Vereniging Nederlandse Gemeenten
VNG-directeur verzorgt inleiding over Markt en overheid
(13/6/02)
Markt en overheid, 13 juni 02, congres Zeist over wetsontwerp 28.050.
Drs G J te Wechel
Directeur sector MARZ
VNG
1.Opvatting VNG
niet tegen oneerlijk concurreren door overheden en overheidsbedrijven,
wel tegen dit wetsontwerp; bijv. activiteiten van brandweren in het
kader van ARBO-bedrijfshulpverleningsopleidingen, dec. 2001 circ BZK.
Tegen het w.o. Want: wetsontwerp met een hoog ideologisch
karakter; waar de ideologie overheerst is de ratio beperkt en dat
leidt tot aanvechtbare afwegingen, belangrijke oorzaak van de
totstandkoming van het ontwerp ligt in het regeeraccoord 1998 en het
onvermogen van paars II hier afstand van te nemen.
2. Nadere toelichting op dit tegen. Algemeen: het wetsontwerp beperkt
onnodig de handelingsvrijheid van gemeenten en het probleem dat het
w.o. beoogt te bestrijden is nog nooit echt aangetoond. Enige
voorafgaande opmerkingen.
Waar staan we nu ? Gemeenten en overheden i.h.a. mogen langs
privaatrechtelijke weg publieke doeleinden nastreven. Twee-wegenleer.
Voorkeur voor publiekrechtelijke weg als die er is. Bijv. art.160,
tweede lid, Gemwet: deelnemen in stichtingen, maatschappen,
verenigingen, kortom privaatrechtelijke organisaties, alleen wanneer
hetzelfde belang niet zou kunnen worden behartigd via
Gemeenschappelijke Regeling. Gemeenten behoeven thans niet te
beoordelen of hun marktoptreden wellicht voor anderen nadelig zou
zijn. Gemeenten mogen goederen en diensten aanbieden op de markt, de
beperking ligt daar waar particulieren de rechter aan hun zijde kunnen
vinden als die met hun van mening is dat door de handelwijze van
gemeenten schade voor die partijen onstaat. Ik zal niet ontkennen, dat
dat nooit gebeurt; NRC 19 april jl. HABO; rekenvergoedingen, die
volgens U.A.R. sinds 1992 niet meer mochten worden gehanteerd, werden
wel door HABO in rekening gebracht. Leuk voorbeeld, omdat de
bouwsector op geheel andere wijze ook recentelijk heeft gedemonstreerd
dat het voor overheden misschien toch wel handig is ook zelf
bedrijfsmatig op die markt te opereren. Verder maar afwachten wat de
enquête oplevert.
Waar gaan we naartoe ? Als het wetsontwerp 28 050 ongeveer in de
huidige vorm het Stbld bereikt. Dat is vanmorgen al eerder uiteen
gezet. Toetredingsregels en gedragsregels. Is er sprake van een
marktactiviteit van de gemeente, dan moet afgewogen worden of deze
door een gemotiveerd openbaar belang kan worden gedragen. Ik ga er nu
even van uit, dat wat nu precies een marktactiviteit is, in de
praktijk veelal duidelijk zal zijn. Dat er tzt juristen zullen zijn,
die aan de onduidelijkheden die er nog rond het begrip zijn, een
boterham zullen kunnen verdienen, staat overigens voor mij ook vast
(een onbedoeld effect van dit op de bevordering van marktwerking
gerichte w.o.). Is de toekomstige situatie nu leefbaar voor
gemeenten? Ik denk van wel, maar het w.o. blijft naar ons inzicht wel
zeer ongewenst, met name vanwege de bureaucratische rompslomp ten
gevolge van de toetredingsregels wordt veroorzaakt.
Waar zijn we geweest? Welnu, het kan natuurlijk allemaal nog veel
erger. Het rapport Cohen, dat in februari 1997 feitelijk adviseerde
enigerlei marktoptreden door overheden te verbieden, behalve in geval
van wettelijke taken ( bijv. WSW), hield voor gemeentebesturen in dat
er eigenlijk ook geen politiek-bestuurljke argumenten zouden kunnen
zijn, die een gemeente er zou zouden kunnen laten besluiten en
marktactiviteit te gaan uitvoeren. Wanneer ik terugkijk, dan is het
thans voorliggende w.o. een bewijs van aanzienlijk opgetreden
voortschrijdend inzicht sindsdien. Toch wijzen we het af, waarom?
3. Kernpunt : rechtvaardigt het probleem de wetgeving? Neen.
Want.
De wetgeving wordt gedreven door de perceptie van een probleem en niet
door enigerlei kwantitatieve onderbouwing van het voorkomen van het
probleem. De beschrijving van het oneerlijke concurreren door de
overheid is klachtgestuurd. De geschiedenis en de MvT zijn hier helder
over. Nu hebben klachtgestuurde processen de neiging een probleem te
overdrijven.
Ik geef een voorbeeld over dit soort klachtsturing uit de praktijk van
de VNG. De Wet Herverdeling Wegen Beheer; de meeste gemeenten gingen
erop vooruit, de behanderling in de Tweede Kamer had vooral aandacht
voor de achteruitganggemeenten.
Daar is als koepelorganisatie lastig mee om te gaan. Want je bent het,
wanneer je een ander standpunt inneemt dan de klagers, per definitie
met een deel van je leden oneens.
Wat je natuurlijk ook kan doen als koepelorganisatie is door de
binnengekomen klachten een nietje slaan en ze met kracht in de
publiciteit brengen. Dat heet : Management by staples.
Welnu, in dergelijk management by staples ligt nu exact de oorsprong
van dit wetsontwerp. Eind october 1995 hield de RCO een
persconferentie over oneerlijk concurreren door (semi)overheden. Er
werd een opsomming van klachten over oneerlijke commerciële
activiteiten gepresenteerd, die liep van het ten onrechte weigeren van
een inzamelvergunning voor bedrijfsafval ( waar in het kader van de
thans in dit w.o. ook aanbevolen weg van de AWB effectief tegen kan
worden opgetreden) , via onterechte BTW-voordelen bij het uitbesteden
van afvalinzameling via een Gemeenschappelijke Regeling ( binnenkort
opgelost door het BCF), naar zaken die later door de klagers werden
uitgeprocedeerd (en verloren, aanbestedingsrichtlijn ARA) , naar
klachten over sociale werkplaatsen (die in het kader van hun
wettelijke taak natuurlijk wel eens lastig zijn voor ondernemers, die
hetzelfde product aanbieden, maar dat hebben we natuurlijk wel met
zijn allen zo gewild), verhuur van sportzalen en andere lokaliteiten
(waarover inmiddels wel consensus is ontstaan dat de gemeente uit een
oogpunt van goed huisvaderschap wel moet proberen zijn onroerende
goederen op een wijze manier uit te baten en niet a priori de leegloop
van dit soort voorzieningen moet bekostigen uit belastingheffing), de
stimuleringsregeling kinderopvang, de belastingdiskette werd door acht
uitgevers als concurrentievervalsing opgevoerd, ga maar voort.
Kortom, rijp en groen, terecht en onterecht, door een nietje
verbonden. Veel van deze klachten zijn overigens reeds in het rapport
Cohen in een juist perspectief geplaatst.
Hetgeen niet wegneemt, dat klachten van een vergelijkbaar gebrek aan
onderbouwing tot het moment van heden een drijvende kracht achter deze
wetgeving zijn. Zo schrijft de directeur economische zaken van het VNO
in de NRC van 16 januari jl. : Wet nodig voor bijklussende overheid.
De voorbeelden waarmee hij komt zijn nog grotendeels dezelfde :
bureaus voor rechtshulp, zaalverhuur in het hoger onderwijs,
gemeentelijke afvalverzamelingsbedrijven, openbaar vervoerbedrijven,
gemeentelijke en provinciale ingenieursbureaus, kinderopvang,
brandweerkorpsen. Grotendeels activiteiten die binnen het kader van
het thans aan de orde zijnde wetsontwerp, gewoon geoorloofd zouden
zijn. Ik heb deze directeur de volgende dag een brief gestuurd en hem
verzocht nu eens enige kwantitatieve onderbouwing van zijn probleem te
geven. Waarna ik twee van zijn medewerkers mocht ontvangen, die mij
die onderbouwing helaas niet konden aanreiken. Tenslotte: klachten
moeten niet alleen worden aangehoord, maar ook worden beoordeeld. Dat
na een beoordeling de wereld er echt anders uit kan zien, leert de
evaluatie door het Bureau Bartels van de rijksaanwijzingen inzake het
verrichten van marktactiviteiten. In de onderzoeksperiode ( 01 07 1998
tot 1 07 2001) kwamen er 179 meldingen binnen. Dit waren 107 vragen en
72 klachten. Van de 72 klachten hadden er 57 betrekking op
marktactiviteiten, daarvan hadden er 44 betrekking op de overheid en
daarvan weer 14 voor de rijksoverheid. En van die 14 zijn er 12
ongegrond. Vreemd genoeg concludeert het bureau dat wetgeving
noodzakelijk is. Dat veel klachten sterk worden ingegeven door de
belevingswereld van de klagers, zou voor mij een logischer conclusie
zijn geweest. Te veel sturing p klachten leidt ertoe, dat emoties
feiten worden. Dat zon feit uiteindelijk in het Staatsblad terecht
komt, gaat mij toch wel te ver.
De klachtsturing van het wetgevingsproces leidt tot een behoefte het
bestaan van het probleem van oneerlijke concurrentie te onderbouwen
met onderzoek. Daartoe heeft in het kader van het wetsontwerp
onderzoek plaatsgevonden, dat de moeite waarde is nog eens vanuit de
principal-agent theorie nader bestudeerd te worden. Zoals we allemaal
weten hebben opdrachten aan onderzoeksbureaus een zekere neiging uit
te monden in bij de opdrachtgever gewenste resultaten. In de
stellingen die ik ter gelegenheid van deze dag inzond, ben ik daar in
algemene zin op ingegaan. Ik doe het thans wat meer specifiek.
A. De omvang van de aan toetredings- en gedragsregels onderworpen
marktactiviteiten. Deze worden geraamd in een overigens door ons
positief beoordeeld rapport van KPMG. Wat echter niet in de
presentatie naar de Tweede Kamer tot uitdrukking komt, is dat de
raming van 2,75 mrd. marktactiviteiten moet worden gelezen als : de
marktactiviteiten bevinden zich tussen de 1,1 mrd en 11,1 mrd ( 6,1%
van de onderzochte totale omvang plus of min 5%-punt). Door de
oververtegenwoordiging van grote gemeenten in de steekproef, is dat er
zeker geen sprake is van een te lage schatting. Deels bevat de 2,75
mrd verliesgevende activiteiten en die zijn niet concurrerend; na deze
correctie blijft er 2 mrd over, waarvan 630 mln. voor zowel de
toetredings- als de gedragsregels relevant zijn. Hier ligt dus des
poedels kern van de marktproblematiek van de concurrerende overheid.
Dit cijfer is zeker niet te laag en betreft het grootste deel de
inzameling van bedrijfsafval. Daarover straks meer, maar in de Tweede
Kamer heeft de Vereniging voor Afval en Reinigingsmanagement, 21
november vorig jaar, verklaard dat in die sector sprake is van een
gelijk speelveld. De overige 280 mln heeft vooral betrekking op
dienstverlening, exploitatie gebouwen, huren en pachten. Publiek
domein dus dat natuurlijk gewoon naar de regels van goed
huisvaderschap dient te worden beheerd. Wanneer ik deze cijfers
combineer met het gegeven uit de Nota n.a.v. het verslag ( p. 34) dat
verhoging van de bagatelgrens tot 200.000,- ongewenst geacht wordt,
omdat er dan bijna geen marktactiviteiten meer onder de
toetredingsregels vallen, dan concludeer ik, dat het probleemdat het
wetsontwerp wil aanpakken, kwantitatief niet imposant is. Daar voeg ik
voor alle duidelijkheid aan toe, dat indicatie van de marktomvang van
potentieel verstorende overheidsactiviteiten, nog iets geheel anders
is, dan feitelijk optredende marktverstoring. Het geheel heeft voor
mij dan ook iets van Multatulis dadel van Hassan. Voor wie het
vergeten is : de koopman Hassan prees zijn dadels aan met de slagzin :
De dadels van Hassan zijn groter dan ze zijn.
B. De hoogte van de administratieve lasten. Hiernaar zijn onderzoeken
verricht door AA. Het ministerie concludeert in het licht van deze
onderzoeken tot 10,8 mln éénmalige en 11,8 mln. structurele
administratieve lasten voor alle overheden. Wij komen door correcties
op de redeneringen van AA, maar uitgaande van dezelfde basisgegevens
op éénmalige administratieve lasten 49.205.700 en structurele lasten
van 12,5 mln, alleen voor gemeenten. Onder andere omdat AA
merkwaardigerwijs aanneemt dat de éénmalige activiteiten vijf keer
zoveel tijd vergen als de jaarlijkse, maar niettemin er gelijke kosten
aan toerekent. Dit soort rekensommen heeft natuurlijk sterk het
karakter van aannames vermenigvuldigd met veronderstellingen. Een
inleiding als deze leent zich ook niet zo voor dit soort discussies.
Wanneer u echter geïnteresseerd bent in de achtergronden van dit
commentaar, dan zijn wij gaarne bereid het aan u ter hand ter stellen.
Juridisch blijft het een lastig te hanteren wetsontwerp. De Nota
n.a.v. het verslag heeft wel verduidelijking gebracht, maar losse
eindjes, juridisch aangeduid als discretionaire bevoegdheid , blijven
bestaan. Leest u eens de passage over Marktactiviteiten en
concurrentievoorwaarden, in het bijzonder over het begrip relevante
markt. In essentie wordt het criterium dat in het civiele recht reeds
jaren leidend is, nl. dat het belang van een bepaalde dienstverlening
door de overheid moet opwegen tegen het belang van particuliere
dienstverleners om tegen een zodanige concurrentie door de overheid te
worden beschermd, door het wetsontwerp verplaatst naar het begin van
het overheidsbesluit om op de markt te gaan aanbieden. Die
verplaatsing zorgt samen met de verplichting eens in de vijf jaren te
evalueren, voor aanzienlijke kosten voor de gemeenten. Die kosten
moeten worden afgewogen tegen de omvang van het probleem. Die afweging
valt door de klachtgestuurdheid van dit wetsontwerp naar ons stellig
inzicht verkeerd uit. Ik voeg daar aan toe, dat wanneer er sprake is
van substantiële schade voor de particuliere ondernemer, ik de
schadeveroordeling nog niet zo snel afgehandeld zie op grond van de
AWB, maar dat probleem toch ook weer bij de burgerlijke rechter zal
terecht komen.
De rechtvaardiging van het wetsontwerp zou gedragen kunnen worden door
de constatering dat er sprake is van een majeur maatschappelijk
probleem, dat met maatschappelijk aanvaardbare kosten kan worden
opgelost. Geen van beide voorwaarden wordt echter gehonoreerd. De
juridische problemen die het wetsontwerp aankleven en die de Raad van
State, maar ook anderen vanuit juridisch oogpunt brachten tot
afwijzing van dit wetsontwerp blijven naar mijn smaak grotendeels
overeind. Zoals het probleem van de oneerlijk concurrerende overheden
zich laat inschatten zijn de juridische mogelijkheden dit met de thans
ter beschikking staande middelen aan te vechten, ons inziens ruim
voldoende en rechtvaardigt het voordeel dat ondernemers op grond van
de AWB hebben t.o.v. de bestaande civielrechtelijke mogelijkheden
wanneer de gemeenten de toetredingsregels in acht moeten nemen niet de
kosten die de gemeenten daarvoor initieel en met vijfjaarlijkse
herhalingoefeningen moeten maken. De VNG eindigt dan ook met de
conclusie dat het wetsontwerp overbodig en ongewenst is.
Na de kabinetsformatie zal de behandeling van dit wetsontwerp worden
voortgezet. Wij zullen bij die gelegenheid onze bezwaren nog eens goed
bij het parlement voor het voetlicht brengen. Volgens de organisator
van dit congres is, blijkens zijn tweede oproep voor bezoek aan dit
congres, het komende centrum-rechtse kabinet voor dit wetsontwerp. Die
uitspraak lijkt mij wat prematuur, met evenveel goede wil zou ik het
wetsontwerp als een oneigenlijk compromis tussen VVD en PvdA tot de
puinhopen van paars kunnen rekenen.
De tijd zal het leren. Voor het geval dat het Staatsblad bereikt zou
worden, zie ik de aangekondigde evaluatie met vertrouwen tegemoet.
TeW. 13.06.02