Ministerie van Defensie



Jaarverslag 2001

Voorwoord

Voor u ligt het inmiddels vijfde jaarverslag van de Militaire Inlichtingendienst. Hierin wordt verslag gedaan van de werkzaamheden van de dienst over het jaar 2001. Het laat zien welke onderwerpen in het afgelopen jaar de aandacht vroegen. Waar mogelijk wordt vooruit geblikt op de aandachtsgebieden van volgend jaar.

De activiteiten van de MID concentreerden zich in het begin van het afgelopen jaar op de vredesoperaties op de Balkan en die ter beslechting van het geschil tussen Ethiopië en Eritrea. De laatste periode hebben de werkzaamheden van de MID vooral in het teken hebben gestaan van de strijd tegen het terrorisme en de ontwikkelingen in Afghanistan. De gebeurtenissen na 11 september hebben, zowel nationaal als internationaal, geleid tot een groot aantal activiteiten. In dit jaarverslag wordt de betrokkenheid van de MID daarbij geschetst.

Gedurende het afgelopen jaar is intensief gewerkt aan de herziening van de nieuwe Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten. In deze wet zijn de op heldere wijze de taken en bevoegdheden van de diensten neergelegd. Het parlement heeft inmiddels zijn goedkeuring aan de wet verleend.
Eén van de gevolgen is dat dit het laatste jaarverslag van de MID is. De naam van de MID wordt veranderd in Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst. Volgend jaar zal het jaarverslag daarom onder de nieuwe naam verschijnen.

De Minister van Defensie
Mr. F.H.G. de Grave



Inhoudsopgave
De tekst van het jaarverslag is afgesloten op 1 februari 2001

Voorwoord Minister
1. Taken Militaire Inlichtingendienst
Wettelijke taken
Organisatie
Jaarlijkse Planning
2. De strijd tegen het terrorisme
Inleiding
Maatregelen
Betrokkenheid MID bij terrorismebestrijding Internationale kaders
3. Inlichtingentaak
Balkan, Midden- en Zuidoost Europa
Bosnië-Herzegovina
Macedonië (FYROM)
Federale Republiek Joegoslavië
Kosovo
Kroatië
Albanië
Cyprus
Terrorisme
Midden-Oosten en Noord-Afrika
Fundamentalisme
Terrorisme
Olie en Water
Iran
Irak
Syrië
Libië
Afrika, ten zuiden van de Sahara
Ethiopië en Eritrea
Zimbabwe
Terrorisme
De Russische Federatie
Binnenlandse ontwikkelingen
Defensiebeleid
Missile Defense en wapenbeheersing
Terrorisme
Buitenlands beleid
Rusland en de NAVO
Overige landen van de voormalige Sovjet-Unie Moldavië
Trans Kaukasus
Centraal Azië
Terrorisme
Zuid-Oost Azië
Afghanistan
Het Iraanse beleid ten aanzien van Afghanistan



Het Pakistaanse beleid ten aanzien van Afghanistan Pakistan en India - Kasjmir
Indonesië
Caribisch Gebied en Latijns-Amerika
De strijd tegen het internationaal terrorisme Venezuela
Colombia
Suriname
Proliferatie
Conventioneel
Niet-conventioneel
Nucleaire wapens
Radiologische wapens
Biologische Wapens
Chemische wapens
Terroristen en NBC wapens

4. Contra Inlichtingen- en Veiligheidstaak
Militaire veiligheid
Buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten Tegen de krijgsmacht gericht terrorisme
Islamitisch radicalisme en de krijgsmacht
Anti-militarisme
Rechts-extremisme
Industrieveiligheid
Veiligheidsonderzoeken
Vertrouwensfuncties
5. Bedrijfsvoering
Personeel en organisatie
Financiën
Informatiemanagement en automatisering
Archieven MID
Reorganisatie MID
Juridische aangelegenheden
Medezeggenschap
Verzoeken om informatie en klachtbehandeling 6. Sturing en Controle
MICIV
CVIN
CIV



1. TAKEN VAN DE MILITAIRE INLlCHTINGENDIENST

Wettelijke taken
Op 5 februari 2002 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het voorstel tot herziening van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv). Vervolgens is de wet in het Staatsblad geplaatst (Stb. 2002, 148). Als de nieuwe wet in werking treedt krijgt de Militaire Inlichtingendienst een andere naam, namelijk Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD).

De taken van die dienst, zoals die omschreven in de nieuwe Wiv, zijn: a. Het verrichten van onderzoek:

- omtrent het potentieel en de strijdkrachten van andere mogendheden, ten behoeve van een juiste opbouw en een doeltreffend gebruik van de krijgsmacht;
- naar factoren die van invloed zijn of kunnen zijn op de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde voor zover de krijgsmacht daarbij is betrokken of naar verwachting betrokken kan worden.
b. Het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo).
c. Het verrichten van onderzoek dat nodig is voor het treffen van maatregelen:
- ter voorkoming van activiteiten die ten doel hebben de veiligheid of paraatheid van de krijgsmacht te schaden;

- ter bevordering van een juist verloop van mobilisatie en concentratie der strijdkrachten;
- ten behoeve van een ongestoorde voorbereiding en inzet van de krijgsmacht als bedoeld onder a, tweede aandachtsstreepje.
d. Het bevorderen van maatregelen ter bescherming van de onder c genoemde belangen, waaronder begrepen maatregelen ter beveiliging van gegevens betreffende de krijgsmacht waarvan geheimhouding is geboden. e. Het verrichten van onderzoek betreffende andere landen, ten aanzien van onderwerpen met een militaire relevantie die door Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken in overeenstemming met Onze betrokken Ministers, zijn aangewezen.

Ook onder de 'oude' Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten had de MID een inlichtingentaak en een contra-inlichtingen- en veiligheidstaak. Over beide taken wordt in dit jaarverslag gerapporteerd.

Organisatie
Voor het uitvoeren van haar taken is de MID onderverdeeld in enerzijds organisatiedelen die vooral gegevens verzamelen en anderzijds delen die deze gegevens vooral verwerken tot inlichtingenproducten in de vorm van rapportages, risico-analyses en basisgegevens voor planning en ondersteuning van militaire operaties:

De Afdeling Verbindingsinlichtingen (AVI) en de Afdeling Human Intelligence (AHM) zijn de verwervende afdelingen die informatie leveren aan de Afdeling Analyse en Rapportage (AAR) en de Afdeling Contra-Inlichtingen en Veiligheid (ACIV). De gevolgde werkwijze bestaat uit het achtereenvolgens verzamelen, selecteren, analyseren, bewerken, verwerken en exploiteren van informatie. De specifieke bevoegdheden van de MID zijn vastgelegd in de Wiv en de Wvo.

Jaarlijkse Planning
Ieder jaar wordt door de Minister de (geheime) Inlichtingen- en Veiligheidsbehoefte Defensie (IVD) vastgesteld. Daarin staat op welke onderzoeksgebieden de MID zich moet richten en



welke producten Defensie van de MID vraagt. De aandachtsgebieden omvatten zowel landen en regio's, als specifieke thema's en onderwerpen. De onderzoeksgebieden worden onderscheiden in categorieën en voorzien van een prioriteit. Dit bepaalt de intensiteit en diepgang waarmee de MID de ontwikkelingen op de verschillende terreinen volgt. Gebieden waar de Nederlandse krijgsmacht permanent aanwezig is en betrokken is bij militaire operaties hebben vanzelfsprekend de hoogste prioriteit. De categorieën zijn:

a. categorie I: gebieden waar de krijgsmacht permanent of voor crisisbeheersingsoperaties aanwezig is (ook gebieden die direct van invloed kunnen zijn op crisisbeheersingsoperaties waar Nederland aan deelneemt);

b. categorie II: gebieden waar de krijgsmacht voor crisisbeheersingsoperaties kàn worden ingezet of landen die een specifiek belang hebben voor het Nederlandse veiligheidsbeleid;

c. categorie III: interessegebieden;

d. categorie IV: overige gebieden.

Begin 2001 heeft de MID vooral aandacht besteed aan de Balkan en Ethiopië en Eritrea in verband met de Nederlandse deelname aan vredesmissies. Uiteraard stond het laatste deel van het jaar in het teken van de bestrijding van terrorisme en de militaire betrokkenheid van Nederland bij de situatie in Afghanistan.



2. DE STRIJD TEGEN TERRORISME

Inleiding
Het jaar 2001 bracht met de aanslagen in New York en Washington een breuk met wat tot dan toe onder de noemer terrorisme bekend stond. Het `traditioneel' terrorisme (bijvoorbeeld Bader Meinhoff, Rote Armee Fraktion, Rode brigades, IRA, ETA) kenmerkte zich door specifieke politieke doelstellingen (marxisme-leninisme, `vrijheidsstrijd'), sponsoring door staten (zoals de DDR), vaste tactieken (ontvoeringen, bomaanslagen) en doelen (politici, grootindustriëlen). Daarbij bleef men oog houden voor begrip voor de acties bij de achterban, onder meer door het voorkomen van extreme represailles (door bijvoorbeeld een waarschuwing vooraf). Dit werd mogelijk gemaakt door het veelal vrij `lokale' karakter. Door de wijzigingen op het wereldtoneel in het begin van de jaren negentig verdween een aantal sponsorende staten en raakten ideologieën in onbruik. Inmiddels is de opkomst van een nieuw soort terrorisme een feit: religieus-ideologisch geïnspireerd en vervuld van haat tegen de Westerse samenleving met haar normen en waarden en democratische vrijheden. Acties zijn nietsontziend, gericht op massale publiciteit en grote maatschappelijke ontwrichting. Het terrorisme van nu heeft bovendien een grensoverschrijdend, zelfs wereldomvattend, karakter. Het is minder afhankelijk van sponsoring door staten, door het zelffinancierend karakter (door middel van financiële, logistieke en criminele netwerken). Door het wegvallen van politieke, ideologische of andere conceptuele beperkingen en doordat de terrorist veel meer dan voorheen bereid is als martelaar te sterven (zelfmoordaanslagen), zijn het vooral technische beperkingen die aan de activiteiten van de nieuwe terroristische groeperingen grenzen stellen. De technische mogelijkheden voor terroristische groeperingen nemen wel toe. Tegen de achtergrond van de kwetsbaarheid van de moderne, open (geïndustrialiseerde) samenleving met een groeiende afhankelijkheid van elektronica (computersystemen) en haar vrije informatiestromen is het niet denkbeeldig dat in de nabije toekomst het gewelddadige terrorisme wordt aangevuld met information operations. Het doorbreken van technische beveiligingen van vitale informatiestructuren met besluitvormers en beslissers als doel is daarbij een belangrijk fenomeen. Ook de krijgsmacht wordt in haar functioneren in toenemende mate afhankelijk van informatie en informatiesystemen, waardoor op dat terrein kwetsbaarheid ontstaat. Nederland is als knooppunt van internationale verbindingen, als vestigingsland voor tal van internationale organisaties, met vele migranten uit conflictgebieden en een tolerant politiek-maatschappelijke klimaat kwetsbaar voor acties door terroristische groeperingen. Bovendien kan de krijgsmacht, bij inzet buiten de landsgrenzen, ook elders met terroristische activiteiten worden geconfronteerd. Terrorisme vormt thans een permanente bedreiging van de internationale, wereldwijde veiligheid die zich op onverwachte momenten en plaatsen kan manifesteren. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de maatregelen die nationaal aan deze conclusie zijn verbonden.

Maatregelen

De regering heeft na de gebeurtenissen van 11 september 2001 besloten de inspanningen van de rijksoverheid op het gebied van terrorisme te intensiveren. Aan verschillende departementen werden extra budgetten toegekend om op de respectievelijke beleidsterreinen maatregelen ter voorkoming en bestrijding van terrorisme te kunnen treffen. Door de speciaal ingestelde Ministeriële Stuurgroep Terrorisme en Veiligheid werd hiervoor het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid opgesteld, voorbereid door een interdepartementale coördinatiegroep (ICTV) met een interdepartementale werkgroep (IWT) als voorportaal.

Onmiddellijk na de aanslagen op de Verenigde Staten heeft ook de Minister van Defensie een ambtelijke taakgroep ingesteld die de rol van Defensie bij de bestrijding van het terrorisme in



kaart heeft gebracht en aanbevelingen heeft gedaan voor beleidsintensiveringen en aanpassingen. Op grond van de aanbevelingen van de taakgroep heeft de minister eind 2001 een aantal maatregelen aangekondigd.

De MID is nauw betrokken geweest bij de maatregelen die direct na 11 september werden getroffen. Zo had de dienst zitting in zowel de interdepartementale coördinatiegroep (ICTV), als de interdepartementale werkgroep (IWT) en de taakgroep `Defensie & Terrorisme', dit naast de reguliere deelname aan de MICIV (Ministeriële Commissie voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten) en de CVIN (Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland). Als uitvloeisel van de intensivering wordt de MID personeel en materieel versterkt, waarbij de analysecapaciteit op het gebied van (contra-)inlichtingen, de capaciteit voor het verzamelen van inlichtingen met behulp van menselijke bronnen, de capaciteit ter verzekering van de veiligheid van uitgezonden eenheden van de krijgsmacht, de capaciteit tot het binnendringen in geautomatiseerde netwerken van terroristische groeperingen en de verbindings- inlichtingencapaciteit worden uitgebreid. Voorts wordt de operationele inlichtingencapaciteit ten behoeve van de Chef Defensiestaf versterkt om daarmee de inlichtingen te kunnen verstrekken die de Chef Defensiestaf nodig heeft voor de besluitvorming rondom en de uitvoering van vredesoperaties. Verder wordt de informatie-uitwisseling tussen de MID en de krijgsmachtdelen inzake veiligheidsincidenten en meldingen van bijzondere voorvallen verbeterd.

Betrokkenheid MID bij terrorismebestrijding

Direct na 11 september heeft de MID enkele teams geformeerd die zich hebben gericht op (mogelijke) reacties in de islamitische wereld op de aanslag, op de situatie in Afghanistan en in de buurstaten, op de organisatie van terroristische netwerken en op bescherming tegen terroristische aanslagen en andere veiligheidsaspecten. Hiertoe werden de operationele onderzoeksactiviteiten geïntensiveerd. Diverse risico- en dreigingsanalyses werden geproduceerd, met extra aandacht voor de veiligheidsomgeving van eenheden van de krijgsmacht en bij Defensie in gebruik zijnde objecten, zowel in het binnenland als in het buitenland (onder meer in Afghanistan, Bosnië en in het Midden Oosten). De samenwerking met de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en andere binnenlandse en buitenlandse diensten werd hiertoe uitgebreid. De gemaakte analyses resulteerden in adviezen aan de departementale en militaire leiding van Defensie over deelname aan militaire operaties ter bestrijding van terrorisme, alsmede omtrent te nemen veiligheidsmaatregelen in de Nederlandse krijgsmacht.

Ook in de voorzienbare toekomst dient de MID inlichtingen te verschaffen over de verdere ontwikkeling van het internationaal terrorisme, om een effectieve militaire bijdrage aan de bestrijding daarvan en het inschatten van risico's voor de krijgsmacht mogelijk te maken. Internationaal terrorisme wordt hiertoe door de MID onderzocht vanuit het raamwerk van transnationale risico's. Militair relevante aspecten van georganiseerde criminaliteit, extremisme, proliferatie en information operations (cyberterrorisme en psychologische oorlogvoering) worden bezien. Achtergrond hiervoor is dat deze fenomenen een dusdanig onderling verband vertonen dat slechts een beoordeling in onderlinge samenhang tot een heldere risicoanalyse kan leiden. Hierbij blijft het internationaal terrorisme ondernomen door 'non-state' actoren het hoofdthema.

Internationale kaders

Versterking van de militaire bijdrage aan terrorismebestrijding in NAVO-verband is onderwerp van overleg in de NATO Intelligence Board (bestaande uit de directeuren van de militaire inlichtingendiensten) en in de Military Intelligence Working Group on Terrorism. Ook draagt de MID (naast de BVD als eerste aanspreekpunt) bij aan beveiligingsbevorderende activiteiten van



de NAVO-lidstaten in relevante NAVO-fora. Ook met de militaire contra-inlichtingen organisatie van SHAPE werkt de MID nauw samen. Bestrijding van terrorisme in EU verband is onderwerp van overleg in het conclaaf van EU Intelligence Directors (directeuren van militaire inlichtingendiensten). Overigens staat de EU Intelligence Division momenteel onder Nederlandse militaire leiding. Een derde element van het internationale kader waarin de MID optreedt, zijn de bilaterale contacten met inlichtingendiensten van andere landen. Op basis van bilaterale overeenkomsten worden gegevens over terrorisme verzameld, wordt informatie uitgewisseld en wordt technische ondersteuning verleend aan operationele activiteiten. Voorts neemt de MID op het gebied van verbindingsinlichtingen deel aan enkele internationale samenwerkingsverbanden die ook belangrijk zijn voor de bestrijding van terrorisme.



3. INLICHTINGENTAAK

BALKAN, MIDDEN- EN ZUIDOOST EUROPA
De Nederlandse krijgsmacht leverde ook het afgelopen jaar een bijdrage aan de NAVO- operaties op de Balkan, waar eenheden en individuele militairen zijn ingezet in vredesafdwingende, toezichthoudende en humanitaire rollen. De inzet in Bosnië-Herzegovina werd ook in 2001 voortgezet, terwijl tevens een bijdrage werd geleverd aan de NAVO- inspanningen in Macedonië. Daarnaast werd met meer nadruk de situatie in Kroatië (aanwezigheid van een Nederlands helikoptersteunpunt) en die in Albanië (MAPE-missie met deelname Nederlandse krijgsmacht) gevolgd. De militaire deelname door Nederland aan het vredesproces op Cyprus werd beëindigd. In algemene zin wordt de Balkan-regio gekenmerkt door politieke en economische instabiliteit. Zo is de situatie in de FRJ politiek bepaald door de tegenstellingen tussen de nationalistische Kostunica en de meer pragmatische Djindjic. Bovendien is het land afhankelijk van buitenlandse financiële steun. Met name Bosnië is een thuishaven voor de georganiseerde criminaliteit met grensoverschrijdend karakter. Zo fungeert het land als uitvalsbasis van een aantal onduidelijke groeperingen die - in een aantal gevallen onder de dekmantel van een NGO (non-gouvernementele organisatie)- hun activiteiten in West- Europa en de Verenigde Staten vanuit Bosnië logistiek ondersteunen. Vanwege de voortdurende militaire aanwezigheid van Nederland in vooral Bosnië, dient de regio ook in de toekomst nauwlettend door de MID te worden gevolgd omdat de potentiële gevolgen van die instabiliteit en de eventuele confrontatie van de aanwezige eenheden met de (georganiseerde) misdaad van invloed kunnen zijn op de veiligheidsomgeving van de ingezette eenheden en zelfs repercussies kunnen hebben in Nederland zelf.

Bosnië-Herzegovina
Bosnië-Herzegovina ondervindt nog steeds de naweeën van de oorlog (1992-1995) tussen de drie belangrijkste bevolkingsgroepen (Serviërs, Kroaten en Moslims). Ook het afgelopen jaar vroeg de voortgang van het vredesproces in Bosnië-Herzegovina de aandacht van de MID, vooral omdat Nederland nog steeds een bijdrage levert aan SFOR, de NAVO-operatie die toeziet op de naleving van de (militaire) bepalingen van het in 1995 gesloten verdrag van Dayton. De Nederlandse bijdrage aan de SFOR-troepenmacht en de aandacht van de MID werden in het afgelopen jaar geaccentueerd door de Nederlandse commando-overname in september 2001 van de Multi-Nationale Divisie South West (MND-SW) met hoofdkwartier in Banja Luka. Hiervoor werd een aanvullende inlichtingenstructuur ingericht.

Het vredesproces in Bosnië-Herzegovina verloopt nog steeds moeizaam. Weliswaar is de kans op een directe opleving van het militaire conflict zeer klein, maar de tegenstellingen die tot dit conflict hebben geleid zijn nog steeds dominant aanwezig. Ook de politieke partijen blijven zich vooral naar bevolkingsgroep onderscheiden. Deze mono-etnische partijen beïnvloeden het politieke en economische leven en hebben sterke banden met de georganiseerde misdaad. In de praktijk is de internationale gemeenschap voortdurend gedwongen stelling te nemen tegen de machtspositie van de mono-etnische partijen.

In de eerste helft van 2001 manifesteerde zich een reeds geruime tijd latent aanwezig conflict met betrekking tot de positie van de Bosnische Kroaten. Die vinden dat hun theoretische gelijkberechtiging met de andere bevolkingsgroepen in de praktijk bedreigd wordt doordat zij zich gedwongen zien op bestuurlijk niveau samen te werken met de drie maal zo talrijke Moslims. Op de vrees voor dominantie van de Moslims werd, voorafgaande aan de parlementaire verkiezingen in november 2000, ingespeeld door de HDZ BiH, die het Bosnisch- Kroatische politieke spectrum volledig domineert en zich in haar bestaan bedreigd voelt door de



inspanningen van de internnationale gemeenschap. De HDZ BiH dreigde, na haar enorme verkiezingswinst, met het uitroepen van een eigen, Kroatische entiteit in Bosnië-Herzegovina en trotseerde ook in andere opzichten de internationale gemeenschap. Onder de invloed van de HDZ BiH in de Bosnisch-Kroatische strijdkrachten (VF-H) dreigden de Bosnisch-Kroatische militairen de gezamenlijke militaire structuren te verlaten en de bewaking van wapenopslagplaatsen te staken. Hoewel een militaire escalatie van dit conflict zowel nationaal als internationaal is voorkomen, blijft de problematiek onopgelost en is een heropleving van de tegenstellingen ook in de toekomst denkbaar.

De economische situatie is in geheel Bosnië-Herzegovina, maar vooral in de Bosnisch- Servische republiek (RS), onrustbarend. De huidige RS-regering is evenmin als haar voorgangster in staat de crisis het hoofd te bieden, zodat binnen de RS vanuit een groeiende maatschappelijke onvrede een voedingsbodem voor meer radicaal-nationalistische stromingen ontstaat. In algemene zin moet in 2002, en vooral in de aanloop naar de parlements- en presidiumverkiezingen van oktober, rekening worden gehouden met een mogelijke toename van de macht van de mono-etnische partijen en een versterking van de interetnische fricties. Vooral bij een vermindering van de internationale politieke, economische en/of militaire inspanningen in Bosnië-Herzegovina dreigt het land in een politiek en economisch isolement te geraken en mag een opleving van de etnische strijd of zelfs het uiteenvallen van Bosnië- Herzegovina langs etnische lijnen nog steeds niet worden uitgesloten.

Macedonië (FYROM)
De interetnische tegenstellingen tussen de etnisch Albanese minderheid en de Slavische Macedoniërs met potentieel grensoverschrijdende implicaties dreigden in 2001 te escaleren. Een deel van de etnisch-Albanese minderheid kwam in gewapende opstand tegen de Slavisch- Macedonische autoriteiten. Hoewel ook een zekere invloed uitging van etnische Albanezen buiten Macedonië, werd de voedingsbodem voor deze opstand gevormd door de discriminatie van de etnisch-Albanese bevolking in Macedonië zelf. De eisen van de opstandelingen betroffen met name het verheffen van het Albanees tot officiële taal, een groter aandeel van de Albanezen in het lokale en staatsbestuur en het gebruik van Albanese culturele symbolen. Vooral in de eerste stadia van het conflict werd door de Macedonische strijdkrachten en veiligheidsdiensten hardhandig opgetreden, hetgeen resulteerde in grote aantallen vluchtelingen. Op hun beurt werden ook Slavische Macedoniërs verjaagd uit de gebieden waarin zij een minderheid vormden. Een escalatie van het conflict dreigde. De intensivering van de gevechten tussen de Albanese opstandelingen en de Macedonische veiligheidstroepen volgde overigens direct na de beëindiging van de etnisch Albanese opstand in de Presevo-vallei in het grensgebied tussen Kosovo en Zuid-Servië. Hierna kon worden aangetoond dat ook etnisch Albanese strijdgroepen uit de regio Kosovo hun aandacht hadden verlegd naar het Macedonische toneel. Dankzij aanhoudende diplomatieke en militaire inspanningen van de EU en de NAVO is escalatie voorkomen en is de basis gelegd voor een vredesproces dat resulteerde in een in de plaats Ohrid ondertekend akkoord. De Nederlandse krijgsmacht leverde in de tweede helft van 2001 een bijdrage aan de NAVO `Task Force Harvest', die toezag op de succesvolle inzameling van een deel van de wapens van de etnisch-Albanese opstandelingen. Ook waren Nederlandse militaire waarnemers in Macedonië aanwezig.
Het vredesproces verloopt weliswaar traag maar vooralsnog wel in de goede richting. De wensen van de etnische Albanezen tot verbetering van hun rechtspositie worden langzaam gerealiseerd. Daarnaast roepen de concessies aan de Albanezen aan Slavisch-Macedonische zijde weerstand op. Er is derhalve, zeker tegen de achtergrond van de diepe economische crisis in het land, sprake van een maatschappelijke polarisatie. Een voedingsbodem voor nieuwe gewapende strijd blijft aanwezig. Naar verwachting zal ook in 2002 een internationale politieke en militaire betrokkenheid bij het vredesproces noodzakelijk blijven en zal de situatie in het land



de aandacht van de MID blijven opeisen. De aanwezigheid en het optreden van de verschillende georganiseerde en bewapende etnisch-Albanese strijdgroepen in de Kosovaarse, Macedonische en Albanese grensgebieden blijft niet alleen voor Macedonië, maar voor de hele zuidelijke Balkan een destabiliserende factor.

Federale Republiek Joegoslavië
De internationale positie van Joegoslavië is in 2001 verbeterd omdat het nieuwe regime, en met name federaal president Kostunica, een beter internationaal aanzien geniet dan zijn voorganger Milosevic. Ondanks de door Kostunica doorgevoerde koerswijzigingen kampt Joegoslavië nog met een diepe economische crisis en wordt de interne situatie van het land nog altijd gekenmerkt door verdeeldheid. Daardoor gaat er nog steeds een potentieel destabiliserende werking op de gehele regio uit van de interne situatie in Joegoslavië. Er is sprake van tegenstellingen tussen Kostunica, die een duidelijk nationalistisch getinte koers vaart, en de Servische premier Djindjic, die zich realiseert dat de afhankelijkheid van buitenlandse (Westerse) steun van geheel Joegoslavië en dus ook van Servië noopt tot een pragmatische koers. Die tegenstellingen hebben geleid tot het feitelijk uiteenvallen van de regeringscoalitie DOS. Kosovo lijkt steeds duidelijker aan te sturen op (feitelijke) onafhankelijkheid, hetgeen het interne aanzien van de federale en Servische autoriteiten eveneens onder druk zet. De verhoudingen tussen Servië en Montenegro bleven een punt van zorg. De Montenegrijnse politieke leiding persisteerde in het ontzeggen van legitimiteit aan het federale Joegoslavische gezag. Kringen rond de Montenegrijnse president Djukanovic volhardden in hun onafhankelijkheidsstreven, ondanks het feit dat een dergelijke onafhankelijkheid in de eigen republiek omstreden is en ondanks de internationale druk om de constitutionele band te handhaven. De kwestie Montenegro lijkt echter inmiddels opgelost door het aangaan van een veel lossere, confederatieve band met Servië. Tenslotte zijn ook de etnische tegenstellingen in de Presevo-vallei nog niet opgelost en is een heropleving van de gewapende opstand van de etnische Albanezen aldaar denkbaar. Omdat al deze omstandigheden de stabiliteit van Joegoslavië negatief kunnen beïnvloeden, zullen de ontwikkelingen in dat land ook in 2002 door de MID nauwlettend worden gevolgd.

Kosovo
De MID heeft de situatie in Kosovo in 2001 nauwlettend gevolgd. Aanleiding daarvoor waren de gewelddadigheden waarbij KFOR direct of indirect betrokken kon raken als gevolg van fundamentele tegenstellingen tussen Serviërs en Albanezen.

Kosovo heeft ook het afgelopen jaar nog de gevolgen ondervonden van de langdurige Servische onderdrukking van de etnisch-Albanese meerderheid en de gevolgen van het ingrijpen van de NAVO in 1999. Daardoor zijn de interetnische verhoudingen nog sterk gespannen en lijkt de weg naar normalisatie, laat staan het op gang brengen van een interetnisch bestuur, nog zeer lang. Zo lang een alom aanvaarde oplossing voor de kwestie Kosovo uitblijft, gaat ook van deze situatie een destabiliserende invloed op de gehele regio uit. Inmiddels bekleden de vertegenwoordigers van de Kosovo-Albanezen belangrijke functies in het bestuur van het gebied, dat onder internationaal toezicht staat. Veel Servische inwoners zijn gevlucht naar andere delen van Joegoslavië. Ondanks de inspanningen van de internationale gemeenschap lijkt Kosovo zich te ontwikkelen tot een etnisch homogene, onafhankelijke staat. UNMiK (United Nations Mission in Kosovo) en KFOR (Kosovo Force) zien zich nog steeds gedwongen op te treden als beschermer van de resterende Servische minderheid en is van terugkeer van Serviërs nauwelijks sprake. Daarnaast is bestrijding van georganiseerde misdaad een belangrijk aandachtspunt, temeer vanwege de regionale impact.

Ook vanwege de interne tegenstellingen in de Kosovo-Albanese top, die het uitsluitend lijkt eens



te zijn over het streven naar onafhankelijkheid, zal de normalisering van de toestand in Kosovo een langdurig proces blijken en voorlopig internationale aandacht en presentie blijven vergen. De parlementsverkiezingen van november 2001 hebben een relatief rustig verloop gehad, maar resulteerden in een diepgaande bestuurlijke impasse onder meer doordat geen van de partijen een meerderheid in het parlement haalde.

Kroatië
De situatie in Kroatië is in 2001 relatief stabiel gebleven, ondanks de sociaal-economische crisis in het land. Hoewel de Kroatische regering streeft naar aansluiting bij westerse politieke, economische en veiligheidsstructuren, kan zij zich niet helemaal losmaken van de problemen met de Kroatische minderheid in Bosnië-Herzegovina en de nationalistische thema's die de oppositie aanroert. De partij van de voormalige president Tudjman, de HDZ, lijkt weer aan populariteit te winnen. De belangrijkste bedreiging voor de Kroatische regeringscoalitie ligt echter in de tegenstellingen binnen de coalitie, die het afgelopen jaar hebben geresulteerd in het vertrek van één van de belangrijkste regeringspartijen. Een verdere desintegratie van de coalitie leidt tot het verlies door de regering van haar parlementaire meerderheid, wat uiteraard de oppositie in de kaart speelt. Een terugkeer naar een meer nationalistische koers met uitstraling naar de Bosnische Kroaten is in een dergelijk geval niet uitgesloten.

Albanië
Het regeringsgezag in Albanië wordt geleidelijk opgebouwd, maar is nog niet in het gehele land effectief. Diverse etnisch-Albanese groeperingen streven naar een grotere etnisch-Albanese controle over de regio. Hoewel dit streven niet wordt gedeeld door de Albanese regering, die integratie in Euro-Atlantische structuren beoogt, blijft de situatie in Albanië juist vanwege de banden met etnisch-Albanese groeperingen buiten de grenzen een potentiële factor van instabiliteit, die om die reden door de MID wordt gevolgd. Afgelopen jaar heeft de MID een bijdrage geleverd ten behoeve van de Nederlandse militairen die in het kader van de MAPE- missie naar Albanië werden uitgezonden.

Cyprus
Hoewel de in 1999 begonnen `proximity talks' tussen beide bevolkingsgroepen op Cyprus nog steeds geen resultaat hebben opgeleverd, zoeken de leiders van beide gemeenschappen toenadering en hebben zij in 2001 voor het eerst in lange tijd directe ontmoetingen gehad. Desondanks blijven de kansen op gewapende confrontaties aanwezig. De Nederlandse militaire inzet op Cyprus is medio 2001 beëindigd en de inspanning van de MID is bijgevolg aangepast.

Terrorisme
De aanslagen van 11 september hebben ook een weerslag op Bosnië gehad. Het ontmantelen en uitschakelen van het wereldwijd opererende al-Qa'ida netwerk heeft geleid tot het opsporen en aanhouden van een aantal verdachte individuen in de Moslim Kroatische Federatie door Amerikaanse SFOR-militairen in samenwerking met Bosnische politionele functionarissen. De aanwezigheid van potentiële doelen voor terroristische aanslagen zoals Amerikaanse kampen en SFOR-bases en de aanwezigheid van deels gepolariseerde en deels geradicaliseerde moslimbewegingen noodzaakten tot het verdiepen van de kennis op dit gebied. Door het ontbreken van een sterk en efficiënt optredend justitieel apparaat mag Bosnië-Herzegovina worden beschouwd als een passieve operatiezone, waar subversief optredende individuen gemakkelijk voorbereidingen kunnen plegen. Zo zijn ze betrokken bij criminele activiteiten (met name smokkel) en maken ze gebruik van netwerken en financiële stromen van enkele van de vele op islamitische basis opererende NGO's. Inmiddels is aangetoond dat banden bestaan tussen vermeende terroristen en Bosnische organisaties en individuen. Tot daadwerkelijke terroristische activiteiten is het tot nu toe echter niet gekomen. Het uitblijven van aanslagen op



genoemde potentiële doelen kan enerzijds worden verklaard uit de door SFOR genomen preventieve maatregelen, maar zeker ook uit het feit dat Bosnië-Herzegovina vooral een `permissieve omgeving' is. Met een aanslag op één van de aanwezige doelen binnen het land zou Bosnië-Herzegovina zijn waarde als `springplank' naar Europa gedeeltelijk verliezen. De aanwezigheid van de binnen SFOR optredende Nederlandse troepen noodzaakt in ieder geval een ruime aandacht van de MID voor deze ontwikkelingen.

MIDDEN-OOSTEN en NOORD-AFRIKA

Fundamentalisme
Deze regio, met een sedert lang bestaande Nederlandse militaire presentie (de waarnemers die deel uitmaken van UNTSO), van tijd tot tijd aangevuld met maritieme patrouilles in de Perzische Golf, is een belangrijk aandachtsgebied omdat er een verscheidenheid aan veiligheidsrisico's te onderkennen is. Daarbij gaat de aandacht van de MID vooral uit naar staten als Irak, Iran, Syrië en Libië alsmede naar het conflict tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit.

In de regio bestaan grote politieke, etnisch-religieuze en sociaal-economische tegenstellingen, terwijl daarnaast de bevolking snel toeneemt. Het zijn deze omstandigheden die steeds meer een voedingsbodem vormen voor militante groeperingen in deze regio. Daarbij bestaat tussen een aantal landen vanouds militair-politieke rivaliteit, die in regionaal strategisch opzicht meer gewicht krijgt en tevens een uitstraling buiten de regio heeft. Sommige landen beschikken over omvangrijke strijdkrachten en voeren ambitieuze bewapeningsprogramma's uit. De toegenomen escalatie van het geweld in het conflict tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit wordt gezien als een zorgwekkende ontwikkeling. De intensiteit van het Palestijnse volksgeweld en de inzet door Israël van zware militaire middelen als reactie hierop hebben in dit verslagjaar geresulteerd in een ongekende militarisering van het conflict. De mogelijkheid van een politieke regeling van de kernproblemen om te komen tot de staat `Palestina' lijkt verder weg dan ooit. Twistpunten zijn daarbij om de grenzen van het toekomstige Palestina, de toekomst van de Israëlische nederzettingen in Palestijns gebied, de status van Jeruzalem en de terugkeer van ruim drie miljoen Palestijnse vluchtelingen. Door het achterwege blijven van een oplossing hiervan is onder de Palestijnse bevolking een trend van radicalisering waarneembaar. Dit kan leiden tot grootschaliger confrontaties tussen Israël en de Palestijnen, waarbij het gevaar van inmenging van buurlanden niet denkbeeldig is. Wat hierbij een rol speelt, is de ideologische betrokkenheid van de Arabische landen en Iran bij onder meer de kwestie Jeruzalem. Voor Syrië blijft gelden dat de Golanhoogten volledig en onvoorwaardelijk door Israël moeten worden teruggegeven.

Vanwege deze omstandigheden blijft onverminderd sprake van een conflictsituatie in de regio. Het uitstralingseffect dat hiervan onder bepaalde omstandigheden kan uitgaan naar andere landen in de regio, kan uiteindelijk leiden tot militaire betrokkenheid van het Westen. Een bijdrage aan crisisbeheersing in het Midden-Oosten kan na de aanslagen in de VS en onder druk van de opgevoerde strijd tegen het internationaal terrorisme niet meer geheel worden uitgesloten.

Hoewel radicaal-islamitische organisaties zich primair richten tegen lokale machtsstructuren, hebben de aanslagen in de Verenigde Staten in september 2001 onderstreept dat hun anti- westerse opstelling niet louter retoriek is. Tegelijkertijd moet worden gewezen op het feit dat de oproep van Usama bin Laden, als hoofd van al-Qaida, op grote schaal aanvallen uit te voeren op westerse belangen door de belangrijkste, regionale radicaal-islamitische organisaties verworpen is.



Terrorisme
In het algemeen hebben de landen in het Midden-Oosten een afwachtende houding aangenomen tegenover de Operatie Enduring Freedom. De leiders in het Midden-Oosten vrezen meegezogen te worden in een aanvankelijk beperkt conflict in en rond Afghanistan, waarvan zij het verloop niet kunnen inschatten en dat hun eigen machtspositie mogelijk ondermijnt.

Voor Iran is de zorg om de nationale veiligheid groter geworden door de semi-permanente militaire aanwezigheid van vooral de Verenigde Staten in en rond Afghanistan. Ten aanzien van Irak geldt dat Amerikaanse functionarissen dit land regelmatig ter sprake brengen als mogelijk volgend doelwit, hoewel er tot dusver geen directe bewijzen van Iraakse betrokkenheid bij de aanslagen in de Verenigde Staten zijn. Van belang hierbij is de Amerikaanse opvatting dat het tegengaan van proliferatie van massavernietigingswapens een prioriteit is in de strijd tegen terrorisme.

Na de aanslagen in de Verenigde Staten, heeft Syrië zich formeel geschaard achter de internationale antiterrorisme campagne. Maar tegelijkertijd heeft Syrië benadrukt dat het de activiteiten van de Libanese Hezbollah en Palestijnse groeperingen niet als terroristisch, maar als legitiem verzet tegen Israël als bezettingsmacht beschouwt.

Olie en water
Olie- en waterbronnen zijn van vitaal belang voor landen in deze regio. Ontwikkelingen die verband houden met de omvangrijke oliereserves kunnen leiden tot conflicten in zowel de regio als tussen landen in de regio en het Westen. De olietoevoer vanuit de Perzische Golf blijft voor het Westen op langere termijn van strategisch belang. Wat hierbij zorgen baart, is dat Iran deze olie-uitvoer militair kan bedreigen.

De beperkte beschikbaarheid van water in de regio heeft tot gevolg dat deze conflictbron aan belang toeneemt. Bijna zonder uitzondering gebruiken landen water dat door buitenlandse rivieren wordt aangevoerd. Het betreft de waterhuishouding op de Golanhoogten en in de Jordaanvallei (Syrië, Libanon, Israël en Jordanië), de Tigris en de Eufraat (Turkije, Syrië, Irak en Iran) en de Nijl (Oeganda, Ethiopië, Soedan en Egypte). Het tekort aan water zal in de komende tijd toenemen. Deze ontwikkeling kan reeds bestaande conflicten intensiveren en derhalve van invloed zijn op instabiele situaties. Aangezien overleg tussen enkele betrokken landen over de waterproblematiek uiterst moeizaam verloopt, blijven wezenlijke regelingen uit.

Iran
Van de `risicolanden' treedt vooral Iran op de voorgrond. Dit houdt verband met de gestaag voortgaande militaire opbouw door dit land. In het ambitieuze bewapeningsprogramma van Iran neemt het ballistische rakettenproject een centrale plaats in. De SHAHAB-3 (bereik circa 1300 km) moet in eerste instantie de kern gaan vormen van de Iraanse strategische afschrikkings- (en vergeldings)macht. In relatie tot het beoogde rakettenpotentieel spelen ook massavernietigingswapens, namelijk chemische, biologische en wellicht op termijn ook nucleaire, een rol. In deze context vormt het niet-conventionele potentieel de kern van de Iraanse militaire doctrine die dient als basis van het buitenlands politieke beleid van Iran. De gedachte in Teheran is dat het land zich te weer moet stellen tegen de potentiële dreiging van Israël en in de toekomst ook van Irak. Iran gaat uit van een omvangrijke herbewapening door Irak wanneer de VN-sancties tegen dit land mochten zijn opgeheven. Met dit vooruitzicht is een wapenwedloop, conventioneel alsook niet-conventioneel, tussen beide aartsrivalen zeer waarschijnlijk.



Daarnaast richt Iran zijn afschrikkingpotentieel tegen een andere rivaal - Saudi-Arabië - en tegen de westerse militaire eenheden in de regio. Voorts is het bewind in Teheran van mening dat Iran niet kan achterblijven bij het regionaal strategische defensiebeleid van Pakistan en India. Om de doelstellingen van het nationale militaire programma te kunnen verwezenlijken, wil Iran de militaire samenwerking met Rusland voortzetten.

Het ambitieuze en kostbare Iraanse defensiebeleid staat echter op gespannen voet met het hervormingsgerichte economische beleid. De belangrijkste economische doelstelling is modernisering van primair de olie- en gasindustrie, wat noodzakelijk is om de economische groei te stimuleren en de sociaal-economische crisis het hoofd te kunnen bieden. In dit opzicht wordt verwacht dat spanningen tussen de militaire leiding en de regering zich zullen toespitsen.

Irak
In het afgelopen jaar hebben zich geen wezenlijke veranderingen voorgedaan in de situatie rond Irak. Het regime van Saddam Hoessein blijft in staat met behulp van zijn effectieve veiligheidsapparaat ernstige binnenlandse onrust te voorkomen. Op het regionale vlak zijn de diverse betrekkingen op politiek-economisch terrein verder uitgebouwd. Hoewel het wantrouwen in de regio jegens de intenties van Saddam Hoessein zeker niet verminderd is, stellen veel landen zich op het standpunt dat zij het zich niet kunnen permitteren de economische mogelijkheden te negeren.

Deze ontwikkeling, die al enige jaren geleden is begonnen, zet het VN-sanctieregime onder druk. In een poging wederom consensus te bereiken binnen de internationale gemeenschap, presenteerden de VS en Groot-Brittannië in juni 2001 in de VN-Veiligheidsraad een voorstel tot revisie van het sanctieregime. Door de korte voorbereidingstijd en de onwillige houding van andere leden van de raad kon men niet tot overeenstemming komen over deze zogenoemde smart sanctions. In een laatste ontwikkeling is in november 2001 afgesproken deze sanctierevisie halverwege 2002 nogmaals tot onderwerp van discussie te maken.

Hoewel Irak, in regionale termen beschouwd, nog steeds een militaire macht van formaat is, gaat de aantasting van de slagkracht van de Iraakse strijdkrachten voort. De aanhoudende achteruitgang van de Iraakse conventionele militaire middelen kan op den duur leiden tot een voor Irak onaanvaardbaar overwicht van het conventionele vermogen van zijn regionale rivalen. In de ogen van Irak bieden alleen massavernietigingswapens, tezamen met ballistische raketten, een afdoende afschrikking tegen de militaire dreiging vanuit het buitenland. Het ligt derhalve in de lijn der verwachting dat Irak, bij beëindiging van het VN-sanctieregime, zal doorgaan met zijn programma's voor de ontwikkeling van niet-conventionele wapens.

Syrië
Het buitenlands beleid van Syrië, waar zoals verwacht president Bashar al-Assad tracht op behoedzame wijze hervormingen door te voeren zonder de stabiliteit van zijn bewind in gevaar te brengen, kan worden gekarakteriseerd als afwachtend. Op dit punt domineren twee dossiers de Syrische agenda: een (vredes)regeling met Israël en de relatie met Libanon. Ten aanzien van het eerste punt heeft zich in 2001 geen enkele nieuwe ontwikkeling voorgedaan. De onderhandelingen zijn begin 2000 afgebroken en sindsdien niet meer hervat. Wat Libanon betreft, heeft Syrië de in 2000 gestarte terugtrekking van militaire eenheden voortgezet. Momenteel bevinden zich nog ongeveer 18.000 Syrische militairen op Libanees grondgebied.

Dit laat onverlet dat Syrië niet zal toestaan dat getornd wordt aan het primaat van de Libanese politiek. De nauwe band met Libanon is voor het Syrische bewind van vitaal belang als



tegenwicht tegen de machtspositie van Israël. Een belangrijke rol hierin speelt de Libanese Hezbollah. In de laatste jaren heeft Hezbollah geopereerd binnen een algemeen kader waarvan de begrenzingen oorspronkelijk door Damascus zijn bepaald. Binnen dat kader kan Hezbollah vrij handelen. Van belang hierbij is dat de aanhoudende acties van Hezbollah in Syrische ogen een politiek doel dienen, waarbij rekening gehouden wordt met enig verlies aan materieel en mensenlevens. Zonder een vredesregeling van Israël met Syrië (en dus Libanon) is het onwaarschijnlijk dat aan de activiteiten van Hezbollah guerrilla's in het omstreden Shebaa- gebied een einde komt, hoewel de gebeurtenissen in de VS wel hebben geleid tot terughoudendheid van de zijde van Hezbollah.

Syrië is zich bewust van zijn tekortschietend, conventionele, militaire potentieel in verhouding met landen als Israël en Turkije. De modernisering van de Syrische strijdkrachten is in de afgelopen tien jaar sterk achtergebleven. Gelet op de huidige financieel-economische omstandigheden lijkt Syrië genoegen te nemen met het in stand houden en zo mogelijk low budget moderniseren van het bestaande, conventionele, militaire potentieel. Ter compensatie tracht Syrië zijn non-conventionele arsenaal, in de vorm van ballistische raketten, eventueel voorzien van chemische strijdmiddelen, te vergroten. Ofschoon doelen in NAVO-gebied bereikt kunnen worden, is de Syrische afschrikking primair tegen Israël gericht. Zolang geen sprake is van een vredesregeling met Israël, zal Syrië doorgaan met het uitbreiden van zijn non- conventionele militaire potentieel.

Libië
De oppositie tegen het Libische bewind wordt hoofdzakelijk gevormd door radicaal-islamitische groeperingen die echter niet in staat zijn de machtspositie van leider Kadhafi te ondermijnen. Deze religieuze extremisten zijn qua aantal beperkt en opereren geïsoleerd, waardoor zij geen bedreiging zijn voor de stabiliteit van Libië. In zijn buitenlandse politiek toonde het bewind nieuw élan door met pragmatische initiatieven te komen in enkele inter-Afrikaanse conflicten. Deze bemiddelingspogingen bleken succesvol, waardoor de invloed van Libië op het Afrikaanse continent is toegenomen. Van belang hierbij is dat, sinds de opschorting van de VN-sancties in 1999, Libië over ruimere financiële middelen beschikt om zijn politiek kracht bij te zetten.

De opschorting van de VN-sancties heeft tevens geleid tot plannen het potentieel van de Libische strijdkrachten, dat door het sanctieregime ernstig is aangetast, te verbeteren. Maar wanbeleid en beperkte technische deskundigheid beletten een substantiële vooruitgang. Ook het beperkte programma voor drachtvergroting van zijn ballistische raketten, is tot dusver niet succesvol. Feit is wel dat Libië streeft naar de mogelijkheid met behulp van ballistische raketten massavernietigingswapens naar doelen over te brengen.

AFRIKA, TEN ZUIDEN VAN DE SAHARA

In brede zin heeft 2001 nauwelijks een teruggang laten zien in het grote aantal, veelal interne conflicten in sub-Sahara Afrika. De langdurige conflicten in onder meer Angola en Soedan lijken nauwelijks enige positieve wending te kunnen nemen. Met name het conflict in de Democratische Republiek Congo blijft vooral een regionale crisis waarvan de complexiteit verder lijkt te zijn toegenomen. Een voorzichtige uitzondering is Sierra Leone, waar tegen het einde van 2001 belangrijke vorderingen konden worden gemaakt in de ontwapening van diverse strijdgroepen, hoewel de stabiliteit in die regio uiterst fragiel blijft.

Vooral vanwege de humanitaire gevolgen van deze conflicten vindt met enige regelmaat inzet van de krijgsmacht plaats. Meestal betreft dit het vervoer van hulpgoederen. Daarnaast blijft de mogelijkheid van betrokkenheid bij crisisbeheersingsoperaties op het continent bestaan.



In het kader van de Nederlandse deelname aan UNMEE (United Nations Mission to Eritrea and Ethiopia) stonden vooral Ethiopië en Eritrea in het middelpunt van de belangstelling. Daarnaast was er aandacht voor de verslechterende situatie in Zimbabwe in verband met de aanwezigheid van een relatief grote Nederlandse gemeenschap.

Ethiopië en Eritrea
In de aanloop naar de Nederlandse deelname aan UNMEE heeft de MID veel geïnvesteerd in het opbouwen van een goede inlichtingenpositie met betrekking tot de Hoorn van Afrika.

Het gewapende conflict is het resultaat van een complex samengaan van diverse interne en externe culturele, historische, economische en politieke factoren die voor de buitenwereld moeilijk te doorgronden zijn. Aanleiding voor de laatste gevechten tussen Ethiopië en Eritrea was een grensgeschil.

De instelling en afbakening van de Tijdelijke Veiligheidszone zijn weliswaar nagenoeg afgerond, maar nog altijd is sprake van een reeks onopgeloste zaken zoals het herstel van het civiele gezag in de betwiste gebieden, de `freedom of movement' van UNMEE-eenheden, het instellen van grensoverschrijdende luchtcorridors voor VN-vluchten, de terugkeer van ontheemden en de activiteiten van de arbitragecommissies van de VN.

Eritrea en Ethiopië hebben bij voortduring een starre onderhandelingspositie ingenomen en geen blijk gegeven van een substantiële wil tot verzoening. Tegelijkertijd zijn de heersende élites in beide landen intern onder druk komen te staan. Ethiopië wordt geconfronteerd met een complexe en gespannen interne politieke, economische en sociale situatie terwijl ook de feitelijke alleenheerschappij in Eritrea niet langer vanzelfsprekend is. De toenemende interne conflicten lijken ook de voortgang met betrekking tot het vredesproces tussen beide landen te beïnvloeden.

Medio juni 2001 werd de Nederlandse militaire bijdrage aan UNMEE vrijwel volledig beëindigd. Niettemin zal voorlopig sprake zijn van een tot november 2002 aanhoudende Nederlandse presentie in het missiegebied in de vorm van een Nederlandse Force Commander (en zijn officier-toegevoegd) van UNMEE. Voorts zullen vanaf begin februari 2002 twee ontmijningsinstructeurs voor een periode van zes maanden beschikbaar worden gesteld voor het VN-ontmijningsprogramma in Eritrea (UNMEE MACC).

Het is nog te vroeg te concluderen dat de vrede tussen Ethiopië en Eritrea permanent is hersteld. Naar alle waarschijnlijkheid zal de inzet van UNMEE aanzienlijk langer duren dan oorspronkelijk door de Veiligheidsraad werd voorzien. De onzekere politieke en militaire situatie met betrekking tot Ethiopië en Eritrea, de deelname van Nederlandse militairen aan de VN- missie UNMEE alsook de relatie tot de recente ontwikkelingen in het kader van de strijd tegen het terrorisme vormen aanleiding de ontwikkelingen in de Hoorn van Afrika met voldoende diepgang te blijven volgen.
Zimbabwe
De toestand in Zimbabwe is gedurende 2001 allerminst verbeterd. De wijze waarop president Mugabe en zijn ZANU-PF partij de macht proberen te behouden, heeft geleid tot een scherpere polarisatie waarbij van regeringswege het thema `landhervorming' nog altijd als speerpunt wordt gehanteerd tegenover zowel de oppositie als de vermeende `neokoloniale complotten' die zouden beogen Mugabe uit zijn machtspositie te verwijderen. Gevallen van intimidaties en



geweldplegingen alsmede het invoeren van wetgeving die onder meer beoogt de vrije pers in het land te muilkorven en de oppositie te criminaliseren, zijn aan de orde van de dag. Pogingen vanuit de regio en vanuit de internationale gemeenschap het regime tot matiging te brengen, lijken keer op keer weinig effect te sorteren zoniet zelfs een contraproductief effect te hebben. Onderwijl is de Zimbabwaanse economie een steeds scherpere, neerwaartse spiraal geraakt en is ook sprake van structurele voedseltekorten. Voor het beoordelen van de positie van Mugabe is vooral de houding van het leger belangrijk: dat vormt zijn machtsbasis. De kans is klein dat Mugabe langs politieke weg het veld zal ruimen. Het kan dan ook niet worden uitgesloten, dat Zimbabwe op enig moment het toneel zal worden van kleinere of mogelijk zelfs grootschalige onlusten. Dat kan zijn weerslag hebben op de veiligheid van het aanzienlijke aantal in het land verblijvende staatsburgers van EU-landen. Om die reden blijft de MID de ontwikkelingen met aandacht volgen.

Terrorisme
De gevolgen van de terreuraanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 en de internationale strijd tegen het terrorisme hebben het continent niet onberoerd gelaten. In het kader van de Operatie `Enduring Freedom' is herhaaldelijk sprake geweest van de mogelijkheid dat met name Soedan en Somalië als toevluchtsoord zouden kunnen dienen voor (elementen van) terroristische groeperingen. Dit noopte tot het verder vergroten van de aandacht voor de Hoorn van Afrika.

RUSSISCHE FEDERATIE

Gezien het belang voor de stabiliteit en de veiligheid in Europa worden de ontwikkelingen in de Russische Federatie (RF) gevolgd. De aandacht van de MID, die in vergelijking met een decennium geleden sterk is afgenomen, ging vooral uit naar de politieke en economische ontwikkelingen, vooral in relatie tot de veiligheidspolitiek van het land en naar de situatie in de Russische krijgsmacht.

Binnenlandse ontwikkelingen
Het afgelopen jaar heeft president Poetin zijn positie verder geconsolideerd en zich energiek gestort op wat hij ziet als zijn belangrijkste taak, het op orde brengen van de chaotische politieke, economische en sociale erfenis van zijn voorganger. Poetins beleid van managed democracy vertoont enigszins autocratische trekken, iets wat hem overigens door een overgrote meerderheid van de Russische bevolking (die de herinnering aan Jeltsins presidentschap nog vers in het geheugen draagt) niet euvel wordt geduid, getuige zijn nog altijd zeer hoge scores in de opiniepeilingen.

In 2001 is de impasse waarin het conflict in Tsjetsjenië het jaar ervoor was beland, allesbehalve doorbroken. Voortdurende aanslagen, hinderlagen en schermutselingen tussen Russische strijdkrachten en Tsjetsjeense rebellen logenstraffen Russische beweringen dat de situatie onder controle is en zich normaliseert. Moskou blijft in de praktijk vasthouden aan een militaire oplossing van het conflict. Dat deze benadering weinig of geen resultaat oplevert, doet de Russische leiding vooralsnog niet van tactiek of strategie veranderen.

Defensiebeleid
Langzaam maar zeker vervangt de Russische president sleutelfiguren uit de periode Jeltsin door zijn eigen vertrouwelingen. Een van de belangrijkste gebeurtenissen in dit verband in 2001 was de vervanging van de minister van Defensie. Poetin benoemde op die post zijn rechterhand Sergej Ivanov, die tot op dat moment secretaris van de Veiligheidsraad was. Ivanov is de eerste civiele minister van Defensie. Poetin verklaarde ernst te willen maken met militaire hervormingen



en ging er kennelijk vanuit dat Ivanov degene was die deze taak kan klaren. Of Ivanov als relatieve buitenstaander in staat is ingrijpende militaire hervormingen door te voeren - waarbij hij het gevecht met vele gevestigde belangen zal moeten aangaan - staat evenwel nog te bezien.

De verruiming van de voor defensie beschikbare financiële middelen als gevolg van het gunstige economische tij sorteert nog weinig meetbaar effect. Veel verder dan het moderniseren van bestaand materieel, en dan nog mondjesmaat, komt men niet. Op de gevechtskracht heeft de verhoging van het defensiebudget evenmin veel invloed. De precieze omvang van de Russische strijdkrachten, die door Poetin officieel is vastgesteld bepaald op één miljoen man, is onduidelijk al kan worden aangenomen dat het werkelijke cijfer lager ligt.

Het vertrek van minister van Defensie Sergejev, een warm pleitbezorger van met name de op land gestationeerde poot van de strategisch-nucleaire triade, lijkt een herverdeling van de financiën binnnen Defensie ten gunste van de conventionele strijdkrachten met zich te hebben meegebracht, hoewel de modernisering van het bestand aan ICBM's (met name door de introductie van de SS-27 TOPOL-M) gewoon doorgaat, zij het in een laag tempo.

Missile Defense en wapenbeheersing
Rusland heeft opmerkelijk kalm gereageerd op het Amerikaanse besluit eenzijdig het ABM- verdrag op te zeggen. Van de `asymmetrische' maatregelen die Rusland in dat geval van plan was te nemen, is niets meer vernomen. Moskou troost zich met de gedachte dat een Amerikaans raketverdedigingssysteem geen echte bedreiging vormt voor zijn nog altijd imposante strategisch-nucleaire arsenaal.

Rusland tracht nu de VS te bewegen verdere reducties van het aantal strategisch-nucleaire kernkoppen verdragsmatig vast te leggen. Hiertoe hebben de presidenten van beide landen zich vorig jaar bereid hebben verklaard. Rusland hecht sterk aan de controleer-, verifieer- en onomkeerbaarheid van wapenreducties en meent dat de Amerikaanse benadering te vrijblijvend is.

Terrorisme
Na de terreuraanslagen van 11 september heeft Rusland zich achter de internationale coalitie tegen het terrorisme geschaard. Dit heeft zich ondermeer geuit in nauwere samenwerking op dit gebied met de NAVO. Moskou greep de gebeurtenissen aan de internationale gemeenschap erop te wijzen dat Rusland al jaren het internationaal terrorisme aan den lijve ondervindt, te weten in Tsjetsjenië. Dit heeft Rusland politieke winst opgeleverd in die zin dat de westerse kritiek op het Russische optreden in de afvallige republiek vorig jaar goeddeels verstomde.

Buitenlands beleid
De Russische opstelling inzake terrorisme heeft tot een herijking van de tot dat moment nogal koele betrekkingen tussen de VS en Rusland geleid. Of de relaties tussen beide landen duurzaam zijn veranderd, zal blijken zodra controversiële dossiers als Iran en Irak (in de ogen van de VS `schurkenstaten', waarmee Rusland op zijn beurt goede betrekkingen onderhoudt) weer op de bilaterale agenda zullen verschijnen. Moskou hoopt met Iran een omvangrijke wapendeal te sluiten waar de VS veel kritiek op hebben. In Irak heeft Rusland aanzienlijke commerciële belangen. In weerwil van de publiekelijk door Poetin en zijn regering beleden steun aan de strijd in Afghanistan, lijkt Moskou - met name het militaire establishment - de hierdoor toegenomen westerse / Amerikaanse militaire presentie in landen die Rusland tot zijn traditionele invloedssfeer rekent (de Centraal-Aziatische voormalige sovjetrepublieken) met lede ogen aan te zien. Het onbehagen hierover aan Russische zijde zal naar verwachting prominenter naar voren treden, als deze presentie een langduriger, semi-permanent, karakter



krijgt. Daar staat echter tegenover dat een aantal Centraal-Aziatische republieken zich tot Rusland hebben gewend in een poging Russische garanties met betrekking tot hun veiligheid te verkrijgen. In de relatie met Wit-Rusland, dat vanwege zijn ligging een voor Moskou belangrijke geostrategische positie inneemt, is weinig veranderd. Eerder heeft Rusland al aangegeven dat, als de NAVO zou overgaan tot het legeren van troepen in nieuwe lidstaten, het op zijn beurt troepen in Wit-Rusland zou kunnen legeren.

Rusland en de NAVO
Het feit dat Rusland als coalitiepartner in de strijd tegen het terrorisme is betrokken, heeft eveneens gevolgen gehad voor de betrekkingen tussen de NAVO en Rusland. Beide zijden hebben de intentie kenbaar gemaakt de wederzijdse betrekkingen op een nieuwe leest te willen schoeien, waarbij het doel is Moskou meer te betrekken bij veiligheidsaangelegenheden die zowel Rusland als de Alliantie betreffen.
Het is wel opvallend dat Rusland kritiek blijft uitoefenen op verdere NAVO-uitbreiding (met name waar het gaat om uitbreiding met één of meer Baltische staten), maar deze kwestie niet hoog opspeelt in de discussie over een herformulering van de betrekkingen met het Bondgenootschap. Gelet op de rol van Rusland in de wereldpolitiek blijft de MID de ontwikkelingen in dat land, vooral op militair-politiek terrein, volgen.

OVERIGE LANDEN VAN DE VOORMALIGE SOVJETUNIE
Moldavië
Met betrekking tot de omstreden status van de van Moldavië afgescheiden regio Trans-Dnjestrië hebben gedurende het afgelopen jaar weinig ontwikkelingen plaats gevonden. Hoewel Rusland conform binnen de OVSE gemaakte afspraken een aantal CSE-gerelateerde wapensystemen heeft vernietigd c.q. naar de Russische Federatie heeft afgevoerd, bevinden zich in Trans- Dnjestrië nog steeds Russische militairen en een grote hoeveelheid munitie. Na de installatie van een communistische regering in Moldavië is de onderlinge relatie met Rusland het afgelopen jaar enigszins verbeterd.

Trans Kaukasus
Gedurende het afgelopen jaar is geen vooruitgang geboekt in het oplossen van de binnenlandse problemen van de landen in de Trans-Kaukasus. Ook de onderlinge problemen tussen de landen in deze regio duren voort. Het conflict om de enclave Nagorno-Karabach en het feit dat Armenië een groot deel van het Azerbeidzjaanse grondgebied bezet weet te houden, veroorzaken nog steeds spanning tussen beide landen. In Georgië staan de onderlinge relaties tussen het centrale gezag en een aantal autonome regio's (Zuid-Ossetië, Abchazië) nog altijd onder druk. De relatie tussen de Russische Federatie en Georgië is het afgelopen jaar verder verslechterd als gevolg van de activiteiten van Tsjetsjeense rebellen die volgens de regering in Moskou het Georgisch grondgebied zouden gebruiken als uitvalsbasis voor hun strijd tegen de Russen in Tsjetsjenië. De regering in Tbilisi heeft op haar beurt Rusland ervan beschuldigd het luchtruim boven Georgië te hebben geschonden tijdens aanvallen op Tsjetsjeense rebellen in de Kodori-kloof. Nog steeds is tussen beide landen geen overeenstemming bereikt over de toekomst van enkele nog in Georgië aanwezige Russische militaire bases.

Centraal Azië
De gebeurtenissen in Centraal-Azië gedurende het afgelopen jaar staan voor het grootste deel in het teken van de ontwikkelingen in Afghanistan. De activiteiten van de IMU (Islamic Movement of Uzbekistan) , een radicale islamitische groepering met banden met Tadzjiekse islamisten en met al-Qaida, en de opmars van de Taliban in Afghanistan gedurende de afgelopen jaren hebben onder de verschillende regeringen in de Centraal-Aziatische landen voor de nodige onrust gezorgd. De over het algemeen autocratische regimes treden hard op



tegen oppositionele bewegingen die in een aantal gevallen (van) buiten de landsgrenzen moeten opereren. Doordat de islam in deze regio traditioneel niet militant van aard is, voelt de voor een groot deel islamitische bevolking de invloed van militante fundamentalisten als een bedreiging. Grensoverschrijdende criminaliteit, de smokkel van verdovende middelen en de dreiging van nieuwe vluchtelingenstromen versterkten het gevoel van onveiligheid. Als reactie hierop ondernamen de Centraal-Aziatische voormalige Sovjet-republieken, ondanks de wens zich meer los te maken uit de invloedssfeer van Rusland, toch weer pogingen binnen bepaalde grenzen veiligheidsgaranties van Rusland te verkrijgen door middel van bilaterale contacten enerzijds en binnen multinationale samenwerkingsverbanden anderzijds.

Terrorisme
Na de aanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 toonden de landen in Centraal-Azië zich schoorvoetend en onder zekere voorwaarden vanwege de gevoelens bij hun bevolking, bereid de Verenigde Staten te ondersteunen in de strijd tegen het terrorisme. Als resultaat hiervan zijn in Oezbekistan, Tadzjikistan en Kirgizië eenheden van de internationale coalitie gestationeerd en worden de landen gebruikt als doorvoerlanden voor de humanitaire hulpverlening aan de Afghaanse bevolking en voor stationering van vliegtuigen die deelnemen aan Enduring Freedom.
Gelet op de rol die de Centraal-Aziatische republieken spelen in het kader van de acties ter bestrijding van het terrorisme blijft de MID de ontwikkelingen in die regio volgen, met name echter ook vanwege de geplande Nederlandse, militaire presentie in vooral Kirgizië.

ZUID-OOST AZIË

De interne ontwikkelingen in een aantal Aziatische landen vormden ook in 2001 aanleiding de veiligheidspolitieke en militaire ontwikkelingen in de regio te volgen. Niet zozeer de lokale conflicten, als wel de mogelijke escalatie van een conflict en de daaruit voortvloeiende dreiging voor met name de politieke en economische verhoudingen in de regio zelf, evenals de potentiële bedreiging van Nederlandse belangen waren hierbij uitgangspunt. In het najaar is verder - met oog op de ISAF-missie en de Operatie Enduring Freedom - met verhoogde belangstelling gekeken naar Afghanistan, Pakistan en India.

Afghanistan
In verband met de identificatie van Afghanistan als belangrijke thuishaven voor het internationaal terrorisme en de mede als gevolg daarvan in dit land gestationeerde internationale veiligheidsmacht (ISAF= International Security Assistance Force), waaraan ook door Nederland wordt deelgenomen, gaat sinds het najaar van 2001 de aandacht van de MID nadrukkelijk uit naar Afghanistan, alsmede naar buurlanden die van invloed zijn op de ontwikkelingen in dit land.

De al jaren durende burgeroorlog in Afghanistan concentreerde zich vorig jaar op de strijd om de heerschappij over de noordelijke provincies van het land. De fundamentalistische Taliban bezetten meer dan negentig procent van het grondgebied en hadden hun tegenstanders, de zogenaamde `Noordelijke Alliantie', een coalitie van verschillende etnische groeperingen, verdreven naar de noordelijke en noordwestelijk gelegen provincies waar zich de traditionele machtsbases van deze partijen bevinden. Hoewel de `Noordelijke Alliantie', die onder leiding stond van de charismatische Tadzjiek Ahmed Shah Massoud, zich door de Russische Federatie en Iran met financiële middelen en militair materieel gesteund wist, werd zij steeds verder in het nauw gedreven. De Taliban, die voornamelijk vanuit de Pashtun-bevolkingsgroep afkomstig zijn, werden voornamelijk vanuit Pakistan ondersteund. De internationale gemeenschap trachtte onder andere door middel van een aantal resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties steun aan de Taliban tegen te gaan. Door de opgelegde sancties dreigden de Taliban



langzamerhand steeds verder in een isolement te geraken. Vooral toen het bewind in Kabul onderdak bleek te bieden aan de terrorist Usama bin Laden volgde forse internationale kritiek.

Vlak voor de aanslagen in New York vond ook in Afghanistan een aanslag plaats die door aanhangers van de terroristische organisatie al-Qai'da van Usama bin Laden werd gepleegd. Bij deze aanslag kwam Ahmed Shah Massoud, de belangrijkste stuwende kracht achter de Noordelijke Alliantie', om het leven.

De aanslagen op het World Trade Centre en het Pentagon werden door de regering van de Verenigde Staten gezien als daad van oorlog en een aanval op hun grondgebied. De NAVO besloot daarop voor het eerst in haar bestaan artikel 5 van het Noord-Atlantisch verdrag in te roepen. Nadat de leiding van de Taliban een Amerikaans ultimatum had genegeerd, waarin de uitlevering van Usama bin Laden werd geëist, besloten de Verenigde Staten samen met andere landen die deel uitmaakten van de voor de oorlog tegen het terrorisme geformeerde internationale coalitie, militaire operaties in Afghanistan uit te voeren. Deze operaties hadden tot doel de terroristische netwerken in Afghanistan te vernietigen en het bewind van de Taliban ten val te brengen. Na enkele weken van hevige Amerikaanse luchtbombardementen wisten eenheden van de `Noordelijke Alliantie' en van andere anti-Taliban strijdgroepen, gesteund door speciale eenheden van de internationale coalitie, in een snelle opmars de belangrijkste steden van Afghanistan, waaronder de hoofdstad Kabul, in te nemen. Tevens werden een groot aantal kampen waar terroristen werden opgeleid, vernietigd en werden groepen voormalige strijders van de Taliban en aanhangers van al-Qa'ida opgepakt. Achtergebleven verzetshaarden zorgden nog voor veel overlast en bleven een bedreiging vormen voor de stabiliteit in het land.

Na vredesbesprekingen in Bonn werd op 22 december in Kabul een interim-regering geïnstalleerd waarin een groot aantal partijen vanuit de Afghaanse samenleving was vertegenwoordigd. De regering staat onder leiding van de Pashtun Karzai en zal het tijdelijk bestuur van het land moeten gaan vormen tot aan het bijeenroepen in juni 2002 van een `loya jirga', een nationale bijeenkomst van stamhoofden, geleerden en andere vertegenwoordigers uit de Afghaanse samenleving. Tijdens deze bijeenkomst dient voor een periode van achttien maanden een nieuw tijdelijk bestuur te worden aangewezen die uiteindelijk de weg moet voorbereiden voor algemene verkiezingen. Om de regering te assisteren bij het creëren van een veilige omgeving in de regeringszetel Kabul werd voor een periode van zes maanden een internationale veiligheidsmacht opgericht (ISAF) waarvan de eerste militairen aan het eind van het jaar met hun taken in Kabul zijn begonnen. Ook Nederland maakt deel uit van deze vredesmacht.

Behalve de in het land nog steeds actieve voormalige strijders van het Taliban-regime en aanhangers van al-Qa'ida, vormen vooral de onderlinge conflicten tussen de verschillende etnische groeperingen en krijgsheren een bedreiging voor de veiligheidssituatie in het, als gevolg van de langdurige strijd, verwoeste land. De vele landmijnen die in Afghanistan zijn ingezet, UXO's, de groei van de criminaliteit alsmede de productie van en handel in verdovende middelen zorgden voor aanvullende veiligheidsrisico's.

Ondanks de val van het Taliban-regime bevinden zich binnen en buiten de grenzen van Afghanistan nog honderdduizenden vluchtelingen. Elementaire voorzieningen ontbreken meestal en de aanvoer van eerste levensbehoeften is vaak gebrekkig. Hulpverleningsorganisaties trachten zoveel mogelijk vluchtelingen en inwoners van Afghanistan te helpen. Voor de opbouw van het land is tijdens een donorconferentie in Tokio door allerlei landen en organisaties geld toegezegd.



Aandacht werd ook besteed aan de relatie van Afghanistan met de omringende landen. Met name de invloed van Iran en die van Pakistan zullen in 2002 in de belangstelling van de MID blijven staan.

Het Iraanse beleid ten aanzien van Afghanistan
Tussen Iran en bepaalde gebiedsdelen in Afghanistan bestaan van oudsher culturele en etnische banden. Ook zijn er twee miljoen Afghaanse vluchtelingen in Iran. De huidige ontwikkelingen in Afghanistan vormen een belangrijk beleidsthema in de buitenlandse politiek van Iran. De Iraanse leiding benadrukt zich internationaal verantwoordelijk op te stellen inzake het Afghaanse vredesproces. Teheran verklaart herhaaldelijk de interim-regering Karzai te steunen en zich te willen inzetten om escalatie als gevolg van polarisatie tussen diverse Afghaanse facties te voorkomen. Iran heeft rond de Conferentie van Bonn een rol gespeeld die ook in de EU en de VN instemming vond. Voor Iran spelen echter ook nationale belangen een rol, zoals het bieden van een tegenwicht voor de Amerikaanse invloed in Afghanistan die volgens Teheran tegen Iran is gericht. In dit opzicht breidt Iran zijn steun aan enkele Afghaanse krijgsheren uit.

Het Pakistaanse beleid ten aanzien van Afghanistan De regering van de Pakistaanse president Musharraf heeft zijn volledige steun aan de interim- regering in Afghanistan gegeven. Daarmee maakte hij openlijk een einde aan de jarenlange steun die zijn land aan het Talibanregime in Afghanistan gegeven heeft. Musharraf zal er naar streven een Pakistan-vriendelijk regime in Kabul te bewerkstelligen. Alleen op die manier voorkomt hij dat andere buurlanden zoals Iran, Rusland of India te veel politieke invloed op Afghanistan kunnen uitoefenen. Pakistan hoopt zo tevens een graantje mee te pikken van de economische belangen in Centraal Azië. Toch lijkt het, gezien de vele vertegenwoordigers van de Noordelijke Alliantie in de huidige interim-regering en de herinnering aan de innige banden tussen Pakistan en de Taliban, niet erg aannemelijk dat Pakistan veel invloed krijgt op het nieuwe Afghaanse regime.

Pakistan en India - Kasjmir
In de herfst van 2001 is het conflict tussen India en Pakistan over de betwiste provincie Kasjmir weer opgelaaid. Naar aanleiding van de aanvallen op Afghanistan en de frustraties die deze bij verschillende radicaal-islamitische groeperingen veroorzaakten, liep het aantal gepleegde aanslagen in Kasjmir op.

Een aanslag op het Indiase parlement in december 2001 zorgde voor een nieuw dieptepunt in de betrekkingen tussen India en Pakistan. India beschuldigde twee vanuit Pakistan opererende moslimorganisaties van het plegen van de aanslag en claimde dat de Pakistaanse overheid en inlichtingendienst hiervan op de hoogte waren geweest. De Pakistaanse regering ontkende iedere betrokkenheid en zei pas maatregelen te willen nemen nadat bewezen was welke organisatie verantwoordelijk was.

Tegen het einde van het jaar waren zowel India als Pakistan bezig hun troepen aan de onderlinge grens en langs de demarcatielijn in Kasjmir te mobiliseren. Het gevaar van escalatie van het conflict tot een grootschalige oorlog tussen beide landen was tegen de jaarwisseling zeer sterk aanwezig. Het feit dat zowel Pakistan als India als regionale spelers in meer of mindere mate betrokken zijn bij de oorlog in Afghanistan (en beide landen over een kernwapenarsenaal beschikken) is voor de MID reden extra aandacht aan dit conflict te besteden.



Indonesië
Vanwege de aanhoudende binnenlandse troebelen en de mogelijke aanwezigheid van terroristische cellen in Indonesië ­ waar zich een aanzienlijk aantal staatsburgers van EU- landen bevindt - wordt de algemene militair-politieke situatie door de MID gevolgd. Naar verwachting zal in de gespannen situatie binnen afzienbare tijd nauwelijks of geen verbetering optreden.

Ook 2001 was een bewogen jaar voor Indonesië. President Wahid werd in juli door het Indonesische Volkscongres afgezet. Zijn vice-president, Megawati Sukarnoputri, volgde hem op en werd daarmee de vierde president van de Republiek. De problemen van Indonesië zijn omvangrijk: een economie die niet of nauwelijks herstelt, aanhoudende etnische en religieuze onrust en de voortdurende strijd met diverse separatistische bewegingen. Deze problemen lijken vooralsnog nauwelijks oplosbaar. Vooral de voortdurende etnische en religieuze onrust die de archipel beheerst, vormt daarbij een bedreiging voor de regering Megawati.

De grootste uitdaging voor Megawati is het vinden van een balans tussen enerzijds steun aan de VS in de strijd tegen het internationale terrorisme - in ruil voor economische hulp, die voor Indonesië nodig is om uit het diepe economische dal te kunnen klimmen - en anderzijds het voorkomen dat extremistische fundamentalistische groeperingen de normaal gesproken gematigde islamitische publieke opinie in Indonesië nog verder negatief beïnvloeden.

CARIBISCH GEBIED EN LATIJNS AMERIKA

De beoordeling van de externe veiligheidssituatie van de overzeese Koninkrijksdelen alsmede de daar aanwezige eenheden van de Nederlandse krijgsmacht met hun specifieke, operationele taken was ook het afgelopen jaar aanleiding de veiligheidspolitieke en militaire ontwikkelingen in het Caribisch gebied en aangrenzende delen van Latijns Amerika te volgen, hoewel deze regio als één van de meest stabiele regio's in de wereld wordt beschouwd. Voor zover zich in deze regio spanningen tussen staten voordoen, houden deze meestal verband met economische problemen, met politiek gemotiveerde asielaanvragen, met grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme en in een enkel geval met een dispuut over de afbakening van onderlinge grenzen. De interne ontwikkelingen in een aantal landen in de regio en de rol van de georganiseerde criminaliteit vormen een potentiële dreiging voor de Koninkrijksbelangen. Vanuit dit perspectief zijn met name de politieke ontwikkelingen in Venezuela en het haperende vredesproces in Colombia van belang. Ook de diverse (maritieme) territoriale grensgeschillen in de regio, zoals die tussen Suriname en Guyana, Guyana en Venezuela, Colombia en Nicaragua alsmede tussen diverse Midden-Amerikaanse landen leveren voor de in het kader van counterdrugs operaties in de regio opererende Nederlandse eenheden potentiële risico's op. Deze kregen daarom extra aandacht.

De strijd tegen het internationaal terrorisme
In het licht van de aanslagen van 11 september in de VS werd bijzondere aandacht geschonken aan mogelijke betrokkenheid van personen of groepen in staten in de regio bij die aanvallen en de respons van die staten op de gebeurtenissen.

Venezuela
De politieke ontwikkelingen in Venezuela stonden in 2001 in het teken van toenemende kritiek op president Chávez en zijn entourage. Dit ging gepaard gaande met een sterk afnemende populariteit van de president bij een deel van de bevolking. De in het algemeen autoritaire, inconsistente en wispelturige wijze van optreden van de president alsmede zijn radicale hervormingsplannen riepen steeds meer weerstanden op. Deze culmineerden in december in



een eendaagse landelijke algemene proteststaking tegen een reeks nieuwe economische wetten die Chávez op de valreep afkondigde in het kader van de in november 2000 aan hem voor één jaar verleende volmachten voor een versneld wetgevingsproces zonder voorafgaande goedkeuring door de Nationale Assemblee. Door deze ontwikkelingen en het uitblijven van een substantiële verbetering van de economische situatie komt Chávez steeds meer onder druk te staan en namen de politieke en sociale spanningen toe. In Venezuela wordt gesproken van een politieke, economische en zelfs constitutionele crisis. Tegen deze achtergrond was er vooral eind 2001 sprake van een substantiële uitstroom van kapitaal naar de VS, alsmede naar onder meer de Nederlandse Antillen en Aruba. De toenemende spanningen en de niet aflatende, bijna nationalistische en populistische politieke ambities van Chávez vormen een potentiële bron van instabiliteit in het land en in de regio. Op termijn zouden die sociale en politieke spanningen kunnen leiden tot een uitstroom van (economische) vluchtelingen. Het is denkbaar dat een en ander de komende jaren tot maatregelen van de Venezolaanse regering en spanningen tussen Venezuela en de overzeese Koninkrijksdelen kan leiden.

Colombia
In Colombia stond 2001 grotendeels in het teken van een impasse in het vredesproces, dat een eind moet maken aan de al bijna veertig jaar durende guerrillaoorlog. Desondanks was sprake van een vermindering van het aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van die oorlog. Dit kan wellicht deels worden toegeschreven aan een effectiever optreden van de strijdkrachten en politie met Amerikaanse steun in het kader van het zogenoemde `Plan Colombia'. Dit plan behelst een brede strategie voor de aanpak van vooral de drugssector, maar ook voor de daarmee nauw verweven guerrillaoorlog. Met name in het zuiden van Colombia werden successen geboekt, waardoor de guerrillabewegingen daar terrein lijken te hebben verloren. Dit heeft echter geleid tot verplaatsing van activiteiten, waardoor elders in het land de vijandelijkheden zijn toegenomen. Vanwege de nauwe banden tussen de drugskartels en guerrillabewegingen kan een succesvol verloop van het vredesproces op termijn mogelijk leiden tot vermindering van de drugshandel, en ook van wapensmokkel in het Caribisch Gebied. Gelet op de situatie eind 2001 luidde de verwachting echter dat het vredesproces niet op korte termijn tot een radicale verandering van de situatie zou leiden. Dit betekent vooralsnog dat Colombia één van de onveiligste landen in de regio blijft.

Suriname
De tweede regering-Venetiaan is er in 2001 in geslaagd de financieel-economische situatie te stabiliseren. Bij de bestrijding van de (drugsgerelateerde) criminaliteit, corruptie en de noodzakelijke verbetering van onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting is echter nog maar weinig vooruitgang geboekt. Een en ander zal naar verwachting leiden tot toenemende sociale spanningen. Ondanks enige onvrede en kritiek op de regering blijft het Nationaal Leger vooralsnog gezagsgetrouw. In het buitenlands beleid blijven regionale integratie en versterking van de betrekkingen met traditionele partners, waaronder Nederland, centraal staan.

PROLIFERATIE

Proliferatie, zowel van conventionele als niet-conventionele middelen, zal naar verwachting een groot probleem blijven gedurende dit decennium. Dit geldt vooral voor instabiele regio's als het Midden-Oosten en Noord-Afrika waar een aantal staten (in het bijzonder Syrië, Irak, Iran en Libië), soms in aanvulling op een verdere uitbouw van hun conventionele strijdkrachten, hun arsenaal aan massavernietigingswapens en mogelijke overbrengingsmiddelen (vooral ballistische raketten) trachten te versterken. Uiteindelijk zal naar verwachting een niet onaanzienlijk gedeelte van het zuidelijk deel van het NAVO-verdragsgebied binnen het bereik van ballistische raketten, die in het Midden-Oosten en Noord-Afrika zijn gestationeerd, komen te



liggen. Wapenbeheersingsverdragen in combinatie met controleregimes fungeren wel als rem maar niet als stop op proliferatie. Financieel gewin voor economisch zwakke staten en zwakke exportcontroles, ook op zogeheten `dual use ' technologie en middelen, maken het mogelijk dat meer staten, al dan niet op termijn, over niet-conventionele wapens kunnen beschikken. De voortgang van de ontwikkeling en productie van massavernietigingswapens in de ontvangende landen is vooral afhankelijk van de mate van buitenlandse steun die zij ontvangen voor de verschillende programma's. Sancties die zijn opgelegd door de Verenigde Naties kunnen ertoe leiden dat bij productie en ontwikkeling vertraging optreedt, maar leiden er niet toe dat staten van hun niet-conventionele ambities afzien. Als gevolg van de begrijpelijkerwijs grote geheimhouding die landen rond programma's voor massavernietigingswapens betrachten, kost het veel inspanning duidelijkheid te verkrijgen over die programma's. Gezien de dreiging die van programma's voor massavernietigingswapens uitgaat, volgt de MID de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend, vooral in die gebieden die ook anderszins reeds in haar belangstelling staan.

Conventioneel
De MID volgt de technische ontwikkelingen van de conventionele wapens en wapensystemen die in gebruik zijn bij partijen in (potentiële) inzetgebieden van de Nederlandse krijgsmacht. Naast het bijhouden van nieuwe ontwikkelingen wordt ook gekeken naar de eigenschappen van oudere systemen. Bijvoorbeeld is zowel in Ethiopië / Eritrea (UNMEE) als in Afghanistan (ISAF) sprake van een confrontatie waarbij ouder materieel wordt ingezet . Deze verouderde systemen zijn zeer wijd verspreid in de wereld en worden vaak gemodificeerd, waardoor de eigenschappen wijzigen. Tot de landen die de wapens verspreiden, behoren onder andere de Russische Federatie, Oekraïne, China en Zuid-Afrika, maar ook westerse landen. Voorbeelden van conventionele proliferatie zijn de verspreiding van Anti Personeel (AP) mijnen en de verspreiding van Man Portable Air Defence Systems (MANPADS). Ondanks de ratificatie door een groot aantal landen van het verdrag van Ottawa per 1 maart 1999 is de proliferatie van AP- mijnen aanzienlijk, zoals ook in Ethiopië / Eritrea en Afghanistan is gebleken. Ook de MANPADS vormen een aanzienlijke dreiging, vooral omdat deze systemen klein zijn en gemakkelijk en vrijwel onzichtbaar kunnen worden vervoerd. Zij kunnen in principe tegen alle type doelen die warmte genereren, vliegtuigen, schepen en landvoertuigen, worden ingezet. MANPADS worden al jaren wereldwijd geëxploiteerd. Met beide voorbeelden is en wordt de Nederlandse krijgsmacht bij haar inzet nadrukkelijk geconfronteerd.

Niet - conventioneel
De ontwikkeling van massavernietigingswapens en bijbehorende overbrengingsmiddelen door een steeds groter aantal landen heeft sinds het begin van de jaren negentig geleid tot een toegenomen belangstelling voor dit onderwerp. Landen die in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor de verspreiding van (onderdelen van) non-conventionele wapensystemen zijn onder meer Rusland en China (zowel wat betreft rakettechnologie als kennis op het gebied van nucleaire, biologische en chemische wapens). Daarnaast verspreiden Noord-Korea en Iran rakettechnologie.
Deze wapens worden verspreid ondanks een reeks internationale verdragen, zoals het Non- Proliferatie Verdrag (NPV), het Biologische Wapenverdrag (BWV) en het Chemische Wapenverdrag (CWV), die juist non-proliferatie proberen te bewerkstelligen. Nu al kunnen delen van het verdragsgebied van de Navo, alsmede uitgezonden eenheden van de krijgsmacht, met deze wapens worden geconfronteerd. In de toekomst zal dit nog sterker het geval zijn. Wat in het bijzonder zorgen baart is de combinatie van de vervaardiging en verspreiding van massavernietigingswapens, tezamen met ballistische raketsystemen en kruisvluchtwapens die als overbrengingsmiddelen hiervoor kunnen dienen. Er is sprake van een viertal 'risicolanden', te weten Iran, Syrië, Libië en Irak.



Nucleaire wapens
Een aantal landen, zoals Irak, Noord-Korea en Iran, heeft in de laatste jaren voldoende kennis verzameld om op relatief korte termijn ( circa tien jaar) in beperkte mate een nucleair wapen te kunnen ontwikkelen en mogelijk in productie te nemen. Als gevolg van de sancties die na de Golfoorlog werden ingesteld, beschikt Irak echter op dit moment niet meer over de faciliteiten en mogelijkheden voor wapenproductie. Over nucleaire kennis beschikt Irak mogelijk nog wel. Iran en Noord-Korea voeren een omvangrijk nucleair programma uit en zullen dit mogelijk uitbreiden.

Het in 1994 tussen de VS en Noord-Korea gesloten 'Agreed Framework' beoogt de Noord Koreaanse nucleaire activiteiten aan banden te leggen en lijkt daar tot op heden in geslaagd. De toekomst van dit 'Agreed Framework' is echter onzeker en hervatting van de Noord Koreaanse militaire nucleaire activiteiten kan niet worden uitgesloten. In Iran loopt met Russische steun een uitgebreid programma, om te komen tot toepassing van nucleaire energie met een, naar wordt aangenomen, militaire component. In het algemeen geldt dat civiele programma's als dekmantel kunnen dienen voor verwervingsactiviteiten en voor het opdoen van kennis en ervaring. Verder blijven ook de nucleaire programma's en capaciteiten van India en Pakistan een punt van zorg. De MID zal de ontwikkelingen op nucleair gebied in de genoemde landen nauwlettend blijven volgen.

Radiologische wapens
Onder radiologische wapens worden verstaan wapens die voor de mens schadelijke straling afgeven en in vaste-, poeder-, gas-, of dampvorm kunnen worden ingezet. Het radiologisch wapen, of beter het radiologische dispersie wapen (RDW), heeft tot doel om op grote of kleine schaal personen bloot te stellen aan ioniserende straling. Gezien de eigenschappen van het RDW moet worden aangenomen dat het eerder zal worden ingezet door een terroristische organisatie dan door een staat. De grondstoffen die benodigd zijn voor de productie van dit wapen kunnen worden gekocht of gestolen en afkomstig zijn uit kerncentrales, maar ook uit ziekenhuizen. Bijkomend probleem is dat telkens weer blijkt dat landen niet altijd even nauwgezet omgaan met radioactieve materialen. Sommige staten zouden ook bewust de benodigde radioactieve stoffen kunnen afstaan. Indien men beschikt over de grondstoffen, dan kan met relatief weinig kennis een RDW worden geproduceerd, mits men bereid is de risico's te nemen die bij fabricage aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van straling. De MID volgt dit fenomeen met aandacht, vooral omdat het RDW een risico kan vormen voor militaire objecten in Nederland en in het buitenland.

Biologische wapens
Nog steeds wordt gepoogd te komen tot een verbeterd verdrag over biologische wapens. Dit geactualiseerde verdrag moet, in navolging van het verdrag over chemische wapens, zijn voorzien van een goed en betrouwbaar inspectieregime. De zich nog steeds explosief ontwikkelende biotechnologische industrie heeft echter weinig belang bij een dergelijk inspectieregime. De uitdaging in dit verband is om industriële- en staatsbelangen wereldwijd in een veilige balans te brengen. De onderhandelingen liggen op dit moment stil. Voortgaande proliferatie van kennis op het gebied van microbiologie en biotechniek vormt een aanvullend risico. Rusland, dat ondanks eerdere beweringen van het tegendeel, in 1992 bij monde van president Jeltsin toegaf een programma voor het offensief gebruik van bacteriologische wapens te hebben, beweert thans alle activiteiten op dat gebied te hebben gestaakt. Vermoed wordt echter dat nog steeds activiteiten op dit gebied worden ontplooid. Andere landen waarvan de MID aanneemt dat zij programma's voor (offensief onderzoek naar) biologische wapens hebben zijn China, Irak en Iran. Het onderzoek van de MID zal zich hierop blijven richten



Chemische wapens
Het beeld van de ontwikkeling en productie van chemische wapens is het afgelopen jaar nauwelijks gewijzigd. Dit betekent overigens niet dat het risico minder is geworden. Wel zijn de meest vooraanstaande risicolanden zich er nu van bewust dat het gebruik van deze wapens niet meer door de wereldgemeenschap wordt getolereerd. Dit is ook de reden waarom geen substantiële productie van thans bekende chemische strijdmiddelen meer plaatsvindt. De productie van deze strijdmiddelen is verboden bij het verdrag over chemische wapens dat in 1993 werd ondertekend en sinds 1997 van kracht is. Nagenoeg de gehele wereldgemeenschap heeft zich inmiddels bij dit verdrag aangesloten. Het verdrag kent een streng inspectieregime. Dit houdt onder meer in dat de chemische industrie van de lidstaten regelmatig moet rapporteren over productie, opslag en handel van in dit verband riskant geachte chemische stoffen. Dit moet de kans op eventuele verrassingen verregaand reduceren. Toch dekt het verdrag niet alle risico`s af. Zo hebben de primaire risicolanden (Irak, Syrië, Libië en Noord- Korea) het verdrag niet ondertekend. Ook moet rekening worden gehouden met voortgezet onderzoek naar nieuwe chemische strijdmiddelen. Tot de landen waarop het onderzoek van de MID zich blijft richten behoren onder meer China, Iran, Syrië en ( in mindere mate) Libië en India. De uitgebreide faciliteiten van Irak zijn in de Golfoorlog en de daarop volgende periode van controle en supervisie door UNSCOM, vernietigd of ontmanteld. Ook het overgrote deel van de voorraden chemische wapens werd opgespoord en vernietigd. Chemische wapens zijn echter relatief eenvoudig te produceren. Bovendien is productie, vanwege het dual use karakter van vele stoffen, relatief eenvoudig te camoufleren. Dat geldt derhalve ook voor Irak dat inmiddels een aantal chemisch fabrieken heeft herbouwd.

Terroristen en NRBC wapens
De ontwikkelingen van 11 september hebben de aandacht voor de combinatie terrorisme en NRBC wapens versterkt. Uitspraken van terroristenleiders zouden doen vermoeden dat sommige groeperingen veel tijd en energie steken in het verkrijgen van deze wapens. Toch blijft het gebruik van conventionele wapens (met name explosieven) de voornaamste wijze waarop terroristische groeperingen hun eisen of ideeën kracht bijzetten, vooral omdat de maatschappelijke uitwerking van het gebruik van niet-conventionele middelen in een aantal gevallen als `slecht voor de zaak' wordt gezien. In slechts een enkel geval (bijvoorbeeld de aanslag op de metro van Tokio in 1995) is tot nu toe gebruik gemaakt van een niet- conventioneel middel. Over het algemeen kan worden gesteld dat terroristische groeperingen, vanwege het ontbreken van kennis terzake en het gebrek aan verspreidingsmiddelen, slechts een beperkt vermogen hebben op het gebied van NRBC. Maar uitbreiding van die kennis en het vervolgens toepassen ervan kan niet worden uitgesloten. Daarbij is het gebruik van chemische middelen het eenvoudigst. Deze zijn relatief eenvoudig te produceren en vanwege het dual use karakter vaak goed verkrijgbaar. Ze kunnen in een beperkt gebied voor grote gevolgen zorgen. Nucleaire middelen zijn voor terroristen in principe onmogelijk te maken, met uitzondering van een wapen op basis van het gun assembly principe waarvoor echter wel een relatief grote hoeveelheid hoogverrijkt uranium benodigd is. Het gebruik van radioactieve isotopen, verkregen door koop of diefstal, behoort wel tot de mogelijkheden. Biologische middelen zijn relatief moeilijk te maken (omdat dit uitgebreide laboratoriumfaciliteiten en een gedegen kennis vereist) en de inzet is bij infectueuze agentia onbeheersbaar. Wel denkbaar is het gebruik als strijdmiddel van een stof als anthrax. Die, zo wordt aangenomen, in een aantal risicostaten wordt geproduceerd (bijvoorbeeld Irak, Noord-Korea).



4. CONTRA- INLICHTINGEN EN VEILIGHEIDSTAAK
Militaire veiligheid
In het kader van haar wettelijke contra-inlichtingen- en veiligheidstaak ontplooit de MID activiteiten om de veiligheid en de paraatheid van de krijgsmacht te bevorderen. De activiteiten bestaan uit het verrichten van veiligheidsonderzoeken, het verzamelen van gegevens die nodig zijn om te voorkomen dat de veiligheid en de paraatheid van de krijgsmacht wordt geschaad, het verzamelen van gegevens die nodig zijn voor een ongestoorde voorbereiding en inzet van de krijgsmacht en het adviseren van de departementale- en militaire leiding alsmede commandanten over beveiligingsmaatregelen. De MID voert deze activiteiten ook uit voor Nederlandse eenheden die zijn gestationeerd in andere NAVO-landen en voor eenheden die zijn ingezet bij internationale crisisbeheersings-, vredes- en humanitaire operaties. Ter bescherming van uitgezonden eenheden zijn in het afgelopen jaar activiteiten van regionale inlichtingendiensten, terroristische en criminele groeperingen in de inzetgebieden in kaart gebracht. Op basis van de analyses zijn aanbevelingen gedaan voor het treffen van beschermingsmaatregelen. Uit te zenden personeel is voorafgaand aan de uitzending geinstrueerd over de mogelijke risico's en na afloop van de uitzending ondervraagd.

De MID heeft binnen Defensie tevens onderzoek verricht naar veiligheidsincidenten en voorvallen die Defensie kunnen schaden. Zoals ieder jaar is geadviseerd over de beveiliging van personeel, materieel en gegevens. Ook heeft de MID een bijdrage geleverd aan de beveiliging van grote evenementen, zoals Open Dagen, commando-overdrachten, manifestaties en taptoe, en is steun verleend bij grootschalige oefeningen van de Koninklijke landmacht in de nieuwe NAVO-landen Tsjechië en Polen.

Informatiebeveiliging blijft een vast aandachtspunt voor de MID. Door inbraak in computers kunnen informatiesystemen worden ontwricht en kan grote schade worden aangericht. Ook het ministerie van Defensie is afhankelijk van een betrouwbare informatievoorziening en moet zichzelf tegen inbreuken beschermen. Onderdeel van de veiligheidstaak vormen de elektronische veiligheidsonderzoeken (EVO). Een team van de MID onderzoekt daarbij met behulp van apparatuur of bepaalde ruimten elektronisch (kunnen) worden afgeluisterd. Het afgelopen jaar zijn elektronische veiligheidsonderzoeken uitgevoerd in Nederland, Duitsland en in Bosnië. Het aantal verzoeken om elektronisch veiligheidsonderzoeken, zowel in Nederland als in het buitenland ten behoeve van vredesmissies, blijft groeien.

Buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten blijven een risico vormen voor Nederland en zijn defensiebelangen. In 2001 heeft de MID, evenals in voorgaande jaren, vastgesteld dat buitenlandse inlichtingendiensten actief zijn en informatie verzamelen met betrekking tot de krijgsmacht en haar inzet. In incidentele gevallen werd bij het verzamelen van informatie ook gebruik gemaakt van heimelijke methodieken. Sommige diensten richtten zich naast het verzamelen van economische, militaire en technologische informatie, ook op het verwerven van politieke gegevens. Diensten in gebieden waar Nederlandse eenheden zijn ingezet in het kader van crisisbeheersings-, vredes- en humanitaire operaties richtten zich vooral op gegevens die van belang zijn voor de factie waartoe zij behoren. Voor zover deze activiteiten zich richten op de krijgsmacht, zullen zij een punt van aandacht blijven voor de MID.

Tegen de krijgsmacht gericht terrorisme
Bij de afdeling contra-inlichtingen is na 11 september een vijftigtal meldingen binnengekomen, zowel van militaire zijde als uit de burgerij, waarbij mogelijk sprake zou kunnen zijn van



voorvallen of ontwikkelingen die verband houden met terrorisme. Een aantal van deze meldingen was zodanig serieus dat nader onderzoek heeft plaatsgevonden. Er zijn geen concrete aanwijzingen voor aanslagen in Nederland gevonden. Er is dan ook geen reden om een directe dreiging tegen militaire objecten in Nederland te veronderstellen. Ook in het buitenland waar Defensie is ingezet, zijn geen directe bedreigingen waargenomen. Wel is er een risico van "collateral damage" door de nabijheid van bijvoorbeeld Amerikaanse of Britse objecten, die wel direkt zijn bedreigd.

Islamitisch radicalisme en de krijgsmacht
Radicaal-islamitische personen en groepen hebben al langere tijd de aandacht van de MID, met name groeperingen in crisisgebieden die een bedreiging kunnen vormen voor de veiligheid van daar ingezet Nederlands defensiepersoneel. In het MID-jaarverslag over 1999 werd reeds aangegeven dat bij crisisbeheersings- en vredesoperaties het risico voor defensiebelangen vanuit bepaalde verschijningsvormen van extreem fundamentalistische groeperingen, toenam. Hoewel de zorg over deze dreiging voor het ingezette defensiepersoneel zich vooral richt op een dreiging van buitenaf, schenkt de MID, binnen het kader van haar wettelijke taakstelling, tevens voortdurend aandacht aan mogelijke bedreigingen die zich in en vanuit de krijgsmacht zélf zouden kunnen voordoen. Uitingen en gedragingen van defensiepersoneel, met een extreem rechts of extreem links karakter, maar ook uitingen en gedragingen van ultra-nationalistische of radicaal-islamitische aard worden derhalve door de MID nader onderzocht.

De recente ontwikkelingen op het gebied van islamitisch terrorisme, de potentiële kwetsbaarheid van de in Nederland opgroeiende moslimjongeren voor radicaal-islamitische opvattingen en rekrutering voor de jihad., alsmede het gegeven dat Defensie structureel personeel werft onder allochtone jongeren, vereisen dat de MID alert is op de eventuele aanwezigheid van islamitisch radicalisme in de krijgsmacht. Zo werd in de pers melding gemaakt van het bestaan van een website op internet waarin onder andere ook Nederlandse moslims worden opgeroepen hun 'plicht' te vervullen door dienst te nemen in de krijgsmacht en zich militair te trainen. Beïnvloeding vanuit radicale islamitische groepen kan een negatieve invloed hebben op het gedrag van de betreffende militairen (bijvoorbeeld verspreiding van radicaal-islamitische propaganda onder geloofsgenoten binnen de krijgsmacht, aanzetten tot haat, misbruik van de krijgsmacht en haar middelen), maar ook op de betrouwbaarheid van de krijgsmacht als geheel, bijvoorbeeld als een militaire bijdrage moet worden geleverd aan de bestrijding van islamitisch terrorisme.

Op dit moment zijn er geen concrete indicaties dat islamitisch radicalisme een probleem vormt voor de veiligheid en paraatheid van de krijgsmacht. Een beperkt aantal gevallen (vijf), waarbij sprake was van uitingen met een vermeend radicaal-islamitisch karakter binnen de defensie organisatie, heeft aanleiding gegeven tot nader onderzoek. Het betrof sympathiebetuigingen voor Osama bin Laden en de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten. Het bleek hierbij te gaan om voorbarige, emotionele uitlatingen die later werden ingetrokken en betreurd. De resultaten van deze onderzoeken hebben niet geleid tot concrete aanwijzingen dat er sprake is van een radicale tendens onder moslimpersoneel in dienst van defensie.

Op grond van de eerder geschetste ontwikkelingen zet de MID het onderzoek naar mogelijk islamitisch radicalisme in de krijgsmacht voort. Het onderzoek richt zich op het onderkennen van personen of groepen van personen, in dienst van defensie, die een politiek-islamitisch gedachtengoed aanhangen en uitdragen. Onder politiek-islamitisch gedachtengoed wordt verstaan een politiek streven om de inrichting van de samenleving in overeenstemming te brengen met de voorschriften van de eigen islamitische geloofsrichting. De aandacht van de MID richt zich daarbij specifiek op díegenen binnen de krijgsmacht, die deze doelen nastreven



langs ondemocratische of gewelddadige weg. Bij dit onderzoek wordt nauw samengewerkt met de BVD.

De activiteiten die de MID ontwikkelt passen in het beleid dat Defensie voert, gericht op de preventie van ongewenste verschijnselen in de krijgsmacht en op bevordering van integriteit en loyaliteit van het personeel. In dit verband kan worden verwezen naar recentelijk bekend gestelde nieuwe aanwijzingen inzake integriteit, o.m. over nevenwerkzaamheden, omgaan met defensiemiddelen en vertrouwelijke informatie, en inzake het tegengaan van ongewenst gedrag.

Antimilitarisme
De MID heeft ook in 2001 aandacht geschonken aan antimilitaristische acties. In het afgelopen jaar zijn in totaal 134 acties tegen defensieobjecten geregistreerd. Dit aantal is hoger dan het aantal geregistreerde acties in 2000 (105), maar lager dan het aantal van 1999 (142). Knip-, klad-, vernielings- en bezettingsacties behoorden ook in deze verslagperiode tot de vaak gehanteerde actiemethodes. Meer dan de helft van de geregistreerde acties heeft plaatsgevonden op en rond de Vliegbasis Volkel. Daarnaast vormden de wervingsactiviteiten van defensie een belangrijk actiedoel voor anti-militaristen. Met het kladden van leuzen, het plakken van stickers of het uitreiken van pamfletten tijdens Open Dagen, proberen de actievoerders het bezoekende publiek van een baan bij Defensie af te houden. Het draagvlak in de Nederlandse samenleving voor antimilitaristische acties kan momenteel als gering worden beschouwd.

Rechts-extremisme
De MID verricht eveneens onderzoek naar rechts-extremistische partijen, organisaties, groeperingen en personen die een bedreiging kunnen vormen voor de krijgsmacht. Voor de MID staat daarbij de vraag centraal of de veiligheid en paraatheid van de krijgsmacht in gevaar worden gebracht. Hoewel vormen van rechts-extremisme zich tot dusverre in beperkte mate binnen defensie hebben gemanifesteerd, is het duidelijk dat ook binnen de krijgsmacht personen met rechts-extremistische sympathieën werkzaam kunnen zijn. Het bestaan van de krijgsmacht wordt door rechts-extremistische partijen, organisaties en groeperingen veelal volledig onderschreven, waardoor het goed mogelijk is dat mensen met een dergelijke achtergrond solliciteren.

Het afgelopen jaar zijn 27 meldingen geregistreerd op het gebied van (vermeend) rechts- extremisme. Hiervan hadden 20 meldingen betrekking op het bekladden van defensieobjecten met runentekens, nazi-symbolen, discriminerende teksten en leuzen, alsmede de aanwezigheid van rechts-extremistisch foldermateriaal. De overige zeven meldingen hadden betrekking op personen die zich zouden hebben schuldig gemaakt aan (vermeend) rechts-extremistische uitlatingen en gedragingen. In alle gevallen wordt er onderzoek gedaan door de MID. Als er voldoende harde feiten worden vastgesteld, wordt negatief geadviseerd over de aanstelling tot militair of wordt de verklaring van geen bezwaar tegen het vervullen van een vertrouwensfunctie ingetrokken. Hierbij dient te worden aangetekend dat niet alle gedragingen die onder de noemer rechtsextremisme worden gemeld, als rechtsextremisme in politieke of ideologische zin kunnen worden aangemerkt. Soms is er sprake van ongewenst gedrag, zoals misplaatste humor, ruwe opleidingsmethoden, machogedrag of ander wangedrag. Als deze ongewenste gedragingen mogelijkerwijs strafbare feiten opleveren, wordt in alle gevallen de Koninklijke Marechaussee of het Openbaar Ministerie geïnformeerd. Sinds de aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001 is er geen groei waargenomen van rechts-extremistische uitlatingen en gedragingen binnen de krijgsmacht. Op het terrein van rechts-extremisme wordt intensief samengewerkt tussen de MID en de BVD.



Industrieveiligheid
De MID heeft een taak op het gebied van de beveiliging van gerubriceerde en risico-gevoelige informatie die in het kader van defensieopdrachten aan het bedrijfsleven wordt verstrekt. De MID verstrekt advies over beveiliging en oefent controle uit op de naleving van de vereiste maatregelen. Het betreft ongeveer 530 bedrijven in Nederland. Daarbij wordt uitvoering gegeven aan de contra-inlichtingen en veiligheidstaak door veiligheidsincidenten nader te onderzoeken. De bestaande beveiligingsregelgeving voor het bedrijfsleven, zoals beschreven in de Algemene Beveiligingseisen voor Defensie opdrachten (ABDO), wordt herzien. De nieuwe uitgave van het ABDO wordt in het eerste kwartaal van 2002 verwacht.

De voortgaande internationalisering van de Nederlandse defensie-industrie vraagt op het gebied van beveiliging om afstemming in Europees verband. De mondialisering van de defensie- industrie wordt gevolgd door de Multinational Industrial Security Working Group (MISWG) waarin de MID namens Nederland participeert. In deze werkgroep wordt gewerkt aan het standaardiseren en harmoniseren van internationale procedures voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie binnen multinationale samenwerkingsprogramma's. Nederland trad van vier tot zes september als gastheer van de jaarlijkse conferentie op. Eind 2001 werd het voornemen bekend de Defensie Telematica Organisatie (DTO) te privatiseren. De risico's die verbonden (kunnen) zijn aan verkoop van de DTO aan een buitenlandse organisatie zijn door de MID in kaart gebracht. Vooruitlopend op de mogelijke toetreding van Nederland tot OCCAR (een Europese materieel samenwerkingsorganisatie) heeft de MID de afgelopen twee jaar deelgenomen in de werkgroep ten behoeve van het ontwikkelen van OCCAR-beveiligingsregelgeving. Eind oktober werd het project afgerond.

Veiligheidsonderzoeken
Het afgelopen jaar werden de aanvragen voor de veiligheidsonderzoeken in het kader van werving van nieuw defensiepersoneel en aanvragen in het kader van uitzendingen (waaronder tolken) met voorrang uitgevoerd. Administratieve veiligheidsonderzoeken hadden over het algemeen een looptijd van circa twee weken. Deze looptijd wordt langer als sprake is van veiligheidsrelevante of (ernstige) justitiële antecedenten (fors strafblad). De doorsnee van de Nederlandse maatschappij vertaalt zich ook in de samenstelling van de krijgsmacht. In toenemende mate solliciteren kandidaten met een niet-Nederlandse achtergrond naar een functie in de krijgsmacht. Dit vraagt om een extra inspanning voor een goede en tijdige afhandeling van veiligheidsonderzoeken.

Met de Defensieorganisatie voor Werving en Selectie, de grootste behoeftesteller op het gebied van veiligheidsonderzoeken, wordt in nauw en voortdurend overleg maatwerk geleverd, om een doelgerichte en doeltreffende uitvoering van de veiligheidsonderzoeken te garanderen. De DWS heeft het afgelopen jaar ruim 15.000 veiligheidsonderzoeken aangevraagd. Dankzij een effectieve communicatie werden (mogelijke) knelpunten in de afdoening van veiligheidsonderzoeken doorgaans tijdig onderkend en opgelost. Het in 2000 in gebruik genomen administratief ondersteunende systeem (CRISP) heeft in 2001 goed gefunctioneerd. De periodieke (tweemaal per week) interfaces met de BVD en de Centraal Justitiële Documentatie zijn in de loop van het najaar omgezet in dagelijkse interfaces. Dit heeft de dienstverlening positief beïnvloed.

Het afgelopen jaar werden 25.045 veiligheidsonderzoeken in behandeling genomen en werden alle dossiers van uit te zenden personeel nader bekeken. Daarnaast werd, als gezegd, extra inspanning verricht in het kader van veiligheidsonderzoeken in relatie met groeiende aandacht voor de mogelijke opkomst van islamatisch radicalisme in de krijgsmacht. Ten behoeve van de



in totaal 400 in- en externe relaties werden vele vragen met een grote diversiteit beantwoord. Het aantal en de omvang van de te leveren diensten stijgt en zal naar verwachting blijven groeien. Om aan de grotere vraag te kunnen blijven voldoen, is sprake van een intensivering van de contacten en samenwerking met andere diensten zoals de BVD, de Centraal Justitiële Documentatie en de Bijzondere Dienst Veiligheid van de Koninklijke Marechaussee. In toenemende mate wordt in het kader van veiligheidsonderzoeken eveneens samengewerkt met buitenlandse zusterdiensten.



Overzicht veiligheidsonderzoeken in aantallen

Jaar 1996 1997 1998 1999 2000 2001

Aantal 18922 17817 20364 21324 23244 25045

De schriftelijke besluiten die worden genomen in het kader van de Wet veiligheidsonderzoeken vallen onder de werking van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de rechtsmiddelen bezwaar en beroep, hierop van toepassing zijn. In 2001 werd in 167 gevallen (134 in 2000) een procedure gestart om de verklaring van geen bezwaar niet af te geven of in te trekken. Uiteindelijk werd aan 136 functionarissen (73 in 2000) met name op grond van justitiële antecedenten, de verklaring van geen bezwaar geweigerd, dan wel ingetrokken. In 21 gevallen werd op aangeven van betrokkenen, advies ingewonnen bij de Adviesorganen Bestuursrechtelijke Geschillen. De adviezen kwamen doorgaans overeen met het oordeel van de MID en leidden in vier gevallen tot herziening. Twee gevallen zijn momenteel in behandeling bij de Sector Bestuursrecht van de Arrondissementsrechtbank Den Haag.

Vertrouwensfuncties.
Alle militaire functies en circa 80% van het aantal burgerfuncties van het ministerie van Defensie zijn aangewezen als vertrouwensfunctie. Tengevolge van de reorganisatie van de MID is het project om alle vertrouwensfuncties bij het ministerie door te lichten en opnieuw te waarderen, tijdelijk stilgezet. De gebeurtenissen van 11 september gaven aanleiding voorlopig niet over te gaan tot herwaardering van het bestand vertrouwensfuncties. In 2002 zal het project herwaardering vertrouwensfuncties bij Defensie opnieuw in gang worden gezet.



Overzicht aantal vertrouwensfuncties
Jaar 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

militairen 67930 56987 56166 54853 54636 54142 54122

Burgers 17468 14550 16164 16376 16207 16134 17363 (80%)

5. BEDRIJFSVOERING

Personeel en organisatie
De MID telde in 2001 739,5 functies, die waren onderverdeeld in 377,5 burger- en 362 militaire functies. Van deze functies zijn er 35 tijdelijk in de organisatie opgenomen, in verband met de herstructurering van de afdeling Verbindingsinlichtingen die tot 2006 doorloopt. Aansluitend op de vaststelling van de nieuwe organisatie in 2000 heeft de MID het afgelopen jaar veel aandacht besteed aan het vullen van de nieuwe organisatie door werving en selectie. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt kon eind 2001 een bezettingsgraad van 91% worden bereikt.

Als gevolg van de gebeurtenissen op 11 september 2001 wordt, met het oog op de extra inspanningen op het gebied van terrorismebestrijding en veiligheid, de MID structureel met 24 functies uitgebreid. Deze functies worden in de loop van 2002 gevuld. Daarbij is nog geen rekening gehouden met een mogelijke verdergaande uitbreiding van activiteiten op het gebied van satellietinterceptie. Het interdepartementaal overleg over de besteding van de hiervoor door het kabinet in het kader van het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid vrijgemaakte middelen, was eind 2001 nog niet voltooid.

Binnen de MID zijn de primaire en de ondersteunende taken in twee hoofdafdelingen ondergebracht. De hoofdafdeling Productie, waar de primaire inlichtingen- en veiligheidstaken worden uitgevoerd, bestaat uit ruim 600 functies. Alle ondersteunende taken vinden plaats binnen de hoofdafdeling Bedrijfsvoering, die ruim 90 functies omvat. De resterende functies hebben betrekking op de afdeling Strategische Projecten en de dienstleiding.

DMID

Strategische Kabinet Projecten

Hoofdafdeling Hoofdafdeling Bedrijfsvoering Productie



Financiën
In 2001 waren de uitgaven ten behoeve van de MID als volgt verdeeld (in miljoenen euro):

Salarissen 29,7
Overige personele kosten 3,6
Materiële kosten 14,0
Totaal 47,3

De materiële uitgaven hadden, behalve op exploitatiekosten, vooral betrekking op investeringen in systemen die het productieproces ondersteunen. Sinds 2000 is de begroting van de MID ten opzichte van de periode daarvoor beleidsmatig bijgesteld. Met deze bijstelling zijn aan de MID middelen toegevoegd voor onder meer: bedrijfsmatige vervanging van bestaande systemen; het technologisch op peil houden van systemen; investeringen in nieuwe technologie. In 2001 zijn op deze gebieden diverse projecten gerealiseerd. In de in 2001 vastgestelde begroting voor het jaar 2002 zijn de uitgaven van de MID onder een afzonderlijk beleidsartikel opgenomen. In het kader van VTBT (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording) zijn daarbij, uitgaande van de doelstellingen en activiteiten van de MID, de budgettaire gevolgen voor de komende jaren zichtbaar gemaakt.

Het afgelopen jaar is veel aandacht besteed aan het nog verder verbeteren van het financieel beheer en het materieel beheer. Er zijn standaardprocedures ontwikkeld waarmee de transparantie van de bedrijfsvoering is vergroot. Tevens heeft dit ertoe geleid dat toetsing van rechtmatigheid en doelmatigheid van uitgaven is gewaarborgd en dat het beheer van goederen binnen de MID aan de minimaal te stellen eisen voldoet.

Informatiemanagement en automatisering
Sinds de reorganisatie in 2000 heeft de MID gewerkt aan een duidelijke inrichting en uitvoering van de bedrijfsprocessen. Tegen die achtergrond en met het oog op de aanstaande invoering van de Wiv zijn in 2001 alle bedrijfsprocessen projectmatig in kaart gebracht en vastgelegd. Daarmee zijn alle primaire en ondersteunende processen van de MID volledig transparant en toetsbaar voor de Commissie van Toezicht die met het van kracht worden van de Wiv in 2002 zal worden ingesteld. Daarnaast zullen de procesbeschrijvingen worden gebruikt als instrument voor kwaliteitsbeheersing en -verbetering. Ter voorbereiding op de invoering van de Wiv is ook de informatievoorziening in relatie tot het gebruik van bijzondere bevoegdheden in beschouwing genomen. De daarvoor benodigde aanpassing van bestaande systemen en de realisatie van enkele nieuwe informatiesystemen zal in het eerste kwartaal van 2002 worden voltooid.

Op het gebied van documentaire informatievoorziening was 2001 enerzijds een jaar van consolidatie van hetgeen eerder bereikt is op het gebied van eenduidige registratie en archivering (zie ook de paragraaf Archieven MID) Daarnaast zijn voorbereidingen getroffen voor de invoering van een systeem waarmee documenten zo veel mogelijk digitaal binnen de organisatie worden opgeslagen en verwerkt. De implementatie van de hiermee samenhangende nieuwe methoden en technieken zal vanaf 2002 van start gaan.

Archieven MID
Medio juni 2001 werd het verslag van de Rijksarchiefinspectie van de derde vervolginspectie bij de Militaire Inlichtingendienst ontvangen. De belangrijkste conclusies van het verslag waren dat de diverse projecten voor de verbetering van het archiefbeheer hun weg binnen de MID- organisatie hebben gevonden en dat het archiefbeheer in hoog tempo geprofessionaliseerd is.



Aandacht wordt gevraagd voor de planning van de verbeterprojecten en de bewerking en reconstructie van de MID-archieven.
Naar aanleiding van het inspectierapport heeft de MID in overleg met het Defensie Archieven Registratie en Informatie Centrum (DARIC) voorbereidingen getroffen voor overplaatsing van de semi-statische archieven van de MID naar het Centraal Archieven Depot van Defensie. Daarmee wordt de opslag en het beheer van deze archieven op adequate wijze geregeld. De Centrale Archief Selectiedienst (CAS) is in 2001 begonnen met de bewerking van de archieven van de Militaire Inlichtingendienst die ten behoeve van de Tijdelijke commissie besluitvorming uitzendingen bijeen zijn gebracht. Daarmee is een begin gemaakt met het beschrijven van de archieven die zijn gevormd in de periode medio 1996 tot medio 2000. De bewerking van de verfilmde archiefbescheiden van het bureau Veiligheid van de inmiddels opgeheven afdeling MID Koninklijke Landmacht (AMIDKL) is voortgezet, nadat het onderzoek naar bewerkingsalternatieven was beëindigd. Inmiddels zijn de eerste honderd van de ruim 760 films van dit archief beschreven.
In december 2001 is met de Rijksarchiefdienst een traject afgesproken om tot een selectielijst te komen die op basis van het in 1999 afgeronde rapport institutioneel onderzoek 'Militaire Inlichtingendiensten' het hele werkterrein bestrijkt.

Reorganisatie MID
In de reeds in 2000 uitgevoerde reorganisatie van de MID zijn zowel de productieplanning als de verwervende en verwerkende afdelingen samengebracht en zal vraag-gestuurd worden gewerkt. De verschillende opdrachtgevers, waaronder de Centrale Organisatie en de Krijgsmachtdelen, zullen zodoende hun behoefte in overleg met de MID duidelijk moeten vastleggen. De MID zal daarbij aan moeten geven wat geleverd kan worden en prioriteiten moeten stellen ten aanzien van kwaliteit, diepgang en snelheid.

In 2001 is heeft de Directie Informatie en Organisatie van Defensie de reorganisatie van de MID geëvalueerd. Dit heeft geleid heeft tot het rapport "Hernomen Evenwicht", dat in september 2001 is verschenen. In het rapport wordt waardering uitgesproken over hetgeen tot dusver is bereikt. Daarnaast is een aantal duidelijke aanbevelingen gedaan om de inrichting van de processen binnen de organisatie te optimaliseren en de relatie met de klanten verder te verbeteren. Ondertussen zijn binnen de MID activiteiten gestart dan wel voortgezet om de aanbevelingen uit te voeren.

Juridische aangelegenheden
Het wetsvoorstel tot herziening van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) is het afgelopen jaar in de Tweede Kamer behandeld en op 5 februari 2002 door de Eerste Kamer aangenomen. Het wetsvoorstel regelt de taken van de MID en de mogelijkheden voor de inzet van bijzondere inlichtingenmiddelen, de categorieën van personen ten aanzien waarvan het verzamelen van inlichtingen is toegestaan en de omstandigheden waaronder dit plaats mag vinden. Daarnaast regelt de wet het toezicht op de MID. Het wetsvoorstel schenkt aan deze zaken, in tegenstelling tot de 'oude' Wiv die vrij summier is, uitgebreid aandacht.

De 'oude' Wiv vormde sinds 1 februari 1988 de wettelijke grondslag voor de taken van de MID en de BVD. In deze wet zijn geen bepalingen opgenomen over de inzet van bijzondere inlichtingenmiddelen zoals volgen, observeren en de inzet van agenten, ook wel bijzondere bevoegdheden genaamd. In de nieuwe Wiv is een limitatieve opsomming van bijzondere bevoegdheden opgenomen. De inzet van een bijzondere bevoegdheid moet noodzakelijk zijn voor de taakuitvoering van de MID en moet worden getoetst aan de beginselen van subsidiariteit en de proportionaliteit. Dit betekent dat de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid alleen is toegestaan als de beoogde informatie niet of niet tijdig op een andere manier verkregen kan



worden en met de uitoefening van een minder ingrijpende bevoegdheid niet kan worden volstaan. De inzet van een bijzondere bevoegdheid is pas toegestaan na toestemming van de Minister, de rechter of in sommige gevallen de Directeur MID. In het wetsvoorstel is een notificatieregeling opgenomen. Dit houdt in dat schriftelijk verslag wordt uitgebracht aan een betrokkene indien bijzondere bevoegdheden zijn uitgeoefend die een inbreuk maken op het door de Grondwet gegarandeerde huisrecht en het brief-, telefoon-, en telegraafgeheim.

In de nieuwe Wiv wordt het toezicht op de diensten uitgebreid. Hiertoe wordt een Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten in het leven geroepen. Deze onafhankelijke commissie bestaat uit drie leden en een voorzitter die worden aangesteld voor een periode van zes jaar. De taken van deze commissie zijn het toezicht houden op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wiv en de Wet veiligheidsonderzoeken en het adviseren van de Minister bij behandeling van klachten door de Nationale Ombudsman.

Medezeggenschap
De medezeggenschapscommissie MID (MC-MID) is op 1 januari 2000 voor de duur van twee jaar geïnstalleerd. De MC bestaat uit 13 leden en vormt een afspiegeling van de organisatie. In 2001 heeft de directeur MID driemaal formeel overleg gevoerd met de medezeggenschaps- commissie. Daarnaast is elf keer informeel overleg gevoerd.

De medezeggenschapscommissie heeft in 2001 geadviseerd over de dienstroosters die bij verschillende onderdelen van de dienst zijn ingevoerd. Verder is in de medezeggenschapscommissie overleg gevoerd over het evaluatierapport "Hernomen Evenwicht" van de Directie Informatievoorziening & Organisatie (DIO) en over onderwerpen die verband houden met de uitvoering van de Reorganisatie MID. De medezeggenschapscommissie is door de directeur MID uitgenodigd deel te nemen aan de projectgroepen die het Masterplan AVI gaan uitvoeren. Hiermee wordt de betrokkenheid van de medezeggenschapscommissie bij de planvorming vergroot.

Zowel de formele als de informele contacten vonden plaats op een open en prettige manier en zijn door beide partijen als nuttig en constructief ervaren.

Verzoeken om informatie en klachtbehandeling
De Militaire Inlichtingendienst heeft in 2001 een groot aantal verzoeken ontvangen om inzage te krijgen in het eigen persoonsdossier. De verzoeken werden behandeld op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Een aantal verzoeken werd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst voor verdere behandeling doorgezonden naar de MID. Dit gebeurde als een persoon zijn verzoek om inzage had ingediend bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst maar de BVD vermoedde (al dan niet op aangeven van betrokkene) dat er bij de Militaire Inlichtingendienst mogelijk gegevens over de desbetreffende persoon aanwezig waren. Daarnaast werd een aantal verzoeken ingediend om inzage te krijgen in documenten over bepaalde thema's, zoals bijvoorbeeld antimilitarisme. In één verzoek werd namens meerdere personen en organisaties om inzage verzocht. Bij de beantwoording van dit verzoek is voor het eerst het nieuwe beleid met betrekking tot vrijgave van documenten inzake antimilitarisme toegepast. Dit nieuwe beleid, dat in overeenstemming met de BVD tot stand is gekomen, komt er kort gezegd op neer dat, bepaalde uitzonderingen daargelaten, informatie over antimilitaristische activiteiten van vóór 1990 niet meer als behorend tot het actueel kennisniveau van de diensten wordt beschouwd. In principe komt dergelijke informatie derhalve voor inzage in aanmerking. In 2001 is in een aantal gevallen bezwaar gemaakt tegen een initiële beschikking. Deze bezwaarschriften bevinden zich momenteel bij de Commissie Advisering Bezwaarschriften van de Directie Juridische Zaken.



Bij de afhandeling van verzoeken om inzage worden geen documenten of passages uit documenten verstrekt, die zicht geven op de bronnen, de werkwijze en het actueel kennisniveau van de MID. Door het openbaar maken van dergelijke informatie zou het functioneren van de Militaire Inlichtingendienst en daarmee de veiligheid van de Staat kunnen worden geschaad. Dit impliceert dat bij een beslissing over een verzoek om inzage van het eigen persoonsdossier, door de MID geen mededelingen worden gedaan over het al dan niet geregistreerd zijn van personen met betrekking tot actuele dreigingen.

In het wetsontwerp voor de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten is een nieuwe inzage- regeling opgenomen. De Wet Openbaarheid van Bestuur is namelijk na inwerkingtreding van de wet niet langer van toepassing op verzoeken om inzage die gericht zijn aan de MID of de BVD. De nieuwe regeling kent een gesloten systeem van zij die gerechtigd zijn tot inzage. De termijn van afhandeling bedraagt in de nieuwe regeling drie maanden.

In 2001 is met een beroep op de Algemene Wet bestuursrecht één klacht ingediend tegen vermeend optreden van de MID. Eind 2001 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij betrokkene in de gelegenheid is gesteld zijn klacht toe te lichten. De klachtprocedure zal begin 2002 worden afgerond. In 2001 zijn er bij de Nationale Ombudsman geen klachten ingediend over het optreden van de MID.

6. STURING EN CONTROLE

De Minister van Defensie is verantwoordelijk voor de activiteiten van de Militaire Inlichtingendienst. De Minister stelt de Inlichtingen- en Veiligheidsbehoefte Defensie vast en wordt door de directeur van de Militaire Inlichtingendienst geïnformeerd over de manier waarop de dienst zijn taken uitvoert.

De Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV) Op ministerieel niveau vindt overleg plaats in de zogeheten Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV) over het beleid van de Militaire Inlichtingendienst en de Binnenlandse Veiligheidsdienst en over de coördinatie van dat beleid. De MICIV wordt voorgezeten door de minister-president, tevens minister van Algemene Zaken. In de MICIV hebben zitting: de ministers van Defensie (verantwoordelijk voor de MID), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (verantwoordelijk voor de BVD), Buitenlandse Zaken, Justitie, Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat en Financiën. Daarnaast hebben de voorzitter en de leden van Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland (CVIN, zie hieronder) zitting, en ook de Secretarissen-Generaal van de betrokken ministeries. Een belangrijke rol bij de voorbereiding van het overleg in de MICIV is weggelegd voor de coördinator van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze coördinator wordt op gemeenschappelijke voordracht van de minister-president, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de minister van Defensie benoemd. De coördinator is ondergeschikt aan de minister-president en heeft onder meer tot taak het overleg in de MICIV voor te bereiden. De functie van coördinator wordt op dit moment vervuld door de secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken.

Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland
De voorbereiding van het overleg in de MICIV vindt plaats in het Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland (CVIN); dit comité geldt als ambtelijk voorportaal van de MICIV. In dit comité dat wordt voorgezeten door de coördinator voor de inlichtingen en veiligheidsdiensten van het Ministerie van Algemene Zaken, hebben als ambtelijke



vertegenwoordigers zitting de directeur MID, het Hoofd BVD, en vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken en Justitie. Ook andere departementen kunnen, als hun belangen in het geding zijn, voor het (voorbereidend) overleg worden uitgenodigd.

Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten De Tweede Kamer oefent parlementaire controle uit op het werk van de MID voor zover dit openbare aangelegenheden betreft. Als het geheime aangelegenheden betreft, wordt vertrouwelijk overlegd of gecorrespondeerd met de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Deze commissie bestaat uit de fractievoorzitters van de vier grootste politieke partijen. De commissie voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten brengt over haar werkzaamheden beknopt verslag uit aan de Tweede Kamer. Dit schriftelijk verslag is openbaar.