Actueel
Wet herstructurering varkenshouderij: burgerlijke rechter niet de
aangewezen instantie om vorderingen aanhangig te maken
Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 22-05-2002
De rechtbank 's-Gravenhage heeft vandaag, 22 mei, in een uitspraak de
vorderingen van een varkenshouder uit Noord-Brabant afgewezen.
De varkenshouder vroeg in 1996 toestemming het aantal varkens binnen
zijn bedrijf te mogen uitbreiden en kreeg 1997 hier vergunning voor.
In de nabijheid van zijn bedrijf was een akkerbouwbedrijf gevestigd,
waarbinnen (dus) geen varkens worden gehouden. Deze twee bedrijven
waren voornemens in maatschapsverband te gaan samenwerken en melden
bij het Bureau Heffingen van het Ministerie van LNV dat zij het
toegestane aantal varkens binnen de grenzen van hun toegestane
mestproductie ("varkensrecht") wilden uitbreiden, met verwijzing naar
het Besluit dat voortvloeit uit de Wet herstructurering
varkenshouderij. Het Bureau stelde daaropvolgend dat die uitbreiding
ontoelaatbaar was en deelde verder mede dat er geen bezwaar/beroep
tegen die constatering mogelijk was. Het door de varkenshouder
hiertegen ingediende bezwaarschrift werd door de Minister van LNV
ongegrond verklaard.
Inzet van de eisers bij de rechtbank 's-Gravenhage gevoerde procedure
was dat de Staat hun het uitgebreide varkensrecht alsnog toekende,
ofwel dat de Staat in verband met die weigering schadevergoeding
uitkeerde.
De rechtbank overweegt in haar uitspraak nu dat de door de
varkenshouder aangespannen zaak inhoudelijk gelijk is aan een zaak die
eerder heeft gediend bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven
(CBb), en waarin het CBb heeft overwogen dat administratief beroep
open staat, omdat de mededeling van het Bureau Heffingen als een
besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht
moet worden aangemerkt. Weliswaar heeft de regering bij de
parlementaire behandeling van het wetsvoorstel aangegeven dat deze
constateringen niet als een besluit moeten worden gezien, maar
aangezien de wet dat niet uitdrukkelijk bepaalt, is het aan de rechter
om daarover te oordelen. Dat heeft het CBb gedaan. Aangezien tegen dit
besluit aldus een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang
openstaat bij het CBb, kunnen de eisers hun vorderingen niet voor de
burgerlijke rechter aanhangig maken.
Omdat het Bureau had gesteld dat bezwaar en beroep niet mogelijk was,
terwijl dat wel het geval is, wordt de Staat veroordeeld in de
proceskosten van eisers.