Wim van Velzen
Persbericht drs Wim van Velzen
Blikvangers miniplenaire Brussel, 29-30 mei 2002
Economische zaken
Concurrentie auto-industrie
In een niet-wetgevend verslag beveelt de economische en monetaire
commissie een aantal amendementen aan op de ontwerpverordening van
de Commissie om de automarkt geleidelijk open te gooien en
consumenten meer keuze en hopelijk lagere prijzen te kunnen bieden.
De meeste amendementen zijn bedoeld om de schok voor de
automobielindustrie en met name kleine dealers te verzachten en de
nieuwe regels geleidelijker in te voeren.
Volgens de ontwerpverordening - die de Commissie zelfstandig kan
goedkeuren maar waarover zij toch ook het Parlement wilde
raadplegen, evenals de Raad en verschillende bedrijfssectoren -
komt er een nieuwe groepsvrijstellingsregeling die de band tussen
autofabrikant en dealer losser maakt. In één en dezelfde showroom
zouden verschillende automerken verkocht mogen worden. Bovendien
zouden servicebeurten en reparaties uitbesteed mogen worden zonder
dat de consument zijn rechten verliest. De Commissie wil dat
fabrikanten verplicht worden technische informatie te vestrekken
aan onafhankelijke autoreparateurs, die ook moeten kunnen
beschikken over de reserve-onderdelen.
Volgens de door de Commissie voorgestelde nieuwe regeling kunnen
fabrikanten kiezen tussen een "selectief" en een "exclusief"
distributiesysteem. Bij een selectief distributiesysteem is actieve
verkoop toegestaan en is de toepassing van het zogenaamde
"vestigingsbeding" verboden. Daardoor kunnen dealers voortaan
overal op de interne markt filialen en zaken openen. Bij een
exclusief distributiesysteem is passieve verkoop door de dealer
toegestaan aan alle eindgebruikers die zijn verkooppunten bezoeken
of met hem contact opnemen. Daarnaast is ook verkoop toegestaan aan
onafhankelijke wederverkopers, bijvoorbeeld supermarkten of
Internet-dealers, al is dat niet verplicht.
De parlementscommissie economische en monetaire zaken vreest voor
negatieve gevolgen voor de auto-industrie en twijfelt of de nieuwe
regeling inderdaad tot lagere prijzen zal leiden. Daarom stelt de
parlementscommissie 28 wijzigingen voor, onder meer om de regeling
uit te stellen tot 2005. Bovendien zou de afschaffing van het
"vestigingsbeding" en de invoering van het selectieve
distributiesysteem pas mogelijk moeten zijn als een tussentijdse
studie heeft aangetoond dat er nog altijd geen echte concurrentie
is op de interne markt. De bevoegde eurocommissaris Monti heeft al
laten weten dat hij weliswaar bereid is tot uitstel, maar niet tot
2005 en dat hij niets ziet in een tussentijdse studie.
De economische commissie vindt verder dat als de service na de
verkoop wordt uitbesteed, die wel verleend moet worden in de buurt
van de dealer. Om chaos te vermijden moeten fabrikanten de
mogelijkheid hebben het aantal reparateurs te beperken. Verder
moeten er goede juridische garanties zijn om de consument te
beschermen.
Justitie en Binnenlandse Zaken
Particuliere beveiliging
De commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en
binnenlandse zaken verwerpt het Spaanse voorstel om een netwerk op
te zetten van contactpunten van nationale autoriteiten die
verantwoordelijk zijn voor particuliere beveiliging. De
vrijhedencommissie wijst erop dat particuliere beveiliging geen
openbare dienstverlening is maar een bedrijfssector, zoals het Hof
van Justitie ook in drie arresten heeft vastgesteld. De
wenselijkheid van een harmonisatie van de verschillende nationale
voorschriften in deze sector wordt door de commissie niet
bestreden. Maar zo'n harmonisatie zou een interne-marktkwestie zijn
en dus onder de eerste pijler in plaats van de derde pijler vallen.
Voorgesteld wordt daarom dat de Raad aan de Commissie verzoekt om
een studie naar de noodzaak van een gemeenschappelijk optreden op
het gebied van de particuliere beveiliging, waarbij de Commissie
zonodig de vereiste voorstellen doet.
Europees instituut voor politiestudies
De Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en
binnenlandse zaken is eveneens tegen het Spaanse voorstel voor de
oprichting van een Europees Instituut voor politiestudies. Hoewel
met het instituut wordt beoogd de coördinatie van netwerken en
organen als het Europees justitieel netwerk, de Europese
politieacademie en het Europees netwerk voor
criminaliteitspreventie te verbeteren, vreest de commissie dat het
tegenovergestelde zal gebeuren en dat het nieuwe Instituut slechts
dubbel werk zal gaan doen. Dat geldt met name voor het werk van de
Europese politieacademie, die eenzelfde structuur heeft als het
Instituut zou krijgen. De vrijhedencommissie stelt daarom voor het
Instituut te integreren in het netwerk van de Europese
Politieacademie. Dat betekent dat het netwerk van nationale
opleidingsinstituten voor hogere politiefunctionarissen waaruit de
Politieacademie bestaat, uitgebreid zou worden met nationale
opleidings- en onderzoeksinstituten op het gebied van de
veiligheid.
Bescherming VIP´s
De commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en
binnenlandse zaken is ingenomen met het Spaanse initiatief om de
grensoverschrijdende bescherming van vooraanstaande personen te
verbeteren door middel van grotere samenwerking binnen de EU.
Daarbij moet wel bedacht worden, aldus de commissie, dat er al een
goede samenwerking is tussen de betreffende nationale autoriteiten.
Bovendien verkeren de lidstaten en plaatselijke diensten in de
beste positie om de risico's te beoordelen en moeten zij dus
voldoende flexibiliteit behouden om de geschikte maatregelen te
nemen. De commissie is daarom gekant tegen het uitvaardigen van
gemeenschappelijke regels.
Zo wil de commissie het netwerk niet laten bepalen hoeveel
gewapende functionarissen en middelen ingezet moeten worden, op
welke wijze deze functionarissen hun taak moeten vervullen of welke
voorrang escortes van vooraanstaande personen in het verkeer moeten
krijgen. Dat zou niet alleen de nodige flexibiliteit maar ook de
geheimhouding in gevaar brengen. Tot slot moet het netwerk van
contactpunten dat de samenwerking en de uitwisseling van
informatie, functionarissen en know-how moet bevorderen, niet
alleen uit politiediensten worden samengesteld, maar ook uit
inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Europol-Overeenkomst
Initiatief van het Koninkrijk België en het Koninkrijk Spanje met
het oog op de aanneming van een Akte van de Raad tot vaststelling
van het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tot oprichting
van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst), het Protocol
betreffende de prejudiciële uitlegging door het Hof van Justitie
van de Europese Gemeenschappen van de overeenkomst tot oprichting
van een Europese Politiedienst en het Protocol betreffende de
voorrechten en immuniteiten van Europol, de leden van zijn organen,
zijn adjunct-directeuren en zijn personeelsleden
De commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en
binnenlandse zaken verwerpt het voorstel tot wijziging van de
Europol Conventie met als argument dat de toekenning van
operationele bevoegdheden aan Europol gepaard moet gaan met een
behoorlijke democratische controle. Bovendien zou de voorgestelde
vereenvoudiging van toekomstige wijzigingen van de Conventie ertoe
leiden dat Europol onder de intergouvernementele samenwerking
blijft vallen, wat zeker na de uitbreiding grote vertragingen in de
besluitvormingsprocedures tot gevolg kan hebben en de marginale rol
van het Europees Parlement bestendigt.
De vrijhedencommissie wil in plaats daarvan de Conventie vervangen
door een Raadsbesluit, waardoor Europol onder de derde pijler komt.
Dat zou de operationele mogelijkheden van Europol vergroten,
evenals de parlementaire controle en de jurisdictie van het
Europese Hof. In dat kader moet Europol niet meer gefinancierd
worden met bijdragen van de lidstaten maar uit de EU-begroting. De
raad van bestuur van Europol mag niet alleen bestaan uit één
vertegenwoordiger per lidstaat, maar moet uitgebreid worden met
twee vertegenwoordigers van de Europese Commissie en twee van het
Europees Parlement. Het EP moet betrokken worden bij de benoeming
en het ontslag van de directeur van Europol.
Hoewel het mandaat van Europol de laatste tijd aanzienlijk is
uitgebreid, zijn de taken en operationele mogelijkheden onveranderd
gebleven: de verzameling, analyse en uitwisseling van gegevens. Om
die reden hadden België en Spanje voorgesteld de Europol Conventie
zo te wijzigen dat Europol operationele taken krijgt - zoals
deelname aan gezamenlijke opsporingsteams en het doen van verzoeken
aan lidstaten om in specifieke gevallen een onderzoek in te stellen
- en de Conventie in de toekomst met een eenvoudigere procedure
gewijzigd kan worden.
Salarissen Europol
De Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en
binnenlandse zaken is het oneens met het voorstel om de salarissen
en toelagen van het personeel van Europol te verhogen met 5,2%. De
commissie vindt dat er onvoldoende argumenten zijn aangedragen voor
een dergelijke verhoging, terwijl die veel verder gaat dan de 4,3%
verhoging voor EU-ambtenaren in Den Haag. Een reden is wellicht dat
de raad van bestuur van Europol zich heeft gebaseerd op de
inflatiecijfers van het Nederlands Bureau voor de Statistiek,
terwijl voor de meeste internationale organisaties de cijfers van
de SIO/OESO worden gebruikt. Daarnaast vindt de commissie het nogal
inconsistent dat het Parlement wel door de Raad wordt geraadpleegd
over dergelijke kleine kwesties, maar niet over belangrijke zaken
als de algemene begroting voor Europol.
Bescherming elektronische persoonsgegevens
Nog voor de tweede lezing over de richtlijn voor de bescherming van
persoonsgegevens bij elektronische communicatie hebben de twee
grootste fracties van het Parlement, EVP/ED en PES, na overleg met
de Raad een compromis gevonden. Een bemiddelingsprocedure kan
daardoor waarschijnlijk vermeden worden.
Met betrekking tot de gegevensopslag mogen de lidstaten volgens het
compromis de bescherming van persoonsgegeven opheffen ten behoeve
van strafrechtelijke onderzoeken of de nationale of openbare
veiligheid, maar alleen als dat "in een democratische samenleving
noodzakelijk, redelijk en proportioneel" is. Lidstaten kunnen voor
het bewaren van gegevens voor een beperkte periode
wetgevingsmaatregelen treffen, op voorwaarde dat deze stroken met
het gemeenschapsrecht, met inbegrip van artikel 6 van het
EU-Verdrag. In een bijbehorende overweging wordt verder als
voorwaarde gesteld dat zulke maatregelen in overeenstemming moeten
zijn met het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens, zoals geïnterpreteerd door het Europees Hof voor de
mensenrechten.
Wat betreft de "spamming" (het ongevraagd sturen van commerciële
e-mails), wordt in het compromis het standpunt van de Raad
overgenomen, dat gebruikers en abonnees daar vooraf hun toestemming
voor moeten geven, het "opt-in"-systeem. Ook op het punt van de
"cookies" wordt het Raadsstandpunt aanvaard, dat inhoudt dat
gebruikers vooraf duidelijke en volledige informatie moeten krijgen
over de doeleinden van cookies, waardoor gebruikers gemakkelijk in
staat worden gesteld ze te weigeren.
Tot slot voorziet het compromis in een herziening van de richtlijn
drie jaar na de inwerkingtreding.
Landbouw
Hervorming marktordeningen, plattelandsontwikkeling
De landbouwcommissie heeft twee resoluties aangenomen waarin zij
zich uitspreekt voor het behoud van de doelstellingen en de
beginselen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
Tegelijkertijd is aanpassing van het GLB aan de eisen van deze tijd
nodig. Het landbouwbeleid moet multifunctioneel en duurzaam zijn,
terwijl een renationalisatie dient te worden vermeden. Er moet ook
meer aandacht zijn voor plattelandsontwikkeling.
Hervorming GMO's
Rapporteur Francesco FIORI (EVP/ED, I) pleit ervoor dat de
hervorming van het GLB gericht moet zijn op het wegwerken van een
aantal instabiele marktfactoren, de financiering van de
uitbreiding, de WTO-onderhandelingen en de behoefte aan
marktoriëntatie en aan duurzame productiesystemen. Hij wil ook dat
het GLB duidelijk rekening zal houden met de bedenkingen van de
consumenten over de kwaliteit en de veiligheid van levensmiddelen,
en met de milieubelangen. De rapporteur is niet zonder meer tegen
het systeem van nationale enveloppen in bepaalde marktordeningen,
zolang dat alleen maar wordt toegepast op sectoren waarin tussen de
lidstaten belangrijke verschillen bestaan voor wat betreft de
productiestructuren. Generalisatie van dit systeem is echter niet
aan de orde. Fiori verlangt ook de invoering van een areaalgebonden
basispremie om bepaalde marktproducten minder te bevoorrechten en
weideland en teelt van voedergewassen meer te steunen.
Plattelandsontwikkeling
Rapporteur María RODRÍGUEZ RAMOS (PES, E) betreurt het feit dat er
binnen het GLB onvoldoende geld, slechts 10% van de
landbouwbegroting, wordt vrijgemaakt voor plattelandsontwikkeling.
Zij wil een verhoging om zodoende aan alle territoriale, sociale en
milieu-uitdagingen het hoofd te kunnen bieden. Ronduit zorgwekkend
vindt zij het feit dat de verschillen in toepassing van de
maatregelen voor plattelandsontwikkeling meer te maken hebben met
de capaciteit van de nationale of regionale overheden, om deze
maatregelen te cofinancieren, dan met de noodzaak van de
maatregelen zelf. De rapporteur is van oordeel dat het beleid
inzake plattelandsontwikkeling gericht moet zijn op ondersteuning
van het creëren van plaatselijke/regionale infrastructuren voor
productafzet en het bevorderen van de rechtstreekse verkoop. Een
dergelijke aanpak stimuleert de plaatselijke/regionale afzet van de
productie en hogere prijzen voor de producenten. Zij verzoekt de
Commissie hiertoe voorstellen in te dienen.
Milieu
Openbaarheid milieu-informatie
De Raad heeft in zijn gemeenschappelijk standpunt een derde van de
amendementen van het Parlement uit de eerste lezing geheel, ten
dele of in beginsel overgenomen. Omdat het Parlement in eerste
lezing alle ingediende amendementen heeft goedgekeurd met een
uitzonderlijke eenparigheid van stemmen stelt rapporteur
Eija-Riitta KORHOLA (EVP/ED, FIN) voor de meeste van die
amendementen, 47 in het totaal, weer in te dienen. De rapporteur
beveelt tevens de goedkeuring aan in tweede lezing van
verschillende wijzigingen die de Raad heeft aangebracht, zoals de
definitie van "overheidsinstantie" en een gedeeltelijke uitsluiting
van de "historische documenten" van het Internet. Ook het grootste
deel van artikel 6, over toegang tot gerechtelijke instanties, zou
in de door de Raad gewijzigde versie kunnen worden goedgekeurd.
De Raad is voorbijgegaan aan of heeft onvoldoende rekening gehouden
met de amendementen van het Parlement op vier belangrijke gebieden:
* tijdslimieten voor de beantwoording (artikel 3): de rapporteur
stelt als compromis voor gebruik te maken van de tijdslimieten uit
de Verordening over de toegang van het publiek tot documenten van
het EP, Raad en Commissie;
* de uitzonderingen voor het weigeren van een verzoek om
milieu-informatie artikel 4);
* voorzieningen voor een pro-actieve verspreiding van
milieu-informatie (artikel 7); en
* het nieuwe artikel over de kwaliteit van informatie.
Raad en Commissie hebben in de vorm van een bijlage bij het
gemeenschappelijk standpunt een verklaring opgenomen over artikel 7
(verspreiding van milieu-informatie). Daarin staat o.m. dat:
* artikel 7 de lidstaten niet vrij stelt van verslaglegging aan de
Commissie; en dat
* de lidstaten en de Gemeenschap de eerste pijler van de Conventie
van Aarhus eind 2002 moeten uitvoeren. Daartoe heeft de Commissie
verklaard dat zij uiterlijk in juni 2002 een verslag zal
voorleggen waarin de maatregelen zijn geschetst waarmee de
Gemeenschap de Conventie kan afronden.
De rapporteur is het hier volledig mee eens. Voor een spoedige
ratificatie van de Conventie van Aarhus dringt de rapporteur er bij
de Commissie op aan onverwijld een richtlijn over de derde pijler
in te dienen. Voorts dringt zij er bij de Commissie op aan
eventuele wijzigingen en andere voorschriften in verband met de
eerder genoemde verordening voor te stellen die zijn gebaseerd op
artikel 255 (toegang tot documenten) van het Verdrag).
Gewasbeschermingsmiddelen
De milieucommissie is zeer kritisch over de manier waarop de
richtlijn over het op de markt brengen van
gewasbeschermingsmiddelen wordt uitgevoerd. De kritiek richt zich
met name op de onafdoende evaluatieprocedures, vertragingen en een
gebrek aan transparantie. Verlenging van de evaluatietermijnen moet
afhankelijk gesteld worden van een aantal voorwaarden, met inbegrip
van een toezegging van de Commissie dat er voor het eind van dit
jaar een voorstel komt tot herziening van de richtlijn.
De milieucommissie wijst erop dat de pesticiden in Bijlage I niet
echt als veilig aangemerkt kunnen worden, omdat een deel van de
actieve bestanddelen onderworpen zijn aan zeer strenge restricties
en een ernstig risico vormen. Verder wordt in de evaluatieprocedure
geen rekening gehouden met belangrijke aspecten als de verstoring
van het endocriene stelsel en de gevolgen van toegestane stoffen
voor de gezondheid van kwetsbare groepen, zoals (ongeboren)
kinderen. De milieucommissie wil dat bij toekomstige evaluaties wel
met deze factoren rekening wordt gehouden, evenals met mogelijke
cumulatieve effecten.
Verder wil de milieucommissie dat er goed gekeken wordt naar
kwesties als de resistentie tegen pesticiden, geïntegreerde
insektenbestrijding en goede landbouwpraktijken. De Commissie moet
vóór juli volgend jaar een programma presenteren voor de
vermindering van het gebruik van pesticiden, in combinatie met een
code voor de beste praktijk voor ieder gewas bij het gebruik van
toegestane pesticiden. Daarbij moet prioriteit gegeven worden aan
niet-chemische landbouwmethoden.
Daarnaast wil de milieucommissie dat de evaluatie- en
besluitvormingsprocedures transparanter en democratischer worden
door daar vertegenwoordigers bij te betrekken van belangengroepen,
zoals consumenten, ngo's en waterproducenten. Tot slot moet er een
publieke Europese gegevensbank komen met details over de
hoeveelheid pesticiden die worden verkocht en gebruikt, de manier
waarop ze worden gebruikt, hun toxicologische eigenschappen en
niet-chemische alternatieven.
Zesde milieuactieprogramma
Het EP heeft er in een akkoord met de Raad voor gezorgd dat het
tien jaar lopende zesde milieuactieprogramma de basis vormt voor de
EU-strategie voor duurzame ontwikkeling en ertoe leidt dat
milieubescherming integraal onderdeel uitmaakt van al het
EU-beleid. Het akkoord is een evenwichtig compromis tussen
Parlement en Raad. Het weerspiegelt voor het Parlement belangrijke
punten, zoals subsidies die een negatieve invloed hebben op het
milieu, milieuheffingen, de Kyoto-doelstellingen en thematische
strategieën om milieuprioriteiten aan te pakken.
Het streven om schadelijke milieusubsidies uit te faseren is op
verzoek van het Parlement in het actieprogramma opgenomen.
Hetzelfde geldt voor nationale of Europese milieuheffingen. Verder
komen er strengere streefcijfers voor de vermindering van
broeikasgassen in de periode na 2012, als het Kyoto-protocol
afloopt, afhankelijk van een evaluatie door het Internationaal
Panel Klimaatverandering.
De Commissie zal eind dit jaar een nota uitbrengen over een
duurzaam transportsysteem, als onderdeel van de EU-doelstelling om
broeikasgassen met 8% te verminderen. Het voortdurend stijgende
stedelijke verkeer zal ook worden aangepakt.
Vervoer
Uitstoot motoren
Het Parlement en de Raad hebben een akkoord bereikt over nieuwe
regels om de uitlaatgassen van motorfietsen te verminderen. De
verplichte beperkingen zullen vanaf 2006 ingaan en zullen
motorfietsen even schoon maken als auto's sedert 2000.
De parlementsdelegatie bij de bemiddeling heeft haar voornaamste doel bereikt: bindende grenswaarden vanaf 2006. Een eerste reeks maatregelen zal al vanaf 2003 van kracht worden. Om realistische methoden voor de meting van emissies in te voeren zullen twee testcycli gedurende een bepaalde periode parallel gebruikt worden als basis voor de nieuwe waarden in 2006. De eerste is nu al van toepassing op personenauto's en wordt aangepast aan de meting van de uitstoot van motoren. De tweede is speciaal bedoeld voor motorfietsen en gebaseerd op de wereldwijde VN-ECE test. Wanneer deze test is ingevoerd, zal de eerste methode verdwijnen.
Rapporteur Bernd LANGE (PES, D) is verheugd over de richtlijn en is van oordeel dat de luchtkwaliteit in Europa zal verbeteren. Alhoewel twee- of driewielige voertuigen slechts 2 tot 3 percent van het vervoersvolume in Europa uitmaken, zijn ze verantwoordelijk voor 15 percent van de koolwaterstofuitstoot.
Trans-Europees vervoersnet
De vervoerscommissie is over het geheel genomen verheugd over de
ontwerpbeschikking tot tussentijdse herziening van de richtsnoeren
voor een Trans-Europees vervoersnet, maar dient niettemin nog 30
amendementen in. Daar zijn geen veranderingen in bijlage III, de
lijst met specifieke programma's, bij. Om zeker te zijn dat de
lidstaten het programma binnen een redelijke termijn invoeren,
stelt de vervoerscommissie voor om projecten die niet binnen 15
jaar afgerond zijn van de lijst te verwijderen. Met het verslag van
Philip BRADBOURN (EVP/ED, UK) wil de commissie voorkomen dat het
Trans-Europese netwerk te veel gericht is op bepaalde
vervoerswijzen, zoals over spoor en de binnenwateren, omdat die in
sommige lidstaten economisch niet haalbaar zijn vanwege
geografische en demografische factoren.
Zo benadrukt de commissie dat het voor gecombineerd vervoer vereist
is dat het belang van wegennetten wordt erkend. De
vervoerscommissie wil verder dat aandacht wordt geschonken aan de
ontwikkeling van regionale luchthavens en interregionale
luchtvaartdiensten met de bedoeling de regio's toegankelijker te
maken en de overbelasting van grotere luchthavens tegen te gaan.
Daarnaast dient de vervoerscommissie een aantal amendementen in met als doel ook de scheepvaart (zowel over korte als lange afstand) in een netwerk onder te brengen. Andere belangrijke aanbevelingen in het verslag zijn de versbetering van de milieubescherming en het aanleggen van verbindingen tussen de lidstaten Unie en buurlanden, om knelpunten aan de buitengrenzen van de EU te vermijden.
Tenslotte wil de vervoerscommissie een tweejaarlijks verslag van de
Commissie aan het Parlement over de implementatie van de
richtsnoeren.
Externe handel
Scheepsbouwsteun
Al een aantal jaren bestaan er duidelijke bewijzen dat Zuid-Korea
steun verleent aan haar scheepsbouw die niet WTO-compatibel is. De
internationale concurrentie is daardoor ernstig verstoord waardoor
het voor de Europese scheepsbouwers zo goed als onmogelijk is om te
overleven. Het Parlement heeft al verschillende malen aangedrongen
op maatregelen zoals het aanhangig maken van een WTO-procedure en
het opzetten van interne steunmaatregelen. In mei 2001 heeft de
Raad de Commissie toestemming gegeven om de WTO-procedure te
starten, maar dat is nog steeds niet gebeurd. Het in diezelfde
periode door de Commissie voorgestelde tijdelijke
defensiemechanisme voor de scheepsbouw is door de Raad nog niet
aangenomen omdat deze meer informatie wilde hebben over de
wereldmarkt voor gastankers. Het Parlement had eerder, november
2001, in zijn resolutie gevraagd om ook gastankers te laten vallen
onder het tijdelijke defensiemechanisme. De Commissie heeft
vervolgens nader onderzoek gedaan naar de internationale markt voor
aardgastankers
Het Parlement maakt zich kortom zorgen over de toekomst van de
scheepsbouwsector en de EVP/ED en PES willen van de Commissie weten
wanneer zij denkt de WTO-procedure te starten. De PES-fractie wil
bovendien weten of de recent afgeronde studie over aardgastankers
al is voorgelegd aan de Raad, of deze openbaar wordt gemaakt, en of
het inderdaad waar is dat er binnen de Commissie grote
meningsverschillen bestaan over de interpretatie van de studie.
Industrie
Staatssteun kolenindustrie
De commissie onderzoek en energie keurt het voorstel goed voor een
verordening van de Raad over staatsteun voor de kolenindustrie. De
nieuwe steunregeling gaat in na de vervaldatum van het huidige
EGKS-verdrag op 23 juli 2002 en loopt tot 31 december 2010. De
omstandigheden waarin de Unie van energie wordt voorzien zijn
ingrijpend veranderd sinds de inwerkingtreding van het EGKS-verdrag
vijftig jaar geleden. Momenteel wordt 50% van de Europese energie
geïmporteerd, een percentage dat verder zal blijven stijgen.
De commissie is er zich van bewust dat het merendeel van de
Europese kolenindustrie op zeer korte termijn zal verdwijnen
wanneer geen financiële steunmaatregelen worden getroffen. Als
gevolg van de geologische beperkingen en de hoge productiekosten
kan steenkool die in de lidstaten wordt gewonnen niet concurreren
met steenkool uit derde landen. Tegenwoordig produceren nog vier
lidstaten steenkool : Duitsland, Groot-Brittannië, Spanje en
Frankrijk. Na de uitbreiding van de EU zullen Polen en Tsjechië aan
dat lijstje worden toegevoegd.
De commissie wil in de toekomst meer eigen energiebronnen
gebruiken. Daarom wil ze tussen nu en 2010 de subsidies voor de
productie en consumptie van fossiele brandstoffen geleidelijk aan
afschaffen. Omdat de commissie zich bewust is van de mogelijke
gevolgen voor de energievoorziening in Europa op lange termijn, wil
ze nagaan of het nodig is buffervoorraden steenkool aan te leggen
en of het bijgevolg noodzakelijk is via subsidies een minimaal
productieniveau te handhaven. Het scheppen van werkgelegenheid in
de mijnstreken speelt daarnaast ook een voorname rol.
Werkgelegenheid en Sociale Zaken
Sociale verantwoordelijkheid bedrijven
De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken is erg ingenomen met
het Groenboek van de Commissie. Met dit Groenboek heeft de Europese
Commissie het initiatief genomen tot een brede raadpleging over de
bestaande ervaringen en vernieuwende benaderingen met betrekking
tot de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven. Via deze weg
hoopt de Commissie tot een Europees kader te komen voor de sociale
verantwoordelijkheid van bedrijven. In haar Groenboek spreekt de
Commissie haar voorkeur uit voor een aanpak die grotendeels is
gebaseerd op vrijwilligheid en goede praktijken.
Rapporteur Richard HOWITT (PES, UK) dringt bij de Commissie aan op een bredere en nauwkeuriger definitie van sociale verantwoordelijkheid van bedrijven zodat deze kan dienen als centrale doelstelling voor een toekomstgericht bedrijfsbeleid. De bevordering van sociale verantwoordelijkheid van bedrijven dient volgens hem bij te dragen aan een positievere houding in het bedrijfsleven ten aanzien van sociale wetgeving en regulering, en een hogere graad van naleving op dit terrein.
Howitt verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om in de daarvoor geschikte richtlijn (de vierde richtlijn vennootschapswetgeving) sociale en milieurapportage op te nemen, naast vereisten ten aanzien van de financiële verslaglegging. De jaarlijkse sociale en milieu-effectrapportages moeten onafhankelijk worden gecontroleerd. In dit voorstel moeten bedrijven tevens worden verplicht om in samenwerking met vertegenwoordigers van de werknemers jaarprogramma's op het gebied van gelijke kansen voor vrouwen en mannen op te stellen met gegevens over het aantal vrouwen en mannen in alle geledingen van het bedrijf. Alle Europese particuliere en collectieve pensioenfondsen zouden moeten aangeven welke ethische criteria zij bij hun beleggingsbeleid toepassen.
Voorts wil Howitt een voorstel voor de oprichting van een EU-forum voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, vakbonden, non-gouvernementele organisaties en overheidsautoriteiten. Dit forum moet de mogelijkheid bieden om op basis van vrijwilligheid opgestelde gedragscodes en soortgelijke initiatieven te laten registreren en te toetsen aan internationale minimumnormen, zoals de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de OESO en de fundamentele arbeidsnormen van de IAO. zijn aangesloten evenals modelprojecten op het gebied van de sociale verantwoordelijkheid De Commissie wordt verzocht initiatieven te bevorderen waarbij meerdere betrokken partijen van bedrijven en om ervoor te zorgen dat de dialoog ook wordt vertaald in de praktijk.
Tot slot herhaalt de rapporteur het standpunt van het Parlement
over het respect van fundamentele arbeidsnormen en de bevordering
van internationale sociale "governance" in de betrekkingen met
derde landen. Howitt verzoekt de Raad en de Commissie een concreet
voorstel te formuleren voor de implementatie van de
mensenrechtenclausule, waarbij met name wordt voorzien in
ondubbelzinnige, nauwkeurige en verifieerbare mechanismen voor
toezicht op en evaluatie van de situatie van de mensenrechten in
handelsovereenkomsten met derde landen. Hij wil dat adequate
nalevingmechanismen worden vastgesteld met de garantie dat deze van
toepassing zijn op alle mensenrechten en sociale rechten, met name
de vakbondsvrijheid en het stakingsrecht, en op alle actoren,
waaronder EU-ondernemingen.
Begroting
Begrotingwijziging tot terugstorting EU-overschotten
De begrotingscommissie stelt voor (in tweede lezing) opnieuw de
amendementen op de begrotingswijziging uit eerste lezing op te
voeren nu de Raad ze allemaal heeft verworpen. De
begrotingscommissie houdt daarmee vast aan haar standpunt dat de
EU-begroting 2002 met 4,5 miljard Euro moet worden verhoogd. Dat is
bijna de helft van het begrotingsoverschot van verleden jaar,
¤ 10 miljard groot, dat de Europese Commissie wilde teruggeven
aan de lidstaten. De begrotingscommissie wil slechts ¤ 5,5
miljard laten terugstorten in de kassen van de lidstaten. Het
resterende bedrag moet deel uit blijven maken van de EU-begroting
om een verwacht tekort in betalingen voor 2003 te kunnen opvangen.
Met deze wijziging en aanvulling van de begroting wordt het plafond
zoals vastgesteld in het Interinstitutioneel Akkoord volledig in
acht genomen.
Tot slot verzoekt de begrotingscommissie de voorzitter van het
Parlement de begroting definitief te verklaren en deze te laten
publiceren in het Publicatieblad.
Klik
hier voor de overige persberichten