European Commission
MEMO/02/111
Brussel, 28 mei 2002
De Hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid "De
Visserijsector in de EU een toekomst bieden"
Belangrijkste onderdelen van de voorstellen van de Commissie tot
hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB)
Een betere instandhouding van de visbestanden
Probleem:
Bij de jaarlijkse vaststelling van de totaal toegestane vangsten
(TAC's) wordt besloten tot veel hogere TAC-niveaus dan door
wetenschappers was aanbevolen.
Door wetenschappers aanbevolen TAC's
Door
de Raad van Ministers vastgestelde TAC's
De kabeljauwbestanden in de Noordzee zijn de afgelopen 20 jaar 60 %
kleiner geworden
De visserijsterfte bij kabeljauw in de Noordzee is sinds het einde van
de jaren zestig gestegen tot niveaus die volstrekt niet te rijmen
zijn met een duurzame exploitatie. Hierdoor is dit visbestand
afgenomen tot niveaus waarbij het gevaar voor een totale
ineenstorting groot is.
De "BPA" (biomassa die nodig wordt geacht bij een "precautionary
approach" of voorzorgsaanpak) is een bij het instandhoudingsbeleid
gehanteerd referentiepunt voor de bestandsgrootte. Boven dit niveau
wordt het bestand geacht zich binnen biologisch veilige grenzen te
bevinden.
Voorgestelde oplossing:
Beheersplannen op lange termijn voor de visbestanden die zijn
gebaseerd op degelijke wetenschappelijke adviezen. Deze plannen zullen
een einde maken aan het jaarlijkse politieke touwtrekken over de
totaal toegestane vangsten en de quota. In plaats daarvan komen er
meerjarige streefniveaus voor de vangsten die worden vastgesteld
binnen biologisch veilige grenzen, en een visserij-inspanning die aan
deze streefniveaus is aangepast. Voor het eerste visseizoen zal de
Raad de beperkingen van de vangsten en van de visserij-inspanning
vaststellen op basis van de in het plan bepaalde streefniveaus en de
meest recente wetenschappelijke informatie over de toestand van de
bestanden. In de daaropvolgende jaren zal het plan op basis van de
meest recente wetenschappelijke informatie worden toegepast door de
Commissie, bijgestaan door een comité van beheer.
Praktisch gezien betekent dit dat de vangsten zullen worden berekend
in verhouding tot de maximale hoeveelheid vis die mag worden weggevist
als men ervoor wil zorgen dat in het betrokken bestand een bepaalde
hoeveelheid volwassen vis overblijft die ruimschoots boven de
biologisch aanvaardbare ondergrenzen ligt.
Een betere bescherming van dolfijnen en haaien
Probleem:
Onbedoelde vangsten die als bijvangsten worden aangeland of worden
teruggegooid, hebben een negatief effect op het mariene ecosysteem.
Met name jonge vis en kwetsbare soorten zoals dolfijnen, haaien en
zeevogels worden het slachtoffer van sommige visserijactiviteiten.
Voorgestelde oplossing:
1) nieuwe maatregelen waardoor er minder jonge vis wordt gevangen, er
bij gemengde visserij minder bijvangsten zijn en er minder vis hoeft
te worden teruggegooid, en 2) een strategie om kwetsbare soorten beter
te beschermen.
Bij de bovenbedoelde maatregelen zal het gaan om de invoering van
selectiever vistuig zoals netten met grotere mazen of met panelen
met vierkante mazen, om beperkingen van de visserij ter
bescherming van jonge vis, kwetsbare niet-doelsoorten en habitats,
om minimummaten bij de aanlanding die in overeenstemming zijn met
het betrokken selectieve vistuig, om proeven met een
teruggooiverbod waarbij representatieve steekproeven van
vissersvaartuigen er door middel van economische stimulansen toe
worden aangezet hun gehele vangst aan boord te houden, en om de
ontwikkeling van economische stimulansen voor het gebruik van
selectievere visserijmethoden.
Een strategie om kwetsbare soorten beter te beschermen zal onder
meer beperkende maatregelen betreffende het gebruik van bepaald
vistuig en de sluiting van bepaalde gebieden en perioden inhouden.
Binnenkort zullen voorstellen worden gedaan voor maatregelen om
haaien beter te beschermen, met inbegrip van een verbod om de
haaienvinnen aan boord af te snijden en de rest terug te gooien,
voor maatregelen om het meevangen van dolfijnen te beperken en
voor een programma ter bescherming van zeevogels.
De overcapaciteit van de EU-vloot wegwerken
Probleem:
De EU-vloot is te groot. De door de EU en de lidstaten verleende steun
heeft bijgedragen tot de overcapaciteit, die op haar beurt heeft
geleid tot een zodanige visserij-inspanning dat geen sprake meer is
van een duurzame exploitatie van de bestanden.
Voorgestelde oplossing:
De Commissie wil dat de overheidssteun tot de instandhouding van de
visbestanden bijdraagt, en die niet tegenwerkt. Er zal niet langer
overheidssteun worden toegekend voor de vernieuwing en de
modernisering van de vloot, die nu al te groot is. Er zal alleen steun
zijn voor maatregelen om de veiligheid aan boord van de vaartuigen te
verbeteren zonder de in tonnage of motorvermogen uitgedrukte
capaciteit te verhogen. In plaats van geld te steken in de bouw van
nieuwe vaartuigen voor een vissersvloot die nu al met overcapaciteit
te kampen heeft, wil de Commissie dat geld gebruiken om die
overcapaciteit weg te werken en om steun te geven aan vissers die
ander werk zoeken of met pensioen willen gaan.
Om de sloop van het nodige aantal vaartuigen aan te moedigen, stelt de
Commissie voor om de middelen die momenteel uit hoofde van het
Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV)
beschikbaar zijn voor het toevoegen van nieuwe capaciteit, het
overbrengen van vaartuigen naar derde landen en het oprichten van
gemengde vennootschappen, te herprogrammeren en een extra bedrag van
272 miljoen uit te trekken voor de noodgedwongen sloop van vaartuigen
als aanvulling op de FIOV-middelen voor de periode 2003-2006.
Bij het nieuwe beheerssysteem dat door de Commissie wordt voorgesteld, is er voor de lidstaten een volledige flexibiliteit ten aanzien van de verdeling van elke vermindering van de visserij-inspanning, dus ook ten aanzien van aantal en type van de vaartuigen die aan de vloot moeten worden onttrokken om die vermindering te bereiken.
Op basis van de huidige wetenschappelijke adviezen over de
belangrijkste visbestanden van de EU en ramingen van de activiteiten
van de betrokken vloten wordt geschat dat de noodzakelijke
vermindering van de visserij-inspanning in het kader van
meerjarenplannen zou resulteren in de buitenbedrijfstelling van circa
8.600 vaartuigen, wat neerkomt op 8,5 % van het aantal
vissersvaartuigen van de EU en op ongeveer 350.000 GT of 18 % van de
totale tonnage.
Probleem:
Wij bevinden ons in een situatie waarin er slechts genoeg vis is om
het voor 5 of 6 vaartuigen mogelijk te maken te vissen zonder het
visbestand of het milieu te schaden, maar waarin er 10 vaartuigen zijn
die op die vis jagen. Het leidt tot een sterke overbevissing als die
10 vaartuigen elkaar beconcurreren om toch genoeg vis te vangen voor
een redelijk inkomen. Het MOP IV-programma van de EU om de vloot te
verkleinen heeft niet gewerkt omdat de doelstellingen niet ambitieus
genoeg waren en de regeling te ingewikkeld was.
Voorgestelde oplossing:
De Commissie stelt voor een eenvoudiger systeem dan MOP's te gebruiken
om de vangstcapaciteit te beperken. Om te voorkomen dat de
vissersvloten van de EU worden uitgebreid en te garanderen dat de
lidstaten aan hun verplichtingen in het kader van het MOP IV voldoen,
zullen de lidstaten de capaciteit van de vloot moeten houden binnen
referentielimieten die zijn vastgesteld op basis van de
einddoelstellingen van het MOP IV. Voordat nieuwe capaciteit mag
worden toegevoegd, zal ten minste eenzelfde capaciteit zonder
overheidssteun aan de vloot moeten worden onttrokken. Wanneer
capaciteit met overheidssteun aan de vloot wordt onttrokken, zullen de
referentieniveaus automatisch worden aangepast door aftrek van de
ingetrokken capaciteit.
Aanpak van de sociale problemen van vissers die moeten stoppen met
vissen
Probleem:
Al jaren gaat de visserijsector achteruit. Het grootste deel van de
visserijsector in de EU heeft niet alleen te kampen met afnemende
visbestanden en overcapaciteit van de vloot, maar staat ook economisch
zwak, is niet of nauwelijks financieel rendabel en kan steeds minder
mensen werk bieden. In de periode 1990-1998 zijn bij de visvangst
66.000 banen verloren gegaan, wat een daling met 22 % betekent.
Werkgelegenheid bij de visvangst
Tot nu toe is de 538,4 miljoen euro aan EU-middelen die elk jaar
beschikbaar is uit het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van
de Visserij (FIOV), in aanzienlijke mate gebruikt voor de vernieuwing
van de vloot en slechts in beperkte mate voor het zoeken van andere
mogelijkheden voor de vissers die de sector moeten verlaten.
FIOV-middelen die in de periode 2000-2006 beschikbaar zijn voor financiële steunverlening aan de visserijsector
(inclusief nog niet geprogrammeerde middelen)
Land
Bedrag (miljoen )
Oostenrijk 5,3
België 38,5
Denemarken 213,3
Finland 40,4
Frankrijk 284,6
Duitsland 221,2
Griekenland 211,1
Ierland 70,5
Italië 390,3
Nederland 39,5
Portugal 234,8
Spanje 1721,2
Zweden 76,8
Verenigd Koninkrijk 221,2
TOTAAL 3768,7
Voorgestelde oplossing:
Door het voorstel om vanaf 2003 geen overheidssteun meer te verlenen
voor de overbrenging van vissersvaartuigen, ook niet in het kader van
gemengde vennootschappen, geen steun voor de bouw van nieuwe
vissersvaartuigen meer te verlenen en de steun voor de modernisering
van vissersvaartuigen te beperken tot maatregelen om de veiligheid aan
boord te verbeteren, zou 600 miljoen euro aan EU-geld worden
vrijgemaakt voor andere structurele maatregelen om iets te doen aan de
sociale problemen waarvoor vissers zich geplaatst zien. De lidstaten,
die verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van de prioriteiten bij
de besteding van alle middelen uit de Structuurfondsen van de EU,
zouden kunnen besluiten om dit bedrag via herprogrammering in zijn
geheel of voor een deel over te hevelen naar sociale maatregelen. Er
zouden meer middelen beschikbaar zijn voor
* de medefinanciering van nationale regelingen voor vervroegde
uittreding,
* individuele vergoedingen voor vissers in het geval dat hun
vaartuig definitief uit de vaart wordt genomen,
* betalingen aan vissers om hen te helpen zich om te scholen of hun
activiteiten te diversifiëren buiten de zeevisserij of
* de invoering door de lidstaten van nationaal gefinancierde
begeleidende sociale maatregelen voor vissers om de tijdelijke
stopzetting van visserijactiviteiten in het kader van plannen ter
bescherming van aquatische hulpbronnen te vergemakkelijken.
Circa 80 % van de van de visserij afhankelijke gebieden ligt in
regio's van doelstelling 1 of 2. In dergelijke gevallen wordt in het
kader van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het
Europees Sociaal Fonds (ESF) op regionaal niveau financiële steun
geprogrammeerd voor productieve investeringen (vooral in het midden-
en kleinbedrijf, de ambachtelijke sector of het toerisme) in die
regio's en voor omscholing. Daarnaast verleent het ESF in alle regio's
van de EU financiële steun om het beleid en de systemen op het gebied
van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid te helpen aanpassen en
moderniseren.
De Commissie zal bilaterale besprekingen met de lidstaten organiseren
om de waarschijnlijke gevolgen voor de werkgelegenheid van de
voorgestelde maatregelen in te schatten, te achterhalen in welke
regio's de vissers wellicht speciale hulp nodig hebben om nieuwe banen
te vinden, en te onderzoeken welke ruimte er is om bestaande
communautaire steunregelingen (FIOV, EFRO en ESF) aan te passen. Er
zal op passende wijze rekening worden gehouden met de behoeften van de
ultraperifere regio's.
De Commissie zal ook een actieplan om de sociaal-economische gevolgen
van de herstructurering van de visserij tegen te gaan indienen. Dat
plan zal op het genoemde overleg zijn gebaseerd en worden voorgelegd
zodra de Commissie alle nodige informatie van de lidstaten heeft
ontvangen. De voorlopige raming van het verlies aan arbeidsplaatsen
zal erin worden aangevuld en verfijnd. Ook zal in het actieplan worden
bekeken welke bedragen nodig zijn voor begeleidende maatregelen bij de
hervorming van het GVB.
Mocht na de herprogrammering en de beoordeling halverwege de looptijd
blijken dat meer geld nodig is, dan zal de Commissie zoeken naar
mogelijkheden om voor 2004 of latere jaren extra steun uit de
Gemeenschapsbegroting beschikbaar te stellen.
Omdat voor het herstel van de visbestanden veel tijd nodig zal zijn,
moet ten slotte worden nagedacht over een na 2006 uit te voeren
strategie op lange termijn voor de geïntegreerde ontwikkeling van de
kustgebieden die momenteel afhankelijk zijn van de visserij.
Scherpere en doeltreffender controles
Probleem:
De huidige controle- en handhavingsregelingen zijn ontoereikend om in
de hele Unie gelijkwaardige concurrentieverhoudingen te garanderen,
wat de geloofwaardigheid van het GVB aantast. De opsporing van
inbreuken en de straffen zijn verschillend naar gelang van de plaats
waar een vaartuig aan het vissen is.
Voorgestelde oplossing:
Om op dit gebied tot meer uniformiteit te komen, stelt de Commissie
voor een gezamenlijke inspectiestructuur op te richten die het op
nationaal en EU-niveau geplande inspectiebeleid en -werk coördineert
en de voor controledoeleinden in te zetten middelen bundelt. Het is
onder meer de bedoeling om in EU-wateren en internationale wateren met
multinationale inspectieteams te werken. Nieuwe technieken zoals het
satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen zullen worden uitgebreid
tot kleine vaartuigen. Tegenover al die vissers die de regels naleven,
hebben wij de plicht ervoor te zorgen dat zij niet voortdurend bij hun
inspanningen worden tegengewerkt door degenen die de regels
overtreden.
Strenge en uniforme straffen voor overtreders van de GVB-regels
Probleem:
Vergelijkbare overtredingen leiden zelden tot vergelijkbare straffen
in de verschillende lidstaten. Vissers kunnen er niet zeker van zijn
dat wie de regels overtreedt, een passende straf zal krijgen voor het
schaden van de belangen van de sector als geheel.
Voorgestelde oplossing:
Het gaat erom gelijkwaardige concurrentieverhoudingen te
bewerkstelligen door uniformere regels voor de handhaving van het
gemeenschappelijk visserijbeleid vast te stellen, met inbegrip van een
aanbevolen strafmaat en van maatregelen om te voorkomen dat ernstige
inbreuken steeds weer plaatsvinden.
Als het erom gaat de rechtshandhaving doeltreffender en uniformer te
maken, zijn wij ook afhankelijk van de bereidheid van de lidstaten om
passende maatregelen te nemen. Daarom stelt de Commissie voor
lidstaten die in dat opzicht in gebreke blijven, te bestraffen door
bijvoorbeeld hun vangstquota te verlagen.
Belanghebbenden meer bij het GVB betrekken
Probleem:
Belanghebbenden uit de sector voelen zich vervreemd van het
GVB-proces. Vissers, bedrijfsleven, niet-gouvernementele organisaties
en regionale autoriteiten worden onvoldoende bij de beleidsvorming
betrokken. Dit heeft tot gevolg dat er minder steun is voor de genomen
instandhoudingsmaatregelen en dat die maatregelen minder goed worden
nageleefd.
Voorgestelde oplossing:
Inspraak brengt verantwoordelijkheid mee en schept een verplichting om
de in overleg genomen maatregelen te doen werken. Daarom stelt de
Commissie voor regionale adviesraden op te richten die belanghebbenden
op plaatselijk en regionaal niveau moeten betrekken bij de uitwerking
en uitvoering van maatregelen die hen betreffen.
Als vissers en andere betrokkenen beter begrijpen waarop
wetenschappelijke adviezen zijn gebaseerd, zullen zij geneigd zijn om
beter mee te werken aan het verzamelen van gegevens. Hun deskundigheid
zal nuttig zijn bij de besluitvorming. De regionale adviesraden zullen
de Commissie of de betrokken lidstaten suggesties doen met betrekking
tot plannen voor het visserijbeheer en de uitvoering van de
GVB-regelgeving.
Het GVB moet ook flexibeler zijn om snel te kunnen reageren op
plaatselijke omstandigheden en in noodgevallen. Daarom stelt de
Commissie voor sommige beheersbevoegdheden naar het nationale niveau
te decentraliseren voorzover het gaat om problemen die zich binnen de
territoriale wateren van de betrokken lidstaat voordoen en er geen
besluiten worden genomen die in strijd zijn met EU-regelgeving.