Partij van de Arbeid
Den Haag, 12 juni 2002
VRAGEN VAN HET LID HAMER (PVDA) AAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN
WETENSCHAPPEN
1. Heeft u kennis genomen van het verslag van de Europese Commissie over
discriminatie van vrouwelijke wetenschappers in Europa? (1)
2. Hoe beoordeelt u de in het verslag beschreven situatie?
3. Deelt u de constatering dat met het verslag van de "Helsinki-groep voor
vrouwen en Wetenschap" wetenschappelijk bewijs is geleverd dat de scheiding
tussen mannen en vrouwen kenmerkend is voor wetenschappelijke loopbanen in
alle dertig onderzochte landen? (2) Zo ja, wat voor conclusies trekt u daar
dan uit voor de Nederlandse situatie?
4. Deelt u onze opvatting dat het anno 2002 niet meer zo zou mogen zijn dat
er een dergelijke grote scheiding bestaat tussen de loopbaan van mannen en
vrouwen en dat deze situatie vraagt om een veel steviger cultuurverandering
op de universiteiten dan tot nu toe plaatsvond? Zo ja, hoe gaat u dit in
overleg met de universiteiten aanpakken?
5. Hoe beoordeelt u het feit dat vrouwen niet alleen minder topfuncties
bekleden, maar dat daar bovenop ook nog een onevenredig aantal vrouwen op
alle niveaus voortijdig hun wetenschappelijke loopbaan voortijdig
beëindigen? Wat gaat u voor maatregelen nemen om vrouwen voor de wetenschap
te behouden?
6. Het verslag geeft een overzicht van alle maatregelen en beleid op lokaal,
nationaal en Europees niveau om de deelname van vrouwen aan
wetenschappelijke loopbanen en onderzoek te bevorderen. Kunt u aangeven
welke van deze maatregelen in ons land genomen zijn en kunt u voor de
overige maatregelen aangeven of en zo ja welke maatregelen mogelijk ook voor
ons land genomen zullen worden?
(1) Het verslag dat 5 juni in Madrid door de Commissie en het Spaanse
voorzitterschap gepubliceerd is.
(2) Deze omvatten de 15 EU-lidstaten en Bulgarije, Cyprus, Tsjechië,
Estland, Hongarije, IJsland, Israël, Letland, Litouwen, Malta, Noorwegen,
Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije.