Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de
TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag Directie Juridische
Zaken Afdeling Internationaal Recht Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500
EB Den Haag
Datum 23 mei 2002 Behandeld Olivia Swaak-Goldman
Kenmerk DJZ-IR/2002/139 Telefoon 070-348-6596
Blad /2 Fax 070-348-5128
Bijlage(n) E-Mail olivia.swaak@minbuza.nl
Betreft Beantwoording vragen over het artikel van H.G. Hoogers uit het
Nederlandse Juristenblad van 5 april 2002 met betrekking tot de mogelijke
strijdigheid van het Statuut voor het Internationaal Strafhof met het
Statuut voor het Koninkrijk
Zeer geachte Voorzitter,
Graag bied ik u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, de reactie aan op het artikel van H.G. Hoogers uit het
Nederlandse Juristenblad van 5 april 2002 met betrekking tot de mogelijke
strijdigheid van het Statuut voor het Internationaal Strafhof met het
Statuut voor het Koninkrijk. Deze reactie werd door de vast commissie van
Buitenlandse Zaken gevraagd op 15 april 2002 (kenmerk Buza 2002/19).
In het artikel "het Statuut en het Statuut" uit het NJB van 5 april 2002 heeft de heer Hoogers interessante juridische vragen opgeworpen, waarover verschillend kan worden gedacht. Naar mijn mening valt er over deze materie meer te zeggen dan in het artikel wordt gedaan. De daarin getrokken conclusies geven niet de enige mogelijke opvattingen terzake weer.
Ik ga kort op een tweetal overwegingen in.
In het artikel wordt, waar schrijver stelt dat de verwijzing in artikel 5
van het Statuut voor het Koninkrijk naar de Grondwet geen uitkomst kan
bieden, naar mijn oordeel voorbij gegaan aan het feit dat een belangrijk
deel van de Grondwet één geheel vormt met het Statuut en samen met het
Statuut als constitutie van het Koninkrijk is te beschouwen . Ingevolge
artikel 5, eerste lid, van het Statuut wordt voor de regeling van de
wetgevende macht van het Koninkrijk naar de Grondwet verwezen, voor zover
het Statuut daarin niet voorziet. Dankzij deze verwijzing naar de Grondwet
behoefden omtrent de uitoefening van de wetgevende macht van het Koninkrijk
geen bepalingen in het Statuut te worden opgenomen . In deze visie is de
Grondwet voor een belangrijk deel, waaronder de buitenlandse betrekkingen,
aanvullend op het Statuut en niet van een lagere orde, zoals de heer Hoogers
stelt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van het Statuut blijkt dat
uitgangspunt is geweest dat er zo min mogelijk aan de Grondwet zou worden
gewijzigd en dat, indien de Grondwet op bepaalde punten niet mocht stroken
met het Statuut, de regeling van het Statuut prevaleert. In dat laatste
geval zou de Grondwet met de bepalingen van het Statuut in overeenstemming
moeten worden gebracht. Naar mijn mening is hier geen sprake van het geval
dat de Grondwet niet strookt met de bepalingen van het Statuut, maar van een
situatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, het Statuut, te weten dat de
wetgevende macht in aangelegenheden van het Koninkrijk wordt geregeld in de
Grondwet. De Grondwet wijkt wat betreft artikel 91, derde lid, niet van het
Statuut af, maar geeft daar uitvoering aan. In deze visie kan worden
geconcludeerd dat artikel 91, derde lid, van de Grondwet ook betrekking
heeft op het Statuut.
In het geval bovenstaande visie niet zou worden onderschreven, is van belang
te onderzoeken of ook zonder uitdrukkelijke bepaling een verdrag kan
afwijken van het Statuut. Bij een beoordeling hiervan kan worden gekeken
naar de opvattingen over mogelijkheden tot afwijken van de Grondwet vóór de
Grondwetsherziening van 1953. In die periode werd vrij algemeen aanvaard dat
verdragen kunnen derogeren aan de Grondwet en dat aldus op regelmatige
wijze tot stand gekomen verdragen de regeling van de Grondwet doorkruisten.
Zoals de heer Hoogers in zijn artikel zelf ook aangeeft, is de discussie over de eventuele strijdigheid van het Statuut voor het Internationaal Strafhof met het Statuut voor het Koninkrijk thans zonder praktische betekenis. Het Koninkrijk is volstrekt gebonden aan de verplichtingen voortvloeiende uit het Statuut voor het Internationaal Strafhof.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Kenmerk
Blad /1
C. Borman, Gegeven de Grondwet, Kluwer, Deventer, 1988.
W.H. van Helsdingen, Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden,
SDU, Den Haag, 1957.
Akkermans/Koekkoek, De Grondwet; een artikelsgewijs commentaar, Zwolle
1992, p. 851; R. Kranenburg, Het Nederlandsch staatsrecht, Haarlem, H.D.
Tjeenk Willink & Zoon, 1928, blz. 377.
===