Openbaar Ministerie
Den Haag, 4 juni 2002
OM gaat niet over tot vervolging in aangifte Spong en Hammerstein
Rotterdam - Op 14 mei 2002 deden de heren Spong en Hammerstein namens
wijlen de heer W.S.P. Fortuyn en de Politieke Vereniging Lijst Pim
Fortuyn een verzoek om strafvervolging in te stellen tegen Th. de
Graaf, B. Eenhoorn, R. Oudkerk, M. van Dam, P. Storm, M. Verkamman, de
redactie van NRC Handelsblad en de verantwoordelijken voor een aantal
websites. Zij verzochten dit te doen op basis van overtreding van art.
137d Wetboek van Strafrecht. De gedane uitlatingen van de genoemde
personen over wijlen de heer Fortuyn zouden door hun strekking hebben
aangezet tot haat tegen de heer Fortuyn en zijn volgelingen of
politieke geestverwanten.
Het openbaar ministerie in Rotterdam ziet na zorgvuldige bestudering
van het ingediende verzoek geen aanleiding om tot vervolging van de
voornoemde personen over te gaan. Naar haar mening zijn de in het
verzoek aangedragen feiten en omstandigheden niet strafbaar zoals
verwoord in artikel 137d uit het Wetboek van Strafrecht. De
aangehaalde uitspraken van de genoemde personen waren naar de mening
van het openbaar ministerie steeds gericht op het politieke
gedachtegoed van de heer Fortuyn. Artikel 137d van het Wetboek van
Strafrecht beoogt met name om een groep van personen te beschermen
tegen haat op grond van ras, geloof of levensovertuiging. Iemands
politieke overtuiging valt echter niet onder de reikwijdte van deze
categorieën.