen. Onderstaande tabel geeft een totaaloverzicht van de uitgavenverlagingen (in het vervolg ruimtevergrotende bijstellingen genoemd).
Tabel 1: ruimtevergrotende bijstellingen (extra ten opzichte van Regeerakkoord, in miljarden euro)
2001
Ruilvoetontwikkeling* -0,8
Rente -2,0
Overig RBG-eng -1,3
Bijstelling SZA -1,8
Overig -0,9
w.v. EU/HGIS 1,2
w.v. FES-brug -0,8
w.v. Uitgavenreserve -0,3
Totaal -6,8
*zie antwoord op vraag 15
Als gevolg van een gunstiger ontwikkeling van het EMU-saldo ten opzichte van het Regeerakkoord, en daarmee samenhangend een gunstiger ontwikkeling van de EMU-schuld, zijn de rente-uitgaven in vergelijking met het Regeerakkoord lager uitgekomen. Bij RBG-eng is vooral door een actualisering van de ramingen op tal van terreinen ruimte gecreëerd. De bijstelling SZA wordt grotendeels veroorzaakt door lager dan verwachte werkloosheid, als gevolg van de sterke economische groei in de beginjaren van de regeerperiode.
Door de sterke economische groei in de beginjaren zijn de uitgaven voor EU en HGIS toegenomen. De ruimte in het Fonds Economische Structuurversterking is via het gebruik van het zogenoemde FES-bruggetje ingezet voor extra uitgaven aan de beleidsprioriteiten. Tot slot is de uitgavenreserve ingezet ter dekking van een aantal moties van de Tweede Kamer.
Gedurende de rit zijn er mogelijkheden tot ruimtevergrotende maatregelen geconstateerd, die zijn ingezet voor uitgavenverhogingen.
Vraag 15
Is het correct om te veronderstellen dat de uitgavenverhogingen die na het Regeerakkoord zijn gerealiseerd tegenover uitgavenverlagingen die na het Regeerakkoord zijn gerealiseerd staan, minus eventuele ruilvoetwinst? Kan medegedeeld worden wat de ruilvoetontwikkeling van het uitgavenkader is geweest en wat de uitgavenverlagingen zijn die na het Regeerakkoord zijn gerealiseerd?
Antwoord
Het gebruik van vaste reële uitgavenkaders houdt in dat de maximale reële hoogte van de collectieve uitgaven van te voren vast staat. Er vindt dan alleen nog compensatie uit hoofde van afwijkende algemene prijsontwikkeling (pBBP) plaats. Hiermee wordt bewerkstelligd dat van te voren afgesproken beleid gecontinueerd kan worden. Het gebruik van vaste uitgavenkaders betekent ook dat wanneer er extra geld moet worden uitgetrokken voor bepaalde beleidsterreinen, dit alleen kan wanneer er op andere beleidsterreinen minder geld wordt besteed. Daarnaast kan er sprake zijn van een zogenoemde ruilvoet. Dit houdt in dat het verschil tussen de aanpassing van het reële uitgavenkader op basis van de prijs van het Bruto Binnenlands Product en de aanpassing van de onderliggende uitgaven op basis van de loon- en prijsbijstelling, afwijkt van hetgeen in het Regeerakkoord werd verondersteld. Bij ruilvoetwinst ontstaat er ruimte voor extra uitgaven.
In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de ruilvoetontwikkeling in 2001.
Tabel ruilvoetontwikkeling (verschil tussen prijsontwikkeling collectieve uitgaven en pBBP)*
mld euro
2001
Ruilvoet ontwikkeling RA
---
Ruilvoet ontwikkeling huidig inzicht
---
verschil
3/4
* positief getal betekent ruilvoetwinst; als gevolg van afrondingsverschillen kan de som der delen afwijken van het totaal.
Over 2001 is er in vergelijking met het Regeerakkoord sprake van een ruilvoetwinst van ¾ miljard euro.
Voor een overzicht van de ruimtevergrotende maatregelen zie vraag 14.
Vraag 16
Kan worden bericht of de verwervingstaakstelling 1998-2018 ook in jaren is opgesplitst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de 21.500 hectare die is verworven sinds 1998 conform de operationele doelstelling?
Antwoord
De verwervingstaakstelling 1998-2018 is in jaren opgesplitst. Over de jaarlijkse verwervingstaakstellingen is de Kamer bij brief d.d. 2 november 2000 geïnformeerd. De sinds 1998 verworven hectares zijn inderdaad conform de operationele doelstelling.
Vraag 17
Is de regering van mening dat het streven om nu al zoveel mogelijk prestatiegegevens te verstrekken voor iedere departementale begroting even goed is bereikt? Zo nee, welke departementale begrotingen onderscheiden zich -in zowel positieve als negatieve zin- hierin?
Antwoord
Alle departementen laten een stijgende lijn zien. Een classificatie van departementen is lastig te geven, omdat niet alles wat door de Kamer gevraagd wordt ook (direct) geleverd kan worden. Ministeries die niet direct kunnen leveren, geven in de Financiële Verantwoordingen 2001 aan wanneer dat wel kan. Als gevraagde prestatiegegevens niet geleverd kunnen worden, zoeken departementen naar alternatieven of geven goede argumenten voor het niet kunnen leveren.
Wanneer een departement weinig gevraagde prestatiegegevens levert, betekent dit niet per definitie dat het betreffende departement slecht scoort. De complexiteit van bepaalde beleidsartikelen speelt hierbij ook een belangrijke rol.
Vraag 18
Wordt de doelstelling uit het Regeerakkoord van 60.000 I/D-banen nog in 2002 gehaald?
Antwoord
Nee. De verwachting is dat de in het Regeerakkoord 1998 geraamde 60.000 I/D-banen in 2002 niet zullen zijn gerealiseerd. Vooral het aantal gerealiseerde doorstroombanen blijft achter bij de raming. Mensen op een I/D-baan komen in aanmerking voor een doorstroombaan als zij vijf jaar op een instroombaan werkzaam zijn geweest . In de praktijk stromen mensen voor deze vijf jaar reeds uit de I/D-regeling en komen daardoor niet op een doorstroombaan terecht.
Vraag 19
Hoeveel km weg en hoeveel km spoor is er in de periode 1998-2001 bijgekomen?
Antwoord
In totaal is er in deze periode 157 km rijbaanlengte en 73 km spoorbaanlengte bijgekomen.
Vraag 20
Kan het succes van de wachtlijstbestrijding met een aantal cijfers over productie, wachttijden en wachtlijsten aangetoond worden?
Antwoord
Verwezen wordt naar het Jaarbeeld Zorg 2001, deel B hoofdstuk 2. Voor de verschillende sectoren zijn cijfers over de stand van zaken, ontwikkeling in de productie, wachttijden en wachtlijsten opgenomen.
Vraag 21
In het Klimaatbeleid wordt er minder aan CDM en JI uitgegeven dan oorspronkelijk bedoeld. Kan worden meegedeeld wat de operationele doelstellingen zijn in een tijdpad tot 2001 om tot de gewenste 50% reductie in het buitenland te behalen? Hoever zal in 2001 worden achtergelopen op hetgeen door de Regering bij de uitwerking van het Regeerakkoord was beoogd? Is het niet uitgegeven geld tot en met 2001 aan CDM en JI doorgeschoven naar volgende jaren zodat de beoogde CO2-reductie met dit instrument in totaal nog wel wordt gehaald?
Antwoord
Er wordt niet minder uitgegeven dan bedoeld, maar de uitgaven worden later gedaan dan oorspronkelijk werd gedacht. In de (evaluatie van de) Uitvoeringsnota Klimaatbeleid is als doel omschreven het bereiken van emissiereducties met in totaal 100 Mton CO2-equivalenten in de periode 2008-2012 met buitenlandse maatregelen. Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat met huidige instrumenten de doelstelling wordt gerealiseerd. De niet uitgegeven gelden zijn doorgeschoven naar volgende jaren.
Vraag 22
In hoeverre wordt de EHS-doelstelling voor 2018, bij ongewijzigd beleid, gehaald?
Antwoord
Ultimo 2001 was de realisatie van de EHS in hectares geheel op schema. Indien LNV voor de grondprijsstijging in 2001 gecompenseerd wordt, zal bij ongewijzigd beleid de EHS-doelstelling in 2018 gerealiseerd worden.
Vraag 23
Vallen de extra uitgaven die gedaan zijn onder Internationale samenwerking die gekoppeld zijn aan het BBP te kwalificeren als intensivering dan wel als endogene uitgavenverhoging? Indien het gekwalificeerd wordt als intensivering is het dan juist dat de intensiveringen hoger zijn naarmate het economisch groeiscenario waarop het Regeerakkoord gebaseerd is lager is?
Antwoord
De uitgaven voor Internationale Samenwerking zijn gekoppeld aan het Bruto Nationaal Product (BNP). De extra uitgaven die in 2001 als gevolg van de economische groei gedaan konden worden zijn ten dele aan te merken als intensiveringen, en ten dele als autonome uitgavenverhogingen. De mate waarin geïntensiveerd kan worden is afhankelijk van de economische groei, autonome ontwikkelingen binnen het bestaande budget, en de hoogte van de EU-toerekening en de EKI-toerekening.
In het Regeerakkoord wordt uitgegaan van een bepaald economisch groeiscenario. Daarop is ook het budget voor Internationale Samenwerking gebaseerd. Voor dit budget is het groeiscenario gedurende de kabinetsperiode periodiek aangepast aan de nieuwste inzichten. Dat betekent dat als de groei ten opzichte van het scenario in het Regeerakkoord gunstiger is, er sprake kan zijn van intensiveringen op dit gebied. Omgekeerd leidt een tegenvallende groei automatisch tot minder uitgaven.
Vraag 24
Heeft de uitbreiding van de politiecapaciteit geleid tot concrete verbeteringen bij de bestrijding van criminaliteit en handhaving van de openbare orde?
Antwoord
De uitbreiding van de politiecapaciteit in de afgelopen vier jaar, waarbij overigens de meeste uitbreiding pas de laatste twee jaar effectief inzetbaar was, heeft zeker geleid tot concrete verbeteringen bij de bestrijding van criminaliteit en handhaving van de openbare orde. Dit ondanks het feit dat een belangrijk deel van de capaciteit - overigens succesvol - ook ingezet moest worden voor de Europese voetbalkampioenschappen, de MKZ-crisis, de verwachtte millenniumproblematiek en recentelijk de overgang naar de Euro.
Deze verbeteringen worden weerspiegeld in de feitelijke kans op slachtofferschap. In 1997 was die nog 31,9%. In de meting van de Politiemonitor Bevolking in 2001 is dit cijfer gedaald naar 29,7%. Ook het percentage van de bevolking dat zich wel eens onveilig voelt op straat is gedaald. Tussen 1995 en 1999 was er sprake van een gestage stijging naar 30,5% in 1999. In 2001 was het percentage significant lager, namelijk 28,5.
Volgens de Politiemonitor zijn tevens de vermogensdelicten als buurtprobleem, autocriminaliteit en fietscriminaliteit gedaald. Daartegenover staat dat uit de metingen blijkt dat de tevredenheid over het politieoptreden minder is geworden.
Op langere termijn gezien, heeft de totale criminaliteit zich - op een betrekkelijk hoog niveau - gestabiliseerd. Het aantal gehoorde en veroordeelde verdachten laat een licht stijgende tendens zien. Mede in samenhang hiermee, maar ook als gevolg van andere oorzaken, vertoont het ophelderingspercentage een dalende ontwikkeling. Zie hierover de brief van de Minister van Justitie van 17 mei 2001 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 400 VI, nr. 63) en de nota Criminaliteitsbeheersing.
Vraag 25
Is de daling van de bestaande wachtlijsten voor oudkomers conform operationele doelstellingen die de regering zichzelf heeft gesteld? Hoe lang is de gemiddelde tijd dat mensen op een wachtlijst staan?
Antwoord
In juni 2000 is door de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid de zogenaamde Taskforce Inburgering ingesteld met als belangrijke eerste opdracht 'het wegwerken van de wachtlijsten'. De opdracht aan de Taskforce is een antwoord op de motie Melkert van 20 april 2000, die als doel had dat de wachtlijst (van 1 juli 2000) voor taallessen op 1 mei 2001 weggewerkt zou zijn. De operationele doelstelling was conform de inhoud van deze motie.
Er is voor de periode 1 juli 2000 tot 1 mei 2001 in opdracht van BZK wachtlijstonderzoek verricht door Regioplan en CINOP. Hieruit blijkt dat op 1 juli er 10.202 personen (oudkomers) op de wachtlijst stonden. Op 1 mei 2001 stonden van deze groep nog 584 mensen op de wachtlijst (6%). De omvang van de totale wachtlijst is teruggebracht van 10.202 naar 8.031, waarbij nieuwe instroom een rol speelt. Bij de eerste voortgangsrapportage van het Groot Project Inburgering heeft de minister voor GSI op 6 maart nog recentere gegevens toegevoegd voor de stand op 1 december 2001. Deze zijn gebaseerd op de zogenaamde 'monitor oudkomers'. De monitor geeft aan dat de totale wachtlijst op 1 december 2001 bestaat uit 6.856 personen. Het aantal mensen van deze wachtlijst dat er al op stond op 1 juli 2000 is 207 (2%).
Voor zowel het onderzoek van Regioplan en CINOP als de monitor oudkomers geldt dat niet kan worden afgeleid hoe lang de gemiddelde tijd is dat mensen op een wachtlijst staan.
Vraag 26
Onder het kopje Belastingherziening staat geen enkel meetbaar effect vermeld. Waren de doelstellingen van de Belastingherziening zo weinig concreet dat dit niet mogelijk was?
Vraag 28
Wanneer in 2003 zal over de vermogensrendementsheffing verslag worden gedaan? Welke vragen zullen in dit verslag concreet beantwoord worden en wat gebeurt er indien de opbrengsten uit de fiscale behandeling op vermogen lager uitvallen dan bij de Stelselherziening gedacht?
Antwoord
In artikel IA van hoofdstuk 3 van de Invoeringswet Inkomstenbelasting 2001 (evaluatiebepaling) is bepaald dat de Minister van Financiën in het jaar 2005 aan de Staten Generaal een verslag zendt over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de praktijk en dat in dat verslag afzonderlijk aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van de heffingsgrondslag in het algemeen en die van het inkomen uit sparen en beleggen in het bijzonder. De voorbereidingen voor deze evaluatie zijn thans in volle gang. Daarbij wordt bezien op welke wijze de doelstellingen van de belastingherziening kunnen worden geoperationaliseerd, teneinde de effecten daarvan adequaat in kaart te kunnen brengen. Voor zover resultaten van de evaluatie al eerder dan 2005 beschikbaar komen, bijvoorbeeld omdat delen van het onderzoek al op kortere termijn kunnen worden afgerond, zullen zij tussentijds naar de Kamer worden gezonden. Zo zal in elk geval eind 2003 tussentijds verslag worden gedaan over de effecten van de nieuw ingevoerde forfaitaire vermogensrendementsheffing, waarbij met name zal worden bezien in hoeverre de hiervoor ex ante geraamde meeropbrengst ten opzichte van het tot 2001 geldende stelsel ook daadwerkelijk is gerealiseerd. De vraag of de evaluatie van de vermogensrendementsheffing aanleiding zal geven tot nieuwe beleidsmaatregelen zal pas kunnen worden beantwoord nadat de resultaten van de evaluatie beschikbaar zijn.
Vraag 27
Vermeld wordt dat de totale collectieve uitgaven "ruim" binnen de afgesproken kaders voor 2001 zijn gebleven, terwijl uit de tabellen blijkt dat de kaders sluitend zijn. Kan dit worden toegelicht?
Antwoord
In de tekst staat ten onrechte aangegeven dat de totale collectieve uitgaven "ruim" binnen de afgesproken kaders zijn gebleven. Er is sprake van sluitende kaders. De tekst is per ongeluk niet aangepast aan de laatste cijfermatige aanpassingen.
Vraag 28
Wanneer in 2003 zal over de vermogensrendementsheffing verslag worden gedaan? Welke vragen zullen in dit verslag concreet beantwoord worden en wat gebeurt er indien de opbrengsten uit de fiscale behandeling op vermogen lager uitvallen dan bij de Stelselherziening gedacht?
Antwoord
Zie vraag 26.
Vraag 29
Waarom is er nu pas inzicht in de ontstane verschillen met betrekking tot de rijksbegroting in enge zin?
Antwoord
In tabel 1.3.2. staat voor onder andere de ijklijn rijksbegroting in enge zin aangegeven welke uitgavenontwikkeling zich in 2001 heeft voorgedaan. Daarbij is als beginpunt de Miljoenennota 2001 gehanteerd waarbij de uitgaven voor 2001 op ¤ 85 mld werden geraamd. Gedurende het jaar 2001 hebben zich veranderingen voorgedaan in enkele macro-economische variabelen alsmede mee- en tegenvallers en intensiveringen, zoals eerder gemeld in de Voorjaarsnota, Miljoenennota, Najaarsnota en Voorlopige Rekening. Deze ontwikkelingen resulteren in een nieuwe stand van de totale uitgaven. Overigens komt deze stand FJR 2001 geheel overeen met de stand zoals gepresenteerd in de Voorlopige Rekening 2001.
Vraag 30
Kan de relatie tussen de genoemde ¤ 0,8 miljard toename van de netto zorguitgaven en tabel 1.3.1. worden gelegd?
Antwoord
Ten opzichte van stand Miljoenennota 2001 zijn de netto-zorguitgaven met circa ¤ 0,8 miljard toegenomen, hetgeen resulteert in een totale netto uitgaven 2001 stand FJR ¤ 29,8 miljard. Het uitgavenkader 2001 stand FJR is vastgelegd op ¤ 28,6 miljard. Het verschil bedraagt ¤ 1,1 miljard en betreft aldus een overschrijding van het uitgavenkader.
Vraag 31
Kan ingegaan worden op de éénmalige kasschuif van ¤ 1,63 die verband houdt met de belastingherziening? In de Voorjaarsnota 2001 staat deze niet toegelicht, maar slechts genoemd. Wat is precies de oorzaak van deze kasschuif en waarom is dat in de Miljoenennota niet voorzien?
Antwoord
De kasschuif vloeit voort uit de systematiek van toedeling van de opbrengst over belasting en premies.
De maandelijkse kasontvangsten van de loonheffing en de inkomensheffing worden verdeeld over belastingen en premies, elk op basis van een sleutel. Deze maandelijkse kasontvangsten hebben betrekking op verschillende belastingjaren. Voor elk belastingjaar geldt een aparte sleutel (ondermeer afhankelijk van de verhouding van de belasting- en premietarieven van dat belastingjaar).
De ontvangsten van de inkomensheffing bestaan met ingang van het belastingjaar 2001 uit ontvangsten uit box 1, 2 en 3. Voor het belastingjaar 2001 bestaan de ontvangsten van de inkomensheffing in het kasjaar 2001 vooral uit belasting en premieontvangsten uit Box 1. De ontvangsten over box 2 en 3, die uitsluitend uit belastingen bestaan, komen vooral in de kas van latere jaren (in de kas van 2002 en 2003). De sleutel is conform verhouding tussen belasting en premies over het belastingjaar 2001, terwijl de verhouding belasting en premies in de kasontvangst in 2001 over het belastingjaar 2001 hiervan dus afwijkt. Gecumuleerd met de kasontvangsten in de jaren na 2001 met betrekking tot het belastingjaar 2001 zal uiteindelijk de juiste verdeling worden gerealiseerd. Er treedt daardoor een kasschuif op tussen belasting en premies in 2001 die in latere jaren weer wordt gecompenseerd.
In de raming voor 2001 ten tijde van de Miljoenennota was met het gevolg van deze sleutelsystematiek op de gewijzigde verhouding van belasting en premies in de kasontvangsten onvoldoende rekening gehouden.
Overigens heeft deze kasschuif geen gevolgen voor het EMU-saldo noch voor de omvang van de inkomstenmeevaller.
Vraag 32
Kan worden verklaard waarom de arbeidsinkomensquote ten opzichte van de ontwerpbegroting gestegen is?
Antwoord
De Nederlandse economie heeft zich in 2001 heel anders ontwikkeld dan in september 2000 - bij het opstellen van de ontwerpbegroting - werd voorzien. Het CPB ging in september 2000 - bij een geraamde economische groei van 4% in 2001 - ervan uit dat de toename van de reële arbeidskosten per eenheid product nagenoeg gelijke tred zou houden met de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Hierdoor zou het niveau van de arbeidsinkomensquote in 2001 nagenoeg gelijk zijn aan het niveau in 2000.
In werkelijkheid heeft zich in 2001 een scherpe groeivertraging voorgedaan. De Nederlandse economie groeide met slechts 1,1%. Dit resulteerde niet direct in een oploop van de werkloosheid. Bedrijven waren namelijk terughoudend in het afstoten van werknemers door de nog altijd krappe arbeidsmarkt. De groeivertraging kwam dan ook in zijn geheel tot uiting in een daling van de arbeidsproductiviteit. Tegelijkertijd steeg de loonsom per werknemers in 2001 nog flink; eveneens door de aanhoudend krappe arbeidsmarkt. Dientengevolge overtrof de groei van de reële arbeidskosten die van de arbeidsproductiviteit uiteindelijk in belangrijke mate, hetgeen betekent dat de arbeidsinkomensquote opliep.
Vraag 33
Kan ten aanzien van de ongewijzigde macro progressiefactor worden aangegeven of er wel wijzigingen zijn geweest in de onderliggende progressie van heffingen op arbeid, consumptie winst enzovoorts.
Antwoord
In onderstaande tabel zijn progressiefactoren naar de diverse belastingsoorten weergegeven. De progressiefactor is de stijging van de opbrengst (exclusief het effect van maatregelen) in procenten ten opzichte van de groei van het BBP. Het beeld is divers en hangt direct samen met de opbrengstontwikkeling in euro's, zoals besproken in de Voorlopige Rekening 2001.
De kostprijsverhogende belastingen drukken vooral op de consumptie. De progressiefactor hiervan is gedaald. Binnen de kostprijsverhogende belastingen vallen echter ook de belastingen van rechtsverkeer (overdrachtsbelasting, kapitaalsbelasting en assurantiebelasting). Deze belastingen houden vooral verband met vermogenstransacties. De progressiefactor hiervan is sterk gestegen, met name ten gevolge van de ontwikkeling bij de overdrachtbelasting.
Bij de belastingen op inkomsten, winst en vermogen zijn de progressiefactoren van de loon- en inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting licht toegenomen. Bij de dividendbelasting is sprake van een stijging van de progressiefactor van 0,16 naar 10,14. Dit houdt verband met de zeer sterke stijging van de dividendbelasting. In de Voorlopige Rekening 2001 is op deze ontwikkeling uitgebreid ingegaan. Bij de successierechten is sprake van een omslag van de progressiefactor van 1,20 naar
-1,84. De oorzaken hiervan zijn de startproblemen na de reorganisatie van het dienstvak Registratie & Successie en daarmee samenhangende programmatuuraanpassingen van het GRS-systeem. Ook dit is gemeld in de Voorlopige Rekening 2001.
Progressiefactoren belastingopbrengst 2001
ontwerpbegroting FJR
Kostprijsverhogende belastingen 0,89 0,39
w.v. Belastingen van rechtsverkeer 0,39 1,98
Belastingen op inkomen, winst en vermogen 0,92 1,53
w.v. Loon/inkomstenbelasting 1,17 1,38
Vennootschapsbelasting 0,73 0,77
Dividendbelasting 0,16 10,14
Successierechten 1,20 -1,84
Totaal belastingen 0,86 0,86
Vraag 34
Kan inzicht worden gegeven in de tegenvallende uitkomsten van de AOW en over het tijdstip waarop dit bekend wordt?
Vraag 35
Waarom zijn de realisatiecijfers voor de premie-ontvangsten van de sociale fondsen nog niet beschikbaar? Kan dit niet vervroegd worden?
Antwoord
In de FJR 2001 is opgemerkt dat de premie-ontvangsten van de sociale fondsen nog geen realisaties voor 2001 betreffen. Dit heeft alleen betrekking op de werknemersverzekeringen. De gerapporteerde premie-inkomsten bij de volksverzekeringen zijn wel realisatiecijfers. Aan de ontwikkeling van de premie-inkomsten van de AOW liggen dezelfde oorzaken ten grondslag als aan de ontwikkeling van de loon- en inkomstenbelasting. Deze is toegelicht in de Voorlopige Rekening 2001.
Voor de uitgaven en inkomsten die via de rijksbegroting lopen is het goed mogelijk om de omvang vast te stellen. De verantwoording van de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven lopen niet via de rijksbegroting maar via de sociale fondsen. Voor de rijksbegroting wordt het kasstelsel gehanteerd en voor de sociale fondsen het transactiestelsel. Dit betekent dat uitgaven na afloop van het kalenderjaar nog wel aan dat betreffende jaar kunnen worden toegerekend. Dit is één van de oorzaken waardoor definitieve informatie later in het jaar beschikbaar komt. Het afgelopen jaar is het gelukt om de uitvoeringsinformatie van de sociale zekerheidsfondsen beter te monitoren, waarmee de kans op grote afwijkingen is verminderd. Voor de zorgsector, en hiermee ook de zorgfondsen, is vorig jaar een plan van aanpak opgesteld om de informatievoorziening in de toekomst te verbeteren en te versnellen. Daarna heeft de ambtelijke werkgroep integratie van de premiesectoren aanbevelingen gedaan welke ertoe hebben geleid dat in onderliggende Financieel Jaarverslag meer informatie verwerkt is dan in voorgaande jaren. Het streven blijft naar het verkrijgen van een zo volledig mogelijk beeld.
Vraag 35
Waarom zijn de realisatiecijfers voor de premie-ontvangsten van de sociale fondsen nog niet beschikbaar? Kan dit niet vervroegd worden?
Antwoord
Zie vraag 34.
Vraag 36
Zijn de hogere aardgasbaten, behalve door de hogere olieprijs en dollarkoers, ook tot stand gekomen door een hoger verkocht volume?
Hoe zijn de verwachtingen voor de afzet van aardgas in 2002?
Antwoord
Neen, in 2001 was het Nederlands productievolume 74 m3, wat gelijk is aan de verwachting uit de ontwerpbegroting.
Voor 2002 wordt verwacht dat het Nederlands productievolume ongeveer op het niveau van 2001 zal uitkomen.
Vraag 37
Kan worden weergegeven of de stortingen in het AOW-spaarfond precies overeenkomen met de toekomstige claim? Is het niet zo dat het huidige beleid om de staatsschuld volledig af te lossen in 20 a 25 jaar gedaan wordt omdat de toekomstige claim veel groter is dan alleen de AOW-uitgaven? Zo ja, werkt het apart benoemen van de beperkte toekomstige claim van het AOW-spaarfonds niet verwarrend in het totaalbeeld van hetgeen nodig is qua toekomstige overheidsuitgaven in het kader van de vergrijzing?
Antwoord
Het AOW-Spaarfonds is geen daadwerkelijk fonds, in de eigenlijke betekenis van dat woord. Het spaarfonds bevat immers geen werkelijke vermogenstitels. Het fonds is de facto een registratie van een op specifieke titel afgeloste schuld, niet meer en niet minder. De ten gunste van het fonds geboekte bedragen maken dan ook onderdeel uit van de collectieve sector. Stortingen in het spaarfonds leiden niet tot een belasting van het begrotingssaldo, omdat bij de berekening van het EMU-saldo de betaling van het Rijk aan het fonds wordt gesaldeerd met de ontvangsten van het spaarfonds. Ook de EMU-schuld wordt door de stortingen niet beïnvloed omdat de onderlinge financiële verplichtingen binnen de collectieve sector, het Rijk heeft een schuld aan het AOW-spaarfonds, niet relevant zijn voor de vaststelling van de EMU-schuld. Daar staat tegenover dat opname uit het fonds voor de AOW-uitgaven na 2020, ceteris paribus, zal leiden tot een navenante stijging van de overheidsschuld. Immers, de desbetreffende betaling blijft dan niet meer binnen de overheidsector en belast dan dus het EMU-saldo en de EMU-schuld.
Het AOW-spaarfonds biedt op zichzelf slechts beperkte zekerheid voor een betaalbare, welvaartsvaste AOW in de toekomst. De reden is dat de budgettaire ruimte op lange termijn niet zozeer wordt bepaald door het AOW-spaarfonds, maar door de vraag of de ontwikkeling van álle overheidsuitgaven en -inkomsten verenigbaar zijn met een op langere termijn houdbare budgettaire situatie. Voor dit laatste is van doorslaggevend belang dat de hiervoor noodzakelijke schuldafbouw om voldoende rentevrijval te creëren ook werkelijk plaatsvindt. Dit laat onverlet dat het AOW-spaarfonds wel een nuttige bijdrage kan leveren. Het oormerken van middelen in het AOW-spaarfonds maakt duidelijk dat schuldreductie geen doel op zichzelf is, maar nodig is als bijdrage aan de betaalbaarheid van de AOW. Bestuurlijk is sprake van een zichtbaar gemaakt commitment om ten behoeve van de AOW stelselmatig af te lossen op de schuld, om zo uitgaven in de toekomst mogelijk te maken.
Vraag 38
Kan het bedrag van ¤ 2,1 miljard "kas-transactieverschillen/financiële transacties en overig" nader worden verklaard?
Antwoord
Onderstaande tabel geeft de samenstelling van de post 'kas-transactieverschillen/financiële transacties en overig' weer.
Tabel kas-transactieverschillen/financiele transacties en overig;
In miljarden euro's
financiële transacties rijk
kas-transactiesverschillen rijk
financiële transacties en kas-transactieverschillen overige overheid
overig 2,8
2,0
-1,0
-1,7
Totaal Financiële transacties en kastransactieverschillen 2,1
De subcategorie financiële transacties van het Rijk in 2001 heeft per saldo een schuldverhogend effect van 2,8 miljard euro. De belangrijkste individuele financiële transacties bij het Rijk in 2001 met een schuldverhogend effect betroffen de aankoop van Tennet (0,8 miljard euro) en de aankoop van aandelen KPN (1,7 miljard euro). De subcategorie kas-transactieverschillen bij het Rijk heeft in 2001 een schuldverhogend effect van 2,0 miljard euro. Het betrof met name de kas-transactieverschillen bij de rente en belastingen. De financiële transacties en kas-transactieverschillen bij de overige sectoren van de overheid hadden per saldo een schuldverlagend effect van 1,0 miljard euro. De post overig tenslotte had een schuldverlagend effect van 1,7 miljard euro. De post overig betrof in 2001 hoofdzakelijk de mutatie van de derdenrekeningen in de schatkist.
Vraag 39
Wanneer bereikt naar verwachting de EMU-schuld van België, Griekenland en Italië een niveau van 60% BBP?
Antwoord
Het tempo waarin de schuldquote van een land daalt, is afhankelijk van het begrotingssaldo en de nominale economische groei (reële groei en inflatie). Berekeningen wijzen uit dat bij een nominale groei van de economie van gemiddeld 4,5% en een klein begrotingsoverschot van gemiddeld 0,5% deze drie landen over circa 10 jaar een schuldniveau van 60% bereiken. Bij een wat hogere economische groei of een wat hoger overschot, zal een schuldniveau van 60% één of enkele jaren eerder bereikt worden.
Vraag 40
Waarin zit voor de Europese aanbestedingsregels de verbetering bij het afsluiten van raamcontracten?
Antwoord
De verbetering is dat niet voor iedere nieuwe opdracht een Europees aanbestedingtraject gestart hoeft te worden. Dat scheelt tijd en kosten. Binnen het raam van het grote Europees aanbestede contract, kunnen (vervolg)opdrachten met de betrokken leverancier(s) bilateraal worden aangegaan.
Vraag 41
Bij ITO doet zich volgens het kabinet de paradox voor dat de verbeterde informatievoorziening een aantal knelpunten nadrukkelijker naar voren brengt. Hoe gaat het kabinet in algemene zin om met de logische (in het geheel niet paradoxale) omstandigheid dat door een verbeterde informatievoorziening knelpunten eerder aan het licht komen? Wat betekent dit voor de werkwijze/bedrijfsvoering van de overheid? Moet ICT niet veel integraler onderdeel uitmaken van de manier van werken en organiseren van de overheid?
Antwoord
De paradox duidt op het feit dat de overheid met verbeterde informatievoorziening probeert de bedrijfsvoering te verbeteren, maar daardoor gelijktijdig andere knelpunten blootlegt. Uiteraard verandert verbeterde informatievoorziening de manier van werken van de overheid, maar de causaliteit werkt ook (vooral) andersom. Door de wens van de overheid om steeds meer resultaatgericht te gaan werken - dit uit zich onder meer in ontwikkelingen als VBTB en het toenemende denken in integrale kostentermen - verandert de bedrijfsvoering van de overheid en de informatievoorziening die deze ondersteund. Vanzelfsprekend speelt ICT hierbij een belangrijke rol
Vraag 42
Kunnen de positieve ontwikkelingen bij de ontwikkeling van het Actieplan Professioneel Inkopen en Aanbesteden kort worden weergegeven door middel van prestatie-indicatoren?
Antwoord
De professionalisering van de inkoopfunctie is een kwalitatief proces, dat wordt gevolgd aan de hand van een 7-stappen plan. De projectdirectie PIA stimuleert de departementen in het zetten van die stappen. De voortgang hiervan bij de departementen kan als prestatie-indicator worden gebruikt. Het jaarverslag van de projectdirectie PIA zal de voortgang van de 7 stappen weergeven.
Vraag 43
Waarom is het percentage aangeleverde prestatiegegevens slechts gestegen van 66% in 1999 naar 73% in 2001? Wat betekent de geringe voortgang bij de aanlevering van prestatiegegevens voor de departementale jaarverslagen in 2003, wanneer de zogenaamde 'WWW-vragen' voor het eerst volledig beantwoord moeten worden?
Antwoord
Dat de groei niet nog sterker is kan uit drie oorzaken worden verklaard:
· de betrokken minister is voor de levering van prestatiegegevens afhankelijk van derden, zoals medeoverheden of zelfstandige bestuursorganen;
· op korte termijn kan niet altijd al wat zinnigs gezegd worden over de effecten;
· op grond van reguliere prestatiegegevens alléén kan niet altijd iets over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid worden gezegd.
Bovenstaande betekent voor 2003:
1. een signaal dat het soms zeer lastig is doelen goed met prestatie-indicatoren te onderbouwen;
2. dat er dus nog een lange weg te gaan is;
3. dat het Ministerie van Financiën (als coördinerend ministerie) zich nog meer zal inspannen (in de zin van toetsen en faciliteren) om de begrotingen en de departementale jaarverslagen op het gewenste niveau te krijgen.
Overigens is het zo dat beleidsartikelen die niet zinvol met prestatie-indicatoren kunnen worden onderbouwd eens in de vijf jaar moeten worden geëvalueerd. Dit is geregeld in de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid (RPE).
Vraag 44
Kan in de Lijst van gebruikte termen voortaan een éénduidige definitie worden opgenomen van het begrip intensiveringen, en kan daarbij het onderscheid met uitgavenverhogingen worden gemaakt? Verder lijkt de definitie van uitgavenprioriteiten niet helder. Het gaat bij dit begrip toch meer om de specifieke terreinen waaraan de regering bij voorkeur extra uitgaven aan doet, veel meer dan om de bedragen (intensiveringen)?
Antwoord
Intensiveringen zijn verhogingen van collectieve uitgaven en/of verlagingen van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt (Financieel Jaarverslag 2001, pag. 37 onder 'Beleidsintensiveringen'). Uitgavenverhogingen is een breder begrip. Het gaat hier zowel om intensiveringen als om uitgavenverhogingen waaraan geen beleidsbeslissing ten grondslag ligt.
Uitgavenprioriteiten hebben inderdaad betrekking op die specifieke terreinen die voor het kabinet extra belangrijk zijn. De intensiveringen zullen hier dan ook grotendeels neerslaan.
Vraag 45
Indien in de meevallerformule ook ruimte wordt geschapen voor extra uitgaven, kan dan nog van een trendmatig begrotingsbeleid worden gesproken?
Antwoord
Het trendmatig begrotingsbeleid heeft te maken met (voorzichtige) aannames ex ante over de economische ontwikkeling. Vanuit deze ex ante aannames wordt een plafond voor de uitgaven afgeleid. De kans dat daarbij gedurende de rit extra ruimte ontstaat, hoort daarbij.
Vraag 46
Waaruit bestaan de "netto-uitgaven niet relevant voor enig kader" (¤ 4,7 miljard gerealiseerd)?
Antwoord
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste posten die vallen onder "netto-uitgaven niet relevant voor enig kader".
Tabel: netto-uitgaven niet relevant voor enig kader (in miljarden ¤); min betekent (netto-)ontvangst
Studiefinanciering 0,74
Heffings- en invorderingsrente/schikkingen en boeten -0,32
Aan- en verkoop staatsbezit (KPN, Tennet en TPG) 1,68
Afkoop winstrechten DSM 1,24
Rijksbijdragen ziektekosten 4,68
Winstuitkering DNB -1,40
Inkomsten aardgas (EZ) -2,29
Overig 0,41
Totaal 4,74
Vraag 47
Hoe komt het dat er meer mensen dan verwacht in aanmerking komen voor tegemoetkoming studiekosten?
Antwoord
Meer mensen komen in aanmerking voor een tegemoetkoming voor lesgeld en overige schoolkosten omdat het bereik van deze regeling per september 2001 is vergroot. De inkomensgrens voor een volledige vergoeding is verhoogd en daarboven is nu door de invoering van de glijdende schaal recht op een gedeeltelijke tegemoetkoming. Deze verbeteringen vloeien voort uit het Regeerakkoord 1998. In de begroting was een bedrag geraamd voor deze uitbreiding. Bij de uitvoering van de begroting bleek dat het aantal rechthebbenden op de gedeeltelijke vergoeding hoger te liggen dan aanvankelijk, op basis van voorlopige inzichten, was geraamd.
Vraag 48
Hoe is de VBTB-werkwijze toegepast bij het beschikbaar stellen van EVDB-middelen voor Defensie?
Antwoord
Bij het beschikbaar stellen van EVDB-middelen voor Defensie zijn de drie WWW-vragen gesteld.
Wat willen we bereiken? Uitgangspunt is het doel van het EVDB-beleid, neergelegd in de Helsinki Headline Goals. Doel is om op Europees niveau 50.000 à 60.000 militairen binnen 60 dagen met de nodige voortzettingscapaciteit beschikbaar te hebben.
Wat gaan we daarvoor doen? Onderkend is dat op verschillende terreinen op Europees niveau tekortkomingen op materieel gebied aanwezig zijn, die het bereiken van deze doelstelling in de weg staan. Deze lacunes hebben voornamelijk betrekking op grote transportmiddelen, inlichtingen en "Command & Control". Nederland levert een proportionele bijdrage aan het wegwerken van deze tekorten, door op een aantal specifieke terreinen intensiveringen te plegen.
Wat mag dat kosten? In dat kader is tot nu toe in totaal ¤ 136 miljoen beschikbaar gesteld uit de algemene middelen en is binnen de Defensiebegroting ¤ 182 miljoen vrijgemaakt.
Vraag 49
Kan de verhoging van de studievoorschotten met ¤ 713 miljoen toegelicht worden?
Antwoord
De verhoging wordt hoofdzakelijk verklaard door de gevolgen van de invoering van de prestatiebeurssystematiek in 1996. Jaarlijks sluit een nieuw cohort studenten een lening af terwijl voor eerste cohorten sinds 1996 nog slechts in beperkte mate leningen kunnen worden omgezet in giften. Wanneer de leningen van de eerste cohorten na 1996 kunnen worden omgezet in giften (komende jaren), zal de stijging van de studievoorschotten naar verwachting stabiliseren.
Vraag 50
Hoe is de waardedaling van de deelneming in de N.V. Westerscheldetunnel te verklaren?
Antwoord
Abusievelijk is een eurobedrag aangezien voor een guldenbedrag en derhalve verkeerd gecorrigeerd. In de Miljoenennota 2003 zal in de definitieve versie van de staatsbalans een juiste waarde voor de deelneming in de NV Westerscheldetunnel worden gegeven. Uit de inmiddels beschikbare jaarrekening van de NV Westerscheldetunnel over 2001 blijkt het aandeel van het Rijk ¤ 539 mln. te zijn.
Vraag 51
Bij veel ombuigingen wordt genoemd dat ze zijn toebedeeld aan de begrotingen en dat er geen besparingsverliezen zullen optreden. Moet er niet veel beter gecontroleerd worden of de bezuinigingen ingevuld worden conform de bedoeling van het Regeerakkoord? Als voorbeeld kan ombuiging 5 externe advisering worden genoemd. Kan het ministerie van Financiën als coördinerend ministerie mededelen hoeveel er op de onderscheiden ministeries is uitgegeven aan externe advisering in het jaar 2001 en hoeveel dit in het jaar 2000 was?
Antwoord
Het concreet voorschrijven van hoe ombuigingen precies ingevuld moeten worden is niet in overeenstemming met de bedrijfsvoeringfilosofie die door dit kabinet is geformuleerd, bij voorbeeld in de Regeringsnota "Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording". Het in de vraag genoemde voorbeeld betreft een ombuiging in termen van input voor een ministerie. Het kabinet staat op het standpunt dat met name de output een interessante grootheid is.
In onderstaande tabel staat per ministerie aangegeven hoe hoog de uitgaven de afgelopen jaren waren voor de inzet van externen. Deze gegevens worden jaarlijks geïnventariseerd door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.
Budget Overig Personeel, Sector Rijk (x 1 Miljoen Euro)
2000 2001
Totale kosten 599,61) 635,82)
1) Voor de departementen van VROM en EZ zijn de gegevens over 1999 gebruikt.
2) Voor de departementen van V&W, LNV en VWS is gebruik gemaakt van gegevens over 2000.
---
Het rapport van deze werkgroep is openbaar als onderdeel van het rapport 'Eigentijds Begroten'. Dit is te vinden op de website van het Ministerie van Financiën http://www.minfin.nl/.