Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Burundi / maart 2002 Situatie in verband met asielbeleid
1 Inleiding
---
In dit algemene ambtsbericht wordt een beschrijving van de recente situatie
in Burundi gegeven, voorzover van belang voor de beoordeling van
asielverzoeken en voor de beoordeling van de vraag of terugkeer van
afgewezen asielzoekers verantwoord is. De laatste beschrijving van de
situatie in Burundi werd de Staatssecretaris van Justitie toegezonden op 20
juni 2000. Het onderhavige rapport beslaat de periode juli 2000 tot half
maart 2002.
In hoofdstuk twee wordt een aantal recente ontwikkelingen geschetst op
politiek, veiligheids- en sociaal-economisch gebied. Deze schets wordt
voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis van Burundi. Ook is een
korte passage over de geografie en bevolking van Burundi opgenomen.
Hoofdstuk drie geeft een overzicht van de mensenrechtensituatie in Burundi.
In hoofdstuk vier komen de binnenlandse vestigingsgebieden, het beleid van
andere landen in de Europese Unie, alsmede activiteiten van internationale
organisaties aan de orde. Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.
De informatie in dit ambtsbericht is mede ontleend aan vertrouwelijke
rapportages van de Nederlandse ambassades in Kigali, Nairobi en Dar es
Salaam. Daarnaast is onder meer gebruik gemaakt van informatie afkomstig van
Amnesty International, UNHCR, het US State Department, alsmede informatie
uit andere EU-lidstaten .
2 Landeninformatie
---
2.1 Basisgegevens
---
Burundi is gelegen in de Grote-Meren-Regio in Centraal-Afrika, grenzend aan
Rwanda, de Democratische Republiek Congo (DRC) en Tanzania.
Het land telde in 2000 ongeveer 6,65 miljoen inwoners , waarvan ongeveer 320.000 woonachtig zijn in de hoofdstad Bujumbura. Het is een van de dichtstbevolkte landen van Afrika (239 personen per km ). De officiële talen zijn Kirundi en Frans, hoewel alleen het meer ontwikkelde deel van de bevolking Frans spreekt. Ook wordt Swahili gesproken, in het gebied langs het Tanganyikameer en in Bujumbura en omgeving.
De bevolking bestaat voor 85% uit Hutu, 14% Tutsi en 1% Twa (Pygmeeën).
91% van de bevolking is werkzaam in de landbouw en slechts 2% in de
industrie.
De munteenheid is de Burundi franc .
Een kaart is bijgevoegd als bijlage III.
Van oudsher werd Burundi geregeerd door een Tutsi koning. Tussen de koning
en het volk stond een aparte groep - de Ganwa (een soort prinselijke
klasse). De Ganwa waren evenals de koning Tutsi, maar werden beschouwd als
een apart volk, niet verbonden met de gewone Tutsi bevolking. Zij waren de
feitelijke regeerders en vormden tevens een soort veiligheidsbuffer voor de
koning tegen eventuele etnische of sociale onlusten. Van 1899 tot 1919 waren
Burundi en Rwanda geïncorporeerd in Duits Oost-Afrika.
In 1919 werd Burundi (samen met Rwanda) op grond van een uitspraak van de
Volkenbond, Belgisch mandaatgebied.
Vanaf 1948 begon België een zekere mate van democratie in te voeren en er
ontstonden twee belangrijke partijen.
· De door Tutsi gedomineerde Union pour le Progrès National (Uprona), een
progressieve nationalistische partij die tot doel had alle groeperingen
(zowel Hutu als Tutsi) en belangen te verenigen. Zij werd geleid door prins
Louis Rwagosore (de oudste zoon van de koning).
· De Parti Démocrate Chrétien (PDC), een conservatieve partij die sterke
banden onderhield met de Belgische regering.
De parlementsverkiezingen van september 1961 werden gewonnen door Uprona en
Rwagosore werd premier. In oktober 1961 werd hij vermoord door aanhangers
van de PDC. Dit feit bleek cruciaal voor de verdere geschiedenis van
Burundi.
Het ontbreken van de samenbindende invloed van Rwagosore leidde tot
scheuring in Uprona (de partij die trachtte Hutu en Tutsi te verenigen) en
tot het uitbreken van openlijke conflicten tussen Hutu en Tutsi.
Toen Burundi op 1 juli 1962 onafhankelijk werd, bleek Uprona niet in staat de etnische spanningen tussen Hutu en Tutsi onder controle te houden.
In een poging deze spanningen te beteugelen en zo zijn eigen positie veilig te stellen, zorgde de koning, Mwambutsa IV, ervoor dat opeenvolgende regeringen uit een gelijk aantal Hutu en Tutsi bestonden. In 1965 werd echter een Hutu premier vermoord, een week na diens benoeming.
De hieropvolgende verkiezingen werden overtuigend gewonnen door Hutu
partijen, maar de koning benoemde niettemin een Tutsi prins als premier. Dit
leidde tot een staatsgreep door - door Hutu gedomineerde - gendarmes. Deze
staatsgreep werd buitengewoon gewelddadig de kop in gedrukt. Vrijwel het
gehele politieke Hutu establishment werd vermoord, evenals vele Hutu die de
opstand hadden gesteund.
Deze gebeurtenissen maakten voor vele jaren een einde aan Hutu deelname in
de Burundese politiek.
In 1966 had een door Tutsi geleide militaire coup de afschaffing van de
monarchie tot gevolg, evenals de verwijdering van vele Hutu officieren uit
het leger. Een mislukte Hutu coup in 1972 ontketende een wijdverspreide
massamoord onder de Hutu bevolking, waarbij tussen de 100.000 en 200.000
Hutu werden vermoord door het door Tutsi gedomineerde leger en nog eens
200.000 vluchtten naar de buurlanden, voornamelijk naar Zaïre (nu de DR
Congo), Tanzania en Rwanda. Deze massamoorden verstevigden opnieuw voor vele
jaren de politieke overheersing van de Tutsi.
In een coup zonder bloedvergieten greep kolonel Jean-Baptiste Bagaza, een
Tutsi uit de zuidelijke provincie Bururi, vervolgens in november 1976 de
macht. Het nieuwe regime deed zijn uiterste best om nationale verzoening en
integratie tot stand te brengen. Landhervormingen werden doorgevoerd,
waardoor Tutsi landeigenaren een groot deel van hun land aan Hutu boeren
moesten overdragen. Vluchtelingen werden aangemoedigd terug te keren.
Een belangrijke verworvenheid was dat het oude pachtsysteem werd afgeschaft
en dat de eigendomsrechten van land in handen van de boeren werden gegeven.
Een nieuwe grondwet, goedgekeurd door een nationaal referendum in november
1981, voorzag in een Assemblée Nationale, waarvoor de verkiezingen in
oktober 1982 werden gehouden. In augustus 1984 werd Bagaza, voor de eerste
keer via nationale verkiezingen, gekozen tot president. Tijdens zijn
regering (tot 1987) verslechterde de mensenrechtensituatie echter opnieuw.
Politieke gevangenen, waarvan het aantal sterk toenam in deze periode,
omvatten critici van het restrictieve overheidsbeleid ten aanzien van
godsdienstige activiteiten, evenals personen die verdacht werden van
betrokkenheid bij Hutu oppositiegroepen.
In september 1987 werd Bagaza, die op dat moment een buitenlandse reis
maakte, afgezet door majoor Pierre Buyoya, een Tutsi uit de zuidelijke
provincie Bururi. Deze vormde een Militair Comité voor Nationale Redding
(CMSN) en schortte de grondwet van 1981 op. Hoewel honderden politieke
gevangenen werden vrijgelaten, verschilde zijn regime niet veel van dat van
zijn voorganger. Ook Buyoya bleef afhankelijk van een kleine Tutsi elite,
die het leger, de ambtenarij, de rechtspraak en het onderwijs domineerde.
Vanaf 1988 namen de spanningen tussen Hutu en Tutsi verder toe. Stammenonlusten in het noorden van het land werden door het Burundese leger hardhandig de kop ingedrukt. 20.000 doden en 60.000 vluchtelingen waren het gevolg. In een poging de gemoederen onder de Hutu te bedaren, benoemde Buyoya een Hutu als eerste minister en een commissie voor nationale eenheid (die uit een gelijk aantal Hutu en Tutsi bestond) om de massamoorden te onderzoeken en voorstellen voor een nationale verzoening te doen.
Op grond van het rapport van deze commissie kondigde Buyoya nieuwe wetgeving aan om discriminatie van Hutu tegen te gaan en om gelijke mogelijkheden voor opleiding en dienstneming in het leger te verzekeren.
De spanning tussen de beide bevolkingsgroepen bleef echter voortduren en in november 1991 kwam het tot een gewelddadige uitbarsting in Bujumbura en het noorden van het land met naar schatting 3000 doden tot gevolg.
In juni 1993 werden presidents- en parlementsverkiezingen gehouden. De
presidentsverkiezing werd met 64,8% van de stemmen gewonnen door Melchior
Ndadaye, de Hutu kandidaat van het Front pour la Démocratie au Burundi
(Frodebu), met steun van de Rassemblement du Peuple Burundien (RPB), de
Parti du Peuple (PP) en de Parti Libéral (PL).
Buyoya, de Uprona kandidaat, ontving 32,4% van de stemmen met steun van de
Rassemblement pour la Démocratie et le Développement Economique et Social
(RADDES) en de Parti Social Démocrate (PSD).
Ook de parlementsverkiezingen werden door Frodebu gewonnen met 65 van de 81
zetels. Uprona kreeg 16 zetels. De Parti de Réconciliation du Peuple (PRP),
de PP, de RADDES en de PRB haalden de kiesdrempel van 5% van de stemmen
niet .
De huidige geweldsspiraal in Burundi begon in oktober 1993 met een coup van
het leger, waarbij de eerste, zojuist verkozen, Hutu president van het land,
Melchior Ndadaye, werd vermoord. De moord leidde tot uitgebreide
massamoorden door Hutu onder de Tutsi bevolking, gevolgd door massamoorden
op Hutu door het door Tutsi gedomineerde leger. Naar schatting 25.000 -
50.000 Burundezen lieten het leven.
De militairen slaagden er niet in een regering te vormen die internationaal
erkend werd. In januari 1994 werd Cyprien Ntaryamira, een Hutu van de
Frodebu, door het parlement tot interim president gekozen, maar deze kwam
drie maanden later om het leven toen het vliegtuig waarin hij (samen met de
Rwandese president Juvénal Habyarimana) zat, bij Kigali werd neergeschoten.
De voorzitter van de Assemblée Nationale, Sylvestre Ntibantunganya
(Frodebu), nam de leiding over en begon onderhandelingen waarin echter zowel
Uprona als Frodebu zich onbuigzaam opstelden.
De gebeurtenissen in en na oktober 1993 hadden een ontwrichtende uitwerking,
waarvan de gevolgen tot op heden voelbaar zijn. Beide partijen waren even
schuldig aan ernstige schendingen van de mensenrechten tijdens en na de
staatsgreep van oktober 1993. De politieke instellingen werden dermate
ontwricht dat er een jaar later nog geen gesprekspartners waren voor
internationale organisaties, daar vele functionarissen gevlucht waren en
niet op hun plaats waren teruggekeerd.
In september 1994 tekenden de regering en de oppositie een overeenkomst die
voorzag in machtsdeling op lokaal en nationaal niveau. In in diezelfde maand
werd Ntibantunganya benoemd tot president.
De overeenkomst van september 1994 werd als verraad gezien door leidende
Frodebu leden, waaronder de minister van Binnenlandse Zaken, Léonard
Nyangoma. Deze verliet Burundi en stichtte in het buitenland (vermoedelijk
in het toenmailge Zaïre ) de Conseil National pour la Défense de la
Démocratie (CNDD) met als militaire vleugel de Forces pour la Défense de la
Démocratie (FDD), die plechtig beloofde het Burundese leger te verslaan
overeenkomst werd eveneens afgewezen door de (Tutsi) Parti pour le
Redressement National (Parena) onder leiding van ex-president Bagaza.
Etnische spanningen en geweld hielden aan in de tweede helft van 1994 en
ontwikkelden zich in de loop van 1995 tot een toestand van bijna
burgeroorlog. De regering, die steeds zwakker werd, verzocht herhaaldelijk
om internationale interventie, maar omdat Uprona en het leger hier fel op
tegen waren, was geen enkele staat bereid troepen te zenden. In maart 1996
werd de voormalige Tanzaniaanse president Julius Nyerere door regionale
staatshoofden, met steun van de VN en de OAE (Organisatie van Afrikaanse
Eenheid), benoemd tot bemiddelaar in het Burundese conflict. In juni 1996
kreeg Nyerere in Arusha de steun van zowel de president als de (Uprona)
eerste minister, Nduwayo, voor een regionale interventiemacht (met deelname
vanuit Tanzania, Uganda en Kenia) voor Burundi. Direct na terugkeer in
Burundi zegde Nduwayo zijn steun echter weer op. Na bedreigingen door
militairen en een volksmenigte zocht president Ntibantunganya in juli 1996
bescherming in de Amerikaanse ambassade.
Op 25 juli 1996 voerde het leger, onder leiding van majoor Pierre Buyoya,
een geweldloze staatsgreep uit. Buyoya werd tot nieuwe interim-president van
een overgangsrepubliek uitgeroepen (hij bekleedde het presidentschap ook
reeds van 1987 tot 1993). Een deel van de politieke top van Frodebu vluchtte
naar het buitenland, waaronder de voorzitter Minani die sindsdien vanuit
Tanzania opereerde. Regionale leiders, bijeengekomen in augustus 1996 in
Arusha, kondigden economische sancties af tegen het nieuwe bewind. Daarop
bevroren ook de donoren het grootste deel van hun hulpactiviteiten.
In augustus 1996 werd een multi-etnische regering gevormd en het parlement (Assemblée Nationale), dat uit de 81 leden bestond die in 1993 waren gekozen, kreeg in oktober al zijn bevoegdheden terug, behalve het recht om de regering weg te zenden. Dit parlement keurde op 4 juni 1998 een document goed dat bekend staat als het Partenariat interne pour la Paix en dat ondertekend werd door de twee belangrijkste partijen: het Front pour la Démocratie au Burundi (Frodebu) en de Union pour le Progrès National (Uprona). Op 6 juni 1998 werd een overgangsgrondwet afgekondigd. In deze overgangsgrondwet werd onder meer bepaald dat de functie van eerste minister werd opgeheven en vervangen door twee vice-presidenten. Op 12 juni 1998 trad een nieuwe regering aan, benoemd door Buyoya. De eerste vice-president en 10 van de 22 ministers waren leden van de door Hutu gedomineerde Frodebu, terwijl de andere vice-president en 12 ministers lid waren van de door Tutsi overheerste Uprona. Ondanks de meer proportionele verdeling van de ministersposten over Hutu en Tutsi en de deelname van Hutu in het bestuur van het land, bleef een aanzienlijke pro-Hutu oppositie bestaan tegen de regering. Deze oppositie bestond voornamelijk uit de Hutu partijen Conseil National pour la Défense de la Démocratie (CNDD), Parti de la Libération du Peuple Hutu (Palipehutu) en Front de la Libération Nationale (Frolina).
Arusha vredesbesprekingen
Eind juni 1998 kwam in Arusha, Tanzania, in het kader van een Regionaal
Vredesinitiatief onder voorzitterschap van Uganda's president Museveni, een
vredesoverleg op gang, waar de meerderheid van de politieke partijen die bij
het conflict betrokken waren en een rebellengroepering (Frolina),
onderhandelingen openden over een vredesakkoord.
De gewapende vleugel van de Conseil National pour la Défense de la
Démocratie (CNDD), de Forces pour la Défense de la Démocratie (FDD), nam er
echter niet aan deel, evenmin als de Forces Nationales pour la Libération
(FNL), een rebellengroep afgesplitst van de Palipehutu.
Inmiddels was de economische situatie in Burundi zeer slecht geworden. De boycot tegen Burundi en de afwezigheid van hulp hadden de armoede vergroot en bijgedragen aan een gevoel van isolement en hopeloosheid.
De besprekingen stonden onder leiding van de Tanzaniaanse ex-president
Julius Nyerere en hebben zeven keer plaats gevonden, tot begin augustus
1999. In totaal namen 19 verschillende partijen en groeperingen deel. In de
loop van 1999 groepeerden de partijen zich: de voornamelijk Hutu partijen
vormden de zogenaamde G-7; voornamelijk Tutsi partijen vormden de
G-8; en de regering, het parlement en Uprona bleven als de zogenaamde
de G-3 buiten de twee blokken. Begin 1999 schortten de regionale
staatshoofden de sancties op, na indicaties dat donoren hun hulp zouden
hervatten. Enerzijds hadden het embargo en de conditionering van de
donorhulp de regering aan de onderhandelingstafel gedreven, maar anderzijds
leek de economische malaise de geweldsspiraal te versterken en het
vredesproces van binnen uit te hollen.
Eind augustus werd in de besprekingen nauwelijks meer voortgang geboekt. In
oktober 1999 overleed Julius Nyerere.
Op 1 december 1999 werd Nelson Mandela benoemd tot facilitator van het
vredesproces.
Op 16 januari 2000 begon Mandela met zijn werkzaamheden. In een toespraak
in Arusha tot de 18 aanwezige delegaties gaf hij in duidelijke
bewoordingen zijn visie op de te volgen aanpak. Enerzijds deed hij, onder
verwijzing naar het lijden van de Burundese bevolking, een moreel beroep op
de onderhandelingsdelegaties om visie en leiderschap te tonen en snel tot
zaken te komen. Anderzijds gaf hij aan hoe belangrijke meningsverschillen
overbrugd zouden kunnen worden. Deze aanpak bleek succes te hebben; hierop
wordt in 2.3 nader ingegaan.
Samenvattend kunnen half 2000 de belangrijkste politieke gebeurtenissen van
de afgelopen jaren als volgt geschetst worden:
Juni 1993
De voornamelijk Hutu partij Frodebu, geleid door Melchior Ndadaye, won de
eerste meerpartijen-verkiezingen sinds 1995 en vormde een coalitieregering.
Oktober 1993
Het door de Tutsi gedomineerde leger pleegde een staatsgreep en vermoordde
Ndadaye. Hutu milities vermoordden massaal Tutsi terwijl het leger Hutu
vermoordde.
Januari 1994
Cyprien Ntaryamira (Frodebu) werd door het parlement gekozen als
interim-president.
April 1994
President Cyprien Ntaryamira kwam om, toen het vliegtuig waarin hij met de
Rwandese president Habyarimana zat, werd neergehaald.
September 1994
De steun voor de staatsgreep verliep en een machtsdeling werd bereikt tussen
Frodebu en oppositiepartijen. De minister van Binnenlandse Zaken brak met
Frodebu om (in 1995) een politieke partij met een gewapende vleugel te
vormen, de CNDD en de FDD.
Juli 1996
Pierre Buyoya werd uitgeroepen tot staatshoofd na een militaire staatsgreep.
Regionale sancties werden opgelegd.
Juni 1998
Buyoya vormde een coalitieregering met Frodebu ministers. Besprekingen
tussen de vele partijen begonnen in Arusha, Tanzania.
Januari 1999
De sancties werden door de regionale staatshoofden voor onbepaalde tijd
opgeschort.
December 1999
Nelson Mandela trad aan als bemiddelaar bij de besprekingen in Arusha, na de
dood van Julius Nyerere.
Augustus 2000
Een vredesovereenkomst werd in Arusha getekend door 19 partijen, waaronder
de regering en de Assemblée. Twee rebellengroepen weigerden te tekenen en
intensiveerden hun militaire campagne.
2.2 Staatsinrichting
---
De Republiek Burundi wordt geregeerd door een militair regime, geleid door
president Buyoya, die in 1996 door een geweldloze coup van het leger aan de
macht kwam. Na zijn machtsovername schortte Buyoya de grondwet van 1992, die
was aangepast in 1994, op. In 1998 bereikte het Buyoya regime politieke
overeenstemming met de volksvertegenwoordiging, die een overgangsgrondwet
(Constitution de transition) aannam. Sinds het vredesakkoord van Arusha (28
augustus 2000) en de daaropvolgende akkoorden over de uitvoering van dit
akkoord (op 23 juli 2001 en 11 oktober 2001) nam het parlement op 27 oktober
2001 zonder hoofdelijke stemming een (nieuwe) overgangsgrondwet aan,
inhoudende de in dit kader overeengekomen regelingen met betrekking tot een
overgangsregering (zie 2.3).
De wetgevende macht berust bij het overgangsparlement (de Assemblée
Nationale met 178 zetels, en de Senaat). De laatste verkiezingen waren op 29
juni 1993 (de volgende waren voorzien voor 1998 maar werden uitgesteld bij
presidentieel decreet van 1996).
De rechterlijke macht bestaat uit het Cour Suprème en de hieronder
ressorterende rechtbanken.
Burundi is verdeeld in 16 provincies, die ieder onderverdeeld zijn in
districten. Deze zijn op hun beurt onderverdeeld in communes. De 16
provincies zijn: Bubanza, Bujumbura , Bururi, Cankuzo, Cibitoke, Gitega,
Karuzi, Kayanza, Kirundo, Makamba, Muramvya, Muyinga, Mwaro, Ngozi, Rutana
en Ruyigi.
2.3 Politieke ontwikkelingen
---
Sinds het vorige ambtsbericht van juni 2000 heeft zich een aantal
ontwikkelingen voorgedaan, dat hieronder aan de orde komt. Na een overzicht
van de binnenlands-politieke ontwikkelingen wordt aandacht besteed aan de
internationale context van de ontwikkelingen in Burundi. In bijlage II is
een overzicht te vinden van de belangrijkste politieke partijen en
rebellengroepen in Burundi en hun politieke opstelling.
Voortgang in het binnenlandse vredesproces
Het vredesakkoord van Arusha van 28 augustus 2000
Na zijn aantreden als bemiddelaar in december 1999 slaagde Mandela er in de
eerste helft van 2000 in de vastgelopen vredesbesprekingen in Arusha weer op
gang te brengen. Zijn gezag en aanpak leidden ertoe dat op 28 augustus 2000
de meeste partijen en de (door het leger beheerste) regering te Arusha een
vredesovereenkomst tekenden. De regering, het parlement, de G-7 (de
alliantie van pro-Hutu partijen) en zes partijen (van de G-10
waartoe de G-8-alliantie van pro-Tutsi partijen inmiddels was uitgegroeid)
tekenden op die dag; de vier resterende G-10 partijen tekenden enkele weken
later. Van de drie belangrijkste gewapende groepen heeft echter slechts
één de Arusha-overeenkomst getekend, namelijk het Frolina. De FDD en
de FNL hebben tot op heden geweigerd het vredesakkoord te ondertekenen.
De ondertekening was de bekroning van vijf jaar praten, en vormde een historisch succes voor de bemiddelaar, Nelson Mandela. Nooit eerder in Burundi had een zo brede vertegenwoordiging van het politieke spectrum een gemeenschappelijke visie voor de toekomst van het land onderschreven.
De overeenkomst bevatte, zoals te verwachten, moeilijke compromissen aan
beide zijden. Bovendien was op een aantal essentiële punten nog geen
overeenstemming bereikt, en weigerden twee belangrijke rebellengroepen te
tekenen. Het vredesproces was dan ook nog allesbehalve veiliggesteld, zoals
hieronder wordt toegelicht.
De belangrijkste onderdelen van het vredesakkoord van Arusha zijn :
- een overgangsperiode van drie jaar die moet leiden tot democratische
verkiezingen;
- de instelling van een Senaat en veranderingen in de huidige opzet van de
Volksvertegenwoordiging;
- juridische hervormingen, gedeeltelijk gericht op het terugdringen van de
Tutsi dominantie;
- militaire hervormingen, gericht op integratie van de rebellengroepen in
het leger en op een meer representatieve samenstelling van het leger;
- de instelling van een waarheids- en verzoeningscommissie, die de
bevoegdheid kan krijgen om amnestie te verlenen voor politiek gemotiveerde
misdrijven;
- de inzet van een internationale militaire vredesmacht om het
overgangsproces te begeleiden;
- een onafhankelijk onderzoek naar vermeende genocide en andere misdrijven
tegen de menselijkheid.
De belangrijkste nog openstaande punten waren daarentegen:
- niet bepaald was wie de president zou zijn tijdens de overgangsperiode;
- geen overeenstemming werd bereikt over een staakt-het-vuren;
- niet bepaald was welk kiessysteem zal worden gehanteerd.
Uitwerking van de overgangsbepalingen op de regionale top van Arusha van 23
juli 2001
Over de vraag wie de president zou zijn tijdens de overgangsperiode, en over
een aantal andere overgangsregelingen, werd tijdens een mini-top van de
Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE) op 8 juli 2001 in Lusaka en een
bijeenkomst van de 19 ondertekenaars van het Arusha-akkoord in Pretoria op
10 juli 2001 in principe overeenstemming bereikt. Overeengekomen werd dat de
zittende Burundese president Pierre Buyoya tijdens de eerste 18 maanden van
de overgangsperiode president zal zijn, met als vice-president Domitien
Ndayizeye, secretaris-generaal van de Hutu partij Frodebu. Gedurende de
tweede 18 maanden van de overgangsperiode zal het land geleid worden door
een nader overeen te komen Hutu president en een Tutsi vice-president. De
overgangsperiode zal op 1 november 2001 ingaan. Ook werd vastgelegd dat
vertegenwoordigers van de tekenende partijen deel zullen uitmaken van de
overgangsregering.
Op 23 juli 2001 werd deze overeenstemming bevestigd door de staatshoofden
van het Regionale Initiatief voor Burundi, tijdens een regionale top in
Arusha (Tanzania). Tegelijkertijd tekenden Buyoya en Ndayizeye voor akkoord
met elf voorwaarden voor hun aanstelling. Deze voorwaarden bevatten de op 10
juli 2001 overeengekomen regelingen voor de overgangsperiode en bevestigden
de verplichting de vredesovereenkomst van Arusha van 28 augustus 2000 uit te
voeren, met name de belofte absolute bescherming te bieden aan alle
politieke leiders in het bijzonder degenen die uit ballingschap
terugkeerden.
Aanvankelijk hadden de G-6 (een groep van zes kleine Tutsi partijen ) en
een aantal Tutsi groeperingen, radicale politici en zakenlieden zich verzet
tegen de kandidatuur van Buyoya als president tijdens de eerste helft van de
overgangsperiode, en Epitace Bayaganakandi als kandidaat naar voren
geschoven. Ook Parena verzette zich tegen de kandidatuur van Buyoya.
Twee militaire coup-pogingen, op 18 april 2001 en 22 juli 2001 (zie voor details 2.4), kunnen worden gezien als ernstige waarschuwingen aan het adres van Buyoya om de eenheid in zijn kamp te bewaren en geen overeenkomsten op te leggen. Beide couppogingen door jonge legerofficieren tonen aan dat (delen van) het leger het niet eens zijn met de Arusha-akkoorden en president Buyoya's optreden. Zij vrezen, met vele andere Tutsi, een Hutu overheersing aan het einde van de overgangsperiode met mogelijkerwijs een genocide zoals die zich in Rwanda heeft afgespeeld.
De politieke overeenstemming van 23 juli 2001 is dan ook het gevolg van een
radicale verandering in aanpak door het facilitatieteam van Mandela. Na de
mislukking van talloze besprekingen met alle partijen die de
vredesovereenkomst van Arusha van 28 augustus 2000 hadden getekend, besloot
Mandela over te gaan tot directe onderhandelingen tussen Uprona en Frodebu,
en aan deze partijen de verantwoordelijkheid te laten hun respectievelijke
politieke 'families' achter zich te krijgen. Frodebu bleef zich lang
verzetten tegen de kandidatuur van Buyoya als eerste president van de
overgangsperiode. Uiteindelijk ging het eind juni 2001 overstag, nadat een
delegatie uit de hoogste staf van het leger naar Pretoria was afgereisd om
de kandidatuur van Buyoya te steunen.
Tijdens de bijeenkomst in Lusaka van 8 juli 2001 werd bekend dat Ghana,
Nigeria, Senegal en Zuid-Afrika bereid zijn troepen te leveren voor een
internationale vredesmacht onder VN-mandaat, zoals voorzien in het
Arusha-vredesakkoord. Op de regionale top van 23 juli 2001 werd het principe
van de inzet van buitenlandse troepen onder een mandaat van de VN bevestigd,
maar implementatie bleek onmogelijk door het ontbreken van een
staakt-het-vuren. Vooruitlopend op een staakt-het-vuren zegde Buyoya toe om
per 1 november een speciale Burundese beschermingseenheid op te richten, om
de terugkeer van politieke leiders in ballingschap mogelijk te maken. Deze
eenheid zou moeten bestaan uit gelijke aantallen manschappen benoemd door de
G-7 en door de G-10, onder gemeenschappelijk Burundees commando, en zou
getrained worden door de militairen uit de genoemde Afrikaanse landen (zie
verder 2.4).
Verdere overeenstemming over de uitwerking van de overgangsregelingen werd
gezocht tijdens een bijeenkomst van de belangrijkste Burundese politieke
partijen en regionale staatshoofden in Pretoria op 11 oktober 2001. De
punten ter bespreking waren: de wettelijke basis van de overgangsregering;
wetten inzake genocide en misdaden tegen de menselijkheid; en hoeveel
ministeries en zetels in Assemblee en Senaat toegekend zullen worden aan de
(voornamelijk Tutsi) partijen van de G-10 respectievelijk die van de
(voornamelijk Hutu) G-7.
Inmiddels is een overgangsregering gevormd van 14 Hutu en 12 Tutsi
ministers. Nog opgelost moet worden hoe de voorgestelde tijdelijke amnestie
voor politici die zullen deelnemen aan de overgangsregering in de praktijk
zal uitwerken. De waarheids- en verzoeningscommissie moet binnen zes maanden
met voorstellen op dit punt komen.
Geen onverdeelde steun voor de vredesakkoorden
Hoewel de acceptatie van president Buyoya om het land te leiden tijdens de
eerste 18 maanden van de overgangsperiode een belangrijke stap voorwaarts
betekent, is nog allerminst zeker of sprake is van een werkelijke doorbraak.
De werkelijke test voor het succes van het akkoord van Pretoria en voor de
uitvoering van de voorwaarden die op 23 juli 2001 in Arusha werden
ondertekend, is of Buyoya en Ndayizeye erin slagen elk hun gezag over hun
eigen achterbannen te bewijzen. Vooralsnog is alleen overeenstemming bereikt
tussen Uprona en Frodebu. Deze partijen staan nu voor de taak de instemming
van respectievelijk de Hutu gemeenschap en de Tutsi gemeenschap te
verwerven. Binnen beide gemeenschappen is de steun voor de vredesakkoorden
niet onverdeeld.
Enkele kleine Tutsi partijen en een deel van Frodebu (Hutu) die tegen een
voortgezet presidentschap zijn van Buyoya, boycotten de top van 23 juli 2001
in Arusha.
De meest directe bedreiging van het vredesproces wordt gevormd door de
weigering van de Hutu rebellenbewegingen FDD en FNL om tot een
staakt-het-vuren te komen. FDD en FNL hebben reeds aangekondigd zich niets
aan te zullen trekken van het vredesakkoord van Arusha van augustus 2001 en
de vervolgafspraken van 23 juli 2001 (Arusha) en 11 oktober 2001 (Pretoria),
en de gewapende strijd te zullen voortzetten. Zij willen directe
onderhandelingen met de Burundese legerleiding, die zij als de werkelijke
macht in Burundi beschouwen. Deze directe onderhandelingen zouden moeten
plaatsvinden in Libreville, waar delegaties van de CNDD-FDD en het leger
elkaar reeds tweemaal ontmoetten in januari en april 2001 onder auspiciën
van de Gabonese president Omar Bongo. De bemiddeling van president Omar
Bongo zou, in de ogen van de FDD, de invloed van Burundi's buurlanden
verzwakken, en met name die van Uganda. Het FDD beschouwt Uganda's president
Museveni, die de voorzitter is van het Regionale Vredesinitiatief voor
Burundi, immers als een onverzoenlijke vijand (FDD en Uganda bevechten
elkaar op het grondgebied van de DRC). De voorwaarden vooraf die de FDD
stelt aan onderhandelingen zijn nauwelijks veranderd sinds hun eerste
contacten met het team van Mandela: ontmanteling van kampen, vrijlating van
politieke gevangenen, herstel van de grondwet van 1992, hervorming van de
strijdkrachten. Eind november 2001 publiceerden FDD en FNL gezamenlijk
een lijst van zeven voorwaarden vooraf.
De leider van de FDD, Jean-Bosco Ndayikengurukiye, woonde de bijeenkomst van
Pretoria van 11 oktober 2001 bij (ook de FNL waren aanwezig, met een lichte
delegatie). De aanwezigheid van de rebellengroepen werd als een doorbraak
gezien, aangezien zij herhaaldelijk verstek lieten gaan bij vorige
bijeenkomsten. FDD en FNL staan onder toenemende druk van de internationale
gemeenschap, en met name de VN Veiligheidsraad, zich aan te sluiten bij de
onderhandelingen. De VN Veiligheidsraad verklaarde op 26 september 2001 dat
de installering van de overgangsregering gewapend verzet tot een
'onacceptabel middel van politieke meningsuiting' maakte, en eiste dat de
FDD en FNL de vijandelijkheden staakten. Ook riep de Veiligheidsraad de
landen in de regio op de twee rebellengroepen niet langer te steunen.
Na de terugkeer van Jean-Bosco Ndayikengurukiye uit Pretoria naar de basis van de FDD in Lubumbashi (DR Congo), op 16 oktober, werd hij onmiddellijk afgezet als leider. Een nieuw comité onder leiding van Pierre Nkurunziza werd benoemd om de FDD te leiden. Nog niet duidelijk is hoe deze wisseling van leiding, juist op het moment dat Jean-Bosco Ndayikengurukiye bereid leek zich bij het vredesproces aan te sluiten, de opstelling van de FDD in het vredesproces zal beïnvloeden. In januari 2002 werd het leiderschap van Pierre Nkurunziza over de FDD bevestigd door een congres van de FDD.
Zoals beschreven in 2.4 zetten FDD en FNL in deze periode hun militaire
activiteiten voort.
Binnen de Hutu gemeenschap heeft de CNDD van Léonard Nyangoma, na zich
aanvankelijk gedistantieerd te hebben van de resultaten van 23 juli in
Arusha, twee ministers geleverd in de overgangsregering, waaronder de
regeringswoordvoerder. Deze heeft zich ondubbelzinnig gekweten van zijn taak
namens de regering de rebellenaanslagen te veroordelen.
Maar ook de Tutsi gemeenschap staat allesbehalve unaniem achter de vredesakkoorden. Met name het ontbreken van een voorafgaand staakt-het-vuren verontrust velen, evenals de terugkeer van Frodebu aan de macht. De tegenstand tegen de vredesakkoorden komt van delen van het leger, Parena, de G-6 , en radicale Tutsi verenigingen, politici en zakenlieden die zich ook al verzet hadden tegen de kandidatuur van Buyoya.
De reactie van het leger op het akkoord over de overgangsregering, en het
vermogen van de huidige legerleiding om het leger te bewegen tot acceptatie
van de ingeslagen weg, blijven belangrijke onbekende factoren in het
vredesproces. Tekenen van verdeeldheid binnen het leger, tussen de lagere en
hogere rangen, en tussen de officieren uit de provincie Mwaro (waar
Bayaganakandi vandaan komt) en die uit de provincie Bururi (waar de meeste
officieren vandaan komen) worden zichtbaar. De lagere rangen vrezen de
beoogde hervorming van het leger, waarbij zij zouden moeten plaatsmaken voor
in het leger te integreren Hutu rebellen.
De tegenstand vanuit het leger wordt gedeeld door Tutsi politici en
zakenlieden uit de hoofdstad behorend tot onder meer Parena en de G-6. Na de
aankondiging van het akkoord van 23 juli 2001 gaven de G-6 en diverse
radicale Tutsi groeperingen (maar niet Parena) een persverklaring uit waarin
afstand werd genomen van 'de oneerlijke wijze waarop het
interim-presidentschap van Buyoya was opgelegd' (aldus de verklaring), van
zijn onvoorwaardelijke acceptatie het akkoord uit te voeren (dat wil zeggen
zonder voorafgaand staakt-het-vuren), en van zijn instemming met de
ontplooiing van buitenlandse troepen en met de hervorming van het leger. Om
deze positie te formaliseren richtte de groep een front op tegen Buyoya, de
Mouvement de Résistance pour la Réhabilitation du Citoyen (MRC).
Ook binnen de Tutsi tegenstanders van het vredesproces heerst overigens
verdeeldheid. Zo weigert Parena zich aan te sluiten bij de MRC, en hebben
binnen de MRC alleen de G-6 het vredesakkoord van Arusha van 28 augustus
2001 getekend.
De overgangsregering sinds 1 november 2001
Op 1 november trad de overgangsregering aan. In het nieuwe kabinet worden 14
posten vervuld door Hutu en 12 door Tutsi. De Tutsi beheren de portefeuilles
van defensie, buitenlandse zaken en financiën, terwijl de Hutu de
ministeries van openbare veiligheid en binnenlandse zaken leiden. Het (oude)
parlement nam op 27 oktober 2001 zonder hoofdelijke stemming de afspraken
over de overgangsperiode als overgangsgrondwet aan. Op 4 januari 2002 werd
de overgangs-Nationale Assemblee geïnstalleeerd. De assemblee heeft 178
leden, waarvan 121 deel uitmaakten van de vorige assemblee. De nieuwe leden
zijn voorgedragen door partijen die het vredesakkoord van Arusha van
augustus 2000 hebben ondertekend, met uitzondering van twee
vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld die door president
Buyoya zijn voorgedragen. Van de zetels is 60 % aan Hutugezinde partijen
toegedeeld en 40 % aan Tutsigezinde partijen. Op 10 januari werd Jean
Minani, de leider van Frodebu, die eind oktober 2001 naar Burundi was
teruggekeerd, gekozen tot voorzitter van de assemblee. Hij versloeg zijn
aartsrivaal binnen Frodebu, Augustin Nzojibwami.
Ook de overgangs-Senaat is inmiddels geïnstalleerd, met een zetelverdeling
tussen Hutu en Tutsi van 50 %- 50 %.
Ondanks aanzienlijke inspanningen was het niet gelukt vóór 1 november 2001
een staakt-het-vuren te bereiken, of overeenstemming over een Burundese
beschermingseenheid voor terugkerende Burundese politici. In die situatie
besloot de Zuid-Afrikaanse regering twee bataljons naar Burundi te zenden
als voorloper van de beschermingsmacht. Op 28 oktober 2001 arriveerden de
eerste soldaten van twee Zuid-Afrikaanse bataljons (zie verder 2.4).
Eveneens op 1 november 2001 verhuisde het comité van toezicht op de naleving
van het akkoord van Arusha (Comité de Suivi de l'Application de l'Accord
d'Arusha, CSA) van Arusha naar Bujumbura.
Sinds het aantreden van de overgangsregering hebben de rebellenbewegingen
FDD en FNL hun aanvallen geïntensiveerd (zie verder 2.4).
Pogingen om tot een staakt-het-vuren te komen worden voortgezet, waarbij
Zuid-Afrika en Gabon als bemiddelaars optreden. Plannen voor een
topontmoeting eind januari 2002 in Pretoria tussen de Burundese regering en
de rebellengroepen werden niet gerealiseerd. Wel vond, van 17 tot 22
februari 2002, een ontmoeting plaats tussen de Burundese regering en de
FDD.
De regionale context
Rwanda
De Rwandese en Burundese regering staan tegenover gemeenschappelijke
vijanden: de Hutu rebellen uit beide landen, die actief zijn in de DR Congo
en Burundi. Beide landen werken militair samen tegen de rebellen in de DR
Congo, waar Burundi vermoedelijk rond de tweeduizend troepen gelegerd heeft
sinds het begin van de rebellie tegen president Laurent Kabila in 1998
(overigens houdt de regering in het openbaar vol dat zij geen militairen in
de DR Congo gelegerd heeft). De regeringen van Rwanda en Burundi wantrouwen
elkaar echter. Burundi is verontrust over de regionale ambities van Rwanda,
en neemt Rwanda zijn medewerking aan de regionale sancties tegen Burundi
kwalijk. Hoewel de Rwandese regering het niet altijd eens is met de aanpak
van de binnenlandse problemen door de Burundese regering, is zij ook bezorgd
dat, als de Burundese regering overeenstemming zou bereiken met haar Hutu
rebellen, van Rwanda hetzelfde verwacht zal worden.
De DR Congo
De DR Congo is Burundi's belangrijkste militaire tegenstander vanwege de
steun die de Congolese regering verleent aan de CNDD-FDD, die opereert
vanuit een basis in Lubumbashi. Vermoedelijk zijn tenminste tweeduizend
Burundische militairen in de DR Congo gestationeerd. Zij bestrijden
voornamelijk de FDD, die aan de kant van de Congolese regering vecht (en
tevens steun ontvangt van Zimbabwe). Ook de rebellenbeweging FNL opereert,
hoewel in veel mindere mate, vanaf Congolees grondgebied en ontvangt via de
DR Congo (en FDD) zijn bewapening. De Congolese regering is herhaaldelijk
benaderd de steun aan de Burundese rebellen te beëindigen en hen aan te
moedigen deel te nemen aan het Congolese vredesproces. De Congolese regering
noemt Burundi als een buitenlandse agressor, hoewel Burundi ontkent deel te
nemen aan de oorlog. Burundi was dan ook geen mede-ondertekenaar bij de
Vredesakkoorden van Lusaka van 1999 (inzake het vredesproces in de DR
Congo).
Na de moord op Kabila sr in januari 2001 en het aantreden van Joseph Kabila,
wordt in de DR Congo het Lusaka-akkoord onder toezicht van de VN macht MONUC
steeds meer nageleefd, wat een redelijk gehandhaafd staakt-het-vuren tot
gevolg heeft. Bijgevolg is de druk toegenomen om over te gaan tot de
volgende fase van het akkoord: het ontwapenen van de Burundese FDD en
Rwandese Interahamwe en ex-FAR. Als gevolg hiervan hebben de FDD zich in
toenemende mate teruggetrokken naar Burundi (zie verder 2.4), met alle
bedreigingen voor het Burundese vredesproces van dien.
Tanzania
Ongeveer 500.000 Burundezen leven in vluchtelingenkampen in Tanzania, die
tevens een uitvalsbasis vormen voor FDD-rebellen. De betrokkenheid van
Tanzania in het vredesproces van Burundi vindt haar oorzaak vooral in de
wens het al jaren bestaande vluchtelingenprobleem op te lossen. Tanzania is
de militaire regering in Burundi steeds slecht gezind geweest en heeft
vroeger de campagne van regionale sancties tegen die regering geleid. Dit
verleden, en aanvallen op Burundi door rebellen vanuit de kampen, hebben tot
aanzienlijke spanningen tussen beide landen geleid. In de verslagperiode
zijn de betrekkingen echter verbeterd, nu beide partijen er belang bij
hebben dat de rebellen zich bij het vredesproces aansluiten.
Zuid-Afrika
Zuid-Afrika ziet vrede in Burundi als essentieel voor een brede
vredesregeling in het gebied van de Grote Meren, en heeft hard gewerkt om
het conflict op te lossen, met inzet van hoge ambtenaren en politici bij de
besprekingen van Arusha. Mandela is bemiddelaar sinds december 1999, en de
vice-president, Jacob Zuma, onderhandelt afwisselend met partijen sinds
midden 2000.
Betrekkingen met de westerse landen
De internationale gemeenschap heeft stevige diplomatieke en materiële steun
verleend aan het Regionale Vredesinitiatief voor Burundi, deels vanuit het
verlangen een herhaling te voorkomen van de genocide die in Rwanda
plaatsvond in 1994. Ter ondersteuning van het vredesproces zegden donoren
aanzienlijke steun toe voor de wederopbouw na het conflict, op een
conferentie in december 2000, ondanks het aanhoudende verzet van Hutu
rebellengroeperingen. Deze steun zal echter pas effectief beschikbaar komen
zodra een minimum van veiligheid in het land hersteld is.
2.4 Veiligheidssituatie
---
Burundi bleef in de verslagperiode op grote schaal geconfronteerd worden met
gevechtshandelingen tussen rebellen en leger. Sinds begin 2001 is de
veiligheidssituatie aanzienlijk verslechterd, deels in de aanloop naar de
nadere afspraken over de overgangsregering, deels als gevolg van de
ontwikkelingen in de DR Congo, met opnieuw een intensivering na het
aantreden van de overgangsregering op 1 november 2001.
Aanvallen van de rebellen en het antwoord van het regeringsleger hierop eisten veel slachtoffers onder de burgerbevolking. Het geweld in met name de provincies Bujumbura-rural, Bururi, Makamba, Ruyigi en Rutana houdt aan en heeft de neiging zich uit te breiden naar andere provincies (zoals Cankuzo). In de hoofdstad is de onveiligheid tegen het eind van 2001 toegenomen. De rebellen zijn in de stad aanwezig en persen, vooral in de buitenwijken, bewoners geldbedragen af. Ook elementen uit het leger slaan, vooruitlopend op toekomstige demobilisatie, hun slag.
De rebellen hebben geen gebieden onder controle. Grote aantallen van hen bevinden zich in het Kibira woud, ten noorden van Bujumbura, maar ook leven vele rebellen (met name van de FNL) verspreid tussen de bevolking vooral in Bujumbura Rural. Naar schatting bevinden zich in Burundi rond de 10.000 rebellen van de FDD en 2 à 3.000 rebellen van de FNL. Daarnaast bevinden zich onbekende aantallen in de DR Congo en Tanzania.
Volgens een rapport van de Ligue Iteka, de belangrijkste Burundese
mensenrechtenorganisatie, waren het leger, burgerwachten en de
rebellengroeperingen samen verantwoordelijk voor de dood van meer dan 900
burgers in 2001. Meer dan 600 slachtoffers werden toegeschreven aan de
rebellen, 265 slachtoffers aan het regeringsleger en acht aan de
burgerwachten.
In de aanloop naar belangrijke beslissingen in het vredesproces was in
Burundi veelal een intensivering van het geweld zichtbaar, doordat partijen
trachtten zich goed te positioneren in de onderhandelingen. Dit was eveneens
het geval in de aanloop naar de overeenkomst van 23 juli 2001. Bij de meeste
rebellenacties werden dorpen geplunderd en in brand gestoken en werd de
oogst vernietigd. De meest in het oog lopende actie was de bezetting
gedurende twee weken van de buitenwijk Kinama van de hoofdstad Bujumbura in
maart 2001 door de FNL.
Ook vonden in de aanloop naar 23 juli 2001 twee pogingen tot militaire
staatsgrepen plaats.
Op 18 april 2001 bezette een groep van ongeveer 30 militairen onder leiding
van luitenant Gaston Ntakarutimana korte tijd het staatsradio- en
televisiestation en verkondigde dat de (tot dan toe onbekende) groepering
Front de la Jeunesse Patriotique (FJP) de macht in handen had genomen. De
volgende ochtend gaven de militairen zich over aan het leger, zonder dat er
gewonden waren gevallen.
Op 22 juli 2001 bezette een groep jonge officieren opnieuw korte tijd het
radiostation en zond het bericht uit dat het leger president Buyoya niet
steunt, dat het leger de integratie van Hutu rebellen in het leger afwijst
en dat het leger niet akkoord zal gaan met de stationering van buitenlandse
troepen op Burundees grondgebied in het kader van het Arusha akkoord.
De ongeveer 300 coupplegers onder leiding van 10 luitenants van het Burundese leger, vluchtten naar het noorden waar zij in Ngozi werden gevangen genomen , en vooralsnog worden gehouden.
De VN Veiligheidsraad verklaarde op 26 september 2001 dat de installatie van de overgangsregering gewapend verzet tot een 'onacceptabel middel van politieke meningsuiting' maakte, en eiste dat de FDD en FNL de vijandelijkheden staakten. Ook riep de Veiligheidsraad de landen in de regio op niet langer steun te verlenen aan de twee rebellengroepen.
Direct na het aantreden van de overgangsregering op 1 november vond een
intensivering plaats van rebellenaanvallen en tegenaanvallen door het leger,
waarbij naar verluidt tientallen burgers werden gedood, naast rebellen en
regeringsmilitairen. De aanvallen vonden vooral plaats rond Bujumbura en in
de zuidelijke provincies Bururi en Ruyigi.
Een nieuwe ontwikkeling was de ontvoering van honderden scholieren en
studenten, van tussen 12 en 25 jaar, door de FDD rebellen, klaarblijkelijk
met de bedoeling hen in te lijven. Deze ontvoeringen vonden vooral plaats
uit scholen, dorpen en vluchtelingenkampen in de noordwestelijke provincie
Kayanza, in de oostelijke provincie Ruyigi en over de grens in Tanzania.
Vele scholieren en studenten wisten te ontsnappen als gevolg van
bevrijdingsacties door het leger, maar tientallen waren half november 2001
nog in handen van de rebellen. Achtergrond van de ontvoeringen is blijkbaar
het voornemen van de regeringen van Tanzania en Burundi om de bewoners van
de vluchtelingenkampen in Tanzania terug te brengen naar Burundi, waardoor
de rebellen deze kampen als wervingsgebied zouden verliezen.
Eind november 2001 zette het leger een aanval in op bolwerken van de FNL
rebellengroep in het Tenga woud, 20 km ten noordoosten van de hoofdstad
Bujumbura. Persberichten melden ten minste honderd doden aan de kant van de
rebellen en dertig aan de kant van het leger. De acties leidden tot de
binnenlandse vlucht van tienduizenden burgers. Begin januari voerde het
leger opnieuw aanvallen in het gebied uit. Naar verluidt heeft het geweld
zich verspreid over het platteland, nadat het leger de controle over de
rebellenbolwerken in Tenga had overgenomen.
De aanvallen van rebellen en leger leidden tot grote aantallen binnenlands
ontheemden. UNICEF schatte dat alleen al sinds 1 november 2001 het aantal
binnenlands ontheemden was gestegen met bijna 2500, waaronder 1780
kinderen.
De VN Veiligheidsraad riep op 8 en 15 november 2001 opnieuw op tot
onmiddellijke beëindiging van de vijandelijkheden.
Regionale invloeden
Door de recente ontwikkelingen in de DR Congo is een toegenomen trek van
rebellen naar Burundi waar te nemen. In het najaar van 2001 zijn meer dan
4000 FDD-rebellen vanuit de DR Congo in Burundi binnen gekomen. Zij zijn
goed bewapend door de DR Congo en Zimbabwe, waarschijnlijk als dank voor
bewezen diensten .
Naar aanleiding van het vredesakkoord van Lusaka (met betrekking tot de DR
Congo) van 1999 begonnen de strijdende partijen in de DR Congo zich terug te
trekken van de frontlijnen. Burundese FDD-rebellen, die samen met de
Rwandese Interahamwe milities en groepen van het voormalige Rwandese leger
(ex-FAR) aan de zijde van het Congolese leger vochten, gingen er in
toenemende mate van uit dat zij in de DR Congo geen toekomst meer hebben en
door VN-troepen gevangen genomen kunnen worden. Volgens het Lusaka-akkoord
zou de terugtrekking van de buitenlandse troepen immers de weg vrijmaken
voor de ontwapening en repatriëring van de zogenaamde 'forces négatives'
(lees: buitenlandse rebellengroeperingen) in de DR Congo. De FDD zijn
overigens voor hun inkomsten afhankelijk van de bodemschatten in de DR
Congo. FDD en FNL hebben zich in grote aantallen naar Burundi getrokken, met
name in het Kibira woud in het noordwesten van het land.
De onderhandelingen van het afgelopen jaar over een staakt-het-vuren in
Burundi vonden plaats in een gevaarlijke veiligheidssituatie in de regio
gevormd door het oosten van de DR Congo, Burundi en Rwanda. Zo opende op 13
oktober 2000 het Congolese leger, met de hulp van de Interahamwe en de Mai
Mai milities, een verrassingsoffensief op posities van de Rassemblement
Congolais pour la Démocratie (RCD) in het oosten van de DR Congo en nam de
stad Pepa in. Dit offensief lijkt bedoeld te zijn geweest om een verbinding
tot stand te brengen tussen de deelnemende Interahamwe en Mai Mai milities
en hun counterparts in de Kivu provincies, waardoor de Congolese oorlog op
de drempels van Rwanda en Burundi zou zijn gebracht. Het offensief verloor
echter zijn kracht, en op 11 november heroverden Rwandese en RCD troepen,
gesteund door Burundese legereenheden, Pepa, waarna zij begin december
doorstootten naar Pweto, voorbij de bestandslijnen overeengekomen in het
vredesakkoord van Lusaka en op minder dan 600 km van Lubumbashi, de
hoofdstad van de provincie Katanga en een belangrijke basis van de Congolese
regering (en de FDD). Zowel het eerste offensief van de Congolese regering
als de tegenaanval van Rwanda en RCD werden veroordeeld door MONUC. In
een resolutie verzocht de VN Veiligheidsraad opnieuw Uganda en Rwanda en
alle andere buitenlandse partijen om zich conform het vredesakkoord van
Lusaka terug te trekken uit de DRC.
Sinds dit offensief lijkt Burundi een doelwit te zijn geworden van Hutu
gewapende groepen en mogelijk van de pro-Kabila alliantie, met als doel het
Burundese leger uit de DR Congo te verdrijven. Maar in het tegenoffensief
keerden de meeste Burundese troepen terug naar de DR Congo.
Een tweede gevaarlijke episode ontstond rond 15 maart 2001 met de terugtrekking van het RCD vanaf de frontlinie en internationale druk op ontwapening en rehabilitatie van de gewapende groepen. Vele gewapende groepen trokken vanuit Katanga naar het Tanganyikameer, Zuid-Kivu en Burundi, hetgeen leidde tot ernstige gevechten tussen FDD en het Burundese leger en FNL en het Burundese leger, in maart, april en mei 2001 in het zuiden en midden van Burundi en in de omgeving van Bujumbura.
In juni waren er vier routes waarlangs gewapende groepen Burundi
infiltreerden: in het noorden vanuit Kivu naar het Kibira woud; in het
westen via het Tanganyikameer; en in het zuidoosten (Makamba, Rutana) en in
het noordoosten (Muyinga, Kirundo) vanuit Tanzania; met als gevolg een
toename in aanvallen en hinderlagen.
De nieuwe overgangsregering heeft zich ingezet voor een verbetering van de
betrekkingen met de DR Congo. Begin januari 2002 reisde de nieuwe minister
van Buitenlandse Zaken, Sinunguruza, naar Kinshasa voor besprekingen, en
zegde toe dat Burundi zijn troepen zou terugtrekken uit de DR Congo. Op haar
beurt beloofde de Congolese regering haar invloed aan te wenden om de FDD
rebellen aan de onderhandelingstafel te krijgen.
Het Burundese leger
Het Burundese leger wordt in het algemeen beschouwd als de werkelijke macht
achter de regering in Burundi. De (verdeelde) opstelling van het leger ten
aanzien van het vredesproces wordt dan ook van doorslaggevend belang geacht
(zie 2.3). De Tutsi gemeenschap ziet het leger als de waarborg voor haar
belangen en veiligheid, terwijl de Hutu gemeenschap het leger vooral ziet
als onderdrukkers. In het algemeen zijn beide gemeenschappen het eens over
de noodzaak tot hervorming van het leger, maar niet over de wijze waarop.
Het leger bestaat voornamelijk uit Tutsi, met name het officierenkorps, waarin de provincie Bururi verhoudingsgewijs weer ruim vertegenwoordigd is. Het telt ongeveer 45.500 manschappen, waarvan 5.500 behoren tot de paramilitaire gendarmerie (tegenover een militaire macht in Burundi van de FDD van rond de 10.000 en van de FNL van 2 à 3.000).
In het algemeen wordt een militaire overwinning van hetzij het leger, hetzij de rebellengroepen, in de Burundese conflicten uitgesloten geacht.
Het vredesakkoord van Arusha voorziet in een gelijke verdeling van Hutu en
Tutsi in het leger, hoewel onduidelijk is op welke wijze deze bereikt moet
worden (door de integratie van rebellengroepen? door etnische quota, voor
alle rangen?).
De beschermingseenheid voor uit ballingschap terugkerende Burundese politici
Eén van de centrale waarborgen voor de uitvoering van de vredesovereenkomst van Arusha van augustus 2000, de inzet van een VN-vredesmacht, werd in de elf voorwaarden van 23 juli 2001 herbevestigd, maar de uitvoering bleef opgeschort vanwege het ontbreken van een staakt-het-vuren. Daarom verplichtte Pierre Buyoya zich, vooruitlopend op een staakt-het-vuren, een speciale Burundese beschermingseenheid te vormen voor 1 november 2001, om de terugkeer van politici uit ballingschap mogelijk te maken. Deze beschermingseenheid zou bestaan uit 'een gelijk aantal Burundese soldaten/politieagenten en personen benoemd door de G-7', onder gemeenschappelijk commando van de Burundezen, en zou opgeleid worden door het militaire personeel uit de overeengekomen landen (Zuid-Afrika, Nigeria, Ghana en Senegal). De beschermingseenheid zou duizend man omvatten, en de Tutsi willen ook geen grotere omvang van de beschermingseenheid. De Hutu zien de beschermingseenheid echter als aanzet tot de hervorming van het leger en zouden de omvang graag zien toenemen tot rond de tienduizend man. Volgens de Tutsi kan hier zeker tot een staakt-het-vuren geen sprake zijn
Het is tot op heden niet gelukt de eenheid te vormen, wellicht mede omdat
het Hutu kamp moeite heeft gekwalificeerde mensen te leveren die geen banden
met de rebellen hebben.
In deze situatie besloot Zuid-Afrika twee bataljons (700 man) te sturen ter
bescherming van terugkerende politici, vooruitlopend op een Burundese en/of
internationale beschermingsmacht (met goedkeuring van de VN Veiligheidsraad,
maar zonder mandaat van de VN Veiligheidsraad). Op 28 oktober 2001
arriveerden de eerste 240 Zuid-Afrikaanse soldaten, inmiddels zijn 651
militairen in Burundi. De positie van de Zuid-Afrikaanse soldaten wordt
als kwetsbaar beschouwd. Tutsi extremisten riepen vlak na hun aankomst op de
Zuid-Afrikanen te bevechten, maar deze oproepen hebben niet tot gevechten
geleid. In februari 2002 hadden achttien politici bescherming aangevraagd,
en werd verwacht dat nog eens 35 politici dit zouden doen.
Milities
In de nasleep van de moord op president Ndadaye in oktober 1993, namen in
Burundi duizenden burgers de wapenen op, veelal in zelfverdedigingsgroepen.
In de daarop volgende jaren hielden de meeste van deze groepen op te
bestaan, maar enkele ontwikkelden zich tot milities op etnische basis die
incidenteel het geweld voortzetten, zoals de Tutsi milities in de hoofdstad
en andere steden (met name 'Sans Echec' en 'Sans Défaite'). Na de
staatsgreep van Pierre Buyoya in juli 1996 bracht deze de Tutsi milities
onder controle.
Sinds ongeveer 1997 kent Burundi opnieuw een programma van burgerlijke
zelfverdediging, met lokale groepen burgerwachten. Aanvankelijk werden
voornamelijk groepen Hutu burgers gevormd, maar kort daarop werden ook Tutsi
groepen opgericht, met name in de steden te beginnen in Bujumbura in 1997.
Onder de toenemende druk van de zijde van rebellen (FDD) begon de overheid
vervolgens, in verschillende communes in de provincies Bururi en Makamba,
gewapende groepen Hutu te organiseren onder militair commando, waarvoor
zowel ex-rebellen als lokale burgers, veelal gedwongen, werden geworven. Ook
minderjarigen werden (gedwongen) geworven. Deze gewapende paramilitaire
groepen werden Gardiens de la Paix (burgerwachten) genoemd en begonnen, met
een totale sterkte van ruim drieduizend man, een belangrijke rol te spelen
in de strijd tegen de rebellen. In de eerste helft van 2001 werd het
programma uitgebreid, in reactie op de intensivering van de aanvallen van
FDD en FNL rebellen, tot vrijwel het gehele land. Lokale schattingen
noemden voor de provincie Bururi een aantal van vijfduizend, voor de
provincie Makamba duizend en voor de andere provincies elk enkele honderden
deelnemers (half 2001). De verschillende programma's in verschillende delen
van het land opereren autonoom, waarbij de lokale militaire commandant
beslist hoe groepen in zijn gebied functioneren. De groepen bestaan op het
platteland meestal uit Hutu, en in de steden afhankelijk van de wijk uit
Hutu of Tutsi.
In juni 2001 werd de training van de nieuwe leden afgesloten met een
openbare ceremonie, waarbij de nationale autoriteiten de
verantwoordelijkheid voor het programma erkenden.
Na de tekening van het vredesakkoord van Arusha trachtten overigens, half 2000, militante Tutsi de radicale Tutsi militie Puissance Auto-défense-Amasekanya weer tot leven te wekken, maar de autoriteiten arresteerden enkele van de organisatoren en de poging faalde.
De gewapende Gardiens de la Paix hebben zich, vooral in het zuiden van het land, schuldig gemaakt aan schendingen van mensenrechten als illegale arrestaties en detenties, martelingen en executies. De burgerwachten worden zelden betaald en er wordt nauwelijks toezicht op hen gehouden. Overigens zijn zij zelf ook vaak slachtoffer geworden in confrontaties met rebellen, waarbij zij in de frontlinies gestuurd werden. Alleen al in juni en juli 2001 kwamen tientallen burgerwachten om.
2.5 Sociaal-economische situatie
---
Burundi staat op de Human Development Index (HDI), de VN-index voor sociale
ontwikkeling, op de 160-ste plaats (van de 162; voor het jaar 2000).
De sociaal-economische situatie bleef slecht. In de steden raakte de
verpaupering meer en meer de sociale middenklassen. Corruptie blijft een van
de grote problemen in het land en blijft vaak onbestraft. Daarbij komt dat
vooral het armste deel van de Burundese bevolking lijdt onder een
malaria-epidemie waardoor alleen al in de maand december 2000 meer dan
640.000 personen getroffen werden. In 2001 was de malaria minder
verspreid en was de oogst goed, waardoor de situatie licht verbeterde. Het
zal echter nog jaren duren vóór de bevolking zichzelf zonder hulp van
buitenaf zal kunnen onderhouden.
De regering heeft ondanks de slechte politieke situatie plannen gemaakt voor
economisch herstel en herintegratie van vluchtelingen. Tijdens een
donorconferentie in Genève in december 2001 is door de donoren 760-830
miljoen dollar toegezegd voor hersteloperaties na beëindiging van het
conflict, de bestrijding van aids en schuldverlichting.
Het belangrijkste element van de economische politiek blijft intussen de 'interim strategie', zoals overeengekomen tussen de regering en de Wereldbank. Deze strategie is erop gericht voorwaarden te scheppen voor herstel, zoals voorgeschreven door het Arusha-vredesproces, terwijl intussen getracht wordt de economie te stabiliseren om een verder afglijden in armoede te voorkomen. De Wereldbank heeft geen politieke voorwaarden gesteld voor de steun, behalve de aanname dat het vredesproces doorgang vindt .
2.6 Samenvatting
---
De politieke ontwikkelingen geven een hoopvol beeld te zien, al is nog niet
zeker dat werkelijk een doorbraak bereikt is. Na de ondertekening (op 28
augustus 2000) van het Arusha-akkoord door alle partijen, behalve de
rebellengroepen FDD en FNL, is Mandela erin geslaagd een van de
belangrijkste obstakels voor de implementatie van het akkoord op te lossen,
namelijk het gebrek aan overeenstemming over wie de president tijdens de
overgangsperiode zal worden. Op een regionale top in Arusha onder leiding
van Mandela, op 23 juli 2001, werd bevestigd dat Pierre Buyoya vanaf 1
november 2001 de eerste overgangspresident zal worden gedurende 18 maanden.
Hij zal voor de tweede periode van 18 maanden worden opgevolgd door een Hutu
president. Geen overeenstemming werd echter bereikt over een
staakt-het-vuren.
Enkele kleine pro-Tutsi partijen en een deel van Frodebu (pro-Hutu) die
tegen een voortgezet presidentschap zijn van Buyoya, boycotten de top.
De overgangsregering is inmiddels geïnstalleerd, zij het dat het aantreden direct gevolgd werd door een verheviging van het geweld in het land.
De overeengekomen integratie van Hutu rebellen in het leger stuit op verzet vanuit (delen van) het leger. Twee couppogingen toonden dit aan.
De rebellen (zowel de FDD als de FNL) verwerpen zowel het Arusha-akkoord van
augustus 2000, als de voorwaarden zoals die in Arusha op 23 juli 2001 zijn
vastgesteld en waar president Buyoya zich aan gecommitteerd heeft. Dit heeft
mede tot gevolg dat de veiligheidssituatie verslechterd is. Door het hele
land verspreide aanvallen en plunderingen door de rebellen, alsmede de
tegenacties van het Burundese leger creëren grote aantallen binnenlandse
ontheemden (IDP's). Vanuit de DRC en ook vanuit Tanzania was een trek van
rebellen waar te nemen naar het Kibira-woud ten noorden van Bujumbura. Ook
de onveiligheid in Bujumbura is toegenomen.
De resultaten die door bemiddeling van Mandela zijn bereikt zien er, althans
op papier, hoopvol uit. Er is door vertegenwoordigers van de onderhandelende
partijen op veel punten overeenstemming bereikt en er is met het aanwijzen
van Buyoya als president voor de eerste achttien maanden van de
overgangsperiode een beslissende stap gezet. De argwaan onder alle
geledingen van de bevolking blijft echter groot. De rebellengroepen hebben
aangekondigd zich niets van de gemaakte afspraken aan te trekken en de
strijd te zullen voortzetten. De Tutsi gemeenschap is verdeeld en vreest een
genocide zoals in Rwanda wanneer de Hutu aan de macht komen.
De sociaal-economische situatie blijft slecht mede door epidemieën en rebellenactiviteiten, waarbij oogsten vernietigd worden.
3 Mensenrechten
---
3.1 Inleiding
---
In de verslagperiode heeft de mensenrechtensituatie in Burundi geen merkbare
verbetering laten zien. De mensenrechten worden in de Burundese
conflictsituatie door alle partijen over het hele land geschonden. De
schendingen betreffen in het algemeen willekeurig geweld, waaraan zowel
leger als rebellen zich schuldig maken.
Er is nog geen sprake van een amnestieregeling of van een regeling waarbij
(ex)militieleden hun wapens kunnen inleveren zonder het risico van
bestraffing. Door politieke partijen wordt vooralsnog vrijblijvend over
toekomstige amnestie overlegd. De gedachten gaan uit naar een Zuid-Afrikaans
model waarbij geen onvoorwaardelijke amnestie wordt verleend. Tegelijkertijd
wordt een wet op de genocide overwogen.
De VN Commissie voor de Mensenrechten veroordeelde in een resolutie het
toenemende geweld, met name tegen burgers, en verzocht de Burundese regering
meer maatregelen te nemen om een einde te maken aan de straffeloosheid, door
de verantwoordelijken voor schendingen van mensenrechten voor het gerecht te
brengen. Tevens wordt in de resolutie benadrukt hoe belangrijk het is dat de
overheidscommissie die de vrijlating van politieke gevangenen onderzoekt
effectief opereert.
3.2 Waarborgen en Toezicht
---
Burundi is partij bij de belangrijkste verdragen op het terrein van de
mensenrechten waaronder:
het Internationale Convenant inzake Burger- en Politieke Rechten, het
Internationale Convenant inzake Economische Sociale en Culturele Rechten,
het Verdrag tegen Marteling, het Internationale Verdrag over Uitbanning van
alle vormen van Discriminatie op grond van Ras, het Verdrag over Uitbanning
van alle vormen van Discriminatie tegen Vrouwen en het Verdrag over de
Rechten van het Kind.
De Burundese autoriteiten hebben in 2000 gerapporteerd over het
Internationale Verdrag over Uitbanning van alle vormen van Discriminatie op
grond van Ras, en in 2001 over het Verdrag over Uitbanning van alle Vormen
van Discriminatie tegen Vrouwen. Over de andere verdragen zijn sinds 1997
geen rapporten verschenen .
In 2000 heeft het parlement, dat een vaste commissie voor justitie en
mensenrechtenzaken kent, de volgende verdragen geratificeerd: het verdrag
betreffende de niet-verjaarbaarheid van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de
menselijkheid en het Afrikaanse handvest betreffende de rechten en het
welzijn van kinderen. Op 25 april 2001 begon de nationale
mensenrechtencommissie, die op 11 mei 2000 wasopgericht, officieel met haar
werkzaamheden. Alle leden zijn overheidsvertegenwoordigers. De commissie
heeft nog geen rapporten gepubliceerd.
In het overgangskabinet is de post van minister van Institutionele
Hervorming en Mensenrechten vervallen.
Op 18 april 2000 heeft de VN-mensenrechtencommisie het mandaat van de
Speciale Rapporteur voor Burundi, mevrouw Marie-Thérèse A. Keita Bocoum voor
een jaar verlengd. Van 18 tot 26 januari 2001 heeft de Speciale Rapporteur
voor de derde maal een bezoek aan dit land gebracht en zij heeft hierover
gerapporteerd op 19 maart 2001. Op 20 april 2001 nam de VN Commissie voor de
Mensenrechten vervolgens resolutie 2001/21 aan (zie 3.1). Ook van 7 - 14
juli 2001 bezocht mevrouw Keita Bocoum Burundi, waarna zij over haar bezoek
rapporteerde aan de VN. Eind november 2001 ten slotte bracht zij
opnieuw een bezoek, in de aanloop naar de rapportage aan de 58-ste zitting
van de VN-Mensenrechtencommissie in maart 2002.
Lokale en internationale mensenrechtenorganisaties functioneren zonder grote
bemoeienis van de kant van de overheid. De belangrijkste Burundese
niet-gouvernementele mensenrechtenorganisatie, de Ligue Iteka, heeft een
programma ontwikkeld voor juridische bijstand en heeft een netwerk van
mensenrechtenrapporteurs in de provincies. Deze organisatie publiceert
mensenrechtenrapportages en voert druk uit op de politieke besluitvorming.
De Association Burundaise de Défense des Prisionniers (ABDP) beschikt
eveneens over een juridisch bijstandsprogramma en voert onderzoeken uit op
penitentiair terrein.
In november 2001 tekende het UN Human Rights Office in Burundi een
samenwerkingsovereenkomst met 30 lokale mensenrechten-ngo's, met als doel
deze organisaties via overleg en training effectiever te laten
functioneren.
3.3 Naleving en schendingen
---
De persvrijheid in Burundi is geregeld bij wet van 21 maart 1997. De
regering die aan de macht kwam na de coup van juli 1996 introduceerde deze
wet als onderdeel van een serie maatregelen die erop gericht waren de
openbare orde en het gezag van de staat te herstellen. Overtreders van de
perswet kunnen bestraft worden met gevangenisstraffen van 6 maanden tot 5
jaar en boetes van 5000 tot 100.000 Burundi francs (EUR6 - EUR120). Dit is
een verzwaring vergeleken bij de vorige straffen, die voorzagen in een
maximum gevangenisstraf van twee maanden en een maximum boete van 5000
Burundi francs. Deze strenge straffen lijken onder meer bedoeld om te
voorkomen dat, zoals in 1994-1995, in de pers wordt opgeroepen tot geweld en
etnische haat .
Een van de artikelen van deze wet bepaalt dat krantenartikelen vier dagen
voor publicatie aan een regeringscensor moeten worden voorgelegd.
Het meeste nieuws wordt door de regering gecontroleerd, omdat deze eigenaar is van de enige regelmatig verschijnende krant (Le Renouveau, verschijnt drie keer per week) en de televisie en de meeste radiostations.
De enige (Frodebu) oppositiekrant, 'La Lumière', hield op te verschijnen in
maart 2001, na de publikatie van lijsten van hoge legerofficieren, hun
geboorteplaatsen en hun aandelen in semi-overheidsbedrijven. De eigenaar
besloot, na bedreigingen door onbekende personen, de publikatie te stoppen
en in ballingschap te gaan.
De meeste journalisten hanteren een vorm van zelfcensuur. Journalisten lopen
het risico door veiligheidsdiensten te worden lastiggevallen, ondervraagd en
gedetineerd en hun bezittingen kunnen doorzocht en in beslag worden
genomen .
Voorzover bekend zijn er geen gevallen van veroordelingen tot langdurige
straffen van journalisten op grond van door hen gepubliceerd werk. Eén
journalist zou zich in het Verenigd Koninkrijk gevestigd hebben, omdat hij
zich in Burundi niet langer veilig voelde.
De meeste ontwikkelingen zijn waar te nemen op het terrein van de radio. Er
is meer diversificatie ontstaan door de komst van meer particuliere
radiostations. Deze kunnen uitzenden zonder controle vooraf. Wel worden zij
nauwlettend door het Conseil National des Communications gevolgd.
Tijdens de bezetting van Kinama hield een radiojournalist een
vraaggesprek met de onlangs in die hoedanigheid aangetreden
FNL-rebellenleider Aghaton Rwasa. Hierop werd de journalist enige dagen
verhoord door de 'Documentation Nationale' (nationale veiligheidsdienst).
Hij kwam vrij door bemoeienis van de minister voor Mensenrechten (de
vroegere voorzitter van de Ligue Iteka). Het zelfde overkwam twee andere
journalisten na een interview met de woordvoerder van het FNL. Tijdens de
(poging tot) staatsgreep van 18 april 2001 hield een journaliste van een
ander radiostation een vraaggesprek met de leider van de coup. Ook haar werd
door de Documentation Nationale verzocht inlichtingen te komen verstrekken,
dit leidde echter niet tot detentie.
De vrijheid van vereniging en vergadering wordt door de Burundese regering
beperkt. Verscheidene bijeenkomsten van Tutsi groepen, die kritiek op de
regering en het vredesproces hadden, werden verboden. Openbare bijeenkomsten
of politieke demonstraties worden niet toegestaan. Deelnemers aan politieke
demonstraties lopen het risico gearresteerd te worden . Voor een
demonstratie is goedkeuring vooraf benodigd van het ministerie van
Binnenlandse Zaken en de burgemeester. Tot dusverre wordt goedkeuring aan
zowel politieke voor- als tegenstanders consequent geweigerd. Manifestaties
van bijvoorbeeld studenten of vakbonden, die desondanks toch door gaan,
worden verhinderd of uiteengejaagd. Leiders worden opgepakt en enkele uren
(vrouwen) tot enkele dagen (mannen) vastgehouden.
Een samenkomst van sympathisanten van de (Tutsi) partijen, die Epitace
Bayakanagandi, hun presidentskandidaat voor de overgangsregering , van
het vliegveld wilden halen, werd onmogelijk gemaakt.
De vorming van maatschappelijke organisaties, vakbonden en
mensenrechtenorganisaties heeft overheidsgoedkeuring nodig, die niet altijd
vanzelfsprekend wordt verleend.
Erkenning van nieuwe politieke partijen vindt, zolang er geen verkiezingen
in aantocht zijn, niet plaats. Initiatiefnemers worden nadrukkelijk in de
gaten gehouden, waardoor een zekere terughoudendheid en zelfcensuur wordt
aangemoedigd.
Zeven functionarissen van Parena, de belangrijkste Tutsi partij die zich nog
verzet tegen het vredesakkoord en de overgangregering, werden in september
2001 enkele weken vastgehouden vanwege het organiseren van een demonstratie
zonder toestemming.
Godsdienstvrijheid wordt door de regering in het algemeen gerespecteerd.
Religieuze groeperingen dienen zich in te schrijven bij het ministerie van
Binnenlandse Zaken, dat de leiders en hun activiteiten in de gaten houdt. Er
zijn geen gevallen bekend waarbij inschrijving van een religieuze groepering
is geweigerd. Religieuze groeperingen moeten in Burundi een hoofdkwartier
hebben. Geregistreerde religieuze organisaties genieten belastingvrijdom.
De binnenlandse bewegingsvrijheid van Burundese burgers wordt regelmatig door de overheid beperkt. Vanaf september 1999 heeft de overheid ongeveer 330.000 inwoners (hoofdzakelijk Hutu) van de provincie Bujumbura-Rural in hervestigingskampen ondergebracht; formeel om hen te beschermen tegen aanvallen van rebellen, maar ook omdat veiligheidsdiensten hen op deze manier beter in de gaten konden houden. Na sterke internationale druk zijn de hervestigingskampen inmiddels formeel opgeheven, de laatste in augustus 2000. In sommige gevallen gaven de bewoners er echter de voorkeur aan in deze kampen, die niet meer te onderscheiden zijn van opvangkampen voor ontheemden, te blijven; deels om veiligheidsredenen, deels omdat zij geen huis of land meer hadden om naar terug te keren. Volgens het VN coördinatiebureau voor humanitaire aangelegenheden (OCHA) waren er eind 2001 nog 212 vestigingsplekken (kampen), waar zes procent (ruim 353.000 personen) van de Burundese bevolking verbleef. In januari 2000 waren dat nog 346 kampen waar 12 procent van de bevolking verbleef. De kampen zijn verspreid over 15 van de 17 provincies van Burundi, maar vooral in de provincies Bururi, Makamba, Muramvya en Rutana. De bewoners van deze kampen worden ondersteund door internationale organisaties, maar deze zijn niet verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en bescherming. Officieel is het regeringsleger verantwoordelijk voor hun bescherming.
Vanaf 12-jarige leeftijd geldt in Burundi een algemene identificatieplicht. De aanvraag van een ID-kaart loopt via het kantoor van de gemeente (Bureau Communal), waar de namen van de ouders en de registratie van de burgerlijke stand moeten worden opgegeven. Er wordt daarnaast ook een centrale registratie in Bujumbura bijgehouden. Bij het niet kunnen tonen van identiteitspapieren loopt de persoon het risico gearresteerd te worden.
Volgens de geldende procedure wordt betrokkene in hechtenis genomen en na betaling van een boete na maximaal een etmaal vrijgelaten, meestal nadat een familielid is langsgekomen om de identiteit te bevestigen. De praktijk is echter anders. In het ergste geval wordt betrokkene als rebel aangemerkt en ter plekke gedood. Komt men in het gevang, dan kan onbepaalde tijd verstrijken voor betrokkene metterdaad aan de autoriteiten wordt voorgeleid. Meestal heeft hij onvoldoende geld bij zich om de boete te voldoen of zich anderszins vrij te kopen en duurt het enige tijd voordat familie of bekenden erachter zijn dat betrokkene zich in hechtenis bevindt. Een week is geen uitzondering. Familie of bekenden kunnen vervolgens de boete betalen en betrokkene vrijkrijgen. Geheel zonder gevolgen is dit veelal niet, want mishandeling komt in Burundese gevangenissen veelvuldig voor.
De buitenlandse bewegingsvrijheid wordt door de overheid niet beperkt.
Er zijn geen directe passagiersvluchten van Burundi naar Europa. De verbinding loopt veelal via Nairobi en Kampala. De kans dat personen ongecontroleerd via het vliegveld van Bujumbura kunnen uitreizen is gering.
Wel is het mogelijk door middel van fraude en omkoping aan de nodige
papieren te komen. Voor de uitreis is een persoonsbewijs (paspoort,
persoonskaart, of laissez passer) noodzakelijk. Overheidspersoneel kan geen
dienstreizen maken zonder een 'ordre de mission'. Het aantal
luchtverbindingen vanuit Bujumbura is afgenomen na een aanslag op een vlucht
van SABENA eind 2000.
Het rechtssysteem is gebaseerd op Duits en Belgisch civiel recht en op
gewoonterecht .
De rechterlijke macht is in de praktijk niet onafhankelijk van de
uitvoerende macht, zoals in de overgangsgrondwet is voorgeschreven, en wordt
gedomineerd door de Tutsi. Hervorming van het juridische systeem is een van
de onderdelen van het vredesakkoord van Arusha van augustus 2000, maar is
nog niet uitgevoerd. Hutu maken maar 10 % van de rechterlijke macht uit. Bij
de Hoge Raad is slechts 5 % van de rechter Hutu.
Het rechtsysteem is onderverdeeld in rechtbanken voor civiel- en strafrecht
en een Hoge Raad. Het leger heeft zijn eigen militaire rechtspraak. Het
civiele rechtssysteem functioneert tot op zekere hoogte, maar het gebrek aan
een goed opgeleide en adequaat gehonoreerde rechterlijke macht staat snelle
procedures in de weg.
Verdachten worden geacht onschuldig te zijn tot hun veroordeling en hebben
het recht in hoger beroep te gaan. Verdachten hebben recht op een advocaat,
maar in de praktijk kunnen slechts weinigen hier gebruik van maken. Het
grootste deel van de gevangenisbevolking bestaat uit personen die in
voorarrest zitten.
Op 1 januari 2000 trad een nieuw wetboek van strafvordering in werking dat
verdachten onder meer het recht geeft op een advocaat voordat een aanklacht
is ingediend en tijdens het vooronderzoek. Niet alle onderdelen van het
nieuwe wetboek worden in de praktijk gerespecteerd, vooral de bepaling dat
verdachten binnen zeven dagen in staat van beschuldiging worden gesteld en
worden voorgeleid wordt niet altijd gerespecteerd.
Het nieuwe wetboek van strafvordering verbiedt onder andere willekeurige arrestaties en detentie en verbanning. Voor een arrestatie is een arrestatiebevel nodig. Politie en gendarmes kunnen zonder arrestatiebevelen arresteren, maar moeten binnen 48 uur een rapport deponeren bij de rechtbank. De verdachte moet binnen zeven dagen voorgeleid worden. Het voorarrest kan na de eerste 15 dagen telkens met 30 dagen verlengd worden
In de praktijk wordt deze wet nog niet gerespecteerd. Termijnen van
voorarrest worden overschreden, aanklachten worden niet altijd ingediend en
justitie wordt niet altijd ingelicht, zoals voorgeschreven. Ook is het
voorgekomen dat de politie verdachten tegen betaling heeft vrijgelaten. Het
komt voor dat gevangenen in strijd met de wet incommunicado (van de
buitenwereld geïsoleerd) worden gehouden.
De speciale rapporteur voor de mensenrechten van de VN ontving informatie
dat illegale detentieplaatsen bestaan, ook in militaire kampen, met name in
de meest onveilige gebieden.
Bij verscheidene gelegenheden (in 2001) arresteerden de autoriteiten leden
van politieke partijen of organisaties, en journalisten, die zich verzetten
tegen het overheidsbeleid. Veelal worden betrokkenen na enige dagen
vrijgelaten.
Situatie in gevangenissen
De situatie in de gevangenissen is langzaam aan het verbeteren door
hervormingen in het justitieapparaat en met steun van de regering,
mensenrechtenorganisaties en humanitaire organisaties (onder meer het
International Committee of the Red Cross, ICRC). Het ICRC sloot in 2001 een
formele overeenkomst met het ministerie van Binnenlandse Zaken over toegang
tot gevangenen, inclusief personen die worden vastgehouden om 'redenen die
verband houden met het conflict'. Veel onregelmatigheden blijven echter
bestaan. Deze hebben te maken met talloze fouten in de toepassing van het
nieuwe wetboek van strafvordering, de voortdurende onzekere
veiligheidssituatie en de slechte behandeling in de detentiecentra. Het
aantal arbitraire arrestaties en langdurige gevangenisstraffen blijft hoog.
Volgens schattingen bevinden zich in de Burundese gevangenissen ongeveer
tweeduizend politieke gevangenen, op een totaal van negenduizend gevangenen.
Van deze negenduizend gevangenen wacht ongeveer 75 % nog op een proces; de
meesten zijn beschuldigd van misdaden in verband met de massamoorden van
1993-1994. Aanklachten tegen personen op grond van commune delicten
zijn soms politiek gemotiveerd.
Het aantal gedetineerden is thans ruim duizend minder dan een jaar geleden.
Enerzijds is dit te danken aan de inspanningen van het ministerie van
Justitie om ter plekke de zaken van personen die in voorarrest zaten nog
eens te bezien in het kader van het nieuwe wetboek van strafvordering,
anderzijds door vervroegde vrijlatingen.
Het aantal doden in gevangenissen door slechte hygiënische omstandigheden en
slechte voeding nam in de verslagperiode af.
In het vredesakkoord van Arusha is de oprichting voorzien van een
onafhankelijke commissie met als taak onderzoek en aanbevelingen te doen met
betrekking tot het bestaan en de vrijlating van politieke gevangenen.
December 2001 is de commissie met haar werkzaamheden begonnen. Zij heeft al
enige vrijlatingen bewerkstelligd.
Leger, politie en veiligheidsdiensten maken zich op grote schaal schuldig
aan mishandelingen en folteringen. Er zijn geen gevallen bekend dat leden
van politie of veiligheidsdiensten of militairen voor hun daden vervolgd
zijn. Officieel zijn mishandeling en foltering - opnieuw - verboden per
1 november 2001.
Na onderzoek in negen gevangenissen/detentiecentra in Bujumbura en
provinciehoofdsteden concludeerde een lokale mensenrechtenorganisatie dat 45
% van de gevangenen was gemarteld door bewakingspersoneel en/of
veiligheidsdiensten.
Mensenrechtenorganisaties hebben melding gemaakt van ontvoeringen en
verdwijningen, maar er zijn geen betrouwbare cijfers beschikbaar. Wel waren
er betrouwbare aanwijzingen dat het aantal verdwijningen in de loop van het
jaar 2001 is toegenomen. Veelal waren rebellen verantwoordelijk voor de
ontvoeringen en verdwijningen.
Talrijke moorden (ten minste honderden) werden door leger, politie en
veiligheidsdiensten gepleegd. In slechts enkele gevallen worden de
schuldigen gestraft. Ook vallen veel doden onder de burgerbevolking bij
gevechten tussen rebellen en het leger. De beide rebellenbewegingen FDD
en FNL hebben talrijke burgers gedood op verdenking van samenwerking met de
regering of het regeringsleger.
Volgens een rapport van de Ligue Iteka, de belangrijkste Burundese
mensenrechtenorganisatie, waren het leger, burgerwachten en de
rebellengroeperingen samen verantwoordelijk voor de dood van meer dan 900
burgers in 2001. Meer dan 600 slachtoffers werden toegeschreven aan de
rebellen, 265 slachtoffers aan het regeringsleger en acht aan de
burgerwachten.
Burundi heeft het internationale convenant inzake burger- en politieke
rechten geratificeerd, maar niet het tweede protocol betreffende de
afschaffing van de doodstraf. Thans zitten naar schatting tussen de 350 en
500 ter dood veroordeelden in de gevangenissen.
Op 19 oktober 2000 werden twee soldaten geëxecuteerd wegens moord op een
Italiaanse priester en de directeur van een medische opleiding. Tijdens hun
proces hadden zij geen bijstand van een advocaat en hadden zij geen
mogelijkheid van hoger beroep. Het waren de eerste executies sinds juli
1999. In 2001 vonden geen executies plaats.
3.4 Specifieke groepen
---
Geweld tegen en discriminatie van vrouwen in Burundi blijven voorkomen,
hoewel er weinig van in de openbaarheid komt. De politie grijpt zelden in
bij geweld in huiselijk verband en de kranten maken zelden melding van
geweld tegen vrouwen. Vrouwen worden zowel bij het ten uitvoer brengen van
de wet, als door de maatschappij gediscrimineerd. Zij ondernemen zelden
gerechtelijke acties om hun rechten zeker te stellen. Dit komt zowel door
sociale druk als door onwetendheid.
De aanbevelingen die met betrekking tot vrouwen zijn gedaan op een
bijeenkomst van UNIFEM in Arusha op 17 juli 2000 zijn niet overgenomen in
de akkoorden die in augustus 2000 door de 19 deelnemende partijen getekend
zijn. Vooral weduwen staan buiten de maatschappij. Zij kunnen niet erven.
Een wetsontwerp over erfrecht voor vrouwen is in de maak, maar is nog niet
in de raad van ministers besproken .
Volgens MEMISA komt vrouwenbesnijdenis in Burundi niet voor.
Vanaf 12-jarige leeftijd geldt in Burundi een algemene identificatieplicht.
De aanvraag van een ID-kaart loopt via het kantoor van de gemeente (Bureau
Communal), waar de namen van de ouders en de registratie van de burgerlijke
stand moeten worden opgegeven. Er wordt daarnaast ook een centrale
registratie in Bujumbura bijgehouden. Bij het niet kunnen tonen van
identiteitspapieren loopt de minderjarige het risico gearresteerd te worden
(zie ook 3.3.4).
Minderjarigheid eindigt in Burundi bij het bereiken van de 18-jarige
leeftijd.
Opvang van alleenstaande minderjarigen geschiedt niet van overheidswege,
maar door de extended family. In sommige gevallen ontfermt het hele dorp of
de colline zich over hen.
Er zijn naar schatting 25.000 wezen als gevolg van de oorlog en 230.000
wezen als gevolg van aids. Een aantal van hen wordt opgevangen door familie
en ongeveer 5000 hebben zich in groepen verenigd waarvan het hoofd ook
minderjarig is.
Het aantal straatkinderen neemt van dag tot dag toe. Er zijn naar schatting
ruim 5000 alleenstaande kinderen in Burundi, waarvan 1700 straatkinderen in
de agglomeraties Bujumbura, Gatumba, Gitega, Kayanza, Muyinga, Ngozi en
Rumonge .
Kinderarbeid beneden de 16 jaar is verboden. Maar vooral op het platteland
verrichten kinderen beneden de 16 jaar zware lichamelijke arbeid. Zowel door
traditie als door economische noodzaak zijn kinderen verplicht bij te dragen
aan het levensonderhoud van het gezin .
Meer dan een kwart van de lagere scholen is door gevechtshandelingen
vernietigd en veel leraren zijn omgekomen. De lerarenopleidingen zijn
verstoord en vooral in de provincies die het meest te lijden hebben van
gevechten, is het moeilijk gekwalificeerde leraren te vinden. De overheid
verzorgt het basisonderwijs tot de zesde klas, maar de ongelijke verdeling
van onderwijsmiddelen bevoordeelt de kinderen in zuidelijke en centrale
delen van het land. Volgens de Burundese overheid volgt 45% van de kinderen
lager onderwijs en 44% middelbaar onderwijs. Gedurende het hele conflict in
Burundi zijn kinderen door alle strijdende partijen ingezet voor allerlei
werkzaamheden, inclusief gevechten.
Hutu
Het voornaamste nationale probleem is het etnische conflict tussen de Hutu
meerderheid (85%) en de Tutsi minderheid (14%). Dit conflict komt voort uit
meer dan drie decennia van geweld en systematische discriminatie, die de
angst aan beide zijden voor genocide en uitsluiting voeden.
De door Tutsi gedomineerde regering en het leger discrimineren de Hutu.
Overheidsdiscriminatie raakt ieder aspect van de samenleving, maar is het
meest uitgesproken in het hoger onderwijs en bepaalde overheidsdiensten
zoals het leger en de rechterlijke macht.
De Hutu meerderheid van de bevolking is veelvuldig willekeurig slachtoffer
van oorlogshandelingen. Veelal is de burgerbevolking dubbel slachtoffer van
de gewapende strijd. Enerzijds doden rebellen vaak willekeurig burgers
vanwege vermeende collaboratie met het bewind of vanwege hun weigering
"belastingen" te betalen aan de rebellen. Anderzijds voert het leger veelal
willekeurig represailles uit tegen burgers of dorpen die verdacht worden van
collaboratie met de rebellen.
In de huidige politieke atmosfeer lopen alle mensen, dus ook alle Hutu, met
geprononceerde meningen risico van de ene dan wel van de andere zijde. Bij
mensenrechtenorganisaties zijn gevallen bekend van Hutu die met hun mening
de publiciteit zochten en zijn bedreigd met de dood.
De vraag of Hutu die betrokken waren bij het regime voorafgaand aan het
presidentschap van Buyoya, een bijzonder risico zouden lopen, wordt door
waarnemers in Burundi niet eenduidig beantwoord. Het risico voor vervolging
is afhankelijk van de positie die deze Hutu in het vorige regime hebben
bekleed. De mensenrechtenorganisatie Ligue Iteka stelt dat een aantal
hooggeplaatste Hutu inderdaad risico loopt. Alle waarnemers waren van
mening, dat het huidige regime, met het oog op het interne vredesproces, het
zich niet kan veroorloven aanhangers van het vorige regime al te hard aan te
pakken.
Tutsi
Ook de Tutsi lijden onder het oorlogsgeweld. De militairen die in gevechten
met de Hutu rebellen sneuvelen zijn veelal Tutsi. Ook Tutsi burgers worden
willekeurig slachtoffer van het oorlogsgeweld, vooral van de zijde van de
rebellen. Ook Tutsi met geprononceerde meningen lopen risico. Zo worden
functionarissen van Parena, de belangrijkste Tutsi partij die zich nog
verzet tegen het vredesakkoord en de overgangregering, scherp in de gaten
gehouden en lopen zij het risico gearresteerd te worden.
Behalve etnische discriminatie is in Burundi ook sprake van een voorkeursbehandeling op grond van geografische herkomst. Tutsi uit de provincie Bururi, in het zuid-westen van het land, worden op alle terreinen bevoorrecht. Dit geschiedt zowel door de overheid als door de bevolking. Zo is bijna de gehele legertop afkomstig uit Bururi, evenals president Buyoya.
Twa
De etnische minderheidsgroep in Burundi is de Twa (Pygmeeën). Zij maken 1%
van de bevolking uit. Van gerichte vervolging van de Twa is geen sprake. Wel
worden zij op allerlei terreinen achtergesteld en gediscrimineerd. Zij
volgen geen opleidingen en bezitten in het algemeen geen land. Politiek
worden zij gemarginaliseerd. In de Assemblée Nationale heeft één Twa
zitting.
Etnisch gemengde huwelijken
Etnisch gemengde huwelijken en kinderen van gemengde afkomst ondervinden
voor zover bekend geen problemen.
Dienstplicht
Burundi kent geen dienstplicht. Wel is er een verplichte militaire training
voor schoolverlaters (m/v) vanaf de leeftijd van ongeveer 17 jaar. Aan deze
plicht kan men zich niet onttrekken. De opleiding bestaat uit fysieke
training en een gericht opleidingsprogramma. Nadien besluiten nogal wat
jongeren vrijwillig dienst te nemen in het regeringsleger.
De Burundese overheid legt een toenemende betrokkenheid bij het probleem van
kindsoldaten aan de dag (naar schatting zijn er in Burundi circa 14.000
kindsoldaten ). De minister voor Mensenrechten heeft wetgeving in
voorbereiding en de leeftijdsgrens van 18 jaar om dienst te nemen in het
leger wordt strikt toegepast .
Desertie
Op desertie staat in Burundi, afhankelijk van de omstandigheden, een straf
variërend van gevangenisstraf van twee maanden en/of een boete van
vierduizend Burundese francs (bijvoorbeeld in het geval van afwezigheid,
zonder toestemming, van langer dan 8 dagen in het land in vredestijd) tot de
doodstraf (bijvoorbeeld in het geval van desertie in groepsverband met
medeneming van wapens, of bij overlopen naar de vijand).
Voorzover bekend wordt de doodstraf voor desertie in de praktijk niet
uitgevoerd.
Gardiens de la Paix
Er bestaat geen regelgeving voor het programma van burgerlijke
zelfverdediging, bestaande uit groepen zogenaamde Gardiens de la Paix (zie
2.4). Er bestaat dus ook geen regelgeving met betrekking tot werving voor en
desertie uit deze groepen. Er zijn aanwijzingen voor gedwongen deelname, ook
door minderjarigen, aan de Gardiens de la Paix. In de praktijk wordt de
strafmaat bij weigering van deelname bepaald door de lokale militaire
commandant. In het verleden (1997) varieerden straffen, naar verluidt, van
boetes tot standrechtelijke executie.
Rebellen
Pogingen tot gedwongen inlijving door rebellengroepen hebben naar verluidt
plaatsgevonden sinds 1 november 2001 (zie 2.4), en waren gericht op
studenten en scholieren in de leeftijdsgroep 12-25 jaar. De meeste ontvoerde
scholieren en studenten zijn inmiddels door het leger bevrijd.
Tijdens de bezetting van Kinama zouden veel jongeren zich aangesloten hebben bij de rebellen, al dan niet na aandrang van deze zijde.
3.5 Samenvatting
---
De mensenrechtensituatie in Burundi blijft onverminderd slecht. Dit is voor
een zeer groot deel te wijten aan de veiligheidssituatie. In het gehele land
kunnen burgers slachtoffer worden van de gewapende strijd en banditisme.
Burgerlijke vrijheden, zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van
vereniging en vergadering, worden door de overheid beperkt.
De invoering van het nieuwe wetboek van strafvordering is, op papier althans, een verbetering, maar niet alle onderdelen worden in de praktijk gerespecteerd. Een lichte verbetering is waar te nemen in de situatie in de gevangenissen, waar de overbevolking verminderd is, door vervroegde vrijlatingen en herzieningen van voorarresten. De gevangenisbevolking is vergeleken met een jaar geleden gedaald met 1000. Naar schatting tussen de 350 en 500 ter dood veroordeelden zijn thans gedetineerd.
Er zijn aanwijzingen dat de politieke vrijheden van tegenstanders van het
bewind worden beperkt en dat hun mensenrechten worden geschonden. Volgens
schattingen bevinden zich in de Burundese gevangenissen ongeveer 2000
politieke gevangenen.
4 Vluchtelingen en ontheemden
---
4.1 Vestigingsgebieden
---
In de praktijk hebben burgers weinig mogelijkheden zich te onttrekken aan de
strijd tussen rebellen en regering.
Er is geen sprake van gebieden onder controle van de rebellen, afgezien
wellicht van het Kibira woud. Het gehele nationale grondgebied staat in
principe onder controle van de overheid. De rebellen opereren door
guerilla-acties die de afgelopen jaren bijna het gehele land hebben
bestreken, maar nooit een bepaald gebied voor een langere periode.
In november 2001 verbleven, volgens opgave van OCHA, 433.000 binnenlands ontheemden in 212 opvangkampen voor ontheemden. Daarnaast verbleven 200.000 ontheemden (de meesten uit Bujumbura Rural) buiten de kampen. 56% van de ontheemden zijn vrouwen. De ontheemden vallen uiteen in drie categorieën: degenen die al sinds 1993 en 1996 ontheemd zijn; degenen die na de sluiting van hervestigingskampen in augustus 2000 in andere gemeenten werden hervestigd; en degenen die plotseling en tijdelijk ontheemd raken en terechtkomen in kampen of andere gemeenten als gevolg van recente gevechten.
Felle gevechten rond Bujumbura leidden in februari 2001 tot de tijdelijke vlucht van 54.000 mensen. In maart - april waren gevechten in de rest van het land aanleiding tot de tijdelijke vlucht van nog eens 40.000 personen.
De voornaamste problemen in de ontheemdenkampen zijn slechte gezondheidscondities, misbruik door militairen (die aangesteld zijn voor de bescherming) en het hoge aantal schoolverlaters als gevolg van onvoldoende financiële middelen. De VN betreurde de onaanvaardbare omstandigheden in deze kampen. De kampen zijn ook doelwit voor aanvallen en plunderingen door rebellen. Het leger kan hiertegen onvoldoende bescherming bieden en maakt zich zelf ook schuldig aan plunderingen. Alleen al sinds 1 november 2001 steeg het aantal ontheemden met rond 2.500.
De overheid hanteert geen officieel hervestigingsbeleid. Veel
ontwikkelingsorganisaties nemen in hun rehabilitatieplannen de hervestiging
van ontheemden of terugkerende vluchtelingen op.
In Burundi zijn 60 internationale NGO's werkzaam. De centrale overheid
regelt in strakke regie waar zij kunnen werken. In Cankuzo, Karuzi en Ruyigi
zijn zeer weinig NGO's werkzaam.
Burundi bood eind 2001 onderdak aan bijna 30.000 vluchtelingen uit de DR
Congo en 1.300 vluchtelingen uit Rwanda.
4.2 Situatie in landen in de regio
---
Eind 2001 hadden ongeveer 390.000 Burundezen hun toevlucht gezocht in
Tanzania, en kleinere aantallen in de andere buurlanden (circa 20.000
in de DR Congo, 2.000 in Zambia en 1.200 in Rwanda). In 2000 zijn 6830
vluchtelingen uit eigen beweging uit Tanzania teruggekeerd naar Burundi
. In 2001 zijn naar schatting 30.000 personen teruggekeerd. Hierbij
verleende UNHCR assistentie.
Voor de situatie van Burundezen in derde landen wordt verwezen naar het
thema-ambtsbericht 'Burundezen in Kenia, Uganda en Tanzania' van 26 juni
2001.
4.3 Beleid andere landen
---
België
Het Commissariaat Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen hanteert geen
bijzonder toelatings- en terugkeerbeleid voor asielzoekers uit Burundi.
Verenigd Koninkrijk
De Britse IND hanteert geen bijzonder toelatingsbeleid met betrekking tot
Burundese asielzoekers. Verwijdering van afgewezen Burundese asielzoekers
vindt al enige jaren niet plaats wegens de voortdurende onveiligheid in
Burundi.
Duitsland
In de periode januari - juli 2001 heeft het BAFL op 19 Burundese
asielverzoeken beslist, waarvan er 16 werden afgewezen. Aan één Burundees
werd de vluchtelingenstatus toegekend. Het betrof een journalist en uitgever
van een regime-kritisch tijdschrift, die reeds in het bezit was van een
UNHCR-vluchtelingenstatus, aan hem verleend in Ivoorkust.
In 2001 hebben geen verwijderingen naar Burundi plaats gevonden.
Zwitserland
Afgewezen asielzoekers uit Burundi dienen in principe terug te keren. In
verband met de algemene situatie in Burundi kunnen zij echter voorlopig in
Zwitserland blijven.
Denemarken
In Denemarken krijgen alle asielzoekers uit Burundi in ieder geval de de
facto status. Er vindt derhalve ook geen uitzetting plaats.
Frankrijk
Hoewel in Frankrijk elke aanvraag individueel wordt beoordeeld, onderscheidt
het land de volgende categorieën personen die voor een vluchtelingenstatus
in aanmerking kunnen komen:
- Hutu die politieke activiteiten hebben ontplooid (in het bijzonder bij
Frodebu) of die werden vervolgd door milities van de Tutsi (zoals 'Sans
Echec') , aangemoedigd door het heersende bewind;
- Tutsi die, in zeldzame gevallen, lid waren van Frodebu, en bepaalde leden
van de legale Tutsi oppositie (zoals de Inkinzo partij), die vreesden voor
arrestatie of opsluiting op beschuldiging van (poging tot) moord;
- personen van gemengde Hutu en Tutsi afkomst die vanwege deze dubbele
etnische identiteit in voorkomende gevallen bij geen van beide
gemeenschappen bescherming genoten;
- leden van de mensenrechtenorganisatie LigueIteka en journalisten, ongeacht
hun etnische achtergrond.
In principe worden afgewezen Burundese asielzoekers uitgezet, tenzij zich
technische belemmeringen voordoen. In het jaar 2001 zijn overigens geen
vreemdelingen naar Burundi uitgezet.
4.4 UNHCR
---
Georganiseerde vrijwillige repatriëring van Burundezen uit buurlanden vond
in 2000 niet plaats vanwege het voortdurend geweld en de gebrekkige
voortgang van het vredesproces.
Ongeveer 30.000 Burundezen, hoofdzakelijk uit Tanzania, keerden in 2001 uit
eigen beweging terug. UNHCR, in samenwerking met het Ministère de la
Réinsertion et de la Réintégration des Rapatriés et Déplacés (MRRDR),
voorzag hen van identiteitspapieren. Om er zeker van te zijn dat betrokkenen
veilig terugkeerden naar hun gebied en toegang tot land, huisvesting en
basisvoorzieningen hadden, hield UNHCR in de provincies Cibitoke, Muyinga,
Kirundo, Canjuzo Ruyigi, Rutana en Makamba toezicht.
Overigens acht UNHCR de omstandigheden in Burundi, in de afwezigheid van een
staakt-het-vuren tussen het leger en de diverse rebellengroepen, nog niet
voldoende gunstig voor het faciliteren of aanmoedigen van vrijwillige
repatriëring van Burundezen.
Wel werd, ter voorbereiding van grootschalige terugkeer, op 8 mei 2001 een
tripartite overeenkomst afgesloten met de regeringen van Burundi en
Tanzania.
Verder ontplooide UNHCR activiteiten ter opvang van Congolese vluchtelingen
in Burundi. Tussen januari en juni 2001 kwamen circa 3.000 nieuwe
vluchtelingen aan in Burundi, waarmee het totaal aantal Congolese
vluchtelingen in Burundi op 33.000 kwam. De vluchtelingen zijn gehuisvest in
twee kampen.
Daarnaast kent Burundi ongeveer 28.000 vluchtelingen in steden. Hoewel de
meesten van hen al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw in Burundi
zijn, zijn er de laatste tijd ook nieuwelingen bijgekomen. UNHCR verleent
assistentie aan 2.600 van de stdelijke vluchtelingen.
In de visie van UNHCR kunnen Burundezen van beide etnische groepen in de huidige situatie (voortgaand vredesproces maar geen staakt-het-vuren, rebellenaanvallen en tegenaanvallen door het leger) slachtoffer worden van vervolging (persecution) of geweld van de kant van zowel de staat als van non-staat-actoren. Hoewel politiek actieve individuen in dit opzicht worden geacht de meeste risico's te lopen, worden ook andere prominente leden van de samenleving en hun verwanten als bedreigd beschouwd. UNHCR heeft vastgesteld dat zelfs grotere aantallen personen ten slachtoffer vallen aan geweld in verband met de burgeroorlog in Burundi. Opgemerkt wordt dat de burgeroorlog in Burundi gebaseerd is op politieke en etnische verschillen tussen de oorlogvoerende partijen en dat gewone burgers herhaaldelijk slachtoffer zijn geworden van etnisch geweld. Op basis van de informatie tot haar beschikking heeft UNHCR geconcludeerd dat vele Burundezen die asiel aanvragen vluchten voor vervolging (persecution) of etnisch geweld, en daarom in aanmerking zouden komen voor internationale bescherming onder het Vluchtelingenverdrag van 1951 of de OAU Vluchtelingenverdrag van 1969.
Gezien de huidige situatie in Burundi en ondanks het vredesproces, is UNHCR
van mening dat repatriëring van afgewezen asielzoekers uit Burundi in dit
stadium niet moet plaatsvinden.
5 Samenvatting
---
De huidige geweldsspiraal in Burundi begon in 1993 met een coup van het
leger, waarbij de eerste, zojuist verkozen, Hutu president van het land,
Melchior Ndadaye, werd vermoord. Na twee perioden van etnische conflicten
kwam in 1996 majoor Pierre Buyoya, een Tutsi, door middel van een geweldloze
coup aan de macht. Ondanks dat sinds 1998 de verdeling van de
ministersposten over Hutu en Tutsi evenwichtiger is geworden, blijft er een
aanzienlijke, deels gewapende, oppositie bestaan tegen de regering.
In augustus 2000 werd onder leiding van Mandela in Arusha een vredesakkoord
bereikt, en door alle partijen ondertekend behalve door de twee
belangrijkste rebellengroeperingen FDD en FNL. Kern van het akkoord is een
driejarige overgangsperiode om te komen tot een evenwichtiger politieke en
militaire structuur. Een van de belangrijkste onderdelen van dit
vredesakkoord, het presidentschap tijdens de overgangsperiode, werd tijdens
een mini-top van de OAE op 8 juli 2001 in Lusaka uitgewerkt. De
overgangspresident per 1 november 2001 wordt Buyoya, die na 18 maanden door
een Hutu zal worden opgevolgd.
Aan twee andere belangrijke voorwaarden, een staakt-het-vuren overeenkomst
en de beantwoording van de vraag welk kiesstelsel zal worden gebruikt is nog
niet voldaan.
De resultaten die door de bemiddeling van Mandela zijn bereikt zien er,
althans op papier, hoopvol uit, maar niet zeker is of werkelijk een
doorbraak is bereikt. Er is door vertegenwoordigers van de onderhandelende
partijen op veel punten overeenstemming bereikt en er is met het aanwijzen
van Buyoya als president voor de eerste achttien maanden van de
overgangsperiode een beslissende stap gezet. De argwaan onder alle
geledingen van de bevolking blijft echter groot. De rebellengroepen hebben
aangekondigd zich niets van de gemaakte afspraken aan te trekken en de
strijd te zullen voortzetten. Ook de Tutsi gemeenschap is verdeeld en vreest
een genocide zoals in Rwanda heeft plaatsgevonden, wanneer de Hutu aan de
macht komen.
De veiligheidssituatie in Burundi is over het hele land verslechterd en
instabiel, in de zin dat moeilijk voorspelbaar is waar op welk moment
gewelddadigheden zullen plaatsvinden. Na een periode van betrekkelijke rust
zijn de aanvallen van de rebellen in de zomer van 1999 weer opgelaaid, en
eveneens in de eerste helft van 2001, in de aanloop naar verdere afspraken
over de overgangsregering. De meest in het oog lopende actie in 2001 was de
bezetting gedurende twee weken van Kinama, een buitenwijk van Bujumbura.
Door de recente ontwikkelingen in de DRC is een toenemende trek van FDD
rebellen naar Burundi te zien. Zij verzamelen zich in het Kibira woud, ten
noorden van Bujumbura.
Na het aantreden van de overgangsregering op 1 november 2001 nam het geweld
alleen maar in intensiteit toe. Ook werden voor het eerst honderden
scholieren en studenten ontvoerd door de FDD, met als doel hen in te lijven.
De meeste ontvoerde scholieren en studenten zijn overigens inmiddels bevrijd
door het leger.
De onlusten in Burundi hebben zowel een etnisch als een politiek karakter.
Er vindt een machtsstrijd plaats tussen verschillende groeperingen die
etnische verschillen politiek manipuleren, hetgeen gevoed wordt door de
armoedeproblematiek en de hiërarchische samenlevingsopbouw. De
rebellengroepen zien het leger als de werkelijke machtsfactor in Burundi, en
stellen zich ten doel die macht te breken. Nog steeds geloven machtige
groepen aan beide zijden dat de oplossing voor de problemen van het land
moet worden gezocht in etnische zuivering, genocide en een monopolie op de
politieke macht.
De mensenrechtensituatie is nog steeds slecht, zowel door de jarenlange
politieke, economische en sociale overheersing door de Tutsi minderheid, als
door de burgeroorlog, waarbij de bevolking (Hutu en Tutsi) zowel van de
rebellen, als van het regeringsleger te lijden heeft.
Overheidsdiscriminatie van Hutu, die naar schatting 85% van de bevolking
uitmaken, raakt ieder aspect van de samenleving.
Er zijn aanwijzingen dat de politieke vrijheden van tegenstanders van het
bewind worden beperkt en dat hun mensenrechten worden geschonden. Volgens
schattingen bevinden zich in de Burundese gevangenissen ongeveer 2000
politieke gevangenen.
Amnesty International, Burundi, between hope and fear, 22 maart 2001,
Londen.
Amnesty International Burundi, preparing for peace, 28 augustus 2001,
Londen.
CIA The World Factbook 2000 - Burundi
Economist Intelligence Unit (EIU) Burundi Country Profile 2001, London
Economist Intelligence Unit (EIU) Burundi Country Reports, van eerste
kwartaal 1999 t/m februari 2002, London.
Europa Publications Africa South of the Sahara 2001 - Burundi, 2000, Londen
Human Rights Watch (HRW), Burundi, To protect the people: the
government-sponsored 'self-defense' program in Burundi, December 2001, Vol.
13, No. 7(A)
HRW, World Report 2002: Burundi
ICG Burundi: Sortir de L'Impasse, Rapport Afrique nr. 29, 14 mei 2001,
Brussel/Nairobi.
ICG Burundi: The issues at stake, Africa Report nr. 23, 12 juli 2000,
Nairobi/Brussel.
ICG, Burundi: One hundred days to put the peace process back on track, ICG
Africa Report No 33, 14 augustus 2001, Nairobi/Brussels
International Institute for Strategic Studies, The Military Balance 2000/01
République du Burundi, Décret-loi No 1/8 du 17 mars 1980 portant Code Pénal
Militaire
Tweede Kamer, Het grote Merengebied; een regionaal perspectief, verslag van
een missie van leden van de Tweede Kamer en kerkelijke organisaties
(augustus 1999)
UN ECOSOC Rapport sur la situation des droits de l'homme au Burundi soumis
par le Rapporteur spécial, Mme Marie-Thérèse A. Keita Bocoum, Genève, 19
maart 2001.
UNGA, Situation of human rights in Burundi, New York, 17 October 2001
(A/56/479)
UNHCR Global Report 2000, Genève
UNHCR, Mid-Year Progress Report 2001, Genève
UNHCR, Statement by Mr. Ruud Lubbers to the UNSC, New York, 7 February 2002
UN OCHA, Consolidated Inter-Agency Appeal for Burundi 2002, 26 november 2001
(www.reliefweb.int)
UN Security Council, diverse resoluties en presidentiële verklaringen
(www.un.org)
U.S. Department of State, Country Reports on Human Rights Practices 2000,
Burundi, februari 2001
Persberichten van diverse persbureaus, waaronder IRIN, Reuters, AP,
enzovoort.
De belangrijkste pro-Hutu partijen zijn:
Frodebu, CNDD, Palipehutu, Parti du Peuple (PP), Parti Libéral (PL) en
Rassemblement pour le Peuple du Burundi (RPB).
De belangrijkste pro-Hutu rebellengroepen zijn:
FDD, FNL en Frolina.
Tot de in mei 1999 gevormde G-7 behoren:
Frodebu, CNDD, Palipehutu, Parti du Peuple, Parti Libéral,Rassemblement pour
le Peuple du Burundi en Frolina.
De belangrijkste pro-Tutsi partijen zijn:
Uprona, Parena, Parti pour la Réconciliation du Peuple (PRP), Anadde,
Inkinzo, Abasa, AV-Intwari, Parti pour la Socio-Démocratie (PSD), Parti
Indépendant pour les Travailleurs (PIT) en Rassemblement pour la Démocratie,
le Développement Economique et Social (Raddes).
Tot de in 1999 gevormde G-8 behoorden:
Parena, PRP, Anadde, Inkinzo, Abasa, AV-Intwari, PSD en PIT.
Tot de in 2000 gevormde G-10 behoorden de partijen van de G-8 plus Uprona en
Raddes.
Tot de in 2001 gevormde G-6 behoorden:
Anadde, Inkinzo, PRP, PIT, Raddes en AV-Intwari.
Korte beschrijving van de pro-Hutu partijen:
Frodebu
Het Front pour la démocratie au Burundi (Frodebu; opgericht in 1986 en
wettelijk goedgekeurd in 1992; voornamelijk Hutu partij) won de verkiezingen
in 1993 onder leiding van Melchior Ndadaye en regeerde, hoewel tegen het
einde nog slechts nominaal, tot 1996. De partij is diep verdeeld en is twee
keer gesplitst door meningsverschillen over de kwestie van de machtsdeling
met het door Tutsi beheerste militaire apparaat. Als gevolg daarvan is de
partij verdeeld tussen een binnenlandse en een buitenlandse vleugel en een
gewapende afscheiding. De eerste splitsing vond plaats in 1995 nadat Frodebu
eind 1994 afspraken maakte met Uprona over machtsdeling, en leidde ertoe dat
de minister van Binnenlandse Zaken, Léonard Nyangoma, de Conseil national
pour la défense de la démocratie (CNDD, zie hieronder) vormde. De tweede
splitsing vond plaats in 1998, nadat de binnenlandse vleugel van Frodebu,
geleid door de secretaris-generaal van de partij, Augustin Nzojibwami,
toetrad tot de regering van president Pierre Buyoya. De buitenlandse
vleugel, geleid door de voorzitter van de partij, Jean Minani, verwierp deze
beslissing en sindsdien hebben de twee vleugels niets van elkaar willen
weten. Wel heeft toenadering plaatsgevonden tussen de buitenlandse vleugel
van het Frodebu en de CNDD sinds de vorming van de G-7 in mei 1999, terwijl
de cohesie van de binnenlandse vleugel van het Frodebu zwak is door
rivaliteiten tussen vooraanstaande leden.
Het Frodebu heeft de vredesovereenkomst van Arusha van 28 augustus 2000
getekend. Na aanvankelijk verzet tegen de kandidatuur van Buyoya voor het
interim-presidentschap tekende Frodebu uiteindelijk ook de overeenkomst over
de overgangsperiode van 23 juli 2001 (Arusha). Ook stemde Frodebu in met het
volgende uitvoeringsakkoord op 11 oktober 2001 (Pretoria).
In de visie van Mandela is het Frodebu als belangrijkste gematigde Hutu
partij er verantwoordelijk voor om de Hutu gemeenschap achter het
vredesakkoord van Arusha en de uitvoering van de overgangsbepalingen te
krijgen.
CNDD
De Conseil national pour la défense de la démocratie (CNDD; een voornamelijk
Hutu partij) en zijn gewapende vleugel, de Forces pour la défense de la
démocratie (FDD), zijn ontstaan uit het Frodebu. In 1995 wees Léonard
Nyangoma, de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, de overeenkomst van
Frodebu tot machtsdeling met Uprona af, stapte uit Frodebu, verliet het land
om de strijd aan te gaan tegen het Burundese leger en richtte daartoe CNDD
en FDD op. De FDD brak los van de CNDD in mei 1998, waardoor de positie van
Nyangoma verzwakt werd, waarop deze een verbond sloot met de buitenlandse
vleugel van het Frodebu.
De CNDD tekende, als lid van de G-7, het vredesakkoord van Arusha van 28
augustus 2000. Begin 2001 verbrak Nyangoma het bondgenootschap met de
buitenlandse vleugel van het Frodebu weer, uit onvrede over de keuze van
Buyoya voor het interim-presidentschap. Het CNDD distantieerde zich dan ook
van de overeenkomst over de overgangsperiode van 23 juli 2001 (Arusha). Het
wil geen enkele bemoeienis met de overgangsregering en is uitsluitend
geïnteresseerd in staakt-het-vuren-onderhandelingen.
Palipehutu
De Parti pour la libération des peuples Hutu (Palipehutu) werd in de
zeventiger jaren van de vorige eeuw gevormd door Hutu vluchtelingen om de
Burundese strijdkrachten te verslaan, en intensiveerde zijn strijd na de
moord op premier Ndadaye in 1993. De leider van de Palipehutu is Etinne
Karatasi. De gewapende vleugel van Palipehutu, de Forces Nationales pour la
Libération (FNL), splitste zich in 1999 van de partij af en noemt zich
sindsdien Palipehutu-FNL of FNL. Beide facties vinden een groot deel van hun
aanhang onder de Burundese vluchtelingen in Tanzania.
Palipehutu tekende, als lid van de G-7, het vredesakkoord van Arusha van 28
augustus 2000.
PP
De Parti du Peuple is een kleinere pro-Hutu partij, opgericht in 1993.
De PP tekende, als lid van de G-7, het vredesakkoord van Arusha van 28
augustus 2000.
PL
De Parti Libéral is een kleinere pro-Hutu partij, opgericht in 1992.
De PL tekende, als lid van de G-7, het vredesakkoord van Arusha van 28
augustus 2000.
RPB
De Rassemblement pour le Peuple du Burundi is een kleinere pro-Hutu partij,
opgericht in 1993.
De RPB tekende, als lid van de G-7, het vredesakkoord van Arusha van 28
augustus 2000.
Korte beschrijving van de pro-Hutu rebellengroeperingen:
De rebellengroepen hebben hun wortels in eerdere Hutu milities, die sinds het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw ontstonden, met name vanuit de Burundese vluchtelingen in Tanzania en de DR Congo.
Frolina
Het Front pour la Libération Nationale (Frolina), onder leiding van Joseph
Karumba, is een rebellengroep die is afgesplitst van de Palipehutu. Als
enige rebellengroepering heeft het Frolina, als lid van de G-7, de akkoorden
van Arusha mede-ondertekend.
FNL
Ook de (Palipehutu-)FNL is een rebellengrope die is afgesplitst van de
Palipehutu, in 1999. De FNL is in twee vleugels opgedeeld, één onder leiding
van Etienne Karatasi en één onder leiding van Agathon Rwasa. De Forces
Nationales pour la Libération (FNL) hebben veel aanhang in en rond
Bujumbura, en opereren daarnaast vanuit Tanzania.
De FNL hebben geweigerd te onderhandelen of tekenen in Arusha, en hebben
nooit bilateraal onderhandeld met de Burundese regering. De FNL blijven
vastbesloten het leger militair onder druk te zetten. In maart 2001
lanceerden zij een grootschalige aanval op Bujumbura. Ook de akkoorden over
de overgangsregering van 23 juli 2001 en 11 oktober 2001 werden door de FNL
afgwezen. Na het aantreden van de overgangsregering op 1 november 2001
intensiveerden zij het gewapend verzet.
FDD
De Forces pour la défense de la démocratie (FDD) is een rebellengroep die in
mei 1998 opgericht werd door Jean-Bosco Ndayikengurukiye , nadat hij
zich had losgemaakt van de CNDD. De CNDD-FDD is de politieke vleugel van de
FDD militie. De FDD vecht in de DR Congo aan de zijde van de Congolese
regering, in samenwerking met Rwandese Hutu milities. Sinds de FDD daar eind
1996 verslagen werd door Laurent Kabila's alliantie trok een deel van de
troepen naar Burundi en Tanzania.
De CNDD-FDD en de FDD weigerden in Arusha te onderhandelen en tekenden de
overeenkomst van 28 augustus 2001 niet. Evenmin stemden zij in met de
akkoorden over de overgangsregering van 23 juli 2001 en 11 oktober 2001. Na
het aantreden van de overgangsregering op 1 november 2001 intensiveerden zij
het gewapend verzet.
Korte beschrijving van de pro-Tutsi partijen:
Uprona
De Union Nationale pour le Progrès (Uprona) is opgericht in 1961 en was van
1966 tot 1991 de enige politieke partij in Burundi. De partij is begonnen
als nationale partij maar heeft sinds jaren vooral de Tutsi belangen
behartigd. Tot 1998 stond de partij tegenover president Buyoya vanwege zijn
samenwerking met Frodebu. In 1998 werd de voorzitter, Charles Mukasi,
vervangen door Luc Rukingama, een aanhanger van Buyoya, en sindsdien steunt
Uprona president Buyoya en trad Uprona toe tot de regering. Charles Mukasi
heeft echter nog grote aanhang onder de gewone leden.
Uprona heeft de vredesovereenkomst van Arusha van 28 augustus 2000 getekend,
evenals de overeenkomsten over de overgangsperiode van 23 juli 2001 (Arusha)
en 11 oktober 2001 (Pretoria).
In de visie van Mandela is Uprona als belangrijkste gematigde Tutsi partij
er verantwoordelijk voor om de Tutsi gemeenschap achter het vredesakkoord
van Arusha en de uitvoering van de overgangsbepalingen te krijgen.
Parena
De Parti pour le Redressement National (Parena) is een Tutsi partij,
opgericht in 1995, die zich in het algemeen radicaler opstelt dan de Uprona.
De leider van de partij is oud-president (1976-1987) Bagaza.
Parena heeft als lid van de G-8 en G-10 het vredesakkoord van Arusha van 28
augustus 2001 ondertekend, maar heeft zich steeds verzet tegen de
kandidatuur van Buyoya voor het interim-presidentschap en de overige
overgangsregelingen. Het heeft zich echter niet aangesloten bij de Mouvement
de Résistance pour la Réhabilitation du Citoyen, een brede Tutsi beweging
tegen de regelingen inzake de overgangsregering, die na 23 juli 2001
ontstond.
Abasa
De Alliance Burundo-Africaine pour le Salut is een kleine pro-Tutsi partij,
opgericht in 1993. Abasa steunde als lid van de G-8 en G-10 de
vredesovereenkomst van Arusha. Het maakt geen deel uit van de G-6.
Anadde
De Alliance Nationale pour le Droit et le Développement Economique is een
kleine pro-Tutsi partij, opgericht in 1993. Anadde steunde als lid van de
G-8 en G-10 de vredesovereenkomst van Arusha, maar verzette zich als lid van
de G-6 tegen de kandidatuur van Buyoya voor het interim-presidentschap. Het
neemt deel in de Mouvement de Résistance pour la Réhabilitation du Citoyen,
een brede Tutsi beweging tegen de regelingen inzake de overgangsregering,
die na 23 juli 2001 ontstond.
AV-Intwari
De Alliance des Valiants is een kleine pro-Tutsi partij, opgericht in 1993.
Evenals Anadde steunde AV-Intwari als lid van de G-8 en G-10 de
vredesovereenkomst van Arusha, maar verzette het zich als lid van de G-6
tegen de kandidatuur van Buyoya voor het interim-presidentschap. AV-Intwari
neemt deel in de Mouvement de Résistance pour la Réhabilitation du Citoyen,
een brede Tutsi beweging tegen de regelingen inzake de overgangsregering,
die na 23 juli 2001 ontstond.
Inkinzo
Inkinzo ('het schild'), is een kleine pro-Tutsi partij opgericht in 1993.
Ook Inkinzo steunde als lid van de G-8 en G-10 de vredesovereenkomst van
Arusha, maar verzette zich als lid van de G-6 tegen de kandidatuur van
Buyoya voor het interim-presidentschap. Inkinzo neemt deel in de Mouvement
de Résistance pour la Réhabilitation du Citoyen, een brede Tutsi beweging
tegen de regelingen inzake de overgangsregering, die na 23 juli 2001
ontstond.
PIT
De Parti Indépendant pour les Travailleurs is een kleine pro-Tutsi partij,
opgericht in 1993. Ook de PIT steunde als lid van de G-8 en G-10 de
vredesovereenkomst van Arusha, maar verzette zich als lid van de G-6 tegen
de kandidatuur van Buyoya voor het interim-presidentschap. De PIT neemt deel
in de Mouvement de Résistance pour la Réhabilitation du Citoyen, een brede
Tutsi beweging tegen de regelingen inzake de overgangsregering, die na 23
juli 2001 ontstond.
PRP
De Parti pour la Réconciliation du Peuple is een kleine pro-Tutsi partij,
opgericht in 1992. Ook de PRP steunde als lid van de G-8 en G-10 de
vredesovereenkomst van Arusha, maar verzette zich als lid van de G-6 tegen
de kandidatuur van Buyoya voor het interim-presidentschap. De PRP neemt deel
in de Mouvement de Résistance pour la Réhabilitation du Citoyen, een brede
Tutsi beweging tegen de regelingen inzake de overgangsregering, die na 23
juli 2001 ontstond.
PSD
De Parti pour la Socio-Démocratie is een kleine pro-Tutsi partij, opgericht
in 1993. De PSD ondertekende als lid van de G-8 en G-10 het vredesakkoord
van Arusha en maakt geen deel uit van de G-6.
Raddes
De Rassemblement pour la Démocratie, le Développement Economique et Social
is een kleine pro-Tutsi partij, opgericht in 1993. Raddes ondertekende als
lid van de G-10 het vredesakkoord van Arusha, maar verzette zich als lid van
de G-6 tegen de kandidatuur van Buyoya voor het interim-presidentschap. De
PRP neemt deel in de Mouvement de Résistance pour la Réhabilitation du
Citoyen, een brede Tutsi beweging tegen de regelingen inzake de
overgangsregering, die na 23 juli 2001 ontstond.
Zie voor een overzicht van de gebruikte openbare bronnen de
literatuurlijst (bijlage I)
UN OCHA, Consolidated Inter-Agency Appeal for Burundi 2002, 26
november 2001
CIA, World Fact Book 2000, Burundi
Europa Publications, Africa South of the Sahara - 2001 - Burundi
(Londen, 2000)
Voor een overzicht van de politieke partijen zie bijlage II
Africa South of the Sahara 2000
Africa South of the Sahara 2001, p. 252
deze paragraaf en de volgende paragrafen zijn gebaseerd op: Africa
South of the Sahara 2001
In oktober 2001 keerde Minani terug naar Burundi
CNDD, Frodebu, Palipehutu, Frolina, PP, PL, en RPB; zie voor
volledige namen bijlage II
Parena, PRP, Anadde, Inkinzo, Abasa, AV-Intwari, PSD en PIT; zie ook
bijlage II
EIU Country Report Burundi, 1st qu. 1999
Het grote Merengebied; een regionaal perspectief, verslag van een
missie van leden van de Tweede Kamer en kerkelijke organisaties (augustus
1999)
De CNDD en haar gewapende tak, de FDD, evenals de Palipehutu-FNL
kwamen niet opdagen.
EIU, Burundi Country Profile 2001
IRIN, 29 oktober 2001
de provincie Bujumbura is verdeeld in Bujumbura Mairie en Bujumbura
Rural; deze twee delen hebben echter niet de status van aparte provincies.
Uprona, Inkinzo, Abasa, AV-Intwari, Parena en PRP
de in 2.1.2 genoemde acht partijen plus Uprona en Raddes; zie ook
bijlage II
Rapport sur la situation des droits de l'homme au Burundi- rapporteur
spécial (Geneve 19 maart 2001)
FROLINA behoort tot de G7.
EIU Country Report november 2000
ICG, Burundi: One hundred days to put the peace process back on
track, ICG Africa Report No 33
De zogenaamde G-6: Anadde, Inkinzo, PRP, PIT, Raddes en AV-Intwari
ICG, Burundi: One hundred days to put the peace process back on track, ICG Africa Report No 33; EIU Burundi Country Report November 2001
CNDD-FDD, Memorandum sent to the Secretary-General of the OAU at the
summit of Heads of State held in Lusaka from 9 to 11 July 2001, in: ICG,
Burundi: one hundred days to put the peace process back on track, 14 August
2001, ICG Africa Report No 33
Vrijlating van alle politieke gevangenen; sluiting van alle kampen
voor gehergroepeerden en ontheemden; terugkeer van militairen naar de
kazernes; stopzetten van arrestaties in verband met de zogenoemde genocide
van 1993; stopzetten van arrestaties van militanten van FDD en FNL;
ontwapening van milities en burgers die met het leger samenwerken; en
stopzetting van gedwongen repatriëring van vluchtelingen.
UNSG Presidential Statement S/PRST/2001/26, 26 September 2001; en
UNSC Resolution 1375 (2001) van 29 oktober 2001
Anadde, Inkinzo, PRP, PIT, Raddes en AV-Intwari
een comité van gemengde Burundees - internationale samenstelling
onder voorzitterschap van de VN; ook wel genoemd het Implementation
Monitoring Committee (IMC).
EIU, Burundi Country Report February 2002
IRIN-CEA, 23 februari - 1 maart 2002
EIU Burundi Country Profile 2001; ICG, Burundi: one hundred days to
put the peace process back on track, 14 August 2001, ICG Africa Report No 33
International Institute for Strategic Studies, The Military Balance
2000/01
Volgens een persinterview met de (Tutsi) minister van Buitenlandse
Zaken van de overgangsregering zouden er 3.000 FDD-strijders in Lubumbashi
(DR Congo) zijn en misschien 2.000 in Tanzania; de FNL zouden zich voor het
grootste deel in Burundi bevinden (Xinhua, 6 november 2001)
Reuters, 27 februari 2002
IRIN-CEA 19 april 2001.
IRIN-CEA 24 juli
UNSC Presidential Statement S/PRST/2001/26, 26 September 2001
IRIN, 7 en 8 november 2001; AP, 8 en 11 november; Reuters, 11
november 2001
Reuters, 14 november 2001; Frankfïrter Allgemeine, 12 november 2001
Reuters, 28 januari 2002
AP, 13 november 2001
UNSC Presidential Statement S/PRST/2001/233, 8 November 2001 en UNSC
Presidential Statement S/PRST/2001/35, 15 November 2001
EIU Burundi Country Report August 2001 en November 2001
EIU Burundi Country Report January 2001
UNSC Resolutie 1332 van 14 december 2000, S/RES/1332 (2000)
ICG, Burundi: one hundred days to put the peace process back on
track, 14 August 2001, ICG Africa Report No 33
EIU, Burundi Country Report, February 2002
voor een overzicht van de verdeling van de hoogste posten in het
leger naar afkomst uit de verschillende provincies, zie ICG, Burundi: Sortir
de l'Impasse, Brussel, 14 mei 2001
International Institute for Strategic Studies, The Military Balance
2000/01
ICG, Burundi: one hundred days to put the peace process back on
track, 14 August 2001, ICG Africa Report No 33
ook Nederland draagt bij aan de financiering van deze
beschermingsmacht.
EIU, Burundi Country Report, February 2002
UNGA, Situation of human rights in Burundi, New York, 17 October 2001
(A/56/479)
HRW, Burundi, To protect the people: the government-sponsored
'self-defense' program in Burundi, December 2001, Vol. 13, No. 7(A)
HRW, Burundi, To protect the people: the government-sponsored 'self-defense' program in Burundi, December 2001, Vol. 13, No. 7(A)
UNGA, Situation of human rights in Burundi, New York, 17 October 2001 (A/56/479); Amnesty International, Burundi, preparing for peace; HRW, Burundi, To protect the people: the government-sponsored 'self-defense' program in Burundi, December 2001, Vol. 13, No. 7(A)
HRW, Burundi, To protect the people: the government-sponsored
'self-defense' program in Burundi, p.5-6
Rapport sur la situation des droits de l'homme au Burundi -
Rapporteur special (Geneve 19 maart 2001.
IRIN, 12 december 2001; AFP, 12 december 2001
EIU Country Report - mei 2001
UN, ECOSOC, CHR Resolution 2001/21, E/CN.4/RES/2001/21
www.unhchr.ch en www.untreaty.un.org.
HRW, World Report 2002: Burundi
UNGA, Situation of human rights in Burundi, New York, 17 October 2001
(A/56/479)
AFP, 19 november 2001
Burundi: The issues at stake. ICG Africa Report nr. 23.
US DoS Country Reports on Human Rights Practices-2001 - Burundi
US DoS Country Reports on Human Rights Practices-2001 - Burundi
zie ook 2.3.1.
US DoS Country Reports on Human Rights Practices - 2001 - Burundi
zie ook 2.3
US DoS Country Reports on Human Rights Practices - 2001 - Burundi
CIA - The World Factbook 2000
US DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2001 - Burundi
UNGA, Situation of human rights in Burundi, New York, 17 October
2001 (A/56/479)
US DoS Country Reports on Human Rights Practices - 2001 - Burundi
UNGA, Situation of human rights in Burundi, New York, 17 October
2001 (A/56/479)
HRW, World Report 2002: Burundi; EIU, Burundi Country Report November
2002; US DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2001 - Burundi
UNGA, Situation of human rights in Burundi, New York, 17 October
2001 (A/56/479); HRW, World Report 2002: Burundi
US DoS Country report on Human Rights practices 2001 - Burundi
Rapport sur la situation des droits de l'homme au Burundi - (Geneve
19 maart 2001)
US DoS Country Reports on Human Rights Practices - 2001 - Burundi
US DoS Country Reports on Human Rights Practices - 2001 - Burundi
US DoS Country Reports on Human Rights Practices - 2001 - Burundi
US DoS Country Reports on Human Rights Practices - 2001 - Burundi
Amnesty International Burundi, preparing for peace - one year on,
28-08-2001
Reuters, 27 februari 2002
US DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2001 - Burundi
Rapport sur la situation des droits de l'homme au Burundi - (Geneve
19 maart 2001)
Een colline (lett. heuvel) is een administrative eenheid op lokaal
niveau, die onderverdeeld is in sous-collines. De colline is onderdeel van
een zone.
Rapport sur la situation des droits de l'homme au Burundi -
Rapporteur spécial (Geneve 19 maart 2001)
Rapport sur la situation des droits de l'homme au Burundi -
Rapporteur spécial (Geneve 19 maart 2001)
US DoS Country Reports on Human Rights Practices - 2001 - Burundi ;
EIU, Burundi Country report, November 2001
UN OCHA, Consolidated Inter-Agency Appeal for Burundi 2002, 26
november 2001
zie ook 3.4.2.
République du Burundi, Décret-loi No 1/8 du 17 mars 1980 portant Code
Pénal Militaire. Zie ook 3.3.10.
HRW, Burundi, To protect the people: the government-sponsored
'self-defense' program in Burundi, December 2001, Vol. 13, No. 7(A), p. 4, 6
zie bijlage II voor een overzicht en korte geschiedenis.
Reuters, 14 november 2001; Frankfïrter Allgemeine, 12 november 2001
UN OCHA, Consolidated Inter-Agency Appeal for Burundi 2002, 26
november 2001; zie ook 3.3.4.
UN, ECOSOC, CHR Resolution 2001/21, E/CN.4/RES/2001/21
AP, 13 november 2001
UN OCHA, Consolidated Inter-Agency Appeal for Burundi 2002, 26
november 2001
afgezien van de circa 470.000 'oude' (uit 1970-1974) Burundese
vluchtelingen die niet langer door UNHCR ondersteund worden; UN OCHA,
Consolidated Inter-Agency Appeal for Burundi 2002, 26 november 2001
UNHCR Global Report 2000
UNHCR, Statement by Mr. Ruud Lubbers to the UNSC, New York, 7
February 2002
zie ook 4.4
UNHCR Mid-Year Progress Report 2001
overigens een Tutsi
===