Dienst uitvoering en toezicht Energie
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
1 Inleiding
1. Bij besluit van 13 oktober 2000, zoals gewijzigd bij besluit op bezwaar van 20 december 2001, heb ik op
grond van artikel 58, tweede lid van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de E-wet) de korting ter bevordering
van de doelmatige bedrijfsvoering voor vergunninghouders (hierna: de x-factor) vastgesteld1. In zijn
uitspraak van 6 februari 2002 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb)
geoordeeld dat bovengenoemde x-factor is vastgesteld in strijd met artikel 58, eerste lid onderdeel b van
de E-wet2. Het CBb geeft in zijn uitspraak aan dat de x-factor één kortingsgetal dient te zijn dat zowel
betrekking heeft op de inkoop van elektriciteit alsmede op de diensten tot de levering van elektriciteit.
Daarnaast oordeelt het CBb dat de x-factor gelijk dient te zijn voor iedere vergunninghouder. Naar
aanleiding van bovengenoemde uitspraak van het CBb heb ik besloten mijn besluit op bezwaar van 20
december 2001 en het besluit van 13 oktober 2000 (hierna gezamenlijk: het oude x-besluit), in te trekken
en een nieuwe x-factor met terugwerkende kracht voor de gehele reguleringsperiode 2001 tot en met
2003 vast te stellen.
2 Overleg over de x-factor
2. Op grond van artikel 58, derde lid van de E-wet dient de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht
Energie (hierna: DTe) met de vergunninghouders en de representatieve organisaties overleg te voeren
over de vaststelling van de x-factor. Ter voorbereiding op dit overleg heeft DTe bij brief van 12 februari
2002 EnergieNed geïnformeerd over de wijze waarop de nieuwe x-factor kan worden vastgesteld met
inachtneming van de uitspraak van het CBb. Naar aanleiding van deze brief heeft tussen DTe en een
klankbordgroep bestaande uit vertegenwoordigers van verschillende vergunninghouders (hierna:
klankbordgroep) op 19 en 25 februari 2002 overleg plaatsgevonden.
3. Op 29 maart 2002 heeft DTe namens mij een eerste concept van het gewijzigde besluit op bezwaar
inzake de x-factor aan de verschillende vergunninghouders toegezonden (hierna: eerste conceptbesluit).
Dit eerste conceptbesluit is met de individuele vergunninghouders in de periode 15 tot 26 april 2002
besproken. Op 25 april 2002 heeft een gezamenlijk wettelijk overleg plaatsgevonden. Tevens zijn op
bovenvermelde datum belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om hun bezwaren tegen het
oorspronkelijke besluit tot vaststelling van de x-factor van 13 oktober 2001 mondeling toe te lichten dan
wel aan te vullen.
4. Tijdens het overleg van 25 april 2002 hebben de vergunninghouders bij monde van EnergieNed gepleit
voor een verlenging van het wettelijk overleg. Volgens de vergunninghouders zou het wettelijk overleg
eveneens betrekking moeten hebben op de bijstellingsmethodiek van de x-factor. Naar aanleiding van dit
1 Besluit van 13 oktober 2000, nr. E/EM/0063652, Stct. 16 oktober 2000, nr. 2000 en besluit van 20
december 2001, nr. 2001/WJZ 01065754, Stct. 3 januari 2002.
2 Uitspraak van het CBb inzake het beroep van N.V. Rendo tegen het leveringstarief voor het jaar 2001, nr.
AWB01/623 S2.
Pagina 2 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
verzoek heeft DTe besloten het wettelijk overleg te verlengen tot 1 juni 20023. Op 14 mei 2002 heeft
tussen DTe en de klankbordgroep een overleg plaatsgevonden over een mogelijke beleidsregel voor de
bijstellingsmethodiek en een zogenaamde tariefbodem. Op 30 mei 2002 heeft opnieuw een gezamenlijk
wettelijk overleg plaatsgevonden waarbij een tweede concept van het besluit tot vaststelling van de x-
factor, een conceptbeleidsregel inzake de bijstellingsmethodiek en een conceptbeleidsregel inzake de
tariefgarantie is besproken.
5. Op grond van artikel 58, derde lid van de E-wet dien ik bij het besluit tot vaststelling van de x-factor aan te
geven welke gevolgtrekkingen ik heb verbonden aan de uitkomsten van het wettelijk overleg. In de
volgende hoofdstukken van dit besluit wordt eerst aangegeven welke zienswijze ik in het eerste
conceptbesluit heb neergelegd. Deze zienswijze is onderwerp geweest van het wettelijk overleg op 25
april en 30 mei 2002. Vervolgens worden de reacties van de diverse vergunninghouders uit dat wettelijk
overleg behandeld. Tenslotte wordt ingegaan op deze reacties en wordt aangegeven welke conclusies ik
daaruit getrokken heb. Ten behoeve van de duidelijkheid van de tekst heb ik in hoofdstuk 4 van de
onderhavige toelichting een andere indeling van onderwerpen aangehouden als de toelichting bij het
conceptbesluit. Deze indeling is als volgt:
q Bepaling van het startpunt 2000 (paragraaf 4.1)
a) Gemiddelde inkoopkosten 2000
b) Brandstofcomponent 2000
q Bepaling van het eindpunt 2003 (paragraaf 4.2)
a) Forward-prijzen basislast en pieklast
b) Kosten onbalans en loadshaping
q Bepaling van de bruto marge (paragraaf 4.3 )
q De berekening van de x-factor (paragraaf 4.4 )
3 Uitgangspunten en informatiebronnen voor de nieuwe x-factor
6. Uit de tekst van artikel 58, eerste lid, onderdeel a van de E-wet en de daarbij behorende
wetgevingsgeschiedenis blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de voordelen van
marktwerking in de gehele elektriciteitssector op gelijke wijze door te geven aan de beschermde
afnemers 4. De voordelen van marktwerking vertalen zich in een doelmatiger bedrijfsvoering van een
elektriciteitsleverancier, waaronder wordt verstaan een doelmatiger inkoop van elektriciteit en een
doelmatiger levering van diensten. De doelmatiger inkoop van elektriciteit zal met name het gevolg zijn
3 Brief van de directeur DTe van 1 mei 2002, kenmerk 100880/7. 4 Zie hiervoor onder andere het amendement van het lid Crone c.s. Uit de toelichting van dit amendement blijkt dat met de zinsnede "het belang van beschermde afnemers om tegen redelijke voorwaarden verzekerd te zijn van levering van elektriciteit" wordt beoogd dat voor de beschermde gebruikers de efficiencywinst in de gehele elektriciteitssector die het gevolg is van marktwerking in verlaging van het tarief tot uitdrukking komt. (TK, 1997-1998, 25621, nr. 44). Zie ook TK, 1998-1999, 26303, nr. 3.
Pagina 3 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
van de ontstane concurrentie aan de productiezijde en de daaraan gekoppelde prijsdaling op de
inkoopmarkt5. Daarnaast zorgt de toenemende concurrentie tussen de verschillende leveranciers er voor
dat de diensten ook doelmatiger geleverd worden6. In een concurrerende markt worden de behaalde
doelmatigheidsvoordelen in de gehele sector direct doorgegeven in de tarieven van de vrije afnemers. Via
de formule uit artikel 58, eerste lid van de E-wet dient de vergunninghouder deze voordelen door te geven
aan de beschermde afnemer.
7. De x-factor beoogt het streven van de vergunninghouder naar en het doorgeven van deze
doelmatigheidsvoordelen te bevorderen. Om de vergunninghouders hier optimaal toe te prikkelen, ben ik
van mening dat de x-factor gebaseerd dient te zijn op de te verwachten doelmatigheidsvoordelen die een
leverancier gemiddeld als gevolg van marktwerking in de gehele elektriciteitssector kan behalen.
Ingevolge artikel 58, tweede lid van de E-wet dient de x-factor vooraf te worden vastgesteld voor een
periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar. Aangezien alle afnemers uiterlijk vanaf 1 januari
2004 vrij zijn in hun keuze voor een leverancier, kan de x-factor slechts werking hebben voor een periode
van 3 jaar. Bij het bepalen van de x-factor ben ik uitgegaan van informatie over de
doelmatigheidsvoordelen die een vergunninghouder gemiddeld in een periode van drie jaar kan behalen.
Omdat de x-factor met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001 wordt vastgesteld, ben ik ervan
uitgegaan dat deze doelmatigheidsvoordelen in de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003
moeten kunnen worden behaald.
3.1 Informatie over het bepalen van de x-factor
3.1.1 Het eerste conceptbesluit
8. Om te bepalen welke doelmatigheidsvoordelen een vergunninghouder gemiddeld in drie jaar tijd kan
behalen, is een aantal alternatieve informatiebronnen overwogen en besproken met de klankbordgroep.
Zo is onder andere bekeken of gebruik kan worden gemaakt van informatie over behaalde
doelmatigheidsvoordelen die in reeds volledig geliberaliseerde buitenlandse elektriciteitsmarkten zijn
behaald, literatuurstudies en de tariefsontwikkelingen van de vrije afnemers. Mede naar aanleiding van
de opmerkingen van de klankbordgroep over de specifieke kenmerken van de Nederlandse
elektriciteitsmarkt, zijn beide informatiebronnen ongeschikt geacht voor het bepalen van de x-factor.
9. Uiteindelijk heb ik voor het bepalen van de x-factor gebruik gemaakt van informatie die afkomstig is van
de verschillende marktpartijen die actief zijn op de Nederlandse elektriciteitsmarkt7. Deze informatie
bestaat gedeeltelijk uit marktgegevens die het verleden betreffen (de periode 2001 t/m begin 2002) en
gedeeltelijk uit marktgegevens die inschattingen betreffen over ontwikkelingen in de toekomst (de
periode begin 2002 tot eind 2003). De reden dat gedeeltelijk gebruik wordt gemaakt van inschattingen
5 Deze concurrentie is gegroeid door het vervallen van de Overeenkomst van samenwerking tussen de
productiebedrijven (het zogenaamde "Protocol") op 1 januari 2001.
6 Het betreft hier een doelmatiger levering van diensten zoals bijvoorbeeld facturering en klantenservice. De
toenemende concurrentie is het gevolg van de gefaseerde liberalisering van de elektriciteitsmarkt en de
concurrentie met de levering van groene stroom.
7 Het betreft hier informatie van alle leveranciers of handelaren die in Nederland actief zijn, inclusief de
vergunninghouders.
Pagina 4 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
over ontwikkelingen in de toekomst, is gelegen in artikel 58, tweede lid van de E-wet. In dit artikel is immers bepaald dat de x-factor vooraf voor een periode van 3 tot vijf jaar moet worden vastgesteld.
10. Voor het bepalen van de te verwachten ontwikkelingen op de inkoopmarkt, heb ik gebruik gemaakt van
de informatie uit de inkoopcontracten voor de levering van elektriciteit in het jaar 2003 (de zogenaamde
"forward-contracten"). De prijzen die in deze forward-contracten zijn neergelegd, bevatten een
inschatting van prijzen op de inkoopmarkt in jaar 2003 8.
11. Voor het bepalen van de te verwachte doelmatiger levering van diensten, ben ik uitgegaan van de
uitgangspunten die zijn gehanteerd in het oude besluit tot vaststelling van de x-factor van 13 oktober
20009.
12. De prijsontwikkelingen op de inkoopmarkt en de te verwachte doelmatiger levering van diensten in de
reguleringsperiode 2001 tot en met 2003, leveren tezamen de totaal te verwachte doelmatiger
bedrijfsvoering van een vergunninghouder in die periode op. Op deze wijze kan aldus de x-factor worden
berekend.
3.1.2 Het wettelijk overleg
13. Tijdens het wettelijk overleg hebben diverse vergunninghouders de geschiktheid van de forward-
noteringen in de European Power Daily voor het bepalen van de eindprijs in 2003 (hierna: EPD) ter
discussie gesteld. Zo werd onder meer opgemerkt dat de noteringen in EPD niet altijd gebaseerd zijn op
daadwerkelijk gesloten contracten maar vaak inschattingen bevatten van effectenmakelaars
(zogenaamde "brokers"). Voor zover de noteringen wel betrekking hebben op daadwerkelijke contracten
zouden deze volgens de vergunninghouders slechts zeer kleine volumes representeren10. De forward-
markt is met andere woorden volgens de vergunninghouders niet liquide. Indien grotere volumes in
forward-contracten gecontracteerd zouden worden, zouden de in EPD genoteerde prijzen aanzienlijk
stijgen. Daarbij stellen de vergunninghouders dat aan de producenten een premie betaald moet worden
voor het contracteren van grotere volumes.
14. Tot slot spraken meeste vergunninghouders hun voorkeur uit voor een zogenaamd "cost-based"
systeem waarbij de x-factor wordt bepaald op grond van de door de vergunninghouder daadwerkelijk
gemaakte kosten11. Daarbij werd gesuggereerd om de x-factor te baseren op grond van de prijsafspraken
in de bilaterale contracten tussen vergunninghouder en producent.
3.1.3 Reactie op het wettelijk overleg
15. Hoewel ik de opmerkingen van de vergunninghouders over de liquiditeit van de forward-markt onderken,
ben ik desalniettemin van mening dat de forward-noteringen in EPD een goede indicatie geven van de
gemiddelde inkoopprijs in het jaar 2003. Het feit dat de forward-noteringen volgens de
8 Zie verder hiervoor paragraaf 4.1 en 4.2.
9 Zie verder hiervoor paragraaf 4.3.
10 Een aantal vergunninghouders gaf aan dat de noteringen slechts betrekking hebben op volumes van 5 MW.
11 Het systeem dat aan dit besluit ten grondslag ligt, wordt ook wel een "market-based" systeem genoemd
omdat de x-factor gebaseerd is op informatie uit de elektriciteitsmarkt.
Pagina 5 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
vergunninghouders slechts kleine volumes representeren, doet mijns inziens ook niet aan de juistheid
van deze indicatie af. Daar komt bij dat indien deze forward-prijzen veel lager zouden zijn dan de (te
verwachte) gemiddelde inkoopprijs in 2003, dan zouden de leveringsbedrijven grotere volumes in
forward-contracten hebben gecontracteerd. Indien de forward-prijzen veel hoger zouden zijn, dan
zouden deze contracten helemaal niet afgesloten zijn. Dit betekent dat de forward-prijzen op basis van
vraag en aanbod tot stand zijn gekomen en mijns inziens een juiste indicatie geven van de gemiddelde
inkoopprijs in het jaar 2003. De opmerking van de vergunninghouders dat bij het contracteren van
grotere volumes een premie betaald moet worden, kan ik eveneens niet volgen. Een dergelijke praktijk
zou er in ieder geval toe moeten leiden dat de inkoopstrategie van de vergunninghouders er op gericht is
om dagelijks kleine hoeveelheden tegelijk en bij verschillenden producenten in te kopen. Dit betekent
met andere woorden dat de vergunninghouders het zelf in de hand hebben of ze deze premies betalen of
vermijden.
16. De voorkeur van de meeste vergunninghouders om de x-factor te baseren op basis van de door hun
daadwerkelijk gemaakte kosten, acht ik gelet op bovengenoemde uitspraak van het CBb niet in
overeenstemming met artikel 58 van de E-wet. Nu het CBb in haar uitspraak heeft aangegeven dat de x-
factor gelijk dient te zijn voor alle vergunninghouders, is het uitgesloten dat bij het bepalen van de x-
factor rekening wordt gehouden met de individuele kosten van een vergunninghouder. Deze invulling
van artikel 58 van de E-wet acht ik ook in overeenstemming met de wetgevingsgeschiedenis.
4 Het berekenen van de x-factor
4.1 Bepaling van het startpunt
4.1.1 Het eerste conceptbesluit
17. Voor het bepalen van de ontwikkelingen van de inkoopmarkt in de reguleringsperiode 2001 tot en met
2003, heb ik de gemiddelde inkoopkosten in het jaar 2000 vergeleken met de te verwachten gemiddelde
inkoopkosten in het jaar 2003. Deze vergelijking is als volgt gemaakt.
18. In de eerste plaats is berekend wat de gemiddelde inkoopkosten waren van de vergunninghouders in het jaar 2000. Deze gemiddelde inkoopkosten zijn bepaald aan de hand van de gegevens die de vergunninghouders in het zogenaamde splitsingsmodel voor het jaar 2000 hebben aangeleverd12. Omdat
12 Het splitsingsmodel had tot doel voor elk bedrijf de geïntegreerde elektriciteitstarieven op te splitsen in een
tarief voor levering en een tarief voor transport. De gegevens in het splitsingsmodel zijn aangeleverd door de
elektriciteitsbedrijven zelf en gebaseerd op gegevens uit het jaar 1996. De gemiddelde inkoopgegevens zijn
berekend door de uit de splitsingsmodellen voortvloeiende toegestane omzet voor alle bedrijven voor het jaar
2000 te delen door de geschatte afzet in het jaar 2000 voor beschermde afnemers. Bij deze berekening is
gebruik gemaakt van een zogenaamd gewogen gemiddelde, waardoor de inkoopkosten van een groter bedrijf
zwaarder meewegen dan de inkoopkosten van een kleiner bedrijf. Dit naar rato van de afzet zoals die is
opgegeven in de splitsingsmodellen.
Pagina 6 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
de gegevens uit het splitsingsmodel geen brandstofkosten bevatten, zijn deze gemiddelde kosten alsnog toegevoegd. Hierbij is gebruik gemaakt van de onderstaande brandstofgegevens13.
Bedragen uitgedrukt in EUR per MWh. basislast middenlast pieklast werkdag 27,65 30,32 48,42 weekend 24,02 26,69 44,79 rest 19,93 22,61 40,70
19. Op basis van de gegevens uit het splitsingsmodel en de gemiddelde brandstofkosten heb ik berekend
dat het gemiddelde leveringstarief in het jaar 2000 voor beschermde afnemers EUR 49,63 per MWh.
bedroeg 14.
4.1.2 Het wettelijk overleg
20. Een aantal vergunninghouders heeft tijdens het wettelijk overleg opgemerkt de gegevens uit het
splitsingsmodel ongeschikt zijn voor het bepalen van de gemiddelde inkoopprijs in 2000. Volgens deze
vergunninghouders zouden de gegevens in het bijzonder ongeschikt zijn voor het bepalen van het
startpunt van de individuele vergunninghouder.
21. Daarnaast hebben alle vergunninghouders hun vraagtekens geplaatst bij de berekening van de
brandstofcomponent. In de eerste plaats werd opgemerkt dat de brandstofcomponent moet worden
vastgesteld op grond van de daadwerkelijke brandstofkosten in 2000. Deze brandstofkosten zijn
majoratievrij doorberekend aan de afnemers 15. In de tweede plaats is een aantal vergunninghouders van
mening dat voor het bepalen van de brandstofcomponent uitgegaan moet worden van de
brandstofprijzen uit het vierde kwartaal van 2000. Indien niet wordt uitgegaan van de brandstofprijzen
uit het vierde kwartaal van 2000, dient de brandstofcomponent in ieder geval op basis van een gewogen
gemiddelde te worden berekend.
4.1.3 Reactie op het wettelijk overleg
22. De opmerkingen van de vergunninghouders over de geschiktheid van de gegevens uit het
splitsingsmodel voor het berekenen van de gemiddelde inkoopprijs in het jaar 2000, kan ik niet volgen
De vergunninghouders hebben immers zelf dit splitsingsmodel ingevuld en dragen derhalve het risico
voor de juistheid van de gegevens. Overigens merk ik op dat mij niet is gebleken dat de gegevens in dit
splitsingsmodel onjuist zijn of tot onredelijke resultaten leidt.
23. Met betrekking tot de berekening van de brandstofcomponent, merk ik op dat ik gevolg heb gegeven aan de wens van de vergunninghouders om uit te gaan van de daadwerkelijke brandstofkosten. Ten behoeve hiervan heb ik op 17 en 26 mei 2002 een dataverzoek aan de vergunninghouders gestuurd waarin ik alle
13 Bron: "Kerncijfers EnergieNed 2000".
14 Bij brief van 16 april 2002 heeft DTe nog een nadere toelichting op deze berekening verstrekt.
15 In het besluit van 23 december 1999, kenmerk DTe/99082627 is bepaald dat de vergunninghouders de
brandstofcomponent in de leveringstarieven marjoratievrij, dat wil zeggen zonder enig winst oogmerk, aan
de beschermde afnemers dienen door te berekenen.
Pagina 7 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
in 2000 majoratievrij doorberekende brandstoftarieven heb opgevraagd. Op basis van deze gegevens
heb ik een gewogen gemiddeld brandstofcomponent berekend van EUR 27,33 per MWh. Dit betekent een
wijziging van EUR 0,65 MWh ten opzichte van de brandstofcomponent die in het eerste conceptbesluit
berekend was16.
24. Uit het vorige randnummer blijkt dat ik geen uitvoering heb gegeven aan het voorstel van de
vergunninghouders om bij het berekenen van de brandstofcomponent uit te gaan van de
brandstoftarieven in het vierde kwartaal van 2000. Aangezien artikel 57 en 58 van de E-wet een jaarlijkse
tariefsystematiek bevatten, ben ik van mening dat voor het berekenen van de brandstofcomponent in
2000 ook moet worden uitgegaan van een jaarlijks gewogen gemiddelde. Het berekenen van het
gemiddelde leveringstarief voor het jaar 2000 op basis van de hogere brandstofprijzen in het vierde
kwartaal van dat jaar, beschouw ik onredelijk.
25. Het voorgaande leidt tot een herberekend startpunt van EUR 49,65 per MWh.
4.2 Bepaling van het eindpunt 2003
4.2.1 Het eerste conceptbesluit
26. Vervolgens is beoordeeld welke gemiddelde inkoopprijs leveranciers in het jaar 2003 kunnen verwachten.
Uit de forward-contracten die sinds januari 2001 zijn gesloten, volgt een inkoopprijs voor jaarcontracten
van EUR 33,25 per MWh voor levering in 2003 17. Deze prijs is bepaald door een gewogen gemiddelde
prijs van basislast en pieklast te gebruiken, waarbij de prijs voor basislast van EUR 30,41 per MWh is
meegewogen voor 80 procent en de prijs voor pieklast van EUR 44,59 per MWh is meegewogen voor 20
procent.18.
27. De gemiddelde inkoopprijs van EUR 33,25 per MWh voor jaarcontracten in het jaar 2003 wordt ook
daadwerkelijk gerealiseerd. Producenten en leveranciers of handelaren hebben immers deze prijs reeds
afgesproken. Daarnaast wordt opgemerkt dat de prijs ook een goede indicatie vormt voor de totale
prijsontwikkeling in het jaar 2003. Zij is immers gebaseerd op de marktverwachtingen van zowel de
producenten als leveranciers en handelaren.
28. In onderstaande tabel is als voorbeeld een overzicht gegeven van de forward-prijzen voor levering in het jaar 2003 die zijn afgesloten tijdens de 13 meetpunten de afgelopen 14 maanden. Dit overzicht geeft aan dat deze prijzen weinig volatiel zijn en van een zekere stabiliteit getuigen.
16 27,89 (brandstofcomponent oud) 27,33 (brandstofcomponent nieuw) = 0,56 EUR MWh.
17 Bron: Platts European Power Daily
18 De gemiddelde piek- en dalvraag is berekend aan de hand van de inkoopgegevens die de
vergunninghouders onder de oude x-factor systematiek aan DTe hebben geleverd. Daarbij is er van uitgegaan
dat de basislast voorziet in levering tijdens de daluren en een gedeelte van de piekuren (zogenaamde
flankuren). Tijdens de echte piekuren dient pieklast te worden ingekocht.
Pagina 8 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
Bedragen uitgedrukt in EUR per MWh. Platts European Power Daily noteringen datum basislast pieklast 31-01-2001 27,88 42,00 28-02-2001 29,25 38,25 30-03-2001 28,88 41,75 28-04-2001 29,00 42,50 30-05-2001 31,38 45,88 28-06-2001 31,30 45,50 30-07-2001 31,88 47,00 25-09-2001 32,45 48,35 29-10-2001 30,95 46,50 30-11-2001 30,25 45,50 31-12-2001 31,18 46,25 23-01-2002 31,20 45,88 28-02-2002 29,80 44,30
29. Omdat een leverancier in 2003 niet alleen geconfronteerd wordt met inkoopkosten voor jaarcontracten, dient voor het bepalen van de uiteindelijke gemiddelde inkoopkosten een correctie te worden uitgevoerd. Deze correctie is nodig omdat een vergunninghouder voor het in evenwicht brengen van vraag en aanbod geconfronteerd wordt met in- en verkoopkosten op de APX en onbalanskosten die door TenneT in rekening worden gebracht. Uit de inkoopgegevens die de vergunninghouders in het jaar 2001 aan DTe hebben geleverd, blijkt dat deze APX en onbalanskosten de gemiddelde inkoopprijs met 6 procent doen stijgen. Indien een vergunninghouder het in evenwicht brengen van vraag en aanbod helemaal aan TenneT overlaat dus geconfronteerd wordt met hoge onbalanskosten stijgt zelfs de gemiddelde inkoopprijs met 10 procent. Omdat ik mij ervan bewust ben dat deze berekening voor de correctie een inschatting betreft, acht ik het redelijk om uit te gaan van het minst gunstige geval en de inkooprijs uit de forward-contracten voor levering in het jaar 2003 te verhogen met 10 procent. Dit leidt tot een gemiddeld verwachte inkoopprijs in 2003 van EUR 36,57 per MWh.
4.2.2 Het wettelijk overleg
30. Eveneens werd opgemerkt dat bij de berekening van de inkoopprijs in 2003 de prijsnoteringen van de
forward contracten in EPD in 2002 zwaarder moeten wegen dan de noteringen in EPD uit 2001. Een
dergelijke benadering werd redelijk geacht omdat de noteringen in 2002 een betere inschatting van de
prijs in 2003 zouden bevatten dan de noteringen in 2001. Daarbij werden vragen gesteld over de
representativiteit van de in het eerste conceptbesluit vermelde noteringen uit EPD.
31. Alle vergunninghouders gaven bovendien aan dat zij de verhouding 80 procent basislast en 20 procent pieklast onrealistisch achten19. Daarnaast werd opgemerkt dat de 10 procent verhoging van forwardprijs
19 Op 2 mei 2002 heeft DTe een notitie 25 april 2002 van opgesteld door SKM Energy Consulting (hierna: eerste SKM-notitie) naar de verschillende vergunninghouders gemaild. Deze notitie bevat een onderbouwing van de verhouding 80 procent basislast en 20 procent pieklast. Over deze notitie is tussen SKM, DTe en een
Pagina 9 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
onvoldoende is. Volgens de vergunninghouders zouden de forwardprijzen verhoogd moeten worden met
een opslag voor:
q Seizoensinvloeden;
q Het feit dat er naast pieklast ook superpieklast bestaat;
q De premies die aan grote producenten betaald moeten worden voor de inkoop van grote volumes;
q De extra kosten die gemaakt moeten worden voor de inkoop van een profiel;
q De extra kosten die gemaakt moeten worden voor de inkoop op kwartierbasis, en
q Een risicotoeslag.
4.2.3 Reactie op het wettelijk overleg
32. Naar aanleiding van het wettelijk overleg heb ik in de berekening van de gemiddelde inkoopprijs de
volgende wijzigingen gebracht. In de eerste plaats heb ik de verhouding van de prijs voor basislast en de
prijs voor pieklast gewijzigd door de eerste prijs voor 72 procent mee te laten wegen en de tweede prijs
voor 28 procent. Daarbij heb ik ook de correctie van de inkoopprijs voor het in evenwicht brengen van
vraag en aanbod gewijzigd in 8 procent. Voor de onderbouwing van beide wijzigingen verwijs ik naar de
SKM-notitie van 22 mei 2002. Tot slot merk ik op dat ik thans bij de berekening van de inkoopprijs 2003
gebruik heb gemaakt van alle EPD noteringen tussen 1 januari 2001 tot en met 9 april 2002.
33. Het bovenstaande leidt tot een berekende eindprijs voor de fase 3-groep van EUR 37,25 per MWh exclusief bruto marge. Hieronder zal ik aangeven hoe de bruto marge is berekend.
4.3 Bepaling van de bruto marge
4.3.1 Het eerste conceptbesluit
34. Voor het berekenen van de totale x-factor, is het van belang dat de prijsontwikkelingen op de
inkoopmarkt en de te verwachten doelmatigheidsontwikkelingen voor het dienstendeel in de juiste
verhouding worden meegenomen. Deze verhouding is als volgt bepaald.
35. In mijn besluit tot vaststelling van de terugleververgoedingen van 24 december 1999, heb ik berekend dat de toegevoegde waarde van een vergunninghouder bij levering van elektriciteit in het jaar 2000, gemiddeld 6,24 procent van het totale leveringstarief betrof20. Deze toegevoegde waarde heeft niet alleen betrekking op de interne kosten die een vergunninghouder maakt, maar ook op de waarde die hij toevoegt door vraag naar en aanbod van elektriciteit op elkaar af te stemmen. De toegevoegde waarde is met andere woorden direct gerelateerd aan de kosten van de diensten die een vergunninghouder levert. Nu deze kosten gemiddeld 6,24 procent van het totale leveringstarief bepalen, betekent dit dat gemiddeld 93,76 procent van het totale leveringstarief in 2000 werd bepaald door de inkoopkosten. Deze verhouding in kosten zal naar mijn mening in de jaren 2001 tot en met 2003 niet significant veranderen.
aantal vertegenwoordigers van de vergunninghouders telefonisch overleg gevoerd op 16 mei 2002.
Vervolgens hebben de vergunninghouders bij e-mail van 21 mei 2002 schriftelijk gereageerd.
20 De toegevoegde waarde is berekend aan de hand van de zogehete brutomarge van de vergunninghouder.
De brutomarge is gedefinieerd als {opbrengst vergunninghouder inkoopenergie (brandstof)
inkoopvermogen}. Zie verder hiervoor besluit van de Minister van Economische Zaken tot vaststelling van de
terugleververgoeding, nr DTe/051.
Pagina 10 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
Op grond hiervan, ben ik van oordeel dat de ontwikkelingen in de inkoopmarkt voor 93,76 procent
meegenomen moeten worden in het bepalen van de totale x-factor en de ontwikkelingen in het
dienstendeel voor 6,24 procent.
36. Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, ben ik voor het bepalen van de te verwachten
doelmatigheidsontwikkelingen voor de levering van diensten uitgegaan van de uitgangspunten die zijn
gehanteerd in het oude besluit tot vaststelling van de x-factor. Deze uitgangspunten waren gebaseerd op
de gedachte dat het mogelijk moet zijn om de diensten zodanig doelmatiger te leveren, dat deze
diensten voor dezelfde prijs als in 2000 geleverd kunnen worden.
4.3.2 Het wettelijk overleg
37. Tijdens het wettelijk overleg hebben alle vergunninghouders hun bezwaren geuit tegen de berekening
van het aandeel van de kosten van de diensten in het totale leveringstarief (ook wel de bruto marge
genoemd). De vergunninghouders merkten onder andere op dat de omvang van de totale bruto marge
sinds 2000 is gegroeid. Dit zou volgens de vergunninghouders met name het gevolg zijn van de
gestegen handelskosten. Daarbij werd opgemerkt dat bij het bepalen van de bruto marge rekening
gehouden moet worden met de EUR 1 per afnemer die in het besluit van 20 december 2001 aan de
vergunninghouders is toegekend.
38. Een aantal vergunninghouders gaf tijdens het wettelijk overleg aan dat het koppelen van de te
verwachten doelmatigheidsontwikkelingen aan de te verwachte inflatie arbitrair en onvoldoende is
onderbouwd.
39. Daarnaast werd aangegeven dat het aandeel van de bruto marge voor de huidige beschermde afnemers
(hierna: de fase 3-groep) anders is dan voor de afnemers die sinds 1 januari 2002 vrij zijn gekomen
(hierna: de fase 2-groep). In de berekening van de bruto marge in het eerste conceptbesluit zou hier geen
rekening mee worden gehouden.
40. Tot slot zou er bij de berekening van de bruto marge ten onrechte geen rekening zijn gehouden met de
effecten van de restcomponent uit het Protocol en de vennootschapsbelasting die de vergunninghouders
per 1 januari 2002 moeten betalen.
4.3.3 Reactie op het wettelijk overleg
41. Met betrekking tot de opmerkingen van de vergunninghouders over de toename in de omvang van de
bruto marge als gevolg van gestegen handelskosten en de toegekende EUR 1 per afnemer, merk ik het
volgende op. Bij bovenvermeld herzien besluit op bezwaar van 20 december 2001 heb ik de bezwaren
inzake de gestegen handelskosten gegrond verklaard. Als gevolg daarvan heb ik de bruto marge van
iedere vergunninghouder verhoogd met EUR 1,- per afnemer per jaar. Derhalve ben ik van mening dat in
het onderhavige x-besluit hier eveneens rekening mee moet worden gehouden. In het onderstaande zal ik
aangeven hoe ik dat heb gedaan.
42. Daarbij merk ik op dat hoewel ik de opmerkingen van de vergunninghouders over de onderbouwing van
de te verwachten doelmatigheidsontwikkelingen van het dienstendeel onderschrijf, dit niet leidt tot
wijziging van het conceptbesluit op dit punt. Deze koppeling tussen de doelmatigheidsontwikkeling van
Pagina 11 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
het dienstendeel en de inflatie is immers tot stand gekomen naar aanleiding van overleg met de
vergunninghouders ten behoeve van het oude x-besluit. Tijdens dit overleg zijn verschillende
mogelijkheden voor het vaststellen van een doelmatigheidskorting voor het dienstendeel besproken.
Door de vergunninghouders werd destijds aangegeven dat zij een zogenaamde benchmark tussen de
vergunninghouders niet wenselijk achten21. De vergunninghouders gaven de voorkeur aan een
afgesproken en breed gedragen doelmatigheidskorting. Op grond van deze voorkeur heb ik de
doelmatigheidskorting voor het dienstendeel gelijk gesteld aan de inflatie. Overigens merk ik op dat de
benchmark bij de netbeheerders electriciteit heeft geleid tot doelmatigheidskortingen van gemiddeld 5 à
6 procent en de benchmark bij de netbeheerders gas tot een gemiddelde doelmatigheidskorting van 8 à
9 procent.
43. Ik zal wel gevolg geven aan de opmerking dat het aandeel van de brutomarge voor de fase 3-groep hoger
is dan voor de fase 2-groep. Immers, voor de fase 2-groep geldt dat de kosten die door de brutomarge
worden gedekt, verdeeld worden over een veel groter afgezet volume. Bovendien neemt het aandeel van
de brutomarge in de tarieven toe doordat de brutomarge constant blijft terwijl de inkoopkosten geacht
worden af te nemen. Dit laatste effect wordt echter enigszins gedempt doordat het volume aan afgezette
energie met zo'n 3% per jaar groeit. Bovengenoemde effecten heb ik als volgt berekend.
44. De kostendrijver voor de brutomarge is het aantal aangeslotenen. De totale brutomarge in 2000, 6,24% van de totale omzet, kan dan ook over de fase 2- en fase 3-groep verdeeld worden naar rato van het aantal aangeslotenen (8 respectievelijk 92 procent). Dit komt neer op een absolute bruto marge voor de fase 2- groep van EUR 16 miljoen en fase 3-goep van EUR 192 miljoen.
45. Bovengenoemde EUR 1 per afnemer heb ik alsnog bij de totale toegestane omzet 2000 opgeteld. Hierdoor wordt de totale brutomarge in 2000 voor de fase 2-groep EUR 17 miljoen en EUR 197 miljoen voor de fase 3-groep. Het aandeel van de brutomarge in de toegestane omzet 2000 is voor de fase 2- groep nu 1,0 procent en voor de fase 3-groep 12,1 procent
46. De totale brutomarge blijft constant de doelmatigheidsverbetering is gelijk aan de cpi zodat in 2003 dezelfde bedragen als hierboven genoemd, worden gebruikt om het eindtarief in 2003 te bepalen. Omdat het totale volume stijgt met 3,0 procent per jaar van 67,1 TWh in 2000 naar 63,3 TWh in 2003 worden de brutomarges per MWh iets lager. Voor de fase 3-groep is de brutomarge in 2003 EUR 5,50/MWh.
47. De opmerkingen inzake de vennootschapsbelasting leiden mijns inziens niet tot wijziging van
bovengenoemde bruto marge. Met betrekking tot de vennootschapsbelasting merk ik op dat de
vergunninghouders deze pas vanaf 1 januari 2002 moeten betalen. Het zou derhalve onredelijk zijn om
hier gedurende de gehele reguleringsperiode rekening mee te houden. Bij de vaststelling van de tarieven
voor het jaar 2002, zal ik beoordelen in hoeverre deze vennootschapsbelasting alsnog mee gewogen
moet worden.
48. De reacties van de vergunninghouders inzake de restcomponent acht ik in het licht van de nieuw
voorgestelde systematiek tot vaststelling van de x-factor ongegrond. In de oude yardstick systeem werd
21 Een benchmark bestaat uit een onderlinge vergelijking tussen bedrijven en is er vaak op gericht om te beoordelen wat een efficiënte bedrijfsvoering inhoudt.
Pagina 12 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
hier wel rekening werd omdat het een cost-based systeem betrof. In een market-based systeem past het niet om dergelijke kostenposten te verdisconteren.
49. Alles overwegend acht ik het redelijk om een bedrag van EUR 5,50 per MWh bij de berekening van de x-
factor te hanteren voor de kosten van diensten. Ik baseer mijn oordeel over de redelijkheid van dit bedrag
mede op de berekening van een aantal vergunninghouders die tijdens het wettelijk overleg zijn
overhandigd.
50. Voor de precieze wijze de berekening van het bovenstaande verwijs ik naar bijlage: 0202523 x-factor incl.
BM en EUR 1 per afnemer.
4.4 Berekening van de X-factor
4.4.1 Het eerste conceptbesluit
51. Uit het bovenstaande volgt dat producenten en leveranciers een ontwikkeling op de inkoopmarkt
verwachten die resulteert in een uiteindelijke prijsdaling in 2003 van 21,4 procent ten opzichte van het
prijsniveau in 200022. Gerekend vanaf eind 2000 betekent dit een jaarlijkse prijsdaling in de inkoopprijs
van 7,7 procent23. Een leverancier kan met andere woorden jaarlijks 7,7 procent goedkoper inkopen. Ik ga
er van uit dat de vergunninghouders tegen dezelfde prijs als in het jaar 2000 de diensten kunnen leveren.
52. Gelet op de in randnummer 35 vermelde verhouding tussen de inkoopkosten en de kosten voor de levering van diensten, betekent dit het volgende voor de jaarlijks te verwachte tariefontwikkeling voor levering in de jaren 2001 tot en met 2003:
Aandeel inkoopkosten x groei inkoopprijs + aandeel kostendiensten x groei dienstentarief = tariefsgroei 0,9376 x( -7,7%) + 0,0624 x 0,0% = -7,2 procent
53. Bij bovengenoemde negatieve tariefsgroei, oftewel tariefdaling, is nog geen rekening gehouden met de inflatie die in de jaren 2001 tot en met 2003 kan worden verwacht24. Deze inflatieontwikkeling wordt uitgedrukt in het zogenaamde consumentenprijsindexcijfer (hierna: cpi). Indien de vergunninghouders de hierboven beschreven tarieven daadwerkelijk willen realiseren, dan zullen zij een totale doelmatigheidsontwikkeling moeten realiseren die als volgt bepaald is:
doelmatigheidsontwikkeling = cpi tariefsgroei
Bij een verwachte cpi over de periode 2001 tot en met 2003 van 3,1 procent, betekent dit dat de verwachting is dat een vergunninghouder de volgende doelmatigheidsontwikkeling kan realiseren25.
22 1 - 36,57 / 46,53 = 0,214, ofwel een daling van 21,4% in drie jaar.
23 1-(36,57 / 46,53)1/3 = 0,077, ofwel een daling van 7,7% per jaar.
24 In een situatie waarin de doelmatigheid van een bedrijf niet verandert, zullen de tarieven groeien met het
zogenaamde consumentenprijsindexcijfer.
25 De cpi van 3,1% is berekend aan de hand van de volgens het CBS gerealiseerde cpi in 2001: 4,50%, de
volgens het CPB verwachte cpi voor 2002: 2,25% en het lange termijn gemiddelde (1996-2001) voor 2003:
2,60%. Dit leidt tot een cpi van: 1 - 1/3 = 0,031, ofwel 3,1%.
Pagina 13 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
doelmatigheidsontwikkeling = cpi tariefsgroei 3,1% - -7,2% = 3,1% + 7,2% = 10,3% procent.
54. Alles overwegende acht ik een doelmatigheidskorting of x-factor van 10 procent redelijk.
4.4.2 Het wettelijk overleg
55. Tijdens het wettelijk overleg zijn over de gebruikte rekenmethode geen opmerkingen gemaakt.
4.4.3 Reactie op het wettelijk overleg
56. Vanwege de hierboven vermelde veranderingen in de berekening van het startpunt 2000, het eindpunt
2003 en de bruto marge is de berekening van de x-factor als volgt gewijzigd.
57. Voor de fase 3-groep is het eindtarief 2003 exclusief brutomarge voor 2003 hierboven vastgesteld op EUR 37,25 per MWh en de brutomarge op EUR 5,50 per MWh. Samen levert dit voor de fase 3-groep een eindtarief voor 2003 van EUR 42,75 per MWh. Vergeleken met het hierboven vastgestelde startpunt van EUR 49,65 per MWh is de verwachte daling voor de fase 3-groep tussen 2000 en 2003 dus 18,7 procent ofwel 6,7 procent per jaar. De te verwachte tariefdaling is dus 6,7 procent per jaar.
58. Bij bovengenoemde tariefdaling, is nog geen rekening gehouden met de inflatie die in de jaren 2001 tot
en met 2003 kan worden verwacht. Deze inflatieontwikkeling wordt uitgedrukt in het zogenaamde
consumentenprijsindexcijfer (hierna: cpi). Indien de vergunninghouders de hierboven beschreven
tarieven daadwerkelijk willen realiseren, dan zullen zij een totale doelmatigheidsontwikkeling moeten
realiseren die als volgt bepaald is:
doelmatigheidsontwikkeling = cpi tariefsgroei
Bij een verwachte cpi over de periode 2001 tot en met 2003 van 3,4 procent, betekent dit dat de verwachting is dat een vergunninghouder de volgende doelmatigheidsontwikkeling kan realiseren26.
doelmatigheidsontwikkeling = cpi tariefsgroei 3,4% - -6,7% = 3,4% + 6,7% = 10,1% procent.
59. Alles overwegende acht ik een doelmatigheidskorting of x-factor van 10 procent redelijk.
26 De cpi van 3,4% is berekend aan de hand van de volgens het CBS gerealiseerde cpi in 2001: 4,50%, de volgens het CPB verwachte cpi voor 2002: 3,25% en het lange termijn gemiddelde (1996-2001) voor 2003: 2,50%. Dit leidt tot een cpi van: 1 - 1/3 = 0,034, ofwel 3,4%.
Pagina 14 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
5 De realisatie van de x-factor tot nu toe
60. Om te beoordelen of de gebruikte methode voor het bepalen van de x-factor leidt tot een voor de
vergunninghouders realistische doelmatigheidskorting, heb ik de berekende x-factor getoetst aan de
praktijk. Hiertoe is bekeken wat de daadwerkelijk gemiddeld gerealiseerde doelmatigheidsverbeteringen
van de vergunninghouders was in de periode 1 januari 2001 tot 1 januari 2002. Op grond van de
informatie uit de door de vergunninghouders aan DTe verstrekte inkoopgegevens is berekend dat de
inkoopkosten gemiddeld met 14,8 procent (nominaal) zijn gedaald over 5 kwartalen27. De berekende x-
factor was blijkens praktijkgegevens ook daadwerkelijk haalbaar in de achterliggende periode.
6 Aanpassen van de x-factor
61. Artikel 58 lid 2 geeft mij de mogelijkheid om de x-factor vier keer per jaar aan te passen indien de
tariefsontwikkelingen van de vrije afnemers daartoe aanleiding geven. De methode waarmee ik deze
ontwikkelingen zal gaan beoordelen en de wijze waarop de x-factor zal aanpassen heb ik thans
neergelegd in een beleidsregel.
7 Gevolgen van de x-factor voor de tarieven
7.1 Tariefgarantie
7.1.1 Wettelijk overleg
62. Sommige vergunninghouders gaven tijdens het wettelijk overleg aan dat bij het conceptbesluit tot
vaststelling van de x-factor ten onrechte geen rekening werd gehouden met de in artikel 58, eerste lid van
de E-wet genoemde belangen van betrouwbaarheid, duurzaamheid, doelmatigheid en het
milieuhygiënisch functioneren van de elektriciteitsvoorziening. Daarbij zou de voorgestelde x-factor in
het bijzonder voor een aantal vergunninghouder tot een onrealistisch laag tarief leiden. Deze situatie zou
met name het gevolg zijn van het lage starttarief dat voor desbetreffende bedrijven in het jaar 2000 is
vastgesteld.
7.1.2 Reactie op wettelijk overleg
63. Aan bovengenoemde opmerkingen van vergunninghouders heb ik gehoor gegeven door een
conceptbeleidsregel op te stellen met betrekking tot de zogenaamde tariefbodem. Ingevolge deze
beleidsregel zal ik geen tarieven vaststellen die bij het toepassen van de in artikel 58, eerste lid, onderdeel
b van de E-wet vermelde formule onder het in deze toelichting berekende eindpunt zullen komen. Een
eventuele bijstelling van de x-factor zal echter ook leiden tot een wijziging van de tariefbodem.
27 Sector-gemiddelde inkoopkosten volgens maatstafregulering is voor 1Q2001 EUR 47,15 per MWh en voor
1Q2002 EUR 40,17 per MWh. Dit is een verandering van 1- (40,17 / 47,15) = 0,148 ofwel een daling van 14,8%.
Pagina 15 23 mei 2002
Concept toelichting bij besluit tot het vaststellen van de x-factor
7.2 Compensatie
7.2.1 Wettelijk overleg
64. Tijdens het wettelijk overleg hebben verschillende vergunninghouders aangegeven dat er een regeling
getroffen moet worden voor de financiële gevolgen van het onrechtmatige verklaren van het oude x-
besluit door het CBb. Deze regeling zou zowel rekening moeten houden met een eventuele claim van de
vergunninghouders vanwege onrechtmatig te laag vastgestelde tarieven, als met een eventuele claim van
de afnemers vanwege onrechtmatig te hoog vastgestelde tarieven in het verleden. Sommige
vergunninghouders pleiten voor het verrekenen van de financiële gevolgen in de nieuwe tarieven voor het
jaar 2002, terwijl andere vergunninghouders een rechtsbasis wensen voor het heffen van een naslag op
de tarieven uit het verleden. Alle vergunninghouders merkten op dat het zogenaamde reformatio in peius
beginsel van toepassing zou moeten worden verklaard. Volgens de vergunninghouders staat dit beginsel
er aan in de weg dat zij nadelige gevolgen ondervinden van het onrechtmatig verklaren van het oude x-
besluit.
7.2.2 Reactie op wettelijk overleg
65. Ten aanzien van de opmerkingen van de vergunninghouders over de financiële gevolgen van het
onrechtmatig verklaarde x-besluit merk ik op dat deze voor ieder vergunninghouder verschillend is. Bij de
toepassing van de nieuwe systematiek in de individuele tariefbesluiten zal ik nadere beoordelen op welke
wijze met deze financiële gevolgen rekening gehouden zal worden. Tevens zal dan beoordeeld worden in
hoeverre het reformatio in peius van toepassing is.
7.3 Overige gevolgen
7.3.1 Wettelijk overleg
66. Tijdens het wettelijk overleg merkte een aantal vergunninghouders op dat de x-factor op zodanige wijze
in de tariefbesluiten toegepast moet worden dat de totale doelmatigheidskorting op 31 december 2003 is
behaald (een zogenaamde "smoothing" van de x-factor). Eveneens heeft een aantal vergunninghouders
verzocht om bij het vaststellen van de tarieven rekening te houden met de wens van harmonisatie van de
tarieven binnen een bepaald concern. Tot slot werd gevraagd inzicht te geven in de gevolgen van het
nieuwe x-besluit voor de zogenaamde terugleververgoeding28.
7.3.2 Reactie op wettelijk overleg
67. Met betrekking tot bovengenoemde opmerkingen uit het wettelijk overleg, merk ik dat deze betrekking
hebben op de toepassing van de x-factor in de verschillende tariefbesluiten. Ik zal deze opmerkingen dan
ook bij het vaststellen van de nieuwe tariefbesluiten beoordelen en in het besluit aangeven op welke wijze
ik daarmee rekening heb gehouden.
28 Artikel 71 E-wet.
Pagina 16 23 mei 2002