Ministerie van Economische Zaken Berichtnaam: LAKSHEID BIJ DE DOORVOERING VAN DE EUROPESE RICHTLIJN BEROEPSKWALIFICATIES Nummer: 81 Datum: 27-05-2002

Het lid Eurlings (CDA) heeft aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Sociale Zaken en Wetenschappen op 03-05-2002 de volgende schriftelijke vragen gesteld.

1 Heeft u kennisgenomen van de waarschuwing van de Europese Commissie dat ons land laks blijkt met de omzetting van de Europese richtlijn inzake beroepskwalificaties in de nationale wetgeving?

2 Is het verwijt van de Commissie waar dat sinds 1999 nog niets gedaan is om deze richtlijn te implementeren in relevante nationale regelgeving? Zo neen, wat is de reden dat deze richtlijn nog niet is geïmplementeerd? Zo ja, waarom heeft u voor deze passieve opstelling gekozen?

3 Wat zijn de consequenties voor het beroepsonderwijs en het vrije verkeer van werknemers en dienstverlening door deze opstelling?

4 Bent u bereid om binnen twee maanden alle noodzakelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat ons land voor het Europese Hof gedaagd zal worden?

5 Bent u bereid de Tweede Kamer volledig te informeren over die nu noodzakelijke spoedmaatregelen en de wijze waarop de afgelopen jaren is omgegaan met deze richtlijn?
---
* www.scienceguide.org d.d. 23 april jl

De minister van Economische Zaken, A. Jorritsma-Lebbink heeft deze vragen als volgt beantwoord. Ministerie van Economische Zaken


1 Ja. Ik heb kennis genomen van het met redenen omkleed advies van 9 april 2002 van de Europese Commissie, gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden, inhoudende dat het Koninkrijk der Nederlanden niet de verplichtingen is nagekomen die op Nederland rusten krachtens Richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999.


2 Nee. De Commissie verwijt Nederland niet, dat nog in het geheel niets gedaan zou zijn om de richtlijn te implementeren. De Commissie verwijst in haar advies onder punt 4 naar maatregelen die Nederland ter omzetting van de richtlijn heeft genomen, maar stelt daarbij dat deze maatregelen uitsluitend betrekking hebben op de uitvoering van artikel 10 van de richtlijn. Dit artikel heeft betrekking op de aanwijzing van de instellingen en instanties die bevoegd zijn tot afgifte van bewijzen van goed gedrag, verklaringen dat men niet failliet is en verklaringen over de aard en de duur van de in de Lidstaat van herkomst uitgeoefende beroepswerkzaamheden. Ten aanzien van de overige bepalingen van de richtlijn, met name die inzake de voorwaarden voor de erkenning van in een andere Lidstaat verworden beroepskwalificaties, concludeert de Commissie dat het Koninkrijk der Nederlanden hetzij de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen niet heeft vastgesteld om deze bepalingen uit te voeren, hetzij deze bepalingen niet ter kennis van de Europese Commissie heeft gebracht. Dat niet alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld, is niet juist. De overige bepalingen van de richtlijn worden uitgevoerd door het reeds langer bestaande, op artikel 15 van de Vestigingswet bedrijven 1954 gebaseerde, artikel 5 van de Regeling ontheffingen vestigingsvergunning bedrijven en in een enkel geval door artikel 23 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997. Met deze bepalingen werden ook de voorgangers van de huidige richtlijn uitgevoerd. Aangezien bij de melding van de implementatie van Richtlijn 1999/42/EG niet op deze bepalingen is gewezen, kon bij de Commissie de indruk ontstaan dat de richtlijn niet volledig was geïmplementeerd. Overigens heb ik bij nadere beschouwing van de Regeling ontheffingen vestigingsvergunning bedrijven geconstateerd dat één bepaling daarvan op gespannen voet staat met de richtlijn en derhalve zal moeten worden aangepast.


3 Er zijn geen praktische consequenties voor het beroepsonderwijs en het vrije verkeer van werknemers en dienstverlening, omdat met de bestaande regelgeving de richtlijn wordt uitgevoerd en dus aan de doelstelling van de richtlijn wordt voldaan.

4 Ja. Ik zal de Europese Commissie zo spoedig mogelijk alsnog mededelen dat de overige bepalingen van de richtlijn worden uitgevoerd door middel van de bij het antwoord op vraag 2 genoemde bestaande regelgeving. Daarbij zal ik aangeven dat ik de genoemde, met de richtlijn op gespannen voet staande bepaling zo snel mogelijk zal aanpassen.

5 Ja.