Ministerie van Financiën
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)
30 mei 2002 WDB 2002-00281
Onderwerp
Voortgangsbericht nadere informatie in het kader van de voorgenomen herziening van de Successiewet
In het kabinetsstandpunt over het rapport van de werkgroep modernisering successiewetgeving (werkgroep Moltmaker) is onderzoek toegezegd naar de definiëring van algemeen nut beogende instellingen (inclusief keurmerk en certificering) en de vormgeving van de familiestichting. Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Financiën op 5 juli 2001 is het resultaat hiervan toegezegd in de loop van 2002.
Hierna volgt een weergave van de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar het algemeen nut en de familiestichting, waarbij bij het laatste ook de positie van de trust en doelvermogens in het algemeen zal worden betrokken.
Definiëring algemeen nut beogende instellingen
In het kabinetsstandpunt over het rapport van de werkgroep Modernisering successiewetgeving (rapport Moltmaker) is aangegeven dat de huidige regelingen op dit terrein een ingewikkelde lappendeken geworden zijn. Het kabinet heeft hierbij aangegeven te denken aan een algehele vrijstelling voor algemeen nut beogende instellingen, waarbij de definitie van algemeen nut zal worden aangescherpt. Het kabinet denkt in dit kader ook aan de mogelijkheid tot een systeem van certificering. Ook de controle achteraf op de instellingen zal moeten worden aangescherpt.
Bij de nadere bestudering van dit onderwerp is tot nu toe een aantal belangrijke vragen naar voren gekomen. Bij het onderzoek naar de mogelijkheid in de fiscale regelgeving rekening te houden met een keurmerk of een systeem van certificering, dient te worden aangesloten bij ontwikkelingen die zich op andere terreinen afspelen rond de goede doelen, zoals het kansspelendossier, eventuele aanpassingen van het CBF-keurmerk en eisen die subsidiegevers stellen. In dit kader is onder andere van belang dat het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) onderzoek laat verrichten naar eisen die zouden moeten worden gesteld aan de bestedingen van de gelden door algemeen nut beogende instellingen en naar de mogelijke toepasbaarheid van de CBF-criteria op niet-fondsenwervende instellingen. De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden meegenomen bij de integrale herziening van de successiewet en bij wijzigingen van de daarmee samenhangende regelgeving.
Verder dient goed gekeken te worden naar alle aspecten van het voorstel van de werkgroep Moltmaker om bij een algemeen nut beogende instelling die niet langer aan de gestelde eisen voldoet of zijn zetel naar het buitenland verplaatst, een (straf)heffing op te leggen van 35% over het vermogen van die instelling. Het opleggen van een heffing bij een dergelijke instelling is gerechtvaardigd omdat, achteraf bezien, de heffing van successie- of schenkingsrecht in het verleden ten onrechte achterwege is gebleven. Een dergelijk stelsel heeft, in verband met wederkerigheidsbepalingen met betrekking tot instelling van algemeen nut in diverse belastingverdragen, ook internationale implicaties die nog nader onderzoek vergen. Voorts wordt nog gestudeerd op de eventuele gevolgen in dergelijke situaties voor de giftenaftrek in de inkomstenbelasting.
Familiestichting, doelvermogens en trust
In het rapport van de werkgroep Moltmaker is geconstateerd dat de Nederlandse successiewetgeving geen reële mogelijkheden biedt om familievermogen ten behoeve van toekomstige generaties af te zonderen in een doelvermogen. In vele andere landen bestaat deze mogelijkheid wel. Dit kan aanleiding geven tot kapitaalvlucht en het aanwenden van buitenlandse rechtsfiguren zoals de trust. Het kabinet heeft aangegeven te willen onderzoeken of het wenselijk is ook in Nederland de mogelijkheid te openen familievermogen, onder waarborging van een redelijke belastingheffing, af te zonderen in een bijzondere vorm van de stichting. De problematiek rond een dergelijke stichtingsvorm wordt momenteel in kaart gebracht. Hierbij staat de vraag centraal op welk(e) moment(en) belasting geheven kan worden. Dit ziet zowel op de vraag of successie- of schenkingsrecht verschuldigd is terzake van de inbreng van het vermogen in de stichting, de vraag of de stichting belasting verschuldigd is over met het vermogen gegenereerd rendement en zoja hoe die heffing er uit zou moeten zien en de vraag of IB dan wel successie- of schenkingsrecht verschuldigd is over uitkeringen uit het stichtingsvermogen. Deze problematiek reikt dus verder dan de successiewetgeving. Het heeft ook raakvlakken met de inkomstenbelasting en/of vennootschapsbelasting en daarnaast ook met het civiele rechtspersonenrecht en het erfrecht. Verder is van groot belang de vraag hoe een dergelijke stichting in het fiscale stelsel kan worden ingebed zonder dat daarbij ruimte wordt geboden voor ongewenste fiscale constructies.
Gezien de hierboven geschetste stand van zaken acht ik meer tijd nodig dan vorig jaar gedacht. Voorts beperkt de huidige status van het kabinet de ruimte voor nieuwe beleidsvoorstellen.
De staatssecretaris van Financiën,
W. Bos