Ministerie van Justitie


http://www.justitie.nl

Min Just: Openingstoespraak minister Korthals RAIO-congres

Openingstoespraak van de minister ter gelegenheid van het driejaarlijkse RAIO-congres getiteld 'Magistraten zonder grenzen' op 23 mei om 10:45 uur in congrescentrum de Leeuwenhorst te Noordwijkerhout.

Dames en heren,

Nederlandse rechters en officieren van justitie zijn prominente hoeders van het communautaire recht.
Valt hiermee de magistraat een twijfelachtige eer ten deel? Wellicht in de perceptie van een enkele magistraat die weinig opheeft met alles wat in Brussel gebeurt.
Maar beslist niet als we zien welk algemeen belang gediend is bij een ruimhartige toepassing en handhaving van het communautaire recht. Ik weet het: er zijn tal van redenen om onze nationale rechtsorde met al zijn bijzondere kenmerken een warm hart toe te dragen. Ik vind echter dat dit nooit gepaard mag gaan of mag leiden tot veronachtzaming van de communautaire plichten die wij als lidstaat hebben.
Nederlandse magistraten hebben een belangrijke rol in de doorwerking van het communautaire recht en daarmee ook in het Europese eenheidsstreven.
Het is mijn waarneming dat het de Nederlandse magistraat in dit opzicht geenszins aan loyaliteit ontbreekt.
Maar nu het communautaire recht steeds meer tot in de haarvaten van ons rechtsbestel doordringt is meer dan een loyale houding nodig. Onder invloed van het communautaire recht hebben we te maken met een snel veranderend juridisch landschap. Hierin kunnen vertrouwde nationale juridische concepties en begrippen dwaalsporen blijken. In toenemende mate mag van de Nederlandse magistraten worden verwacht dat zij in dit minder overzichtelijke landschap de weg weten te vinden.

Graag wil ik het vandaag kort met u hebben over;


- enkele praktische aspecten inzake de toepassing van het EG recht;
- de inspanningen die gedaan worden om de kennis van het EG-recht te vergroten; en

- de toenemende invloed van het EG recht op het strafrecht.
Dames en heren,
Stel iemand verkoopt grapefruits die volgens nationale normen te veel ethion bevatten, maar volgens EG-normen niet.
De politie maakt proces verbaal op.
Moet het Openbaar Ministerie dan tot vervolging overgaan of niet? Het antwoord hierop is als volgt.
Zoals bekend mag worden verondersteld heeft het EG-recht voorrang op het nationale recht van lidstaten.
Ik breng u in herinnering dat aan dit leerstuk het Van Gend en Loos arrest van 1963 ten grondslag ligt.
Er zit een nationaal tintje aan, omdat het arrest werd gewezen naar aanleiding van een prejudiciële vraag van een Nederlandse rechter. De consequentie van dit leerstuk is dat een rechter in geval van rechtstreekse werking van EG-bepalingen, hiermee strijdige nationale bepalingen buiten toepassing moet laten.
In het hier genoemde voorbeeld over de grapefruits oordeelde het gerechtshof Den Haag dat de EG-normen onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn en dus rechtstreeks werken. De verkoper handelde daarom niet in strijd met de wet en werd ontslagen van verdere rechtsvervolging. Het OM had dus - en natuurlijk is dat wijsheid achteraf - beter niet kunnen vervolgen.
Tot zover dit voorbeeld dat betrekking heeft op rechtstreeks werkend EG-recht.

Veel van het EG-recht heeft geen rechtstreekse werking. Heeft dit recht dan geen directe betekenis?
Ja zeker, want nationale magistraten dienen het nationale recht toe te passen in het licht van dit soort EG-recht.
Dit geldt voor alle nationale rechters ondanks dat de ene rechter in praktijk meer met EG-recht heeft te maken dan de andere.

Wanneer nu een Nederlandse rechter het nationale recht toepast in het licht van de bewoordingen en betekenis van EG-regelgeving, kan het gebeuren dat er vragen ontstaan over hoe die regelgeving precies moet worden uitgelegd. Onze nationale juridische concepties en begrippen kunnen wrijving vertonen met de communautaire concepties en begrippen.
Deze vragen kunnen worden opgeworpen door de procesvertegenwoordigers van partijen maar kunnen ook ambthalve rijzen.
Met dit soort vragen kan de rechter zich dan wenden tot het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen - kortweg het EG-Hof genoemd.
We hebben het dan over de zogenoemde prejudiciële procedure. Hierover wil ik het volgende opmerken.
Rechterlijke instanties zijn niet alleen bevoegd tot het stellen van prejudiciële vragen, maar zijn daartoe ook verplicht. Die verplichting rust op de rechter als hij een antwoord op een gerezen vraag noodzakelijk acht voor de beslechting van het geschil. Dit geldt in het bijzonder, maar zeker niet alleen, voor de rechter die oordeelt in hoogste instantie.
De verplichting vervalt echter wanneer geen twijfel kan bestaan over de uitleg van een EG-bepaling - we spreken dan van 'acte claire'. Dit betekent dat van de rechter mag worden verwacht dat hij nagaat of hij de gerezen vraag met enig juridisch speurwerk zelf kan beantwoorden.
Ook vervalt die verplichting wanneer het EG-Hof over een vergelijkbare vraag al eerder heeft beslist - we spreken dan van 'acte éclairé'. De rechter dient dus na te gaan of een vergelijkbare vraag al eens eerder heeft gespeeld en is beantwoord door het EG-Hof.

De toetreding van nieuwe lidstaten (Zweden, Finland Oostenrijk) en de uitbreiding van het werkterrein van het EG-Hof (visa, asiel en migratie) zorgt voor een forse toename van het aantal vragen. Direct gevolg is dat het steeds langer gaat duren voor er antwoord is.
Inmiddels zijn tal van hervormingen in gang gezet om dit tegen te gaan.
Iedereen heeft immers belang bij een vlotte procedure. Een belangrijk element in de hervormingen is de grotere rol van de nationale rechter in de toepassing van het EG-recht.

In dit verband is vergroting van kennis over en toepassing van het EG-recht essentieel.
Niet alleen kunnen hierdoor (onnodige) prejudiciële vragen aan het EG-Hof worden voorkomen, ook kunnen hierdoor geschillen waarin EG-aspecten spelen binnen de eigen rechtsorde en context worden opgelost.
Meer EG-bewustzijn kan bijdragen aan het meer gericht en helder stellen van vragen aan het EG-Hof wanneer dit echt noodzakelijk is. Hoe kunnen we hiervoor zorgen?

Daarmee kom ik bij mijn tweede punt: de inspanningen die we verrichten om het EG-recht tussen de oren te krijgen.

Het Europese recht - en de gehele Europeesrechterlijke context - is voor de Nederlandse rechter niet eenvoudig.
Daardoor zou het idee kunnen ontstaan dat Europees recht een rechterlijk specialisme is.

Niets is echter minder waar.
Elke Nederlandse rechter is tevens communautair rechter. De vraag is dan ook op welke wijze het EG recht voor de 'gewone' rechter meer hanteerbaar kan worden gemaakt.
Wellicht kent u het project 'Versterking Europeesrechtelijke kennisinfrastructuur rechterlijke organisatie.' Ik geef toe, het is geen swingende benaming, maar het geeft wel aardig weer wat in dat kader gebeurt.
Het gaat er om mogelijkheden te verbeteren om je als rechter op de hoogte te stellen van het Europees recht.
Op één facet daarvan wil ik even nader ingaan omdat ik meen dat hiervan veel te verwachten valt.
Het gaat hier om elektronische ontsluiting van Europese rechtsbronnen via Porta Iuris.
Wat Internet is voor de burger, dat is Porta Iuris voor de rechter. Porta Iuris staat al bijna een jaar op het netwerk van de rechterlijke organisatie open. Via dit portaal kan de rechter vanaf zijn werkplek zoeken in diverse jurisprudentie-databanken en onder meer ook naar uitspraken die vanaf 1965 gepubliceerd zijn in de 'Nederlandse Jurisprudentie'.
Over enkele weken kan de rechter via ditzelfde elektronische portaal straks ook diverse soorten Europeesrechtelijke documenten raadplegen.
Het gaat dan onder meer om uitspraken van het EG-Hof, verdragsteksten en afgeleide wetgeving.
Het portaal kent een gebruiksvriendelijke zoekmachine, een vaknieuwsvoorziening met attenderingsmogelijkheden en binnenkort ook een aantal handige voorzieningen zoals een Nederlandstalige versie van het 'Répertoire de jurisprudence communautaire' en een handleiding prejudiciële procedure.

Op korte termijn wordt in het kader van dit project ook een databank aanhangige prejudiciële procedures gerealiseerd. Hierin worden alle aanhangige prejudiciële vragen bijgehouden inclusief verwijzingsvonnissen van rechters uit de verschillende lidstaten.
De toegevoegde waarde van deze databank houdt verband met het leerstuk van 'acte éclairé' dat de rechter opdraagt na te gaan of het EG-Hof een vergelijkbare vraag al heeft beantwoord dan wel in behandeling heeft.
Thans kan de Nederlandse rechter die wil nagaan of over de kwestie die in een zaak voorligt reeds eerder een prejudiciële vraag is gesteld, dit alleen nagaan voor reeds door het EG-Hof beantwoorde de prejudiciële vragen, maar niet voor vragen die aanhangig zijn. Omdat vragen veelal betrekking hebben op relatief nieuwe besluiten van de EG is het wenselijk en nuttig indien de rechter een dergelijke databank zou kunnen raadplegen.
De rechter kan dan op een snelle en eenvoudige wijze kennis nemen van de reeds gestelde vragen en in zijn eventueel aan het EG-Hof te stellen vragen bepaalde accenten leggen.
Een dergelijke databank is niet alleen nuttig voor de Nederlandse rechter. Voor deze beoogde aanpak bestaat daarom in gemeenschapsverband grote belangstelling.

Daaraan zou ik willen toevoegen dat het van belang is de rechterlijke samenwerking op Europeesrechtelijk vlak te bevorderen. Op nationaal niveau heeft de Europeesrechtelijke samenwerking al een stevige basis gekregen in de zogenoemde Eurogroep van rechters die vanaf midden jaren negentig onder de hoede van de NVvR regelmatig overleg pleegt.
In deze Eurogroep zijn rechterlijke colleges vertegenwoordigd die traditioneel veel met het Europees recht te maken hebben, zoals de Hoge Raad, de Raad van State, het College van Beroep voor het Bedrijfsleven en de Centrale Raad van Beroep.
In aanvulling hierop bestaat sinds kort ook een landelijk overleg van gerechtscoördinatoren Europees recht.

Maar ook in EU-verband zou rechterlijke samenwerking moeten worden bevorderd.
Dat is geen eenvoudige opgave, maar wel erg belangrijk

Een van de doelstellingen voor rechterlijke samenwerking zou moeten zijn om tot een betere uitwisseling van nationale EG-jurisprudentie te komen.
Om uniforme uitleg en toepassing te bewerkstelligen én om te kunnen bepalen of in een concreet geval sprake is van een 'acte clair', is het van belang inzicht te hebben in EG-uitspraken van collega-rechters.
Een intensievere rechterlijke samenwerking - zowel nationaal als in EU-verband - zou ik tevens van harte willen aanbevelen, omdat deze kan bijdragen aan een vermindering van de werkdruk op het EG-Hof en tot versnelling van nationale procedures.

Dames en heren,

Iedere nationale rechter is tegelijk Europees rechter. Maar niet iedere rechter heeft evenveel met Europa te maken. En daarmee kom ik bij mijn derde en laatst punt: Het strafrecht als voorbeeld van toenemende invloed van het Europese recht.

Er zijn strafrechters die zeggen dat zij niets met het EG-recht te maken hebben.
Ik waag het te betwijfelen of dat zo is.
Op het terrein van het strafrecht is steeds meer de invloed vanuit Brussel voelbaar.
Ik doel hiermee niet alleen op ontwikkelingen in het kader van de harmonisering van het strafrecht als een van de doelstellingen van de (intergouvernementele) samenwerking in de Derde Pijler, maar ook op recente voorstellen voor regelgeving van de kant van de gemeenschapswetgever (Eerste Pijler).

In beginsel is het strafrecht een soevereine aangelegenheid van de lidstaten.
Maar er zijn ontwikkelingen gaande die erop duiden dat de gemeenschapswetgever een rol kan gaan spelen in het strafrecht. Zo zijn er recentelijk twee voorstellen gedaan door de Europese Commissie om eerder onder de 3e Pijler gemaakte afspraken en genomen besluiten in het kader van de 'politiële en justitiële samenwerking in strafzaken', om te vormen tot EG-recht.
Het ene voorstel ziet op de invoering van een richtlijn voor een doeltreffender strafrechtelijke aanpak ter bescherming van financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
In het verlengde van dit voorstel leeft ook de gedachte een Europees Officier van Justitie in het leven te roepen. Hieromtrent is door de Europese Commissie een groenboek uitgebracht.
Het andere voorstel ziet op de invoering van een richtlijn om tot een meer geharmoniseerde strafrechtelijke aanpak te komen bij de milieuhandhaving in de lidstaten.
De kern van beide voorstellen is dat definities worden gegeven van strafbare feiten en dat de lidstaten wordt opgedragen om tegen de strafbare feiten doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen te stellen.

U vraagt zich wellicht af wat ik vind van deze ontwikkelingen. Als demissionair minister wil ik daar niet al te veel over zeggen. Wel dit.
Aan de ene kant zie ik het belang, dat in EU-verband de lidstaten tot een gelijkwaardiger aanpak komen in de handhaving van EG-fraude. In zekere zin is dat ook de inzet van het eerste van de eerder genoemde voorstellen en het idee om een Europees Officier van Justitie aan te stellen.
Aan de andere kant zouden strafrechtelijke normen in EG-verband er niet toe moeten leiden dat Nederland elke mogelijkheid wordt ontnomen om eigen afwegingen te maken op welke wijze bepaalde vormen van normoverschrijdend gedrag het best kunnen worden gehandhaafd. Het inzetten van het strafrecht dient mijns inziens een ultimum remedium te blijven.

Graag wil ik tot slot u nog iets op het hart drukken over de handhaving van het EG-recht.
Ik zeg niets nieuws als ik zeg dat Nederland ervoor moet zorgen dat het EG-recht in praktijk wordt nageleefd.
Dit betekent dat op ons de plicht rust om zorg te dragen voor een adequaat handhavings-instrumentarium en een adequate handhavingsinzet.
EG-regels moeten op eenzelfde manier worden gehandhaafd als nationale normen.
Dit kan betekenen dat behalve bestuursrechtelijk ook strafrechtelijk moet worden opgetreden.
Het Openbaar ministerie dient in haar prioriteitstelling hiermee terdege rekening te houden.
We kunnen niet louter zeggen 'we doen ons best'. Want als bijvoorbeeld de Europese Commissie van oordeel is dat Nederland onvoldoende werk maakt van de handhaving op een bepaald EG-rechtelijk terrein, kan deze een procedure beginnen bij het EG-Hof.
Het Hof zal zich dan niet richten op de vraag op welke wijze de EG-regels hadden moeten worden gehandhaafd, maar wel op de vraag of de ingezette middelen voldoende effect hebben gehad.

Dames en heren,
Ik rond af.
Europa is een feit, de zelfwerkzaamheid van de nationale rechter is niet meer beperkt door landsgrenzen.

Van u, de nieuwe lichting magistraten, mag worden verwacht dat u bent voorbereid en toegerust op de eisen die aan uw vak worden gesteld, gelet op de steeds Europeser wordende dynamiek van het recht. U dient landsgrensoverschrijdend te kunnen denken en werken. En minstens zo belangrijk: uw werk blijven doen met grenzeloos enthousiasme.

Ik dank u.

23 mei 02 11:36