Ministerie van Financiën

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Binnenhof 4

2513 AA Den Haag

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

5 juni 2002 DGB-2002-7

Onderwerp

Baten-lastenstelsel bij de Belastingdienst

Op grond van artikel 70 van de Comptabiliteitswet stel ik u in kennis van het voornemen de Belastingdienst toe te staan de begroting en de financiële verantwoording met ingang van 1 januari 2003 in te richten op basis van het baten-lastenstelsel.

Daaraan zijn een aantal voorwaarden verbonden.

Deze brief geeft inzicht in de mate waarin de Belastingdienst aan deze voorwaarden voldoet.

Na een korte beschrijving van de Belastingdienst (1) wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelingen bij deze organisatie (2) en wordt de vraag beantwoord waarom voor de status van baten-lastendienst is gekozen (3).

Daarbij wordt aandacht besteed aan de in het rapport van de commissie-Sint, "Verantwoord verzelfstandigen", beschreven denkstappen (4).

Vervolgens wordt voor de verschillende instellingsvoorwaarden aangegeven welke activiteiten de Belastingdienst heeft ontplooid (5).

Tenslotte wordt vermeld op welke wijze de Tweede Kamer in de ontwerpbegroting wordt geïnformeerd en op welke wijze inzicht wordt geboden in de doelmatigheidsontwikkeling (6).

Bij deze brief is een informatieset beschikbaar, die aanvullende informatie geeft over alle beschreven aspecten (7).

1. Belastingdienst

De Belastingdienst zorgt voor de heffing, inning en controle van de rijksbelastingen. Daarnaast verricht de dienst een aantal niet-fiscale taken, zoals niet-fiscale douanetaken en premieheffing voor de volksverzekeringen.

Bij de Belastingdienst werken 32.000 mensen. Samen innen zij jaarlijks ¤ 131,6 miljard: ¤ 94,4 miljard aan belastingen en ¤ 37,2 miljard aan premies. Er zijn 5,3 miljoen particulieren en 1,5 miljoen ondernemers die belastingplichtig zijn.

Belastinggelden en premies maken driekwart van de Nederlandse overheidsinkomsten uit. De belastingopbrengsten zullen niet tot de opbrengsten van de baten-lastendienst gerekend worden.

2. Ontwikkelingen bij de Belastingdienst

Om de vraag te kunnen beantwoorden, waarom de Belastingdienst kiest voor de status van baten-lastendienst, is het noodzakelijk eerst de vraag te beantwoorden waarom de Belastingdienst ervoor gekozen heeft te veranderen.

Het antwoord is, dat de Belastingdienst ook in de toekomst een doelmatige overheidsorganisatie wil zijn die open staat voor nieuwe ontwikkelingen.

Deze ontwikkelingen worden hieronder beschreven.

Na de succesvolle reorganisatie van ruim tien jaar geleden, waarbij geïntegreerde klantbehandeling werd ingevoerd, invulling werd gegeven aan de één-loket-gedachte (klantgerichte dienstverlening) en werd gekozen voor een doelgroepaanpak, ontstond geleidelijk de behoefte aan een meer outputgerichte sturing, met aandacht voor kwantiteit èn kwaliteit, en een betere allocatie van mensen en middelen.

De samenleving verandert immers in veel opzichten. Dat uit zich in nieuwe samenlevingsvormen en nieuwe culturen. Mensen zijn beter opgeleid, mondiger, maar ook individualistischer. Om hierop te kunnen inspelen is een flexibele organisatie gewenst.

Ook op het terrein van de informatie- en communicatietechnologie volgen de ontwikkelingen elkaar in hoog tempo op. Dit zijn ontwikkelingen, waar de Belastingdienst gebruik van kan maken bij het zo effectief mogelijk inrichten van zijn processen.

Het zijn ontwikkelingen die de samenleving tegelijkertijd minder inzichtelijk maken. Reden te meer om te kiezen voor een besturingsmodel, dat gebaseerd is op het "van buiten naar binnen kijken".

Naast deze interne gedachtevorming waren er ook externe adviezen, die het veranderingsproces stimuleerden. De nota "Van uitgaven naar kosten" heeft de aanzet gegeven tot een aantal interdepartementale beleidsonderzoeken naar de bedrijfsvoering bij overheidsorganisaties. Het doel van deze onderzoeken was om na te gaan of voor bepaalde organisaties een meer op resultaat gericht besturingsmodel mogelijk is, dat wil zeggen sturing op basis van afspraken over prestaties en daarvoor te maken kosten. Dit leidt tot een vergroting van de transparantie in de bedrijfsvoering en biedt daardoor mogelijkheden tot doelmatigheidsverbetering.

Naar aanleiding van het interdepartementale beleidsonderzoek bij de Belastingdienst is het rapport "Aanslaan op resultaat" uitgebracht. Een van de conclusies van het onderzoek was dat de bedrijfsvoering bij de Belastingdienst meer resultaatgericht kan zijn. Hierbij werd aangetekend dat invoering van het baten-lastenstelsel een belangrijke schakel vormt in het streven naar een meer op resultaat gericht besturingsmodel.

Het rapport werd gevolgd door een plan van aanpak, "Sturen op resultaat", dat het uitgangspunt vormde voor de veranderingen in de bedrijfsvoering bij de Belastingdienst, veranderingen die mede ingegeven werden door het project "Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording" (VBTB). De bedoeling van dit project is om een relatie te leggen tussen het voorgenomen beleid, de uiteindelijke bereikte resultaten en de gemaakte kosten.

3. Waarom een baten-lastendienst?

De in de vorige paragraaf beschreven factoren hebben in december 1998 geleid tot de beslissing van de Directieraad van de Belastingdienst om een resultaatgericht besturingsmodel te ontwikkelen met een daaraan gekoppeld baten-lastenstelsel.

In het besturingsmodel van de Belastingdienst is de aansturing gericht op het bereiken van vooraf geformuleerde effecten. Essentieel daarbij is het van buiten naar binnen kijken en vaststellen wat de relevante omgeving van de organisatie verlangt. De eisen en wensen van de omgeving vormen het uitgangspunt voor de te formuleren beoogde effecten.

Het belangrijkste aangrijpingspunt voor de sturing op de resultaten (effecten) vormen de aan de klanten te leveren producten en diensten, die aan bepaalde kwaliteitscriteria moeten voldoen.

Op concernniveau worden de volgende zes productgroepen onderscheiden:

1. door massaal toezicht behandelde klanten

2. door intensief toezicht behandelde klanten (heffing, controle en (bijzondere) invordering)

3. door opsporing behandelde klanten

4. door actieve dienstverlening behandelde klanten

5. door passieve dienstverlening behandelde klanten (klantendienst en website)

6. diensten voor tweeden en derden.

Om de beoogde effecten te realiseren wordt gewerkt met zogenaamde resultaatgebieden, waaraan de concerndoelstellingen gekoppeld worden.

In het besturingsmodel van de Belastingdienst is sprake van vier strategische resultaatgebieden:

1. Resultaten van rechtshandhaving: de Belastingdienst is en blijft een rechthandhavingsorganisatie. Belangrijke doelstellingen in dit verband zijn de beheersing van de kasstromen, risicobeheersing, eenheid van beleid en uitvoering, doeltreffende fraudebestrijding en bescherming van de samenleving tegen ongewenste goederen.

2. Waardering van belanghebbenden

3. Procesbeheersing

4. Ontwikkelorganisatie. Hierbij kan gedacht worden aan de implementatie van nieuwe technologieën, nieuwe methoden en intensivering van kennismanagement.

Tot de doelstellingen, die aan procesbeheersing kunnen worden toegerekend, behoren onder andere kostenbeheersing in het logistiek proces en optimalisering van de doelmatigheid en flexibiliteit. Voor het realiseren van deze doelstellingen is het noodzakelijk te kunnen werken met kostprijzen.

Dit is mogelijk met het baten-lastenstelsel. Immers, met behulp van dit stelsel kunnen uitgaven en ontvangsten aan de perioden worden toegerekend, waarop ze betrekking hebben.

De beschreven uitgangspunten van het besturingsmodel laten zien wat voor de Belastingdienst het belangrijkste argument is om de status van baten-lastendienst te verkrijgen: de overgang van input- naar outputbudgettering.

Dat wil zeggen dat van tevoren wordt aangegeven welke resultaten de Belastingdienst wil bereiken, wat daarvoor wordt gedaan en wat dat gaat kosten. Hierover wordt vervolgens verantwoording afgelegd. Dit sluit aan bij VBTB.

Het agentschapsmodel, dat in 1991 werd geïntroduceerd in het rapport "Verder bouwen aan beheer" had en heeft (nu voor baten-lastendiensten) als doel de doelmatigheid binnen de rijksoverheid te bevorderen. In het vervolg van deze paragraaf wordt dit aspect voor de Belastingdienst nader uitgewerkt.

Het aan perioden toerekenen van uitgaven en ontvangsten is vooral van belang bij investeringen die langere tijd meegaan. De Belastingdienst heeft er vele: vaartuigen, laboratorium- en meldkamerapparatuur en containerscans bij de Douane, computers, software, lectrievers, toegangsbeveiligingssystemen etc.

Om de kosten die samenhangen met investeringen op juiste wijze te kunnen bepalen, is het noodzakelijk jaarlijks een balans op te maken, wat het materieelbeheer van de Belastingdienst ten goede komt.

Het door de Belastingdienst ontwikkelde kostprijsmodel maakt het mogelijk kostprijzen in de tijd te vergelijken en daarmee de doelmatigheid te meten.

Bovendien bevordert het werken met kostprijzen het kostenbewustzijn, zowel bij de medewerkers van de Belastingdienst als bij de opdrachtgever.

Overigens moet hierbij worden aangetekend dat doelmatigheid ook breder gezien kan worden, namelijk in kwalitatieve zin. De Belastingdienst heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in instrumenten ter verbetering van de kwaliteit van de bedrijfsprocessen. Als voorbeeld kan de Fiscale Monitor genoemd worden. Hiermee wordt bij de klant informatie verzameld, die gebruikt wordt om de dienstverlening te optimaliseren. FIX kan als voorbeeld dienen van een instrument dat intern gehanteerd wordt om de kwaliteit van processen te meten en verbetervoorstellen te doen.

Naast outputbudgettering heeft een baten-lastendienst de mogelijkheid leningen af te sluiten voor investeringen. Dit zal bij de Belastingdienst naar verwachting leiden tot nog betere afwegingen ten aanzien van de te besteden bedragen.

Immers, van tevoren dient expliciet te worden aangegeven welke investeringen de Belastingdienst de komende periode zal gaan doen, waarbij tevens wordt nagedacht over het rendement dat daarvan verwacht wordt.

Doelmatig werken zal ook worden bevorderd door de mogelijkheid tot het vormen van een exploitatiereserve. Als het exploitatieresultaat van de Belastingdienst negatief is, wordt dit geheel of gedeeltelijk ten laste van de exploitatiereserve gebracht of aangezuiverd door het ministerie van Financiën. Een positief exploitatieresultaat wordt ten gunste van de exploitatiereserve geboekt of geheel of gedeeltelijk uitgekeerd aan het ministerie van Financiën.

De toegestane hoogte van de exploitatiereserve is zodanig dat het niet meer loont om aan het eind van het jaar budgetten geforceerd op te maken.

Immers: heeft men doelmatig gewerkt, dan kunnen de besparingen voor een deel gereserveerd worden. Overigens kan de exploitatiereserve nooit meer bedragen dan 5% van de gemiddelde jaaromzet, waardoor echte vermogensvorming wordt voorkomen.

De belangrijkste prikkel tot doelmatigheid voor de Belastingdienst is de eenduidige en transparante relatie die bestaat tussen de output en de daarvoor ingezette mensen en middelen. Door te werken met outputramingen en genormeerde productkosten wordt de planningsfunctie aanzienlijk versterkt en wordt een beheersmechanisme ingevoerd dat te allen tijde de werkelijke kosten per product vergelijkt met de toegestane kosten per product (gegeven de kwaliteitseisen). Zowel in de tariefonderhandelingen met de opdrachtgever als binnen de Belastingdienst zullen prijs, volume- en kwaliteitsontwikkelingen veel nadrukkelijker onderwerp van aandacht zijn. Dit geldt evenzo voor het doelmatigheidsaspect van nieuwe investeringen.

Eerder in deze paragraaf werd aangegeven dat het belangrijkste voordeel van het zijn van een baten-lastendienst voor de Belastingdienst zèlf de mogelijkheid van outputbudgettering is. Doelmatigheid lijkt op het eerste gezicht meer een voordeel voor de stakeholders van de Belastingdienst te zijn, zoals klanten en EU. Dat lijkt inderdaad zo, maar omdat de Belastingdienst in het resultaatgericht besturingsmodel van buiten naar binnen kijkt en daarmee de tevredenheid van de omgeving nadrukkelijk centraal heeft gesteld, heeft de Belastingdienst ook profijt van het behalen van deze doelstelling.

4. Denkstappen van de commissie-Sint

In het rapport 'Verantwoord verzelfstandigen' uit 1994 heeft een commissie onder voorzitterschap van mevr. M. Sint denkstappen geformuleerd die doorlopen moeten worden teneinde de juiste organisatievorm voor overheidsorganisaties te bepalen. Hieronder worden deze denkstappen doorlopen voor de Belastingdienst.

1e. Is er een collectief belang gemoeid met de taak van de Belastingdienst?

De kerntaak van de Belastingdienst is een proportionele en evenwichtige fiscale rechtshandhaving. Bij wet is geregeld dat de Belastingdienst verantwoordelijk is voor de heffing en inning van rijksbelastingen. De rijksbelastingen vormen de belangrijkste financieringsbron van de collectieve uitgaven. Er is zonder meer sprake van een collectief belang. Dit betekent volgens de commissie Sint dat de overheid in beginsel een verantwoordelijkheid heeft.

2e. Zo ja, moet deze taak door de overheid zelf worden uitgevoerd?

De huidige overheersende mening is dat de heffing en inning van rijksbelastingen behoren tot de kerntaken van de rijksoverheid. Marktwerking (concurrentie) is niet aan de orde. Waar het gaat om financiering van collectieve uitgaven op landelijk niveau is uitvoering van deze taak door een lagere overheid eveneens niet aan de orde.

3e. Zo ja, wat is de optimale bestuurlijk-organisatorische vormgeving?

De vraag is, of er dringende redenen zijn om (bestuurlijke) bevoegdheden van de minister over te dragen (aan een zelfstandig bestuursorgaan). Het antwoord daarop is ontkennend.

Wél is al in 1998 in een interdepartementaal beleidsonderzoek naar de bedrijfsvoering van de Belastingdienst aangegeven dat zowel de besturingswijze als de bedrijfsvoering van de Belastingdienst meer op resultaat gericht kunnen zijn. Daarbij werd opgemerkt dat de invoering van een baten-lastenstelsel aan zo'n besturingswijze kan bijdragen; het bestaande kasstelsel biedt uit het oogpunt van doelmatigheid minder mogelijkheden. Deze conclusies zijn door de Belastingdienst overgenomen.

Het voorstel is nu om bij de Belastingdienst vanaf 1 januari 2003 een resultaatgericht besturingsmodel in combinatie met een baten-lastenstelsel in te voeren.

5. Instellingsvoorwaarden

Om baten-lastendienst te kunnen worden moet aan een aantal instellingscriteria zijn voldaan. De instellingscriteria zijn opgenomen in de tussenrapportage betreffende het financieel beheer bij ministeries en agentschappen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 541, nr.70).

De Belastingdienst ligt op schema met betrekking tot de vervulling van de voorwaarden. Dat wil zeggen, dat aan die voorwaarden, waaraan op dit moment moet zijn voldaan, is voldaan.

In bijlage 1 zijn alle instellingsvoorwaarden opgenomen met een korte beschrijving van de invulling daarvan door de Belastingdienst.

6. Informatieverstrekking aan de Tweede Kamer

De Belastingdienst informeert de Tweede Kamer via de ontwerpbegroting over de verwachte aantallen te leveren producten en over de financieringsbehoefte. De kosten van de Belastingdienst zullen vanaf 2003 worden gedekt uit de vergoeding voor de producten. Dat betekent een overgang van inputfinanciering naar outputfinanciering. Door de toerekening van kosten aan de verschillende producten wordt meer dan voorheen duidelijk waar het budget binnen de Belastingdienst aan ten goede komt.

In de verantwoording aan de Tweede Kamer via het Jaarverslag IX-B van het ministerie van Financiën wordt de doelmatigheidsontwikkeling van de Belastingdienst zichtbaar. Jaarlijks kan achteraf worden bezien of de tarieven voor de geleverde producten lager of hoger zijn dan begroot. Tevens kan via een analyse van deze tariefsverschillen worden berekend in hoeverre de Belastingdienst werkelijk doelmatiger is gaan werken. Over een periode van meerdere jaren bezien wordt de doelmatigheidsontwikkeling hiermee ook goed zichtbaar. Tot nu wordt de doelmatigheidsontwikkeling via een werklastindicator benaderd.

7. Informatieset

Deze brief geeft de ontwikkelingen bij de Belastingdienst alleen op hoofdlijnen weer. In bijlage 2 is ter nadere toelichting een informatieset opgenomen die bestaat uit:

- Managementreader resultaatgericht sturen Belastingdienst

- Plan van aanpak financieel beheer

- Draaiboek Openingsbalans Belastingdienst

- Opdrachtgeversconvenant Belastingdienst

- Eigenaarsconvenant Belastingdienst.

8. Toekomstperspectief

In deze brief heeft u kunnen lezen welke stappen de Belastingdienst de afgelopen jaren heeft gezet om meer resultaatgericht te gaan werken.

Er is al veel bereikt.

Ik heb er alle vertrouwen in dat de organisatie als baten-lastendienst succesvol zal zijn!

De Minister van Financiën

Bijlage 1. Instellingsvoorwaarden

In deze bijlage zijn alle instellingsvoorwaarden, zoals vermeld in de Wegwijzer baten-lastendiensten, deel 1, Instellingsprocedure, editie 2001, opgenomen, met een korte beschrijving van de invulling daarvan door de Belastingdienst.

Voorwaarde 1:

Er is een omgevingsanalyse.

De omgevingsanalyse van de Belastingdienst is opgenomen bij het bij de brief gevoegde eigenaarsconvenant. In de omgevingsanalyse worden de omgeving van de Belastingdienst, de scheiding tussen beleid en uitvoering, en de prikkels tot het doelmatig omgaan met de middelen van de Belastingdienst beschreven.

De in de omgevingsanalyse beschreven situatie is doorvertaald in de bij de brief gevoegde convenanten.

Voorwaarde 2:

De producten en diensten zijn geïdentificeerd.

Zoals aangegeven in de brief onderscheidt de Belastingdienst op concernniveau zes productgroepen:

1. door massaal toezicht behandelde klanten

2. door intensief toezicht behandelde klanten (heffing, controle en (bijzondere) invordering)

3. door opsporing behandelde klanten

4. door actieve dienstverlening behandelde klanten

5. door passieve dienstverlening behandelde klanten (klantendienst en website)

6. diensten voor tweeden en derden.

Deze productgroepen vormen het uitgangspunt voor het aan de Belastingdienst toe te kennen outputbudget.

Voor de onderscheiden processen massaal toezicht, intensief toezicht en opsporing, en dienstverlening worden producten- en dienstenboeken opgesteld. Hierin worden per productgroep alle door de Belastingdienst te leveren producten en diensten beschreven en voorzien van een kostprijs. Deze informatie wordt gebruikt voor de sturing binnen de Belastingdienst. Bij het proefdraaien met het resultaatgericht besturingsmodel en de baten-lastenadministratie zal hiermee ervaring worden opgedaan. De producten en diensten zullen uiterlijk 1 januari 2003 zijn beschreven, terwijl de producten en diensten waarmee tijdens het proefdraaien wordt gewerkt vóór 1 juli 2002 zullen zijn beschreven.

Voorwaarde 3:

De bedrijfsprocessen van de organisatie zijn beschreven.

Ten behoeve van het financieel beheer beschikt de Belastingdienst over uitgebreide procesbeschrijvingen. Deze beschrijvingen geven gedetailleerd weer welke stappen worden doorlopen om te komen tot de producten en diensten van de Belastingdienst en kunnen daarom als uitgangspunt fungeren voor de kostprijsberekening.

Op dit moment wordt gewerkt aan het herzien van de procesbeschrijvingen, voorzover deze met ingang van 1 januari 2003 zullen wijzigen. Deze beschrijvingen zullen uiterlijk 1 januari 2003 gereed zijn, terwijl de beschrijvingen van de processen waarmee tijdens het proefdraaien wordt gewerkt vóór 1 juli 2002 gereed zullen zijn.

Voorwaarde 4:

Op basis van een kostprijsmodel kunnen de kosten aan de producten en diensten worden toegerekend.

Bij het eigenaarsconvenant is ook het kostprijsmodel van de Belastingdienst opgenomen. Uitgangspunt vormen de integrale kostprijzen van de onderscheiden productgroepen.

Per 1 januari 2003 zullen de kostprijzen van de productgroepen van de Belastingdienst volgens dit model beschikbaar zijn. In 2003 worden de kostprijzen van de gedetailleerde producten en diensten bepaald.

Voorwaarde 5:

De dienst in kwestie geeft vooraf aan hoe hij (en anderen) later kunnen beoordelen of men doelmatiger is gaan werken. Basisindicator is de kostprijs per product of dienst. In aanvulling hierop dient een set van kwaliteitsindicatoren te worden vastgesteld.

Zoals bij voorwaarde 4 is aangegeven, is voor de Belastingdienst een kostprijsmodel ontwikkeld. De gehanteerde kostprijzen zullen de basisindicator gaan vormen voor het meten van de doelmatigheid van de dienst. Ook kwaliteitsindicatoren spelen hierbij een rol.

In paragraaf 3 van de brief, waarvan deze bijlage deel uitmaakt, wordt uitgebreid stilgestaan bij het doelmatigheidsvraagstuk. Daarbij is aangegeven dat ook het inbouwen van doelmatigheidsprikkels een factor van belang is. Hoe de Belastingdienst hier vorm aan heeft gegeven is nader uitgewerkt in de omgevingsanalyse.

Voorwaarde 6:

Er is sprake van een op resultaat gerichte externe planning- en controlcyclus tussen moederministerie en baten-lastendienst en een daarop aansluitende planning- en controlcyclus binnen de baten-lastendienst.

De interne planning- en controlcyclus heeft betrekking op het proces van jaarplan tot jaarverslag. Dit proces voltrekt zich op alle niveaus binnen de Belastingdienst. Bij de externe planning- en controlcyclus gaat het om de relatie tussen de Belastingdienst en het ministerie van Financiën en de Tweede Kamer.

Over de aansluiting tussen beide cycli is regelmatig overleg gevoerd met de directie Financieel-Economische Zaken (FEZ). Hierbij zijn afspraken gemaakt over het tijdschema van begroten en verantwoorden, en de rol van FEZ als toezichthouder.

Voorwaarde 7:

De risico's die de dienst loopt zijn geïdentificeerd en er zijn afspraken gemaakt tussen moederministerie en baten-lastendienst over de wijze waarop deze risico's worden afgedekt.

De risicoanalyse van de Belastingdienst is opgenomen bij het eigenaarsconvenant. Er wordt op gewezen dat deze risicoanalyse een momentopname is, die regelmatig zal worden geactualiseerd. Hierbij zal in voorkomende gevallen, bij het vaststellen van de voorzieningen, ook een verband worden gelegd met de op te stellen openingsbalans van de Belastingdienst. De beginwaarde van de exploitatiereserve op deze balans zal op nul worden gesteld.

De risicoanalyse geeft voor de in het besturingsmodel van de Belastingdienst onderscheiden resultaatgebieden aan wat de voornaamste risicofactoren zijn, hoe groot de kans is dat het risico zich voordoet, waaruit de schade bestaat, wie verantwoordelijk is voor het risico en welke beheersmaatregelen getroffen kunnen worden.

Voorwaarde 8:

Er is door het moederministerie en de kandidaat baten-lastendienst tenminste een half jaar proefgedraaid in een resultaatgericht besturingsmodel.

Naast de door deze instellingsvoorwaarde opgelegde doelstellingen stelt de Belastingdienst dat een van de resultaten van de proef moet zijn het opdoen van ervaring ten behoeve van de implementatie van het resultaatgerichte besturingsmodel (RGS) bij de kantoren van de Belastingdienst.

Het project proefdraaien RGS en BLS (baten-lastenstelsel) is in december 2001 gestart met de voorbereiding in de vorm van het schrijven van een plan van aanpak.

De vier locaties die in het proefdraaien deelnemen zijn: Douane district Rotterdam, FIOD-ECD te Haarlem, B/CFD te Nieuwegein en B/CICT te Apeldoorn. De locaties zijn of worden ingericht voor 1 juli 2002 volgens het nieuwe structuurmodel. De verantwoordelijkheid voor deze inrichting berust bij de lokale management- of veranderteams. Ieder kantoor maakt dan ook -op basis van het door het Programmamanagement Bedrijfsvoering Belastingdienst (PMB) opgestelde implementatieplan- een plan waarin de overgang naar het nieuwe structuurmodel wordt uitgewerkt.

In het implementatieplan worden aandachtspunten en kaders in beeld gebracht. Op basis hiervan maakt ieder kantoor een uitwerking -op grond van de eigen bevoegdheden bij het inrichten van het kantoor- naar een eigen plan. De kaders die door PMB in beeld worden gebracht betreffen met name de inrichting van het financieel beheer en de gevolgen hiervan op de interne organisatie van het kantoor.

De overige -niet deelnemende- kantoren worden betrokken door vertegenwoordigers uit te nodigen zitting te nemen in een in te stellen platform RGS en BLS. In dit platform worden inrichtingsvraagstukken en resultaten uit het project besproken. Bij de evaluatie van het proefdraaien worden ook de staatssecretaris, de secretaris-generaal, FEZ, DAF en IAB betrokken.

Voorwaarde 9:

Er is een plan van aanpak voor het opstellen van een openingsbalans, ondertekend door de directeur Financieel-Economische Zaken, de directeur van de Departementale Accountantsdienst en de directeur van de desbetreffende baten-lastendienst.

Het draaiboek voor het opstellen van de openingsbalans van de Belastingdienst d.d. 20 december 2001, getekend door de genoemde directeuren, is in de informatieset bij deze brief opgenomen.

Voorwaarde 10:

Er is een plan van aanpak voor de in het financieel beheer aan te brengen wijzigingen door de overgang naar een baten-lastenstelsel, ondertekend door de directeur Financieel-Economische Zaken, de directeur van de Departementale Accountantsdienst en de directeur van de desbetreffende baten-lastendienst.

Het plan van aanpak financieel beheer d.d. 11 juni 2001, getekend door de genoemde directeuren, is in de informatieset bij deze brief opgenomen.

Voorwaarde 11:

Er is een goedkeurende accountantsverklaring bij een (deel)verantwoording in het jaar voorafgaand aan de officiële start.

De bedoelde accountantsverklaring over 2002 is in het Beheersverslag van de Belastingdienst opgenomen. Overigens zijn in de voorgaande jaren tot en met 2001 steeds goedkeurende verklaringen verkregen.

Voorwaarde 12:

Er is tenminste een half jaar proefgedraaid in een baten-lastenadministratie.

Zie de beschrijving bij voorwaarde 8.