Ministerie van Defensie
Jaarverslag 2001
Voorwoord
Voor u ligt het inmiddels vijfde jaarverslag van de Militaire Inlichtingendienst. Hierin wordt
verslag gedaan van de werkzaamheden van de dienst over het jaar 2001. Het laat zien welke
onderwerpen in het afgelopen jaar de aandacht vroegen. Waar mogelijk wordt vooruit geblikt op
de aandachtsgebieden van volgend jaar.
De activiteiten van de MID concentreerden zich in het begin van het afgelopen jaar op de
vredesoperaties op de Balkan en die ter beslechting van het geschil tussen Ethiopië en Eritrea.
De laatste periode hebben de werkzaamheden van de MID vooral in het teken hebben gestaan
van de strijd tegen het terrorisme en de ontwikkelingen in Afghanistan. De gebeurtenissen na 11
september hebben, zowel nationaal als internationaal, geleid tot een groot aantal activiteiten. In
dit jaarverslag wordt de betrokkenheid van de MID daarbij geschetst.
Gedurende het afgelopen jaar is intensief gewerkt aan de herziening van de nieuwe Wet op de
inlichtingen en veiligheidsdiensten. In deze wet zijn de op heldere wijze de taken en
bevoegdheden van de diensten neergelegd. Het parlement heeft inmiddels zijn goedkeuring aan
de wet verleend.
Eén van de gevolgen is dat dit het laatste jaarverslag van de MID is. De naam van de MID wordt
veranderd in Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst. Volgend jaar zal het jaarverslag
daarom onder de nieuwe naam verschijnen.
De Minister van Defensie
Mr. F.H.G. de Grave
Inhoudsopgave
De tekst van het jaarverslag is afgesloten op 1 februari 2001
Voorwoord Minister
1. Taken Militaire Inlichtingendienst
Wettelijke taken
Organisatie
Jaarlijkse Planning
2. De strijd tegen het terrorisme
Inleiding
Maatregelen
Betrokkenheid MID bij terrorismebestrijding
Internationale kaders
3. Inlichtingentaak
Balkan, Midden- en Zuidoost Europa
Bosnië-Herzegovina
Macedonië (FYROM)
Federale Republiek Joegoslavië
Kosovo
Kroatië
Albanië
Cyprus
Terrorisme
Midden-Oosten en Noord-Afrika
Fundamentalisme
Terrorisme
Olie en Water
Iran
Irak
Syrië
Libië
Afrika, ten zuiden van de Sahara
Ethiopië en Eritrea
Zimbabwe
Terrorisme
De Russische Federatie
Binnenlandse ontwikkelingen
Defensiebeleid
Missile Defense en wapenbeheersing
Terrorisme
Buitenlands beleid
Rusland en de NAVO
Overige landen van de voormalige Sovjet-Unie
Moldavië
Trans Kaukasus
Centraal Azië
Terrorisme
Zuid-Oost Azië
Afghanistan
Het Iraanse beleid ten aanzien van Afghanistan
Het Pakistaanse beleid ten aanzien van Afghanistan
Pakistan en India - Kasjmir
Indonesië
Caribisch Gebied en Latijns-Amerika
De strijd tegen het internationaal terrorisme
Venezuela
Colombia
Suriname
Proliferatie
Conventioneel
Niet-conventioneel
Nucleaire wapens
Radiologische wapens
Biologische Wapens
Chemische wapens
Terroristen en NBC wapens
4. Contra Inlichtingen- en Veiligheidstaak
Militaire veiligheid
Buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Tegen de krijgsmacht gericht terrorisme
Islamitisch radicalisme en de krijgsmacht
Anti-militarisme
Rechts-extremisme
Industrieveiligheid
Veiligheidsonderzoeken
Vertrouwensfuncties
5. Bedrijfsvoering
Personeel en organisatie
Financiën
Informatiemanagement en automatisering
Archieven MID
Reorganisatie MID
Juridische aangelegenheden
Medezeggenschap
Verzoeken om informatie en klachtbehandeling
6. Sturing en Controle
MICIV
CVIN
CIV
1. TAKEN VAN DE MILITAIRE INLlCHTINGENDIENST
Wettelijke taken
Op 5 februari 2002 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het voorstel tot herziening van de Wet
op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv). Vervolgens is de wet in het Staatsblad geplaatst
(Stb. 2002, 148). Als de nieuwe wet in werking treedt krijgt de Militaire Inlichtingendienst een
andere naam, namelijk Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD).
De taken van die dienst, zoals die omschreven in de nieuwe Wiv, zijn:
a. Het verrichten van onderzoek:
- omtrent het potentieel en de strijdkrachten van andere mogendheden, ten behoeve van
een juiste opbouw en een doeltreffend gebruik van de krijgsmacht;
- naar factoren die van invloed zijn of kunnen zijn op de handhaving en bevordering van
de internationale rechtsorde voor zover de krijgsmacht daarbij is betrokken of naar
verwachting betrokken kan worden.
b. Het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken
(Wvo).
c. Het verrichten van onderzoek dat nodig is voor het treffen van maatregelen:
- ter voorkoming van activiteiten die ten doel hebben de veiligheid of paraatheid van de
krijgsmacht te schaden;
- ter bevordering van een juist verloop van mobilisatie en concentratie der strijdkrachten;
- ten behoeve van een ongestoorde voorbereiding en inzet van de krijgsmacht als bedoeld
onder a, tweede aandachtsstreepje.
d. Het bevorderen van maatregelen ter bescherming van de onder c genoemde belangen,
waaronder begrepen maatregelen ter beveiliging van gegevens betreffende de
krijgsmacht waarvan geheimhouding is geboden.
e. Het verrichten van onderzoek betreffende andere landen, ten aanzien van onderwerpen
met een militaire relevantie die door Onze Minister-President, Minister van Algemene
Zaken in overeenstemming met Onze betrokken Ministers, zijn aangewezen.
Ook onder de 'oude' Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten had de MID een
inlichtingentaak en een contra-inlichtingen- en veiligheidstaak. Over beide taken wordt in dit
jaarverslag gerapporteerd.
Organisatie
Voor het uitvoeren van haar taken is de MID onderverdeeld in enerzijds organisatiedelen die
vooral gegevens verzamelen en anderzijds delen die deze gegevens vooral verwerken tot
inlichtingenproducten in de vorm van rapportages, risico-analyses en basisgegevens voor
planning en ondersteuning van militaire operaties:
De Afdeling Verbindingsinlichtingen (AVI) en de Afdeling Human Intelligence (AHM) zijn de verwervende afdelingen die informatie leveren aan de Afdeling Analyse en Rapportage (AAR) en de Afdeling Contra-Inlichtingen en Veiligheid (ACIV). De gevolgde werkwijze bestaat uit het achtereenvolgens verzamelen, selecteren, analyseren, bewerken, verwerken en exploiteren van informatie. De specifieke bevoegdheden van de MID zijn vastgelegd in de Wiv en de Wvo.
Jaarlijkse Planning
Ieder jaar wordt door de Minister de (geheime) Inlichtingen- en Veiligheidsbehoefte Defensie
(IVD) vastgesteld. Daarin staat op welke onderzoeksgebieden de MID zich moet richten en
welke producten Defensie van de MID vraagt. De aandachtsgebieden omvatten zowel landen en
regio's, als specifieke thema's en onderwerpen. De onderzoeksgebieden worden
onderscheiden in categorieën en voorzien van een prioriteit. Dit bepaalt de intensiteit en
diepgang waarmee de MID de ontwikkelingen op de verschillende terreinen volgt. Gebieden
waar de Nederlandse krijgsmacht permanent aanwezig is en betrokken is bij militaire operaties
hebben vanzelfsprekend de hoogste prioriteit. De categorieën zijn:
a. categorie I: gebieden waar de krijgsmacht permanent of voor crisisbeheersingsoperaties aanwezig is (ook gebieden die direct van invloed kunnen zijn op crisisbeheersingsoperaties waar Nederland aan deelneemt);
b. categorie II: gebieden waar de krijgsmacht voor crisisbeheersingsoperaties kàn
worden ingezet of landen die een specifiek belang hebben voor het Nederlandse
veiligheidsbeleid;
c. categorie III: interessegebieden;
d. categorie IV: overige gebieden.
Begin 2001 heeft de MID vooral aandacht besteed aan de Balkan en Ethiopië en Eritrea in
verband met de Nederlandse deelname aan vredesmissies. Uiteraard stond het laatste deel van
het jaar in het teken van de bestrijding van terrorisme en de militaire betrokkenheid van
Nederland bij de situatie in Afghanistan.
2. DE STRIJD TEGEN TERRORISME
Inleiding
Het jaar 2001 bracht met de aanslagen in New York en Washington een breuk met wat tot dan
toe onder de noemer terrorisme bekend stond. Het `traditioneel' terrorisme (bijvoorbeeld Bader
Meinhoff, Rote Armee Fraktion, Rode brigades, IRA, ETA) kenmerkte zich door specifieke
politieke doelstellingen (marxisme-leninisme, `vrijheidsstrijd'), sponsoring door staten (zoals de
DDR), vaste tactieken (ontvoeringen, bomaanslagen) en doelen (politici, grootindustriëlen).
Daarbij bleef men oog houden voor begrip voor de acties bij de achterban, onder meer door het
voorkomen van extreme represailles (door bijvoorbeeld een waarschuwing vooraf). Dit werd
mogelijk gemaakt door het veelal vrij `lokale' karakter. Door de wijzigingen op het wereldtoneel in
het begin van de jaren negentig verdween een aantal sponsorende staten en raakten
ideologieën in onbruik. Inmiddels is de opkomst van een nieuw soort terrorisme een feit:
religieus-ideologisch geïnspireerd en vervuld van haat tegen de Westerse samenleving met haar
normen en waarden en democratische vrijheden. Acties zijn nietsontziend, gericht op massale
publiciteit en grote maatschappelijke ontwrichting. Het terrorisme van nu heeft bovendien een
grensoverschrijdend, zelfs wereldomvattend, karakter. Het is minder afhankelijk van sponsoring
door staten, door het zelffinancierend karakter (door middel van financiële, logistieke en
criminele netwerken). Door het wegvallen van politieke, ideologische of andere conceptuele
beperkingen en doordat de terrorist veel meer dan voorheen bereid is als martelaar te sterven
(zelfmoordaanslagen), zijn het vooral technische beperkingen die aan de activiteiten van de
nieuwe terroristische groeperingen grenzen stellen. De technische mogelijkheden voor
terroristische groeperingen nemen wel toe. Tegen de achtergrond van de kwetsbaarheid van de
moderne, open (geïndustrialiseerde) samenleving met een groeiende afhankelijkheid van
elektronica (computersystemen) en haar vrije informatiestromen is het niet denkbeeldig dat in de
nabije toekomst het gewelddadige terrorisme wordt aangevuld met information operations. Het
doorbreken van technische beveiligingen van vitale informatiestructuren met besluitvormers en
beslissers als doel is daarbij een belangrijk fenomeen. Ook de krijgsmacht wordt in haar
functioneren in toenemende mate afhankelijk van informatie en informatiesystemen, waardoor
op dat terrein kwetsbaarheid ontstaat. Nederland is als knooppunt van internationale
verbindingen, als vestigingsland voor tal van internationale organisaties, met vele migranten uit
conflictgebieden en een tolerant politiek-maatschappelijke klimaat kwetsbaar voor acties door
terroristische groeperingen. Bovendien kan de krijgsmacht, bij inzet buiten de landsgrenzen, ook
elders met terroristische activiteiten worden geconfronteerd. Terrorisme vormt thans een
permanente bedreiging van de internationale, wereldwijde veiligheid die zich op onverwachte
momenten en plaatsen kan manifesteren. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt kort ingegaan
op de maatregelen die nationaal aan deze conclusie zijn verbonden.
Maatregelen
De regering heeft na de gebeurtenissen van 11 september 2001 besloten de inspanningen van
de rijksoverheid op het gebied van terrorisme te intensiveren. Aan verschillende departementen
werden extra budgetten toegekend om op de respectievelijke beleidsterreinen maatregelen ter
voorkoming en bestrijding van terrorisme te kunnen treffen. Door de speciaal ingestelde
Ministeriële Stuurgroep Terrorisme en Veiligheid werd hiervoor het Actieplan
Terrorismebestrijding en Veiligheid opgesteld, voorbereid door een interdepartementale
coördinatiegroep (ICTV) met een interdepartementale werkgroep (IWT) als voorportaal.
Onmiddellijk na de aanslagen op de Verenigde Staten heeft ook de Minister van Defensie een ambtelijke taakgroep ingesteld die de rol van Defensie bij de bestrijding van het terrorisme in
kaart heeft gebracht en aanbevelingen heeft gedaan voor beleidsintensiveringen en
aanpassingen. Op grond van de aanbevelingen van de taakgroep heeft de minister eind 2001
een aantal maatregelen aangekondigd.
De MID is nauw betrokken geweest bij de maatregelen die direct na 11 september werden
getroffen. Zo had de dienst zitting in zowel de interdepartementale coördinatiegroep (ICTV), als
de interdepartementale werkgroep (IWT) en de taakgroep `Defensie & Terrorisme', dit naast de
reguliere deelname aan de MICIV (Ministeriële Commissie voor Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten) en de CVIN (Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland). Als
uitvloeisel van de intensivering wordt de MID personeel en materieel versterkt, waarbij de
analysecapaciteit op het gebied van (contra-)inlichtingen, de capaciteit voor het verzamelen van
inlichtingen met behulp van menselijke bronnen, de capaciteit ter verzekering van de veiligheid
van uitgezonden eenheden van de krijgsmacht, de capaciteit tot het binnendringen in
geautomatiseerde netwerken van terroristische groeperingen en de verbindings-
inlichtingencapaciteit worden uitgebreid. Voorts wordt de operationele inlichtingencapaciteit ten
behoeve van de Chef Defensiestaf versterkt om daarmee de inlichtingen te kunnen verstrekken
die de Chef Defensiestaf nodig heeft voor de besluitvorming rondom en de uitvoering van
vredesoperaties. Verder wordt de informatie-uitwisseling tussen de MID en de krijgsmachtdelen
inzake veiligheidsincidenten en meldingen van bijzondere voorvallen verbeterd.
Betrokkenheid MID bij terrorismebestrijding
Direct na 11 september heeft de MID enkele teams geformeerd die zich hebben gericht op
(mogelijke) reacties in de islamitische wereld op de aanslag, op de situatie in Afghanistan en in
de buurstaten, op de organisatie van terroristische netwerken en op bescherming tegen
terroristische aanslagen en andere veiligheidsaspecten. Hiertoe werden de operationele
onderzoeksactiviteiten geïntensiveerd. Diverse risico- en dreigingsanalyses werden
geproduceerd, met extra aandacht voor de veiligheidsomgeving van eenheden van de
krijgsmacht en bij Defensie in gebruik zijnde objecten, zowel in het binnenland als in het
buitenland (onder meer in Afghanistan, Bosnië en in het Midden Oosten). De samenwerking met
de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en andere binnenlandse en buitenlandse diensten
werd hiertoe uitgebreid. De gemaakte analyses resulteerden in adviezen aan de departementale
en militaire leiding van Defensie over deelname aan militaire operaties ter bestrijding van
terrorisme, alsmede omtrent te nemen veiligheidsmaatregelen in de Nederlandse krijgsmacht.
Ook in de voorzienbare toekomst dient de MID inlichtingen te verschaffen over de verdere ontwikkeling van het internationaal terrorisme, om een effectieve militaire bijdrage aan de bestrijding daarvan en het inschatten van risico's voor de krijgsmacht mogelijk te maken. Internationaal terrorisme wordt hiertoe door de MID onderzocht vanuit het raamwerk van transnationale risico's. Militair relevante aspecten van georganiseerde criminaliteit, extremisme, proliferatie en information operations (cyberterrorisme en psychologische oorlogvoering) worden bezien. Achtergrond hiervoor is dat deze fenomenen een dusdanig onderling verband vertonen dat slechts een beoordeling in onderlinge samenhang tot een heldere risicoanalyse kan leiden. Hierbij blijft het internationaal terrorisme ondernomen door 'non-state' actoren het hoofdthema.
Internationale kaders
Versterking van de militaire bijdrage aan terrorismebestrijding in NAVO-verband is onderwerp
van overleg in de NATO Intelligence Board (bestaande uit de directeuren van de militaire
inlichtingendiensten) en in de Military Intelligence Working Group on Terrorism. Ook draagt de
MID (naast de BVD als eerste aanspreekpunt) bij aan beveiligingsbevorderende activiteiten van
de NAVO-lidstaten in relevante NAVO-fora. Ook met de militaire contra-inlichtingen organisatie
van SHAPE werkt de MID nauw samen. Bestrijding van terrorisme in EU verband is onderwerp
van overleg in het conclaaf van EU Intelligence Directors (directeuren van militaire
inlichtingendiensten). Overigens staat de EU Intelligence Division momenteel onder
Nederlandse militaire leiding. Een derde element van het internationale kader waarin de MID
optreedt, zijn de bilaterale contacten met inlichtingendiensten van andere landen. Op basis van
bilaterale overeenkomsten worden gegevens over terrorisme verzameld, wordt informatie
uitgewisseld en wordt technische ondersteuning verleend aan operationele activiteiten. Voorts
neemt de MID op het gebied van verbindingsinlichtingen deel aan enkele internationale
samenwerkingsverbanden die ook belangrijk zijn voor de bestrijding van terrorisme.
3. INLICHTINGENTAAK
BALKAN, MIDDEN- EN ZUIDOOST EUROPA
De Nederlandse krijgsmacht leverde ook het afgelopen jaar een bijdrage aan de NAVO-
operaties op de Balkan, waar eenheden en individuele militairen zijn ingezet in
vredesafdwingende, toezichthoudende en humanitaire rollen. De inzet in Bosnië-Herzegovina
werd ook in 2001 voortgezet, terwijl tevens een bijdrage werd geleverd aan de NAVO-
inspanningen in Macedonië. Daarnaast werd met meer nadruk de situatie in Kroatië
(aanwezigheid van een Nederlands helikoptersteunpunt) en die in Albanië (MAPE-missie met
deelname Nederlandse krijgsmacht) gevolgd. De militaire deelname door Nederland aan het
vredesproces op Cyprus werd beëindigd. In algemene zin wordt de Balkan-regio gekenmerkt
door politieke en economische instabiliteit. Zo is de situatie in de FRJ politiek bepaald door de
tegenstellingen tussen de nationalistische Kostunica en de meer pragmatische Djindjic.
Bovendien is het land afhankelijk van buitenlandse financiële steun. Met name Bosnië is een
thuishaven voor de georganiseerde criminaliteit met grensoverschrijdend karakter. Zo fungeert
het land als uitvalsbasis van een aantal onduidelijke groeperingen die - in een aantal gevallen
onder de dekmantel van een NGO (non-gouvernementele organisatie)- hun activiteiten in West-
Europa en de Verenigde Staten vanuit Bosnië logistiek ondersteunen. Vanwege de
voortdurende militaire aanwezigheid van Nederland in vooral Bosnië, dient de regio ook in de
toekomst nauwlettend door de MID te worden gevolgd omdat de potentiële gevolgen van die
instabiliteit en de eventuele confrontatie van de aanwezige eenheden met de (georganiseerde)
misdaad van invloed kunnen zijn op de veiligheidsomgeving van de ingezette eenheden en zelfs
repercussies kunnen hebben in Nederland zelf.
Bosnië-Herzegovina
Bosnië-Herzegovina ondervindt nog steeds de naweeën van de oorlog (1992-1995) tussen de
drie belangrijkste bevolkingsgroepen (Serviërs, Kroaten en Moslims). Ook het afgelopen jaar
vroeg de voortgang van het vredesproces in Bosnië-Herzegovina de aandacht van de MID,
vooral omdat Nederland nog steeds een bijdrage levert aan SFOR, de NAVO-operatie die
toeziet op de naleving van de (militaire) bepalingen van het in 1995 gesloten verdrag van
Dayton. De Nederlandse bijdrage aan de SFOR-troepenmacht en de aandacht van de MID
werden in het afgelopen jaar geaccentueerd door de Nederlandse commando-overname in
september 2001 van de Multi-Nationale Divisie South West (MND-SW) met hoofdkwartier in
Banja Luka. Hiervoor werd een aanvullende inlichtingenstructuur ingericht.
Het vredesproces in Bosnië-Herzegovina verloopt nog steeds moeizaam. Weliswaar is de kans
op een directe opleving van het militaire conflict zeer klein, maar de tegenstellingen die tot dit
conflict hebben geleid zijn nog steeds dominant aanwezig. Ook de politieke partijen blijven zich
vooral naar bevolkingsgroep onderscheiden. Deze mono-etnische partijen beïnvloeden het
politieke en economische leven en hebben sterke banden met de georganiseerde misdaad. In
de praktijk is de internationale gemeenschap voortdurend gedwongen stelling te nemen tegen
de machtspositie van de mono-etnische partijen.
In de eerste helft van 2001 manifesteerde zich een reeds geruime tijd latent aanwezig conflict
met betrekking tot de positie van de Bosnische Kroaten. Die vinden dat hun theoretische
gelijkberechtiging met de andere bevolkingsgroepen in de praktijk bedreigd wordt doordat zij
zich gedwongen zien op bestuurlijk niveau samen te werken met de drie maal zo talrijke
Moslims. Op de vrees voor dominantie van de Moslims werd, voorafgaande aan de
parlementaire verkiezingen in november 2000, ingespeeld door de HDZ BiH, die het Bosnisch-
Kroatische politieke spectrum volledig domineert en zich in haar bestaan bedreigd voelt door de
inspanningen van de internnationale gemeenschap. De HDZ BiH dreigde, na haar enorme
verkiezingswinst, met het uitroepen van een eigen, Kroatische entiteit in Bosnië-Herzegovina en
trotseerde ook in andere opzichten de internationale gemeenschap. Onder de invloed van de
HDZ BiH in de Bosnisch-Kroatische strijdkrachten (VF-H) dreigden de Bosnisch-Kroatische
militairen de gezamenlijke militaire structuren te verlaten en de bewaking van
wapenopslagplaatsen te staken. Hoewel een militaire escalatie van dit conflict zowel nationaal
als internationaal is voorkomen, blijft de problematiek onopgelost en is een heropleving van de
tegenstellingen ook in de toekomst denkbaar.
De economische situatie is in geheel Bosnië-Herzegovina, maar vooral in de Bosnisch-
Servische republiek (RS), onrustbarend. De huidige RS-regering is evenmin als haar
voorgangster in staat de crisis het hoofd te bieden, zodat binnen de RS vanuit een groeiende
maatschappelijke onvrede een voedingsbodem voor meer radicaal-nationalistische stromingen
ontstaat. In algemene zin moet in 2002, en vooral in de aanloop naar de parlements- en
presidiumverkiezingen van oktober, rekening worden gehouden met een mogelijke toename
van de macht van de mono-etnische partijen en een versterking van de interetnische fricties.
Vooral bij een vermindering van de internationale politieke, economische en/of militaire
inspanningen in Bosnië-Herzegovina dreigt het land in een politiek en economisch isolement te
geraken en mag een opleving van de etnische strijd of zelfs het uiteenvallen van Bosnië-
Herzegovina langs etnische lijnen nog steeds niet worden uitgesloten.
Macedonië (FYROM)
De interetnische tegenstellingen tussen de etnisch Albanese minderheid en de Slavische
Macedoniërs met potentieel grensoverschrijdende implicaties dreigden in 2001 te escaleren.
Een deel van de etnisch-Albanese minderheid kwam in gewapende opstand tegen de Slavisch-
Macedonische autoriteiten. Hoewel ook een zekere invloed uitging van etnische Albanezen
buiten Macedonië, werd de voedingsbodem voor deze opstand gevormd door de discriminatie
van de etnisch-Albanese bevolking in Macedonië zelf. De eisen van de opstandelingen betroffen
met name het verheffen van het Albanees tot officiële taal, een groter aandeel van de Albanezen
in het lokale en staatsbestuur en het gebruik van Albanese culturele symbolen. Vooral in de
eerste stadia van het conflict werd door de Macedonische strijdkrachten en veiligheidsdiensten
hardhandig opgetreden, hetgeen resulteerde in grote aantallen vluchtelingen. Op hun beurt
werden ook Slavische Macedoniërs verjaagd uit de gebieden waarin zij een minderheid
vormden. Een escalatie van het conflict dreigde. De intensivering van de gevechten tussen de
Albanese opstandelingen en de Macedonische veiligheidstroepen volgde overigens direct na de
beëindiging van de etnisch Albanese opstand in de Presevo-vallei in het grensgebied tussen
Kosovo en Zuid-Servië. Hierna kon worden aangetoond dat ook etnisch Albanese strijdgroepen
uit de regio Kosovo hun aandacht hadden verlegd naar het Macedonische toneel.
Dankzij aanhoudende diplomatieke en militaire inspanningen van de EU en de NAVO is
escalatie voorkomen en is de basis gelegd voor een vredesproces dat resulteerde in een in de
plaats Ohrid ondertekend akkoord. De Nederlandse krijgsmacht leverde in de tweede helft van
2001 een bijdrage aan de NAVO `Task Force Harvest', die toezag op de succesvolle inzameling
van een deel van de wapens van de etnisch-Albanese opstandelingen. Ook waren Nederlandse
militaire waarnemers in Macedonië aanwezig.
Het vredesproces verloopt weliswaar traag maar vooralsnog wel in de goede richting. De
wensen van de etnische Albanezen tot verbetering van hun rechtspositie worden langzaam
gerealiseerd. Daarnaast roepen de concessies aan de Albanezen aan Slavisch-Macedonische
zijde weerstand op. Er is derhalve, zeker tegen de achtergrond van de diepe economische crisis
in het land, sprake van een maatschappelijke polarisatie. Een voedingsbodem voor nieuwe
gewapende strijd blijft aanwezig. Naar verwachting zal ook in 2002 een internationale politieke
en militaire betrokkenheid bij het vredesproces noodzakelijk blijven en zal de situatie in het land
de aandacht van de MID blijven opeisen. De aanwezigheid en het optreden van de verschillende
georganiseerde en bewapende etnisch-Albanese strijdgroepen in de Kosovaarse,
Macedonische en Albanese grensgebieden blijft niet alleen voor Macedonië, maar voor de hele
zuidelijke Balkan een destabiliserende factor.
Federale Republiek Joegoslavië
De internationale positie van Joegoslavië is in 2001 verbeterd omdat het nieuwe regime, en met
name federaal president Kostunica, een beter internationaal aanzien geniet dan zijn voorganger
Milosevic. Ondanks de door Kostunica doorgevoerde koerswijzigingen kampt Joegoslavië nog
met een diepe economische crisis en wordt de interne situatie van het land nog altijd
gekenmerkt door verdeeldheid. Daardoor gaat er nog steeds een potentieel destabiliserende
werking op de gehele regio uit van de interne situatie in Joegoslavië. Er is sprake van
tegenstellingen tussen Kostunica, die een duidelijk nationalistisch getinte koers vaart, en de
Servische premier Djindjic, die zich realiseert dat de afhankelijkheid van buitenlandse
(Westerse) steun van geheel Joegoslavië en dus ook van Servië noopt tot een pragmatische
koers. Die tegenstellingen hebben geleid tot het feitelijk uiteenvallen van de regeringscoalitie
DOS. Kosovo lijkt steeds duidelijker aan te sturen op (feitelijke) onafhankelijkheid, hetgeen het
interne aanzien van de federale en Servische autoriteiten eveneens onder druk zet. De
verhoudingen tussen Servië en Montenegro bleven een punt van zorg. De Montenegrijnse
politieke leiding persisteerde in het ontzeggen van legitimiteit aan het federale Joegoslavische
gezag. Kringen rond de Montenegrijnse president Djukanovic volhardden in hun
onafhankelijkheidsstreven, ondanks het feit dat een dergelijke onafhankelijkheid in de eigen
republiek omstreden is en ondanks de internationale druk om de constitutionele band te
handhaven. De kwestie Montenegro lijkt echter inmiddels opgelost door het aangaan van een
veel lossere, confederatieve band met Servië. Tenslotte zijn ook de etnische tegenstellingen in
de Presevo-vallei nog niet opgelost en is een heropleving van de gewapende opstand van de
etnische Albanezen aldaar denkbaar. Omdat al deze omstandigheden de stabiliteit van
Joegoslavië negatief kunnen beïnvloeden, zullen de ontwikkelingen in dat land ook in 2002 door
de MID nauwlettend worden gevolgd.
Kosovo
De MID heeft de situatie in Kosovo in 2001 nauwlettend gevolgd. Aanleiding daarvoor waren de
gewelddadigheden waarbij KFOR direct of indirect betrokken kon raken als gevolg van
fundamentele tegenstellingen tussen Serviërs en Albanezen.
Kosovo heeft ook het afgelopen jaar nog de gevolgen ondervonden van de langdurige Servische onderdrukking van de etnisch-Albanese meerderheid en de gevolgen van het ingrijpen van de NAVO in 1999. Daardoor zijn de interetnische verhoudingen nog sterk gespannen en lijkt de weg naar normalisatie, laat staan het op gang brengen van een interetnisch bestuur, nog zeer lang. Zo lang een alom aanvaarde oplossing voor de kwestie Kosovo uitblijft, gaat ook van deze situatie een destabiliserende invloed op de gehele regio uit. Inmiddels bekleden de vertegenwoordigers van de Kosovo-Albanezen belangrijke functies in het bestuur van het gebied, dat onder internationaal toezicht staat. Veel Servische inwoners zijn gevlucht naar andere delen van Joegoslavië. Ondanks de inspanningen van de internationale gemeenschap lijkt Kosovo zich te ontwikkelen tot een etnisch homogene, onafhankelijke staat. UNMiK (United Nations Mission in Kosovo) en KFOR (Kosovo Force) zien zich nog steeds gedwongen op te treden als beschermer van de resterende Servische minderheid en is van terugkeer van Serviërs nauwelijks sprake. Daarnaast is bestrijding van georganiseerde misdaad een belangrijk aandachtspunt, temeer vanwege de regionale impact.
Ook vanwege de interne tegenstellingen in de Kosovo-Albanese top, die het uitsluitend lijkt eens
te zijn over het streven naar onafhankelijkheid, zal de normalisering van de toestand in Kosovo
een langdurig proces blijken en voorlopig internationale aandacht en presentie blijven vergen.
De parlementsverkiezingen van november 2001 hebben een relatief rustig verloop gehad, maar
resulteerden in een diepgaande bestuurlijke impasse onder meer doordat geen van de partijen
een meerderheid in het parlement haalde.
Kroatië
De situatie in Kroatië is in 2001 relatief stabiel gebleven, ondanks de sociaal-economische crisis
in het land. Hoewel de Kroatische regering streeft naar aansluiting bij westerse politieke,
economische en veiligheidsstructuren, kan zij zich niet helemaal losmaken van de problemen
met de Kroatische minderheid in Bosnië-Herzegovina en de nationalistische thema's die de
oppositie aanroert. De partij van de voormalige president Tudjman, de HDZ, lijkt weer aan
populariteit te winnen. De belangrijkste bedreiging voor de Kroatische regeringscoalitie ligt
echter in de tegenstellingen binnen de coalitie, die het afgelopen jaar hebben geresulteerd in het
vertrek van één van de belangrijkste regeringspartijen. Een verdere desintegratie van de coalitie
leidt tot het verlies door de regering van haar parlementaire meerderheid, wat uiteraard de
oppositie in de kaart speelt. Een terugkeer naar een meer nationalistische koers met uitstraling
naar de Bosnische Kroaten is in een dergelijk geval niet uitgesloten.
Albanië
Het regeringsgezag in Albanië wordt geleidelijk opgebouwd, maar is nog niet in het gehele land
effectief. Diverse etnisch-Albanese groeperingen streven naar een grotere etnisch-Albanese
controle over de regio. Hoewel dit streven niet wordt gedeeld door de Albanese regering, die
integratie in Euro-Atlantische structuren beoogt, blijft de situatie in Albanië juist vanwege de
banden met etnisch-Albanese groeperingen buiten de grenzen een potentiële factor van
instabiliteit, die om die reden door de MID wordt gevolgd. Afgelopen jaar heeft de MID een
bijdrage geleverd ten behoeve van de Nederlandse militairen die in het kader van de MAPE-
missie naar Albanië werden uitgezonden.
Cyprus
Hoewel de in 1999 begonnen `proximity talks' tussen beide bevolkingsgroepen op Cyprus nog
steeds geen resultaat hebben opgeleverd, zoeken de leiders van beide gemeenschappen
toenadering en hebben zij in 2001 voor het eerst in lange tijd directe ontmoetingen gehad.
Desondanks blijven de kansen op gewapende confrontaties aanwezig. De Nederlandse militaire
inzet op Cyprus is medio 2001 beëindigd en de inspanning van de MID is bijgevolg aangepast.
Terrorisme
De aanslagen van 11 september hebben ook een weerslag op Bosnië gehad. Het ontmantelen
en uitschakelen van het wereldwijd opererende al-Qa'ida netwerk heeft geleid tot het opsporen
en aanhouden van een aantal verdachte individuen in de Moslim Kroatische Federatie door
Amerikaanse SFOR-militairen in samenwerking met Bosnische politionele functionarissen. De
aanwezigheid van potentiële doelen voor terroristische aanslagen zoals Amerikaanse kampen
en SFOR-bases en de aanwezigheid van deels gepolariseerde en deels geradicaliseerde
moslimbewegingen noodzaakten tot het verdiepen van de kennis op dit gebied. Door het
ontbreken van een sterk en efficiënt optredend justitieel apparaat mag Bosnië-Herzegovina
worden beschouwd als een passieve operatiezone, waar subversief optredende individuen
gemakkelijk voorbereidingen kunnen plegen. Zo zijn ze betrokken bij criminele activiteiten (met
name smokkel) en maken ze gebruik van netwerken en financiële stromen van enkele van de
vele op islamitische basis opererende NGO's. Inmiddels is aangetoond dat banden bestaan
tussen vermeende terroristen en Bosnische organisaties en individuen. Tot daadwerkelijke
terroristische activiteiten is het tot nu toe echter niet gekomen. Het uitblijven van aanslagen op
genoemde potentiële doelen kan enerzijds worden verklaard uit de door SFOR genomen
preventieve maatregelen, maar zeker ook uit het feit dat Bosnië-Herzegovina vooral een
`permissieve omgeving' is. Met een aanslag op één van de aanwezige doelen binnen het land
zou Bosnië-Herzegovina zijn waarde als `springplank' naar Europa gedeeltelijk verliezen. De
aanwezigheid van de binnen SFOR optredende Nederlandse troepen noodzaakt in ieder geval
een ruime aandacht van de MID voor deze ontwikkelingen.
MIDDEN-OOSTEN en NOORD-AFRIKA
Fundamentalisme
Deze regio, met een sedert lang bestaande Nederlandse militaire presentie (de waarnemers die
deel uitmaken van UNTSO), van tijd tot tijd aangevuld met maritieme patrouilles in de Perzische
Golf, is een belangrijk aandachtsgebied omdat er een verscheidenheid aan veiligheidsrisico's te
onderkennen is. Daarbij gaat de aandacht van de MID vooral uit naar staten als Irak, Iran, Syrië
en Libië alsmede naar het conflict tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit.
In de regio bestaan grote politieke, etnisch-religieuze en sociaal-economische tegenstellingen,
terwijl daarnaast de bevolking snel toeneemt. Het zijn deze omstandigheden die steeds meer
een voedingsbodem vormen voor militante groeperingen in deze regio. Daarbij bestaat tussen
een aantal landen vanouds militair-politieke rivaliteit, die in regionaal strategisch opzicht meer
gewicht krijgt en tevens een uitstraling buiten de regio heeft. Sommige landen beschikken over
omvangrijke strijdkrachten en voeren ambitieuze bewapeningsprogramma's uit.
De toegenomen escalatie van het geweld in het conflict tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit
wordt gezien als een zorgwekkende ontwikkeling. De intensiteit van het Palestijnse volksgeweld
en de inzet door Israël van zware militaire middelen als reactie hierop hebben in dit verslagjaar
geresulteerd in een ongekende militarisering van het conflict. De mogelijkheid van een politieke
regeling van de kernproblemen om te komen tot de staat `Palestina' lijkt verder weg dan ooit.
Twistpunten zijn daarbij om de grenzen van het toekomstige Palestina, de toekomst van de
Israëlische nederzettingen in Palestijns gebied, de status van Jeruzalem en de terugkeer van
ruim drie miljoen Palestijnse vluchtelingen. Door het achterwege blijven van een oplossing
hiervan is onder de Palestijnse bevolking een trend van radicalisering waarneembaar. Dit kan
leiden tot grootschaliger confrontaties tussen Israël en de Palestijnen, waarbij het gevaar van
inmenging van buurlanden niet denkbeeldig is. Wat hierbij een rol speelt, is de ideologische
betrokkenheid van de Arabische landen en Iran bij onder meer de kwestie Jeruzalem. Voor Syrië
blijft gelden dat de Golanhoogten volledig en onvoorwaardelijk door Israël moeten worden
teruggegeven.
Vanwege deze omstandigheden blijft onverminderd sprake van een conflictsituatie in de regio.
Het uitstralingseffect dat hiervan onder bepaalde omstandigheden kan uitgaan naar andere
landen in de regio, kan uiteindelijk leiden tot militaire betrokkenheid van het Westen. Een
bijdrage aan crisisbeheersing in het Midden-Oosten kan na de aanslagen in de VS en onder
druk van de opgevoerde strijd tegen het internationaal terrorisme niet meer geheel worden
uitgesloten.
Hoewel radicaal-islamitische organisaties zich primair richten tegen lokale machtsstructuren,
hebben de aanslagen in de Verenigde Staten in september 2001 onderstreept dat hun anti-
westerse opstelling niet louter retoriek is. Tegelijkertijd moet worden gewezen op het feit dat de
oproep van Usama bin Laden, als hoofd van al-Qaida, op grote schaal aanvallen uit te voeren
op westerse belangen door de belangrijkste, regionale radicaal-islamitische organisaties
verworpen is.
Terrorisme
In het algemeen hebben de landen in het Midden-Oosten een afwachtende houding
aangenomen tegenover de Operatie Enduring Freedom. De leiders in het Midden-Oosten
vrezen meegezogen te worden in een aanvankelijk beperkt conflict in en rond Afghanistan,
waarvan zij het verloop niet kunnen inschatten en dat hun eigen machtspositie mogelijk
ondermijnt.
Voor Iran is de zorg om de nationale veiligheid groter geworden door de semi-permanente
militaire aanwezigheid van vooral de Verenigde Staten in en rond Afghanistan. Ten aanzien van
Irak geldt dat Amerikaanse functionarissen dit land regelmatig ter sprake brengen als mogelijk
volgend doelwit, hoewel er tot dusver geen directe bewijzen van Iraakse betrokkenheid bij de
aanslagen in de Verenigde Staten zijn. Van belang hierbij is de Amerikaanse opvatting dat het
tegengaan van proliferatie van massavernietigingswapens een prioriteit is in de strijd tegen
terrorisme.
Na de aanslagen in de Verenigde Staten, heeft Syrië zich formeel geschaard achter de
internationale antiterrorisme campagne. Maar tegelijkertijd heeft Syrië benadrukt dat het de
activiteiten van de Libanese Hezbollah en Palestijnse groeperingen niet als terroristisch, maar
als legitiem verzet tegen Israël als bezettingsmacht beschouwt.
Olie en water
Olie- en waterbronnen zijn van vitaal belang voor landen in deze regio. Ontwikkelingen die
verband houden met de omvangrijke oliereserves kunnen leiden tot conflicten in zowel de regio
als tussen landen in de regio en het Westen. De olietoevoer vanuit de Perzische Golf blijft voor
het Westen op langere termijn van strategisch belang. Wat hierbij zorgen baart, is dat Iran deze
olie-uitvoer militair kan bedreigen.
De beperkte beschikbaarheid van water in de regio heeft tot gevolg dat deze conflictbron aan
belang toeneemt. Bijna zonder uitzondering gebruiken landen water dat door buitenlandse
rivieren wordt aangevoerd. Het betreft de waterhuishouding op de Golanhoogten en in de
Jordaanvallei (Syrië, Libanon, Israël en Jordanië), de Tigris en de Eufraat (Turkije, Syrië, Irak en
Iran) en de Nijl (Oeganda, Ethiopië, Soedan en Egypte). Het tekort aan water zal in de komende
tijd toenemen. Deze ontwikkeling kan reeds bestaande conflicten intensiveren en derhalve van
invloed zijn op instabiele situaties. Aangezien overleg tussen enkele betrokken landen over de
waterproblematiek uiterst moeizaam verloopt, blijven wezenlijke regelingen uit.
Iran
Van de `risicolanden' treedt vooral Iran op de voorgrond. Dit houdt verband met de gestaag
voortgaande militaire opbouw door dit land. In het ambitieuze bewapeningsprogramma van Iran
neemt het ballistische rakettenproject een centrale plaats in. De SHAHAB-3 (bereik circa 1300
km) moet in eerste instantie de kern gaan vormen van de Iraanse strategische afschrikkings- (en
vergeldings)macht. In relatie tot het beoogde rakettenpotentieel spelen ook
massavernietigingswapens, namelijk chemische, biologische en wellicht op termijn ook
nucleaire, een rol. In deze context vormt het niet-conventionele potentieel de kern van de
Iraanse militaire doctrine die dient als basis van het buitenlands politieke beleid van Iran. De
gedachte in Teheran is dat het land zich te weer moet stellen tegen de potentiële dreiging van
Israël en in de toekomst ook van Irak. Iran gaat uit van een omvangrijke herbewapening door
Irak wanneer de VN-sancties tegen dit land mochten zijn opgeheven. Met dit vooruitzicht is een
wapenwedloop, conventioneel alsook niet-conventioneel, tussen beide aartsrivalen zeer
waarschijnlijk.
Daarnaast richt Iran zijn afschrikkingpotentieel tegen een andere rivaal - Saudi-Arabië - en tegen
de westerse militaire eenheden in de regio. Voorts is het bewind in Teheran van mening dat Iran
niet kan achterblijven bij het regionaal strategische defensiebeleid van Pakistan en India. Om de
doelstellingen van het nationale militaire programma te kunnen verwezenlijken, wil Iran de
militaire samenwerking met Rusland voortzetten.
Het ambitieuze en kostbare Iraanse defensiebeleid staat echter op gespannen voet met het
hervormingsgerichte economische beleid. De belangrijkste economische doelstelling is
modernisering van primair de olie- en gasindustrie, wat noodzakelijk is om de economische
groei te stimuleren en de sociaal-economische crisis het hoofd te kunnen bieden. In dit opzicht
wordt verwacht dat spanningen tussen de militaire leiding en de regering zich zullen toespitsen.
Irak
In het afgelopen jaar hebben zich geen wezenlijke veranderingen voorgedaan in de situatie rond
Irak. Het regime van Saddam Hoessein blijft in staat met behulp van zijn effectieve
veiligheidsapparaat ernstige binnenlandse onrust te voorkomen. Op het regionale vlak zijn de
diverse betrekkingen op politiek-economisch terrein verder uitgebouwd. Hoewel het wantrouwen
in de regio jegens de intenties van Saddam Hoessein zeker niet verminderd is, stellen veel
landen zich op het standpunt dat zij het zich niet kunnen permitteren de economische
mogelijkheden te negeren.
Deze ontwikkeling, die al enige jaren geleden is begonnen, zet het VN-sanctieregime onder
druk. In een poging wederom consensus te bereiken binnen de internationale gemeenschap,
presenteerden de VS en Groot-Brittannië in juni 2001 in de VN-Veiligheidsraad een voorstel tot
revisie van het sanctieregime. Door de korte voorbereidingstijd en de onwillige houding van
andere leden van de raad kon men niet tot overeenstemming komen over deze zogenoemde
smart sanctions. In een laatste ontwikkeling is in november 2001 afgesproken deze
sanctierevisie halverwege 2002 nogmaals tot onderwerp van discussie te maken.
Hoewel Irak, in regionale termen beschouwd, nog steeds een militaire macht van formaat is, gaat de aantasting van de slagkracht van de Iraakse strijdkrachten voort. De aanhoudende achteruitgang van de Iraakse conventionele militaire middelen kan op den duur leiden tot een voor Irak onaanvaardbaar overwicht van het conventionele vermogen van zijn regionale rivalen. In de ogen van Irak bieden alleen massavernietigingswapens, tezamen met ballistische raketten, een afdoende afschrikking tegen de militaire dreiging vanuit het buitenland. Het ligt derhalve in de lijn der verwachting dat Irak, bij beëindiging van het VN-sanctieregime, zal doorgaan met zijn programma's voor de ontwikkeling van niet-conventionele wapens.
Syrië
Het buitenlands beleid van Syrië, waar zoals verwacht president Bashar al-Assad tracht op
behoedzame wijze hervormingen door te voeren zonder de stabiliteit van zijn bewind in gevaar
te brengen, kan worden gekarakteriseerd als afwachtend. Op dit punt domineren twee dossiers
de Syrische agenda: een (vredes)regeling met Israël en de relatie met Libanon. Ten aanzien van
het eerste punt heeft zich in 2001 geen enkele nieuwe ontwikkeling voorgedaan. De
onderhandelingen zijn begin 2000 afgebroken en sindsdien niet meer hervat. Wat Libanon
betreft, heeft Syrië de in 2000 gestarte terugtrekking van militaire eenheden voortgezet.
Momenteel bevinden zich nog ongeveer 18.000 Syrische militairen op Libanees grondgebied.
Dit laat onverlet dat Syrië niet zal toestaan dat getornd wordt aan het primaat van de Libanese politiek. De nauwe band met Libanon is voor het Syrische bewind van vitaal belang als
tegenwicht tegen de machtspositie van Israël. Een belangrijke rol hierin speelt de Libanese
Hezbollah. In de laatste jaren heeft Hezbollah geopereerd binnen een algemeen kader waarvan
de begrenzingen oorspronkelijk door Damascus zijn bepaald. Binnen dat kader kan Hezbollah
vrij handelen. Van belang hierbij is dat de aanhoudende acties van Hezbollah in Syrische ogen
een politiek doel dienen, waarbij rekening gehouden wordt met enig verlies aan materieel en
mensenlevens. Zonder een vredesregeling van Israël met Syrië (en dus Libanon) is het
onwaarschijnlijk dat aan de activiteiten van Hezbollah guerrilla's in het omstreden Shebaa-
gebied een einde komt, hoewel de gebeurtenissen in de VS wel hebben geleid tot
terughoudendheid van de zijde van Hezbollah.
Syrië is zich bewust van zijn tekortschietend, conventionele, militaire potentieel in verhouding
met landen als Israël en Turkije. De modernisering van de Syrische strijdkrachten is in de
afgelopen tien jaar sterk achtergebleven. Gelet op de huidige financieel-economische
omstandigheden lijkt Syrië genoegen te nemen met het in stand houden en zo mogelijk low
budget moderniseren van het bestaande, conventionele, militaire potentieel. Ter compensatie
tracht Syrië zijn non-conventionele arsenaal, in de vorm van ballistische raketten, eventueel
voorzien van chemische strijdmiddelen, te vergroten. Ofschoon doelen in NAVO-gebied bereikt
kunnen worden, is de Syrische afschrikking primair tegen Israël gericht. Zolang geen sprake is
van een vredesregeling met Israël, zal Syrië doorgaan met het uitbreiden van zijn non-
conventionele militaire potentieel.
Libië
De oppositie tegen het Libische bewind wordt hoofdzakelijk gevormd door radicaal-islamitische
groeperingen die echter niet in staat zijn de machtspositie van leider Kadhafi te ondermijnen.
Deze religieuze extremisten zijn qua aantal beperkt en opereren geïsoleerd, waardoor zij geen
bedreiging zijn voor de stabiliteit van Libië. In zijn buitenlandse politiek toonde het bewind nieuw
élan door met pragmatische initiatieven te komen in enkele inter-Afrikaanse conflicten. Deze
bemiddelingspogingen bleken succesvol, waardoor de invloed van Libië op het Afrikaanse
continent is toegenomen. Van belang hierbij is dat, sinds de opschorting van de VN-sancties in
1999, Libië over ruimere financiële middelen beschikt om zijn politiek kracht bij te zetten.
De opschorting van de VN-sancties heeft tevens geleid tot plannen het potentieel van de Libische strijdkrachten, dat door het sanctieregime ernstig is aangetast, te verbeteren. Maar wanbeleid en beperkte technische deskundigheid beletten een substantiële vooruitgang. Ook het beperkte programma voor drachtvergroting van zijn ballistische raketten, is tot dusver niet succesvol. Feit is wel dat Libië streeft naar de mogelijkheid met behulp van ballistische raketten massavernietigingswapens naar doelen over te brengen.
AFRIKA, TEN ZUIDEN VAN DE SAHARA
In brede zin heeft 2001 nauwelijks een teruggang laten zien in het grote aantal, veelal interne
conflicten in sub-Sahara Afrika. De langdurige conflicten in onder meer Angola en Soedan lijken
nauwelijks enige positieve wending te kunnen nemen. Met name het conflict in de
Democratische Republiek Congo blijft vooral een regionale crisis waarvan de complexiteit verder
lijkt te zijn toegenomen. Een voorzichtige uitzondering is Sierra Leone, waar tegen het einde van
2001 belangrijke vorderingen konden worden gemaakt in de ontwapening van diverse
strijdgroepen, hoewel de stabiliteit in die regio uiterst fragiel blijft.
Vooral vanwege de humanitaire gevolgen van deze conflicten vindt met enige regelmaat inzet van de krijgsmacht plaats. Meestal betreft dit het vervoer van hulpgoederen. Daarnaast blijft de mogelijkheid van betrokkenheid bij crisisbeheersingsoperaties op het continent bestaan.
In het kader van de Nederlandse deelname aan UNMEE (United Nations Mission to Eritrea and
Ethiopia) stonden vooral Ethiopië en Eritrea in het middelpunt van de belangstelling. Daarnaast
was er aandacht voor de verslechterende situatie in Zimbabwe in verband met de aanwezigheid
van een relatief grote Nederlandse gemeenschap.
Ethiopië en Eritrea
In de aanloop naar de Nederlandse deelname aan UNMEE heeft de MID veel geïnvesteerd in
het opbouwen van een goede inlichtingenpositie met betrekking tot de Hoorn van Afrika.
Het gewapende conflict is het resultaat van een complex samengaan van diverse interne en
externe culturele, historische, economische en politieke factoren die voor de buitenwereld
moeilijk te doorgronden zijn. Aanleiding voor de laatste gevechten tussen Ethiopië en Eritrea
was een grensgeschil.
De instelling en afbakening van de Tijdelijke Veiligheidszone zijn weliswaar nagenoeg afgerond,
maar nog altijd is sprake van een reeks onopgeloste zaken zoals het herstel van het civiele
gezag in de betwiste gebieden, de `freedom of movement' van UNMEE-eenheden, het instellen
van grensoverschrijdende luchtcorridors voor VN-vluchten, de terugkeer van ontheemden en de
activiteiten van de arbitragecommissies van de VN.
Eritrea en Ethiopië hebben bij voortduring een starre onderhandelingspositie ingenomen en
geen blijk gegeven van een substantiële wil tot verzoening. Tegelijkertijd zijn de heersende élites
in beide landen intern onder druk komen te staan. Ethiopië wordt geconfronteerd met een
complexe en gespannen interne politieke, economische en sociale situatie terwijl ook de
feitelijke alleenheerschappij in Eritrea niet langer vanzelfsprekend is. De toenemende interne
conflicten lijken ook de voortgang met betrekking tot het vredesproces tussen beide landen te
beïnvloeden.
Medio juni 2001 werd de Nederlandse militaire bijdrage aan UNMEE vrijwel volledig beëindigd.
Niettemin zal voorlopig sprake zijn van een tot november 2002 aanhoudende Nederlandse
presentie in het missiegebied in de vorm van een Nederlandse Force Commander (en zijn
officier-toegevoegd) van UNMEE. Voorts zullen vanaf begin februari 2002 twee
ontmijningsinstructeurs voor een periode van zes maanden beschikbaar worden gesteld voor
het VN-ontmijningsprogramma in Eritrea (UNMEE MACC).
Het is nog te vroeg te concluderen dat de vrede tussen Ethiopië en Eritrea permanent is
hersteld. Naar alle waarschijnlijkheid zal de inzet van UNMEE aanzienlijk langer duren dan
oorspronkelijk door de Veiligheidsraad werd voorzien. De onzekere politieke en militaire situatie
met betrekking tot Ethiopië en Eritrea, de deelname van Nederlandse militairen aan de VN-
missie UNMEE alsook de relatie tot de recente ontwikkelingen in het kader van de strijd tegen
het terrorisme vormen aanleiding de ontwikkelingen in de Hoorn van Afrika met voldoende
diepgang te blijven volgen.
Zimbabwe
De toestand in Zimbabwe is gedurende 2001 allerminst verbeterd. De wijze waarop president
Mugabe en zijn ZANU-PF partij de macht proberen te behouden, heeft geleid tot een scherpere
polarisatie waarbij van regeringswege het thema `landhervorming' nog altijd als speerpunt wordt
gehanteerd tegenover zowel de oppositie als de vermeende `neokoloniale complotten' die
zouden beogen Mugabe uit zijn machtspositie te verwijderen. Gevallen van intimidaties en
geweldplegingen alsmede het invoeren van wetgeving die onder meer beoogt de vrije pers in
het land te muilkorven en de oppositie te criminaliseren, zijn aan de orde van de dag. Pogingen
vanuit de regio en vanuit de internationale gemeenschap het regime tot matiging te brengen,
lijken keer op keer weinig effect te sorteren zoniet zelfs een contraproductief effect te hebben.
Onderwijl is de Zimbabwaanse economie een steeds scherpere, neerwaartse spiraal geraakt en
is ook sprake van structurele voedseltekorten. Voor het beoordelen van de positie van Mugabe
is vooral de houding van het leger belangrijk: dat vormt zijn machtsbasis. De kans is klein dat
Mugabe langs politieke weg het veld zal ruimen. Het kan dan ook niet worden uitgesloten, dat
Zimbabwe op enig moment het toneel zal worden van kleinere of mogelijk zelfs grootschalige
onlusten. Dat kan zijn weerslag hebben op de veiligheid van het aanzienlijke aantal in het land
verblijvende staatsburgers van EU-landen. Om die reden blijft de MID de ontwikkelingen met
aandacht volgen.
Terrorisme
De gevolgen van de terreuraanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 en de
internationale strijd tegen het terrorisme hebben het continent niet onberoerd gelaten. In het
kader van de Operatie `Enduring Freedom' is herhaaldelijk sprake geweest van de mogelijkheid
dat met name Soedan en Somalië als toevluchtsoord zouden kunnen dienen voor (elementen
van) terroristische groeperingen. Dit noopte tot het verder vergroten van de aandacht voor de
Hoorn van Afrika.
RUSSISCHE FEDERATIE
Gezien het belang voor de stabiliteit en de veiligheid in Europa worden de ontwikkelingen in de
Russische Federatie (RF) gevolgd. De aandacht van de MID, die in vergelijking met een
decennium geleden sterk is afgenomen, ging vooral uit naar de politieke en economische
ontwikkelingen, vooral in relatie tot de veiligheidspolitiek van het land en naar de situatie in de
Russische krijgsmacht.
Binnenlandse ontwikkelingen
Het afgelopen jaar heeft president Poetin zijn positie verder geconsolideerd en zich energiek
gestort op wat hij ziet als zijn belangrijkste taak, het op orde brengen van de chaotische
politieke, economische en sociale erfenis van zijn voorganger. Poetins beleid van managed
democracy vertoont enigszins autocratische trekken, iets wat hem overigens door een overgrote
meerderheid van de Russische bevolking (die de herinnering aan Jeltsins presidentschap nog
vers in het geheugen draagt) niet euvel wordt geduid, getuige zijn nog altijd zeer hoge scores in
de opiniepeilingen.
In 2001 is de impasse waarin het conflict in Tsjetsjenië het jaar ervoor was beland, allesbehalve
doorbroken. Voortdurende aanslagen, hinderlagen en schermutselingen tussen Russische
strijdkrachten en Tsjetsjeense rebellen logenstraffen Russische beweringen dat de situatie
onder controle is en zich normaliseert. Moskou blijft in de praktijk vasthouden aan een militaire
oplossing van het conflict. Dat deze benadering weinig of geen resultaat oplevert, doet de
Russische leiding vooralsnog niet van tactiek of strategie veranderen.
Defensiebeleid
Langzaam maar zeker vervangt de Russische president sleutelfiguren uit de periode Jeltsin door
zijn eigen vertrouwelingen. Een van de belangrijkste gebeurtenissen in dit verband in 2001 was
de vervanging van de minister van Defensie. Poetin benoemde op die post zijn rechterhand
Sergej Ivanov, die tot op dat moment secretaris van de Veiligheidsraad was. Ivanov is de eerste
civiele minister van Defensie. Poetin verklaarde ernst te willen maken met militaire hervormingen
en ging er kennelijk vanuit dat Ivanov degene was die deze taak kan klaren. Of Ivanov als
relatieve buitenstaander in staat is ingrijpende militaire hervormingen door te voeren - waarbij hij
het gevecht met vele gevestigde belangen zal moeten aangaan - staat evenwel nog te bezien.
De verruiming van de voor defensie beschikbare financiële middelen als gevolg van het gunstige economische tij sorteert nog weinig meetbaar effect. Veel verder dan het moderniseren van bestaand materieel, en dan nog mondjesmaat, komt men niet. Op de gevechtskracht heeft de verhoging van het defensiebudget evenmin veel invloed. De precieze omvang van de Russische strijdkrachten, die door Poetin officieel is vastgesteld bepaald op één miljoen man, is onduidelijk al kan worden aangenomen dat het werkelijke cijfer lager ligt.
Het vertrek van minister van Defensie Sergejev, een warm pleitbezorger van met name de op land gestationeerde poot van de strategisch-nucleaire triade, lijkt een herverdeling van de financiën binnnen Defensie ten gunste van de conventionele strijdkrachten met zich te hebben meegebracht, hoewel de modernisering van het bestand aan ICBM's (met name door de introductie van de SS-27 TOPOL-M) gewoon doorgaat, zij het in een laag tempo.
Missile Defense en wapenbeheersing
Rusland heeft opmerkelijk kalm gereageerd op het Amerikaanse besluit eenzijdig het ABM-
verdrag op te zeggen. Van de `asymmetrische' maatregelen die Rusland in dat geval van plan
was te nemen, is niets meer vernomen. Moskou troost zich met de gedachte dat een
Amerikaans raketverdedigingssysteem geen echte bedreiging vormt voor zijn nog altijd
imposante strategisch-nucleaire arsenaal.
Rusland tracht nu de VS te bewegen verdere reducties van het aantal strategisch-nucleaire
kernkoppen verdragsmatig vast te leggen. Hiertoe hebben de presidenten van beide landen zich
vorig jaar bereid hebben verklaard. Rusland hecht sterk aan de controleer-, verifieer- en
onomkeerbaarheid van wapenreducties en meent dat de Amerikaanse benadering te vrijblijvend
is.
Terrorisme
Na de terreuraanslagen van 11 september heeft Rusland zich achter de internationale coalitie
tegen het terrorisme geschaard. Dit heeft zich ondermeer geuit in nauwere samenwerking op dit
gebied met de NAVO. Moskou greep de gebeurtenissen aan de internationale gemeenschap
erop te wijzen dat Rusland al jaren het internationaal terrorisme aan den lijve ondervindt, te
weten in Tsjetsjenië. Dit heeft Rusland politieke winst opgeleverd in die zin dat de westerse
kritiek op het Russische optreden in de afvallige republiek vorig jaar goeddeels verstomde.
Buitenlands beleid
De Russische opstelling inzake terrorisme heeft tot een herijking van de tot dat moment nogal
koele betrekkingen tussen de VS en Rusland geleid. Of de relaties tussen beide landen
duurzaam zijn veranderd, zal blijken zodra controversiële dossiers als Iran en Irak (in de ogen
van de VS `schurkenstaten', waarmee Rusland op zijn beurt goede betrekkingen onderhoudt)
weer op de bilaterale agenda zullen verschijnen. Moskou hoopt met Iran een omvangrijke
wapendeal te sluiten waar de VS veel kritiek op hebben. In Irak heeft Rusland aanzienlijke
commerciële belangen. In weerwil van de publiekelijk door Poetin en zijn regering beleden steun
aan de strijd in Afghanistan, lijkt Moskou - met name het militaire establishment - de hierdoor
toegenomen westerse / Amerikaanse militaire presentie in landen die Rusland tot zijn
traditionele invloedssfeer rekent (de Centraal-Aziatische voormalige sovjetrepublieken) met lede
ogen aan te zien. Het onbehagen hierover aan Russische zijde zal naar verwachting
prominenter naar voren treden, als deze presentie een langduriger, semi-permanent, karakter
krijgt. Daar staat echter tegenover dat een aantal Centraal-Aziatische republieken zich tot
Rusland hebben gewend in een poging Russische garanties met betrekking tot hun veiligheid te
verkrijgen. In de relatie met Wit-Rusland, dat vanwege zijn ligging een voor Moskou belangrijke
geostrategische positie inneemt, is weinig veranderd. Eerder heeft Rusland al aangegeven dat,
als de NAVO zou overgaan tot het legeren van troepen in nieuwe lidstaten, het op zijn beurt
troepen in Wit-Rusland zou kunnen legeren.
Rusland en de NAVO
Het feit dat Rusland als coalitiepartner in de strijd tegen het terrorisme is betrokken, heeft
eveneens gevolgen gehad voor de betrekkingen tussen de NAVO en Rusland. Beide zijden
hebben de intentie kenbaar gemaakt de wederzijdse betrekkingen op een nieuwe leest te willen
schoeien, waarbij het doel is Moskou meer te betrekken bij veiligheidsaangelegenheden die
zowel Rusland als de Alliantie betreffen.
Het is wel opvallend dat Rusland kritiek blijft uitoefenen op verdere NAVO-uitbreiding (met name
waar het gaat om uitbreiding met één of meer Baltische staten), maar deze kwestie niet hoog
opspeelt in de discussie over een herformulering van de betrekkingen met het
Bondgenootschap. Gelet op de rol van Rusland in de wereldpolitiek blijft de MID de
ontwikkelingen in dat land, vooral op militair-politiek terrein, volgen.
OVERIGE LANDEN VAN DE VOORMALIGE SOVJETUNIE
Moldavië
Met betrekking tot de omstreden status van de van Moldavië afgescheiden regio Trans-Dnjestrië
hebben gedurende het afgelopen jaar weinig ontwikkelingen plaats gevonden. Hoewel Rusland
conform binnen de OVSE gemaakte afspraken een aantal CSE-gerelateerde wapensystemen
heeft vernietigd c.q. naar de Russische Federatie heeft afgevoerd, bevinden zich in Trans-
Dnjestrië nog steeds Russische militairen en een grote hoeveelheid munitie. Na de installatie
van een communistische regering in Moldavië is de onderlinge relatie met Rusland het
afgelopen jaar enigszins verbeterd.
Trans Kaukasus
Gedurende het afgelopen jaar is geen vooruitgang geboekt in het oplossen van de binnenlandse
problemen van de landen in de Trans-Kaukasus. Ook de onderlinge problemen tussen de
landen in deze regio duren voort. Het conflict om de enclave Nagorno-Karabach en het feit dat
Armenië een groot deel van het Azerbeidzjaanse grondgebied bezet weet te houden,
veroorzaken nog steeds spanning tussen beide landen. In Georgië staan de onderlinge relaties
tussen het centrale gezag en een aantal autonome regio's (Zuid-Ossetië, Abchazië) nog altijd
onder druk. De relatie tussen de Russische Federatie en Georgië is het afgelopen jaar verder
verslechterd als gevolg van de activiteiten van Tsjetsjeense rebellen die volgens de regering in
Moskou het Georgisch grondgebied zouden gebruiken als uitvalsbasis voor hun strijd tegen de
Russen in Tsjetsjenië. De regering in Tbilisi heeft op haar beurt Rusland ervan beschuldigd het
luchtruim boven Georgië te hebben geschonden tijdens aanvallen op Tsjetsjeense rebellen in de
Kodori-kloof. Nog steeds is tussen beide landen geen overeenstemming bereikt over de
toekomst van enkele nog in Georgië aanwezige Russische militaire bases.
Centraal Azië
De gebeurtenissen in Centraal-Azië gedurende het afgelopen jaar staan voor het grootste deel
in het teken van de ontwikkelingen in Afghanistan. De activiteiten van de IMU (Islamic
Movement of Uzbekistan) , een radicale islamitische groepering met banden met Tadzjiekse
islamisten en met al-Qaida, en de opmars van de Taliban in Afghanistan gedurende de
afgelopen jaren hebben onder de verschillende regeringen in de Centraal-Aziatische landen
voor de nodige onrust gezorgd. De over het algemeen autocratische regimes treden hard op
tegen oppositionele bewegingen die in een aantal gevallen (van) buiten de landsgrenzen
moeten opereren. Doordat de islam in deze regio traditioneel niet militant van aard is, voelt de
voor een groot deel islamitische bevolking de invloed van militante fundamentalisten als een
bedreiging. Grensoverschrijdende criminaliteit, de smokkel van verdovende middelen en de
dreiging van nieuwe vluchtelingenstromen versterkten het gevoel van onveiligheid. Als reactie
hierop ondernamen de Centraal-Aziatische voormalige Sovjet-republieken, ondanks de wens
zich meer los te maken uit de invloedssfeer van Rusland, toch weer pogingen binnen bepaalde
grenzen veiligheidsgaranties van Rusland te verkrijgen door middel van bilaterale contacten
enerzijds en binnen multinationale samenwerkingsverbanden anderzijds.
Terrorisme
Na de aanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 toonden de landen in
Centraal-Azië zich schoorvoetend en onder zekere voorwaarden vanwege de gevoelens bij hun
bevolking, bereid de Verenigde Staten te ondersteunen in de strijd tegen het terrorisme. Als
resultaat hiervan zijn in Oezbekistan, Tadzjikistan en Kirgizië eenheden van de internationale
coalitie gestationeerd en worden de landen gebruikt als doorvoerlanden voor de humanitaire
hulpverlening aan de Afghaanse bevolking en voor stationering van vliegtuigen die deelnemen
aan Enduring Freedom.
Gelet op de rol die de Centraal-Aziatische republieken spelen in het kader van de acties ter
bestrijding van het terrorisme blijft de MID de ontwikkelingen in die regio volgen, met name
echter ook vanwege de geplande Nederlandse, militaire presentie in vooral Kirgizië.
ZUID-OOST AZIË
De interne ontwikkelingen in een aantal Aziatische landen vormden ook in 2001 aanleiding de
veiligheidspolitieke en militaire ontwikkelingen in de regio te volgen. Niet zozeer de lokale
conflicten, als wel de mogelijke escalatie van een conflict en de daaruit voortvloeiende dreiging
voor met name de politieke en economische verhoudingen in de regio zelf, evenals de potentiële
bedreiging van Nederlandse belangen waren hierbij uitgangspunt. In het najaar is verder - met
oog op de ISAF-missie en de Operatie Enduring Freedom - met verhoogde belangstelling
gekeken naar Afghanistan, Pakistan en India.
Afghanistan
In verband met de identificatie van Afghanistan als belangrijke thuishaven voor het internationaal
terrorisme en de mede als gevolg daarvan in dit land gestationeerde internationale
veiligheidsmacht (ISAF= International Security Assistance Force), waaraan ook door Nederland
wordt deelgenomen, gaat sinds het najaar van 2001 de aandacht van de MID nadrukkelijk uit
naar Afghanistan, alsmede naar buurlanden die van invloed zijn op de ontwikkelingen in dit land.
De al jaren durende burgeroorlog in Afghanistan concentreerde zich vorig jaar op de strijd om de heerschappij over de noordelijke provincies van het land. De fundamentalistische Taliban bezetten meer dan negentig procent van het grondgebied en hadden hun tegenstanders, de zogenaamde `Noordelijke Alliantie', een coalitie van verschillende etnische groeperingen, verdreven naar de noordelijke en noordwestelijk gelegen provincies waar zich de traditionele machtsbases van deze partijen bevinden. Hoewel de `Noordelijke Alliantie', die onder leiding stond van de charismatische Tadzjiek Ahmed Shah Massoud, zich door de Russische Federatie en Iran met financiële middelen en militair materieel gesteund wist, werd zij steeds verder in het nauw gedreven. De Taliban, die voornamelijk vanuit de Pashtun-bevolkingsgroep afkomstig zijn, werden voornamelijk vanuit Pakistan ondersteund. De internationale gemeenschap trachtte onder andere door middel van een aantal resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties steun aan de Taliban tegen te gaan. Door de opgelegde sancties dreigden de Taliban
langzamerhand steeds verder in een isolement te geraken. Vooral toen het bewind in Kabul
onderdak bleek te bieden aan de terrorist Usama bin Laden volgde forse internationale kritiek.
Vlak voor de aanslagen in New York vond ook in Afghanistan een aanslag plaats die door
aanhangers van de terroristische organisatie al-Qai'da van Usama bin Laden werd gepleegd. Bij
deze aanslag kwam Ahmed Shah Massoud, de belangrijkste stuwende kracht achter de
Noordelijke Alliantie', om het leven.
De aanslagen op het World Trade Centre en het Pentagon werden door de regering van de
Verenigde Staten gezien als daad van oorlog en een aanval op hun grondgebied. De NAVO
besloot daarop voor het eerst in haar bestaan artikel 5 van het Noord-Atlantisch verdrag in te
roepen. Nadat de leiding van de Taliban een Amerikaans ultimatum had genegeerd, waarin de
uitlevering van Usama bin Laden werd geëist, besloten de Verenigde Staten samen met andere
landen die deel uitmaakten van de voor de oorlog tegen het terrorisme geformeerde
internationale coalitie, militaire operaties in Afghanistan uit te voeren. Deze operaties hadden tot
doel de terroristische netwerken in Afghanistan te vernietigen en het bewind van de Taliban ten
val te brengen. Na enkele weken van hevige Amerikaanse luchtbombardementen wisten
eenheden van de `Noordelijke Alliantie' en van andere anti-Taliban strijdgroepen, gesteund door
speciale eenheden van de internationale coalitie, in een snelle opmars de belangrijkste steden
van Afghanistan, waaronder de hoofdstad Kabul, in te nemen. Tevens werden een groot aantal
kampen waar terroristen werden opgeleid, vernietigd en werden groepen voormalige strijders
van de Taliban en aanhangers van al-Qa'ida opgepakt. Achtergebleven verzetshaarden zorgden
nog voor veel overlast en bleven een bedreiging vormen voor de stabiliteit in het land.
Na vredesbesprekingen in Bonn werd op 22 december in Kabul een interim-regering
geïnstalleerd waarin een groot aantal partijen vanuit de Afghaanse samenleving was
vertegenwoordigd. De regering staat onder leiding van de Pashtun Karzai en zal het tijdelijk
bestuur van het land moeten gaan vormen tot aan het bijeenroepen in juni 2002 van een `loya
jirga', een nationale bijeenkomst van stamhoofden, geleerden en andere vertegenwoordigers uit
de Afghaanse samenleving. Tijdens deze bijeenkomst dient voor een periode van achttien
maanden een nieuw tijdelijk bestuur te worden aangewezen die uiteindelijk de weg moet
voorbereiden voor algemene verkiezingen. Om de regering te assisteren bij het creëren van een
veilige omgeving in de regeringszetel Kabul werd voor een periode van zes maanden een
internationale veiligheidsmacht opgericht (ISAF) waarvan de eerste militairen aan het eind van
het jaar met hun taken in Kabul zijn begonnen. Ook Nederland maakt deel uit van deze
vredesmacht.
Behalve de in het land nog steeds actieve voormalige strijders van het Taliban-regime en
aanhangers van al-Qa'ida, vormen vooral de onderlinge conflicten tussen de verschillende
etnische groeperingen en krijgsheren een bedreiging voor de veiligheidssituatie in het, als
gevolg van de langdurige strijd, verwoeste land. De vele landmijnen die in Afghanistan zijn
ingezet, UXO's, de groei van de criminaliteit alsmede de productie van en handel in verdovende
middelen zorgden voor aanvullende veiligheidsrisico's.
Ondanks de val van het Taliban-regime bevinden zich binnen en buiten de grenzen van
Afghanistan nog honderdduizenden vluchtelingen. Elementaire voorzieningen ontbreken
meestal en de aanvoer van eerste levensbehoeften is vaak gebrekkig.
Hulpverleningsorganisaties trachten zoveel mogelijk vluchtelingen en inwoners van Afghanistan
te helpen. Voor de opbouw van het land is tijdens een donorconferentie in Tokio door allerlei
landen en organisaties geld toegezegd.
Aandacht werd ook besteed aan de relatie van Afghanistan met de omringende landen. Met
name de invloed van Iran en die van Pakistan zullen in 2002 in de belangstelling van de MID
blijven staan.
Het Iraanse beleid ten aanzien van Afghanistan
Tussen Iran en bepaalde gebiedsdelen in Afghanistan bestaan van oudsher culturele en
etnische banden. Ook zijn er twee miljoen Afghaanse vluchtelingen in Iran. De huidige
ontwikkelingen in Afghanistan vormen een belangrijk beleidsthema in de buitenlandse politiek
van Iran. De Iraanse leiding benadrukt zich internationaal verantwoordelijk op te stellen inzake
het Afghaanse vredesproces. Teheran verklaart herhaaldelijk de interim-regering Karzai te
steunen en zich te willen inzetten om escalatie als gevolg van polarisatie tussen diverse
Afghaanse facties te voorkomen. Iran heeft rond de Conferentie van Bonn een rol gespeeld die
ook in de EU en de VN instemming vond. Voor Iran spelen echter ook nationale belangen een
rol, zoals het bieden van een tegenwicht voor de Amerikaanse invloed in Afghanistan die
volgens Teheran tegen Iran is gericht. In dit opzicht breidt Iran zijn steun aan enkele Afghaanse
krijgsheren uit.
Het Pakistaanse beleid ten aanzien van Afghanistan
De regering van de Pakistaanse president Musharraf heeft zijn volledige steun aan de interim-
regering in Afghanistan gegeven. Daarmee maakte hij openlijk een einde aan de jarenlange
steun die zijn land aan het Talibanregime in Afghanistan gegeven heeft. Musharraf zal er naar
streven een Pakistan-vriendelijk regime in Kabul te bewerkstelligen. Alleen op die manier
voorkomt hij dat andere buurlanden zoals Iran, Rusland of India te veel politieke invloed op
Afghanistan kunnen uitoefenen. Pakistan hoopt zo tevens een graantje mee te pikken van de
economische belangen in Centraal Azië. Toch lijkt het, gezien de vele vertegenwoordigers van
de Noordelijke Alliantie in de huidige interim-regering en de herinnering aan de innige banden
tussen Pakistan en de Taliban, niet erg aannemelijk dat Pakistan veel invloed krijgt op het
nieuwe Afghaanse regime.
Pakistan en India - Kasjmir
In de herfst van 2001 is het conflict tussen India en Pakistan over de betwiste provincie Kasjmir
weer opgelaaid. Naar aanleiding van de aanvallen op Afghanistan en de frustraties die deze bij
verschillende radicaal-islamitische groeperingen veroorzaakten, liep het aantal gepleegde
aanslagen in Kasjmir op.
Een aanslag op het Indiase parlement in december 2001 zorgde voor een nieuw dieptepunt in
de betrekkingen tussen India en Pakistan. India beschuldigde twee vanuit Pakistan opererende
moslimorganisaties van het plegen van de aanslag en claimde dat de Pakistaanse overheid en
inlichtingendienst hiervan op de hoogte waren geweest. De Pakistaanse regering ontkende
iedere betrokkenheid en zei pas maatregelen te willen nemen nadat bewezen was welke
organisatie verantwoordelijk was.
Tegen het einde van het jaar waren zowel India als Pakistan bezig hun troepen aan de
onderlinge grens en langs de demarcatielijn in Kasjmir te mobiliseren. Het gevaar van escalatie
van het conflict tot een grootschalige oorlog tussen beide landen was tegen de jaarwisseling
zeer sterk aanwezig. Het feit dat zowel Pakistan als India als regionale spelers in meer of
mindere mate betrokken zijn bij de oorlog in Afghanistan (en beide landen over een
kernwapenarsenaal beschikken) is voor de MID reden extra aandacht aan dit conflict te
besteden.
Indonesië
Vanwege de aanhoudende binnenlandse troebelen en de mogelijke aanwezigheid van
terroristische cellen in Indonesië waar zich een aanzienlijk aantal staatsburgers van EU-
landen bevindt - wordt de algemene militair-politieke situatie door de MID gevolgd. Naar
verwachting zal in de gespannen situatie binnen afzienbare tijd nauwelijks of geen verbetering
optreden.
Ook 2001 was een bewogen jaar voor Indonesië. President Wahid werd in juli door het
Indonesische Volkscongres afgezet. Zijn vice-president, Megawati Sukarnoputri, volgde hem op
en werd daarmee de vierde president van de Republiek. De problemen van Indonesië zijn
omvangrijk: een economie die niet of nauwelijks herstelt, aanhoudende etnische en religieuze
onrust en de voortdurende strijd met diverse separatistische bewegingen. Deze problemen lijken
vooralsnog nauwelijks oplosbaar. Vooral de voortdurende etnische en religieuze onrust die de
archipel beheerst, vormt daarbij een bedreiging voor de regering Megawati.
De grootste uitdaging voor Megawati is het vinden van een balans tussen enerzijds steun aan de VS in de strijd tegen het internationale terrorisme - in ruil voor economische hulp, die voor Indonesië nodig is om uit het diepe economische dal te kunnen klimmen - en anderzijds het voorkomen dat extremistische fundamentalistische groeperingen de normaal gesproken gematigde islamitische publieke opinie in Indonesië nog verder negatief beïnvloeden.
CARIBISCH GEBIED EN LATIJNS AMERIKA
De beoordeling van de externe veiligheidssituatie van de overzeese Koninkrijksdelen alsmede
de daar aanwezige eenheden van de Nederlandse krijgsmacht met hun specifieke, operationele
taken was ook het afgelopen jaar aanleiding de veiligheidspolitieke en militaire ontwikkelingen in
het Caribisch gebied en aangrenzende delen van Latijns Amerika te volgen, hoewel deze regio
als één van de meest stabiele regio's in de wereld wordt beschouwd. Voor zover zich in deze
regio spanningen tussen staten voordoen, houden deze meestal verband met economische
problemen, met politiek gemotiveerde asielaanvragen, met grensoverschrijdende criminaliteit en
terrorisme en in een enkel geval met een dispuut over de afbakening van onderlinge grenzen.
De interne ontwikkelingen in een aantal landen in de regio en de rol van de georganiseerde
criminaliteit vormen een potentiële dreiging voor de Koninkrijksbelangen. Vanuit dit perspectief
zijn met name de politieke ontwikkelingen in Venezuela en het haperende vredesproces in
Colombia van belang. Ook de diverse (maritieme) territoriale grensgeschillen in de regio, zoals
die tussen Suriname en Guyana, Guyana en Venezuela, Colombia en Nicaragua alsmede
tussen diverse Midden-Amerikaanse landen leveren voor de in het kader van counterdrugs
operaties in de regio opererende Nederlandse eenheden potentiële risico's op. Deze kregen
daarom extra aandacht.
De strijd tegen het internationaal terrorisme
In het licht van de aanslagen van 11 september in de VS werd bijzondere aandacht geschonken
aan mogelijke betrokkenheid van personen of groepen in staten in de regio bij die aanvallen en
de respons van die staten op de gebeurtenissen.
Venezuela
De politieke ontwikkelingen in Venezuela stonden in 2001 in het teken van toenemende kritiek
op president Chávez en zijn entourage. Dit ging gepaard gaande met een sterk afnemende
populariteit van de president bij een deel van de bevolking. De in het algemeen autoritaire,
inconsistente en wispelturige wijze van optreden van de president alsmede zijn radicale
hervormingsplannen riepen steeds meer weerstanden op. Deze culmineerden in december in
een eendaagse landelijke algemene proteststaking tegen een reeks nieuwe economische
wetten die Chávez op de valreep afkondigde in het kader van de in november 2000 aan hem
voor één jaar verleende volmachten voor een versneld wetgevingsproces zonder voorafgaande
goedkeuring door de Nationale Assemblee. Door deze ontwikkelingen en het uitblijven van een
substantiële verbetering van de economische situatie komt Chávez steeds meer onder druk te
staan en namen de politieke en sociale spanningen toe. In Venezuela wordt gesproken van een
politieke, economische en zelfs constitutionele crisis. Tegen deze achtergrond was er vooral
eind 2001 sprake van een substantiële uitstroom van kapitaal naar de VS, alsmede naar onder
meer de Nederlandse Antillen en Aruba. De toenemende spanningen en de niet aflatende, bijna
nationalistische en populistische politieke ambities van Chávez vormen een potentiële bron van
instabiliteit in het land en in de regio. Op termijn zouden die sociale en politieke spanningen
kunnen leiden tot een uitstroom van (economische) vluchtelingen. Het is denkbaar dat een en
ander de komende jaren tot maatregelen van de Venezolaanse regering en spanningen tussen
Venezuela en de overzeese Koninkrijksdelen kan leiden.
Colombia
In Colombia stond 2001 grotendeels in het teken van een impasse in het vredesproces, dat een
eind moet maken aan de al bijna veertig jaar durende guerrillaoorlog. Desondanks was sprake
van een vermindering van het aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van die oorlog. Dit kan
wellicht deels worden toegeschreven aan een effectiever optreden van de strijdkrachten en
politie met Amerikaanse steun in het kader van het zogenoemde `Plan Colombia'. Dit plan
behelst een brede strategie voor de aanpak van vooral de drugssector, maar ook voor de
daarmee nauw verweven guerrillaoorlog. Met name in het zuiden van Colombia werden
successen geboekt, waardoor de guerrillabewegingen daar terrein lijken te hebben verloren. Dit
heeft echter geleid tot verplaatsing van activiteiten, waardoor elders in het land de
vijandelijkheden zijn toegenomen. Vanwege de nauwe banden tussen de drugskartels en
guerrillabewegingen kan een succesvol verloop van het vredesproces op termijn mogelijk leiden
tot vermindering van de drugshandel, en ook van wapensmokkel in het Caribisch Gebied. Gelet
op de situatie eind 2001 luidde de verwachting echter dat het vredesproces niet op korte termijn
tot een radicale verandering van de situatie zou leiden. Dit betekent vooralsnog dat Colombia
één van de onveiligste landen in de regio blijft.
Suriname
De tweede regering-Venetiaan is er in 2001 in geslaagd de financieel-economische situatie te
stabiliseren. Bij de bestrijding van de (drugsgerelateerde) criminaliteit, corruptie en de
noodzakelijke verbetering van onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting is echter nog maar
weinig vooruitgang geboekt. Een en ander zal naar verwachting leiden tot toenemende sociale
spanningen. Ondanks enige onvrede en kritiek op de regering blijft het Nationaal Leger
vooralsnog gezagsgetrouw. In het buitenlands beleid blijven regionale integratie en versterking
van de betrekkingen met traditionele partners, waaronder Nederland, centraal staan.
PROLIFERATIE
Proliferatie, zowel van conventionele als niet-conventionele middelen, zal naar verwachting een
groot probleem blijven gedurende dit decennium. Dit geldt vooral voor instabiele regio's als het
Midden-Oosten en Noord-Afrika waar een aantal staten (in het bijzonder Syrië, Irak, Iran en
Libië), soms in aanvulling op een verdere uitbouw van hun conventionele strijdkrachten, hun
arsenaal aan massavernietigingswapens en mogelijke overbrengingsmiddelen (vooral
ballistische raketten) trachten te versterken. Uiteindelijk zal naar verwachting een niet
onaanzienlijk gedeelte van het zuidelijk deel van het NAVO-verdragsgebied binnen het bereik
van ballistische raketten, die in het Midden-Oosten en Noord-Afrika zijn gestationeerd, komen te
liggen. Wapenbeheersingsverdragen in combinatie met controleregimes fungeren wel als rem
maar niet als stop op proliferatie. Financieel gewin voor economisch zwakke staten en zwakke
exportcontroles, ook op zogeheten `dual use ' technologie en middelen, maken het mogelijk dat
meer staten, al dan niet op termijn, over niet-conventionele wapens kunnen beschikken. De
voortgang van de ontwikkeling en productie van massavernietigingswapens in de ontvangende
landen is vooral afhankelijk van de mate van buitenlandse steun die zij ontvangen voor de
verschillende programma's. Sancties die zijn opgelegd door de Verenigde Naties kunnen ertoe
leiden dat bij productie en ontwikkeling vertraging optreedt, maar leiden er niet toe dat staten
van hun niet-conventionele ambities afzien. Als gevolg van de begrijpelijkerwijs grote
geheimhouding die landen rond programma's voor massavernietigingswapens betrachten, kost
het veel inspanning duidelijkheid te verkrijgen over die programma's. Gezien de dreiging die
van programma's voor massavernietigingswapens uitgaat, volgt de MID de ontwikkelingen op dit
gebied nauwlettend, vooral in die gebieden die ook anderszins reeds in haar belangstelling
staan.
Conventioneel
De MID volgt de technische ontwikkelingen van de conventionele wapens en wapensystemen
die in gebruik zijn bij partijen in (potentiële) inzetgebieden van de Nederlandse krijgsmacht.
Naast het bijhouden van nieuwe ontwikkelingen wordt ook gekeken naar de eigenschappen van
oudere systemen. Bijvoorbeeld is zowel in Ethiopië / Eritrea (UNMEE) als in Afghanistan (ISAF)
sprake van een confrontatie waarbij ouder materieel wordt ingezet . Deze verouderde systemen
zijn zeer wijd verspreid in de wereld en worden vaak gemodificeerd, waardoor de
eigenschappen wijzigen. Tot de landen die de wapens verspreiden, behoren onder andere de
Russische Federatie, Oekraïne, China en Zuid-Afrika, maar ook westerse landen. Voorbeelden
van conventionele proliferatie zijn de verspreiding van Anti Personeel (AP) mijnen en de
verspreiding van Man Portable Air Defence Systems (MANPADS). Ondanks de ratificatie door
een groot aantal landen van het verdrag van Ottawa per 1 maart 1999 is de proliferatie van AP-
mijnen aanzienlijk, zoals ook in Ethiopië / Eritrea en Afghanistan is gebleken. Ook de MANPADS
vormen een aanzienlijke dreiging, vooral omdat deze systemen klein zijn en gemakkelijk en
vrijwel onzichtbaar kunnen worden vervoerd. Zij kunnen in principe tegen alle type doelen die
warmte genereren, vliegtuigen, schepen en landvoertuigen, worden ingezet. MANPADS worden
al jaren wereldwijd geëxploiteerd. Met beide voorbeelden is en wordt de Nederlandse
krijgsmacht bij haar inzet nadrukkelijk geconfronteerd.
Niet - conventioneel
De ontwikkeling van massavernietigingswapens en bijbehorende overbrengingsmiddelen door
een steeds groter aantal landen heeft sinds het begin van de jaren negentig geleid tot een
toegenomen belangstelling voor dit onderwerp. Landen die in belangrijke mate verantwoordelijk
zijn voor de verspreiding van (onderdelen van) non-conventionele wapensystemen zijn onder
meer Rusland en China (zowel wat betreft rakettechnologie als kennis op het gebied van
nucleaire, biologische en chemische wapens). Daarnaast verspreiden Noord-Korea en Iran
rakettechnologie.
Deze wapens worden verspreid ondanks een reeks internationale verdragen, zoals het Non-
Proliferatie Verdrag (NPV), het Biologische Wapenverdrag (BWV) en het Chemische
Wapenverdrag (CWV), die juist non-proliferatie proberen te bewerkstelligen. Nu al kunnen delen
van het verdragsgebied van de Navo, alsmede uitgezonden eenheden van de krijgsmacht, met
deze wapens worden geconfronteerd. In de toekomst zal dit nog sterker het geval zijn. Wat in
het bijzonder zorgen baart is de combinatie van de vervaardiging en verspreiding van
massavernietigingswapens, tezamen met ballistische raketsystemen en kruisvluchtwapens die
als overbrengingsmiddelen hiervoor kunnen dienen. Er is sprake van een viertal 'risicolanden',
te weten Iran, Syrië, Libië en Irak.
Nucleaire wapens
Een aantal landen, zoals Irak, Noord-Korea en Iran, heeft in de laatste jaren voldoende kennis
verzameld om op relatief korte termijn ( circa tien jaar) in beperkte mate een nucleair wapen te
kunnen ontwikkelen en mogelijk in productie te nemen. Als gevolg van de sancties die na de
Golfoorlog werden ingesteld, beschikt Irak echter op dit moment niet meer over de faciliteiten en
mogelijkheden voor wapenproductie. Over nucleaire kennis beschikt Irak mogelijk nog wel. Iran
en Noord-Korea voeren een omvangrijk nucleair programma uit en zullen dit mogelijk uitbreiden.
Het in 1994 tussen de VS en Noord-Korea gesloten 'Agreed Framework' beoogt de Noord
Koreaanse nucleaire activiteiten aan banden te leggen en lijkt daar tot op heden in geslaagd.
De toekomst van dit 'Agreed Framework' is echter onzeker en hervatting van de Noord
Koreaanse militaire nucleaire activiteiten kan niet worden uitgesloten.
In Iran loopt met Russische steun een uitgebreid programma, om te komen tot toepassing van
nucleaire energie met een, naar wordt aangenomen, militaire component. In het algemeen geldt
dat civiele programma's als dekmantel kunnen dienen voor verwervingsactiviteiten en voor het
opdoen van kennis en ervaring. Verder blijven ook de nucleaire programma's en capaciteiten
van India en Pakistan een punt van zorg. De MID zal de ontwikkelingen op nucleair gebied in de
genoemde landen nauwlettend blijven volgen.
Radiologische wapens
Onder radiologische wapens worden verstaan wapens die voor de mens schadelijke straling
afgeven en in vaste-, poeder-, gas-, of dampvorm kunnen worden ingezet. Het radiologisch
wapen, of beter het radiologische dispersie wapen (RDW), heeft tot doel om op grote of kleine
schaal personen bloot te stellen aan ioniserende straling. Gezien de eigenschappen van het
RDW moet worden aangenomen dat het eerder zal worden ingezet door een terroristische
organisatie dan door een staat. De grondstoffen die benodigd zijn voor de productie van dit
wapen kunnen worden gekocht of gestolen en afkomstig zijn uit kerncentrales, maar ook uit
ziekenhuizen. Bijkomend probleem is dat telkens weer blijkt dat landen niet altijd even
nauwgezet omgaan met radioactieve materialen. Sommige staten zouden ook bewust de
benodigde radioactieve stoffen kunnen afstaan. Indien men beschikt over de grondstoffen, dan
kan met relatief weinig kennis een RDW worden geproduceerd, mits men bereid is de risico's te
nemen die bij fabricage aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van straling. De MID
volgt dit fenomeen met aandacht, vooral omdat het RDW een risico kan vormen voor militaire
objecten in Nederland en in het buitenland.
Biologische wapens
Nog steeds wordt gepoogd te komen tot een verbeterd verdrag over biologische wapens. Dit
geactualiseerde verdrag moet, in navolging van het verdrag over chemische wapens, zijn
voorzien van een goed en betrouwbaar inspectieregime. De zich nog steeds explosief
ontwikkelende biotechnologische industrie heeft echter weinig belang bij een dergelijk
inspectieregime. De uitdaging in dit verband is om industriële- en staatsbelangen wereldwijd in
een veilige balans te brengen. De onderhandelingen liggen op dit moment stil. Voortgaande
proliferatie van kennis op het gebied van microbiologie en biotechniek vormt een aanvullend
risico. Rusland, dat ondanks eerdere beweringen van het tegendeel, in 1992 bij monde van
president Jeltsin toegaf een programma voor het offensief gebruik van bacteriologische wapens
te hebben, beweert thans alle activiteiten op dat gebied te hebben gestaakt. Vermoed wordt
echter dat nog steeds activiteiten op dit gebied worden ontplooid. Andere landen waarvan de
MID aanneemt dat zij programma's voor (offensief onderzoek naar) biologische wapens hebben
zijn China, Irak en Iran. Het onderzoek van de MID zal zich hierop blijven richten
Chemische wapens
Het beeld van de ontwikkeling en productie van chemische wapens is het afgelopen jaar
nauwelijks gewijzigd. Dit betekent overigens niet dat het risico minder is geworden. Wel zijn de
meest vooraanstaande risicolanden zich er nu van bewust dat het gebruik van deze wapens niet
meer door de wereldgemeenschap wordt getolereerd. Dit is ook de reden waarom geen
substantiële productie van thans bekende chemische strijdmiddelen meer plaatsvindt. De
productie van deze strijdmiddelen is verboden bij het verdrag over chemische wapens dat in
1993 werd ondertekend en sinds 1997 van kracht is. Nagenoeg de gehele wereldgemeenschap
heeft zich inmiddels bij dit verdrag aangesloten. Het verdrag kent een streng inspectieregime.
Dit houdt onder meer in dat de chemische industrie van de lidstaten regelmatig moet
rapporteren over productie, opslag en handel van in dit verband riskant geachte chemische
stoffen. Dit moet de kans op eventuele verrassingen verregaand reduceren. Toch dekt het
verdrag niet alle risico`s af. Zo hebben de primaire risicolanden (Irak, Syrië, Libië en Noord-
Korea) het verdrag niet ondertekend. Ook moet rekening worden gehouden met voortgezet
onderzoek naar nieuwe chemische strijdmiddelen. Tot de landen waarop het onderzoek van de
MID zich blijft richten behoren onder meer China, Iran, Syrië en ( in mindere mate) Libië en
India. De uitgebreide faciliteiten van Irak zijn in de Golfoorlog en de daarop volgende periode
van controle en supervisie door UNSCOM, vernietigd of ontmanteld. Ook het overgrote deel van
de voorraden chemische wapens werd opgespoord en vernietigd. Chemische wapens zijn
echter relatief eenvoudig te produceren. Bovendien is productie, vanwege het dual use karakter
van vele stoffen, relatief eenvoudig te camoufleren. Dat geldt derhalve ook voor Irak dat
inmiddels een aantal chemisch fabrieken heeft herbouwd.
Terroristen en NRBC wapens
De ontwikkelingen van 11 september hebben de aandacht voor de combinatie terrorisme en
NRBC wapens versterkt. Uitspraken van terroristenleiders zouden doen vermoeden dat
sommige groeperingen veel tijd en energie steken in het verkrijgen van deze wapens. Toch blijft
het gebruik van conventionele wapens (met name explosieven) de voornaamste wijze waarop
terroristische groeperingen hun eisen of ideeën kracht bijzetten, vooral omdat de
maatschappelijke uitwerking van het gebruik van niet-conventionele middelen in een aantal
gevallen als `slecht voor de zaak' wordt gezien. In slechts een enkel geval (bijvoorbeeld de
aanslag op de metro van Tokio in 1995) is tot nu toe gebruik gemaakt van een niet-
conventioneel middel. Over het algemeen kan worden gesteld dat terroristische groeperingen,
vanwege het ontbreken van kennis terzake en het gebrek aan verspreidingsmiddelen, slechts
een beperkt vermogen hebben op het gebied van NRBC. Maar uitbreiding van die kennis en het
vervolgens toepassen ervan kan niet worden uitgesloten. Daarbij is het gebruik van chemische
middelen het eenvoudigst. Deze zijn relatief eenvoudig te produceren en vanwege het dual use
karakter vaak goed verkrijgbaar. Ze kunnen in een beperkt gebied voor grote gevolgen zorgen.
Nucleaire middelen zijn voor terroristen in principe onmogelijk te maken, met uitzondering van
een wapen op basis van het gun assembly principe waarvoor echter wel een relatief grote
hoeveelheid hoogverrijkt uranium benodigd is. Het gebruik van radioactieve isotopen, verkregen
door koop of diefstal, behoort wel tot de mogelijkheden. Biologische middelen zijn relatief
moeilijk te maken (omdat dit uitgebreide laboratoriumfaciliteiten en een gedegen kennis vereist)
en de inzet is bij infectueuze agentia onbeheersbaar. Wel denkbaar is het gebruik als
strijdmiddel van een stof als anthrax. Die, zo wordt aangenomen, in een aantal risicostaten
wordt geproduceerd (bijvoorbeeld Irak, Noord-Korea).
4. CONTRA- INLICHTINGEN EN VEILIGHEIDSTAAK
Militaire veiligheid
In het kader van haar wettelijke contra-inlichtingen- en veiligheidstaak ontplooit de MID
activiteiten om de veiligheid en de paraatheid van de krijgsmacht te bevorderen. De activiteiten
bestaan uit het verrichten van veiligheidsonderzoeken, het verzamelen van gegevens die nodig
zijn om te voorkomen dat de veiligheid en de paraatheid van de krijgsmacht wordt geschaad, het
verzamelen van gegevens die nodig zijn voor een ongestoorde voorbereiding en inzet van de
krijgsmacht en het adviseren van de departementale- en militaire leiding alsmede
commandanten over beveiligingsmaatregelen. De MID voert deze activiteiten ook uit voor
Nederlandse eenheden die zijn gestationeerd in andere NAVO-landen en voor eenheden die zijn
ingezet bij internationale crisisbeheersings-, vredes- en humanitaire operaties. Ter bescherming
van uitgezonden eenheden zijn in het afgelopen jaar activiteiten van regionale
inlichtingendiensten, terroristische en criminele groeperingen in de inzetgebieden in kaart
gebracht. Op basis van de analyses zijn aanbevelingen gedaan voor het treffen van
beschermingsmaatregelen. Uit te zenden personeel is voorafgaand aan de uitzending
geinstrueerd over de mogelijke risico's en na afloop van de uitzending ondervraagd.
De MID heeft binnen Defensie tevens onderzoek verricht naar veiligheidsincidenten en
voorvallen die Defensie kunnen schaden. Zoals ieder jaar is geadviseerd over de beveiliging van
personeel, materieel en gegevens. Ook heeft de MID een bijdrage geleverd aan de beveiliging
van grote evenementen, zoals Open Dagen, commando-overdrachten, manifestaties en taptoe,
en is steun verleend bij grootschalige oefeningen van de Koninklijke landmacht in de nieuwe
NAVO-landen Tsjechië en Polen.
Informatiebeveiliging blijft een vast aandachtspunt voor de MID. Door inbraak in computers
kunnen informatiesystemen worden ontwricht en kan grote schade worden aangericht. Ook het
ministerie van Defensie is afhankelijk van een betrouwbare informatievoorziening en moet
zichzelf tegen inbreuken beschermen. Onderdeel van de veiligheidstaak vormen de
elektronische veiligheidsonderzoeken (EVO). Een team van de MID onderzoekt daarbij met
behulp van apparatuur of bepaalde ruimten elektronisch (kunnen) worden afgeluisterd. Het
afgelopen jaar zijn elektronische veiligheidsonderzoeken uitgevoerd in Nederland, Duitsland en
in Bosnië. Het aantal verzoeken om elektronisch veiligheidsonderzoeken, zowel in Nederland
als in het buitenland ten behoeve van vredesmissies, blijft groeien.
Buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten blijven een risico vormen voor Nederland en
zijn defensiebelangen. In 2001 heeft de MID, evenals in voorgaande jaren, vastgesteld dat
buitenlandse inlichtingendiensten actief zijn en informatie verzamelen met betrekking tot de
krijgsmacht en haar inzet. In incidentele gevallen werd bij het verzamelen van informatie ook
gebruik gemaakt van heimelijke methodieken. Sommige diensten richtten zich naast het
verzamelen van economische, militaire en technologische informatie, ook op het verwerven van
politieke gegevens. Diensten in gebieden waar Nederlandse eenheden zijn ingezet in het kader
van crisisbeheersings-, vredes- en humanitaire operaties richtten zich vooral op gegevens die
van belang zijn voor de factie waartoe zij behoren. Voor zover deze activiteiten zich richten op
de krijgsmacht, zullen zij een punt van aandacht blijven voor de MID.
Tegen de krijgsmacht gericht terrorisme
Bij de afdeling contra-inlichtingen is na 11 september een vijftigtal meldingen binnengekomen,
zowel van militaire zijde als uit de burgerij, waarbij mogelijk sprake zou kunnen zijn van
voorvallen of ontwikkelingen die verband houden met terrorisme. Een aantal van deze
meldingen was zodanig serieus dat nader onderzoek heeft plaatsgevonden. Er zijn geen
concrete aanwijzingen voor aanslagen in Nederland gevonden. Er is dan ook geen reden om
een directe dreiging tegen militaire objecten in Nederland te veronderstellen. Ook in het
buitenland waar Defensie is ingezet, zijn geen directe bedreigingen waargenomen. Wel is er een
risico van "collateral damage" door de nabijheid van bijvoorbeeld Amerikaanse of Britse
objecten, die wel direkt zijn bedreigd.
Islamitisch radicalisme en de krijgsmacht
Radicaal-islamitische personen en groepen hebben al langere tijd de aandacht van de MID, met
name groeperingen in crisisgebieden die een bedreiging kunnen vormen voor de veiligheid van
daar ingezet Nederlands defensiepersoneel. In het MID-jaarverslag over 1999 werd reeds
aangegeven dat bij crisisbeheersings- en vredesoperaties het risico voor defensiebelangen
vanuit bepaalde verschijningsvormen van extreem fundamentalistische groeperingen, toenam.
Hoewel de zorg over deze dreiging voor het ingezette defensiepersoneel zich vooral richt op een
dreiging van buitenaf, schenkt de MID, binnen het kader van haar wettelijke taakstelling, tevens
voortdurend aandacht aan mogelijke bedreigingen die zich in en vanuit de krijgsmacht zélf
zouden kunnen voordoen. Uitingen en gedragingen van defensiepersoneel, met een extreem
rechts of extreem links karakter, maar ook uitingen en gedragingen van ultra-nationalistische of
radicaal-islamitische aard worden derhalve door de MID nader onderzocht.
De recente ontwikkelingen op het gebied van islamitisch terrorisme, de potentiële kwetsbaarheid
van de in Nederland opgroeiende moslimjongeren voor radicaal-islamitische opvattingen en
rekrutering voor de jihad., alsmede het gegeven dat Defensie structureel personeel werft onder
allochtone jongeren, vereisen dat de MID alert is op de eventuele aanwezigheid van islamitisch
radicalisme in de krijgsmacht. Zo werd in de pers melding gemaakt van het bestaan van een
website op internet waarin onder andere ook Nederlandse moslims worden opgeroepen hun
'plicht' te vervullen door dienst te nemen in de krijgsmacht en zich militair te trainen.
Beïnvloeding vanuit radicale islamitische groepen kan een negatieve invloed hebben op het
gedrag van de betreffende militairen (bijvoorbeeld verspreiding van radicaal-islamitische
propaganda onder geloofsgenoten binnen de krijgsmacht, aanzetten tot haat, misbruik van de
krijgsmacht en haar middelen), maar ook op de betrouwbaarheid van de krijgsmacht als geheel,
bijvoorbeeld als een militaire bijdrage moet worden geleverd aan de bestrijding van islamitisch
terrorisme.
Op dit moment zijn er geen concrete indicaties dat islamitisch radicalisme een probleem vormt
voor de veiligheid en paraatheid van de krijgsmacht. Een beperkt aantal gevallen (vijf), waarbij
sprake was van uitingen met een vermeend radicaal-islamitisch karakter binnen de defensie
organisatie, heeft aanleiding gegeven tot nader onderzoek. Het betrof sympathiebetuigingen
voor Osama bin Laden en de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten. Het bleek hierbij
te gaan om voorbarige, emotionele uitlatingen die later werden ingetrokken en betreurd. De
resultaten van deze onderzoeken hebben niet geleid tot concrete aanwijzingen dat er sprake is
van een radicale tendens onder moslimpersoneel in dienst van defensie.
Op grond van de eerder geschetste ontwikkelingen zet de MID het onderzoek naar mogelijk islamitisch radicalisme in de krijgsmacht voort. Het onderzoek richt zich op het onderkennen van personen of groepen van personen, in dienst van defensie, die een politiek-islamitisch gedachtengoed aanhangen en uitdragen. Onder politiek-islamitisch gedachtengoed wordt verstaan een politiek streven om de inrichting van de samenleving in overeenstemming te brengen met de voorschriften van de eigen islamitische geloofsrichting. De aandacht van de MID richt zich daarbij specifiek op díegenen binnen de krijgsmacht, die deze doelen nastreven
langs ondemocratische of gewelddadige weg. Bij dit onderzoek wordt nauw samengewerkt met
de BVD.
De activiteiten die de MID ontwikkelt passen in het beleid dat Defensie voert, gericht op de
preventie van ongewenste verschijnselen in de krijgsmacht en op bevordering van integriteit en
loyaliteit van het personeel. In dit verband kan worden verwezen naar recentelijk bekend
gestelde nieuwe aanwijzingen inzake integriteit, o.m. over nevenwerkzaamheden, omgaan met
defensiemiddelen en vertrouwelijke informatie, en inzake het tegengaan van ongewenst gedrag.
Antimilitarisme
De MID heeft ook in 2001 aandacht geschonken aan antimilitaristische acties. In het afgelopen
jaar zijn in totaal 134 acties tegen defensieobjecten geregistreerd. Dit aantal is hoger dan het
aantal geregistreerde acties in 2000 (105), maar lager dan het aantal van 1999 (142). Knip-,
klad-, vernielings- en bezettingsacties behoorden ook in deze verslagperiode tot de vaak
gehanteerde actiemethodes. Meer dan de helft van de geregistreerde acties heeft
plaatsgevonden op en rond de Vliegbasis Volkel. Daarnaast vormden de wervingsactiviteiten
van defensie een belangrijk actiedoel voor anti-militaristen. Met het kladden van leuzen, het
plakken van stickers of het uitreiken van pamfletten tijdens Open Dagen, proberen de
actievoerders het bezoekende publiek van een baan bij Defensie af te houden.
Het draagvlak in de Nederlandse samenleving voor antimilitaristische acties kan momenteel als
gering worden beschouwd.
Rechts-extremisme
De MID verricht eveneens onderzoek naar rechts-extremistische partijen, organisaties,
groeperingen en personen die een bedreiging kunnen vormen voor de krijgsmacht. Voor de MID
staat daarbij de vraag centraal of de veiligheid en paraatheid van de krijgsmacht in gevaar
worden gebracht. Hoewel vormen van rechts-extremisme zich tot dusverre in beperkte mate
binnen defensie hebben gemanifesteerd, is het duidelijk dat ook binnen de krijgsmacht
personen met rechts-extremistische sympathieën werkzaam kunnen zijn. Het bestaan van de
krijgsmacht wordt door rechts-extremistische partijen, organisaties en groeperingen veelal
volledig onderschreven, waardoor het goed mogelijk is dat mensen met een dergelijke
achtergrond solliciteren.
Het afgelopen jaar zijn 27 meldingen geregistreerd op het gebied van (vermeend) rechts-
extremisme. Hiervan hadden 20 meldingen betrekking op het bekladden van defensieobjecten
met runentekens, nazi-symbolen, discriminerende teksten en leuzen, alsmede de aanwezigheid
van rechts-extremistisch foldermateriaal. De overige zeven meldingen hadden betrekking op
personen die zich zouden hebben schuldig gemaakt aan (vermeend) rechts-extremistische
uitlatingen en gedragingen. In alle gevallen wordt er onderzoek gedaan door de MID. Als er
voldoende harde feiten worden vastgesteld, wordt negatief geadviseerd over de aanstelling tot
militair of wordt de verklaring van geen bezwaar tegen het vervullen van een vertrouwensfunctie
ingetrokken. Hierbij dient te worden aangetekend dat niet alle gedragingen die onder de noemer
rechtsextremisme worden gemeld, als rechtsextremisme in politieke of ideologische zin kunnen
worden aangemerkt. Soms is er sprake van ongewenst gedrag, zoals misplaatste humor, ruwe
opleidingsmethoden, machogedrag of ander wangedrag. Als deze ongewenste gedragingen
mogelijkerwijs strafbare feiten opleveren, wordt in alle gevallen de Koninklijke Marechaussee of
het Openbaar Ministerie geïnformeerd. Sinds de aanslagen in de Verenigde Staten op 11
september 2001 is er geen groei waargenomen van rechts-extremistische uitlatingen en
gedragingen binnen de krijgsmacht. Op het terrein van rechts-extremisme wordt intensief
samengewerkt tussen de MID en de BVD.
Industrieveiligheid
De MID heeft een taak op het gebied van de beveiliging van gerubriceerde en risico-gevoelige
informatie die in het kader van defensieopdrachten aan het bedrijfsleven wordt verstrekt. De MID
verstrekt advies over beveiliging en oefent controle uit op de naleving van de vereiste
maatregelen. Het betreft ongeveer 530 bedrijven in Nederland. Daarbij wordt uitvoering
gegeven aan de contra-inlichtingen en veiligheidstaak door veiligheidsincidenten nader te
onderzoeken. De bestaande beveiligingsregelgeving voor het bedrijfsleven, zoals beschreven in
de Algemene Beveiligingseisen voor Defensie opdrachten (ABDO), wordt herzien. De nieuwe
uitgave van het ABDO wordt in het eerste kwartaal van 2002 verwacht.
De voortgaande internationalisering van de Nederlandse defensie-industrie vraagt op het gebied
van beveiliging om afstemming in Europees verband. De mondialisering van de defensie-
industrie wordt gevolgd door de Multinational Industrial Security Working Group (MISWG) waarin
de MID namens Nederland participeert. In deze werkgroep wordt gewerkt aan het
standaardiseren en harmoniseren van internationale procedures voor de uitwisseling van
gerubriceerde informatie binnen multinationale samenwerkingsprogramma's. Nederland trad van
vier tot zes september als gastheer van de jaarlijkse conferentie op.
Eind 2001 werd het voornemen bekend de Defensie Telematica Organisatie (DTO) te
privatiseren. De risico's die verbonden (kunnen) zijn aan verkoop van de DTO aan een
buitenlandse organisatie zijn door de MID in kaart gebracht.
Vooruitlopend op de mogelijke toetreding van Nederland tot OCCAR (een Europese materieel
samenwerkingsorganisatie) heeft de MID de afgelopen twee jaar deelgenomen in de werkgroep
ten behoeve van het ontwikkelen van OCCAR-beveiligingsregelgeving. Eind oktober werd het
project afgerond.
Veiligheidsonderzoeken
Het afgelopen jaar werden de aanvragen voor de veiligheidsonderzoeken in het kader van
werving van nieuw defensiepersoneel en aanvragen in het kader van uitzendingen (waaronder
tolken) met voorrang uitgevoerd. Administratieve veiligheidsonderzoeken hadden over het
algemeen een looptijd van circa twee weken. Deze looptijd wordt langer als sprake is van
veiligheidsrelevante of (ernstige) justitiële antecedenten (fors strafblad). De doorsnee van de
Nederlandse maatschappij vertaalt zich ook in de samenstelling van de krijgsmacht. In
toenemende mate solliciteren kandidaten met een niet-Nederlandse achtergrond naar een
functie in de krijgsmacht. Dit vraagt om een extra inspanning voor een goede en tijdige
afhandeling van veiligheidsonderzoeken.
Met de Defensieorganisatie voor Werving en Selectie, de grootste behoeftesteller op het gebied
van veiligheidsonderzoeken, wordt in nauw en voortdurend overleg maatwerk geleverd, om een
doelgerichte en doeltreffende uitvoering van de veiligheidsonderzoeken te garanderen. De DWS
heeft het afgelopen jaar ruim 15.000 veiligheidsonderzoeken aangevraagd. Dankzij een
effectieve communicatie werden (mogelijke) knelpunten in de afdoening van
veiligheidsonderzoeken doorgaans tijdig onderkend en opgelost. Het in 2000 in gebruik
genomen administratief ondersteunende systeem (CRISP) heeft in 2001 goed gefunctioneerd.
De periodieke (tweemaal per week) interfaces met de BVD en de Centraal Justitiële
Documentatie zijn in de loop van het najaar omgezet in dagelijkse interfaces. Dit heeft de
dienstverlening positief beïnvloed.
Het afgelopen jaar werden 25.045 veiligheidsonderzoeken in behandeling genomen en werden
alle dossiers van uit te zenden personeel nader bekeken. Daarnaast werd, als gezegd, extra
inspanning verricht in het kader van veiligheidsonderzoeken in relatie met groeiende aandacht
voor de mogelijke opkomst van islamatisch radicalisme in de krijgsmacht. Ten behoeve van de
in totaal 400 in- en externe relaties werden vele vragen met een grote diversiteit beantwoord.
Het aantal en de omvang van de te leveren diensten stijgt en zal naar verwachting blijven
groeien. Om aan de grotere vraag te kunnen blijven voldoen, is sprake van een intensivering
van de contacten en samenwerking met andere diensten zoals de BVD, de Centraal Justitiële
Documentatie en de Bijzondere Dienst Veiligheid van de Koninklijke Marechaussee. In
toenemende mate wordt in het kader van veiligheidsonderzoeken eveneens samengewerkt met
buitenlandse zusterdiensten.
Overzicht veiligheidsonderzoeken in aantallen
Jaar 1996 1997 1998 1999 2000 2001
Aantal 18922 17817 20364 21324 23244 25045
De schriftelijke besluiten die worden genomen in het kader van de Wet veiligheidsonderzoeken vallen onder de werking van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de rechtsmiddelen bezwaar en beroep, hierop van toepassing zijn. In 2001 werd in 167 gevallen (134 in 2000) een procedure gestart om de verklaring van geen bezwaar niet af te geven of in te trekken. Uiteindelijk werd aan 136 functionarissen (73 in 2000) met name op grond van justitiële antecedenten, de verklaring van geen bezwaar geweigerd, dan wel ingetrokken. In 21 gevallen werd op aangeven van betrokkenen, advies ingewonnen bij de Adviesorganen Bestuursrechtelijke Geschillen. De adviezen kwamen doorgaans overeen met het oordeel van de MID en leidden in vier gevallen tot herziening. Twee gevallen zijn momenteel in behandeling bij de Sector Bestuursrecht van de Arrondissementsrechtbank Den Haag.
Vertrouwensfuncties.
Alle militaire functies en circa 80% van het aantal burgerfuncties van het ministerie van Defensie
zijn aangewezen als vertrouwensfunctie. Tengevolge van de reorganisatie van de MID is het
project om alle vertrouwensfuncties bij het ministerie door te lichten en opnieuw te waarderen,
tijdelijk stilgezet. De gebeurtenissen van 11 september gaven aanleiding voorlopig niet over te
gaan tot herwaardering van het bestand vertrouwensfuncties. In 2002 zal het project
herwaardering vertrouwensfuncties bij Defensie opnieuw in gang worden gezet.
Overzicht aantal vertrouwensfuncties
Jaar 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001
militairen 67930 56987 56166 54853 54636 54142 54122
Burgers 17468 14550 16164 16376 16207 16134 17363
(80%)
5. BEDRIJFSVOERING
Personeel en organisatie
De MID telde in 2001 739,5 functies, die waren onderverdeeld in 377,5 burger- en 362 militaire
functies. Van deze functies zijn er 35 tijdelijk in de organisatie opgenomen, in verband met de
herstructurering van de afdeling Verbindingsinlichtingen die tot 2006 doorloopt.
Aansluitend op de vaststelling van de nieuwe organisatie in 2000 heeft de MID het afgelopen
jaar veel aandacht besteed aan het vullen van de nieuwe organisatie door werving en selectie.
Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt kon eind 2001 een bezettingsgraad van 91% worden
bereikt.
Als gevolg van de gebeurtenissen op 11 september 2001 wordt, met het oog op de extra
inspanningen op het gebied van terrorismebestrijding en veiligheid, de MID structureel met 24
functies uitgebreid. Deze functies worden in de loop van 2002 gevuld. Daarbij is nog geen
rekening gehouden met een mogelijke verdergaande uitbreiding van activiteiten op het gebied
van satellietinterceptie. Het interdepartementaal overleg over de besteding van de hiervoor door
het kabinet in het kader van het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid vrijgemaakte
middelen, was eind 2001 nog niet voltooid.
Binnen de MID zijn de primaire en de ondersteunende taken in twee hoofdafdelingen
ondergebracht. De hoofdafdeling Productie, waar de primaire inlichtingen- en veiligheidstaken
worden uitgevoerd, bestaat uit ruim 600 functies. Alle ondersteunende taken vinden plaats
binnen de hoofdafdeling Bedrijfsvoering, die ruim 90 functies omvat. De resterende functies
hebben betrekking op de afdeling Strategische Projecten en de dienstleiding.
DMID
Strategische Kabinet
Projecten
Hoofdafdeling Hoofdafdeling
Bedrijfsvoering Productie
Financiën
In 2001 waren de uitgaven ten behoeve van de MID als volgt verdeeld (in miljoenen euro):
Salarissen 29,7
Overige personele kosten 3,6
Materiële kosten 14,0
Totaal 47,3
De materiële uitgaven hadden, behalve op exploitatiekosten, vooral betrekking op investeringen
in systemen die het productieproces ondersteunen. Sinds 2000 is de begroting van de MID ten
opzichte van de periode daarvoor beleidsmatig bijgesteld. Met deze bijstelling zijn aan de MID
middelen toegevoegd voor onder meer: bedrijfsmatige vervanging van bestaande systemen; het
technologisch op peil houden van systemen; investeringen in nieuwe technologie.
In 2001 zijn op deze gebieden diverse projecten gerealiseerd. In de in 2001 vastgestelde
begroting voor het jaar 2002 zijn de uitgaven van de MID onder een afzonderlijk beleidsartikel
opgenomen. In het kader van VTBT (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording) zijn
daarbij, uitgaande van de doelstellingen en activiteiten van de MID, de budgettaire gevolgen
voor de komende jaren zichtbaar gemaakt.
Het afgelopen jaar is veel aandacht besteed aan het nog verder verbeteren van het financieel
beheer en het materieel beheer. Er zijn standaardprocedures ontwikkeld waarmee de
transparantie van de bedrijfsvoering is vergroot. Tevens heeft dit ertoe geleid dat toetsing van
rechtmatigheid en doelmatigheid van uitgaven is gewaarborgd en dat het beheer van goederen
binnen de MID aan de minimaal te stellen eisen voldoet.
Informatiemanagement en automatisering
Sinds de reorganisatie in 2000 heeft de MID gewerkt aan een duidelijke inrichting en uitvoering
van de bedrijfsprocessen. Tegen die achtergrond en met het oog op de aanstaande invoering
van de Wiv zijn in 2001 alle bedrijfsprocessen projectmatig in kaart gebracht en vastgelegd.
Daarmee zijn alle primaire en ondersteunende processen van de MID volledig transparant en
toetsbaar voor de Commissie van Toezicht die met het van kracht worden van de Wiv in 2002
zal worden ingesteld. Daarnaast zullen de procesbeschrijvingen worden gebruikt als instrument
voor kwaliteitsbeheersing en -verbetering. Ter voorbereiding op de invoering van de Wiv is ook
de informatievoorziening in relatie tot het gebruik van bijzondere bevoegdheden in beschouwing
genomen. De daarvoor benodigde aanpassing van bestaande systemen en de realisatie van
enkele nieuwe informatiesystemen zal in het eerste kwartaal van 2002 worden voltooid.
Op het gebied van documentaire informatievoorziening was 2001 enerzijds een jaar van consolidatie van hetgeen eerder bereikt is op het gebied van eenduidige registratie en archivering (zie ook de paragraaf Archieven MID) Daarnaast zijn voorbereidingen getroffen voor de invoering van een systeem waarmee documenten zo veel mogelijk digitaal binnen de organisatie worden opgeslagen en verwerkt. De implementatie van de hiermee samenhangende nieuwe methoden en technieken zal vanaf 2002 van start gaan.
Archieven MID
Medio juni 2001 werd het verslag van de Rijksarchiefinspectie van de derde vervolginspectie bij
de Militaire Inlichtingendienst ontvangen. De belangrijkste conclusies van het verslag waren dat
de diverse projecten voor de verbetering van het archiefbeheer hun weg binnen de MID-
organisatie hebben gevonden en dat het archiefbeheer in hoog tempo geprofessionaliseerd is.
Aandacht wordt gevraagd voor de planning van de verbeterprojecten en de bewerking en
reconstructie van de MID-archieven.
Naar aanleiding van het inspectierapport heeft de MID in overleg met het Defensie Archieven
Registratie en Informatie Centrum (DARIC) voorbereidingen getroffen voor overplaatsing van de
semi-statische archieven van de MID naar het Centraal Archieven Depot van Defensie.
Daarmee wordt de opslag en het beheer van deze archieven op adequate wijze geregeld.
De Centrale Archief Selectiedienst (CAS) is in 2001 begonnen met de bewerking van de
archieven van de Militaire Inlichtingendienst die ten behoeve van de Tijdelijke commissie
besluitvorming uitzendingen bijeen zijn gebracht. Daarmee is een begin gemaakt met het
beschrijven van de archieven die zijn gevormd in de periode medio 1996 tot medio 2000. De
bewerking van de verfilmde archiefbescheiden van het bureau Veiligheid van de inmiddels
opgeheven afdeling MID Koninklijke Landmacht (AMIDKL) is voortgezet, nadat het onderzoek
naar bewerkingsalternatieven was beëindigd. Inmiddels zijn de eerste honderd van de ruim 760
films van dit archief beschreven.
In december 2001 is met de Rijksarchiefdienst een traject afgesproken om tot een selectielijst te
komen die op basis van het in 1999 afgeronde rapport institutioneel onderzoek 'Militaire
Inlichtingendiensten' het hele werkterrein bestrijkt.
Reorganisatie MID
In de reeds in 2000 uitgevoerde reorganisatie van de MID zijn zowel de productieplanning als de
verwervende en verwerkende afdelingen samengebracht en zal vraag-gestuurd worden gewerkt.
De verschillende opdrachtgevers, waaronder de Centrale Organisatie en de Krijgsmachtdelen,
zullen zodoende hun behoefte in overleg met de MID duidelijk moeten vastleggen. De MID zal
daarbij aan moeten geven wat geleverd kan worden en prioriteiten moeten stellen ten aanzien
van kwaliteit, diepgang en snelheid.
In 2001 is heeft de Directie Informatie en Organisatie van Defensie de reorganisatie van de MID
geëvalueerd. Dit heeft geleid heeft tot het rapport "Hernomen Evenwicht", dat in september 2001
is verschenen. In het rapport wordt waardering uitgesproken over hetgeen tot dusver is bereikt.
Daarnaast is een aantal duidelijke aanbevelingen gedaan om de inrichting van de processen
binnen de organisatie te optimaliseren en de relatie met de klanten verder te verbeteren.
Ondertussen zijn binnen de MID activiteiten gestart dan wel voortgezet om de aanbevelingen uit
te voeren.
Juridische aangelegenheden
Het wetsvoorstel tot herziening van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) is
het afgelopen jaar in de Tweede Kamer behandeld en op 5 februari 2002 door de Eerste Kamer
aangenomen. Het wetsvoorstel regelt de taken van de MID en de mogelijkheden voor de inzet
van bijzondere inlichtingenmiddelen, de categorieën van personen ten aanzien waarvan het
verzamelen van inlichtingen is toegestaan en de omstandigheden waaronder dit plaats mag
vinden. Daarnaast regelt de wet het toezicht op de MID. Het wetsvoorstel schenkt aan deze
zaken, in tegenstelling tot de 'oude' Wiv die vrij summier is, uitgebreid aandacht.
De 'oude' Wiv vormde sinds 1 februari 1988 de wettelijke grondslag voor de taken van de MID en de BVD. In deze wet zijn geen bepalingen opgenomen over de inzet van bijzondere inlichtingenmiddelen zoals volgen, observeren en de inzet van agenten, ook wel bijzondere bevoegdheden genaamd. In de nieuwe Wiv is een limitatieve opsomming van bijzondere bevoegdheden opgenomen. De inzet van een bijzondere bevoegdheid moet noodzakelijk zijn voor de taakuitvoering van de MID en moet worden getoetst aan de beginselen van subsidiariteit en de proportionaliteit. Dit betekent dat de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid alleen is toegestaan als de beoogde informatie niet of niet tijdig op een andere manier verkregen kan
worden en met de uitoefening van een minder ingrijpende bevoegdheid niet kan worden
volstaan. De inzet van een bijzondere bevoegdheid is pas toegestaan na toestemming van de
Minister, de rechter of in sommige gevallen de Directeur MID. In het wetsvoorstel is een
notificatieregeling opgenomen. Dit houdt in dat schriftelijk verslag wordt uitgebracht aan een
betrokkene indien bijzondere bevoegdheden zijn uitgeoefend die een inbreuk maken op het door
de Grondwet gegarandeerde huisrecht en het brief-, telefoon-, en telegraafgeheim.
In de nieuwe Wiv wordt het toezicht op de diensten uitgebreid. Hiertoe wordt een Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten in het leven geroepen. Deze onafhankelijke commissie bestaat uit drie leden en een voorzitter die worden aangesteld voor een periode van zes jaar. De taken van deze commissie zijn het toezicht houden op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wiv en de Wet veiligheidsonderzoeken en het adviseren van de Minister bij behandeling van klachten door de Nationale Ombudsman.
Medezeggenschap
De medezeggenschapscommissie MID (MC-MID) is op 1 januari 2000 voor de duur van twee
jaar geïnstalleerd. De MC bestaat uit 13 leden en vormt een afspiegeling van de organisatie.
In 2001 heeft de directeur MID driemaal formeel overleg gevoerd met de medezeggenschaps-
commissie. Daarnaast is elf keer informeel overleg gevoerd.
De medezeggenschapscommissie heeft in 2001 geadviseerd over de dienstroosters die bij verschillende onderdelen van de dienst zijn ingevoerd. Verder is in de medezeggenschapscommissie overleg gevoerd over het evaluatierapport "Hernomen Evenwicht" van de Directie Informatievoorziening & Organisatie (DIO) en over onderwerpen die verband houden met de uitvoering van de Reorganisatie MID. De medezeggenschapscommissie is door de directeur MID uitgenodigd deel te nemen aan de projectgroepen die het Masterplan AVI gaan uitvoeren. Hiermee wordt de betrokkenheid van de medezeggenschapscommissie bij de planvorming vergroot.
Zowel de formele als de informele contacten vonden plaats op een open en prettige manier en zijn door beide partijen als nuttig en constructief ervaren.
Verzoeken om informatie en klachtbehandeling
De Militaire Inlichtingendienst heeft in 2001 een groot aantal verzoeken ontvangen om inzage te
krijgen in het eigen persoonsdossier. De verzoeken werden behandeld op grond van de Wet
openbaarheid van bestuur. Een aantal verzoeken werd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst
voor verdere behandeling doorgezonden naar de MID. Dit gebeurde als een persoon zijn
verzoek om inzage had ingediend bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst maar de BVD
vermoedde (al dan niet op aangeven van betrokkene) dat er bij de Militaire Inlichtingendienst
mogelijk gegevens over de desbetreffende persoon aanwezig waren.
Daarnaast werd een aantal verzoeken ingediend om inzage te krijgen in documenten over
bepaalde thema's, zoals bijvoorbeeld antimilitarisme. In één verzoek werd namens meerdere
personen en organisaties om inzage verzocht. Bij de beantwoording van dit verzoek is voor het
eerst het nieuwe beleid met betrekking tot vrijgave van documenten inzake antimilitarisme
toegepast. Dit nieuwe beleid, dat in overeenstemming met de BVD tot stand is gekomen, komt
er kort gezegd op neer dat, bepaalde uitzonderingen daargelaten, informatie over
antimilitaristische activiteiten van vóór 1990 niet meer als behorend tot het actueel kennisniveau
van de diensten wordt beschouwd. In principe komt dergelijke informatie derhalve voor inzage in
aanmerking. In 2001 is in een aantal gevallen bezwaar gemaakt tegen een initiële beschikking.
Deze bezwaarschriften bevinden zich momenteel bij de Commissie Advisering Bezwaarschriften
van de Directie Juridische Zaken.
Bij de afhandeling van verzoeken om inzage worden geen documenten of passages uit
documenten verstrekt, die zicht geven op de bronnen, de werkwijze en het actueel kennisniveau
van de MID. Door het openbaar maken van dergelijke informatie zou het functioneren van de
Militaire Inlichtingendienst en daarmee de veiligheid van de Staat kunnen worden geschaad. Dit
impliceert dat bij een beslissing over een verzoek om inzage van het eigen persoonsdossier,
door de MID geen mededelingen worden gedaan over het al dan niet geregistreerd zijn van
personen met betrekking tot actuele dreigingen.
In het wetsontwerp voor de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten is een nieuwe inzage-
regeling opgenomen. De Wet Openbaarheid van Bestuur is namelijk na inwerkingtreding van de
wet niet langer van toepassing op verzoeken om inzage die gericht zijn aan de MID of de BVD.
De nieuwe regeling kent een gesloten systeem van zij die gerechtigd zijn tot inzage. De termijn
van afhandeling bedraagt in de nieuwe regeling drie maanden.
In 2001 is met een beroep op de Algemene Wet bestuursrecht één klacht ingediend tegen
vermeend optreden van de MID. Eind 2001 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij
betrokkene in de gelegenheid is gesteld zijn klacht toe te lichten. De klachtprocedure zal begin
2002 worden afgerond. In 2001 zijn er bij de Nationale Ombudsman geen klachten ingediend
over het optreden van de MID.
6. STURING EN CONTROLE
De Minister van Defensie is verantwoordelijk voor de activiteiten van de Militaire
Inlichtingendienst. De Minister stelt de Inlichtingen- en Veiligheidsbehoefte Defensie vast en
wordt door de directeur van de Militaire Inlichtingendienst geïnformeerd over de manier waarop
de dienst zijn taken uitvoert.
De Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV)
Op ministerieel niveau vindt overleg plaats in de zogeheten Ministeriële Commissie voor de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV) over het beleid van de Militaire Inlichtingendienst en
de Binnenlandse Veiligheidsdienst en over de coördinatie van dat beleid. De MICIV wordt
voorgezeten door de minister-president, tevens minister van Algemene Zaken. In de MICIV
hebben zitting: de ministers van Defensie (verantwoordelijk voor de MID), Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (verantwoordelijk voor de BVD), Buitenlandse Zaken, Justitie,
Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat en Financiën. Daarnaast hebben de voorzitter en
de leden van Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland (CVIN, zie hieronder) zitting, en
ook de Secretarissen-Generaal van de betrokken ministeries. Een belangrijke rol bij de
voorbereiding van het overleg in de MICIV is weggelegd voor de coördinator van de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten. Deze coördinator wordt op gemeenschappelijke voordracht van de
minister-president, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de minister van
Defensie benoemd. De coördinator is ondergeschikt aan de minister-president en heeft onder
meer tot taak het overleg in de MICIV voor te bereiden. De functie van coördinator wordt op dit
moment vervuld door de secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken.
Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland
De voorbereiding van het overleg in de MICIV vindt plaats in het Comité Verenigde
Inlichtingendiensten Nederland (CVIN); dit comité geldt als ambtelijk voorportaal van de MICIV.
In dit comité dat wordt voorgezeten door de coördinator voor de inlichtingen en
veiligheidsdiensten van het Ministerie van Algemene Zaken, hebben als ambtelijke
vertegenwoordigers zitting de directeur MID, het Hoofd BVD, en vertegenwoordigers van
Buitenlandse Zaken en Justitie. Ook andere departementen kunnen, als hun belangen in het
geding zijn, voor het (voorbereidend) overleg worden uitgenodigd.
Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten De Tweede Kamer oefent parlementaire controle uit op het werk van de MID voor zover dit openbare aangelegenheden betreft. Als het geheime aangelegenheden betreft, wordt vertrouwelijk overlegd of gecorrespondeerd met de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Deze commissie bestaat uit de fractievoorzitters van de vier grootste politieke partijen. De commissie voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten brengt over haar werkzaamheden beknopt verslag uit aan de Tweede Kamer. Dit schriftelijk verslag is openbaar.