Ministerie van Financiën

de stroom van WOZ-beroepschriften van huizenbezitters aan de minister van Financiën
Mime-Version: 1.0

Persbericht

PERS-2002-143

Den Haag, 29 mei 2002

Vragen van Luchtenveld en Van Beek (beiden VVD) over de sstroom van WOZ-beroepschriften van huizenbezitters aan de minister van Financiën.


1
Hebt u kennisgenomen van de publicatie over de stroom van beroepschriften op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)? 1)

Antwoord
Ja


2
Is het waar dat de gerechtshoven een zodanige hoeveelheid beroepschriften hebben ontvangen, dat afhandeling daarvan jaren zal vergen en andere belastingzaken mede daardoor vertragen? Wat acht u een redelijke termijn waarbinnen in het algemeen belastingplichtigen recht hebben op een gerechtelijke uitspraak op een beroepschrift?

Antwoord
De gerechtshoven streven er naar om de WOZ-zaken af te ronden binnen de vier jaar van een WOZ-tijdvak. Dit gebeurt onder andere in het kader van het spreiden van werk. Een tijdige afhandeling van alle (andere) belastingzaken wordt daarmee gewaarborgd. Voor de tijdige behandeling van de WOZ-zaken hebben de gerechtshoven additionele middelen ontvangen van structureel ¤ 1 miljoen per jaar vanaf 2000. Het huidige WOZ-tijdvak loopt van 2001-2004. Tot op heden zijn er 510.000 bezwaarschriften ingediend. Omdat gemeenten de bezwaren tegen de WOZ-beschikkingen nog niet allemaal hebben afgehandeld en de termijn voor het indienen van een beroepschrift door belanghebbenden nog niet altijd is verstreken, zijn er nog geen exacte cijfers bekend over het aantal beroepsprocedures inzake de WOZ-beschikkingen. In totaal zijn er tot op heden circa 6.000 beroepschriften ontvangen. De gerechtshoven verwachten ­ volgens de Raad voor de Rechtspraak - dat er tot en met 2002 in totaal in ongeveer 12.000 gevallen beroep wordt aangetekend. Net als in het vorige WOZ-tijdvak zal dat aantal nog oplopen in de jaren 2003 en 2004. Op basis van de in het eerste WOZ-tijdvak opgedane ervaring over het verloop van het aantal beroepschriften tijdens een tijdvak, bestaat de verwachting bij de Raad dat het totale aantal beroepschriften over het lopende WOZ-tijdvak uiteindelijk niet hoger zal zijn dan het totale aantal over het vorige WOZ-tijdvak.


3
Kunt u zich herinneren dat bij eerdere evaluaties van de Wet WOZ vanuit de Kamer zorg is uitgesproken over de piekbelasting van gemeenten bij de behandeling van de bezwaarschriften en bij de gerechtshoven bij de behandeling van beroepschriften? 2)

Antwoord
Ja


4
Welke maatregelen staan u voor ogen om de thans ontstane situatie op te lossen en dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen, te onderscheiden naar:
a. verruiming van de capaciteit van de belastingkamers van de gerechtshoven,
b. wijziging c.q. vereenvoudiging van de Wet WOZ,
c. overige maatregelen, zoals koppeling van taxaties aan kadastergegevens?
Antwoord
Voor de tijdige behandeling van WOZ-zaken hebben de gerechtshoven additionele middelen ontvangen van structureel ¤ 1 miljoen per jaar vanaf 2000. Hiermee is de capaciteit van de belastingkamers van de gerechtshoven verruimd. Daarnaast is het de bedoeling dat binnenkort een ontwerp van een wijziging van het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende zaken aan de Staten-Generaal zal worden voorgelegd. In het ontwerp zal onder meer worden voorgesteld de taxatiemethode - waarbij de beschikbare en bruikbare marktgegevens worden verwerkt in een referentiestelsel - te vervangen door een methode waarbij een directe relatie tussen de waarde­bepaling van een onroerende zaak en marktgegevens wordt gelegd (de methode van systematische vergelijking met onroerende zaken waarvan marktgegevens beschikbaar zijn). Naar verwachting zal dit een matigende invloed hebben op het aantal beroepschriften. Ook zullen procesverbeteringen in het ontwerp worden voorgesteld die mede verband houden met het streven naar vergroting van de doelmatigheid in de uitvoering, hetgeen naar verwachting zal leiden tot besparing van kosten.
Voor de in het ontwerp voorgestelde methode van systematische vergelijking met onroerende zaken waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, is nodig dat gemeenten alle marktgegevens benutten. Gemeenten hebben dan meer transactiegegevens beschikbaar om in het taxatieverslag te vermelden, waardoor een verdergaande verbetering van de onderbouwing van de waarde wordt bereikt, hetgeen de acceptatie van de waardebepaling naar verwachting ten goede zal komen. In dit kader is van belang dat de Waarderingskamer haar toezicht op het gebruik van alle marktgegevens bij de waardebepaling reeds heeft geïntensiveerd. In het ontwerp zal worden voorgesteld om voor te schrijven dat voortdurend de waarderelevante objectgegevens ­ waartoe ook kadastrale gegevens behoren - worden verzameld, geanalyseerd en geregistreerd. Kadastrale identificaties die worden toegekend door het Kadaster, worden al gekoppeld aan de taxaties. Dit blijkt onder meer uit het taxatieverslag waarop de gegevens over de kadastrale identificatie voorkomen.


5
Welke meerkosten zullen naar verwachting moeten worden gemaakt voor het oplossen van de thans ontstane situatie en op welke wijze zullen deze kosten kunnen worden ingepast in de Rijksbegroting?

Antwoord
Zie antwoord op vraag 2 en vraag 4.


6
Wat is de huidige omvang van de kosten die zijn gemoeid met het uitvoeren van de Wet WOZ en welk aandeel daarvan bestaat uit behandeling van bezwaar­ respectievelijk beroepschriften?

Antwoord
Gemeenten krijgen in de periode 1999-2002 jaarlijks een vast bedrag per object waarover zij gegevens leveren aan de waterschappen en de belastingdienst. Uitgaande van dat aantal objecten (1999: 7,7 miljoen, 2000: circa 7,8 miljoen, 2001: 7,8 miljoen) en vermenigvuldigd met het vaste bedrag per object (1999: ¤ 11,34; 2000: ¤ 11,80; 2001: ¤ 12,25) is de volgende omvang van de kosten te berekenen: 1999 ¤ 87 miljoen, 2000: ¤ 92 miljoen en 2001: ¤ 96 miljoen. De Waarderingskamer geeft aan dat gemeenten meer kosten zullen declareren dan dat ze al aan vaste bedragen hebben gekregen. Indien gedurende een waarderingskostentijdvak van vier achtereenvolgende kalenderjaren (1999-2002) het totaal van de in redelijkheid gemaakte WOZ-kosten meer dan 2,5 percent hoger is dan het totaal van de over het desbetreffende waarderingskostentijdvak in rekening gebrachte vaste bedragen, kan het verschil ten laste komen van de afnemers (de zogenaamde `vangnetregeling'). Wel dient in dat geval de berekening geaccordeerd te zijn door de Waarderingskamer die beoordeelt of het college van burgemeester en wethouders de kosten van waardering redelijkerwijs heeft moeten maken. De `vangnetregeling' vervalt vanaf 1 januari 2003. Aangezien het kostentijdvak nog loopt, is een raming van het eventuele beroep op de 'vangnetregeling' op dit moment nog niet mogelijk. Indicatief ­ op basis van rapportages van gemeenten aan de Waarderingskamer - kan er van uit worden gegaan dat van de gemiddelde waarderingskosten per object circa 5% betrekking heeft op bezwaar- en beroepsprocedures. In dit kader wijs ik nog op de afspraken die eind 2000 zijn gemaakt tussen de Unie van Waterschappen, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Rijk over de beheersing van de waarderingskosten in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ. Het macrokostenplafond per 1 januari 2003 bedraagt in afwachting van de besluitvorming over het voorstel inzake het combineren van de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag vooralsnog ¤ 117,98 miljoen per jaar. Tevens is afgesproken dat met behulp van een monitor- en evaluatiekader de ontwikkeling van de kosten zal worden gevolgd alsmede een oordeel zal worden geveld over de (in)efficiëntie van het proces.


7
Acht u ook besparingen mogelijk door vereenvoudiging van de Wet WOZ en zo ja, kan hierdoor ambtelijke/rechtelijke capaciteit bij gemeenten en gerechtshoven worden vrijgemaakt?

Antwoord
Zie antwoord op vraag 4


8
Zijn er overigens budgettaire gevolgen te voorzien voor Rijk en/of decentrale overheden, bijvoorbeeld doordat de uiteindelijk vast te stellen taxatiewaarde pas na vele jaren in rechte wordt vastgesteld?

Antwoord
Op basis van de ervaringen bij het vorige WOZ-tijdvak en de tot nu toe ingediende bezwaarschriften (zie vraag 2) is de verwachting dat het totale aantal bezwaar- en beroepschriften dit tijdvak niet hoger zal uitkomen dan bij het vorige tijdvak het geval was. Toen waren het er uiteindelijk 580.000. Derhalve worden thans geen budgettaire gevolgen voor het Rijk en/of decentrale overheden verwacht die bij het opstellen van de ramingen niet waren voorzien.


9
Erkent u dat het afschaffen van de onroerende zaakbelasting een bijdrage kan leveren aan het in de toekomst doen afnemen van de stroom bezwaar- en beroepschriften?

Antwoord

De bezwaar- en beroepschriften hebben geen betrekking op de aanslagen onroerende zaakbelastingen, maar op de WOZ-beschikkingen. Er zijn vooralsnog geen plannen om de Wet WOZ, waarvan de waarde wordt gebruikt voor meer dan alleen de onroerende-zaakbelastingen, bijvoorbeeld ook voor het eigenwoningforfait en de waterschapsomslag gebouwd, af te schaffen. Vooralsnog zullen de bezwaar- en beroepschriften blijven bestaan tegen de beschikkingen die voortvloeien uit de wet WOZ.
1) Telegraaf, donderdag 4 april jl.

2) Kamerstuk nr. 26 954.