GEEN KWESTIE VAN MOTIVATIE MAAR VAN SITUATIE
Een onderzoek naar man/vrouw verschillen in werkhervatting gedurende het eerste jaar na
ziekmelding
Onderzoeksrapport in opdracht van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
A. de Rijk
B. van Lierop
N. Janssen
F. Nijhuis
Universiteit Maastricht
Faculteit der Gezondheidswetenschappen
Capaciteitsgroep Beleid, Economie en Organisatie van de Zorg/
Sectie Arbeid en Gezondheid
HEALTH/Divisie Autonomie en Participatie
Mei 2002
Man/vrouw verschillen in werkhervatting
Een algemene beschouwing
Prof.dr. F.J.N. Nijhuis
1. Inleiding
Het onderzoek naar verschillen in werkhervatting tussen mannen en vrouwen "Geen kwestie
van motivatie maar van situatie" levert een groot aantal nieuwe gegevens en resultaten op.
Het is het eerste onderzoek waarbij de uitgevallen mannelijke of vrouwelijke werknemer een
jaar lang is gevolgd, evenals zijn/haar privé en sociale omgeving, zijn/haar werkomgeving en
de arbocuratieve zorg, zoals die aan de betreffende werknemer verleend is. In dit
verzuimjaar zijn factoren die relevant kunnen zijn voor werkhervatting in kaart gebracht.
In deze beschouwing worden zowel algemene bevindingen met betrekking tot verschillen
tussen mannelijke en vrouwelijke verzuimenden meegenomen als verschillen tussen
hervatters en niet-hervatters. Het onderzoeksrapport richt zich gezien zijn vraagstelling op
verschillen in werkhervattingskans.
Deze beschouwing bestaat naast de inleiding uit vier delen. Op de eerste plaats wordt een
aantal opmerkingen gemaakt over de stand van de kennis met betrekking tot modellen
gericht op arbeidsbelasting en werkhervatting, op de tweede plaats wordt ingegaan op het
integreren van de verschillende onderzoeksresultaten in een realistisch model en op de
derde plaats wordt vervolgens ingegaan op de gevonden resultaten in relatie tot algemeen
gangbare opvattingen over verschillen met betrekking tot verschillen in werkhervatting tussen
mannen en vrouwen. Tenslotte zal ingegaan worden de beleidsmatige betekenis is van dit
onderzoek.
2. Integratie van de onderzoeksresultaten
Het verklaren van individuele verschillen in werkhervatting blijkt niet eenvoudig te zijn. Het
proces van reïntegratie blijkt een complex stukje werkelijkheid te zijn.
Bij het verklaren van verschillen in werkhervattingskans is tot op heden vaak uitgegaan van
het in de bedrijfsgezondheidszorg gangbare model 'Belasting-Belastbaarheid'. Het
achterliggende idee is dat factoren die leiden tot uitval overeen zullen komen met factoren
die reïntegratie in de weg staan. Dit zou bijvoorbeeld betekenen dat indien iemand langdurig
is uitgevallen ten gevolge van een hoge werkdruk, de kans op werkhervatting hoger wordt
als de werkdruk verminderd wordt. Een aantal recente studies laat zien dat deze
vooronderstelling (factoren die relevant zijn voor de verklaring van uitval zijn ook van invloed
op de werkhervattingskans) onjuist is.
Nadat eenmaal uitval is opgetreden blijkt het ziekteproces zijn eigen beloop te kennen; dit
proces heeft een sterk invaliderende werking en binnen dit proces gaat de invloed van de
arbocuratieve zorgverlening en de invloed vanuit de sociale omgeving op een mogelijke
werkhervatting een belangrijke plaats innemen. Dit ziekte- en verzuimproces kan in de
afgelopen dertig jaar primair gekenmerkt worden als een zorgbenadering. De gewenste
verandering van een (invaliderende) zorgbenadering naar een activerende benadering
vraagt om inzichten, kennis en methodieken die tot op dit moment nog onvoldoende
ontwikkeld zijn. Het onderhavige onderzoek "Geen kwestie van motivatie maar van situatie"
heeft getracht om vanuit een breed en open perspectief te kijken naar het tot op heden
onvoldoende verklaarde proces van man/vrouw verschillen bij reïntegratie.
3. Man/vrouw verschillen in werkhervatting: de resultaten
In tegenstelling tot datgene dat alom gedacht wordt, is het niet zo dat het eerste verzuimjaar
gekenmerkt wordt door een continue ziekte- en uitvalperiode.
Opvallend is dat ongeveer 90% van alle gevolgde verzuimende mannen en vrouwen in de
loop van het eerste jaar daadwerkelijk geprobeerd heeft het werk te hervatten,
desalniettemin blijken uiteindelijk meer vrouwen aan het einde van het eerste verzuimjaar
arbeidsongeschikt te zijn dan mannen.
Een eerste belangrijke conclusie is dan ook dat de verschillen tussen mannen en vrouwen
juist binnen het werkhervattingproces manifest worden en dat blijkbaar de kans op succes bij
mannen en de kans op hernieuwde uitval bij vrouwen groter is. Blijkbaar slagen de
werkgever, de arbodienst en de eigen sociale omgeving er minder in om bij vrouwelijke
hervatters de werkhervatting binnen het eerste verzuimjaar op een adequate wijze te borgen
dan bij mannelijke hervattende werknemers.
Meer concreet komt dat in de volgende onderzoeksresultaten naar voren:
a. Factoren gelegen in de persoon
Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen met betrekking tot de arbeidsmotivatie
of tot de wens tot werkhervatting. Vrouwen voelden zich vergeleken met mannelijke
verzuimers echter wel vaker wat angstig/onzeker over een eventuele werkhervatting
dan mannen. De werkbeleving (werkdruk, werkstress, conflicten, satisfactie, etc.)
maakt geen verschil met betrekking tot werkhervatting, noch in het algemeen tussen
mannen en vrouwen, noch tussen hervatters en niet-hervatters. In het onderzoek kon
niet worden aangetoond dat de mate waarin vrouwen een bijdrage leveren aan het
gezinsinkomen gerelateerd is aan de verklaring van werkhervatting.
b. Factoren gelegen in de sociale omgeving
De sociale omgeving van een uitgevallen vrouwelijke werknemer is enigermate
minder motiverend met betrekking tot werkhervatting dan de sociale omgeving van
uitgevallen mannelijke werknemers.
Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen in de mate waarin eisen vanuit de
werksituatie conflicterend zijn met eisen vanuit de sociale en privé-situatie en
daarmee reïntegratie in de weg staan.
c. Factoren gelegen in de arbocuratieve zorgverlening
Vrouwelijke werknemers met een laag opleidingsniveau en klachten aan het
bewegingsapparaat maken een geringere kans tot werkhervatting dan vergelijkbare
mannelijke werknemers. Het lijkt erop dat de bedrijfsarts minder in staat is om
alternatieve functies of aanpassingen aan te geven.
Dit beeld wordt bevestigd in de bevinding dat de bedrijfsarts in het algemeen minder
in staat is om alternatieven te zoeken voor de huidige functie bij vrouwelijke
werknemers, die niet meer in staat zijn hun eigen werk te doen. Bovendien schat de
bedrijfsarts in dat verzuimende vrouwen minder positief staan tegenover
werkhervatting dan verzuimende mannelijke werknemers.
De huisarts stimuleert bij vrouwen vaker het verzuimgedrag: hij is vaker van mening
dat vrouwelijke werknemers beter moeten uitrusten dan mannelijke werknemers.
d. Factoren gelegen in het bedrijf waar de uitgevallene werkzaam is/was
Het bedrijf lijkt minder gericht op werkhervatting van vrouwelijke werknemers dan van
mannelijke werknemers. Het bedrijf neemt volgens de eigen leidinggevende minder
maatregelen of initiatieven om vrouwelijke werknemers te behouden. Enerzijds kan dit
verklaard worden uit de functies die vrouwen bekleden (deeltijd, tijdelijk
dienstverband, lagere administratieve functies) die leiden tot een meer eenvoudige
vervangbaarheid en anderzijds omdat in bedrijven waar veel vrouwen werken de
arbozorg minder goed georganiseerd is.
Al deze factoren op zich hebben slechts een beperkte verklaringskracht, maar omdat zij allen
een zelfde richting uitwerken, leveren zij gezamenlijk een verklaring voor verschillen in
werkhervattingskans van uitgevallen vrouwelijke en mannelijke werknemers. Met name blijkt
dat vrouwen nagenoeg even vaak proberen te hervatten als mannen, maar dat de sociale
omgeving (partner, relevante anderen, bedrijfsarts, huisarts, het bedrijf) in vergelijking met
mannelijke werknemers minder stimulerend is om het werk te hervatten.
4. De onderzoeksbevindingen in relatie tot de gangbare opvattingen
Vanuit het oogpunt van de beleidsontwikkeling is het veelal wenselijk om een eenduidige
oorzaak te vinden voor bepaalde ongewenste verschijnselen.
Het onderzoek laat zien dat een beperkt aantal factoren het werkhervattingsproces
beïnvloeden, die vooral gelegen zijn in de wijze waarop de arbocuratieve zorg, de sociale
omgeving en het bedrijf omgaan met uitgevallen werknemers. Tegelijkertijd kan een aantal
gangbare opvattingen over de oorzaak van het grote aantal vrouwelijke arbeidsongeschikten,
zoals:
* het ziektegedrag van vrouwen
* de gemakkelijke financiële situatie
* de gebrekkige motivatie
* de dubbele belasting
niet onderbouwd worden door de onderzoeksgegevens. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt
dat vrouwen even gemotiveerd zijn als mannen, dat er geen verschil is in inkomenspositie
tussen vrouwelijke hervatter en niet-hervatters, dat vrouwen hun werk niet anders
beoordelen als mannen, etc.
Ofschoon het soms wenselijk is om complexe processen in oneliners te kunnen vatten,
bewijst dit onderzoek dat verschil in werkhervatting tussen mannen en vrouwen niet één
simpele oorzaak kent en dat het onderzochte fenomeen complexer is dan wij in eerste
instantie zouden wensen.
5. Wat te doen?
Veel onderzoek eindigt met de kreet: meer onderzoek is nodig. In dit geval lijkt een nieuw
breed opgezet onderzoek onnodig. Gezien de resultaten uit dit onderzoek, in samenhang
met de bevindingen uit ander onderzoek, is het niet onmiddellijk duidelijk op welke wijze het
beleid met betrekking tot verschillen in werkhervattingskans tussen mannen vrouwen door
onderzoek op korte termijn verder beïnvloed kan worden.
Daarenboven geldt dat de gevonden verschillen waarschijnlijk ook ten dele te wijten zijn aan
het 'eerste-generatie effect'. Het aantal werkende vrouwen is in de afgelopen jaren sterk
gestegen. Dit brengt grote maatschappelijke veranderingen met zich mee, zoals een
verandering in de sociale cultuur (familie, opvoeding, gezin), in de handelswijze van
bedrijven en ook in de wijze waarop de arbocuratieve begeleiding gestalte krijgt. Op het
moment dat in de maatschappelijke relaties werken voor vrouwen even normaal en wenselijk
wordt gezien als voor mannen mag verwacht worden dat enerzijds de sociale omgeving en
de arbocuratieve zorg meer gericht zijn op het vergroten van de binding tussen een bedrijf en
de vrouwelijke werknemers.
Waarschijnlijk is het ingezette beleid om de werkgever en werknemer meer verantwoordelijk
te maken voor het proces van verzuim en reïntegratie een belangrijke voorwaarde voor het
opheffen van man/vrouw verschillen in werkhervatting.
Hoensbroek, 28 mei 2002
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD I
SAMENVATTING III
1. INLEIDING 1
1.1 Achtergrond 1
1.2 Probleemstelling 1
1.3 Theoretisch kader 2
1.4 Ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en WAO:
uitleg van wetgeving en begrippen 3
1.5 Literatuuroverzicht 4
1.5.1 Uitgangspunten van dit literatuuroverzicht 4
1.5.2 Werknemer-gerelateerde factoren 5
1.5.3 Factoren gerelateerd aan de sociale omgeving 12
1.5.4 Overzicht van de beschreven factoren 17
1.6 Naar een analysemodel 19
1.7 Onderzoeksvragen 20
2. METHODE 23
2.1 Procedure 23
2.1.1 Overzicht van de procedure 23
2.1.2 Voorbereiding voor het onderzoek 25
2.1.3 Werving van verzuimende werknemers 25
2.1.4 Interviewen van werknemers en hun sociale omgeving 26
2.2 Respons 26
2.2.1 Respons: totaaloverzicht 26
2.2.2 Steekproef Arbo-diensten 27
2.2.3 Steekproef bedrijfsartsen die werknemers aanmeldden 27
2.2.4 Kenmerken steekproef werknemers 29
2.2.5 Steekproef bedrijfsartsen die meewerkten aan telefonische interviews 31
2.2.6 Steekproef huisartsen 31
2.2.7 Steekproef direct leidinggevenden 32
2.2.8 Steekproef collega's 32
2.2.9 Steekproef partners 33
2.2.10 Steekproef belangrijke anderen 33
2.2.11 Steekproef verzekeringsartsen 34
2.2.12 Steekproef arbeidsdeskundigen 35
2.2.13 Achterwege laten van de rol van de verzekeringsarts
en arbeidsdeskundige 35
2.2.14 Samenvatting kenmerken steekproeven 35
2.3 Onderzoeksdesign 35
2.3.1 Onderzoeksdesigns 35
2.3.2 Effect van het onderzoek zelf 37
2.4 Meetinstrumenten 38
2.4.1 Man/vrouw verschillen in werknemer-gerelateerde variabelen
(onderzoeksvraag 1) 38
2.4.2 Man/vrouw verschillen in omgevingsgerelateerde variabelen
(onderzoeksvraag 1) 40
2.4.3 Man/vrouw verschillen in werkhervattingspatroon (onderzoeksvraag 2) 41
2.4.4 Werknemer-gerelateerde factoren en man/vrouw verschillen
in werkhervatting (onderzoeksvraag 3) 41
2.4.5 Sociale omgeving en man/vrouw verschillen in werkhervatting 42
(onderzoeksvraag 4)
2.5 Analyse 44
2.5.1 Analyse onderzoeksvraag 1 44
2.5.2 Analyse onderzoeksvraag 2 44
2.5.3 Analyse onderzoeksvraag 3 44
2.5.4 Analyse onderzoeksvraag 4 45
2.5.5 Analyse onderzoeksvraag 5 45
3. MAN/VROUW VERSCHILLEN IN UITGANGSSITUATIE 47
3.1 Werknemer-gerelateerde factoren 47
3.1.1 Sociaal-demografische kenmerken: man/vrouw verschillen 47
3.1.2 Werkkenmerken: man/vrouw verschillen 47
3.1.3 Werkbeleving: man/vrouw verschillen 47
3.1.4 Thuissituatie: man/vrouw verschillen 48
3.1.5 Gezondheid: man/vrouw verschillen 48
3.1.6 Attitude: man/vrouw verschillen 49
3.1.7 Sociale norm: man/vrouw verschillen 50
3.1.8 Eigen effectiviteit: man/vrouw verschillen 51
3.1.9 Belemmeringen: man/vrouw verschillen 51
3.2 Factoren gerelateerd aan de sociale omgeving: man/vrouw verschillen 51
3.2.1 Sociaal-medische begeleiding en begeleiding vanuit het werk:
man/vrouw verschillen 51
3.2.2 Bedrijf/instelling: man/vrouw verschillen 52
3.2.3 Privé-omgeving: man/vrouw verschillen 53
4. HERVATTINGSPATROON IN DE EERSTE DERTIEN MAANDEN
NA ZIEKMELDING 55
4.1 Overzicht werkhervattingspatroon 55
4.2 Verzuimduur 56
4.3 Traject voorafgaande aan volledige werkhervatting na 13 maanden (T6) 57
4.4 Werkhervatting na 13 maanden (T6) 57
4.5 Niet aan het werk na 13 maanden (T6) 58
5. WERKNEMER-GERELATEERDE FACTOREN IN RELATIE
TOT WERKHERVATTING 61
5.1 Sociaal-demografische kenmerken: man/vrouw verschillen in relatie
tot werkhervatting 61
5.2 Gezondheidsaspecten: man/vrouw verschillen in relatie
tot werkhervatting 61
5.3 Werkkenmerken: man/vrouw verschillen in relatie
tot werkhervatting 63
5.4 Werkbeleving: man/vrouw verschillen in relatie
tot werkhervatting 64
5.5 Thuissituatie: man/vrouw verschillen in relatie
tot werkhervatting 64
5.6 Attitude: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 65
5.7 Sociale norm: man/vrouw verschillen in relatie
tot werkhervatting 66
5.8 Eigen effectiviteit: man/vrouw verschillen in relatie
tot werkhervatting 68
5.9 Belemmeringen: man/vrouw verschillen in relatie
tot werkhervatting 68
5.10 Tot slot 69
6. FACTOREN GERELATEERD AAN DE SOCIALE OMGEVING 71
6.1 Sociaal-medische begeleiding: man/vrouw verschillen in relatie
tot werkhervatting 71
6.2 Het bedrijf/de instelling: man/vrouw verschillen in relatie
tot werkhervatting 76
6.3 Privé-omgeving: man/vrouw verschillen in relatie
tot werkhervatting 84
6.4 Tot slot 88
7. COMBINATIES VAN FACTOREN: MULTIVARIATE
ANALYSE EN CORRELATIES 89
7.1 ASE-model 89
7.2 "Significante factoren" 90
7.3 Voorspelling van werkhervatting door werknemer-gerelateerde
factoren 91
7.4 Onderlinge correlaties tussen omgevingsgerelateerde factoren 93
7.4.1 Onderlinge samenhang factoren gerelateerd aan sociaal-
medische begeleiding 93
7.4.2 Onderlinge samenhang factoren gerelateerd aan bedrijf/
instelling 94
7.4.3 Onderlinge samenhang tussen factoren gerelateerd aan de
privé-situatie en gezondheidsindicatoren 94
8 MAN/VROUW VERSCHILLEN IN WERKHERVATTING
NA LANGDURIG VERZUIM: CONCLUSIES EN MOGELIJKE
VERKLARINGEN 97
8.1 Belangrijkste conclusies 97
8.1.1 Onderzoeksvraag 1 97
8.1.2 Onderzoeksvraag 2 99
8.1.3 Onderzoeksvraag 3 99
8.1.4 Onderzoeksvraag 4 100
8.1.5 Onderzoeksvraag 5 101
8.2 Vergelijking met ander onderzoek en mogelijke verklaringen 102
8.2.1 Overeenkomsten met ander onderzoek en mogelijke verklaringen 102
8.3 Nieuwe bevindingen 103
8.3.1 Nieuwe bevindingen met betrekking tot het werkhervattingspatroon 103
8.3.2 Nieuwe bevindingen: factoren die niet samenhangen met de kleinere
werkhervattingskans van vrouwen 104
8.3.3 Nieuwe bevindingen: factoren die wel samenhangen met de kleinere
werkhervattingskans van vrouwen 107
8.3.4 Nieuwe bevindingen: factoren die samenhangen met een grotere
werkhervattingskans van vrouwen 110
9. NABESCHOUWING 113
9.1 ASE-model 113
9.2 Vrouwen vaker "arbeidsondergeschikt"? 113
9.3 Bedrijfsgezondheidszorg 114
9.4 Thuissituatie 114
9.5 De waarde van het huidige onderzoek 115
REFERENTIES 117
BIJLAGEN 121
Bijlage 1: Bijlage bij methode 123
Bijlage 2: Beschrijving meetinstrumenten 129
Bijlage 3: Resultaten van repeated measures werknemer-gerelateerde
factoren 149
Bijlage 4: Resultaten van repeated measures factoren gerelateerd
aan de sociale omgeving 159
Bijlage 5: Resultaten actoren tweede meeting 161
Bijlage 6: Logistische regressie en correlaties 171
Bijlage 7: Methodologische discussie 177
Bijlage 8: Overzicht van alle resultaten in vergelijking met eerder
onderzoek 183
I
Voorwoord
In dit rapport wordt verslag gedaan van de verzuimtrajecten van 119 werknemers die zich
vanaf 1 maart 2000 tot eind september 2000 ziek gemeld hebben en vervolgens meer dan een
maand verzuimden. Ook hun sociale omgeving is in het onderzoek betrokken. Het onderzoek
is uitgevoerd in opdracht van staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werk-
gelegenheid.
Dit rapport is gebaseerd op nieuwe gegevens die speciaal voor dit onderzoek zijn verzameld.
Het betreft een van de weinige onderzoeken naar trajecten van mannen en vrouwen in het
eerste ziektejaar, waarvoor nieuwe data zijn verzameld. Het volgen van verzuimende
werknemers en hun sociale omgeving is geen eenvoudige aangelegenheid. Bovendien is er
alles aan gedaan om dit rapport zo snel mogelijk na de dataverzameling op te stellen, zodat nu
zeer recente gegevens beschikbaar zijn. Dit onderzoek is dan ook uitgevoerd met de
medewerking van velen.
In de eerste plaats zijn dat de werknemers zelf, die gedurende een jaar lang regelmatig
uitgebreid bevraagd zijn en in de meeste gevallen ook toestonden dat mensen in hun sociale
omgeving geïnterviewd werden. Wij willen hen bedanken voor hun bereidheid om, in een
periode die voor hen meestal ingrijpend was, mee te mogen kijken. We willen de
bedrijfsartsen bedanken voor de werving van deelnemers en voor hun deelname aan
interviews. Daarnaast willen we alle verdere personen uit de sociale omgeving die bereid
waren om mee te werken aan twee of meer interviews, bedanken.
Bij een onderzoek als dit hangt veel af van de inzet van enquêteurs en enquêtrices. Onze dank
gaat uit naar: enquêtrices en enquêteurs van het Memic en van Survey Data; Marlène Ronner
(Memic); Mirjam Janssen (Survey Data) en de datamanagers van het Memic.
Marieke Engelsman, Ellen Elings, Maaike Post en Maaike ten Velden waren als onderzoeks-
assistent werkzaam op dit project; zij zorgden voor de contacten met de bedrijfsartsen en
ondersteunden de ingewikkelde logistiek.
Het onderzoek is regelmatig beoordeeld en bediscussieerd door een uitgebreide
klankbordgroep:
* Voorzitter: Drs. ing. Henk van der Stelt, Min. SZW, directie O&O/AVIB
* Dr. Allard van der Beek, afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO, VU medisch centrum
* Drs. Jaap Bruins Slot, Arbo Unie en BOA
* Dr. Hanne Groenendijk, Min. SZW, directie AV/WTZ
* Drs. Edith Josten, Min. SZW, A&G/W&B
* Drs. Isabella de Kroon, Lisv
* Prof. Dr. Toine Lagro-Janssen, K.U. Nijmegen, vakgroep Huisartsgeneeskunde, Sociale
Geneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde, Vrouwenstudies Geneeskunde.
* Prof. Dr. Willem van Mechelen, afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO, VU medisch
centrum
II
* Dr. Agnes Meershoek, Universiteit Maastricht, Capgroep Gezondheidsethiek en
Wijsbegeerte, Faculteit der Gezondheidswetenschappen
* Drs. Coen Peelen, Min. VWS, directie MEVA/ABA
* Drs. Laura van Rossum du Chattel, Min. SZW, directie SV/A&L
* Drs. Jan Weiland, Min. VWS, directie MEVA/ABA
* Drs. Mirjam van der Zouw, Min. SZW, directie R&A/SVU
Wij willen de leden van de klankbordgroep bedanken voor hun inzet en betrokkenheid.
Prof. dr. Gerjo Kok, Universiteit Maastricht, Faculteit der Psychologie en dr. Ineke Klinge,
Universiteit Maastricht, Faculteit der Gezondheidswetenschappen, worden bedankt voor hun
commentaar en suggesties.
Dr. Angelique de Rijk
Dr. Brigitte van Lierop
Drs. Nathalie Janssen
Prof. Dr. Frans Nijhuis
Universiteit Maastricht, Faculteit der Gezondheidswetenschappen, Capgroep Beleid,
Economie en Organisatie van de Zorg, Sectie Arbeid en Gezondheid
Onderzoeksinstituut HEALTH / Divisie Autonomie en Participatie
Maastricht, mei 2002
---
SAMENVATTING
Aanleiding
Ruim twee jaar geleden werd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de
opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren naar man/vrouw verschillen in arbeids-
ongeschiktheidsrisico. Hierin zou worden onderzocht of vrouwen en hun sociale omgeving
anders omgaan met ziekteverzuim en werkhervatting dan mannen, en of dat een verklarende
factor kan zijn voor het hogere arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen.
Probleemstelling
De probleemstelling die in dit onderzoek is onderzocht, luidde als volgt:
In hoeverre verklaren verschillen in motivatie van verzuimende werknemers ten aanzien van
werkhervatting en verschillen in attitude en gedrag van de sociale omgeving man/vrouw
verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim? Welke andere factoren spelen daarnaast
een rol?
Deze probleemstelling is onderzocht door 119 werknemers (65 mannelijke werknemers en 54
vrouwelijke werknemers) die langer dan een maand verzuimden, een jaar lang te volgen.
Waar mogelijk is ook de bedrijfsarts, huisarts, direct leidinggevende, een collega, de
eventuele partner en een belangrijke ander bij het onderzoek betrokken. De helft van zowel de
mannelijke als vrouwelijke deelnemers aan het onderzoek had klachten aan het
bewegingsapparaat (m.n. rugklachten, klachten aan nek, arm en schouders), de andere helft
psychische klachten (m.n burnout en overspanning).
In dit onderzoek kon niet worden aangetoond dat de motivatie van individuele werknemers
ten aanzien van werkhervatting verband hield met werkhervatting na langdurig verzuim, noch
voor mannen noch voor vrouwen. Motivatie was dus geen verklaring voor man/vrouw
verschillen in langdurig verzuim. Er werden bovendien slechts een gering aantal aanwijzingen
gevonden voor een verband tussen attitude en gedrag van de sociale omgeving enerzijds en
man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim anderzijds.
Bepaalde andere kenmerken van de werknemer en van de sociale omgeving bleken wel samen
te hangen met man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim. Hieronder
worden per onderzoeksvraag de belangrijkste resultaten weergegeven.
Onderzoeksvraag 1
De eerste onderzoeksvraag luidde als volgt:
Wat zijn de kenmerken van de onderzochte groep verzuimende werknemers op het eerste
meetmoment en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin gevonden?
De steekproef bleek enerzijds gevarieerd genoeg van samenstelling om verbanden tussen de te
onderzoeken factoren en werkhervatting te kunnen aantonen, anderzijds waren de mannen en
vrouwen in de steekproef goed genoeg vergelijkbaar om verschillen in werkhervatting tussen
mannen en vrouwen te onderzoeken.
De volgende man/vrouw verschillen werden gevonden:
- Minder vrouwen dan mannen werkten in een leidinggevende functie (ondanks dat de
mannen én vrouwen even vaak werkzaam waren op een middelbaar of hoger
functieniveau).
- De mannen werkten gemiddeld fulltime, de vrouwen gemiddeld 30 uur per week.
IV
- De helft van de mannen woonde (al dan niet getrouwd) samen met partner en kinderen, dit
gold voor eenderde van de vrouwen. Ongeveer een kwart van de vrouwen woonde alleen,
de mannen nauwelijks.
- De vrouwen rapporteerden iets meer psychosomatische klachten dan de mannen.
- De vrouwen stonden nog iets gemotiveerder tegenover werk vanwege de sociaal-
participatieve functie van werk en voelden zich ook iets angstiger dan mannen over hun
werkhervatting dan de mannen.
- De vrouwen namen in hun sociale omgeving een wat minder positieve sociale norm ten
aanzien van werkhervatting waar dan de mannen. De vrouwen hadden een iets lager
gevoel van eigen effectiviteit dan de mannen.
De verschillen tussen de mannen en vrouwen zijn in overeenstemming met heersende
rolpatronen en bevindingen uit eerder onderzoek. Ze duiden niet op een specifieke selectie
van mannelijke en/of vrouwelijke werknemers in de onderzoeksgroep en brengen de
vergelijkbaarheid van de mannen en vrouwen dus niet in gevaar.
Onderzoeksvraag 2
De tweede onderzoeksvraag luidde als volgt:
In hoeverre zijn er man/vrouw verschillen in werkhervattingspatroon gedurende de eerste 13
maanden na ziekmelding?
Zoals verwacht waren de werkhervattingskansen van vrouwen kleiner dan die van mannen.
Van de mannen is na 13 maanden 86,2% weer aan het werk, van de vrouwen 72,2%. De
mannen hadden 1,2 keer zoveel kans als de vrouwen om te hervatten. Van de vrouwen was
dus 27,8% na 13 maanden nog volledig ziek gemeld, van de mannen 13,8%. De vrouwen
hadden dientengevolge 2,0 keer zoveel kans als de mannen om na 13 maanden nog volledig
ziek gemeld te zijn.
Er konden geen man/vrouw verschillen in kenmerken van de werkhervatting worden
aangetoond. Het moment waarop het werk werd hervat was voor mannen en vrouwen gelijk.
Ongeveer 90% van de werknemers deed gedurende het eerste ziektejaar een werkhervat-
tingspoging. Ongeveer de helft van de werknemers die na 13 maanden volledig hervat waren,
had het werk eerst gedeeltelijk hervat. Over het algemeen leidde werkhervatting na
ziekmelding tot een verbetering van de werkbeleving. Zowel mannen als vrouwen waren na
hervatting meer tevreden met hun werk dan voor ziekmelding, en ook ervoeren ze meer
autonomie in hun werk. Wel vonden ze de emotionele belasting hoger dan voor de
ziekmelding.
Onderzoeksvraag 3
De derde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Welke werknemer-gerelateerde factoren hangen samen met man/vrouw verschillen in
werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?
Geen van de motivationele factoren hing samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting
na 13 maanden. Noch voor de mannen, noch voor de vrouwen werd een verband gevonden
tussen de motivationele factoren en werkhervatting.
De volgende situaties verkleinden de werkhervattingskans van de vrouwen ten opzichte van
die van de mannen:
- De vrouwen hadden vaker een tijdelijke aanstelling dan de mannen. Het hebben van een
tijdelijke aanstelling hing samen met een kleinere werkhervattingskans.
- De vrouwen hadden veel minder vaak een leidinggevende functie dan de mannen. Het
hebben van een leidinggevende functie bleek bij mannen samen te hangen met een grotere
werkhervattingskans.
V
- Bij vrouwen hing een geringere verbetering van de subjectieve gezondheid gedurende het
jaar samen met een kleinere werkhervattingskans, bij mannen niet. Dit ging niet op voor
de subjectieve gezondheid gemeten op het eerste meetmoment (na ongeveer 3 maanden).
De volgende situatie vergrootte de werkhervattingskans van de vrouwen ten opzichte van die
van de mannen:
- De vrouwen woonden vaker alleen dan de mannen. De vrouwen die alleenwoonden
hadden een grotere werkhervattingskans dan de vrouwen die samenwoonden met partner
(en kinderen).
De volgende factoren verkleinden de werkhervattingskans van de vrouwen maar niet die van
de mannen:
- Gewaardeerd voelen op het werk
- Het hebben van klachten aan het bewegingsapparaat
Onderzoeksvraag 4
De vierde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Welke factoren gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding, het bedrijf/de instelling en
de privé-omgeving hangen samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting 13 maanden
na ziekmelding?
Ten aanzien van de sociaal-medische begeleiding werd gevonden dat de werkhervattingskans
van de vrouwen ten opzichte van die van de mannen verkleind werd doordat:
- vrouwen vaker werkten in bedrijven met een minder frequent standaardoverleg tussen
bedrijf en Arbo-dienst, frequent standaardoverleg (meer dan 8 keer per jaar) verhoogde de
werkhervattingskans.
- vrouwen minder advies kregen van de bedrijfsarts, en het krijgen van advies juist
samenhing met een grotere werkhervattingskans.
- vrouwen vaker advies omtrent werkhervatting van de huisarts kregen, en het krijgen van
advies van de huisarts juist samenhing met een kleinere werkhervattingskans.
De relatieve werkhervattingskans van vrouwen werd echter verhoogd doordat de werkher-
vatting van vrouwen niet en die van mannen wel afhing van de volgende factoren:
- Lage inschatting van de gezondheid door de bedrijfsarts
- Lage inschatting van het belang van het zoeken naar alternatieven bij werkhervatting door
de bedrijfsarts
- Lage inschatting van de bedrijfsarts dat de werknemer positief staat tegenover werkher-
vatting in een nieuwe functie
Verder werd gevonden dat werkhervatting van de mannen wel verband hield met het geslacht
van de bedrijfsarts (meer werkhervatting bij mannelijke bedrijfsarts), maar werkhervatting
van de vrouwen niet.
Ten aanzien van het bedrijf/de instelling werd gevonden dat de werkhervattingskans van de
vrouwen werd verlaagd doordat zij vaker een mannelijke leidinggevende dan een vrouwelijke
leidinggevende hadden, en juist bij een vrouwelijke leidinggevende een grotere werkher-
vattingskans hadden dan bij een mannelijke leidinggevende. Verder bleek dat het aanstellen
van een vervanger samenhing met een grotere werkhervattingskans bij de vrouwen, maar een
kleinere werkhervattingskans bij de mannen. Uit de gegevens verzameld bij de
leidinggevenden die na een jaar nog deelnamen aan het onderzoek bleek dat de mate waarin
de leidinggevende medewerking had gekregen vanuit het bedrijf om het
werkhervattingstraject vorm te geven, samenhing met een grotere werkhervattingskans van de
vrouwen.
Ten aanzien van de privé-omgeving werd gevonden dat de werkhervattingskans van de
vrouwen ten opzichte van die van de mannen werd verkleind doordat:
VI
- De vrouwelijke werknemers vaker een partner hadden die fulltime of meer werkte dan de
mannelijke werknemers in dit onderzoek. Naarmate de partners van de vrouwen meer uren
per week werkten, was de werkhervattingskans van de vrouwen kleiner.
- De partners van vrouwelijke werknemers vaker aangaven na ziekmelding hulp te bieden
dan de partners van de mannelijke werknemers. Naarmate de partners aangaven meer hulp
te bieden, was de werkhervattingskans van de vrouwelijke werknemers kleiner.
De mannen gingen over het algemeen meer tijd aan het huishouden besteden na ziekmelding,
en naarmate zij meer tijd aan het huishouden gingen besteden was hun werkhervattingskans
kleiner. Deze factor vergrootte de relatieve werkhervattingskans van vrouwen.
Onderzoeksvraag 5
De vijfde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Wat zijn de belangrijkste voorspellers van werkhervatting, in hoeverre hangen deze onderling
samen en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin aangetroffen?
Ten aanzien van de werknemer-gerelateerde factoren werd voor mannen gevonden dat
werkhervatting het beste voorspeld werd door de aard van de klachten: mannen met
psychische klachten hadden veel minder kans op werkhervatting dan mannen met klachten
aan het bewegingsapparaat.
Ten aanzien van de factoren gerelateerd aan de sociale omgeving kon geen multivariate
analyse worden uitgevoerd. Analyse van de correlaties liet het volgende zien. Er was
nauwelijks samenhang tussen de verschillende factoren gerelateerd aan de sociaal-medische
begeleiding, hetgeen suggereert dat deze factoren een op zichzelf staande samenhang hebben
met werkhervatting. Wel werd voor de mannen gevonden dat bij mannen met klachten aan het
bewegingsapparaat de gezondheid door de bedrijfsarts als beter werd ingeschat, scholing en
het zoeken naar ander werk door de bedrijfsarts belangrijker werd gevonden en de huisarts
vaker advies gaf met betrekking tot werk dan bij de mannen met psychische klachten.
Het aanstellen van een vervanger hield voor de mannen én vrouwen verband met de aard van
de aandoening: bij psychische klachten werd vaker een vervanger aangesteld. Omdat mannen
met psychische klachten minder vaak hervatten dan mannen met klachten aan het bewegings-
apparaat, kan de gevonden correlatie verklaren waarom het aanstellen van een vervanger bij
mannen verband hield met minder werkhervatting. Voor vrouwen werd juist gevonden dat het
hebben van psychische klachten de werkhervattingskans vergrootte, hetgeen kan verklaren
waarom het aanstellen van een vervanger bij vrouwen verband hield met een grotere
werkhervattingskans.
Partners, zowel die van mannen als van vrouwen, deden minder in het huishouden naarmate
zij meer uren betaald werk verrichten. Bij de vrouwen werd gevonden, dat hun partners na
ziekmelding vaker gaven naarmate de gezondheid van de vrouwen slechter was, er minder
verbetering van de gezondheid was opgetreden in de eerste drie maanden na ziekmelding en
de vrouwen zelf minder waren gaan doen in de huishouding. Bij psychosomatische klachten
gingen de partners van de vrouwen eerder minder dan meer helpen bij taken. Bovendien werd
bij de vrouwen en niet bij de mannen een verband gevonden tussen de subjectieve inschatting
van de gezondheid en de inschatting door de bedrijfsarts.
Het verband tussen de toenemende inzet van de partner en de slechtere gezondheid bij
vrouwelijke werknemers die verzuimden werd niet gevonden ten aanzien van mannelijke
werknemers. De partners van de mannen veranderden hun bijdrage aan de taken in het huis-
houden niet na ziekmelding. Voor de mannen werd gevonden dat, naarmate hun partners meer
uren per week betaald werk verrichtten, de mannen drie maanden na ziekmelding zich minder
gezond voelden en minder vaak een verbetering van hun gezondheid rapporteerden.
Bovendien bleek dat naarmate de parnter een groter aandeel in het huishouden had, de
bedrijfsarts een positiever oordeel over de gezondheid van mannen had.
VII
Algemene conclusie
Dit onderzoek heeft betrekking op een gevarieerde groep werknemers en een zeer groot aantal
factoren waarvan verbanden met man/vrouw verschillen in werkhervatting na verzuim werden
verondersteld. De belangrijkste bevinding is dat, ondanks een positieve motivatie voor
werkhervatting, vrouwen vaker dan mannen het werk niet hervatten. Redenen hiervoor zijn
gerelateerd aan een slechtere arbeidsmarktpositie van vrouwen, in die zin dat ze vaker een
tijdelijke aanstelling hadden en minder vaak een leidinggevende functie dan mannen. Ook dat
vrouwen vaker in bedrijven of instellingen werken met een minder frequent standaardoverleg
tussen Arbo-dienst en bedrijf kan als een onderdeel van de slechtere arbeidsmarktpositie
beschouwd worden. De gevolgen van het verzuim voor de taakverdeling in het huishouden
waarvan werkende vrouwen deel uit maken en de mate waarin de bedrijfsarts zicht krijgt op
de klachten van vrouwen kunnen ook in verband worden gebracht met de wat geringere
werkhervattingskans van verzuimende vrouwen ten opzichte van verzuimende mannen.
De bevindingen komen deels overeen met eerdere bevindingen (zie o.a. Van der Giezen en
Geurts, 2001). De bevindingen vormen echter vooral een aanvulling op bevindingen uit eerder
onderzoek naar man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim. Tezamen
laten zij zien dat de verklaring voor man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig
verzuim complex is.
1
1. INLEIDING
1.1 Achtergrond
Al sinds begin jaren negentig is de kans op instroom in de WAO voor vrouwen hoger dan
voor mannen (van der Giezen, Cuelenaere & Prins, 1998). Gründemann en Nijboer (1998)
berekenden dat in 1993 van de duizend vrouwelijke werknemers, zestien vrouwen in de WAO
stroomden tegenover veertien mannen van de duizend mannelijke werknemers. Daarmee was
in 1993 de kans voor vrouwen om in de WAO terecht te komen 1,15 maal groter dan voor
mannen. In 1994 hadden verzuimende vrouwen 1,3 keer zoveel kans als verzuimende mannen
om in de WAO te komen, terwijl de relatieve kans op arbeidsongeschiktheid voor vrouwen in
1995 en 1996 steeg naar 1,5 (van der Giezen et al., 1998). Daarna bleef deze kans op
arbeidsongeschiktheid voor vrouwen constant (Lisv, 2000). De relatieve kans van vrouwen
tussen 25 en 35 jaar blijkt aanmerkelijk hoger; zij hadden in 1999 een 2,4 keer grotere kans op
instroom in de WAO dan mannelijke werknemers van dezelfde leeftijd (eigen berekening op
basis van Lisv, 2000).
Bovendien bleek in 1999 het absolute aantal vrouwen dat de WAO instroomde, het aantal
mannen te overtreffen. Van degenen die in 1999 een nieuwe WAO-uitkering ontvingen, bleek
54% vrouw te zijn. Dit is des te opmerkelijker daar de mannelijke beroepsbevolking groter is
dan de vrouwelijke. Hoewel er veranderingen optreden in de instroom van vrouwen in de
WAO, blijft het totale aandeel vrouwen in de WAO vooralsnog lager dan dat van de mannen.
In 1999 werd in totaal 40% van alle WAO-uitkeringen aan vrouwen uitgekeerd.
De toename van het aandeel vrouwen in de WAO is gedeeltelijk toe te schrijven aan de
toename in arbeidsparticipatie van vrouwen. Werkte in 1988 nog 36% van de vrouwen tussen
15 en 64 jaar meer dan twaalf uur per week, in 1999 bleek 51% van deze groep meer dan
twaalf uur per week te werken. Gecorrigeerd voor deze toename van werkende vrouwen, is er
sinds 1995 nog steeds een stijging waarneembaar van het aantal vrouwen dat instroomt in de
WAO ten opzichte van het aantal mannen dat instroomt in de WAO. Ook voor mannen wordt
een lichte stijging gevonden, maar die voor vrouwen overtreft de stijging voor mannen (Van
der Giezen, 2000). Vooral de snelheid waarmee het aantal vrouwen in de WAO toenam, heeft
de instroom van vrouwen in de WAO op de politieke agenda gezet.
1.2 Probleemstelling
In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar verschillen tussen mannen en
vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico. Er is nagegaan welke factoren en processen
gedurende het eerste ziektejaar bijdragen aan de verschillen in werkhervatting tussen mannen
en vrouwen. De nadruk lag daarbij op motivationele factoren. Mogelijk zouden mannen en
vrouwen verschillen in hun motivatie ten aanzien van werk, en zou dit de werkhervat-
tingskans na langdurig verzuim kunnen beïnvloeden. Mannen zouden werk meer als een
vanzelfsprekendheid zien dan vrouwen. Een tweede veronderstelling was, dat de sociale
omgeving verschillend zou reageren op het verzuim van mannen en vrouwen en vervolgens
werkhervatting van mannen en vrouwen in verschillende mate zou stimuleren. Vrouwen
zouden minder stimulansen krijgen dan mannen, omdat het voor vrouwen als minder
bezwaarlijk zou worden gezien wanneer zij thuis zouden zitten vanwege ziekte dan voor
mannen. Zoals hierna uit het literatuuroverzicht zal blijken, vormen de verschillen tussen
mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico een complex probleem. Daarom zijn
2
naast motivationele factoren en de wijze waarop de sociale omgeving omgaat met verzuim
van mannen en vrouwen, ook andere potentiële verklaringen in het onderzoek betrokken. De
centrale probleemstelling is als volgt:
In hoeverre verklaren verschillen in motivatie van werknemers ten aanzien van
werkhervatting en verschillen in attitude en gedrag van de sociale omgeving man/vrouw
verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim? Welke andere factoren spelen daarnaast
een rol?
Het gaat hierbij dus om factoren die in de periode na ziekmelding de werkhervatting
bevorderen. Met andere woorden: het gaat in dit onderzoek om de verklaring van de
hervattingsdrempel en niet om de verklaring van de verzuimdrempel. Het gaat bij de
hervattingsdrempel om directe en indirecte verklaringen voor de beslissing om het werk weer
te hervatten. De verzuimdrempel omvat de factoren die de beslissing tot verzuim verklaren
(Smulders & Veerman, 1990; zie ook Cuelenaere, 1997).
1.3 Theoretisch kader
In dit onderzoek staat de verklaring van werkhervatting door motivationele factoren voorop.
Volgens sociaal-psychologische theorieën wordt motivatie bepaald door een combinatie van
verschillende factoren en is motivatie veranderlijk, zoals bijvoorbeeld in het zogenaamde
ASE-model (de Vries, Dijkstra, & Kuhlman, 1988; de Vries, Weijts, Dijkstra, & Kok, 1992).
Dit model vormt het uitgangspunt voor het analysemodel van dit onderzoek dat is
weergegeven in figuur 1.1 (paragraaf 1.6). Volgens het ASE-model wordt de motivatie voor
het uitoefenen van bepaald gedrag - zoals bijvoorbeeld het hervatten van werk - bepaald door
drie factoren, namelijk de attitude, de sociale invloed en de eigen effectiviteit. Attitude
verwijst naar de houding die men heeft ten aanzien van een bepaald gedrag. De attitude wordt
gevormd door afweging van de voor- en nadelen van het bepaalde gedrag en de waarde die
door de persoon wordt gehecht aan de verschillende voor- en nadelen. Met sociale invloed
wordt verwezen naar de waargenomen normen van belangrijke anderen met betrekking tot het
bepaalde gedrag en naar de mate waarin iemand geneigd is zich de opvattingen van anderen
aan te trekken. Eigen effectiviteit (self-efficacy, zie Bandura, 1997) verwijst naar de mate
waarin men zichzelf in staat acht om bepaald gedrag uit te voeren.
Volgens dit model bepalen de attitude, de sociale invloed en de eigen effectiviteit de intentie
oftewel motivatie om het werk te hervatten. Naast deze factoren worden in het ASE-model
nog barrières oftewel belemmeringen onderscheiden. Barrières zijn buiten de persoon gelegen
factoren die op de daadwerkelijke uitvoering van het gedrag belemmeren, ook al is de intentie
sterk aanwezig.
Er is slechts één gepubliceerd onderzoek waarin werkhervatting eerder is onderzocht aan de
hand van het ASE-model (van Casteren, van Empelen, Hogeweg, Schaalma & Matser, 2001).
In dit onderzoek werden whiplash-patiënten ongeveer drie jaar na het ongeval bevraagd. Het
ging alleen om whiplash-patiënten die voor het ongeval een betaalde baan hadden gehad. Uit
dit onderzoek bleek dat met name de waargenomen eigen effectiviteit ten aanzien van
verschillende arbeidssituaties (zoals werken onder tijdsdruk, werken met veel klachten) door-
slaggevend was ten aanzien van de intentie (motivatie) om het werk te hervatten. De attitudes
en de waargenomen sociale normen speelden geen rol. Er is niet onderzocht in hoeverre de
motivatie bepalend was voor de daadwerkelijke werkhervatting. Ook werden geen man/vrouw
verschillen onderzocht.
3
Alvorens een literatuuroverzicht te geven van factoren die bijdragen aan man/vrouw
verschillen in arbeidsongeschiktheidsrisico, wordt eerst kort ingegaan op de wettelijke regels
die in het eerste jaar van ziekte van toepassing zijn, de instanties waarmee een zieke
werknemer dan te maken krijgt en de definities van de belangrijkste begrippen die worden
gehanteerd (paragraaf 1.4). In paragraaf 1.5 wordt een literatuuroverzicht gegeven van
factoren die samen kunnen hangen met man/vrouw verschillen in arbeidsongeschikt-
heidsrisico. Deze paragraaf wordt afgesloten met een overzicht van alle besproken factoren.
Vervolgens wordt het analyse-model gepresenteerd in paragraaf 1.6. Tenslotte worden in
paragraaf 1.7 de onderzoeksvragen toegelicht.
1.4 Ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en WAO:
uitleg van wetgeving en begrippen
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de wetgeving en uitvoeringspraktijk ten tijde van
dit onderzoek.1 Er is sprake van ziekteverzuim als een werknemer zich bij de werkgever ziek
meldt. Gedurende het eerste ziektejaar krijgen werknemers met verschillende instanties te
maken. In de meeste gevallen wordt een ziekmelding bij de verantwoordelijke Arbo-dienst
gemeld, en wordt de werknemer na ongeveer twee weken verzuim uitgenodigd op het spreek-
uur van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft, afhankelijk van het contract dat is afgesloten met
de werkgever, een controlerende en begeleidende rol.
Als het verzuim dertien weken bedraagt, moet een voorlopig reïntegratieplan worden ingevuld
en opgestuurd naar de uitvoeringsinstelling (uvi) waar de werkgever bij aangesloten is. De
werkgever is verantwoordelijk voor het invullen en opsturen van dit voorlopige reïntegratie-
plan maar heeft dit meestal gedelegeerd aan de bedrijfsarts van de Arbo-dienst.
Uitvoeringsinstellingen zorgen voor de uitbetaling van WAO en WW-uitkeringen en bewaken
onder meer de gelden die met een beroep op de Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten
(REA) kunnen worden verkregen.
De werkgever is verplicht om bij ziekte gedurende een jaar minimaal 70% van het loon door
te betalen. De meeste werkgevers zijn hiervoor verzekerd. De werkgever is daarnaast
gedurende het eerste ziektewetjaar verantwoordelijk voor de reïntegratie (werkhervatting) van
de ziek gemelde werknemer. De werkgever heeft deze taak meestal uitbesteed aan de Arbo-
dienst en in sommige gevallen aan particuliere reïntegratiebedrijven. Werkgever en werk-
nemer kunnen in het eerste ziektejaar een beroep doen op REA-subsidies om reïntegratie te
bevorderen, zoals onder meer subsidie voor werkplekaanpassingen (de Kleine Gids van de
Sociale Zekerheid, 2001).
Indien een werknemer acht maanden aaneengesloten ziek gemeld is, moet een definitief
reïntegratieplan worden opgestuurd naar de uitvoeringsinstelling. Vervolgens ontvangt de
werknemer van de uitvoeringsinstelling een uitnodiging voor een claimbeoordeling voor de
WAO (WAO-keuring). Hierbij bepaalt een verzekeringsarts van de uitvoeringsinstelling of en
in hoeverre de werknemer door ziekte of gebrek niet kan werken. Een arbeidsdeskundige
bepaalt vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid door een vergelijking te maken tussen
het gewoonlijk verdiende loon en het loon dat de verzekerde nog zou kunnen verdienen. Op
basis van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt de hoogte van de uitkering bepaald.
Het is ook mogelijk dat er geen arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld, maar dat er wel een
arbeidshandicap, dat wil zeggen dat er een afstand tot de arbeidsmarkt bestaat om medische of
sociale redenen, wordt vastgesteld. De werknemer kan dan via de Wet REA ondersteuning
krijgen in het vinden van passend werk.
1 Met ingang van 1 januari 2002 en 1 april 2002 zijn belangrijke veranderingen opgetreden in de wetgeving.
4
Als het arbeidsongeschiktheidspercentage na twaalf maanden ziekmelding nog niet is
vastgesteld ontvangt de werknemer van de uitkeringsinstelling een voorlopige WAO-
uitkering, gebaseerd op het maximale bedrag (70% van het laatstverdiende loon) totdat het
arbeidsongeschiktheidspercentage wel is bepaald. Vanaf twaalf maanden verzuim is niet
meer de werkgever maar de uitvoeringsinstelling verantwoordelijk voor reïntegratie. Dit kan
ook al eerder gebeuren, als ingeschat wordt dat de werknemer niet meer bij de oude
werkgever kan hervatten.
Indien een voorheen ziek gemelde werknemer vier weken aaneengesloten werkt en weer ziek
wordt, start een nieuwe ziekteverzuimepisode op basis waarvan na twaalf maanden eventueel
opnieuw een WAO-keuring kan plaatsvinden.
1.5 Literatuuroverzicht
Er is een groot aantal factoren dat een rol kan spelen in de verklaring van verschillen tussen
mannen en vrouwen in werkhervatting na langdurig verzuim. Hoewel de nadruk in dit rapport
ligt op motivationele factoren en factoren in de sociale omgeving, worden in het
literatuuroverzicht zoveel mogelijk alle factoren waarover iets bekend is, beschreven. Uit
eerder onderzoek kan worden afgeleid dat het bij de verklaring van man/vrouw verschillen in
werkhervatting na langdurig verzuim gaat om een complex probleem, waarbij in elk geval
meerdere factoren tegelijk een rol spelen (Cuelenaere, 1997; van der Giezen, 2000).
In deze paragraaf zullen eerst de uitgangspunten van dit literatuuroverzicht worden besproken
(paragraaf 1.5.1). Vervolgens zullen werknemer-gerelateerde factoren worden besproken
(paragraaf 1.5.2). Het kan hierbij gaan om factoren die al bestonden in de situatie voor de
ziekmelding. Dit zijn sociodemografische kenmerken (leeftijd en opleidingsniveau), factoren
gerelateerd aan het werk (de werksituatie en werkbeleving), gezondheid en factoren
gerelateerd aan de thuissituatie (burgerlijke staat/woonsituatie en werk-thuis interferentie).
Daarnaast gaat het om factoren die tijdens de ziekmelding een rol kunnen gaan spelen, zoals
de motivatie om weer te hervatten.
In paragraaf 1.5.3 wordt vervolgens een literatuuroverzicht gegeven van factoren die zijn
gerelateerd aan de sociale omgeving en die mogelijk een rol spelen bij de verklaring van
man/vrouw verschillen in werkhervatting. Het gaat daarbij in dit literatuuroverzicht om
factoren die gerelateerd zijn aan de sociaal-medische begeleiding; het bedrijf/de instelling; en
de privé-omgeving.
1.5.1 Uitgangspunten van dit literatuuroverzicht
In het literatuuroverzicht wordt alle literatuur betrokken die direct en indirect betrekking heeft
op man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim. Sommige onderzoeken
richten zich op de verklaring van arbeidsongeschiktheid, oftewel "12-maands ziekte" (12
maanden aaneengesloten ziek gemeld zijn) en betrekken hierin factoren die zowel het verzuim
als het herstel kunnen verklaren (van der Giezen, Molenaar-Cox & Jehoel-Gijsbers, 1999; van
der Giezen, 2000). Andere onderzoeken richten zich op verklaringen voor werkhervatting na
langdurig verzuim, bijvoorbeeld drie maanden (Cuelenaere, 1997). Ook wordt onderzoek
gevonden dat zich richt op verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke verzuimers
(Cuelenaere, 1997; Cuelenaere, Molenaar-Cox & van Brummelen, 2001). Daarnaast wordt in
literatuuroverzichten meestal een combinatie van deze studies weergegeven, vaak aangevuld
met literatuur over verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers of patiënten
(Gründemann & Nijboer, 1998; Cuelenaere, Molenaar-Cox & van Brummelen, 2001;
Verdonk, Peeters & Geurts, 2001). Tenslotte is er, hoewel relatief meer vrouwen dan mannen
vanuit de WAO het werk weer hervatten (zie bijvoorbeeld Lisv, 2000), nog onderzoek
5
verricht naar man/vrouw verschillen in reïntegratie nadat zij de WAO-keuring hebben
ondergaan (Vinke et al., 1999). In het onderstaande literatuuroverzicht wordt gebruik gemaakt
van al deze gegevens.
Niet alle bevindingen zijn echter zonder meer verklaringen voor man/vrouw verschillen in
werkhervatting na langdurig verzuim. Bij verklaringen voor man/vrouw verschillen in
werkhervatting na langdurig verzuim, gaat het niet alleen om het aantonen van verschillen
tussen mannelijke en vrouwelijke verzuimers of WAO-ers. Het is namelijk heel goed
mogelijk dat deze verschillen geen enkel effect hebben op het verzuim of de WAO-instroom
van de mannen en vrouwen. Al eerder is aangetoond dat arbeidsongeschiktheid bij mannen en
vrouwen deels door verschillende factoren verklaard wordt, en dat factoren waarin mannen en
vrouwen verschilden op zich niet per definitie effect op arbeidsongeschiktheid hebben (van
der Giezen, 2000). In dit literatuuroverzicht zal het daarom gaan om (1) factoren waarop
mannen en vrouwen verschillen en die ook samenhangen met arbeidsongeschiktheid; (2)
factoren die verschillend uitwerken voor mannen en voor vrouwen en daardoor ook mogelijk
van invloed zijn op man/vrouw verschillen in arbeidsongeschiktheid. Het eerste type factor
hangt samen met arbeidsongeschiktheid van mannen en vrouwen maar komt in verschillende
mate voor bij mannen en vrouwen en vergroot of verkleint daardoor de relatieve werk-
hervattingskans van vrouwen. Het tweede type factor komt niet in verschillende mate voor bij
mannen en bij vrouwen maar heeft een verschillend effect op de werkhervatting van mannen
en vrouwen. Dit type factoren kan bijvoorbeeld wel de werkhervatting na langdurig verzuim
van vrouwen maar niet die van mannen verklaren.
1.5.2 Werknemer-gerelateerde factoren
De volgende werknemer-gerelateerde factoren worden onderscheiden: sociaal-demografische
kenmerken; werkkenmerken; werkbeleving; thuissituatie; gezondheid en motivationele facto-
ren (attitude, waargenomen sociale norm, ervaren eigen effectiviteit).
Sociaal-demografische kenmerken: leeftijd
In verschillende onderzoeken wordt gevonden dat leeftijd geen verklaring vormt voor de
verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidsrisico,
maar een factor is die de verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschikt-
heidsrisico juist maskeert (Jacobi, Kaag et al., 1988; Aarts et al., 1987; van der Stelt, Fiseler,
Smaal, Molenaar-Cox & Kers, 1996; Van der Giezen et al., 1998). De vrouwelijke
beroepsbevolking is gemiddeld jonger dan de mannelijke. Jongere werknemers, mannen en
vrouwen, hebben een kleinere arbeidsongeschiktheidskans dan oudere werknemers. Dus: als
mannelijke en vrouwelijke werknemers gemiddeld even oud zouden zijn, dan zouden
vrouwen een nog grotere kans op arbeidsongeschiktheid hebben dan nu gevonden wordt. Van
der Giezen (2000) vond in eerste instantie dat vrouwen in 1998 2,3 keer zo vaak arbeids-
ongeschikt werden (dat wil zeggen, twaalf maanden ziek gemeld waren, zie Van der Giezen,
2000) als mannen. Wanneer werd gecorrigeerd voor leeftijd, bleken vrouwen 2,6 keer zo vaak
twaalf maanden ziek gemeld te zijn als mannen. Vrouwen in de leeftijdsgroep 25-35 jaar
hadden in 1998 zelfs een vier tot vijf keer grotere kans om twaalf maanden of meer ziek
gemeld te zijn als mannen in dezelfde leeftijdsgroep (van der Giezen et al., 1999).
Sociaal-demografische kenmerken: opleidingsniveau
Opleidingsniveau blijkt eveneens een factor die het werkelijke verschil in arbeids-
ongeschiktheidsrisico verdoezelt. Werkende vrouwen hebben over het algemeen een iets
hoger opleidingsniveau dan werkende mannen. Voor mannen én vrouwen geldt dat de kans op
arbeidsongeschiktheid kleiner is naarmate het opleidingsniveau hoger is. Als wordt gecor-
rigeerd voor leeftijd én opleidingsniveau hadden de vrouwen uit het eerder genoemde
6
onderzoek een 2,7 maal grotere kans om 12 maanden ziek te zijn dan mannen (van der
Giezen, 2000).
Werkkenmerken: leidinggevende positie
Mannen werken vaker dan vrouwen in een leidinggevende positie. Dit was in het onderzoek
van Van der Giezen echter geen verklaring voor man/vrouw verschillen in arbeids-
ongeschiktheidsrisico (van der Giezen, 2000).
Werkkenmerken: omvang van de aanstelling
Hoewel in Nederland de arbeidsparticipatie van vrouwen in de afgelopen decennia sterk is
toegenomen, werken Nederlandse vrouwen veel vaker in deeltijd dan mannen. In 1998
vormde 66% van de paren een tweeverdieners huishouden; in tweederde van de gevallen
werkte de man in voltijd en de vrouw in deeltijd. Slechts 7% van de tweeverdieners konden in
1998 als half-om-half verdieners gekarakteriseerd worden (SCP, 2000). Cuelenaere (1997)
veronderstelde dat werknemers die parttime werken minder binding hebben met het bedrijf,
waardoor de kans op werkhervatting na ziekte zou worden verminderd. Dat vrouwen vaker
parttime werken zou een verklaring kunnen zijn voor man/vrouw verschillen in arbeids-
ongeschiktheidsrisico. Zij vond hiervoor in haar eigen onderzoek echter geen aanwijzingen.
Van der Stelt et al. (1996) vonden in hun onderzoek dat binding met het werk een belangrijke
voorspeller was voor werkhervatting bij de oude werkgever. De binding met het werk bleek
bij mannen sterker aanwezig te zijn dan bij vrouwen, maar er was geen relatie tussen binding
met het werk en deeltijdwerk. (van der Stelt et al., 1996). Voor de redenering dat vrouwen die
in deeltijd werken, minder binding met het bedrijf hebben en daardoor minder hervatten,
worden dus geen bewijzen gevonden.
Werkbeleving
Al uit onderzoek dat in de jaren tachtig heeft plaatsgevonden is bekend dat verzuim van
mannen en vrouwen niet door dezelfde werkbelevingsfactoren verklaard wordt (Nijhuis &
Soeters, 1983). Daarnaast is voor diverse belastende factoren in het werk aangetoond dat zij
een verband houden met de verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschikt-
heidsrisico. Van der Giezen (2000) vond dat een gebrek aan carrièremogelijkheden (geen
gelegenheid tot ontplooien, geen promotiekansen, beloning niet goed), het niet zelfstandig
oplossingen mogen bedenken en een ongezonde werkdruk (hoog tempo, onder hoge tijdsdruk
en zelf het werktempo niet mogen regelen) vaker voorkomt bij vrouwen en daardoor deels het
hogere arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen verklaarde. Daarnaast toonde Van der
Giezen (2000) aan dat het ervaren van een slechte werksfeer, het geen plezier hebben in het
werk en het ervaren van een grote fysieke belasting in het werk, alleen bij vrouwelijke
werknemers de kans op 12-maands ziekte vergrootte.
Vinke et al. (1999) concludeerden op basis van hun literatuurstudie dat met name mannen in
mannenberoepen vaak aangeven dat hun ziekte een gevolg is van het werk. Uit onderzoek van
Vinke et al. (1999) kwam naar voren dat mannen in typische mannenberoepen de meeste
conflicten op het werk hadden (met de leidinggevende, cliënten, of werkgever) en vrouwen in
typische vrouwenberoepen de minste. Verzuim kán samenhangen met een arbeidsconflict;
Afhankelijk van de bron blijkt 0,4% tot maximaal 30% van de psychische klachten die reden
zijn voor WAO te worden toegeschreven aan een arbeidsconflict (Lisv, 1998). Werknemers
zelf blijken de oorzaak van hun klachten vaker aan een arbeidsconflict toe te schrijven dan
bijvoorbeeld de verzekeringsgeneeskundige. Er is niet bekend in hoeverre het verzuim van
vrouwen vaker met een arbeidsconflict in verband kan worden gebracht dan het verzuim van
mannen, of andersom.
7
Vinke en collega's (1999) uit hun literatuuroverzicht af dat de arbeidsomstandigheden voor
vrouwen over het algemeen slechter zijn dan die voor mannen. Gründemann & Nijboer
(1998) spreken dit niet tegen maar concluderen uit hun eigen onderzoek naar arbeidsgebonden
WAO-intrede dat vrouwen die in de WAO terechtkomen minder blootgesteld waren aan
belastende factoren in het werk dan mannelijke WAO-ers. Zij vonden namelijk in hun
onderzoekssteekproef, bestaande uit werknemers die in 1989-1990 een jaar ziek gemeld
waren, dat mannen vaker dan vrouwen vanwege arbeidsgerelateerde klachten in de WAO
kwamen. Daarnaast vonden zij dat fysiek zwaar werk de kans op arbeidsongeschiktheid
vergrootte. Gründemann & Nijboer (1998) verklaren dit doordat bij vrouwen minder
belastende factoren in het werk aanwezig zijn omdat vrouwen vaker parttime werken en
gemiddeld genomen een lagere leeftijd en een korter arbeidsverleden hebben.
Van der Giezen (2000) vond een soortgelijk beeld voor wat betreft werknemers die twaalf
maanden ziek waren. Alhoewel mannen vaker dan vrouwen fysiek zwaar werk verrichtten,
bleek dit bij mannen niet en bij vrouwen wel verband te houden met een hoger
arbeidsongeschiktheidsrisico. Houtman en Van den Heuvel (2001) verklaren dit op basis van
hun literatuurstudie naar het verwerkingsvermogen van werkende mannen en vrouwen
doordat vrouwen een wat kleiner duurvermorgen hebben dan mannen en iets minder sterk
zijn. Daardoor hebben vrouwen gemiddeld toch meer moeite met fysiek zwaar duw- en
trekwerk.
Uit het eerder genoemde onderzoek van Smit en Bijl (2000) bleek dat steun van collega's een
belangrijke beschermende factor was tegen (langdurig) verzuim. Steun kwam in dit geval tot
uitdrukking in een goede collegiale sfeer, weinig onderlinge irritaties en het onderling op
elkaar een beroep kunnen doen. Het is niet bekend of hierin verschillen tussen mannelijke en
vrouwelijke werknemers werden gevonden.
Het oordeel van de werknemer over het contact met de werkgever bleek in het onderzoek van
Cuelenaere (1997) niet af te hangen van de praktische steun die werkgevers gaven maar van
de sociale steun. Bovendien betekende een positief oordeel over de steun niet persé een
grotere kans op werkhervatting. Vrouwelijke werknemers hadden vaker te maken met een
werkgever die geen werkaanpassingen realiseerde maar van wie zij toch het idee hadden dat
deze alles had gedaan wat hij of zij kon, namelijk gelegenheid bieden om werkhervatting te
proberen en belangstellend het beloop van het ziekteproces volgen.
Verdonk en collega's (2001) concludeerden in hun recente literatuuroverzicht dat vrouwen in
verschillende opzichten onder slechtere arbeidsomstandigheden werken en een negatievere
werkbeleving hebben dan mannen: vrouwen hebben vaker te maken met risicofactoren voor
arbeidsongeschiktheid zoals hoge werkdruk, minder regelmogelijkheden, minder ont-
plooiingsmogelijkheden, minder promotiemogelijkheden, lagere beloning, hogere baan-
onzekerheid, lichamelijk geweld, intimidatie en discriminatie. Zij concludeerden dan ook dat
de gemiddeld slechtere arbeidsomstandigheden onder werkende vrouwen een belangrijke
verklaring is voor het grotere arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen ten opzichte van dat
van mannen. Toch is voor niet alle factoren die zij noemen een verband met
arbeidsongeschiktheid aangetoond.
Thuissituatie: alleenstaand zijn
Voor werkende mannen én vrouwen werd gevonden dat zij minder vaak arbeidsongeschikt
werden als zij een vaste partner hadden dan wanneer zij alleenstaand waren, vooral wanneer
die vaste partner geen kostwinner was (van der Giezen, 2000), hetgeen vooral het geval is bij
mannelijke werknemers.
8
Thuissituatie: dubbele belasting en werk-thuis interferentie
Cuelenaere (1997) vond dat het uitvoeren van verzorgende en huishoudelijke taken geen rol
speelde ten aanzien van werkhervatting gedurende het eerste ziektejaar. In haar kwalitatieve
onderzoek bleek dat vrouwen eerder hun onbetaalde taken aanpassen aan hun ziekte dan hun
betaalde taken. Ook stelde Cuelenaere (1997) dat, doordat de meeste vrouwen parttime
werken, de totale belasting van betaald en onbetaald werk binnen de perken blijft.
Anderzijds zou geconcludeerd kunnen worden dat parttime werken juist de interferentie
tussen werk en thuis bij vrouwen zou kunnen vergroten: vrouwen houden zich intensiever met
beide domeinen bezig en zouden daardoor meer last van "spill-over" effecten kunnen hebben,
die langdurig verzuim tot gevolg zouden kunnen hebben.
Geurts, Rutte & Peeters (1999) vonden in een studie onder personeel van zorginstellingen dat
mannen en vrouwen even vaak werk-thuis interferentie rapporteren. Zowel mannen als
vrouwen hadden meer last van werk-thuis interferentie als de partner vaak overwerkte, het
werkrooster negatief werd beoordeeld, de kwantitatieve werklast hoog was en men zich sterk
afhankelijk voelde van de leidinggevende. In het onderzoek van Geurts en collega's is de
werksituatie voor mannen en vrouwen gelijk. Op bevolkingsniveau is de werksituatie voor
mannen en vrouwen meestal niet gelijk, waardoor mannen en vrouwen mogelijk verschillen
in de last die zij ervaren van werk-thuis interferentie. In hoeverre werk-thuis interferentie van
invloed is op het risico op arbeidsongeschiktheid is echter nog niet bekend.
Uit een onderzoek van Van Deursen, Houtman & Bongers (1999) onder 1.412 werknemers
bleek dat naarmate mannelijke werknemers meer tijd besteedden aan het huishouden, zij meer
dagen verzuimden; bij vrouwen werd dit verband niet aangetroffen. Vrouwen bleken zich
naarmate zij meer tijd besteedden aan het huishouden wel vaker ziek te melden dan mannen.
Vaak wordt verondersteld dat de dubbele of driedubbele belasting (werk, huishouden en zorg)
van vrouwen het verhoogde risico op arbeidsongeschiktheid van vrouwen verklaart (zie
bijvoorbeeld Gründemann & Nijboer, 1998). Smit en Bijl (2000) vonden echter dat de
combinatie van werk en zorg zowel voor mannen als voor vrouwen niet samenging met meer
langdurig verzuim. Dat dubbele belasting bij vrouwen geen relatie heeft met ziekteverzuim,
kan mogelijk deels worden verklaard door het "healthy worker effect": alleen de gezondere
vrouwen werken en minder gezonden niet (Bekker, 1999). In het onderzoek van Cuelenaere
(1997) hadden de werknemers die voor hun verzuim werken en zorgen combineerden -
meestal vrouwen - geen moeite met deze combinatie. Dit kan ermee te maken hebben dat het
in dit onderzoek niet ging om typische effecten van dubbele belasting, zoals overspanning en
burnout, maar om rugklachten. Vaak was er bij de vrouwelijke werknemers in het onderzoek
van Cuelenaere (1997) sprake van specifieke arrangementen voor wat betreft werkuren en
werktijden. Jonge werknemers die fulltime werkten en geen kinderen hadden, bleken in dit
onderzoek wél moeite te hebben met de combinatie van werk en de verzorging van het
huishouden. Dit gold zowel voor mannen als vrouwen.
In een onderzoek van Smit en Bijl (2000) bleek veeleisend werk vooral bij vrouwen te leiden
tot hogere gezondheidszorgkosten en een groter productieverlies; bij mannen bleek veeleisend
werk juist te leiden tot verminderd gebruik van gezondheidszorg en tot minder
productieverlies. De onderzoekers verklaarden dit doordat mannen met veeleisende banen
vaker zouden samenwonen met een partner die niet of weinig werkt. Omgekeerd zou het
volgens hen zo kunnen zijn dat vrouwen met veeleisend werk zich meer dan mannen
verantwoordelijk blijven voelen voor de huishoudelijke en zorgtaken.
Thuissituatie: alternatieve activiteiten tijdens het verzuim
De thuissituatie heeft eveneens betrekking op de wijze waarop verzuimende werknemers hun
dag invullen. Alleen WAO-ers met typisch seksegebonden beroepen bleken minder snel het
werk te hervatten als zij meer activiteiten ontplooiden tijdens hun verzuim (Vinke et al.,
9
1999). Cuelenaere (1997) vond dat verzuimenden geen alternatieve activiteiten opstarten,
maar eerder bestaande vrijetijdsgewoontes vaker en langer uitoefenen. Er zijn dus geen
aanwijzingen dat het ontplooien van alternatieve activiteiten tijdens het verzuim verband
houdt met het grotere arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen ten opzichte van dat van
mannen.
Gezondheid
Een betere gezondheid na drie maanden verzuim blijkt een van de belangrijkste voorspellers
van werkhervatting na één jaar (Van der Giezen & Veerman, 1997). In een onderzoek naar het
beloop van verzuim wegens rugklachten bleek dat na drie maanden verzuim vrouwen een
slechtere gezondheid aangaven dan mannen (Cuelenaere, van der Giezen, Veerman & Prins,
1999). Na twaalf maanden verzuim bleek 80% van de verzuimende mannen weer aan het
werk ten opzichte van 52% van de verzuimende vrouwen. Dit verschil werd voornamelijk
verklaard door een sterkere verbetering van de gezondheid bij mannen dan bij vrouwen.
Vinke et al. (1999) vonden dat vrouwen die langdurig verzuimden vaker dan mannen
aangaven tijdens ziekte te hebben doorgewerkt. Er werd echter geen verband gevonden tussen
werkhervatting en het daaraan voorafgaande al dan niet ziek doorwerken (Vinke et al., 1999).
Cuelenaere (1997) vond dat verzuimende vrouwen zich méér dan mannen eerst op afname
van hun klachten en verbetering van hun gezondheid richtten alvorens te denken aan
werkhervatting. Tevens bleken verzuimende mannen vaker dan vrouwen weer te gaan werken
wanneer er een licht herstel in hun gezondheid optrad. In het onderzoek van Van der Giezen
et al. (1999) bleek dat na een jaar verzuim mannen die geen recht hadden op een WAO-
uitkering méér bereid waren tot concessies richting werkhervatting dan vrouwen die geen
recht hadden op een WAO-uitkeringen. Dit verschijnsel werd echter verklaard door de
slechtere gezondheid van deze vrouwen. Vrouwen uit deze zelfde onderzoekspopulatie die
wél recht hadden op een (gedeeltelijke) WAO-uitkering bleken daarentegen wel méér bereid
tot het doen van concessies dan mannen die recht hadden op een (gedeeltelijke) WAO-
uitkering (Van der Giezen et al., 1999).
Uit een onderzoek van Van Deursen et al. (1999) bleek dat het aantal ziekmeldingen van
mannen en vrouwen niet alleen wordt bepaald door ziekte, maar ook door ingrijpende
gebeurtenissen in de werk- en privé-situatie. Het verband tussen het aantal ziekmeldingen en
het vóórkomen van ingrijpende gebeurtenissen bleek voor vrouwen iets sterker dan voor
mannen.
Motivationele factoren (attitude, sociale norm, eigen effectiviteit)
Al in paragraaf 1.3 is aangeven dat onder motivatie in dit onderzoek de (veranderlijke)
combinatie van attitude, sociale norm en ervaren eigen effectiviteit wordt verstaan.
Attitude
Mannen en vrouwen verschillen mogelijk in hun attitude ten aanzien van werkhervatting. In
een onderzoek onder WAO-ers vonden Vinke en collega's (1999) dat vrouwen een lagere
wens tot werkhervatting hadden dan mannen; dit ging niet meer op als mannen en vrouwen
ouder dan 53 jaar zijn. Deze terugkeerwens, die kan worden beschouwd als een onderdeel van
de attitude ten aanzien van werkhervatting, bleek mede bepalend voor het zoek- en
activiteitengedrag.
Cuelenaere (1997) vond daarentegen een even positieve attitude ten aanzien van
werkhervatting onder langdurig verzuimende mannen als vrouwen (met een laag opleidings-
niveau). Wel bleken er man/vrouw verschillen in de soort motivatie te worden gegeven. De
mannelijke werknemers stonden vooral positief ten aanzien van werkhervatting vanwege de
vanzelfsprekende plaats die werk innam in hun leven. Deze mannen gaven aan er niet aan te
10
moeten denken altijd thuis te zitten en wilden daarom zo snel mogelijk weer terug naar de
gewone "evenwichtssituatie." Bovendien zagen de mannen werken als een plicht. Deze
overtuiging bleek bij 70% van de mannen voor te komen. De vrouwelijke werknemers
stonden met name positief tegenover werkhervatting vanwege sociale redenen. Deze vrouwen
gaven aan het werk te willen hervatten omdat werk voorzag in de behoefte aan sociaal
contact, sociaal isolement voorkwam en omdat het een volwaardige manier werd gevonden
om aan de samenleving deel te nemen. Deze overtuiging speelde bij bijna 60% van de
vrouwen in het onderzoek van Cuelenaare (1997). Mannen en vrouwen noemden beide de
ontplooiingskansen van werk. De overtuiging dat werk een vanzelfsprekende plicht was, hing
duidelijk samen met werkhervatting, zowel bij mannen als bij vrouwen. In het onderzoek van
Cuelenaere bleek dit één van de doorslaggevende factoren te zijn voor werkhervatting.
Er wordt weleens verondersteld dat de angst om in de WAO te komen zieke werknemers zou
prikkelen om activiteiten tot werkhervatting te ondernemen. In het onderzoek van Cuelenaere
(1997) bleek de angst voor de WAO niet zozeer te zijn gebaseerd op financiële motieven,
maar meer te gaan over de vraag hoe men de tijd zinvol zou kunnen besteden anders dan met
werk.
De attitude ten aanzien van werkhervatting wordt onder meer vertegenwoordigd door de
verwachtingen die zieke werknemers hebben over de periode waarin ze weer gaan werken.
Cuelenaere (1997) vond dat de meeste mannen verwachtten dat werkhervatting betekent dat
de oude situatie weer wordt opgepakt, terwijl vrouwen juist nadachten over de gevolgen die
hun werkhervatting zou hebben voor de huishouding en hun normen ten aanzien hiervan.
Vinke et al. (1999) vond dat wanneer mannen het idee hadden dat ze weinig of niets meer
voor een werkgever konden betekenen, dit de kans op werkhervatting verlaagde. Deze relatie
tussen deze attitude en werkhervatting werd niet bij vrouwen teruggevonden.
Daarnaast vonden Vinke et al. (1999) dat mannen in het algemeen de beloning belangrijker
vonden dan vrouwen, hetgeen echter geen verband bleek te hebben met werkhervatting.
Cuelenaere (1997) vond daarentegen dat de vanzelfsprekendheid van het hebben van een
inkomen voor mannen groter is dan voor vrouwen en dat mannen daarom ook meer
geprikkeld zijn om activiteiten tot werkhervatting te ondernemen. In het onderzoek van
Cuelenaere (1997) gaven vrouwen vaker dan mannen aan dat geld verdienen bijzaak was.
Slechts voor enkele van de vrouwelijke werknemers in dit onderzoek bleek het hebben van
een eigen inkomen heel belangrijk; deze vrouwen bleken grotendeels fulltime te werken. Een
kanttekening hierbij is dat het onderzoek vooral betrekking had op lager opgeleide
werknemers, waarbij meer dan de helft van de vrouwen minder dan 20 uur per week werkte.
De attitude ten aanzien van werkhervatting na langdurig verzuim kan ook bepaald worden
door de houding die werknemers hebben ten aanzien van werken in het algemeen. In diverse
onderzoeken komt naar voren dat mannen en vrouwen niet of nauwelijks verschillen in
arbeidsmotivatie (Bielby & Bielby, 1988; Dex, 1988; Haavio-Mannilla, 1992; DeVaus &
McAllister, 1991).
Van der Gulden (2000) suggereerde dat vrouwen wellicht meer teleurgesteld zouden zijn in
het werken omdat betaald werken wat minder vanzelfsprekend deel uitmaakte van hun
toekomstverwachting. Werken zou door vrouwen vaker als een keuzemogelijkheid worden
beschouwd dan door mannen, waardoor vrouwen ook sneller teleurgesteld zouden raken als
het werken minder goed verliep. Dit zou de werkhervattingskans bij verzuim van vrouwen
verminderen. In inmiddels wat oudere bronnen wordt inderdaad gevonden dat meisjes andere
toekomstverwachtingen hebben (hadden) dan jongens. Du Bois-Reymond en collega's (1990)
vonden dat jonge mannen en vrouwen verschilden voor wat betreft de plaats die werk inneemt
in hun toekomstbeeld. De plaats van betaald werk in de toekomst bleek bij jonge vrouwen
minder centraal dan bij jonge mannen. Andere auteurs bevestigen dit beeld en geven aan dat
11
door vrouwen uitdrukkelijk plaats wordt ingeruimd voor kinderen en tijd om voor kinderen te
zorgen (de Waal, 1989; Jorna & Offers, 1991; Naber, 1991). Het is echter de vraag of deze
bevindingen ook nog opgaan als deze jongens en meisjes daadwerkelijk werken en of dit
onderzoek niet al achterhaald is.
Sociale invloed
Voor wat betreft de invloed van de waargenomen opvattingen en het gedrag van de sociale
omgeving is nog vrijwel niets bekend dat wijst op een relatie met de kans op
arbeidsongeschiktheid en mogelijke verschillen hierin tussen mannen en vrouwen. Wel is
onderzoek bekend waarbij relaties worden gelegd tussen sociale invloed en verschillen tussen
mannen en vrouwen met betrekking tot werkhervattingactiviteiten. Mogelijke factoren met
betrekking tot de kans op arbeidsongeschiktheid zijn dus slechts indirect af te leiden.
Vrouwelijke verzuimenden blijken bijvoorbeeld minder stimulansen om het werk te hervatten
van hun partner te ervaren dan mannelijke verzuimenden (Cuelenaere, 1997; Vinke et al.,
1999). Vinke en collega's (1999) vonden bovendien dat er een positief verband bestond
tussen de mate van stimulans tot werkhervatting en het zoek- en activiteitengedrag van de
verzuimenden.
Eigen effectiviteit
Met eigen effectiviteit wordt het vertrouwen bedoeld dat iemand heeft in zijn eigen
vaardigheden om een bepaald gedrag te vertonen, ondanks mogelijke belemmeringen
(Bandura, 1997). Al eerder is aangegeven dat whiplash-patiënten met een hogere eigen
effectiveitsverwachting ook een hogere arbeidsmotivatie hadden (van Casteren et al., 2001).
Er zijn geen studies gevonden waarbij een directe relatie wordt onderzocht tussen de kans op
arbeidsongeschiktheid en de ervaren eigen effectiviteit van mannen en vrouwen. Wél kan uit
sommige onderzoeken, waarin ook aandacht aan man/vrouw verschillen wordt besteed, een
relatie tussen eigen effectiviteit en werkhervatting worden afgeleid.
Met betrekking tot ziekteverzuim en werkhervatting blijken verzuimende vrouwen vaker
onzeker te zijn over hun resterende vaardigheden dan mannen (Svr (1986) in Cuelenaere,
1997; Jacobi, 1988; van der Stelt et al., 1996). Daarnaast zien verzuimende vrouwen minder
mogelijkheden tot werkhervatting dan verzuimende mannen. Cuelenaere (1997) vond in haar
onderzoek dat als door verzuimende werknemers minder hervattingmogelijkheden werden
gezien, zowel door de werkgever als de bedrijfsarts minder werkhervattingskansen werden
geschapen.
Tenslotte zijn er aanwijzingen dat vooral oudere vrouwen met een WAO-uitkering een lagere
eigen effectiviteit ervaren ten aanzien van werkhervatting. Uit onderzoek van Vinke et al.
(1999) bleek dat alleen vrouwen ouder dan 53 jaar vergeleken met mannen ouder dan 53 jaar
met een WAO-uitkering minder het gevoel hadden invloed te kunnen uitoefenen op hun
werkhervatting. Voor jongere mannen en vrouwen met een WAO-uitkering werden geen
verschillen gevonden (Vinke et al, 1999).
In het algemeen blijken mensen vaker te denken dat iets ze wél zal lukken dan dat iets ze niet
zal lukken (Kok et al., 1990). Toch blijken mensen enigszins te verschillen in de mate van
optimisme met betrekking tot de uitvoerbaarheid van bepaald gedrag. Naarmate een zieke
persoon meer optimistisch is ingesteld, blijkt dit een gunstig effect te kunnen hebben op het
ziektebeloop (Schwarzer & Jerusalem, 1989; Schwarzer, 1993; Fournier, 2001). Dit is echter
wel afhankelijk van de beïnvloedbaarheid van de ziekte: Fournier (2001) toonde aan dat
naarmate het beloop van de ziekte meer beïnvloedbaar was, zoals bijvoorbeeld bij diabetes,
positieve effectiviteitsverwachtingen een gunstiger effect hadden op het mentale en fysieke
welzijn. Bij ernstige, slecht beïnvloedbare ziekten als MS, bleek een positieve inschatting van
de eigen effectiviteit op de lange termijn zelfs een negatief effect op de gezondheid te hebben.
12
1.5.3 Factoren gerelateerd aan de sociale omgeving
Ten aanzien van de sociale omgeving worden in dit onderzoek factoren onderscheiden die
gerelateerd zijn aan de sociaal-medische begeleiding (kenmerken, attitude en steun van
huisarts en bedrijfsarts), het bedrijf/de instelling (kenmerken van het bedrijf/instelling, ken-
merken, attitude en steun van direct leidinggevende en collega), de privé-omgeving
(kenmerken van de privé-omgeving, kenmerken, attitude en steun van partner en belangrijke
ander) en de uitvoeringsinstelling (kenmerken).
Sociaal-medische begeleiding
Veel werknemers zullen binnen een aantal weken na ziekmelding contact hebben gehad met
een bedrijfsarts, omdat dit vaak zo vastgelegd is in de afspraken tussen werkgever en Arbo-
dienst. Daarnaast kunnen werknemers zelf besluiten om naar hun huisarts te gaan. Slechts in
een gering aantal studies is een relatie gelegd tussen verzuimbegeleiding van de bedrijfsarts
en huisarts in relatie tot verschillen tussen mannen en vrouwen in de terugkeer naar het werk.
In het onderzoek naar het beloop na rugklachten van Cuelenaere et al. (1999) bleek dat een
negatieve visie op spoedige werkhervatting van de curatieve sector verband hield met het nog
steeds niet werken na één jaar. In hoeverre het hier ging om een oorzaak-gevolg relatie ging
en of er verschillen waren tussen mannen en vrouwen, is niet onderzocht. Wel lieten Vinke et
al. (1999) in een vignettenstudie zien dat bedrijfsartsen het belang van reïntegratie lager
inschatten voor vrouwelijke dan voor mannelijke werknemers. De visie van de bedrijfsartsen
op werkhervatting van vrouwen bleek in het vignettenonderzoek van Vinke et al. (1999) af te
hangen van de leeftijd en het geslacht van de bedrijfsarts. Met name mannelijke, oudere
bedrijfsartsen zagen iets vaker het belang in van reïntegratie van een mannelijke werknemer
dan van een vrouwelijke werknemer. Er werd geen effect gevonden in het waargenomen
belang dat de werkgever hechtte aan werkhervatting van mannelijke en vrouwelijke
verzuimende werknemers. In het onderzoek van Cuelenaere werd gevonden dat de attitude
van de bedrijfsarts ten aanzien van werkhervattingsmogelijkheden mogelijk te maken had met
werken in deeltijd: de bedrijfsartsen in dit onderzoek gaven soms aan dat het moeilijk was
lichter werk te vinden omdat de belasting bij deeltijd werk al lager was. Toch blijkt in
Cuelenaere's onderzoek (1997) dat de mogelijkheden om het werk te hervatten en de
inspanningen die door de bedrijfsartsen worden verricht om werkhervatting te ondersteunen
voor vrouwen die in deeltijd werkten niet onderdeden voor die voor mannen (die in voltijd
werkten).
Daarnaast kwam uit het onderzoek van Cuelenaere (1997) naar voren dat bedrijfsartsen in
"vrouwensectoren" vaker denken dat volledig herstel nodig is voor werkhervatting dan in
andere sectoren. Tevens vond zij in dit onderzoek dat verzuimende vrouwen meer actief bezig
waren met het herstel van de gezondheid dan verzuimende mannen. Deze bevinding werd
bevestigd in het onderzoek van Vinke et al. (1999), waaruit blijkt dat verzuimende mannen
minder (para)medische behandelaars zagen dan vrouwen. Dit ging vooral op voor mannen in
typische mannenberoepen. Ook onder een representatieve groep werkende bleken meer
vrouwen dan mannen de huisarts te frequenteren (40% ten opzichte van 28%) (Van der Valk,
Groot, Otten, Reemers & Wieling, 1998). Dit betrof echter gezonde werknemers. In een
grootschalige onderzoek naar langdurig verzuim in 1998 bleek daarnaast dat onder 12-
maandszieken vrouwen slechts iets vaker dan mannen aangaven naar de huisarts te zijn
geweest, maar dat mannen vaker de specialist hadden bezocht (van der Giezen et al., 1999).
Het bedrijf/de instelling
Diverse onderzoeken tonen aan dat de begeleiding vanuit het bedrijf/de instelling van invloed
is op de snelheid waarmee een verzuimende werknemer terugkeert naar het werk. In veel
13
gevallen wordt een link gelegd tussen de organisatiecultuur en de snelheid waarmee na ziekte
het werk hervat wordt (Nijhuis & Bullinga, 1987).
Sector
De sector is één van de inmiddels algemeen geaccepteerde verklaringen voor verschillen
tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico. Werken in de zorgsector blijkt de
kans op arbeidsongeschiktheid te verhogen. In de zorgsector werken naar verhouding veel
meer vrouwen, en het al dan niet werken in de zorgsector is dus een belangrijke verklaring
voor man/vrouw verschillen in arbeidsongeschiktheidsrisico. Van der Giezen (2000)
berekende dat wanneer gecorrigeerd wordt voor leeftijd, opleiding en werken in de
zorgsector, de grotere kans op arbeidsongeschiktheid (12-maands ziekte) bij vrouwen met
18% verminderde. Vrouwen werken ook vaker in dienstverlenende en administratieve func-
ties. Het is echter onbekend in hoeverre dit het verschil in arbeidsongeschiktheidsrisico
beïnvloedt (Gründemann & Nijboer, 1998).
Van mannen is bekend dat ze vaker werken in de bouwnijverheid of in de industrie. Een
relatie met verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico is echter
(nog) niet aangetoond (van der Giezen, 2000).
Verdonk, Peeters en Geurts (2001) concluderen in hun recente literatuurstudie dat vrouwen
niet alleen vaker in de "risicosector" zorg werken maar ook in de uitzendbranche en de
schoonmaaksector. Zij stellen dat deze sectoren gekenmerkt worden door onvolledig
werkgeverschap, in die zin dat er een grote afstand is tussen werkgever en werknemer,
waardoor de werkgever weinig zicht heeft op de arbeidsomstandigheden van de werknemer.
Dat vrouwen vaker werken in de uitzendbranche en schoonmaaksector zou volgens hen ook
kunnen bijdragen aan het grotere arbeidsongeschiktheidsrisico voor vrouwen in vergelijking
met mannen.
Bedrijfsgrootte
Uit al wat ouder onderzoek blijkt dat er in grotere bedrijven meer arbeidsongeschiktheid
voorkomt, omdat zo wordt verondersteld deze bedrijven beter op de hoogte zijn van de
sociale wetgeving en gemakkelijker van dit afvloeiingskanaal gebruik maken (Nijhuis &
Soeters, 1983). Wellicht is deze situatie de laatste jaren onder invloed van wetgeving
veranderd. Anderen vonden juist dat grotere bedrijven minder WAO-ers aanleverden, hetgeen
vervolgens wordt verklaard doordat grotere industriële en commerciële bedrijven een beter
uitgewerkt sociaal beleid hebben (Aarts et al., 1987). Roeleveld en collega's (1982) vonden
dat middelgrote bedrijven het hoogste risico hebben. Recenter onderzoek toonde inderdaad
aan dat WAO-ers in zowel grotere en als kleinere bedrijven gunstiger oordelen over de
arbeidsomstandigheden dan in middelgrote bedrijven. Met name de organisatie van het werk,
de stijl van leidinggeven en de onderlinge verhoudingen lijken in de middelgrote bedrijven
minder goed geregeld. Verondersteld kan worden dat in kleinere bedrijven er meer binding is
met het personeel, terwijl in grotere bedrijven het beleid professioneler is (Gründemann &
Nijboer, 1998) en dat beide factoren een kleiner arbeidsongeschiktheidsrisico met zich
meebrengen. Vrouwen werken vaker in organisaties met een kleine of middelgrote omvang
dan mannen.
Bedrijfscultuur
De cultuur van de organisatie komt bijvoorbeeld tot uiting in de wijze waarop werknemers
contact hebben met hun leidinggevende. Smit en Bijl (2000) toonden aan dat wanneer de
dagelijkse leiding als goed werd ervaren, en de dagelijkse leiding luisterde naar de
medewerkers, een goed beeld had van de werkzaamheden, de werkzaamheden voldoende
ondersteunde en de medewerkers voldoende informeerde, dit een positieve invloed had op
14
reïntegratie van mannen en vrouwen. Cuelenaere (1997) vond een verband tussen het contact
van de verzuimende werknemer en zijn of haar werkgever enerzijds en werkhervatting bij
langdurig verzuim anderzijds. Wanneer het contact met de werkgever voor het verzuim goed
was, was de kans op werkhervatting gedurende het eerste ziektewetjaar groter. Bij mannen
bleek het contact met de werkgever vaker dan bij vrouwen gekenmerkt te worden door
wederzijdse betrokkenheid en waardering voor de inzet van de werknemer door de werkgever.
Dit bleek de werkhervatting van mannen bij de oude werkgever te stimuleren. Uit het eerder
beschreven onderzoek van Van der Giezen (1999) bleek dat werkhervatting van vrouwen
meer dan van mannen afhankelijk was van de werksfeer. Daarnaast vond Cuelenaere (1997)
dat de relatie tussen werknemer en werkgever tijdens het verzuim deels wordt beïnvloed door
de mogelijkheden die men ziet voor werkhervatting. In dit onderzoek van Cuelenaere (1997)
bleken zowel de werknemer als de werkgever bij de vrouwen in haar onderzoek minder
optimistisch te zijn over de werkhervattingmogelijkheden. Dit bleek deels verband te houden
met de zwaardere beperkingen die deze vrouwen ervoeren.
Attitude van de werkgever
Eén van de conclusies die Cuelenaere (1997) uit haar bevindingen trok, is dat er een duidelijk
verschil bestaat tussen de houding van werkgevers ten aanzien van mannen die verzuimen en
de houding van werkgevers ten aanzien van vrouwen die verzuimen. Naar Cuelenaere's idee
bestaat er mannenwerk en vrouwenwerk en het is mogelijk dat werkgevers anders handelen
wanneer ze te maken hebben met mannenwerk dan met vrouwenwerk. Daarmee is een
gedeelte van het verschil in houding al verklaard omdat er sectoren zijn waar voornamelijk
vrouwen werken en sectoren waar voornamelijk mannen werken. Mannenwerk wordt
omschreven als fulltime werk dat enige specialisatie vereist. Mannen doen hun werk graag en
zetten zich ervoor in. Hun werkgevers waarderen hun inzet en deskundigheid. Bij
lichamelijke beperkingen zetten werkgever en werknemer zich in om de arbeidsrelatie te
behouden. Ze hebben beiden het idee dat aanpassingen mogelijk zijn en dat werkhervatting
mogelijk is met enige creativiteit en flexibiliteit. Daarentegen wordt vrouwenwerk
omschreven als deeltijdwerk dat slechts geringe specialisatie vereist. Vrouwen zijn erg
gemotiveerd, met name door de vergelijking met een bestaan als huisvrouw. Werkgevers
waarderen vrouwen om hun aanwezigheid en loyaliteit. Bij lichamelijke beperkingen ontstaat
een "alles-of-niets perspectief". Werkgever en werknemer, maar ook de bedrijfsarts hebben
weinig ideeën over mogelijkheden voor werkhervatting. Een eerder genoemde beperking van
het onderzoek van Cuelenaere (1997) is, dat dit alleen betrekking heeft op mannen en
vrouwen in lagere functieniveaus. Mogelijk zijn man/vrouw verschillen in opvattingen van de
leidinggevende op lager niveau groter dan op hoger niveau.
Steun
De wetgever geeft de werkgever in het eerste ziektejaar de belangrijkste verantwoordelijkheid
ten aanzien van het terugdringen van ziekteverzuim en het bevorderen van werkhervatting.
Hiervoor staat de werkgever een aantal instrumenten tot beschikking, variërend van
werkaanpassingen tot therapeutische werkhervattingen. Bij deze laatste vorm blijft de
werknemer volledig ziek gemeld, maar is op "proefbasis" weer (gedeeltelijk) aan het werk. In
het onderzoek van Cuelenaere (1997) bleek therapeutische werkhervatting voor te komen bij
ruim 90% van de werknemers maar bleek deze blijvende werkhervatting niet te verklaren.
Voor wat betreft werkaanpassingen kan worden gedacht aan korter werken, het weglaten van
taken, een lager werktempo, meer hulp van collega's, andere werktijden, extra begeleiding,
het werk zelf mogen indelen en de aanschaf van aangepaste materialen zoals aangepast
meubilair en specifieke hulpmiddelen. Uit het onderzoek naar langdurig verzuim van
Cuelenaere (1997) bleek aanpassing van de werkplek wél, maar aanpassing van de
15
werkinhoud géén verband te houden met werkhervatting. In ditzelfde onderzoek vond zij dat
vrouwen iets minder vaak werkaanpassingen aangeboden kregen dan mannen, maar dat de
vrouwelijke werknemer zelf ook minder ideeën had over werkaanpassingen. Werkgevers
zagen voor vrouwen veel minder mogelijkheden om het werk te hervatten dan voor mannen,
hetgeen overigens verband kan houden met de aard van de sector waarin een aantal vrouwen
werkten (schoonmaakbranche) en de aard van de klachten (lage rugklachten). Volgens Vinke
et al. (1999) en Houtman, Verboon en Van Dormolen (1997) krijgen vrouwen die in de
zogenaamde gemengde beroepen werken sommige aanpassingen minder vaak aangeboden
dan mannen. Het betreft onder meer het minder aanbieden van de mogelijkheid om korter te
werken, de mogelijkheid om lagere arbeidsprestaties te leveren en de mogelijkheid om ander
werk te verrichten. Het minder aanbieden van dit type aanpassingen leidde echter niet tot
verminderde kansen op werkhervatting van vrouwen die werken in gemengde beroepen in
vergelijking met mannen. Dit terwijl tevens uit het onderzoek van Vinke et al. (1999) bleek
dat de mogelijkheid om lagere arbeidsprestatie te leveren de kans op werkhervatting voor
mannen vergrootte.
Privé-omgeving
Kenmerken van de privé-omgeving
Van der Giezen (2000) onderzocht in hoeverre de gezinssituatie en het kostwinnerschap de
verhoogde kans op 12-maands ziekte van vrouwen ten opzichte van mannen kan verklaren.
Voor werkende mannen én vrouwen werd gevonden dat zij minder vaak arbeidsongeschikt
werden als zij een vaste partner hadden dan wanneer zij alleenstaand waren, vooral wanneer
die vaste partner geen kostwinner was. Dit is vooral het geval bij mannelijke werknemers: in
het onderzoek van Van der Giezen (2000) bleek bij 69% van de mannen de vaste partner geen
kostwinner te zijn terwijl bij slechts 16% van de vrouwen de vaste partner geen kostwinner
was. In dit onderzoek bleek kostwinnerschap op zichzelf echter geen rol te spelen in de
verklaring van de verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico
(waarschijnlijk omdat slechts een kleine groep vrouwen kostwinner was). Vooral de
aanwezigheid van een vaste partner die niet of voor minder dan de helft bijdroeg aan het
gezinsinkomen én naar alle waarschijnlijkheid de verzorgende en huishoudelijke taken op
zich nam, leek dus arbeidsongeschiktheidsrisico van de kostwinner te verlagen. Cuelenaere
(1997) vond ook dat vrouwen die in de WAO belandden vaker een partner hadden die de
kostwinnersrol vervulde dan de vrouwen die het werk weer hervatten. Ook in het onderzoek
van Groenendijk (1998) bleek dat buitenshuis werkende vrouwen met name last hebben van
gebrek aan welbevinden en vermoeidheid als zij een partner hebben die weinig bijdraagt aan
verzorgende en huishoudelijke taken.
Het hebben van kinderen bleek samen te hangen met meer langdurig verzuim bij mannen én
bij vrouwen. Het hebben van kinderen was daarmee geen verklaring voor verschillen tussen
mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico (van der Giezen, 2000).
Attitude
Uit het onderzoek van Cuelenaere (1997) bleek dat vrouwelijke verzuimenden iets vaker dan
mannelijke verzuimenden een niet stimulerende partner hadden. Er kon niet worden
aangetoond dat dit effect had op de lagere werkhervattingskans van vrouwen.
Het is onbekend in hoeverre de attitude ten aanzien van werkhervatting van de overige
personen in de sociale omgeving, zoals bijvoorbeeld ouders, een rol spelen in de kleinere
werkhervattingskans van vrouwelijke werknemers.
16
Steun
Er is weinig bekend over het effect dat de privé-omgeving kan hebben op werkhervatting bij
langdurig verzuim. De schaarse onderzoeksgegevens wijzen erop dat in de beleving van het
ziek thuis zijn bij vrouwen het belang van praktische steun voorop staat, terwijl voor mannen
de emotionele steun en de sfeer thuis het belangrijkst zijn.
Verdonk et al. (2001) concludeerden op basis van literatuurstudie dat vrouwelijke
werknemers in het algemeen minder ondersteuning ontvangen van de partner dan mannelijke
werknemers, hetgeen het gemiddelde arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen zou kunnen
verhogen. Zoals hierboven aangegeven, lijken er aanwijzingen te zijn dat kostwinners minder
goed in staat zijn om hun hervattende en zieke partner te ondersteunen bij praktische en
verzorgende taken, hetgeen een negatief effect kan hebben op de werkhervattingskans van
met name vrouwen. Bovendien is het mogelijk dat kostwinners vaker het idee hebben dat ze
om financiële redenen wel moeten hervatten dan niet-kostwinners. Het is echter niet precies
duidelijk in hoeverre de factor kostwinnerschap hierbij een directe rol speelt, omdat de meeste
mannelijke werknemers kostwinner zijn en de meeste vrouwelijke werknemers niet en beide
factoren daarmee niet los van elkaar te onderzoeken zijn. Het lijkt in elk geval meer te gaan
om de omvang van de aanstelling en het aandeel in het huishouden van de partner van de
zieke werknemer dan om zijn (of haar) inkomen.
Cuelenaere (1997) vond in haar onderzoek dat alle vrouwelijke werknemers ondersteuning
kregen in de huishouding nadat zij ziek waren geworden. Bij tweederde van de verzuimende
vrouwen ging de partner meehelpen in het huishouden en eenderde deel van de vrouwen
kreeg hulp van familie en vrienden. Onder verzuimende mannen werd een wisselend beeld
aangetroffen. Bij eenderde van de mannen trad geen enkele verandering op, de overige
mannen kregen ondersteuning of gingen zelf meer taken uitvoeren in het huishouden. Deze
verschillen konden echter niet in verband worden gebracht met verschillen tussen mannen en
vrouwen in werkhervatting na langdurig verzuim.
Met betrekking tot de emotionele ondersteuning van de zieke door de partner vond
Quakernaat (1992) dat chronisch zieke mannen méér een beroep deden op hun partner dan
chronisch zieke vrouwen. In het onderzoek van Cuelenaere (1997) gaf een aantal mannen aan
dat hun sombere stemming tijdens het ziekteverzuim zwaar drukte op de sfeer thuis. Slechts
in sommige gevallen had hun werkhervatting geleid tot een verbetering van de relatie met
hun partner. Vrouwen bleken rond de werkhervatting meer bezig te zijn met de praktische
zaken, bijvoorbeeld hoe zij toch het huishouden konden doen ondanks hun verminderde
rugbelastbaarheid.
De uitvoeringsinstelling
Als werknemers acht maanden of meer verzuimen, krijgen zij in principe een oproep voor een
WAO-keuring om de mate van arbeidsongeschiktheid te laten bepalen. Deze keuring wordt in
principe uitgevoerd door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Of dit daadwerkelijk
gebeurt, blijkt vaak af te hangen van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Van de
werknemers die na twaalf maanden ziekte een volledige WAO-uitkering kregen, bleek bijna
de helft contact gehad te hebben met een verzekeringsarts (van der Giezen et al., 1998). Dit
bleek meer dan tweemaal zo vaak te zijn als bij werknemers die geen of gedeeltelijk recht op
een WAO-uitkering hadden (48% versus respectievelijk 24% en 19%). Van de 12-maands
zieken in 1998 bleken vervolgens iets meer mannen dan vrouwen recht te hebben op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering (18% versus 15%); er waren echter relatief meer vrouwen
dan mannen die een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering kregen toegekend (60% versus
53%). Van der Giezen et al. (1998) constateerden daarnaast dat er verschil bestond tussen de
diverse uitvoeringsinstellingen in de toekenning van uitkeringen. Niet bekend is in hoeverre
17
hier sprake is van verschillen tussen mannen en vrouwen. Ten aanzien van de
bemiddelingsactiviteiten door de uitvoeringsinstelling vonden Wevers en de Vos (1998) dat
mannen en vrouwen even vaak bemiddeld worden. De onderzoekers meldden echter niets
over de intensiteit van de bemiddelingsactiviteiten voor mannen en voor vrouwen.
1.5.4 Overzicht van alle beschreven factoren
In de hiernavolgende tabel 1.1 wordt een overzicht gegeven van alle factoren waarvoor in de
literatuur aanwijzingen werden gevonden voor man/vrouw verschillen en voor de verklaring
van man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim.
Tabel 1.1 Overzicht van alle factoren die kunnen verschillen voor mannen en vrouwen en/of die man/vrouw
verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim kunnen verklaren
Categorie Factor Factor meer aanwezig Verklaring m/v verschil
bij mannen of bij in werkhervatting na
vrouwen? langdurig verzuim?
Werknemer-gerelateerde factoren
Sociaal-demografische Leeftijd Vrouwelijke Maskeert m/v-verschil in
kenmerken beroepsbevolking jonger ao-risico 1)
Opleidingsniveau Vrouwelijke Maskeert m/v-verschillen
beroepsbevolking hoger in ao-risico
niveau
Werkkenmerken Leidinggevende positie Vrouwen minder vaak Geen effect
leidinggevende positie
Omvang aanstelling Kleiner bij vrouwen Geen effect
Binding met werk Groter bij mannen Verklaring m/v-verschil in
ao-risico
Werkbeleving Gebrek aan Vaker bij vrouwen Verklaring voor m/v
carrièremogelijkheden verschil in ao-risico
Niet zelfstandig Vaker bij vrouwen Verklaring voor m/v
oplossingen bedenken verschil in ao-risico
Ongezonde werkdruk Vaker bij vrouwen Verklaring voor m/v
verschil in ao-risico
Slechte werksfeer Even vaak bij mannen als Alleen effect op ao
vrouwen vrouwen, dus verklaring
voor m/v verschil in ao-
risico
Geen plezier in werk Even vaak bij mannen als Alleen effect op ao
vrouwen vrouwen, dus verklaring
van m/v verschil in ao-
risico
Grote fysieke belasting in Vaker bij mannen Meer effect op ao
werk vrouwen, dus verklaring
m/v verschil in ao-risico
Klachten arbeidsgebonden Vaker bij mannen in onduidelijk/nog niet
mannenberoepen onderzocht
Conflicten op werk Vaker bij mannen in Geen verklaring
mannenberoepen
Steun van collega's onduidelijk/nog niet onduidelijk/nog niet
onderzocht onderzocht
Steun van de leiding Anders Verklaring voor m/v
verschil in ao-risico
1) ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
18
vervolg tabel 1.1
Categorie Factor Factor meer aanwezig Verklaring m/v verschil
bij mannen of bij in werkhervatting na
vrouwen? langdurig verzuim?
Thuissituatie Burgerlijke staat Werkende vrouwen vaker Verklaring voor m/v
zonder partner verschil in ao-risico
Veeleisendheid van baan onduidelijk/nog niet Bij mannen minder effect
onderzocht op ziekteverzuim
Werk-thuis interferentie Onduidelijk of vrouwen Onduidelijk/nog niet
daar meer last van hebben onderzocht
Alternatieve activiteiten Mannen even vaak als Geen verklaring
tijdens verzuim vrouwen
Gezondheid Herstel Vrouwen minder herstel Verklaring voor m/v
na ziekmelding verschil in ao-risico
Omgaan met gezondheid Vrouwen meer gericht op Verklaring voor m/v
herstel verschil in ao-risico
Ingrijpende Vaker gerapporteerd door Onduidelijk/nog niet
levensgebeurtenissen verzuimende vrouwen onderzocht
Motivatie Algemene normen t.a.v. Mannen en vrouwen even Onduidelijk/nog niet
werk positief over werken onderzocht
Vrouwen hogere Onduidelijk/nog niet
verwachtingen van werken onderzocht
Sociale normen Vrouwen minder Onduidelijk/nog niet
stimulansen t.a.v. onderzocht
werkhervatting
Eigen effectiviteit Vrouwen lager dan M.n. bij oudere vrouwen
mannen een verklaring, afh. van
beïnvloedbaarheid situatie
Factoren gerelateerd aan de sociale omgeving
Sociaal-medische Bezoek aan huisarts Mannen minder dan Onduidelijk/nog niet
begeleiding vrouwen onderzocht
Negatieve visie van Onduidelijk of dit voor Onduidelijk/nog niet
curatieve sector op mannen en vrouwen onderzocht
werkhervatting verschillend is
Bezoek aan bedrijfsarts Onduidelijk/nog niet Onduidelijk/nog niet
onderzocht onderzocht
Opvatting bedrijfsarts Voor vrouwen vaker Verklaring minder
volledig herstel nodig werkhervatting bij
vrouwen binnen vrouwen
sectoren
Opvatting bedrijfsarts Vaker belang reïntegratie Verklaring voor m/v
mannen verschil in ao-risico
(Para)medische Soms vrouwen meer, soms Onduidelijk/nog niet
behandelingen mannen meer onderzocht
1) ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
19
Vervolg tabel 1.1
Categorie Factor Factor meer aanwezig Verklaring m/v verschil
bij mannen of bij in werkhervatting na
vrouwen? langdurig verzuim?
Bedrijf/instelling Sector Vrouwen meer in Verklaring van m/v
zorgsector verschil in ao-risico
Vrouwen meer in Onduidelijk/nog niet
dienstverlening, admini- onderzocht
stratie, uitzendbranche en
schoonmaaksector
Grootte bedrijf: klein Vrouwen vaker in kleiner Onduidelijk/nog niet
bedrijf meer binding; bedrijf onderzocht
groot bedrijf
professioneler beleid
Attitude werkgever Mannen meer waardering Verklaring voor m/v
vanwege inzet dan verschil in ao-risico
vrouwen
Werkplekaanpassingen Vrouwen krijgen minder, Verklaring voor m/v
bij vrouwen minder verschil in ao-risico
creatief
Therapeutische Even vaak bij mannen als Geen verklaring
werkhervatting vrouwen
Contact houden met Vrouwen minder goed Verklaring van m/v
werknemer contact verschil in ao-risico
Privé-omgeving Aanwezigheid van Mannen even vaak als Geen verklaring
kinderen in gezin vrouwen
Kostwinnerschap Mannen vaker kostwinner Onduidelijk/nog niet
onderzocht
Tijdsbesteding in Mannen besteden minder Onduidelijk/nog niet
huishouden tijd aan huishouding onderzocht
Hulp partner in Vrouwen minder hulp Onduidelijk/nog niet
huishouding partner in huishouding onderzocht
Veranderingen in Groter bij vrouwen Onduidelijk/nog niet
organisatie huishouding na onderzocht
verzuim
Stimulansen partner Vrouwen minder Geen effect
stimulans
Ondersteuning door Mannen krijgen meer Onduidelijk/nog niet
partner steun onderzocht
1) ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
1.6 Naar een analysemodel
De in paragraaf 1.5 beschreven factoren kunnen worden onderverdeeld in factoren die
betrekking hebben op kenmerken van de werknemer, de motivatie tot werkhervatting van de
werknemer, de ervaren barrières en de kenmerken, attitude en daadwerkelijke steun van de
sociale omgeving. Er wordt verondersteld dat al deze factoren effect kunnen hebben op de
mate waarin dertien maanden na ziekmelding werkhervatting is opgetreden. Deze factoren
zijn schematisch weergegeven in figuur 1.1.
Ten aanzien van de verklaring van man/vrouw verschillen in werkhervatting kunnen dan twee
typen factoren worden onderscheiden.
(1) Factoren die samenhangen met werkhervatting dertien maanden na verzuim en in
verschillende mate aanwezig zijn bij mannen en vrouwen. Dit is bijvoorbeeld door Van
der Giezen (2000) aangetoond voor de factor "werkdruk": zowel mannen als vrouwen
20
met een hogere werkdruk hadden een hogere kans op 12-maands ziekte, maar vrouwen
hadden een hogere gemiddelde werkdruk dan mannen.
(2) Factoren die op een voor mannen en vrouwen verschillende wijze samenhangen met
werkhervatting dertien maanden na ziekmelding. Dit is bijvoorbeeld door Van der Giezen
(2000) aangetoond voor de factor "geen plezier in het werk". Voor vrouwen hing dit
samen met een verhoogde kans op 12-maands ziekte, voor mannen niet.
Hoewel er op basis van het theoretisch model en literatuuronderzoek verwachtingen zijn ten
aanzien van verbanden tussen de factoren en verschillen tussen mannen en vrouwen in het
teruggekeerd zijn naar werk na dertien maanden, is dit onderzoek exploratief. Dat wil zeggen
dat er geen model getoetst wordt, maar dat onderzocht wordt welke factoren wel en welke
factoren niet samenhangen met werkhervatting na langdurig verzuim. Veel factoren zijn
slechts aangetoond in één studie, andere factoren zijn nooit eerder onderzocht in relatie tot
werkhervatting na langdurig verzuim en al deze factoren zijn niet eerder onderzocht binnen
één studie.
Analyse-model voor terugkeer naar werk na verzuim
Kenmerken werknemer Ervaren
belemmeringen
Attitude
Gedrag: teruggekeerd
Sociale norm naar werk na 13 mnd
Eigen effectiviteit
Kenmerken
Sociale Attitude omgeving Steun
Figuur 1.1 Analysemodel
1.7 Onderzoeksvragen
In aansluiting op de probleemstelling, het literatuuroverzicht en het analysemodel zijn vijf
onderzoeksvragen geformuleerd. In eerste instantie is het van belang inzicht te krijgen in de
uitgangssituatie van de onderzochte groep. Dit is niet alleen inhoudelijk belangrijk, maar
vooral ook methodologisch, en wel om drie redenen. Ten eerste kan de representativiteit van
de steekproef worden bepaald. Omdat het in dit onderzoek om verbanden tussen factoren zal
gaan en niet om een beschrijving, is volledige representativiteit voor de Nederlandse beroeps-
bevolking niet noodzakelijk. Wel is het belangrijk aan te tonen dat het in dit onderzoek niet
ging om een zeer atypische en homogene groep. Ten tweede kan een indruk verkregen
worden van de variatie in de steekproef. Dit is belangrijk omdat anders geen verbanden
kunnen worden aangetoond. Ten derde moet worden nagegaan in hoeverre de mannen en
vrouwen in de steekproef al aan het begin van het verzuim op belangrijke punten verschillen,
omdat dit mogelijk de vergelijkbaarheid van mannen en vrouwen kan verminderen. De eerste
onderzoeksvraag die zal worden beantwoord in hoofdstuk 3, is derhalve:
21
1. Wat zijn de kenmerken van de onderzochte groep verzuimende werknemers op het
eerste meetmoment en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin
aangetroffen?
Vervolgens zal inzicht worden verkregen in hoe het werkhervattingspatroon van mannen en
vrouwen verliep gedurende het jaar na ziekmelding. Nagegaan zal worden in hoeverre de
vrouwen in dit onderzoek minder vaak hervatten dan de mannen, hoe snel werkhervatting
plaatsvond en in welke situaties de hervatte werknemers en de niet hervatte werknemers zich
bevonden dertien maanden na ziekmelding. De tweede onderzoeksvraag die wordt
beantwoord in hoofdstuk 4 luidt dan ook:
2. In hoeverre waren er man/vrouw verschillen in werkhervattingspatroon gedurende de
eerste 13 maanden na ziekmelding?
Het belangrijkste doel van dit onderzoek was om na te gaan welke rol de motivatie ten
aanzien van werkhervatting en de sociale omgeving spelen bij man/vrouw verschillen in
werkhervatting na langdurig verzuim. Hoewel het meeste onderzoek zich richt op de
verklaring van arbeidsongeschiktheidsrisico, richtte dit onderzoek zich op de verklaring van
werkhervatting. Het ging daarbij, naast de verschillende motivatie die mannen en vrouwen
zouden hebben ten aanzien van werkhervatting, ook om andere werknemer-gerelateerde
factoren die mogelijk een verklaring kunnen zijn. De derde onderzoeksvraag, die in hoofdstuk
5 zal worden beantwoord, is:
3. Welke werknemer-gerelateerde factoren hingen samen met man/vrouw verschillen in
werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?
Daarnaast ging het om mogelijke verschillen die vanuit de sociaal-medische begeleiding, het
bedrijf/de instelling en de privé-omgeving gemaakt zouden worden met betrekking tot
werkhervatting van mannelijke en vrouwelijke verzuimende werknemers. De vierde
onderzoeksvraag die in hoofdstuk 6 zal worden beantwoord luidt daarom:
4. Welke factoren gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding, het bedrijf/de
instelling en de privé-omgeving hingen samen met man/vrouw verschillen in
werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?
In hoofdstuk 7 wordt de samenhang onderzocht tussen de factoren die uit de hoofdstukken 5
en 6 als belangrijk naar voren zijn gekomen. De vijfde onderzoeksvraag die in hoofdstuk 7 zal
worden beantwoord luidt daarom:
5. Wat zijn de belangrijkste voorspellers van werkhervatting, in hoeverre hangen deze
onderling samen en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin
aangetroffen?
Tenslotte volgen in hoofdstuk 8 de conclusies ten aanzien van de verklaring van verschillen
tussen mannen en vrouwen in werkhervatting na en mogelijke verklaringen voor de
bevindingen langdurig verzuim. Het rapport wordt in hoofdstuk 9 afgesloten met een
nabeschouwing waarin de uitgangspunten, het theoretisch kader, de belangrijkste conclusies
en de waarde van dit onderzoek zullen worden bediscussieerd.
22
23
2. METHODE
In dit hoofdstuk worden de procedure van het onderzoek (paragraaf 2.1), de kenmerken van
de verschillende steekproeven (bedrijfsartsen, werknemers en overige actoren uit de sociale
omgeving van de werknemers) (paragraaf 2.2), het design (paragraaf 3.3), de meet-
instrumenten (items en vragenlijsten) (paragraaf 2.4) en de analysemethoden beschreven
(paragraaf 2.5).
2.1 Procedure
De dataverzameling voor het onderzoek vond plaats van december 1999 tot november 2001
en is uitgevoerd door en onder toezicht van onderzoekers van de Universiteit Maastricht
(UM). In deze paragraaf wordt allereerst een overzicht gegeven van de fases in het onderzoek.
Vervolgens wordt de voorbereiding van het onderzoek beschreven alsmede de werving van de
werknemers en de wijze waarop het interviewen van de werknemers en hun sociale omgeving
heeft plaatsgevonden.
2.1.1. Overzicht van de procedure
De verzuimende werknemers zijn geworven via bedrijfsartsen van Arbo-diensten. De eerste
fase in de werving heeft onder Arbo-diensten plaatsgevonden en de tweede onder
bedrijfsartsen die werken bij deze Arbo-diensten (zie fig. 2.1). Deelnemende bedrijfsartsen
gaven vervolgens de namen van verzuimende werknemers door aan de onderzoekers, die
daarna deze verzuimende werknemers benaderden met de vraag of zij wilden deelnemen aan
een onderzoek naar ziekteverzuim en werkhervatting.
Na toestemming namen de werknemers deel aan een face-to-face interview bij hen thuis (T1),
dat ongeveer drie maanden na de eerste verzuimdag plaatsvond. De werknemers werd om
toestemming gevraagd om vervolgens hun sociale omgeving te interviewen. De sociale
omgeving betreft de sociaal-medische begeleiding (bedrijfsarts en huisarts), de werkomgeving
(direct leidinggevende en een collega) en de privé-omgeving (eventuele partner en een
belangrijke ander). Deze personen uit de sociale omgeving (hierna als `actoren' aangeduid)
werden tweemaal geïnterviewd, éénmaal aan het begin van het verzuim en éénmaal nadat de
werknemer niet meer ziek gemeld was. De actoren van de werknemers die ziekgemeld bleven,
werden na 12 ½ maand voor de tweede keer geïnterviewd.
De werknemers werden na het eerste face-to-face interview maximaal vijf maal telefonisch
geïnterviewd over hun verzuim en eventuele werkhervatting. Deze interviews vonden plaats
op 4 ½ (T2), 6 ½ (T3), 8 ½ (T4), 10 ½ (T5) en 12 ½ (T6) maanden na de ziekmelding. Het
interviewen stopte nadat de werknemer op twee achtereenvolgende meetmomenten het werk
zonder tussenpozen had hervat, dat wil zeggen twee tot vier maanden achtereen weer volledig
aan het werk was. Dus: een werknemer die tussen T2 en T3 het werk hervat had, werd op T3
en T4 nog geïnterviewd over het verzuim en de werkhervatting, maar niet meer op T5 en T6.
Als werknemers na 12 ½ maand nog niet volledig beter gemeld waren, werd hen gevraagd of
ook de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts aan het onderzoek mochten deelnemen.
Alle werknemers kregen na 12 ½ maanden (T6) een evaluatie-interview waarin de deelname
aan het onderzoek werd geëvalueerd.
24
Fig. 2.1 Overzicht van de procedures werving werknemers en afname interviews
werven Arbo-
diensten en
bedrijfsartsen
bedrijfsartsen
werven
werknemers
werknemers
aangemeld bij
UM
werknemers
stemmen in met
deelname
face-to-face
interview T1
Bedr. arts Huisarts Leidingg. Collega partner bel. ander 1e telefonisch
. interview T2
T1_ T1_ T1_ T1_ T1_ T1_ bedr.arts huisarts leidingg collega partner ander 2e telefonisch interview T3
T2_ T2_ T2_ T2_ T2_ T2_ander 3e telefonisch bedr.arts huisarts leidingg collega partner interview T4
4e telefonisch T1_ VA interview T5 verz. arts
5e telefonisch Evaluatie interview/eind T1_ interview AD T6 arbeidsd. T6
25
2.1.2 Voorbereiding voor het onderzoek
In de periode januari - mei 2000 is contact gelegd met dertien Arbo-diensten verspreid over
het hele land. Negen van hen bleken bereid te zijn te participeren in een onderzoek naar man/
vrouw verschillen in arbeidsongeschiktheidsrisico. Het ging daarbij om zeventien locaties.
Vier Arbo-diensten deden niet mee vanwege interne reorganisaties (2) of omdat zij reeds bij
ander onderzoek waren betrokken (2).
Voorbereiding werving verzuimende werknemers
Alle deelnemende Arbo-diensten zijn bezocht door de onderzoekers. Daarbij is een voorstel
besproken voor de procedure voor het werven van verzuimende werknemers via het spreekuur
van de bedrijfsartsen. Telkens is nagegaan wat binnen de desbetreffende Arbo-dienst een zo
eenvoudig mogelijke procedure zou zijn. Bij de negen Arbo-diensten is door de onderzoekers
vervolgens een presentatie gegeven aan geïnteresseerde bedrijfsartsen. Er bleken in totaal 94
artsen geïnteresseerd te zijn in medewerking aan het onderzoek. Zij ontvingen het materiaal
dat nodig was om het onderzoek uit te voeren (formulieren, instructie, achtergrond en folders
voor werknemer) plus een attentie.
Voorbereiding constructie meetinstrumenten
Ten behoeve van het opstellen van de vragenlijst is bij zeven bedrijfsartsen een diepte-
interview afgenomen; bij twee Arbo-diensten zijn diepte-interviews afgenomen bij vijftien
werknemers (mannen en vrouwen in verschillende leeftijdsklassen) over hun ervaringen met
ziekteverzuim en werkhervatting.
2.1.3 Werving van verzuimende werknemers
Op basis van de oriënterende gesprekken met de Arbo-diensten werd de volgende procedure
ten behoeve van de werving van verzuimende werknemers vastgesteld. De bedrijfsartsen die
op vrijwillige basis hadden aangegeven mee te willen doen aan het onderzoek, dienden
werknemers die bij hen op het spreekuur kwamen aan te melden bij de onderzoekers van de
Universiteit Maastricht. Het ging daarbij om werknemers die aan de inclusiecriteria
voldeden2. Er was één exclusiecriterium, namelijk het zeker weten van de bedrijfsarts dat de
werknemer binnen een half jaar weer volledig beter gemeld zou zijn. Dit criterium was
opgenomen om er zeker van te zijn de potentieel langdurig verzuimende werknemers in het
onderzoek te betrekken en dus voldoende werknemers die na 13 maanden nog ziekgemeld
zouden zijn. De bedrijfsarts vroeg aan deze werknemers of zij er bezwaar tegen hadden om
gebeld te worden door de Universiteit Maastricht. Zo niet, dan kreeg de werknemer een folder
met uitleg over het onderzoek. De bedrijfsarts hoefde zelf geen uitleg te geven. De bedrijfsarts
vulde op een formulier de datum van de eerste dag waarop de werknemer ziek gemeld was, de
geboortedatum, de aanstellingsomvang, de reden voor verzuim, de sector, de functie, de
gezinssamenstelling en de naam en het telefoonnummer van de werknemer in. Het door de
bedrijfsarts ingevulde formulier werd in door de UM verstrekte portvrije antwoordenvelop
verstuurd naar de UM.
De werving van verzuimende werknemers vond plaats tussen 1 mei 2000 en 1 december
2000. Tijdens deze periode werden de bedrijfsartsen regelmatig door de onderzoekers gebeld
om hen aan het onderzoek te herinneren en eventuele vragen te beantwoorden. Daarnaast
kregen de bedrijfsartsen een maandelijkse nieuwsbrief; ontvingen de bedrijfsartsen en de
managementteams van hun Arbo-diensten in september 2000 een brief van staatssecretaris
2 De werknemers zijn tussen 1 en 2 maanden ziek gemeld, zijn tussen 16 en 61 jaar, hebben een
aanstelling voor 20 uur of meer per week, de reden voor verzuim is psychisch of ze hebben een
aandoening aan het bewegingsapparaat en de werknemer is werkzaam in sector/ op afdeling waar zowel
mannen als vrouwen werken.
26
Hoogervorst; werden de Arbo-diensten die de 50e, 100e en 150e geschikte kandidaat
aanmeldden op vlaai getrakteerd; en ontvingen bedrijfsartsen die meewerkten aan vijf of meer
telefonische interviews een boekenbon.
2.1.4 Interviewen van werknemers en hun sociale omgeving
Nadat de onderzoekers van de UM een formulier van een bedrijfsarts hadden ontvangen werd
gecontroleerd of de aangemelde kandidaat daadwerkelijk aan de in- en exclusiecriteria
voldeed. Vervolgens werd de geschikte kandidaat door een van de onderzoekers gebeld. De
onderzoeker gaf uitleg over het onderzoek en vroeg of de werknemer daaraan mee wilde
doen. Zo ja, dan kreeg de werknemer schriftelijke informatie over het onderzoek thuis-
gestuurd inclusief een te ondertekenen Informed Consent. Naam en adres van de werknemer
werden vervolgens doorgegeven aan het bureau dat de face-to-face interviews verzorgde. Dit
interview bureau meldde de werknemer aan bij een enquêtrice in de regio van de werknemer.
De enquêtrice maakte een telefonische afspraak voor een interview bij de werknemer thuis
(T1, face-to-face interview). Dit interview duurde een tot twee uur.
Voor mannen met psychische klachten werd een iets afwijkende procedure gevolgd omdat
deze groep aanvankelijk vaker medewerking weigerde, met name vanwege de omvang van
het onderzoek. Daarnaast gaven bedrijfsartsen aan dat het om de medewerking te bevorderen,
raadzaam was om mannen met psychische klachten meer "terughoudend" te benaderen. Er
werd besloten deze groep stapsgewijs te benaderen. Niet eerder dan na afloop van het face-to-
face interview legde de enquêteur of enquêtrice het vervolgonderzoek uit en liet een infor-
matiebrief met formulier bij de werknemer achter. De werknemer stuurde bij interesse de
aanmelding voor het vervolgonderzoek zelf op. Deze procedure bleek goed te werken (zie
"steekproef verzuimende werknemers").
Na het face-to-face interview werden de werknemers automatisch 4 ½ maanden (19,5 weken)
na de eerste dag waarop zij ziek gemeld waren, opgebeld voor het telefonische interview en,
afhankelijk van het tijdstip van werkhervatting, na 6 ½, 8 ½, 10 ½ en 12 ½ maanden.
Alle personen in de sociale omgeving van de werknemer waarvoor toestemming voor
benadering was verkregen, kregen eerst een brief met een kopie van het Informed Consent.
Vervolgens werden zij gebeld voor een telefonisch interview van ongeveer een kwartier. In
het geval van de direct leidinggevende en de collega, kreeg eerst de directie van het bedrijf of
de instelling een brief waarin werd aangegeven dat medewerkers werden benaderd voor
medewerking aan dit onderzoek. In het geval van bedrijfsartsen, huisartsen, verzekerings-
artsen en arbeidsdeskundigen werd eerst een afspraak voor het telefonische interview
gemaakt. Alle telefonische interviews werden uitgevoerd door het MEMIC, het Centrum voor
Informatie en Datamanagement van de Universiteit Maastricht.
2.2 Respons
In deze paragraaf worden de kenmerken van de respons beschreven die verkregen was voor
de verschillende steekproeven (werknemers, bedrijfsartsen, huisartsen, direct leiding-
gevenden, collega's, partners en belangrijke anderen).
2.2.1 Respons: totaaloverzicht
Zoals eerder vermeld werkten negen Arbo-diensten met bij elkaar zeventien vestigingen mee
aan het onderzoek. In totaal bleken 94 bedrijfsartsen geïnteresseerd te zijn in deelname aan
het onderzoek. Van deze groep hebben 48 bedrijfsartsen (51%) in totaal 155 werknemers
aangemeld (figuur 2.2). Van deze groep aangemelde zieke werknemers bleken 126 personen
27
(79,9%) bereid deel te nemen aan het onderzoek. Allen hebben deelgenomen aan het face-to-
face interview, hiervan hebben 119 (94,4%) werknemers deelgenomen aan het
vervolgonderzoek. De resultaten in dit rapport zijn gebaseerd op deze 119 werknemers, die
zijn aangemeld door 42 verschillende bedrijfsartsen. De meeste werknemers gaven toe-
stemming voor het benaderen van de bedrijfsarts. De dikker omlijnde vierkanten betreffen de
interviews waaraan deelgenomen is door alle 119 werknemers. Een precieze beschrijving van
de respons en non-respons voor iedere steekproef wordt gegeven in de volgende paragrafen.
Tijd tussen de meetmomenten
Van de interviews met de werknemers heeft 68,3% binnen een spreiding van drie weken voor
en na de tevoren vastgestelde tijdstippen plaatsgevonden (tabel 1.1(b), bijlage 1). De grootste
spreiding werd gevonden ten aanzien van het tijdstip van het T1 interview. Dit had te maken
met de contactfrequentie tussen bedrijfsarts en werknemer en hoe snel er contact kon worden
gelegd met de werknemer door de onderzoeker én door de enquêteur of enquêtrice. De
interviews met de actoren vonden gemiddeld 18 weken (4,2 maanden) na de ziekmelding
plaats; 68% vond tussen 14 weken (standaarddeviatie 3 maanden) en 23 weken (standaard-
deviatie 5 maanden) na ziekmelding plaats.
2.2.2 Steekproef Arbo-diensten
De deelnemende Arbo-diensten waren verspreid over het hele land. In totaal namen Arbo-
diensten uit zes provincies deel, namelijk Noord-Holland, Zuid-Holland, Brabant, Limburg,
Overijssel en Groningen. Het betreft vestigingen van Arbo Unie, ArboNed, AMG, Maetis
Arbo, Arbodienst Limburg en Arbo Noord (tabel 1.2(b), bijlage 1).
2.2.3 Steekproef bedrijfsartsen die werknemers aanmeldden
Zoals vermeld, hadden 94 bedrijfsartsen aangegeven mee te willen werken aan het onderzoek.
Gedurende het onderzoek hebben twaalf bedrijfsartsen laten weten niet meer mee te willen
doen met het onderzoek. Drie bedrijfsartsen gaven zich gedurende het onderzoek op voor
deelname. Van de 85 (90,4%) overgebleven bedrijfsartsen hebben 48 bedrijfsartsen (56,5%)
geschikte werknemers aangemeld. Een aanzienlijk deel van de bedrijfsartsen die geen
werknemers hadden aangemeld, gaf aan geen werknemers op het spreekuur te krijgen die aan
de criteria voldeden, of het gewoonweg te druk te hebben (tabel 1.3(b), bijlage 1).
In totaal begeleidden 42 bedrijfsartsen de 119 werknemers op wie de resultaten van dit
onderzoek zijn gebaseerd. Alhoewel 48 bedrijfsartsen geschikte werknemers aanmeldden,
vielen vijf bedrijfsartsen af doordat zij werknemers begeleidden die zelf bij nader inzien niet
mee wilden werken aan het onderzoek, de werknemer van één bedrijfsarts haakte af nadat het
face-to-face interview was voltooid en werd dus niet betrokken bij de analyses voor dit
onderzoek.
De uiteindelijke werknemers blijken redelijk evenwichtig verspreid per Arbo-dienst en per
bedrijfsarts (tabel 1.4(b), bijlage 1). De bedrijfsartsen meldden gemiddeld ongeveer drie
werknemers aan. Eén arts meldde dertien werknemers aan en veertien bedrijfsartsen meldden
ieder één werknemer aan.
Er namen 15 vrouwelijke (35,7%) en 27 mannelijke (64,3%) bedrijfsartsen deel aan het
onderzoek. De deelnemende mannelijke bedrijfsartsen hebben méér mannelijke werknemers
dan vrouwelijke werknemers aangemeld, de deelnemende vrouwelijke bedrijfsartsen
daarentegen hebben méér vrouwen dan mannen aangemeld (tabel 1.5(b), bijlage 1). Tevens
bleken vrouwelijke bedrijfsartsen relatief meer werknemers te hebben aangemeld.
28
Fig. 2.2 Overzicht respons in de verschillende fases van het onderzoek
9 Arbo-diensten
17 vestigingen
94 bedrijfsartsen bedrijfsartsen niet geïnteresseerd geïnteresseerd
48 bedrijfsartsen 46 bedrijfsartsen werven werven niet
155 werknemers
geworven
126 werknemers 29 werknemers
aangemeld door 43 weigeren/zijn
bedrijfsartsen stemmen ongeschikt
in met deelname
T1: face-to-
face interview
101 BA'en 81 HA'en 75 dir.lei. 56 coll. 84 partners 56 anderen n=119 Uitval
T2 n=7
interview
T1: T1: T1: T1: T1: T1:
96 60 67 52 77 53
T3 T5 Interview(s)
T2: T2: T2: T2: T2: T2: 89 60 52 42 62 44
T1: 55 34 verz.arts
T1: 54 T6
24 arbeidsdesk interview
---
T6 evaluatie
interview
29
2.2.4 Kenmerken steekproef werknemers
De werknemers werden verspreid over zeven maanden van 2000 geworven. In totaal werden
door de bedrijfsartsen 155 werknemers aangemeld, waarvan 36 hun medewerking weigerden
(29 werknemers voor aanvang van het onderzoek, zeven werknemers tijdens het onderzoek).
De steekproeven van de deelnemende mannen en vrouwen kwamen overeen qua leeftijd en
aandoening. Ongeveer de helft van de deelnemende werknemers was 46 jaar of ouder. Ook
het gemiddelde opleidingsniveau kwam overeen, hoewel mannen vaker alleen lager onderwijs
hadden en vrouwen vaker Mavo/lbo/3 havo hadden voltooid. De mannen verrichtten vaker
handarbeid, de vrouwen vaker lagere hoofdarbeid. De vrouwen werkten gemiddeld zes uur
per week minder en woonden iets vaker alleen dan de mannen in de steekproef. Vier mannen
en negen vrouwen hadden ouders die niet in Nederland geboren zijn. De helft van de mannen
kon worden gematcht met een vergelijkbare vrouw (tabel 2.1).
Tabel 2.1 Beschrijving van de steekproef werknemersa
Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Leeftijd
16-35 14 (21,6%) 19 (35,2%) 33 (27,7%)
36-45 19 (29,2%) 16 (29,6%) 35 (29,4%)
46-60 32 (49,2%) 19 (35,2%) 51 (42,9%)
Hoogst voltooide opleiding (1-4) 2,78 (1,14) 2,85 (1,02) 2,82 (1,08)
Hoogst voltooide opleiding***
Lager onderwijs 12 (18,5%) 5 ( 9,3%) 17 (14,3%)
Mavo/lbo/3 havo 14 (21,5%) 17 (31,5%) 31 (26,1%)
Havo/vwo/mbo 15 (23,1%) 13 (24,1%) 28 (23,5%)
Hbo/universiteit 24 (36,9%) 19 (35,2%) 43 (36,1%)
Aanstellingsomvang (uren)*** 36,77 (5,15) 30,12 (7,57) 33,63 (7,20)
Sector
Warenhuis, supermarkt, horeca, schoonmaak 5 ( 7,9%) 5 ( 9,6%) 10 ( 8,7%)
Industrie 13 (20,6%) 6 (11,5%) 19 (16,5%)
Financiële en zakelijke dienstverlening 19 (30,2%) 16 (30,8%) 35 (30,4%)
Overheid (O.B., onderwijs, gezondheidszorg) 26 (41,3%) 25 (48,1%) 51 (44,3%)
+ non-profit
Functieniveau**
Handarbeid 30 (46,2%) 10 (18,5%) 40 (33,6%)
Hoofd lager 11 (16,9%) 27 (50,0%) 38 (31,9%)
Middelbaar 18 (27,7%) 12 (22,2%) 30 (25,2%)
Hoger 4 ( 6,2%) 3 ( 5,6%) 7 ( 5,9%)
onbekend 2 ( 3,1%) 2 ( 3,7%) 4 ( 3,4%)
Woonsituatie*
Met anderen (partner, kinderen, ouders) 56 (92,3%) 41 (67,4%) 81 (38,1%)
Alleen 4 ( 6,7%) 12 (22,6%) 16 (13,4%)
Onbekend 4 ( 6,7%) 1 ( 1,9%) 5 ( 4,2%)
Aandoening
Psychisch 28 (43,1%) 29 (53,7%) 57 (47,9%)
Bewegingsapparaat 37 (56,9%) 25 (46,3%) 62 (52,1%)
In Nederland geboren 61 (93,8%) 51 (94,4%) 112 (94,1%)
Match man met vrouw 59 (49,6%)
* 0,05 > p > 0,01 a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01 > p > 0,001
*** p
30
Kenmerken non-respons
In grote lijnen werden geen verschillen aangetroffen tussen de deelnemers aan dit onderzoek
en diegenen die niet deelnamen (tabel 2.2). Er was relatief meer non-respons onder jongere
vrouwen en oudere mannen. Ook was er wat meer non-respons afkomstig van werknemers
met psychische klachten en was er meer non-respons onder werknemers in de lagere
functieniveaus. Tenslotte was er meer non-respons afkomstig van medewerkers bij non-profit
organisaties dan van werknemers werkzaam in profit organisaties.
Tabel 2.2 Beschrijving non-respons werknemersa
Kenmerk Mannen (n=19) Vrouwen (n=17) Totaal (n=36)
Leeftijd*
16-35 3 (15,8%) 9 (52,9%) 12 (33,3%)
36-45 4 (21,1%) 4 (23,5%) 8 (22,2%)
46-60 12 (63,2%) 4 (23,5%) 16 (44,4%)
Aanstellingsomvang 37,5 (2,95) 28,54 (6,33) 33,19 (6,61)
Sector
Warenhuizen, supermarkt, horeca, 1 (5,6%) 1 (2,9%)
schoonmaak
Industrie 4 (22,2%) 2 (12,5%) 6 (17,6%)
Financiële en zakelijke dienstverlening 4 (22,2%) 5 (31,3%) 9 (26,5%)
Overheid en non-profit 9 (50,0%) 9 (56,3%) 18 (52,9%)
(O.B., onderwijs, gezondheidszorg)
Functieniveau
Handarbeid 11 (64,7%) 2 (13,3%) 13 (40,6%)
Hoofd lager 4 (23,5%) 11 (73,3%) 15 (46,9%)
Middelbaar 2 (11,8%) 1 ( 6,7%) 3 ( 9,4%)
Hoger - 1 ( 6,7%) 1 ( 3,1%)
Woonsituatie
Alleen 3 (15,8%) - 3 ( 8,3%)
Aandoening
Psychisch 12 (63,2%) 9 (52,9%) 21 (58,3%)
Lichamelijk 7 (36,8%) 8 (47,1%) 15 (41,7%)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
Ongeveer de helft van de personen die niet meededen, hebben hiervoor geen reden
aangegeven (n=19, 52,8%). De overige personen gaven aan niet deel te willen nemen omdat
ze het onderzoek er niet bij konden hebben (8), omdat ze de periode van verzuim wilden
afsluiten (2), weer aan het werk waren (2), vanwege taalbarrières (2) of om andere redenen
(5).
Toestemming benadering actoren
Gemiddeld gaven de werknemers toestemming voor het benaderen van drie tot vier actoren,
mannen gemiddeld drie actoren en vrouwen gemiddeld vier actoren. Mannen gaven minder
vaak toestemming voor het benaderen van een belangrijke ander, de bedrijfsarts en hun
huisarts; er werd een trend gevonden dat mannen minder vaak toestemming gaven voor het
benaderen van een collega (tabel 2.3).
31
Tabel 2.3 Toestemming voor deelname actorena
Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Bedrijfsarts mag meedoen*** 49 (75,4%) 52 (96,3%) 101 (84,9%)
Huisarts mag meedoen*** 39 (60,0%) 42 (77,8%) 81 (68,1%)
Leidinggevende mag meedoen 39 (60,0%) 36 (66,7%) 75 (63,0%)
Collega mag meedoen # 26 (40,0%) 30 (55,6%) 56 (47,1%)
Partner mag meedoen 47 (72,3%) 37 (68,5%) 84 (70,6%)
Belangrijke ander mag meedoen*** 23 (35,4%) 33 (61,1%) 56 (47,1%)
Aantal actoren per werknemer*** 3,13 (2,08) 4,21 (1,63) 3,62 (1,96)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
# 0,10 > p > 0,05
* 0,05 > p > 0,01
** 0,01 > p > 0,001
*** p
2.2.5 Steekproef bedrijfsartsen die meewerkten aan telefonische interviews
In 101 gevallen (84,9%) gaf de werknemer toestemming om de bedrijfsarts te benaderen. Dit
betrof 31 verschillende bedrijfsartsen. (Dit is dus een weer selecte steekproef uit de steekproef
bedrijfsartsen die werknemers aanmeldden). Twee bedrijfsartsen werkten niet mee aan de
telefonische interviews om onbekende redenen, drie omdat zij te kort op de Arbo-dienst
werkten of een vervanger waren. In totaal werd in 96 gevallen (80,7%) op T1 meegewerkt aan
het telefonische interview.
De verdeling mannelijke en vrouwelijke bedrijfsartsen was gelijk aan die van de
bedrijfsartsen die betrokken zijn geweest bij de werving (tabel 2.6). Voor mannelijke
werknemers bleek vaker een mannelijke bedrijfsarts mee te werken aan het onderzoek, terwijl
voor de vrouwelijke werknemers vaker een vrouwelijke bedrijfsarts meewerkte. Gemiddeld
hebben de bedrijfsartsen vier tot vijf jaren ervaring met het bedrijf waar de werknemers
werkzaam zijn. De bedrijfsartsen waren gemiddeld 43,2 jaren oud.
Tabel 2.4 Kenmerken van de bedrijfsartsen die meewerkten aan de telefonische interviews (n=96)a
Mannelijke werknemer (n=52) Vrouwelijke werknemer (n=44)
T1 T2 T1 T2
Geslacht bedrijfsarts**
man 34 (69,4%) 30 (66,7%) 18 (38,3%) 15 (34,1%)
vrouw 15 (30,6%) 15 (33,3%) 29 (61,7%) 29 (65,9%)
Jaren werkervaring in dit bedrijf 4,80 (4,41) 4,58 (4,46)
Leeftijd bedrijfsarts 43,48 (6,96) 42,38 (6,89) 42,94 (7,95) 38,40 (10,31)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01 > p > 0,001
Op T2 deden 14 oorspronkelijke bedrijfsartsen niet meer mee, maar deden 7 nieuwe
bedrijfsartsen wel mee. Uitvalreden was verandering van bedrijfsarts.
2.2.6 Steekproef huisartsen
Ongeveer tweederde van de werknemers (n=81, 68,1%) gaf toestemming voor de telefonische
benadering van hun huisarts. In totaal weigerden 21 huisartsen medewerking. Vijf huisartsen
weigerden medewerking om onbekende reden (23,8%), tien huisartsen gaven aan geen tijd of
geen interesse te hebben (47,6%), twee huisartsen waren nog te kort in de praktijk werkzaam
(9,5%) en vier huisartsen wilden een vergoeding krijgen (19,0%). In totaal hebben 60 (50,4%)
huisartsen meegewerkt aan het telefonische interview op T1, namelijk 52 (86,7%) mannelijke
huisartsen en 8 (13,3%) vrouwelijke huisartsen (tabel 2.5).
32
Tabel 2.5 Kenmerken van de huisartsen die meewerkten aan de telefonische interviews (n=60)a
Mannelijke werknemer (n=52) Vrouwelijke werknemer (n=80)
T1 T2 T1 T2
Geslacht huisarts #
man 24 (96,0%) 26 (96,3%) 28 (80,0%) 27 (79,4%)
vrouw 1 ( 4,0%) 1 ( 3,7%) 7 (20,0%) 7 (21,2%)
Hoe lang huisarts van patiënt? (jaren) 9,96 (8,61) 10,09 (8,74)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
# 0,10 > p > 0,05
Voor de vrouwelijke werknemer was in 20% van de gevallen een vrouwelijke huisarts bij het
onderzoek betrokken, terwijl voor slechts één van de mannelijke werknemers een vrouwelijke
huisarts deelnam. Dit was statistisch gezien een trend. Op T2 deden vervolgens vijf huisartsen
die op T1 hadden meegedaan niet meer mee, maar deden zes andere huisartsen wel weer mee.
De werknemers waren gemiddeld 10 jaar patiënt van de huisarts.
2.2.7 Steekproef direct leidinggevenden
Bijna tweederde van de werknemers (n=75, 63,0%) gaf toestemming voor de telefonische
benadering van zijn of haar direct leidinggevende. Vijf direct leidinggevenden hebben niet
meegewerkt aan de telefonische interviews om onbekende redenen, twee hadden geen
interesse en één direct leidinggevende mocht niet meedoen van de directie van zijn bedrijf. In
totaal hebben zevenenzestig direct leidinggevenden (56,3%) meegewerkt aan het telefonische
interview op T1, namelijk 53 mannelijke (78,6%) en 14 vrouwelijke leidinggevenden
(21,4%). In dit onderzoek bleek voor de vrouwelijke werknemers vaker een vrouwelijke
leidinggevende mee te werken dan voor de mannelijke werknemers (tabel 2.6).
Tabel 2.6 Kenmerken van de direct leidinggevenden (n=67)a
Mannelijke werknemer (n=53) Vrouwelijke werknemer (n=14)
T1 T2 T1 T2
Geslacht leidinggevende*
man 31 (88,6%) 26 (89,7%) 22 (68,8%) 23 (79,3%)
vrouw 4 (11,4%) 3 (10,3%) 10 (31,3%) 6 (20,7%)
Jaren leiding aan afdeling 6,26 (5,07) 6,00 (6,79)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05 > p > 0,01
Vijftien direct leidinggevenden deden niet meer mee op T2. De redenen waren als volgt. In
acht gevallen was de reden onbekend (53,3%). Twee keer had de werknemer geen
toestemming gegeven (13,3%). Vijf leidinggevenden wilden niet meewerken (33,3%). Zes
direct leidinggevenden deden op T2 voor de eerste keer mee (in dat geval had een werknemer
een andere leidinggevende gekregen).
2.2.8 Steekproef collega's
Bijna de helft van de werknemers (n=56; 47,1%) gaf toestemming voor de telefonische benadering van zijn of
haar collega. Twee collega's weigerden medewerking om onbekende redenen. Eén collega gaf aan geen interesse
te hebben en één collega mocht niet meewerken van de directie van het bedrijf. In totaal hebben 52 (45,4%)
collega's meegewerkt aan het telefonische interview op T1. Het betreft 24 mannelijke collega's (53,7%) en 30
vrouwelijke collega's (46,3%). In tweederde van de gevallen bleek voor de vrouwelijke werknemers een
vrouwelijke collega mee te werken en voor de mannelijke werknemers in driekwart van de gevallen een
mannelijke collega (tabel 2.7).
33
Tabel 2.7 Kenmerken van de collega's die meewerkten aan de telefonische interviews (n=52)a
Mannelijke werknemer (n=29) Vrouwelijke werknemer (n=23)
T1 T2 T1 T2
Geslacht collega*
man 18 (78,3%) 15 (83,3%) 11 (37,9%) 10 (41,7%)
vrouw 5 (21,7%) 3 (16,7%) 18 (62,1%) 14 (58,3%)
Leeftijd 44,70 (7,97) 41,76 (11,47)
Jaren samenwerken met werknemer 8,43 (6,73) 6,89 (5,98)
Werkervaring op afdeling 10,90 (7,90) 9,73 (7,12)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05 > p > 0,01
De collega's van de mannelijke werknemers werkten al zo'n 8 ½ jaar met hen samen, die van
de vrouwelijke werknemers ongeveer zeven jaar. De collega's hadden 10 tot 11 jaar
werkervaring op de afdeling. Tien collega's werkten op T2 niet meer mee; de reden is
onbekend.
2.2.9 Steekproef partners
Van alle werknemers woonden er 94 samen met een partner. Ruim tweederde van de
werknemers (n=84, 70,1%) gaf toestemming voor de telefonische benadering van zijn of haar
partner, hiervan woonden er negen niet samen met de werknemer. Zeven partners hebben niet
meegewerkt aan de telefonische interviews, de reden hiervan is onbekend. In totaal hebben 77
partners (64,7%) meegewerkt aan de telefonische interviews op T1. Het betreft 37 mannelijke
partners (48,1%) en 40 vrouwelijke partners (51,9%). De partners van de mannelijke
werknemers deelden even vaak het huis met de werknemer als die van de vrouwelijke
werknemers (tabel 2.8).
Tabel 2.8 Kenmerken van de partners die meewerkten aan de telefonische interviews (n=77)a
Mannelijke werknemer (n=37) Vrouwelijke werknemer (n=40)
T1 (n=41) T2 (n=33) T1 (n=36) T2 (n=29)
Geslacht partner*
man 2 ( 4,9%) 3 ( 8,6%) 35 (97,2%) 29 (100,0%)
vrouw 39 (95,1%) 32 (91,4%) 1 ( 2,8%) -
Leeftijd partner 40,83 (10,10) 43,86 (10,19)
Getrouwd/woont samen met werknemer* 37 (97,4%) 31 (88,6%)
a weergegeven zijn frequenties (percentages)
* 0,05 > p > 0,01
De partners van de mannelijke werknemers waren ongeveer 41 jaar, die van de vrouwelijke
werknemers ongeveer 44 jaar.
Op T2 hebben 14 partners niet meegedaan aan het onderzoek. Redenen waren: gescheiden en
reden onbekend.
2.2.10 Steekproef belangrijke anderen
Een kleine helft van de werknemers (n=56, 47,1%) gaf toestemming voor de telefonische
benadering van een belangrijke ander. Drie belangrijke anderen hebben niet meegewerkt aan
de telefonische interviews (reden onbekend). In totaal hebben 52 (45,4%) belangrijke anderen
meegewerkt aan het telefonische interview op T1. De vrouwelijke werknemers hadden in
bijna de helft van de gevallen een vriendin opgegeven, terwijl mannen slechts in een vijfde
van de gevallen een vriend opgaven en nooit een vriendin. Mannen gaven relatief vaker een
zus op als belangrijke ander. Over het algemeen zijn er vaker interviews afgenomen met
vrouwelijke belangrijke anderen dan met mannelijke belangrijke anderen (tabel 2.9).
34
Tabel 2.9 Kenmerken van de belangrijke anderen die meewerkten aan de telefonische interviews (n=53)a
Mannelijke werknemer Vrouwelijke werknemer
(n=21) (n=32)
T1 T2 T1 T2
Relatie met werknemer
Moeder 1 ( 5,3%) 1 ( 4,8%) 7 (23,3%) 7 (21,9%)
Dochter 4 (21,1%) 4 (19,0%) 4 (13,3%) 4 (12,5%)
Vriend 4 (21,1%) 4 (19,0%) 1 ( 3,3%) 1 (3,1%)
Vriendin - - 14 (46,7%) 14 (43,8%)
Buurman 1 ( 5,3%) 1 ( 4,8%) - -
Buurvrouw 1 ( 5,3%) 1 ( 4,8%) - -
Broer 2 (10,5%) 2 ( 9,5%) 1 ( 3,3%) 1 ( 3,1%)
Zus 5 (26,3%) 5 (23,8%) 2 ( 6,7%) 2 ( 6,3%)
Schoondochter 1 ( 5,3%) 1 ( 4,8%) - -
Schoonzus - 1 ( 3,3%) 1 ( 3,1%)
Onbekend 2 ( 9,5%) 2 ( 6,3%)
Leeftijd belangrijke ander 40,30 (9,01) 43,59 (15,72)
a weergegeven zijn frequenties (percentages)
De belangrijke anderen opgegeven door de mannelijke werknemers waren ongeveer 40 jaar
oud; die door vrouwelijke werknemers opgegeven ongeveer 44 jaar (hoewel hierin een grote
spreiding was). Op T2 deden negen belangrijke anderen niet meer mee (reden onbekend).
2.2.11 Steekproef verzekeringsartsen
In totaal hebben 22 mannelijke en zes vrouwelijke verzekeringsartsen meegedaan aan het
onderzoek. De meeste vrouwelijke werknemers hadden contact met het Gak of Cadans, de
meeste mannelijke werknemers met het USZO en Gak. De verzekeringsartsen hadden
gemiddeld acht jaren werkervaring (tabel 2.10).
Tabel 2.10 Kenmerken van de verzekeringsartsen die meewerkten aan de telefonische interviews (n=34)a
Mannelijke werknemer Vrouwelijke werknemer
Geslacht verzekeringsarts
man 11 (73,3%) 16 (84,2%)
vrouw 4 (26,7%) 3 (15,8%)
Uvi
Gak 6 (40,0%) 8 (42,1%)
Cadans 1 ( 6,7%) 6 (31,6%)
USZO 8 (53,3%) 5 (26,3%)
SFB - -
GUO - -
Jaren werkervaring 7,43 (6,01) 8,63 (6,78)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
In 20 gevallen was er sprake van (gedeeltelijke) ziekmelding dertien maanden na het verzuim,
maar heeft er toch geen interview met de verzekeringsarts plaatsgevonden. Zeven keer
(35,0%) gaf de werknemer geen toestemming. De verzekeringsarts zelf gaf zes keer (30,0%)
geen toestemming. Drie keer (15,0%) had de werknemer nog geen contact gehad met de
verzekeringsarts; de overige redenen kwamen alle één keer voor (totaal 15% van de non-
respons): reden onbekend, verzekeringsarts te kort in de praktijk, werknemer geëmigreerd en
geen interesse.
35
2.2.12 Steekproef arbeidsdeskundigen
De arbeidsdeskundigen hadden gemiddeld acht jaren werkervaring. De arbeidsdeskundigen
van de mannen hadden gemiddeld genomen veel meer jaren werkervaring dan de arbeids-
deskundigen die meewerkten voor de vrouwen.
Tabel 2.11 Kenmerken van de arbeidsdeskundigen die meewerkten aan de telefonische interviews (n=24)a
Mannelijke werknemer Vrouwelijke werknemer
Geslacht arbeidsdeskundige
man 8 (88,9%) 13 (86,7%)
vrouw 1 (11,1%) 2 (13,3%)
Jaren werkervaring* 11,67 (7,02) 5,87 (3,70)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05 > p > 0,01
In totaal deden 19 mannelijke arbeidsdeskundigen en drie vrouwelijke arbeidsdeskundigen
mee aan het onderzoek. Eenendertig (31) arbeidsdeskundigen deden niet mee om de volgende
redenen. Twaalf werknemers (38,7%) gaven geen toestemming. Van negen arbeidsdeskun-
digen (29,0%) is de reden onbekend. Zes keer (19,4%) weigerde de arbeidsdeskundige zelf
medewerking. In drie gevallen (9,7%) was het einde wachttijd niet bereikt. Eén werknemer
(3,2%) was geëmigreerd.
2.2.13 Achterwege laten van rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige
Aangezien slechts een deel van de gevolgde werknemers gekeurd zijn, slechts weinig
verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen hebben deelgenomen aan dit onderzoek, en aan-
gezien werkhervatting als belangrijkste uitkomstmaat is gekozen, zijn de gegevens verzameld
bij de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen niet opgenomen in dit rapport.
2.2.14 Samenvatting kenmerken steekproeven
De mannelijke en vrouwelijke werknemers waren vergelijkbaar voor wat betreft leeftijd,
opleidingniveau, type aandoening en sector. De mannelijke en vrouwelijke werknemers waren
redelijk vergelijkbaar als het gaat over de aanstellingsomvang, het functieniveau en woon-
situatie. Mannen werkten gemiddeld meer uren per week en deden vaker handarbeid, vrouwen
woonden vaker alleen.
Vrouwelijke werknemers gaven gemiddeld genomen toestemming voor de benadering van
vier actoren, mannen gemiddeld genomen voor de benadering van drie actoren. Voor de
vrouwelijke werknemers werkten vaker vrouwelijke bedrijfsartsen, leidinggevenden en
collega's mee dan voor de mannelijke werknemers. Vrouwelijke werknemers gaven vaker een
moeder of een vriendin op als belangrijke ander, mannen gaven relatief vaker een dochter,
vriend of zus op.
2.3 Onderzoeksdesign
In deze paragraaf worden de onderzoeksdesigns die zijn gebruikt bij de beantwoording van de
verschillende onderzoeksvragen, toegelicht. Tevens wordt aandacht besteed aan mogelijke
effecten van het onderzoek zelf.
2.3.1 Onderzoeksdesigns
Het onderzoek is een observationeel longitudinaal cohort onderzoek. Observationeel betekent
dat de normale gang van zaken onderzocht werd, en dat het niet ging om een interventie
36
studie. In hoeverre het onderzoek zelf als een interventie moet worden opgevat, wordt
hieronder besproken. Het onderzoek is longitudinaal omdat werknemers in de tijd gevolgd
werden. Het betreft een cohort onderzoek, omdat een bepaalde groep werknemers gevolgd is.
Er werden drie onderzoeksdesigns gehanteerd, die hieronder worden toegelicht.
Design 1: onderzoeksvraag 2
In figuur 2.3 wordt het design voor onderzoeksvraag 2 (In hoeverre waren er man/vrouw
verschillen in werkhervattingspatroon gedurende de eerste 13 maanden na ziekmelding?)
weergegeven. Het onderzoek is hierin weergegeven als een "patiënt-controle onderzoek",
waarbij het vrouw-zijn als expositiefactor wordt opgevat en werkhervatting als uitkomst. Aan
de hand hiervan werd het relatieve risico op werkhervatting voor vrouwen ten opzichte van
mannen berekend.
Figuur 2.3 Onderzoeksdesign voor beantwoording tweede onderzoeksvraag
Hervat
Vrouwen Hervat
Basis
populatie
Mannen Niet hervat
Niet hervat
Follow up
Design 2: onderzoeksvragen 3 en 4
Het tweede design werd gebruikt bij de beantwoording van onderzoeksvraag 3 (Welke
werknemer-gerelateerde factoren hingen samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting
13 maanden na ziekmelding?) en onderzoeksvraag 4 (Welke factoren gerelateerd aan de
sociaal-medische begeleiding, het bedrijf/de instelling en de privé-omgeving hingen samen
met man/vrouw verschillen in werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?). Dit design is
weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.4 Weergave van eerste design gebruikt bij de beantwoording van onderzoeksvragen 3 en 4.
Niet hervat op T6 = Wel hervat op T6 =
verzuimend hervattend
Gemiddelde van werknemer- Gemiddelde van werknemer-
gerelateerde factor gemeten na 3 gerelateerde factor gemeten na 3
Mannen maanden; gemiddelde omgevings- maanden; gemiddelde omgevings-
gerelateerde factor gemeten na 3-4 gerelateerde factor gemeten na 3-4
maanden (M1) maanden (M2)
Gemiddelde van werknemer- Gemiddelde van werknemer-
gerelateerde factor gemeten na 3 gerelateerde factor gemeten na 3
Vrouwen maanden; gemiddelde omgevings- maanden; gemiddelde omgevings-
gerelateerde factor gemeten na 3-4 gerelateerde factor gemeten na 3-4
maanden (M3) maanden (M4)
Nagegaan werd of de gemiddelden verschillen tussen de groepen, en indien dit het geval is,
welke groepen onderling verschillen.
37
Als binnen de groep mannen een verschil werd aangetoond tussen de verzuimende mannen en
de hervattende mannen (M1 M2), hing deze factor voor de mannen samen met werk-
hervatting. Als binnen de groep vrouwen een verschil werd aangetoond tussen de
verzuimende vrouwen en de hervattende vrouwen (M3 M4), hing deze factor voor de
vrouwen samen met werkhervatting. Als de samenhang bij mannen anders is dan bij vrouwen,
is er sprake van een interactie-effect (zie paragraaf 5 voor de gebruikte statistische toetsen).
Het design in figuur 2.4 kan daarom ook anders worden weergegeven, zoals in figuur 2.5 is
aangegeven. Dit is het derde gebruikte design.
Figuur 2.5 Andere weergave van design gebruikt bij beantwoording van onderzoeksvragen 3 en 4
werknemer-gerelateerde
factor gemeten na 3 Werkhervatting
maanden; omgeving-
na dertien
gerelateerde factor maanden
gemeten na 3-4 maanden
Geslacht
werknemer
Bij de beantwoording van onderzoeksvragen 3 en 4 werd ook nagegaan in hoeverre er een
verandering in de tijd optrad in de werknemer-gerelateerde factoren en omgevings-
gerelateerde factoren, en in hoeverre deze verandering anders was afhankelijk van geslacht en
werkhervatting. Om dit te bepalen werd uitgegaan van hetzelfde design als voor het bepalen
van de relaties tussen de factoren gemeten op het eerste meetmoment, werkhervatting en
geslacht. In dit geval werden niet alleen de gegevens verzameld op het eerste meetmoment,
maar ook de gegevens die verzameld waren op de opeenvolgende meetmomenten in de
analyses betrokken. Er werd nagegaan in hoeverre er een verandering in de tijd plaatsvond, en
in hoeverre deze samenhing met geslacht en/of uiteindelijke werkhervatting (voor de
gebruikte toetsen wordt naar de volgende paragraaf verwezen). Voor een beschrijving van de
meetmomenten wordt verwezen naar paragraaf 2.1.
Onderzoeksvraag 5
Voor de beantwoording van onderzoeksvraag 5 (Wat zijn de belangrijkste voorspellers van
werkhervatting, in hoeverre hangen deze onderling samen en welke verschillen tussen manen
en vrouwen worden hierin aangetroffen?) is nagegaan hoe een combinatie van onafhankelijke
variabelen, gemeten aan het begin van het verzuim, voor mannen en voor vrouwen
werkhervatting voorspelde. Daarnaast is nagegaan hoe de onafhankelijke variabelen onderling
samenhingen.
2.3.2 Effect van het onderzoek zelf
De tweemaandelijkse interviews met de werknemers en de interviews met de actoren kunnen
mogelijk de werkhervattingskans mede bepalen, en daarmee als een interventie worden
opgevat. Als de werkhervattingskans van vrouwen hierdoor meer of minder wordt beïnvloed
dan de werkhervattingskans van mannen, kan dit de uitkomsten van het onderzoek verstoren.
Om een indruk te krijgen van de effecten van het onderzoek zelf, is aan het einde van het
onderzoek aan de werknemers gevraagd of zij enige invloed hebben ervaren, en zo ja, welke
invloed. Onder meer is gevraagd in hoeverre het onderzoek invloed heeft gehad op de
algemene gemoedstoestand van de werknemers en waardoor deze invloed is ontstaan.
Daarnaast is gevraagd of ze informatie hebben gekregen die ze van tevoren nog niet hadden
38
en of het onderzoek hen aan het denken heeft gezet. In hoeverre er door de werknemers door
deelname aan het onderzoek activiteiten zijn ondernomen is eveneens in kaart gebracht en
tenslotte is gevraagd of de werknemers het gevoel hadden dat de telefonische contacten met
de sociale omgeving de houding van deze personen tegenover de werknemers heeft beïnvloed.
Uit de antwoorden kwam naar voren dat 30% van de werknemers desgevraagd bevestigden
dat het onderzoek invloed had gehad op hun gemoedstoestand. In tweederde van de gevallen
was deze invloed als positief ervaren. Daarnaast gaf 43% van de werknemers aan, door het
onderzoek aan het denken gezet te zijn over hun eigen situatie en gaf 19% aan daardoor
bepaalde activiteiten te hebben ondernomen. Een kleine groep (12%) gaf aan dat het
interviewen van personen in de sociale omgeving hun relatie met die personen had beïnvloed,
meestal in positieve zin. Mannen gaven iets minder vaak aan dat het onderzoek hun
gemoedstoestand had beïnvloed dan vrouwen, maar bij de andere vragen werden geen
verschillen tussen mannen en vrouwen aangetroffen. Nergens was sprake van een directe
invloed van het onderzoek (bijvoorbeeld hulp bij het zoeken naar ander werk door de
enquêteurs).
Hoewel deze resultaten ervaringen betreffen en geen objectieve effectmaten zijn, zijn deze
bevindingen aanwijzingen dat het vrij onwaarschijnlijk is dat de verschillen tussen mannen en
vrouwen in werkhervatting toe te schrijven zijn aan een effect van het onderzoek zelf.
2.4 Meetinstrumenten
Het onderzoek is uitgevoerd door vragenlijsten af te nemen met grotendeels gestructureerde
vragen en een aantal open vragen mondeling. In deze paragraaf worden per onderzoeksvraag
de variabelen beschreven die zijn gebruikt om deze onderzoeksvraag te beantwoorden. Bij de
beantwoording van de eerste onderzoeksvraag gaat het om werknemer-gerelateerde en
omgevingsgerelateerde variabelen gemeten op het eerste meetmoment (paragraaf 2.4.1 en
paragraaf 2.4.2). In paragraaf 2.4.3 wordt een overzicht gegeven van de variabelen die zijn
gehanteerd om een beeld te krijgen van het werkhervattingspatroon (onderzoeksvraag 2). In
paragraaf 2.4.4 worden de variabelen beschreven die zijn gebruikt om de relatie tussen
werknemer-gerelateerde factoren en werkhervatting te bestuderen (onderzoeksvraag 3). In
paragraaf 2.4.5 worden de variabelen beschreven die zijn gehanteerd om de relatie tussen de
sociale omgeving en werkhervatting in kaart te brengen. De meetinstrumenten met betrekking
tot onderzoeksvraag zijn te vinden in de beschrijving van de meetinstrumenten, gebruikt bij
de beantwoording van de voorafgaande vragen. Voor een gedetailleerde beschrijving van de
meetinstrumenten en schaalconstructie wordt verwezen naar bijlage 2.
2.4.1 Man/vrouw verschillen in werknemer-gerelateerde variabelen
(onderzoeksvraag 1 )
De volgende werknemer-gerelateerde variabelen zijn gebruikt bij de beantwoording van de
eerste onderzoeksvraag.
Sociaal-demografische kenmerken
Voor wat betreft de sociaal-demografische kenmerken is gevraagd naar leeftijd, geslacht,
nationaliteit en opleidingsniveau, geoperationaliseerd als de hoogst genoten opleiding die is
afgesloten met een diploma.
Werkkenmerken
Ten aanzien van de werknemer zelf is het functieniveau van de werknemer meegenomen
alsmede de vraag of de werknemer een leidinggevende functie heeft en de soort en omvang
van de aanstelling.
39
Werkbeleving
Er zijn tevens gegevens verzameld over de werkbeleving van de werknemer. Gegevens zijn
verzameld over de mate van autonomie die de werknemer in zijn/haar werk ervaart, de
psychologische taakeisen, de geestelijke en emotionele belasting alsmede de mate van
lichamelijke inspanning. Daarnaast is geïnformeerd naar leer- en loopbaanmogelijkheden,
naar de mate van overeenstemming tussen beloning en werk en opleiding en werk,
commitment met het werk en arbeidssatisfactie. Tevens is gevraagd naar ervaren steun van
collega's en van leidinggevenden.
Kenmerken van de thuissituatie
Met betrekking tot de privé-situatie is gevraagd naar de woonsituatie (bijvoorbeeld of men
alleen woont of met een partner) en naar werk-thuis interferentie. Het gaat hierbij om
negatieve effecten van het werk op de thuissituatie (bijvoorbeeld overwerk) of van de
thuissituatie op de werkbeleving (bijvoorbeeld verplichtingen thuis maken het moeilijk om op
tijd op het werk te zijn). Werk-thuis interferentie wordt ook wel aangeduid als "spill-over"
effect.
Gezondheid
Alle werknemers hebben klachten van het bewegingsapparaat, of psychische klachten. Aan
de werknemers is gevraagd deze klachten nader toe te lichten. Er is geïnformeerd naar de
diagnose (indien bekend), het type klachten en de duur van de klachten voorafgaande aan
ziekmelding. Ook is geïnformeerd naar eerdere uitval vanwege dezelfde klachten.
Aan de werknemers is gevraagd naar de mate waarin naar hun oordeel de oorzaak van de
klachten in het werk heeft gelegen. Meer specifiek is gevraagd naar de mate waarin de
klachten worden veroorzaakt door werkdruk, weinig regelmogelijkheden, lichamelijke
werkkenmerken, weinig carrièremogelijkheden en/of slechte werkverhoudingen. Ook is
gevraagd naar conflicten op het werk.
Vervolgens is de actuele gezondheidstoestand in kaart gebracht door vragen te stellen over de
subjectief beleefde gezondheid in de voorafgaande twee weken en de verandering in
subjectieve gezondheid in vergelijking met het moment van ziekmelding. Daarnaast is in
kaart gebracht in hoeverre er bij de werknemers sprake is van een chronische ziekte of
aandoening en de mate van belemmering die ze hierdoor ervaren. Tenslotte is het algemeen
onwelbevinden van de werknemers in kaart gebracht alsmede het al dan niet hebben van een
conflict met een medewerker uit de organisatie.
Attitude ten aanzien van werken/niet werken
Met betrekking tot de attitudes is een aantal schalen geconstrueerd teneinde de attitudes van
de werknemers in relatie tot het `thuis zijn vanwege ziekte' en het `weer gaan werken' in
kaart te brengen.
Gevraagd is in hoeverre werken voor de werknemers vanzelfsprekend is en zorgt voor een
onafhankelijk bestaan, maar ook in hoeverre werk zwaarder is dan vroeger gedacht en in
hoeverre de werknemers het erg vinden als werken geen deel meer uitmaakt van hun leven.
Tevens is gevraagd in hoeverre de werknemers zich door hun ziekte afhankelijk dan wel
schuldig voelen van anderen en in hoeverre ze angstig staan tegenover werkhervatting.
Tenslotte is geïnformeerd in hoeverre het niet meer werken voordelen heeft voor de privé-
situatie en in hoeverre werkhervatting gepaard gaat met het gevoel weer méér betrokken zijn
bij de maatschappij.
Meer specifiek is gevraagd naar de attitude van de werknemer ten aanzien van de terugkeer in
de oude of in een nieuwe functie.
40
Sociale norm
Aan de werknemers is gevraagd naar een tweetal opvattingen die de drie meeste belangrijke
personen in hun sociale omgeving er op nahouden. Het gaat hierbij om de waargenomen
opvattingen met betrekking tot werkhervatting van de werknemer en de door de werknemer
ervaren emotionele steun van deze belangrijke anderen. Eveneens is gevraagd in hoeverre de
werknemers zich vervolgens iets aantrekken van de meningen en ideeën van deze drie meest
belangrijke personen uit hun sociale omgeving. Tenslotte is gevraagd naar de door de
werknemer waargenomen opvattingen omtrent zijn/haar werkhervatting van collega's,
leidinggevende en bedrijfsarts, de waargenomen emotionele steun van deze partijen en in
hoeverre de werknemers zich iets aantrekken van de meningen en opvattingen van hun
collega's, leidinggevende en/of bedrijfsarts.
Eigen effectiviteit
In dit onderzoek wordt zowel gekeken naar de algemene eigen effectiviteit als de specifieke
eigen effectiviteit met betrekking tot werkhervatting. Met betrekking tot de algemene eigen
effectiviteit van de werknemers is gevraagd naar de mate waarin men ook bij bepaalde
tegenslagen toch nog doorzet. De specifieke eigen effectiviteit richt zich op de mate waarin
werknemers toch nog doorzetten bij specifieke werkhervattingsbelemmeringen. Tevens is
gevraagd naar de inschatting van de werknemer met betrekking tot de terugkeer naar de oude
of een nieuwe functie.
Belemmeringen ten aanzien van werkhervatting
Om een indruk te krijgen van de grootte van de belemmeringen is gevraagd in hoeverre de
werknemer denkt aanpassingen nodig te hebben voor succesvolle werkhervatting. Meer
specifiek is gevraagd naar mogelijke aanpassingen van het aantal uren en/of andere
werktijden, aanpassingen van de functie, bijvoorbeeld andere werkzaamheden, het rustiger
aandoen of overplaatsing naar een andere afdeling en/of aanpassingen van de werkplek.
Tenslotte is gevraagd naar mogelijke belemmeringen die werkhervatting bemoeilijken of
onmogelijk maken.
2.4.2 Man/vrouw verschillen in omgevingsgerelateerde variabelen (onderzoeksvraag 1)
De volgende variabelen met betrekking tot de sociale omgeving zijn gebruikt bij de
beantwoording van de eerste onderzoeksvraag.
Sociaal-medische begeleiding
Er is gevraagd naar kenmerken van de sociaal-medische begeleiding, de door de werknemer
waargenomen opvattingen omtrent zijn/haar werkhervatting van de bedrijfsarts en de huisarts
en de waargenomen emotionele steun van de bedrijfsarts en de huisarts.
Bedrijf/instelling
Ten aanzien van het bedrijf/de instelling zijn in eerste instantie de grootte van het bedrijf, de
financieel-economische situatie van het bedrijf/de instelling (volgens de leidinggevende) en
de sector (volgens de bedrijfsarts) waarin de werknemer werkt in kaart gebracht. Tevens is
hierbij gekeken naar de wijze van verzekeren tegen kosten van ziekteverzuim. Ook is
geïnventariseerd in hoeverre een bedrijf/instelling in de afgelopen vijf jaar te maken heeft
gehad met een organisatieverandering. Daarnaast zijn gegevens verzameld over de situatie op
de afdeling waar de werknemer werkzaam is. Bijvoorbeeld is gevraagd naar de bezetting van
de afdeling, het aantal werknemers op de afdeling met een WAO-uitkering en/of met een
blijvend aangepaste functie en het geslacht van de leidinggevende.
41
Privé-omgeving
Met betrekking tot de kenmerken van de privé-omgeving is gevraagd naar de samenstelling
van het huishouden, het aantal thuiswonende kinderen en de leeftijd van deze thuiswonende
kinderen. Daarnaast is gevraagd naar het aandeel van de werknemer in het totale inkomen en
de mate van verantwoordelijkheid voor de huishouding voorafgaande aan de ziekmelding en
daarin opgetreden veranderingen.
2.4.3 Man/vrouw verschillen in werkhervattingspatroon (onderzoeksvraag 2)
Hieronder worden de variabelen beschreven die gebruikt zijn voor de beantwoording van de
tweede onderzoeksvraag.
Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is in dit onderzoek op ieder meetmoment (T1
T6) gevraagd naar de status van werkhervatting. Er is onderscheid gemaakt tussen
gedeeltelijke werkhervatting, waarbij het werk wordt hervat, maar nog steeds sprake is van
ziekmelding, en volledige werkhervatting, waarbij het oude aantal uren werd gewerkt en/of er
geen sprake meer was van gedeeltelijke ziekmelding. Indien sprake is van werkhervatting, is
gevraagd waar de werkhervatting heeft plaatsgevonden, bij dezelfde of een andere werkgever
en/of bij dezelfde of een andere afdeling. Daarnaast is gevraagd naar de kenmerken van de
aanstelling en of er bij de werkhervatting aanpassingen zijn gerealiseerd. Bij volledige werk-
hervatting is nogmaals gevraagd naar de werkbeleving.
Wanneer werknemers nog niet werken, is gevraagd naar tussentijdse werkhervatting en
(mogelijk) reden van uitval. Wanneer werknemers niet meer werken is gevraagd naar reden
van uitval. Wanneer werknemers aan het einde van het eerste ziektejaar niet of gedeeltelijk
werken is informatie gevraagd naar de mate van arbeidsongeschiktheid en mogelijke
reïntegratieplannen.
2.4.4 Werknemer-gerelateerde factoren en man/vrouw verschillen in werkhervatting
(onderzoeksvraag 3)
Voor de beantwoording van de derde onderzoeksvraag is deels gebruik gemaakt van de
variabelen die worden beschreven in paragraaf 2.4.3. Met name gaat het hier dan om de
werkhervattingsstatus op het einde van de onderzochte periode, zijnde dertien maanden na
aanvang van de ziekmelding. Daarnaast is gebruik gemaakt van de reeds in paragraaf 2.4.1
beschreven factoren demografische kenmerken, kenmerken van de werksituatie, kenmerken
van de thuissituatie, gezondheid, alsmede de attitudes ten aanzien van niet werken en werken,
de waargenomen sociale norm, de eigen effectiviteit en de ervaren belemmeringen ten aanzien
van werken.
Een aantal van de genoemde variabelen is op twee of meer meetmomenten bevraagd. Voor
wat betreft de kenmerken van de werksituatie is op ieder meetmoment (T1 T6)
geïnventariseerd in hoeverre er weer wordt gewerkt en in hoeverre er veranderingen in het
werk zijn opgetreden. Bovendien is bij volledige werkhervatting gevraagd naar de werk-
beleving. Voor wat betreft de kenmerken van de thuissituatie is op ieder meetmoment
gevraagd naar de situatie wat betreft de verantwoordelijkheid voor het huishouden. Daarnaast
is op ieder meetmoment gevraagd naar de invloed van de ziekte op de (mogelijk bestaande)
relatie. Ten aanzien van de gezondheid is op ieder meetmoment geïnformeerd naar de
subjectieve gezondheid. Daarnaast is bij volledige werkhervatting of op het einde van het
ziektejaar geïnformeerd naar gezondheid.
Bij volledige werkhervatting of op het einde van het ziektejaar is eveneens geïnformeerd naar
de attitude ten aanzien van niet werken en werken. Ook zijn de twee vragen betrekking
hebbend op de waargenomen sociale norm en vragen betrekking hebbend op de algemene
eigen effectiviteit gesteld. Op alle meetmomenten is geïnformeerd naar de attitude van de
werknemer met betrekking tot de terugkeer in de oude of in een nieuwe functie. Eveneens op
42
alle meetmomenten is gevraagd naar de inschatting van de werknemer met betrekking tot de
terugkeer naar de oude of een nieuwe functie.
2.4.5 Sociale omgeving en man/vrouw verschillen in werkhervatting
(onderzoeksvraag 4)
Bij de beantwoording van onderzoeksvraag 4 is deels gebruik gemaakt van de variabelen
beschreven in de paragrafen 2.4.1 en 2.4.2. Hieronder worden de overige variabelen
beschreven die gebruikt zijn om de vierde onderzoeksvraag te beantwoorden.
Sociaal-medische begeleiding
Op alle meetmomenten is aan de werknemers gevraagd naar de frequentie van contacten met
de bedrijfsarts. Daarnaast is voor wat betreft de contacten met de bedrijfsarts gevraagd naar de
mate van tevredenheid over de contacten met de bedrijfsarts. Tevens is gevraagd naar de door
de werknemer waargenomen opvattingen omtrent zijn/haar werkhervatting van de bedrijfsarts
en de waargenomen emotionele steun van de bedrijfsarts. Voor wat betreft de mogelijke
contacten met specialisten is gevraagd naar de discipline van deze specialisten.
Op beide meetmomenten is geïnformeerd in hoeverre de bedrijfsarts van mening is dat het
bedrijf en/of de werknemer voldoende activiteiten hebben ondernomen om werkhervatting te
bespoedigen en in hoeverre de bedrijfsarts van mening is dat het bedrijf druk uitoefent op de
werknemer om het werk snel te hervatten. Daarnaast zijn op het eerste meetmoment vragen
gesteld over de inschatting van de bedrijfsarts in hoeverre voor de werknemer werkhervatting
in de oude of een nieuwe functie mogelijk is en de mate waarin de bedrijfsarts denkt dat de
werknemer positief staat tegenover werkhervatting in de oude of een nieuwe functie. Ook is
geïnformeerd naar de opvatting van de bedrijfsarts omtrent het belang van werkhervatting
voor de werknemer, het zoeken naar alternatieven, het door de bedrijfsarts ingeschatte belang
van betaald werk voor de werknemer en de mate waarin hij/zij de werknemer heeft
gestimuleerd het werk zo snel als mogelijk te hervatten. Tenslotte is tweemaal aan de bedrijfs-
arts gevraagd of deze contact heeft gehad met de huisarts.
Op beide meetmomenten is geïnformeerd naar de opvatting van de huisarts omtrent het
belang van herstel vóór werkhervatting, naar de inschatting van de huisarts over een
oorzakelijke relatie tussen de klachten en het werk en in hoeverre de huisarts advies heeft
gegeven met betrekking tot werkhervatting. Tenslotte is op beide meetmomenten ook aan de
huisarts gevraagd of deze contact heeft gehad met de bedrijfsarts.
Bedrijf/instelling
Op alle meetmomenten is aan de werknemer gevraagd in hoeverre er door personen uit het
bedrijf contact is onderhouden. Tevens is op alle meetmomenten gevraagd naar de door de
werknemer waargenomen opvattingen over zijn/haar werkhervatting van collega's en van de
leidinggevende als ook over de waargenomen emotionele steun van leidinggevende en
collega's.
Naast de vragen aan de werknemers zijn op beide meetmomenten de hiernavolgende vragen
gesteld aan de leidinggevende van de werknemer en een collega. Zowel aan de leiding-
gevende als aan de collega is gevraagd in hoeverre ze de werknemer in kwestie missen dan
wel zijn/haar verzuim als lastig ervaren, als ook in hoeverre de sfeer op de afdeling is
beïnvloed door het verzuim van de werknemer.
Bij de leidinggevende is geïnformeerd naar de wijze waarop de afwezigheid van de
werknemer is opgelost, aan de collega is gevraagd in hoeverre er taken zijn overgenomen.
Evenals bij de werknemer is bij de collega en de leidinggevende geïnformeerd naar de
43
frequentie van contacten met de zieke werknemer. Daarnaast is gevraagd naar de inschatting
van beiden over een oorzakelijke relatie tussen de klachten en het werk.
Tevens is geïnformeerd naar de opvattingen van de collega en van de leidinggevende omtrent
het belang van herstel vóór werkhervatting, maar ook naar het belang van zo snel mogelijke
werkhervatting van de werknemer en in hoeverre de leidinggevende en/of de collega de
werknemer hierin stimuleert. Ook zijn vragen gesteld over de inschatting van beiden van de
mogelijkheid voor de werknemer tot werkhervatting in de oude of een nieuwe functie, de
mate waarin zij denken dat de werknemer positief staat tegenover werkhervatting in de oude
of een nieuwe functie en mogelijke belemmeringen ten aanzien van werkhervatting. Aan de
leidinggevende is bovendien gevraagd in hoeverre deze van mening is dat het bedrijf
voldoende activiteiten heeft ondernomen om werkhervatting te bespoedigen, in hoeverre de
leidinggevende voldoende medewerking hiervoor krijgt, dan wel gehinderd wordt door
bureaucratische procedures. Specifiek aan de leidinggevende is gevraagd naar de tevredenheid
over de prestaties van de werknemer en naar mogelijke afspraken die zijn gemaakt met
betrekking tot werkhervatting en naar de rol van de bedrijfsarts in deze.
Tenslotte is geïnformeerd naar de mate van samenwerking met de Arbo-dienst en in hoeverre
de leidinggevende van mening is dat de bedrijfsarts druk uitoefent op de werknemer om het
werk snel te hervatten. Specifiek aan de collega is gevraagd in hoeverre deze van mening is
dat de leidinggevende druk uitoefent op de werknemer om het werk te hervatten.
Indien de werknemer het werk heeft hervat is bij de leidinggevende geïnformeerd naar
aanpassingen en in hoeverre deze moeilijk of niet realiseerbaar blijken. Aan de collega is
gevraagd in hoeverre de hervatte werknemer hulp nodig heeft.
Privé-omgeving
Aan de partner is zowel aan het begin van ziekmelding als bij werkhervatting of bij het einde
van het ziektejaar gevraagd naar zijn/haar aandeel in het huishouden en naar eventuele
veranderingen in de tijd die hij/zij besteedt aan het huishouden in vergelijking met het
moment van ziekmelding. Op beide momenten is zowel aan de partner als aan de belangrijke
ander gevraagd in hoeverre de ziekmelding invloed heeft (gehad) op de relatie en in hoeverre
zij zich door de ziekmelding belemmerd voelen in zijn/haar normale bezigheden. Tevens is op
beide meetmomenten geïnformeerd naar de hulp van de partner en de belangrijke ander bij
bepaalde taken, dan wel in hoeverre beiden bepaalde taken hebben overgenomen. Ook werd
tweemaal gevraagd in hoeverre de partner en de belangrijke ander de werknemer helpen bij de
gezondheidsbevordering en de werkhervatting, waarbij zowel emotionele ondersteuning als
praktische ondersteuning worden onderscheiden.
Tevens is op beide meetmomenten geïnformeerd naar de opvattingen van de partner en de
belangrijke ander omtrent het belang van herstel en inzicht in de eigen mogelijkheden van de
werknemer voordat het werk wordt hervat, maar ook in hoeverre beiden de werknemer
stimuleren om zich op herstel te richten. Gevraagd is of de partner en de belangrijke ander
zich voortdurend zorgen maakten over de werknemer en of de partner en/of de belangrijke
ander werkhervatting mogelijk vervelend vonden vanwege het afnemen van aandacht voor
(een van) beiden.
Daarnaast is op beide meetmomenten geïnformeerd naar de opvattingen van de partner en de
belangrijke ander omtrent het belang van zo snel mogelijke werkhervatting van de werknemer
en in hoeverre zij de werknemer hierin stimuleren. Daarbij werd geïnformeerd naar het door
de partner en het door de belangrijke ander ingeschatte belang van werk voor de werknemer.
Ook zijn aan beiden op beide momenten vragen gesteld of er mogelijke belemmeringen
bestaan ten aanzien van werkhervatting. Tenslotte is tweemaal gevraagd in hoeverre de
44
partner en/of de belangrijke ander het vervelend vond om tegen anderen te zeggen dat de
werknemer ziek is.
2.5 Analyse
Centraal in de analyses staat het toetsen op verschillen tussen mannen en vrouwen voor wat
betreft werkhervatting. Hiervoor is in eerste instantie gekeken naar verschillen tussen mannen
en vrouwen. Daarna is getoetst in hoeverre er verschillen bestaan tussen zieke en hervattende
mannen onderling en zieke en hervattende vrouwen onderling.
2.5.1 Analyse onderzoeksvraag 1
De man/vrouw verschillen zijn getoetst met t-toetsen en chi2-toetsen.
2.5.2 Analyse onderzoeksvraag 2
Het werkhervattingspatroon is bepaald door op ieder meetmoment het percentage mannen en
vrouwen dat het werk volledig, gedeeltelijk en niet hervat heeft, te berekenen. De
werkhervattings- en verzuimkansen zijn berekend door het "relatieve risico" op werkher-
vatting en op volledige ziekmelding na 13 maanden te berekenen (zie Bouter & van Dongen,
1991). Het "relatieve risico" is het risico op een bepaalde uitkomst (werkhervatting) van de
geëxponeerde groep (de vrouwen) in vergelijking met de niet-geëxponeerde groep (de
mannen). Meestal kan in onderzoek naar man/vrouw verschillen in arbeidsongeschiktheids-
risico alleen de "odds ratio", die een goede schatting is voor het relatieve risico, worden
berekend (zie bijvoorbeeld Van der Giezen, 2000). De verschillen tussen mannen en vrouwen
in volledige werkhervatting zijn met Chi2 toetsen geanalyseerd. De kenmerken van
werkhervatting op T6 zijn beschreven met gemiddelden en percentages en de man/vrouw
verschillen hierin getoetst met t-toetsen en Chi2 toetsen.
2.5.3 Analyse onderzoeksvraag 3
Om na te gaan wat de man/vrouw verschillen zijn in werknemer-gerelateerde factoren die
werkhervatting verklaren worden in dit onderzoek vier groepen onderscheiden, namelijk
mannen die op T6 ziek zijn (1) en mannen die op T6 werken (2) en vrouwen die op T6 ziek
zijn (3) en vrouwen die op T6 werken (4). Zie ook paragraaf 2.3.1. De verschillen tussen de
groepen werden geanalyseerd met variantie analyse (one-way anova) en chi2-toetsen.
In geval van variantie analyse is met post-hoc Scheffé toetsen bepaald welke groepen van
elkaar verschillen3. Veranderingen in tijd zijn met repeated measures bekeken. Hierbij is
gekeken naar mogelijke groepseffecten, waarbij wordt gekeken in hoeverre de groepen
3 Alleen verschillen binnen de groep mannen en binnen de groep vrouwen waren interessant voor dit onderzoek,
en dan weer alleen als de richting van de verschillen tussen verzuimende en hervattende werknemers bij de
vrouwen anders was dan bij de mannen. Als voor de mannen wel (geen) en voor vrouwen geen (wel) verschillen
werden aangetroffen tussen de verzuimende werknemers en de hervattende werknemers is nagegaan in hoeverre
de toets een onder- of juist overschatting was, en in hoeverre er formeel sprake kon zijn van een interactie. Als
binnen een de groep mannen of vrouwen een bijna significant verschil optrad tussen de verzuimende en
hervattende werknemers, dan bestaat er het gevaar een interactie tussen geslacht en werkhervatting over het
hoofd te zien of de afwezigheid van een significant verschil binnen de ene groep ten onrechte als een indicatie
voor een interactie tussen geslacht en werkhervatting te interpreteren. Daarom werd als significantieniveau
p
45
onderling van elkaar verschillen voor wat betreft de gemeten variabele. Indien er sprake was
van een groepseffect is met post-hoc Scheffé toetsen bepaald welke groepen van elkaar
verschillen op de verschillende meetmomenten. Alleen verschillen in werkhervatting binnen
de groep mannen en binnen de groep vrouwen waren interessant voor dit onderzoek en dan
alleen als de richting van de verschillen anders was voor mannen dan voor vrouwen.
Daarnaast is met "repeated measures" analyses en anova-toetsen per moment gekeken naar
tijdseffecten, waarbij wordt gekeken in hoeverre er binnen alle groepen in de loop van de tijd
veranderingen optreden voor wat betreft de gemeten variabele. Eveneens is gekeken in
hoeverre er een interactie tussen groepseffect en tijdseffect wordt gevonden, hetgeen zou
betekenen dat de veranderingen in de tijd voor wat betreft de gemeten variabele verschilden
voor de verschillende groepen.
2.5.4 Analyse onderzoeksvraag 4
Om na te gaan wat man/vrouw verschillen zijn in omgevingsgerelateerde factoren die
werkhervatting verklaren werden dezelfde analyses uitgevoerd, als beschreven in paragraaf
2.4.3. Multivariate toetsing was niet mogelijk vanwege een te geringe steekproefgrootte. Wel
is de onderlinge samenhang tussen de factoren gerelateerd aan de sociaal-medische
begeleiding, de factoren gerelateerd aan het bedrijf/de instelling en tussen de factoren
gerelateerd aan de privé-omgeving bestudeerd door correlaties te berekenen.
2.5.5 Analyse onderzoeksvraag 5
Tenslotte werd ook nagegaan welke factoren voor mannen en voor vrouwen de sterkste
voorspellers van werkhervatting zijn. Alle variabelen waarvoor significante verschillen
werden gevonden binnen de groep mannen en/of binnen de groep vrouwen zijn multivariaat
getoetst op hun relatieve bijdrage aan werkhervatting van mannen en van vrouwen. Hierbij is
gebruik gemaakt van logistische regressie, waarbij de afhankelijke variabele was: wel of niet
hervat. Daarnaast is de onderlinge samenhang tussen de verschillende groepen variabelen
bestudeerd door correlaties te berekenen.
Voor mannen en vrouwen worden aparte analyses uitgevoerd. Ten aanzien van de factoren
gerelateerd aan de sociale omgeving werden (wegens te geringe steekproefomvang) alleen de
correlaties tussen de factoren, waarvoor een significante samenhang met de werkhervatting
van mannen en/of vrouwen werd gevonden, berekend. Hiermee kon een indruk worden
verkregen van het belang van de factoren: sommige factoren hebben een samenhang met
werkhervatting doordat ze zelf samenhangen met een bepaalde factor.
46
47
3. MAN/VROUW VERSCHILLEN IN UITGANGSSITUATIE
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de door de deelnemende mannelijke en
vrouwelijke werknemers gerapporteerde uitgangssituatie. Hierbij wordt onderscheid gemaakt
tussen werknemer-gerelateerde kenmerken (paragraaf 3.1) en kenmerken van de sociale
omgeving (paragraaf 3.2). Voor wat betreft de werknemer-gerelateerde factoren kunnen
worden onderscheiden: de sociaal-demografische kenmerken; gezondheidskenmerken; werk-
kenmerken; werkbeleving kenmerken van de thuissituatie en motivationele aspecten, namelijk
de attitudes; de gepercipieerde sociale norm; de eigen effectiviteit en de ervaren belemme-
ringen. Voor wat betreft de factoren gerelateerd aan de sociale omgeving worden
onderscheiden: de sociaal-medische begeleiding; factoren gerelateerd aan het bedrijf/de
instelling en factoren gerelateerd aan de thuissituatie.
3.1 Werknemer-gerelateerde factoren
3.1.1 Sociaal-demografische kenmerken: man/vrouw verschillen
Voor de man/vrouw verschillen in sociaal-demografische kenmerken wordt verwezen naar
tabel 2.1 in paragraaf 2.2.4.
3.1.2 Werkkenmerken: man/vrouw verschillen
Ongeveer eenderde deel van de mannen en vrouwen was werkzaam op middelbare en hogere
functieniveaus (tabel 3.1). Bij aanstellingsomvang wordt het gemiddelde aantal uren
weergegeven met tussen haakjes de standaarddeviatie.
Tabel 3.1 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: werkkenmerkena
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Functieniveau 4 niveaus**
Handarbeid 30 (46,2%) 10 (18,5%) 40 (33,6%)
Hoofd lager 11 (16,9%) 27 (50,0%) 38 (31,9%)
Middelbaar 18 (27,7%) 12 (22,2%) 30 (25,2%)
Hoger 4 ( 6,2%) 3 ( 5,6%) 7 ( 5,9%)
onbekend 2 ( 3,1%) 2 ( 3,7%) 4 ( 3,4%)
Leidinggevende functie** 16 (24,6%) 3 ( 5,6%) 19 (16,0%)
Aanstellingsomvang (uren)*** 36,8 (5,1) 30,1 (7,57) 33,6 (7,2)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01 > p > 0,001
*** p
In de lagere functieniveaus zien we een verschil tussen mannen en vrouwen, waarbij mannen
voornamelijk werkzaam in de handarbeidfuncties waren, terwijl vrouwen in deze lagere
functies voornamelijk hoofdarbeid vervulden. Een kwart van de mannen werkte in een
leidinggevende functie, ten opzichte van een heel klein deel van de vrouwen. Gemiddeld
werkten de mannen meer uren dan de vrouwen (tabel 3.1).
3.1.3 Werkbeleving: man/vrouw verschillen
De mannelijke en vrouwelijke werknemers bleken niet te verschillen in de wijze waarop zij
hun werk beleefden. Zowel de verschillende aspecten die deel uitmaken van het werk als de
mate waarin de mannen en vrouwen tevreden zijn over het werk, bleken tussen de mannen en
de vrouwen niet te verschillen (tabel 3.2).
48
Tabel 3.2 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: werkbelevinga
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54)
Autonomie (1=nee, 2=ja) 1,42 (0,31) 1,43 (0,33)
Geestelijke inspanning (1=nee, 2=ja) 1,46 (0,50) 1,43 (0,50)
Emotionele belasting (1=nee, 2=ja) 1,69 (0,32) 1,72 (0,29)
Lichamelijke inspanning (1=nee, 2=ja) 1,65 (0,48) 1,58 (0,50)
Leer- en loopbaanmogelijkheden (1=nee, 2=ja) 1,43 (0,40) 1,41 (0,39)
Psychologische taakeisen (1=laag, 4=hoog) 2,22 (0,61) 2,19 (0,63)
Commitment in het werk (1=nee, 2=ja) 1,43 (0,37) 1,46 (0,34)
Waardering voelen (1=nee, 2=ja) 1,52 (0,50) 1,37 (0,49)
Beloning in overeenstemming met werk (1= nee, 2=ja) 1,47 (0,50) 1,33 (0,48)
Baan op opleidingsniveau (1= nee, 2=ja) 1,22 (0,41) 1,09 (0,30)
Steun van collega's 2,81 (0,55) 2,85 (0,39)
(1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens)
Steun van leidinggevende 2,51 (0,79) 2,47 (0,65)
(1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens)
Arbeidssatisfactie (0-100) 71,7 (21,8) 66,3 (20,9)
a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
3.1.4 Thuissituatie: man/vrouw verschillen
Ongeveer een kwart van de vrouwen woonde alleen ten opzichte van een heel klein gedeelte
van de mannelijke werknemers (tabel 3.3). De mannen en de vrouwen in dit onderzoek
ervoeren nauwelijks interferentie tussen de werksituatie en de thuissituatie, dat wil zeggen: zij
hadden nauwelijks last van nadelig "spill-over" van werk naar thuis (bijvoorbeeld: werktijden
maakten het moeilijk om aan verplichtingen thuis te voldoen) of vice versa (bijvoorbeeld:
verplichten thuis maakten het moeilijk om op tijd op het werk te zijn) .
Tabel 3.3 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: thuis-situatiea
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Alleen wonen vs. overige* 4 (6,7%) 12 (22,6%) 16 (13,4%)
Werkthuisinterferentie (1=nee, 2=ja) 1,45 (0,47) 1,45 (0,33) 1,45 (0,41)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05 > p > 0,01
3.1.5 Gezondheid: man/vrouw verschillen
Ongeveer de helft van de mannelijke en vrouwelijke werknemers had klachten aan het
bewegingsapparaat. Het betrof veelal rugklachten en klachten aan nek, arm en schouders. De
andere helft had psychische klachten. Deze betroffen vooral overspanning/stress en burnout
(tabel 3.4).
Ongeveer 20% van de mannelijke werknemers en van de vrouwelijke werknemers gaf aan een
conflict te hebben met een collega of een leidinggevende.
Een klein aantal werknemers gaf aan hun gezondheidsklachten minder dan een week voor
ziekmelding voor de eerste keer te hebben ervaren. Van de overige werknemers (85%) gaf de
helft aan deze klachten al langer dan een half jaar voor ziekmelding te hebben ervaren. De
resterende helft ervoer deze klachten al sinds een week tot een half jaar vóór ziekmelding.
Eenderde deel van de mannelijke werknemers en eenderde deel van de vrouwelijke werk-
nemers die langer dan een week voor de ziekmelding last hadden van de klachten, gaf aan
eerder vanwege dezelfde klachten uitgevallen te zijn in het werk.
Eenderde deel van de werknemers gaf aan dat de oorzaak van de gezondheidsklachten
voornamelijk in het werk ligt, eveneens ongeveer eenderde meldde dat de klachten
gedeeltelijk door het werk werden veroorzaakt. De mannen onderscheidden zich hierin niet
van vrouwen. Het betroffen voornamelijk werkverhoudingen en werkdruk.
49
Tabel 3.4 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: gezondheida
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Type klachten
Klachten aan het bewegingsapparaat 37 (56,9%) 25 (46,3%) 62 (52,1%)
Psychische klachten 28 (53,7%) 29 (53,7%) 57 (47,9%)
Conflict met collega of leidinggevende 13 (20,0%) 11 (20,4%) 23 (20,2%)
Hoe lang klachten waarvoor nu ziek?
1 week ½ jaar voor ziekmelding 27 (41,5%) 26 (48,1%) 53 (44,5%)
> ½ jaar voor ziekmelding 28 (43,1%) 20 (37,0%) 48 (40,3%)
Eerder uitgevallen met dezelfde klachten (n=100) 18 (33,3%) 14 (30,4%) 32 (32,0%)
Oorzaak gezondheidsklachten in werk
Hoofdzakelijk in werk 18 (28,1%) 17 (31,5%) 35 (29,7%)
Gedeeltelijk in werk 24 (37,5%) 20 (37,0%) 44 (37,3%)
Niet in werk 22 (34,4%) 17 (31,5%) 39 (33,1%)
Beoordeling gezondheid op T1 (0-100) 52,3 (21,9) 46,8 (19,5)
Aantal psychosomatische klachten (max.13) 5,19 (3,14) 6,56 (2,78)
T1 (VOEG-13)*
Gezondheid op T1 in vergelijking met ziekmelding 50 (76,9%) 40 (74,1%) 90 (75,6%)
beter
Chronische ziekte 18 (29,5%) 21 (41,2%) 39 (34,8%)
Mate van belemmering door chronische ziekte 2,37 (0,68) 2,54 (0,59) 2,47 (0,63)
(1= niet belemmerend, 3=sterk belemmerend)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01
Op het moment van interviewen, ongeveer drie maanden na ziekmelding, gaven de mannen en
de vrouwen op een schaal van 1-100 gemiddeld een score van 50 voor hun gezondheid. In
vergelijking met het moment van ziekmelding voelden ze zich gelijk tot gezonder. Eenderde
deel van de werknemers gaf aan een chronische ziekte te hebben. Mannen noemden
rugklachten, chronische bronchitis, chronische huidziekte, fibromyalgie, RSI, ziekte van
Ménière (dit wordt gekenmerkt door aanvallen van bewegingsduizeligheid) en zenuwklem.
Vrouwen noemden rugklachten, reuma, migraine, RSI, overbelasting, kan niet fietsen/trap-
lopen/lang zitten, suikerziekte, klachten aan gewrichten, chronische blaasontsteking, slijtage
en osteoporose.
3.1.6 Attitude: man/vrouw verschillen
De werknemers stonden gemiddeld neutraal tegenover werkhervatting in de oude functie. De
werknemers stonden in het algemeen minder positief tegenover werkhervatting in een nieuwe
functie (tabel 3.5). Hierin werden geen verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen.
De mannelijke en vrouwelijke werknemers verschilden evenmin in de mate waarin zij werk
vanzelfsprekend vonden, de mate waarin zij niet meer werken erg vonden en de mate waarin
zij zich door hun ziek zijn afhankelijk van anderen voelden. Vrouwelijke werknemers voelden
zich wat angstiger dan mannelijke werknemers als het ging om werkhervatting.
De vrouwen in dit onderzoek waren sterker dan de deelnemende mannen van mening dat het
weer gaan werken betekende dat ze weer meer betrokken zijn bij de maatschappij. De mannen
en vrouwen in dit onderzoek verschilden niet in hun verwachting ten aanzien van het weer
gaan werken.
50
Tabel 3.5 Mannen en vrouwen: attitudea
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Mate waarin werknemer positief staat tegenover 2,38 (0,87) 2,20 (1,02) 2,29 (0,94)
werkhervatting in oude functie (n=75)
(1=negatief, 3=positief)
Mate waarin werknemer positief staat tegenover 1,96 (1,06) 1,04 (1,33) 2,00 (1,19)
werkhervatting in nieuwe functie (n=47)
(1=negatief, 3=positief)
Attitude ten aanzien van werken/niet werken
(1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens)
Werken is voor mij vanzelfsprekend 2,53 (0,34) 2,56 (0,26) 2,55 (0,31)
Niet meer werken is niet zo erg 2,33 (0,26) 2,38 (0,18) 2,36 (0,23)
Ik voel me afhankelijk van anderen 2,46 (0,55) 2,38 (0,49) 2,50 (0,48)
Ik voel me angstig als het gaat over hervatting* 2,42 (0,52) 2,61 (0,41) 2,50 (0,48)
Niet meer werken betekent meer aandacht voor 2,40 (0,47) 2,43 (0,49) 2,41 (0,48)
je privé-leven dan bij weer gaan werken
Weer werken betekent weer meer betrokken zijn 2,53 (0,39) 2,74 (0,45) 2,63 (0,43)
bij de maatschappij*
Verwachting van werken
(1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens)
Werken betekende een onafhankelijk bestaan 3,48 (0,67) 3,34 (0,73) 3,41 (0,70)
Werken is zwaarder dan ik vroeger dacht 2,11 (0,84) 2,13 (0,71) 2,12 (0,78)
a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01
3.1.7 Sociale norm: man/vrouw verschillen
Mannelijke werknemers in dit onderzoek zijn, in vergelijking met de vrouwelijke
werknemers, sterker van mening dat de meest belangrijke personen in hun sociale omgeving
het belangrijk vinden dat ze weer zo snel als mogelijk aan het werk gaan (tabel 3.6). Met
alledrie de referentiepersonen had de werknemer een nauwe band, maar met referentiepersoon
1 was deze band het nauwst (volgens de werknemer).
Tabel 3.6 Mannen en vrouwen: waargenomen sociale norma
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Waargenomen norm referentiepersoon 1 t.a.v. 3,17 (0,54) 2,78 (0,69) 2,99 (0,64)
werkhervatting4***
Waargenomen norm referentiepersoon 1 t.a.v. 3,86 (0,26) 3,83 (0,42) 3,85 (0,34)
emotionele steun
Waargenomen norm referentiepersoon 2 t.a.v. 3,02 (0,58) 2,61 (0,69) 2,83 (0,66)
werkhervatting***
Waargenomen norm referentiepersoon 2 t.a.v. 3,73 (0,39) 3,77 (0,36) 3,75 (0,37)
emotionele steun
Waargenomen norm referentiepersoon 3 t.a.v. 2,97 (0,67) 2,56 (0,65) 2,80 (0,69)
werkhervatting**
Waargenomen norm referentiepersoon 3 t.a.v. 3,71 (0,40) 3,77 (0,35) 3,74 (0,38)
emotionele steun
a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01>p>0,001
*** p
Mannen en vrouwen verschilden niet in de mate waarin zij emotionele steun ervoeren tijdens
hun ziek-zijn (tabel 3.7).
4 1=nee, helemaal niet mee eens, 4= ja, heel erg mee eens
51
3.1.8 Eigen effectiviteit: man/vrouw verschillen
Vrijwel alle mannelijke en vrouwelijke werknemers schatten in dat zij terug konden keren
naar hun oude functie (tabel 3.7). De helft van de werknemers schatte in dat zij ook terug
konden keren naar een nieuwe functie. Als het gaat over de inschatting van hun eigen
vaardigheden ten aanzien van het omgaan met moeilijke situaties bleken de mannen in dit
onderzoek zichzelf wat positiever in te schatten dan de vrouwen. De mannen en vrouwen
verschilden daarentegen niet als het ging over de inschatting van het terugkeren naar werk,
daarbij alle mogelijke belemmeringen in acht nemend.
Tabel 3.7 Mannen en vrouwen: eigen effectiviteita
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Inschatting werknemer mogelijkheid terugkeer naar 35 (94,6%) 29 (87,9%) 64 (91,4%)
oude functie (n=70)
Inschatting werknemer mogelijkheid terugkeer naar 18 (51,4%) 18 (58,1%) 36 (54,4%)
nieuwe functie (n=66)
Eigen effectiviteit algemeen* 2,90 (0,39) 2,74 (0,37) 2,83 (0,39)
(1=laag, 4=hoog)
Eigen effectiviteit specifiek gericht op hervatting 2,30 (0,51) 2,18 (0,37) 2,25 (0,46)
(1=laag, 4=hoog)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01
3.1.9 Belemmeringen: man/vrouw verschillen
Een klein gedeelte van de werknemers dacht aanpassingen nodig te hebben om weer te
kunnen gaan werken (tabel 3.8).
Tabel 3.8 Mannen en vrouwen: belemmeringena
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Belemmeringen t.a.v. werkhervatting 11 (16,7%) 12 (22,2%) 23 (19,3%)
(0=geen, 1=ja)
Aanpassing nodig voor werkhervatting (n=34) 15 (83,3%) 14 (87,5%) 29 (85,3%)
Andere belemmeringen dan gezondheid (n=119) 11 (17,2%) 12 (22,2%) 23 (19,5%)
a weergegeven zijn frequenties (percentages)
Een klein gedeelte van de mannelijke werknemers en vrouwelijke werknemers gaf drie
maanden na ziekmelding aan andere belemmeringen t.a.v. werkhervatting te ervaren dan de
gezondheid. Het betrof dan belemmeringen die betrekking hadden op de privé-situatie, maar
ook belemmeringen die binnen het werk liggen. Belemmeringen in de privé-situatie hadden
vaak betrekking op ernstige ziekte in de directe familiekring, relatie en/of scheidings-
problematiek of overige conflicten in de privé-situatie. Belemmeringen in het werk waren
slechte fysieke werkomstandigheden, conflicten op het werk of verstoorde arbeids-
verhoudingen, dan wel een te hoge werkdruk. Op het eerste meetmoment bestonden hierin
geen verschillen tussen mannen en vrouwen.
3.2 Factoren gerelateerd aan de sociale omgeving
3.2.1 Sociaal-medische begeleiding en begeleiding vanuit het werk: man/vrouw
verschillen
Ten aanzien van de ervaren steun van de bedrijfsarts, de collega's en de direct leidinggevende
ervoeren de mannen en vrouwen in dit onderzoek een gelijke mate van steun. Ook in de mate
waarin druk wordt ervaren van de bedrijfsarts, de collega's en de direct leidinggevende
verschilden de mannelijke en vrouwelijke werknemers niet (tabel 3.9).
52
Tabel 3.9 Kenmerken van de uitgangssituatie: sociaal-medische begeleiding en begeleiding vanuit het
werka
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Steun gekregen van bedrijfsarts (BA) 0,92 (0,27) 0,91 (0,29) 0,92 (0,28)
(1=nee, helemaal niet, 4=ja, veel)
BA geeft tijdens verzuim op prettige wijze steun 3,45 (0,75) 3,44 (0,74) 3,45 (0,75)
BA vindt dat resp. zo snel mogelijk moet hervatten 2,97 (0,88) 2,83 (0,96) 2,91 (0,92)
Waargenomen steun direct leidinggevende (DL)
(1=nee, helemaal niet, 4=ja, veel)
DL neemt werknemer serieus 3,28 (0,93) 3,23 (0,78) 3,26 (0,86)
DL vindt dat werknemer snel moet hervatten 3,17 (0,88) 3,00 (1,02) 3,09 (0,95)
DL mist werknemer 2,98 (0,99) 2,68 (1,01) 2,85 (1,01)
Werknemer voelt druk van DL om te hervatten 1,86 (0,96) 1,77 (0,91) 1,82 (0,93)
Waargenomen steun collega's
(1=nee, helemaal niet, 4=ja, veel)
Collega's blijven betrokken tijdens verzuim 2,75 (0,93) 2,94 (0,84) 2,84 (0,89)
Collega's vinden dat resp. snel moet hervatten 2,78 (0,95) 2,79 (0,97) 2,79 (0,95)
Resp. voelt druk van collega's om te hervatten 1,48 (0,53) 1,47 (0,72) 1,48 (0,62)
a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
3.2.2 Bedrijf/instelling: man/vrouw verschillen
Ongeveer tweederde deel van de werknemers werkt in de grotere bedrijven met meer dan
honderd werknemers (tabel 3.10).
De financieel-economische situatie van de meeste bedrijven was redelijk tot goed, met slechts
een enkel bedrijf ging het slecht. Ongeveer de helft van de werknemers werkte in de profit
sector, een heel klein gedeelte daarvan was werkzaam in de zorg.
Van een kleine helft van de werknemers zijn gegevens bekend over de wijze waarop het
bedrijf/de instelling verzekerd was tegen ziektekosten (via de direct leidinggevende verkre-
gen). Hieruit kwam naar voren dat ongeveer de helft van de bedrijven eigen risicodrager was
en eenderde deel van de bedrijven gedurende het gehele eerste verzuimjaar particulier
verzekerd was. De overige bedrijven waren gedeeltelijk eigen risicodrager.
Van ruim de helft van de werknemers is bekend bij welke uitvoeringsinstelling het bedrijf/de
instelling waar zij werkzaam waren, aangesloten was (via de direct leidinggevende ver-
kregen). Eenderde deel van de werknemers werkte bij bedrijven die zijn aangesloten bij het
GAK, eveneens eenderde deel werkte bij bedrijven die zijn aangesloten bij het USZO. Een
klein gedeelte van de werknemers werkte bij bedrijven die zijn aangesloten bij Cadans. Het
grootste deel van de bedrijven had recent te maken gehad met een organisatieverandering.
53
Tabel 3.10 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: bedrijf/instellinga
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Grootte bedrijf
35-99 werknemers 6 ( 9,2%) 9 (16,7%) 15 (12,6%)
100-499 werknemers 25 (38,5%) 22 (40,7%) 47 (39,5%)
>500 werknemers 28 (43,1%) 13 (24,1%) 41 (34,5%)
Financieel economische situatie bedrijf 3,58 (0,77) 3,43 (0,86) 3,51 (0,81)
(1= slecht, 4=goed)
Sector
Warenhuizen/supermarkt/horeca 5 ( 7,9%) 5 ( 9,6%) 10 ( 8,7%)
Industrie 13 (20,6%) 6 (11,5%) 19 (16,5%)
Financiële en zakelijke dienstverlening 19 (30,2%) 16 (30,8%) 35 (30,4%)
Non-profit (overheid, onderwijs 26 (41,3%) 25 (48,1%) 51 (44,3%)
gezondheidszorg)
Zorg sector 3 ( 4,6%) 8 (14,8%) 11 ( 9,2%)
Verzekering bedrijf in eerste verzuimjaar (n=50)
Volledig eigenrisicodrager 12 (50,0%) 15 (57,7%) 27 (54,0%)
Gedeeltelijk eigenrisicodrager 3 (12,5%) 4 (15,4%) 7 (14,0%)
Part. verzekerd 9 (37,5%) 7 (26,9%) 16 (32,0%)
Uvi (n=63)
GAK 15 (48,4%) 8 (25,0%) 23 (36,5%)
Cadans 1 ( 3,2%) 6 (18,8%) 7 (11,1%)
Uszo 10 (32,3%) 11 (34,4%) 21 (33,3%)
anders 5 (16,1%) 7 (21,9%) 12 (19,0%)
Recente organisatieverandering in bedrijf (n=67) 32 (94,7%) 28 (84,8%) 60 (89,6%)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
Kenmerken van de afdeling: man/vrouw verschillen
Volgens de direct leidinggevende (DL) was er in de helft van de gevallen sprake van
onderbezetting op de afdeling waar de werknemer werkte. De mannelijke werknemers
werkten op afdelingen waar voornamelijk mannen werken. Daarentegen hadden de
vrouwelijke werknemers veelal vrouwelijke collega's. Op de helft van de afdelingen waar de
werknemers werkten, werkte één of meer werknemers met een WAO-uitkering en in eenderde
van de gevallen waren er werknemers met een blijvend aangepaste functie (tabel 3,11).
Tabel 3.11 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: kenmerken afdeling volgens DLa
Variabele Mannen (n=35) Vrouwen (n=33) Totaal (n=68)
Bezetting afdeling
Onderbezetting 19 (54,3%) 15 (45,5%) 34 (50,0%)
Normale bezetting 16 (45,7%) 18 (54,5%) 34 (50,0%)
% mannelijke werknemers op afdeling volgens 75,4% (28,95%) 28,97% (27,55%) 52,52% (36,52%)
DL***
Aanwezigheid werknemers op afdeling met WAO 18 (51,4%) 15 (44,1%) 33 (47,8%)
Aanwezigheid werknemers op afdeling met een 12 (34,3%) 10 (29,4%) 22 (31,9%)
blijvend aangepaste functie
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
*** p
3.2.3 Privé-omgeving: man/vrouw verschillen
Meer dan eenderde deel van de werknemers woonde samen met een partner. Meer dan de
helft van de mannen woonde samen met partner en kinderen, dit gold voor eenderde deel van
de vrouwen. (tabel 3.12). De mannelijke werknemers hadden een groter aandeel in het totale
54
gezinsinkomen dan de vrouwelijke werknemers. De vrouwelijke werknemers waren (voor
ziekmelding) meer verantwoordelijk voor de huishouding dan de mannelijke werknemers
(tabel 3.12).
Tabel 3.12 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: thuissituatiea
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Samenstelling van het huishouden*
Alleen 4 ( 6,7%) 12 (22,6%) 16 (14,2%)
Samenwonend 21 (35,0%) 22 (41,5%) 43 (38,1%)
Alleen met kinderen 2 ( 3,3%) - 2 ( 1,8%)
Samenwonend met kinderen 33 (55,0%) 18 (34,0%) 51 (45,1%)
Anders - 1 ( 1,9%) 1 ( 0,9%)
(onbekend) 5
1
Aandeel in het totale inkomen*** 4,43 (0,75) 3,33 (1,30) 3,93 (1,17)
(Minder dan ¼ =1, meer dan ¾ =5)
Mate waarin werknemer 1,48 (0,75) 2,57 (0,69) 1,97 (0,91)
hoofdverantwoordelijk was voor
huishouding voor ziekmelding
(1=ander, 2=samen, 3=zelf)***
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05 > p > 0,01
** 0,01 > p > 0,001
55
4. HERVATTINGSPATROON IN DE EERSTE DERTIEN
MAANDEN NA ZIEKMELDING
In dit hoofdstuk wordt het werkhervattingspatroon beschreven van de mannen en vrouwen die
in het kader van dit onderzoek een jaar lang zijn gevolgd. Allereerst wordt een overzicht
gegeven van het werkhervattingspatroon, en wordt weergegeven in hoeverre de vrouwen een
kleinere kans op werkhervatting hadden (paragraaf 4.1). Vervolgens wordt ingegaan op de
verzuimduur (paragraaf 4.2) en op het traject voorafgaande aan volledige werkhervatting
(paragraaf 4.3). Tenslotte worden de kenmerken van werkhervatting beschreven (paragraaf
4.4) en worden de werknemers die het werk na 13 maanden niet hervat hadden, beschreven
(paragraaf 4.5).
4.1 Overzicht werkhervattingspatroon
In de onderstaande tabel 4.1 wordt een overzicht gegeven van het werkhervattingspatroon van
alle 119 werknemers in de eerste 13 maanden na ziekmelding. Weergegeven zijn de aantallen
werknemers die op ieder meetmoment volledig aan het werk waren, gedeeltelijk aan het werk
waren en de werknemers die niet aan het werk waren.
Tabel 4.1 Werkhervattingspatroona
Meetmoment Geslacht N totaal Volledig aan Gedeeltelijk Niet aan het missing Werkhervat-
naar het werk aan het werk werk incl. tingskans
geslacht VUT man t.o.v
vrouw
T1: 3 Man 65 6 ( 9,2%) 31 (47,7%) 28 (43,1%) - 1,18
maanden Vrouw 54 1 ( 1,9%) 25 (46,3%) 28 (51,9%) -
T2: 4,5 Man 65 18 (27,7%) 28 (43,1%) 19 (29,2%) 1,09 maanden Vrouw 54 11 (20,4%) 24 (44,4%) 19 (35,2%)
T3: 6,5 Man 62 31 (50,0%) 16 (25,8%) 15 (24,2%) 3 (4,6%) 1,30 maanden* Vrouw 53 14 (26,4%) 17 (32,1%) 22 (41,5%) 1 (1,9%)
T4: 8,5 Man 65 36 (55,4%) 17 (26,2%) 12 (18,5%) - 1,27 maanden* Vrouw 53 17 (32,1%) 17 (32,1%) 19 (35,8%) 1 (1,9%)
T5: 10,5 Man 65 39 (60,0%) 18 (27,7%) 8 (12,3%) - 1,39 maanden** Vrouw 54 23 (42,6%) 11 (20,4%) 20 (37,0%) -
T6: 12,5 Man 65 44 (67,7%) 12 (18,5%) 9 (13,8%) - 1,19 maanden Vrouw 54 27 (50,0%) 12 (22,2%) 15 (27,8%) -
a weergegeven zijn frequenties (percentages)
* p
** 0,05
Van de mannen was na 13 maanden 86,2% weer aan het werk, van de vrouwen was dit
72,2%. De mannen hadden dus gemiddeld 1,2 keer zoveel kans als de vrouwen om te
hervatten, dit is het "relatieve risico" (Bouter & van Dongen, 1991) op hervatting. Van de
mannen was na 13 maanden 13,8% volledig ziek gemeld, van de vrouwen 27,8%. Het
relatieve risico op volledige ziekmelding voor de vrouwen was dus 2,0: de vrouwen hadden 2
keer zoveel kans als de mannen om volledig ziek gemeld te blijven.
56
4.2 Verzuimduur
Op basis van de meetmomenten is bepaald op welk meetmoment de werknemer het werk
volledig (d.w.z. voor het oude aantal uren) en stabiel (d.w.z. zonder terugval) hervat had. In
de volgende tabel 4.2 wordt een overzicht gegeven van de momenten waarop dit plaats vond
voor mannen en voor vrouwen. Voor mannen en voor vrouwen geldt dat volledige
werkhervatting in ongeveer de helft van de gevallen verliep via gedeeltelijke werkhervatting.
In totaal hervatte 64,3% van de mannen en 61,5% van de vrouwen gedurende het eerste
ziektejaar het werk gedeeltelijk voor een aantal weken of meer.
Tabel 4.2 Frequentieverdeling van momenten van volledige en stabiele werkhervattinga
Werkhervattingsmoment man vrouw totaal
Voor T1 (3 mnd) 5 ( 7,7%) - 5 ( 4,2%)
Tussen T1 en T2 (4,5 mnd) 11 (20,4%) 9 (16,7%) 20 (16,8%)
Tussen T2 en T3 (6,5 mnd) 16 (24,6%) 5 ( 9,3%) 20 (16,8%)
Tussen T3 en T4 (8,5 mnd) 4 ( 6,2%) 2 ( 3,7%) 6 ( 5,0%)
Tussen T4 en T5 (10,5 mnd) 3 ( 4,6%) 7 (13,0%) 10 ( 8,4%)
Tussen T5 en T6 (12,5 mnd) 5 ( 7,7%) 4 ( 7,4%) 9 (16,7%)
Na T6/nooit excl. VUT 19 (29,2%) 25 (46,3%) 44 (37,0%)
Nooit want VUT 2 ( 3,1%) 2 ( 3,7%) 4 ( 3,4%)
Totaal 65 (100 %) 54 (100 %) 119 (100 %)
a weergegeven zijn frequenties (percentages)
Terugval kwam ook voor. Van de mannen die na 13 maanden volledig ziek gemeld zijn, heeft
eenderde (33,3%) het werk gedeeltelijk hervat tijdens het eerste ziektejaar. Van de vrouwen
die na 13 maanden volledig ziek gemeld zijn, had bijna de helft (46,7%) het werk tijdelijk
gedeeltelijk hervat (man/vrouw verschillen niet significant). Terugval na volledige hervatting
kwam maar bij één man voor.
Ongeveer 90% van de gevolgde werknemers deed een poging om het werk voor een aantal
weken te hervatten gedurende het eerste ziektejaar; van de gevolgde mannen hervatte 9,2%
niet gedurende het eerste ziektejaar, van de vrouwen 14,8% (man/vrouw verschillen niet
significant). Het voorkomen van de verschillende trajecten is weergegeven in tabel 4.3.
57
Tabel 4.3 Kenmerken van de trajecten (n=119) a
Werksituatie Mannen Vrouwen Werksituatie Mannen Vrouwen
(n=65) (n=54) op T6 (n=65) (n=54)
Werkt niet 7(10,8%) 13(24,1%)
Werkt niet 9(13,8%) 15(27,8%)
VUT 2(3,1%) 2( 3,7%)
Werkt met aanpassingen 12(18,5%) 12(22,2%) Werkt met 12(18,5%) 12(22,2%) aanpassingen
Werkt nu, in voorafgaande half jaar 2( 3,1%) 3( 5,6%)
niet gewerkt met aanpassingen
Werkt nu, in voorafgaande half jaar 8(12,3%) 8(14,8%)
tijdelijk gewerkt met aanpassingen
Werkt nu al meer dan 4 maanden 3( 4,6%) 2( 3,7%) Werkt 44(67,7%) 27(50,0%)
achterheen
Werkt nu meer dan 6 maanden 30(46,2%) 13(24,1%)
achterheen
Geëmigreerd, werkt 1( 1,5%) 1( 1,5%)
a weergegeven zijn frequenties (percentages)
4.3 Traject voorafgaande aan volledige werkhervatting na 13 maanden (T6)
Ruim de helft (51,2%) van de mannen die 13 maanden na ziekmelding volledig aan het werk
waren, had voorafgaande daaraan het werk gedurende een periode gedeeltelijk hervat (tabel
4.3). Dit is het geval voor 40% van de vrouwen (man/vrouw verschil niet significant). Alle
overige mannen en vrouwen hebben het werk dus niet via gedeeltelijke hervatting, maar direct
volledig hervat.
4.4 Werkhervatting na 13 maanden (T6)
Tweederde van de mannelijke en de helft van de vrouwelijke werknemers waren na 13
maanden volledig (dat wil zeggen voor het oude aantal uren) hervat. De mannen werkten na
werkhervatting gemiddeld 38 uur en de vrouwen gemiddeld 30 uur (dit was geen verandering
ten opzichte van de situatie voor ziekmelding). Zeven mannen (13% van de hervatte mannen)
en zeven vrouwen (18% van de hervatte vrouwen) waren bij dezelfde werkgever van functie
veranderd; negen mannen (16%) en zeven vrouwen (18%) waren van werkgever veranderd.
Twaalf mannen (18%) en twaalf vrouwen (22%) waren 13 maanden na ziekmelding
gedeeltelijk aan het werk. De gedeeltelijk werkende mannen werkten gemiddeld 17 uur en de
vrouwen gemiddeld 11 uur per week. Van deze gedeeltelijk werkende groep hadden bijna alle
mannen (83%) en de helft van de vrouwen (50%) 13 maanden na ziekmelding een WAO-
keuring gehad. Zeven mannen (70% van de gekeurden) werden niet arbeidsongeschikt
verklaard, vier mannen werden wel arbeidsgehandicapt bevonden. Eén man werd volledig
arbeidsongeschikt verklaard en één gedeeltelijk. Een vrouw werd niet arbeidsongeschikt maar
58
wel arbeidsgehandicapt bevonden in de zin van de Wet REA (zie bijvoorbeeld De Kleine
Gids van de Sociale Zekerheid, 2001), twee vrouwen werden volledig arbeidsongeschikt
verklaard en drie vrouwen werden gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard.
Zowel mannen als vrouwen bleken ná werkhervatting méér tevreden met hun werk te zijn dan
ze voor hun ziekmelding waren (tabel 4.4). Verder ervoeren ze meer autonomie in hun werk
maar ook meer emotionele belasting.
Tabel 4.4 Werkbelevingsaspecten op T1 en bij werkhervatting,volledige hervatters (n=58)a
Mannelijke werknemer Vrouwelijke werknemer
(n=37) (n=21)
T1 T2 T1 T2
Autonomie (1=nee, 2=ja)*** 1,39 (0,28) 1,73 (0,49) 1,43 (0,33) 1,80 (0,54)
Emotionele belasting 1,22 (0,31) 1,39 (0,68) 1,33 (0,26) 1,38 (0,67)
(1=nee,2=ja)***
Leer- en loopbaanmogelijkheden 1,64 (0,40) 1,61 (0,40) 1,59 (0,38) 1,54 (0,47)
(1=nee,2=ja)
Commitment (1=nee,2=ja) 1,66 (0,36) 1,61 (0,50) 1,56 (0,39) 1,51 (0,41)
Psychologische taakeisen (12 48) 31,92 (3,78) 32,18 (7,39) 32,05 (4,04) 31,76 (10,34)
Steun collega's 2,98 (0,43) 2,96 (0,49) 2,75 (0,31) 2,70 (0,63)
(1=weinig steun, 4=veel steun)
Steun leidinggevende 2,58 (0,68) 2,67 (0,65) 2,28 (0,57) 2,65 (0,64)
(1=weinig steun, 4=veel steun)
Eigen effectiviteit algemeen 2,93 (0,41) 2,95 (0,35) 2,76 (0,39) 2,82 (0,40)
(1=lage eigen effectiviteit, 4=hoge
eigen effectiviteit)
Arbeidssatisfactie (0-100)*** 76,0 (18,9) 78,5 (14,2) 60,0 (20,5) 75,5 (16,3)
Gemiddelden (standaarddeviaties)
*** p
Voor de overige werkkenmerken (leer- en loopbaanmogelijkheden, psychologische taakeisen,
commitment in het werk, steun van collega's en steun van leidinggevende) werden geen
verschillen gevonden tussen de uitgangssituatie en de situatie na werkhervatting, noch voor de
mannen noch voor de vrouwen.
4.5 Niet aan het werk na dertien maanden (T6)
Op T6 is een aantal werknemers nog niet aan het werk. Een aantal kenmerken van deze
werknemers zal hier worden beschreven. Voor het overige wordt verwezen naar hoofdstukken
5 en 6, waarin de werknemer-gerelateerde en omgevingsgerelateerde factoren met betrekking
tot deze groep uitgebreid zullen worden beschreven.
Vrouwen niet aan het werk
Van de vijftien vrouwen die op T6 niet aan het werk waren, waren er vijf volledig
arbeidsongeschikt verklaard. Dit is 9,2% van de vrouwen die deelnamen aan het onderzoek.
Drie vrouwen wachtten nog op de uitslag van de keuring. Dit is 5,6% van de vrouwen die
deelnamen aan het onderzoek. Eén vrouw (1,9%) had een gedeeltelijke WAO-uitkering
toegekend gekregen, en vier vrouwen (7,4%) waren niet arbeidsongeschikt verklaard na de
claim-beoordeling en hadden een WW-uitkering. Tenslotte maakten twee vrouwen (3,7%)
gebruik van leeftijdsgebonden regelingen vanuit het bedrijf.
59
Mannen niet aan het werk
Negen mannen werkten niet dertien maanden na de eerste verzuimdag. Drie mannen kregen
een volledige WAO-uitkering toegewezen. Dit is 4,6% van de mannen die hebben
deelgenomen aan het onderzoek. Twee mannen (3,1%) kregen een gedeeltelijke arbeids-
ongeschiktheidsuitkering, twee mannen (3,1%) waren volledig arbeidsgeschikt verklaard en
twee mannen (3,1%) maakten gebruik van leeftijdsgebonden regelingen vanuit het bedrijf.
60
61
5. WERKNEMER-GERELATEERDE FACTOREN IN RELATIE
TOT WERKHERVATTING
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de resultaten met betrekking tot de relatie
tussen werknemer-gerelateerde factoren en werkhervatting en man/vrouw verschillen in deze
relaties. Met werkhervatting wordt bedoeld: geheel of gedeeltelijke hervatting dertien
maanden na de eerste verzuimdag. Werkhervatting wordt vergeleken met volledige ziek-
melding dertien maanden na de eerste verzuimdag.
De resultaten in dit hoofdstuk hebben betrekking op de sociaal-demografische kenmerken van
de werknemers (paragraaf 5.1), gezondheid (paragraaf 5.1), werkkenmerken (paragraaf 5.3),
kenmerken van de thuissituatie (paragraaf 5.4) en de motivationele aspecten, waarbij kunnen
worden onderscheiden: de attitudes; de waargenomen sociale norm; de ervaren eigen
effectiviteit en de ervaren belemmeringen (paragraaf 5.5).
De resultaten die in de tabellen van dit hoofdstuk zullen worden beschreven hebben
betrekking op het eerste meetmoment. De werknemers zijn, zolang ze niet volledig aan het
werk waren, gedurende het gehele ziektejaar om de twee maanden geïnterviewd. De
resultaten met betrekking tot de analyses van de opeenvolgende meetmomenten worden in dit
hoofdstuk beschreven, de bijbehorende tabellen zijn opgenomen in bijlage 3.
5.1 Sociaal-demografische kenmerken: man/vrouw verschillen in relatie tot
werkhervatting
Met betrekking tot de sociaal-demografische kenmerken leeftijd, opleiding en land van
geboorte bleken er geen verschillen te bestaan tussen mannen en vrouwen. Ook was er geen
verband tussen de sociaal-demografische factoren en werkhervatting, noch voor de mannen
noch voor de vrouwen (tabel 5.1).
Tabel 5.1 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie met betrekking tot hervattingspatroon op T6:
sociaal-demografische kenmerkena
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9)5 (n=56) (n=15) (n=39)
Leeftijd 49,00 (8,47) 44,02 (9,13) 41,27 (11,22) 40,44 (9,32) 42,86 (9,62)
Hoogst voltooide opleiding 2,78 (1,20) 2,79 (1,14) 2,27 (0,80) 3,08 (1,01) 2,82 (1,08) 4>3
(1= lager onderwijs,
4=hbo/universiteit)
In Nederland geboren 9 (100%) 52 (92,9%) 15 (100%) 36 (92,3%) 112 (94,1%)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) p=0,101 p=0,106
5.2 Gezondheid: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting
Mannen met psychische klachten hadden een kleinere kans op werkhervatting dan mannen
met klachten van het bewegingsapparaat (tabel 5.2). Vrouwen met klachten aan het
bewegingsapparaat hadden een iets grotere kans op werkhervatting.
5 De omvang van deze groep werknemers is erg klein, waardoor de weergegeven percentages tamelijk
onbetrouwbaar zijn. Alleen als de toets aangeeft dat de percentages verschillen, kan worden aangenomen dat zij
ook daadwerkelijk verschillen.
62
Tabel 5.2 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
gezondheida
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Type klachten*
Bewegingsapparaat 1 (11,1%) 36 (64,3%) 9 (60,0%) 16 (41,0%) 62 (52,1%)
Psychische klachten 8 (88,9%) 20 (35,7%) 6 (40,0%) 23 (59,0%) 57 (47,9%)
Diagnose gesteld 9 (100 %) 47 (83,9%) 13 (86,7%) 36 (92,3%) 105 (88,2%)
Conflict met collega of 23 (33,3%) 10 (17,9%) 1 ( 6,7%) 10 (25,6%) 24 (20,2%)
leidinggevende
Sinds wanneer deze klachten
1 week ½ jaar voor
ziekmelding 4 (44,4%) 23 (41,1%) 7 (46,7%) 19 (48,7%) 53 (44,5%)
> ½ jaar voor ziekmelding 4 (44,4%) 24 (42,9%) 7 (46,7%) 13 (33,3%) 48 (40,3%)
Eerder uitgevallen met 4 (50,0%) 14 (30,4%) 5 (35,7%) 9 (28,1%) 32 (32,0%)
dezelfde klachten (n=68)
Mate van oorzaak 1,78 (0,67) 2,11 (0,81) 2,27 (0,88) 1,90 (0,75) 2,03 (0,79)
gezondheidsklachten in werk
(1= nee, 3= ja, geheel)
Mate waarin oorzaak
gezondheidsklachten ligt in:
(1= niet, 4= veel)
Werkdruk 3,78 (0,44) 3,54 (0,91) 3,73 (0,59) 3,51 (1,02) 3,57 (0,89)
Weinig 3,22 (0,83) 3,08 (1,14) 3,27 (1,16) 2,46 (1,25) 2,92 (1,19) 2>4#
regelmogelijkheden*
Slechte fysieke 2,11 (1,45) 3,21 (1,23) 3,73 (0,80) 2,87 (1,34) 3,08 (1,29) 3>1*
Werkomstandigheden*
Weinig 2,67 (1,41) 2,84 (1,28) 3,00 (1,36) 2,44 (1,37) 2,71 (1,33)
carrièremogelijkheden.
Slechte 2,67 (1,32) 3,46 (1,00) 3,33 (1,05) 3,10 (1,21) 3,27 (1,12)
werkverhoudingen
Gezondheid (0-100) 42,89 (26,39) 53,84 (21,02) 39,67 (15,98) 49,61 (20,28) 49,84 (20,99)
Aantal psychosomatische 6,44 ( 3,61) 4,98 ( 3,05) 6,15 ( 3,29) 6,69 ( 2,63) 5,80 ( 3,05) 4>2#
klachten (max.13)
T1 (VOEG-13)*
Gezondheid op T1 6 (66,7%) 44 (78,6%) 8 (53,3%) 32 (82,1%) 90 (75,6%)
vergeleken met ziekmelding
beter
Chronische ziekte 4 (44,4%) 14 (26,9%) 9 (64,3%) 12 (32,4%) 39 (34,8%)
Mate van belemmering door 2,00 (0,0) 1,87 (0,35) 2,00 (0,00) 1,93 (0,27) 1,93 (0,26)
chronische ziekte
(1= ja, 2= nee)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
# 0,1 >p>0,05 * 0,05>p>0,01
De meest voorkomende diagnoses (door de bedrijfsarts gesteld) bij de verzuimende mannen
waren burnout (n=4) en overspanningheid (n=3). Ook werden genoemd: malaise en uitval
zenuw waardoor bewegingsbeperking. De diagnoses die het meest voorkwamen bij de
hervattende mannen waren overspanning (n=6); hernia (n=5) en weke delen aandoening
(n=4); daarnaast kwamen de volgende diagnoses voor: overgewicht; schouderfractuur;
gebroken enkel; whiplash; discopathieën; aandoening wervelkolom; aspecifieke rugpijn;
scheef bekken; whiplash; discopathieën; aandoening aan wervelkolom; artopathie; artrose;
gewrichtsaandoening; aandoening kraakbeen; bursitis; RSI; fibromyalgie; aandoening bot;
duizeligheid; spanningsklachten; slapeloosheid; burnout; angststoornissen en depressie.
63
Bij verzuimende vrouwen werden de diagnoses overspanning (n=4) en fibromyalgie (n=2) het
meest vaak gesteld, daarnaast werd vastgesteld: overige klachten bewegingsapparaat;
whiplash; spondylose; aandoeningen weke delen van het bewegingsapparaat en burnout. Bij
de hervattende vrouwen werd 11 keer overspanning vastgesteld, vier keer burnout en drie keer
whiplash. In deze groep kwam verder voor: aspecifieke rugpijn; spit; discopathieën; hernia;
artopathie; atrose; aandoeningen weke delen van het bewegingsapparaat; RSI; golfarm;
fibromyalgie; migraine en spanningsklachten.
Met betrekking tot het beloop in de tijd werd het volgende gevonden (bijlage 3). Bij de
verzuimende mannen trad een langzame stijging van hun ervaren gezondheid op, die op het
einde van het jaar weer sterk daalde. Bij de mannen die (uiteindelijk) hervatten trad vrij snel
een stijging op, waarna de gezondheid gedurende de rest van het jaar ongeveer gelijk bleef.
De verzuimende vrouwen ervoeren de laagste subjectieve gezondheid, deze veranderde niet
significant over de tijd. De gezondheid van de hervattende vrouwen nam wel toe; vanaf het
tweede meetmoment hadden de vrouwen die (uiteindelijk) hervatten een betere subjectieve
gezondheid. Voor de mannen werd slechts op twee meetmomenten een verband met
werkhervatting gevonden (zie bijlage 3).
5.3 Werkkenmerken: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting
Mannen hadden vaker een leidinggevende functie dan vrouwen (tabel 5.3). Tevens bleek dat
mannen met een leidinggevende functie een grotere kans op werkhervatting hadden dan
mannen zonder leidinggevende functie. Bij vrouwen werden geen verschillen aangetroffen, er
waren echter weinig vrouwen met een leidinggevende functie. Mannen werkten gemiddeld
meer uren per week dan vrouwen; de aanstellingsomvang hing niet samen met de kans op
werkhervatting. Er waren relatief méér mannen met een vaste aanstelling dan vrouwen.
Vrouwen met een vaste aanstelling hervatten vaker dan vrouwen met een tijdelijke
aanstelling. Er is niet gevraagd naar ontslag tijdens de onderzoeksperiode; twee vrouwen die
na 13 maanden niet hervat waren, hadden zelf aangegeven in de tussentijd ontslagen te zijn.
Tabel 5.3 Verschillen en overeenkomsten in werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
werkkenmerkena
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervat- 3.Verzuimen- 4.Hervat-
de mannen tende de vrouwen tende
(n=9) mannen (n=15) vrouwen
(n=56) (n=39)
Functieniveau
4 niveaus
(1= handarbeid, 4= hoger 1,89 (1,17) 2,20 (1,65) 2,27 (1,94) 2,46 (1,35) 2,27 (1,56)
hoofdarbeid)
9 niveaus
(1= agrarisch, 9= hoger 4,00 (2,00) 4,67 (1,94) 4,43 (1,40) 5,37 (1,81) 4,82 (1,87)
intellectueel of vrij beroep)
Leidinggevende functie* 1 (11,1%) 15 (26,8%) 1 ( 6,7%) 2 (5,1%) 19 (16,0%)
Aanstellingsomvang (uren)*** 33,43 (10,94) 37,24 (3,69) 31,86 (7,64) 29,44 (7,55) 33, 63 (7,20) 2>4***
Soort aanstelling*
Vast 8 (88,9%) 55 (98,2%) 11 (73,3%) 36 (92,3%) 110 (92,4%)
Tijdelijk 1 (11,1%) 1 ( 1,8%) 4 ( 26,7%) 3 ( 7,7%) 9 ( 7,6%)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01 *** p
64
5.4 Werkbeleving: man/vrouw verschillen
Niet gewaardeerd voelen in het werk bleek voor vrouwen samen te hangen met meer
werkhervatting. Voor mannen werd het omgekeerde effect waargenomen, namelijk dat
waardering samenhing met werkhervatting (tabel 5.4). Voor de overige werkbelevings-
aspecten werden geen verschillen gevonden in werkhervatting tussen de mannen en vrouwen.
Tabel 5.4 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
werkbelevingsaspectena
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Autonomie (1=nee, 2= ja) 1,47 (0,33) 1,60 (0,30) 1,51 (0,28) 1,59 (0,34) 1,58 (0,31)
Geestelijke inspanning 7 (77,8%) 28 (50,0%) 6 (40,0%) 25 (64,1%) 66 (55,5%)
Emotionele belasting 1,42 (0,38) 1,29 (0,31) 1,20 (0,29) 1,31 (0,29) 1,30 (0,31)
(1= nee, 2= ja)
Lichamelijke inspanning 7 (77,8%) 35 (62,5%) 8 (53,3%) 23 (60,5%) 73 (61,9%)
Leer/loopbaanmogelijkheid 1,42 (0,343 1,58 (0,40) 1,50 (0,39) 1,61 (0,39) 1,57 (0,39)
(1= nee, 2= ja)
Psychologische taakeisen 23,67 (7,53) 27,05 (7,21) 29,33 (7,24) 25,42 (7,21) 26,56 (7,29)
(12-48)
Commitment in het werk 1,40 (0,40) 1,61 (0,36) 1,51 (0,31) 1,55 (0,34) 1,56 (0,35)
(1= nee, 2= ja)
Waardering voelen* 1 (11,1%) 30 (54,4%) 12 (80,0%) 22 (56,4%) 65 (55,1%)
Beloning in 4 (44,4%) 30 (54,5%) 12 (80,0%) 24 (61,5%) 70 (59,3%)
overeenstemming met werk
Baan op opleidingsniveau 7 (77,8%) 44 (78,6%) 13 (92,9%) 35 (89,7%) 99 (83,9%)
Steun van collega's* 2,42 (0,72) 2,87 (0,51) 3,00 (0,32) 2,78 (0,41) 2,82 (0,49) 31#
steun)
Steun van leidinggevende 2,19 (1,08) 2,57 (0,73) 2,54 (0,44) 2,43 (0,74) 2,49 (0,74)
(1= weinig steun, 4=veel
steun)
Arbeidssatisfactie 67,50 (22,68) 72,25(21,79) 70,33 (18,75) 64,72 (21,65) 69,19 (21,44)
(0-100)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
# 0.1 >p>0,05
* 0,05>p>0,01
Voor mannen werd een trend gevonden dat steun van collega's verband hield met
werkhervatting, voor vrouwen niet; doordat de kleinste groep de grootste spreiding had, is de
toets echter een overschatting en kunnen hieruit geen conclusies getrokken worden.
5.5 Thuissituatie: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting
Vrouwen woonden vaker alleen dan mannen; voor vrouwen hing alleenwonen samen met
meer werkhervatting (tabel 5.5). Er was geen samenhang tussen werkhervatting en de mate
waarin de respondenten werk-thuis interferentie hadden ondervonden in de periode voor het
ziekteverzuim, noch voor de mannen noch voor de vrouwen.
65
Tabel 5.5 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
thuissituatiea
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Alleen wonen vs. overige * - 4 (7,7%) 1 (6,7%) 11 (28,9%) 16 (14,2%)
Werk-thuis interferentie 1,61 (0,51) 1,42 (0,47) 1,29 (0,26) 1,53 (0,34) 1,45 (0,41)
(1= nooit, 4= altijd)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) * 0,05>p>0,01
5.6 Attitude: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting
Mannen en vrouwen verschilden slechts op twee attitudes. Vrouwen vonden nog sterker dan
mannen dat ze door het hervatten weer méér betrokken zijn bij de maatschappij. En vrouwen
voelden zich meer dan mannen schuldig over het feit dat ze zo lang uitvielen. Beide attitudes
hielden geen verband met werkhervatting (tabel 5.6).
Tabel 5.6 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: attitudea
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Mate waarin werknemer 2,83 (1,17) 3,39 (1,45) 3,22 (1,39) 2,68 (1,16) 3,10 (1,34)
positief staat tegenover (n=6) (n=28) (n=9) (n=19) (n=62)
werkhervatting in oude
functie (n=62) (1=zeer
negatief, 5=zeer positief)
Mate waarin werknemer 5,00 (0,00) 2,81 (0,98) 3,00 (1,22) 2,45 (0,69) 2,85 (1,05)
positief staat tegenover (n=2) (n=16) (n=5) (n=11) (n=34)
werkhervatting in nieuwe
functie (n=34) (1=zeer
negatief, 5=zeer positief)
Attitude ten aanzien van werken/niet werken (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens)
Werken is voor mij 3,24 (0,37) 3,39 (0,37) 3,10 (0,45) 3,33 (0,39) 3,32 (0,39)
vanzelfsprekend
Niet meer werken is niet 2,13 (0,58) 1,84 (0,37) 2,04 (0,42) 1,87 (0,40) 1,89 (0,41)
zo erg
Ik voel me afhankelijk van 2,70 (0,54) 2,42 (0,55) 2,40 (0,49) 2,38 (0,50) 2,42 (0,52)
anderen
Ik voel me angstig als het 2,52 (0,58) 2,40 (0,52) 2,66 (0,26) 2,59 (0,46) 2,50 (0,48)
gaat over werkhervatting
Ik voel me schuldig dat ik 2,00 (1,12) 2,21 (0,87) 3,20 (0,86) 2,79 (0,83) 2,79 (0,95) 3>1*
zolang uitval (1 item)*** 3>2**
4>1/2*
Niet meer werken betekent 2,62 (0,53) 2,36 (0,45) 2,51 (0,49) 2,39 (0,49) 2,41 (0,48)
meer aandacht voor je
privé-leven
Weer werken betekent 2,40 (0,39) 2,55 (0,39) 2,69 (0,36) 2,77 (0,48) 2,63 (0,43)
weer betrokken zijn bij de
maatschappij*
66
Vervolg tabel 5.6
Verwachting van werken (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens)
Werken betekende vroeger 3,50 (0,35) 3,43 (0,49) 3,20 (0,44) 3,35 (0,42) 3,38 (0,46)
voor mij een onafhankelijk
bestaan
Werken is zwaarder dan ik 3,00 (0,65) 2,97 (0,69) 3,10 (0,51) 2,99 (0,50) 2,99 (0,60)
vroeger dacht
(1=helemaal niet mee eens,
4=helemaal mee eens)
a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01 ** 0,01>p>0,001 *** p 5.7 Sociale norm: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting
In tabel 5.7 wordt de waargenomen sociale norm van de werknemers met betrekking tot de
opvattingen van de bedrijfsarts, de huisarts en de werkomgeving weergegeven.
Tabel 5.7 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
sociale norm sociaal-medische begeleiding en werkomgevinga
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Waargenomen sociale norm
van bedrijfsarts (BA)
(1=nee, 4= ja):
BA geeft op prettige 3,74 (0,22) 3,58 (0,44) 3,56 (0,80) 3,54 (0,60) 3,58 (0,54)
wijze steun
Motivation to comply BA 3,56 (0,73) 3,61 (0,71) 3,13 (1,06) 3,49 (0,68) 3,50 (0,76)
BA vindt dat werkn. z.s.m 2,33 91,22) 3,07 (0,78) 2,64 (1,08) 2,90 (0,91) 2,91 (0,92)
werk moet hervatten
Waargenomen sociale norm
direct leidinggevende (DL)
(1=zeer laag, 16=zeer hoog):
DL neemt werknemer 6,44 (5,22) 9,43 (4,50) 8,89 (5,02) 8,97 (4,24) 8,99 (4,54)
serieus
DL vindt dat werknemer 8,00 (4,36) 9,15 (4,05) 7,43 (3,08) 8,61 (3,83) 8,67 (3,89)
snel moet hervatten
DL mist werknemer 7,89 (4,51) 8,93 (4,64) 8,00 (3,64) 8,08 (4,39) 8,46 (4,41)
Werknemer voelt druk van 5,11 (4,81) 5,29 (3,22) 4,71 (2,61) 5,13 (2,84) 5,16 (3,14)
DL om te hervatten
Waargenomen sociale norm
collega's (1=zeer laag,
16=zeer hoog):
Collega's blijven 6,79 (2,84) 8,95 (3,98) 8,29 (3,81) 8,80 (3,48) 8,67 (3,73)
betrokken tijdens verzuim
Collega's vinden dat 7,25 (3,65) 7,69 (4,04) 7,20 (3,30) 7,79 (3,97) 7,63 (3,86)
werkn. snel moet hervatten
Werknemer voelt druk van 3,25 (2,12) 4,14 (2,15) 3,60 (1,88) 3,97 (2,53) 3,96 (2,24)
collega's om te hervatten
a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
67
Geen van de gemeten variabelen bleek samen te hangen met de werkhervatting van mannen
of de werkhervatting van vrouwen. De waargenomen sociale normen van de bedrijfsarts, de
huisarts en de werkomgeving hadden dus geen invloed op de verschillen tussen mannen en
vrouwen in werkhervatting.
De waargenomen sociale norm van de privé-omgeving met betrekking tot werkhervatting van
bleek weliswaar verschillend voor mannen en vrouwen (tabel 5.8), maar hing niet samen met
werkhervatting. Met alledrie de referentiepersonen had de werknemer een nauwe band, maar
met referentiepersoon 1 was deze band het nauwst (volgens de werknemer).
Tabel 5.8 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
sociale norm belangrijke anderen privé-omgevinga
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Waargenomen norm 2,95 (0,67) 3,20 (0,51) 2,60 (0,73) 2,85 (0,67) 2,99 (0,64) 2 > 3*
referentiepersoon 1 t.a.v.
werkhervatting***
(1=zwak, 4=sterk)
Waargenomen norm 3,89 (0,22) 3,86 (0,26) 3,93 (0,17) 3,79 (0,48) 3,85 (0,34)
referentiepersoon 1 t.a.v.
emotionele steun
Motivation to comply 3,89 (0,33) 3,73 (0,59) 3,80 (0,41) 3,56 (0,64) 3,70 (0,58)
referentiepersoon 1
(1=nee, helemaal niet, 4=ja,
veel)
Waargenomen norm 2,99 (0,63) 3,03 (0,59) 2,31 (0,70) 2,73 (0,65) 2,84 (0,66) 2 > 3**
referentiepersoon 2 t.a.v.
werkhervatting***
Waargenomen norm 3,83 (0,35) 3,71 (0,39) 3,77 (0,37) 3,77 (0,36) 3,75 (0,37)
referentiepersoon 2 t.a.v.
emotionele steun
Motivation to comply 3,33 (0,71) 3,34 (0,64) 3,53 (0,74) 3,39 (0,64) 3,38 (0,65)
referentiepersoon 2
Waargenomen norm 2,89 (0,98) 2,98 (0,63) 2,43 (0,70) 2,67 (0,63) 2,80 (0,69) 2 > 3*
referentiepersoon 3 t.a.v.
werkhervatting**
Waargenomen norm 3,72 (0,44) 3,70 (0,39) 3,77 (0,37) 3,77 (0,35) 3,74 (0,38)
referentiepersoon 3 t.a.v.
emotionele steun
Motivation to comply 3,11 (0,78) 3,18 (0,75) 3,20 (0,86) 3,31 (0,58) 3,22 (0,71)
referentiepersoon 3
a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01 ** 0,01>p>0,001 *** p
68
5.8 Eigen effectiviteit: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting
De mannen en vrouwen die op T6 hervat waren, schatten hun kans op terugkeer naar hun
oude functie al op T1 groter in dan de mannen en vrouwen die op T6 nog verzuimden. Deze
verschillen waren echter niet relevant voor de verschillen tussen mannen en vrouwen voor wat
betreft de kans op werkhervatting (tabel 5.9).
Tabel 5.9 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
eigen effectiviteita
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Inschatting werknemer 6 (75,0%) 29 (100,0%) 9 (69,2%) 20 (100,0%) 64 (91,4%)
terugkeer naar oude functie
T1 (n=70)**
Inschatting werknemer 2 (25,0%) 16 ( 59,3%) 6 (50,0%) 12 ( 63,2%) 36 (54,5%)
mogelijkheid van nieuwe
functie T1 (n=66)
Eigen effectiviteit algemeen 2,88 (0,31) 2,91 (0,40) 2,68 (0,36) 2,76 (0,38) 2,83 (0,39)
(1=lage eigen effectiviteit,
4=hoge eigen effectiviteit)
Eigen effectiviteit specifiek 2,20 (0,67) 2,32 (0,49) 2,18 (0,36) 2,17 (0,38) 2,24 (0,46)
gericht op werkhervatting
(1=lage eigen effectiviteit,
4=hoge eigen effectiviteit)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01>p>0,001
In de tijd gezien waren werknemers drie maanden na ziekmelding positiever over hun
terugkeer naar de oude functie dan de rest van het jaar (zie bijlage 3).
5.9 Belemmeringen: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting
Mannen en vrouwen verschilden niet in hun gerapporteerde belemmeringen (afgezien van de
gezondheid) die hen weerhielden van werkhervatting (tabel 5.10). De belemmeringen
genoemd op het eerste meetmoment hadden deels betrekking op de privé-situatie zoals onder
meer ziekte of overlijden in de directe omgeving, relatie/echtscheidingsproblematiek of
andere familieproblemen. Daarnaast werden belemmeringen in de werksituatie genoemd zoals
een te hoge werkdruk, te zware fysieke werkomstandigheden, arbeidsconflicten of problemen
met arbeidsverhoudingen. Deze en de andere genoemde belemmeringen hingen niet samen
met de kans op werkhervatting.
Alle mannen en ruim tweederde van de vrouwen die na dertien maanden nog niet hervat
waren, noemden belemmerende factoren in de werk- of privé-situatie. De volgende factoren
werden genoemd door zowel mannen als vrouwen: arbeidsconflict; relatieproblematiek; rouw,
en bij oudere werknemers, leeftijd. Mannen noemden verder: ernstig zieke echtgenoot.
Vrouwen noemden verder: beëindiging arbeidscontract; geen passend werk voor handen;
levensbedreigende ziekte van kind; problemen met kinderen en mishandeling.
69
Tabel 5.10 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
belemmeringen genoemd op T1a
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Belemmeringen t.a.v.
werkhervatting
Aanpassingen nodig voor
werkhervatting 3 (100,0%) 13 (68,4%) 5 (100,0%) 10 (76,9%) 31 (77,5%)
Minder uren werken 3 (100,0%) 4 (30,8%) 2 ( 40,0%) 4 (40,0%) 13 (41,9%)
Op andere tijden werken* 2 ( 66,7%) - 2 ( 40,0%) 1 (10,0%) 5 (16,1%)
Andere werkzaamheden 2 ( 66,7%) 4 (30,8%) 2 ( 40,0%) 2 (20,0%) 10 (32,3%)
Andere functie 1 ( 33,3%) 2 (15,4%) 3 ( 60,0%) 1 (10,0%) 7 (22,6%)
Rustiger aandoen 1 ( 33,3%) 7 (53,8%) 3 ( 60,0%) 8 (80,0%) 19 (61,3%)
Naar andere afdeling - 1 ( 7,7%) 1 ( 20,0%) - 2 ( 6,5%)
Aanpassing werkplek - 5 (38,5%) 1 ( 20,0%) 5 (50,0%) 11 (35,5%)
Anders 1 ( 33,3%) 3 (23,1%) 1 ( 20,0%) 4 (40,0%) 9 (29,0%)
Andere belemmeringen
dan gezondheid 3 ( 37,5%) 8 (14,3%) 3 ( 20,0%) 9 (23,1%) 23 (19,5%)
a weergegeven zijn frequenties (percentages)
* 0,05>p>0,01
5.10 Tot slot
In tabel 7.1 in paragraaf 7.2 wordt een overzicht gegeven van alle werknemer-gerelateerde
factoren die bleken samen te hangen met man/vrouw verschillen in werkhervatting.
70
71
6. FACTOREN GERELATEERD AAN DE SOCIALE OMGEVING
In dit hoofdstuk worden de resultaten weergegeven van het verband tussen aan de sociale
omgeving gerelateerde factoren en werkhervatting en de verschillen tussen mannen en
vrouwen hierin. De resultaten in dit hoofdstuk hebben betrekking op de sociaal-medische
begeleiding (paragraaf 6.1), op factoren gerelateerd aan het bedrijf/de instelling (paragraaf
6.2) en factoren gerelateerd aan de privé-omgeving (paragraaf 6.3). Ten aanzien van de
sociaal-medische begeleiding kunnen worden onderscheiden: de begeleiding van bedrijfsarts,
huisarts en specialisten zoals deze is beschreven door de werknemers; de begeleiding van de
werknemer beschreven door de bedrijfsarts; de begeleiding van het bedrijf beschreven door de
bedrijfsarts en de sociaal-medische begeleiding van de werknemer zoals beschreven door de
huisarts. Ten aanzien van de factoren gerelateerd aan het bedrijf/de instelling kunnen worden
onderscheiden de kenmerken van het bedrijf; de situatie op de afdeling beschreven door de
leidinggevende en een collega; de situatie van de werknemer beschreven door de leiding-
gevende; en de attitude en mening van de leidinggevende en van een collega met betrekking
tot werkhervatting van de werknemer. Tenslotte kunnen ten aanzien van de factoren gerela-
teerd aan de privé-situatie worden onderscheiden de situatie van de werknemer zoals
beschreven door de partner en een belangrijke ander alsmede de attitude en mening van de
partner en een belangrijke ander met betrekking tot werkhervatting van de werknemer.
De resultaten die in de tabellen van dit hoofdstuk zullen worden beschreven hebben
betrekking op het eerste meetmoment. De werknemers zijn, zolang ze niet volledig aan het
werk waren, gedurende het gehele ziektejaar om de twee maanden geïnterviewd. De
resultaten met betrekking tot de verschillende meetmomenten worden in dit hoofdstuk
beschreven, de bijbehorende tabellen zijn volledig weergegeven in bijlage 4. De relaties
tussen de antwoorden van de actoren na werkhervatting c.q. na het eerste ziektejaar en de
werkhervatting van mannen en vrouwen zijn weergegeven in bijlage 5.
6.1 Sociaal-medische begeleiding: man/vrouw verschillen in relatie tot
werkhervatting
Volgens de werknemers
Er werden nauwelijks verschillen tussen mannen en vrouwen aangetroffen in de begeleiding
door de bedrijfsarts en huisarts; en nauwelijks verbanden met werkhervatting. Wel gaven
vrouwen niet alleen vaker aan een advies over werkhervatting van de huisarts te krijgen, bij
vrouwen bleek het krijgen van een advies van de huisarts ook samen te hangen met een
verminderde kans op werkhervatting. Er is niet gevraagd wat de inhoud van het advies was
(tabel 6.1). Met name de eerste drie maanden heeft een groot aantal werknemers contact met
de huisarts. Dit aantal verminderde na deze drie maanden en bleef vervolgens stabiel
gedurende het jaar. Op één meetmoment, namelijk ongeveer een half jaar na ziekmelding,
bleek het bezoek aan de huisarts samen te hangen met minder werkhervatting na dertien
maanden. Voor de overige momenten bestonden geen verschillen (zie bijlage 4).
72
Tabel 6.1 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
sociaal-medische begeleiding bedrijfsarts (BA) en huisarts volgens werknemera
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Contact met BA 8 ( 88,9%) 56 (100,0%) 15 (100,0%) 39 (100,0%) 118 (100,0%)
Afspraken over 8 (100,0%) 51 ( 91,1%) 15 (100,0%) 38 (97,4%) 112 ( 94,9%)
vervolgcontact met BA
Steun gekregen van BA 9 (100,0%) 50 ( 90,9%) 13 ( 86,7%) 36 ( 92,3%) 108 ( 91,5%)
Type steun van BA
Luisteren naar verhaal 9 (100,0%) 49 ( 98,0%) 12 ( 92,3%) 36 (100,0%) 106 ( 98,1%)
Informatie geven 7 ( 77,8%) 37 ( 74,0%) 8 ( 61,5%) 22 ( 61,1%) 74 ( 68,5%)
Advies geven 9 (100,0%) 46 ( 92,0%) 10 ( 76,9%) 35 ( 97,2%) 100 ( 92,6%)
Zaken regelen 4 ( 50,0%) 31 ( 64,6%) 8 ( 66,7%) 21 ( 58,3%) 64 ( 61,5%)
Overige steun - 4 ( 8,0%) 2 ( 15,4%) 1 ( 2,8%) 7 ( 6,5%)
Contact gehad met huisarts 8 ( 88,9%) 52 ( 92,9%) 14 ( 93,3%) 37 ( 94,9%) 111 ( 93,3%)
Frequentie contacten tussen
werknemer en huisarts
(n totaal= 73)
1 keer 1 ( 12,5%) 15 ( 28,8%) 3 ( 21,4%) 8 ( 21,6%) 27 ( 24,3%)
2-4 keer 3 ( 37,5%) 20 ( 38,5%) 3 ( 21,4%) 18 ( 46,6%) 44 ( 39,6%)
Meer dan 4 keer 4 ( 50,0%) 17 ( 32,7%) 8 ( 57,1%) 11 ( 29,7%) 40 ( 36,0%)
Meer dan 4 keer vs. de rest 4 ( 50,0%) 17 ( 32,7%) 8 ( 57,1%) 11 ( 29,7%) 40 ( 36,0%)
Type steun van huisarts
Onderzocht (n totaal=110) 6 ( 75,0%) 38 ( 73,1%) 11 ( 78,6%) 22 ( 61,1%) 77 ( 70,0%)
Behandeld (n totaal= 110) 4 ( 50,0%) 25 ( 48,1%) 8 ( 57,1%) 15 ( 40,5%) 52 ( 46,8%)
Voorlichting over 6 ( 75,0%) 37 ( 71,2%) 9 ( 64,3%) 20 ( 54,1%) 72 ( 64,9%)
klachten (n totaal= 110)
Voorlichting over 3 ( 42,9%) 36 ( 69,2%) 11 ( 78,6%) 21 ( 56,8%) 71 ( 64,5%)
behandeling (n totaal=110)
Advies omtrent werk 3 ( 37,5%) 14 ( 26,9%) 10 ( 71,4%) 18 ( 48,6%) 45 ( 40,5%)
(n totaal= 110)*
Geadviseerd om goed uit te 5 ( 62,5%) 33 ( 64,7%) 13 ( 92,9%) 29 ( 78,4%) 80 ( 72,7%)
rusten (n totaal= 110)
Gerust gesteld 5 ( 62,5%) 30 ( 57,7%) 8 ( 57,1%) 24 ( 64,9%) 67 ( 60,4%)
(n totaal= 111)
Iets anders (n totaal= 111) 4 ( 50,0%) 29 ( 55,8%) 8 ( 57,1%) 24 ( 64,9%) 65 ( 58,6%)
a weergegeven zijn frequenties (percentages)
* 0,05>p>0,01
Minder dan de helft van de werknemers heeft contact gehad met specialisten. Ruim 80% had
contact met andere hulpverleners dan hun bedrijfsarts, huisarts of een specialist. Dit hing niet
samen met werkhervatting en/of geslacht. Ongeveer een vijfde deel van de werknemers heeft
een maatschappelijk werker geraadpleegd, een gelijk aandeel heeft contact gehad met een
psycholoog/psychiater (tabel 6.2). Meer dan de helft van de werknemers heeft een
behandeling ondergaan van een fysiotherapeut.
In de beschreven contacten met specialisten bleken mannen en vrouwen niet van elkaar te
verschillen, noch werden verbanden met werkhervatting aangetroffen.
Naast de contacten met de hulpverleners genoemd in tabel 6.2, bleek men in 40% van de
gevallen naar andere hulpverleners te zijn gegaan, zoals Mensendieck therapie, Caesar-
therapie, en alternatieve genezers. Dit contact hing niet samen met geslacht en/of werk-
hervatting.
73
Tabel 6.2 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
contacten specialisten volgens werknemera
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Contact gehad met 3 ( 33,3%) 24 (43,6%) 7 ( 50,0%) 13 (33,3%) 47 (40,2%)
specialist (n totaal= 78)
Frequentie contact tussen
werknemer en specialist
1 keer 1 ( 33,3%) 11 (45,8%) 2 ( 25,0%) 5 (35,7%) 19 (38,8%)
2-4 keer 2 ( 66,7%) 9 (37,5%) 6 ( 75,0%) 7 (50,0%) 24 (49,0%)
Meer dan 4 keer - 4 (16,7%) - 2 (14,3%) 6 (12,2%)
Contact gehad met andere 9 (100,0%) 49 (87,5%) 12 ( 80,0%) 30 (76,9%) 100 (84,0%)
hulpverleners
Contact met maatschappelijk 2 ( 22,2%) 8 (16,3%) 3 ( 25,0%) 7 (23,3%) 20 (20,0%)
werker
Frequentie contact tussen
werknemer en
maatschappelijk werker
1 keer - 3 (37,5%) 1 ( 33,3%) - 4 (21,1%)
Meerdere keren 1 (100,0%) 5 (62,5%) 2 ( 66,7%) 7 (100,0%) 15 (78,9%)
Contact met 4 ( 44,4%) 6 (12,2%) 4 ( 33,3%) 9 (30,0%) 23 (23,0%)
psycholoog/psychiater
Frequentie contact tussen
werknemer en
psycholoog/psychiater
1 keer - 2 (33,3%) - 3 (33,3%) 5 (21,7%)
Meerdere keren 4 (100,0%) 4 (66,7%) 4 (100,0%) 6 (66,7%) 18 (78,3%)
Contact gehad met 3 ( 33,3%) 30 (61,2%) 4 ( 33,3%) 19 (63,3%) 56 (56,0%)
fysiotherapeut
Frequentie contact tussen
werknemer en fysiotherapeut
1 keer - 2 ( 6,9%) - 1 ( 5,6%) 3 ( 5,6%)
Meerdere keren 3 (100,0%) 27 (93,1%) 4 (100,0%) 17 (94,4%) 51 (94,4%)
Contact met ergotherapeut - - 2 ( 16,7%) - 2 ( 2,0%)
Frequentie contact tussen
werknemer en ergotherapeut
1 keer - - 1 ( 50,0%) - 1 (50,0%)
Meerder keren - - 1 ( 50,0%) - 1 (50,0%)
a weergegeven zijn frequenties (percentages)
Sociaal-medische begeleiding volgens de bedrijfsarts
Voor mannen hing het geslacht van de bedrijfsarts samen met werkhervatting, voor vrouwen
maakte het niet uit. De hervattende mannen hadden iets vaker een mannelijke bedrijfsarts
gehad dan de niet hervattende mannen (tabel 6.3). De gezondheid volgens de bedrijfsarts hing
voor mannen samen met werkhervatting, voor vrouwen niet. De verzuimende mannen hadden
volgens de bedrijfsarts een veel slechtere gezondheid dan de hervattende mannen. Het
hanteren van een standaardtermijn voor het contact met de werknemer, hing voor mannen én
vrouwen negatief samen met werkhervatting: werk werd vaker hervat als de bedrijfsarts geen
standaardtermijn voor het contact hanteerde. Het belang dat bedrijfsarts hechtte aan het
zoeken naar alternatieven om werkhervatting te bespoedigen, hing alleen bij mannen samen
met werkhervatting. De inschatting van de bedrijfsarts dat de werknemer een positieve
houding had ten aanzien van werkhervatting in de oude functie, hing bij mannen samen met
74
een grotere kans op werkhervatting en bij vrouwen niet. De overige significante verschillen
hadden geen betrekking op man/vrouw verschillen in werkhervatting, maar bijvoorbeeld op
verschillen tussen mannen en vrouwen. Zoals aangegeven in voetnoot 3 (hoofdstuk 2), zijn
deze verschillen niet interessant voor dit onderzoek.
Tabel 6.3 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
sociaal-medische begeleiding volgens bedrijfsarts (BA)a
Variabele Mannen (n=47) Vrouwen (n=46) Totaal (n=93) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=5) (n=42) (n=12) (n=34)
Geslacht BA* n=8 n=56 n=15 n=38 n=117
Man 4 (50,0%) 38 (67,9%) 6 (40,0%) 16 (42,1%) 64 (54,7%)
Vrouw 4 (50,0%) 18 (32,1%) 9 (60,0%) 22 (57,9%) 53 (45,3%)
Gezondheid volgens BA* 36,67 (10,33) 61,00 (19,44) 54,23 (14,41) 61,21 (19,00) 58,66 (19,05) 2>1*
(0-100) n=6 n=45 n=13 n=33 n=97 4>1*
Patiënt heeft reëel beeld van 2,67 ( 0,82) 3,02 ( 0,50) 3,46 ( 0,52) 3,24 ( 0,75) 3,13 ( 0,64) 3>1#
zijn/haar klachten*
(1=klachten zwaar
onderschat, 4=klachten
zwaar overschat)
Attitude BA m.b.t.
werkhervatting werknemer
(1=niet mee eens, 4=mee
eens)
Belangrijk voor 2,00 ( 1,73) 3,64 ( 0,60) 3,15 ( 1,25) 3,50 ( 0,94) 3,34 ( 1,05) 2>1#
werknemer om naar
alternatieven te zoeken#
Van belang dat werknemer 3,00 ( 1,73) 2,87 ( 1,06) 2,90 ( 1,20) 2,90 ( 1,20) 2,89 ( 1,13)
z.s.m. hervat
Betaald werk van belang 4,00 ( 0,0 ) 3,79 ( 0,43) 3,88 ( 0,35) 3,73 ( 0,47) 3,82 ( 0,39)
voor werknemer
Druk uitoefenen op 3,50 ( 0,55) 2,52 ( 0,94) 2,58 ( 1,08) 2,70 ( 0,81) 2,66 ( 0,91)
werknemer mbt hervatting
heeft geen zin
BA stimuleerde hervatting 2,75 ( 0,57) 2,96 ( 0,50) 3,2- ( 0,56) 3,03 ( 0,50) 3,00 ( 0,51)
Inschatting mogelijkheid 4 (66,7%) 26 (83,9%) 9 (75,0%) 19 (82,6%) 58 (80,6%)
terugkeer naar oude functie
volgens BA (n=72)
Inschatting BA van een 4,60 ( 0,55) 4,29 ( 0,76) 3,22 ( 0,97) 3,86 ( 0,96) 4,02 (0,92) 1>3*
positieve houding van n=5 n=28 n=9 n=21 2>3*
werknemer mbt hervatting
oude functie**
(1=zeer negatief, 5=zeer
positief) (n=63)
Inschatting mogelijkheid 1 (33,3%) 5 (83,3%) 4 (80,0%) 4 (66,7%) 14 (70,0%)
terugkeer naar nieuwe n=3 n=6 n=5 n=6
functie volgens BA (n=20)
Inschatting BA van een 1,50 (0,71) 4,22 (0,67) 4,00 (1,22) 3,60 (0,89) 3,76 (1,14) 2>1**
positieve houding van n=2 n=9 n=5 n=5 3>1*
werknemer mbt hervatting 4>1#
nieuwe functie (1= zeer
negatief, 2= zeer positief)
(n=21)**
Er is een standaardtermijn 4 (66,7%) 12 (30,8%) 4 (40,0%) 2 (6,9%) 22 (26,2%)
contact met werknemer
(n=84)**
75
Vervolg tabel 6.3
Frequentie standaardtermijn 3,25 (1,50) 3,33 (1,30) 3,00 (1,41) 4,33 (1,53) 3,39 (1,34)
contact met werknemer (om
de ... weken) (n=23)
Werknemer onderneemt 2,75 (0,50) 3,32 (0,61) 2,60 (0,84) 3,06 (0,88) 3,11 (0,77) 2 >3*
voldoende activiteiten om
hervatting te bespoedigen*
(1= niet mee eens, 4= mee
eens)
BA heeft contact gehad met 1 (25,0%) 7 (17,1%) 1 ( 9,1%) 2 ( 6,1%) 11 (12,4%)
de huisarts
Indien geen contact met - 5 (14,7%) 3 (25,0%) 5 (16,7%) 13 (16,5%)
huisarts gehad: BA is van
plan contact te hebben
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
# 0,1 >p>0,05 * 0,05>p>0,01 ** 0,01>p>0,001
De vrouwen werkten minder vaak in bedrijven die vaker dan acht keer per jaar op
afgesproken tijdstippen met de Arbo-dienst overlegden. Als er vaker dan acht keer per jaar
overleg was, was de werkhervattingskans groter (tabel 6.4).
Tabel 6.4 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: sociaal-
medische begeleiding gerelateerd aan het bedrijf volgens bedrijfsarts (BA)a
Variabele Mannen (n=47) Vrouwen (n=46) Totaal Post-hoc
(n=93) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Frequentie standaardoverleg 3 (60,0%) 28 (66,7%) 2 (16,7%) 13 (38,2%) 46 (49,5%)
meer dan 8 keer per jaar**
(n=93)
Frequentie incidenteel 111 (87) 141 (192) 43 (53) 62 (74) 98 (144)
overleg (p.j.) (n=91)
Bedrijf onderneemt genoeg 2,25 (0,96) 3,05 (0,74) 2,64 (1,21) 2,97 (0,78) 2,93 (0,84)
activiteiten om hervatting
werknemer te bespoedigen
(1= onvoldoende, 4= meer
dan voldoende)
Bedrijf oefent druk uit op 1 (33,3%) 15 (36,6%) 5 (45,5%) 8 (25,8%) 29 (33,7%)
werknemer om hervatting te
bespoedigen (n=86)
Bedrijfsarts wordt bij 2,00 (0,89) 1,64 (0,73) 1,67 (1,07) 1,50 (0,56) 1,62 (0,73)
verzuimbegeleiding
gehinderd door contract
(1=strek mee oneens,
2=sterk mee eens)
BA wordt bij 1,83 (1,17) 1,88 (0,67) 2,17 (1,11) 1,97 (0,83) 1,95 (0,82)
verzuimbegeleiding
gehinderd door tijdsdruk
(1=sterk mee oneens,
2=sterk mee eens)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01
Ten aanzien van de overige factoren gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding werd
geen samenhang met werkhervatting gevonden, noch voor de mannen, noch voor de vrouwen.
76
Sociaal-medische begeleiding volgens de huisarts
De analyses met betrekking tot de begeleiding door de huisarts zijn, vanwege de kleine
steekproefomvang uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te
betrekken.Uitgezonderd het advies over werkhervatting, hing het advies van de huisarts niet
samen met geslacht en/of werkhervatting. Voor vrouwen hing werkhervatting samen met het
krijgen van advies van de huisarts omtrent werkhervatting (de richting van dit verband is
tegengesteld aan hetgeen de vrouwen zelf aangaven, zie tabel 6.1) (tabel 6.5).
Tabel 6.5 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
sociaal-medische begeleiding volgens huisarts (toets zonder verzuimende mannen)a
Variabele Mannen (n=23) Vrouwen (n=34) Totaal (n=57) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=2) (n=21) (n=10) (n=24)
Op de hoogte van 2 (100,0%) 14 (66,7%) 9 ( 90,0%) 20 (83,3%) 45 (78,9%)
ziekmelding werknemer
Op de hoogte van klachten 2 (100,0%) 20 (95,2%) 10 (100,0%) 20 (83,3%) 52 (91,2%)
waarvoor werknemer is ziek
gemeld
Op de hoogte van werk dat 2 (100,0%) 12 (57,1%) 7 ( 70,0%) 18 (90,0%) 39 (73,6%)
werknemer doet
Indien op de hoogte van ziekmelding en/of klachten waarvoor werknemer is ziek gemeld (n=48):
Attitude huisarts
Eerst herstel, dan 2,33 (0,47) 2,22 (0,72) 2,56 ( 0,74) 2,21 ( 0,60) 2,28 ( 0,66)
werkhervatting
(1=sterk oneens, 4=sterk
mee eens)
Oorzaak gezondheids- 2,00 (0,89) 1,88 ( 0,74) 1,92 ( 0,67) 2,03 ( 0,80) 2,03 ( 0,80)
klachten ligt in het werk
(1=nee, helemaal niet, 3=
ja, hoofdzakelijk)
Patiënt heeft reëel beeld van 2,67 (0,82) 3,00 ( 0,49) 3,42 ( 0,51) 3,24 ( 0,75) 3,11 ( 0,64)
zijn/haar klachten*
(1=klachten zwaar
onderschat, 4=klachten
zwaar overschat)
Gezondheid patiënt volgens 67,50 (3,54) 76,32 (13,21) 66,30 (13,05) 71,75 (13,89) 72,22 (13,47)
HA (1-100) n=2 n=21 n=11 n=20
Advies omtrent werk of 2 (100,0%) 4 (25,0%) 2 ( 28,6%) 13 (68,4%) 21 (47,7%)
werkhervatting gegeven*
Contact gehad met 1 ( 50,0%) 2 (18,2%) - 2 (12,5%) 5 (14,3%)
bedrijfsarts over werknemer
Indien geen contact van plan - - - 1 (7,1%) 1 ( 3,3%)
om contact op te nemen
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01
6.2 Het bedrijfde instelling: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting
In deze paragraaf zullen de mogelijke verschillen worden beschreven in de kenmerken van het
bedrijf/de instelling waar de werknemer werkzaam was. Hierbij zal aandacht worden besteed
aan de kenmerken van het bedrijf, de kenmerken van de afdeling waar de werknemers
werkzaam waren voorafgaande aan de ziekmelding, de situatie vanuit het oogpunt van de
leidinggevende en een collega en de opvattingen over reïntegratie van de werknemer vanuit
het oogpunt van de leidinggevende en een collega.
77
Kenmerken bedrijf/instelling
Er bleken geen verbanden te bestaan tussen werkhervatting enerzijds en de grootte van de
bedrijven waar de werknemers werkzaam waren, sector, de financieel-economische situatie
van het bedrijf en de wijze van verzekering tegen ziektekosten in het eerste jaar anderzijds,
noch voor de mannen noch voor de vrouwen (tabel 6.6). Evenmin werd een verband met
werkhervatting gevonden voor diverse opvattingen van de leidinggevende, noch voor de
mannen, noch voor de vrouwen.
Tabel 6.6 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
kenmerken bedrijf volgens direct leidinggevende (DL) a
Variabele Mannen (n=35) Vrouwen (n=32) Totaal (n=67) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=5) (n=30) (n=11) (n=21)
Kenmerken bedrijf
Grootte bedrijf
35-99 1 (20,0%) 6 (22,2%) 2 (18,2%) 6 (28,6%) 15 (23,4%)
100-499 2 (40,0%) 10 (37,0%) 3 (27,3%) 8 (38,1%) 23 (35,9%)
>500 2 (40,0%) 10 (37,0%) 2 (18,2%) 3 (14,3%) 17 (26,6%)
Financieel economische 4,00 (0,0) 3,67 (0,70) 3,73 (0,47) 3,52 (0,98) 3,66 (0,75)
situatie bedrijf
(1=slecht, 4=goed)
Verzekering bedrijf in eerste
verzuimjaar (n=48)
Volledig eigenrisicodrager 4 (80,0%) 7 (38,9%) 6 (54,5%) 9 (64,3%) 26 (54,2%)
Ged. eigenrisicodrager - 3 (16,7%) 2 (18,2%) 2 (14,3%) 7 (14,6%)
Particulier verzekerd 1 (20,0%) 8 (44,4%) 3 (27,3%) 3 (21,4%) 15 (31,3%)
Uvi
GAK 3 (60,0%) 12 (50,0%) 3 (27,3%) 4 (20,0%) 22 (36,7%)
Cadans - - 2 (18,2%) 4 (20,0%) 6 (10,0%)
Uszo 1 (20,0%) 8 (33,3%) 2 (18,2%) 9 (45,0%) 20 (33,3%)
anders 1 (20,0%) 4 (16,7%) 4 (36,4%) 3 (15,0%) 12 (20,0%)
Recente reorganisatie 4 (80,0%) 26 (96,3%) 9 (81,8%) 18 (85,7%) 57 (89,1%)
verandering in bedrijf
Sector
Warenhuizen/supermarkt - 5 ( 9,3%) 1 ( 7,7%) 4 (10,3%) 10 ( 8,7%)
/horeca
Industrie 1 (11,1%) 12 (22,2%) 4 (30,8%) 2 ( 5,1%) 19 (16,5%)
Financiële en zakelijke 4 (44,4%) 15 (27,8%) 4 (30,8%) 12 (30,8%) 35 (30,4%)
Dienstverlening
Non-profit (overheid, 4 (44,4%) 22 (40,7%) 4 (30,8%) 21 (53,8%) 51 (44,3%)
onderwijs
gezondheidszorg,)
Non-profit vs. profit sector
Non-profit 4 (44,4%) 22 (39,3%) 4 (26,7%) 21 (53,8%) 51 (42,9%)
Zorg vs. overige sectoren
Zorg 1 (11,1%) 2 ( 3,6%) 2(13,3%) 6 (15,4%) 11 ( 9,2%)
78
Vervolg tabel 6.6
Oordeel van direct leidinggevende (DL) over (samenwerking bedrijf met) anderen
Bedrijf doet er alles aan om 4,00 (0,00) 3,21 (0,74) 2,64 (0,92) 3,14 (0,79) 3,14 (0,81) 1>3*
werknemer zo snel mogelijk
te laten terugkeren*
(1= sterk oneens, 4= mee
eens)
DL krijgt voldoende 3,50 (0,58) 3,57 (0,57) 3,17 (0,58) 3,29 (0,64) 3,40 (0,61)
medewerking om binnen het
bedrijf het
werkhervattingstraject vorm
te geven (1= sterk oneens,
4= mee eens)
DL gehinderd door 1,50 (0,58) 1,44 (0,70) 1,36 (0,50) 1,67 (0,73) 1,51 (0,67)
bureaucratische procedures
(1= sterk oneens, 4= mee
eens)
Mate van goede samen- 3,60 (0,89) 3,15 (0,83) 3,18 (0,75) 3,11 (0,94) 3,18 (0,85)
werking met de Arbo-dienst
(1= slecht, 4= goed)
Bedrijfsarts oefent volgens - 4 (14,3%) 1 (8,3%) 2 (10,5%) 7 (10,9%)
DL druk uit om werk te
hervatten
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01
Gedurende het eerste ziektejaar werden bij de verzuimende vrouwen de activiteiten van het
bedrijf volgens de leidinggevende geïntensiveerd, terwijl bij de mannen het omgekeerde
optrad. Op het tweede meetmoment (zie bijlage 4) waren leidinggevenden bij vrouwen meer
van mening dan op het eerste meetmoment dat zij voldoende steun en medewerking van hun
bedrijf/instelling hadden ontvangen om het werkhervattingstraject vorm te geven. Dit hield
echter geen verband met werkhervatting.
Kenmerken van de afdeling
Ongeveer de helft van de leidinggevenden (DL) gaf aan dat sprake was van onderbezetting
van hun afdeling (tabel 6.7). Voor vrouwen hing werkhervatting positief samen met het
hebben van een vrouwelijke leidinggevende. Hoewel de vrouwen in dit onderzoek relatief
vaker dan de mannen in dit onderzoek een vrouwelijke leidinggevende hadden (die meedeed
aan het onderzoek, zie paragraaf 2.2.6), hadden de vrouwen absoluut gezien toch vaker een
mannelijke dan een vrouwelijke leidinggevende. De vrouwen in dit onderzoek hadden veel
vaker vrouwelijke collega's dan de mannen. Dit gegeven was echter niet relevant voor de
verklaring van man/vrouw verschillen in werkhervatting. Er werd geen verband gevonden
voor de aanwezigheid van werknemers met een (gedeeltelijke) WAO-uitkering of werk-
nemers met een blijvend aangepaste functie en werkhervatting, voor bij de mannen noch bij
de vrouwen.
79
Tabel 6.7 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
kenmerken afdeling volgens direct leidinggevende (DL)a
Variabele Mannen (n=35) Vrouwen (n=32) Totaal (n=67) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=5) (n=30) (n=11) (n=21)
Kenmerken afdeling
Bezetting afdeling
Onderbezetting 3 ( 60,0%) 15 (53,6%) 6 (54,5%) 9 (42,9%) 33 (50,8%)
Normale bezetting 2 ( 40,0%) 13 (46,4%) 5 (45,5%) 12 (57,1%) 32 (49,2%)
Geslacht DL*
Man 5 (100 %) 26 (86,7%) 10 (90,9%) 12 (54,5%) 53 (77,9%)
Vrouw - 4 (13,3%) 1 ( 9,1%) 10 (45,4%) 15 (22,1%)
% mannelijke werknemers 77,0% 74,74% 27,45% 30,43% 52,25% 1>3*/4*
volgens DL*** (40,56%) (27,88%) (26,76%) (29,04%) (36,58%) 2>3**
2>4***
Aanwezigheid werknemers op 3 ( 60,0%) 14 (50,0%) 6 (50,0%) 8 (38,1%) 31 (47,0%)
afdeling met WAO
Aanwezigheid werknemers op 2 ( 40,0%) 9 (32,1%) 5 (41,7%) 5 (23,8%) 21 (31,8%)
afdeling met een blijvend
aangepaste functie
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01 ** 0,01>p>0,001 *** p
Er werd geen verband aangetroffen tussen de waargenomen prestaties door de direct
leidinggevende (DL) enerzijds en werkhervatting anderzijds, noch voor de mannen noch voor
de vrouwen. Dit gold ook voor de volgende factoren: het missen van de werknemer; denken
dat de oorzaak van het verzuim in het werk ligt; frequentie van contact tussen werknemer en
leidinggevende; initiatief voor contact; praten over werkhervatting en afspraken maken over
werkhervatting. Bij de vrouwen hing het aanstellen van een vervanger positief samen met
werkhervatting, bij de mannen negatief. Mannen waarbij een vervanger was aangesteld,
hervatten minder vaak dan de mannen waarbij geen vervanger was aangesteld.
80
Tabel 6.8 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
situatie werknemer volgens direct leidinggevende (DL) a
Variabele Mannen (n=35) Vrouwen (n=33) Totaal (n=68) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=5) (n=30) (n=11) (n=21)
DL was tevreden over de 3,80 (0,45) 3,61 (0,50) 3,67 (0,49) 3,55 (0,60) 3,62 (0,52)
prestaties van de werknemer
(1= helemaal niet tevreden,
4= heel erg tevreden)
Direct leidinggevende 3,80 (0,45) 3,68 (0,55) 3,58 (0,67) 3,29 (0,72) 3,55 (0,64)
mist(e) werknemer
(1= nee, helemaal niet, 4=
ja, heel erg)
DL denkt dat oorzaak ziekte 1,20 (0,45) 1,73 (0,78) 1,50 (0,52) 1,86 (0,65) 1,68 (0,69)
in werk ligt (1= niet in werk,
3= hoofdzakelijk in het
werk)
Frequentie contact DL met 6,20 (2,77) 6,92 (3,98) 8,82 (7,26) 7,45 (4,71) 7,38 (4,83)
werknemer sinds verzuim
Initiatief contact
DL 3 ( 60,0%) 14 (50,0%) 5 (41,7%) 6 (31,6%) 28 (43,8%)
Werknemer - - 2 (16,7%) 1 ( 5,3%) 3 ( 4,7%)
Beiden 2 ( 40,0%) 14 (50,0%) 5 (41,7%) 12 (63,2%) 33 (51,6%)
DL heeft met werknemer 4 (100,0%) 8 (61,5%) 8 (80,0%) 6 (66,7%) 26 (72,2%)
gepraat over werkhervatting
(n=36)
Zijn er al afspraken gemaakt 1 ( 25,0%) 5 (38,5%) 2 (20,0%) 2 (22,2%) 10 (27,8%)
over werkhervatting? (n=36)
Oplossing afwezigheid
werknemer in eerste
instantie
Vervanger aangesteld** 3 ( 60,0%) 4 (14,3%) 3 (25,0%) 12 (57,1%) 22 (33,3%)
Werk bleef volledig - 1 ( 3,6%) 1 ( 8,3%) 2 ( 9,5%) 4 ( 6,4%)
liggen
Werk bleef gedeeltelijk - 3 (10,7%) - 2 ( 9,5%) 5 ( 7,6%)
Liggen
Collega's namen het werk 1 ( 20,0%) 3 (10,7%) 2 (16,7%) 2 ( 9,5%) 8 (12,1%)
gedeeltelijk over
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01>p>0,001
Direct leidinggevenden noemden in 36% van de gevallen aanpassingen die gerealiseerd waren
en in 15% van de gevallen aanpassingen die wenselijk waren maar moeilijk te realiseren. Het
realiseren van aanpassingen en het noemen van moeilijk realiseerbare aanpassingen hingen
beiden niet samen met werkhervatting en/of geslacht.
Attitude en mening van leidinggevende
Wanneer wordt gekeken naar de attitude en de mening van direct leidinggevenden (DL)
bleek er geen verband te worden gevonden met werkhervatting, noch voor de mannen, noch
voor de vrouwen (tabel 6.9).
81
Tabel 6.9 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: attitude
en mening van direct leidinggevende (DL) a
Variabele Mannen (n=35) Vrouwen (n=32) Totaal (n=67) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=5) (n=30) (n=11) (n=21)
Attitude leidinggevende t.a.v. reïntegratie van werknemer
(1=sterk oneens, 4=sterk mee eens)
-Eerst herstel, 3,25 (0,50) 3,32 (0,55) 3,36 (0,81) 3,40 (0,60) 3,35 (0,60)
dan werken
-Pas bij toestemming 2,75 (1,26) 2,53 (0,88) 2,33 (0,89) 2,52 (1,03) 2,51 (0,94)
bedrijfsarts gaan
werken
-(Snelle) werkhervatting 3,75 (0,43) 3,75 (0,13) 3,58 (0,44) 2,86 (0,97) 3,45 (0,68)
werknemer is belangrijk
-Werk is belangrijk voor 3,40 (0,89) 3,78 (0,42) 3,58 (0,90) 3,76 (0,44) 3,71 (0,58)
werknemer
-Verzuim was/is last voor 2,70 (1,20) 3,11 (0,61) 2,88 (0,68) 2,64 (0,95) 2,89 (0,80)
afdeling omdat werkdruk
omhoog gaat
-Sfeer op afdeling is door 1,40 (0,55) 1,82 (0,67) 2,00 (1,13) 1,62 (0,67) 1,76 (0,77)
verzuim slechter
geworden
Het is moeilijk goede 3,20 (0,84) 3,46 (0,58) 3,08 (1,0 ) 3,29 (0,78) 3,32 (0,75)
mensen te krijgen voor de
baan van werknemer
Inschatting DL mogelijkheid 4 (80,0%) 17 (89,5%) 8 (66,7%) 9 (75,0%) 38 (79,2%)
terugkeer naar oude functie
Inschatting DL van een 4,20 (0,45) 4,24 (0,66) 4,57 (0,53) 4,00 (1,00) 4,22 (0,73)
positieve houding van
werknemer mbt hervatting
oude functie (1=zeer
negatief, 5=zeer positief)
Inschatting DL mogelijkheid 1 (50,0%) 5 (71,4%) 1 (25,0%) 2 (40,0%) 9 (50,0%)
terugkeer naar nieuwe
functie (n=18)
Inschatting DL van een 3,00 (0,0) 3,56 (1,15) 3,12 (1,55) 3,00 (1,49) 3,28 (1,30)
positieve houding van
werknemer mbt hervatting
nieuwe functie (1=zeer
negatief, 5=zeer positief)
Privé-factoren belemmeren 3 (60%) 3 (10%) 4 (36%) 4 (19%) 14 (21%)
volgens leidinggevende
werkhervatting
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
82
Situatie afdeling volgens collega
De analyses met betrekking tot de situatie op de afdeling volgens de collega's zijn, vanwege
de kleine steekproefomvang, uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te betrekken.
De mening van de collega's over de afdeling en het verzuim van de aan dit onderzoek
deelnemende werknemer hing voor de vrouwen niet samen met werkhervatting (tabel 6.10).
Tabel 6.10 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
situatie afdeling volgens collega (toets zonder verzuimende mannen)
Variabele Mannen (n=22) Vrouwen (n=28) Totaal (n=50) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=3) (n=19) (n=9) (n=19)
Situatie afdeling volgens collega
Bezetting
Onderbezetting 2 (100,0%) 11 (61,1%) 3 ( 37,5%) 5 (27,8%) 21 (45,7%)
Normale bezetting - 5 (27,8%) 5 ( 62,5%) 13 (72,2%) 23 (50,0%)
Overbezetting - 2 (11,1%) - - 2 ( 4,3%)
Situatie werknemer volgens collega en mening collega
Mate waarin collega idee 2,00 (0,00) 1,79 (0,85) 1,78 (0,83) 1,84 (0,60) 1,82 (0,72)
heeft dat oorzaak ziekte in
werk ligt
(1=niet in werk,
3=hoofdzakelijk in werk)
Contact collega en 3 (100%) 17 (89,5%) 9 (100,0%) 18 (94,7%) 47 (94,0%)
werknemer vanaf
ziekmelding
Initiatief contact
Collega - 8 (47,1%) 3 ( 33,3%) 9 (50,0%) 20 (42,6%)
Werknemer 1 ( 33,3%) - - - 1 ( 2,1%)
Beiden 2 ( 66,7%) 9 (52,9%) 6 ( 66,7%) 9 (50,0%) 26 (55,3%)
Collega's hebben last van 1,00 (0,00) 3,11 (1,05) 2,56 (1,33) 2,89 (0,96) 2,80 (1,14)
verzuim (1=nee, 4=ja)*
Mate waarin taken zijn 1,33 (0,58) 2,32 (0,67) 2,33 (0,87) 2,17 (0,79) 2,20 (0,76)
overgenomen
(1=nee, 3=ja, alle taken)
Indien collega weer werkt: 1 (100%) 9 (69,2%) 1 (33,3%) 9 (75,0%) 20 (69,0%)
hulp nodig? (n=29)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
83
Attitude en mening van collega
Er was voor de vrouwen geen verband tussen attitude en mening van collega's over de
reïntegratie van de verzuimende werknemer enerzijds en werkhervatting anderzijds (tabel
6.11).
Tabel 6.11 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: attitude en
mening van collega (toets zonder verzuimende mannen)a
Variabele Mannen (n=22) Vrouwen (n=28) Totaal (n=50) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=3) (n=19) (n=9) (n=19)
Attitude collega t.a.v. reïntegratie van werknemer
(1=sterk oneens, 4=sterk mee eens)
-Eerst herstel, dan 3,33 (1,15) 3,11 (0,81) 3,33 (1,12) 3,26 (0,81) 3,22 (0,86)
werken
-Belangrijk voor 2,50 (2,12) 3,50 (4,08) 3,42 (1,02) 3,75 (0,42) 3,44 (0,89)
werknemer om naar
alternatieven te zoeken
(n=18)
-Belangrijk dat 1,50 (0,71) 2,50 (1,29) 2,17 (0,98) 2,33 (1,03) 2,22 (1,00)
werknemer nu z.s.m.
weer hervat (n=18)
-Collega stimuleert 1,67 (1,15) 2,47 (0,80) 2,56 (1,01) 2,33 (0,91) 2,38 (0,90)
werkhervatting
-Betaald werk is belang- 3,00 (1,73) 3,84 (0,37) 3,67 (0,71) 4,00 (0,00) 3,82 (0,56)
rijk voor werknemer
-Verzuim was/is last voor 1,33 (0,29) 2,97 (0,66) 2,67 (1,09) 2,61 (0,88) 2,68 (0,89)
afdeling omdat werkdruk
omhoog gaat
-De sfeer is slechter 1,00 (0,00) 1,95 (0,71) 1,89 (0,78) 1,67 (0,59) 1,78 (0,69)
geworden binnen afdeling
door verzuim werknemer
Collega's missen werknemer 2,33 (1,53) 3,16 (0,69) 3,00 (0,71) 3,44 (0,70) 3,18 (0,78)
(1=sterk oneens, 4=sterk
mee eens)
Mate waarin werknemer 4,50 (0,71) 4,25 (0,50) 3,17 (1,33) 4,5 (0,58) 3,94 (1,06)
volgens collega positief staat
tegenover werkhervatting in
oude functie (n=16)
(1=zeer negatief, 5=zeer
positief)
Mate waarin werknemer 3,00 (1,41) 2,67 (2,08) 3,50 (1,29) 3,50 (0,71) 3,18 (1,33)
volgens collega positief staat
tegenover werkhervatting in
nieuwe functie (n=11)
(1=zeer negatief, 5=zeer
positief)
Factoren buiten gezondheid 1 (33,3%) 3 (15,8%) 4 (44,4%) 3 (15,8%) 10 (20,0%)
die volgens collega's
werkhervatting belemmeren
Oordeel van collega over (samenwerking met) anderen
Leidinggevende oefent 0 ( 0 %) 1 (25,0%) 0 ( 0 %) 1 (16,7%) 2 (4,0%)
volgens collega's druk uit
om werk te hervatten
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
84
6.3 Privé-omgeving: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting
In deze paragraaf zal de privé-omgeving van de verzuimende en hervattende mannen en
vrouwen worden belicht vanuit het perspectief van de partner en een belangrijke ander in het
leven van de werknemers. Eerst zal echter de privé-omgeving worden beschreven zoals
gerapporteerd door de werknemer zelf.
Thuissituatie volgens werknemer
Het aandeel in het totale inkomen was voor de mannen groter dan voor de vrouwen (tabel
6.12). Daarentegen was het aandeel in de verzorging van het huishouden voor de vrouwen
groter dan voor de mannen. Echter, zowel het aandeel in het inkomen als de mate van
verantwoordelijkheid voor het huishouden hingen niet samen met werkhervatting.
Alleen voor de mannen gold, dat meer tijd aan het huishouden gaan besteden in de eerste drie
maanden na ziekmelding gepaard ging met een grotere kans op volledige ziekmelding aan het
einde van het ziektejaar. Voor vrouwen gold dat zij gemiddeld genomen vaker minder dan
meer tijd aan het huishouden gingen besteden in de eerste drie maanden na ziekmelding.
Tabel 6.12 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
thuissituatie volgens werknemera
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc
(n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=9) (n=56) (n=15) (n=39)
Samenstelling van het
huishouden
Alleen - 4 ( 7,7%) 1 ( 6,7%) 11 (28,9%) 16 (14,2%)
Samenwonend 4 (50,0%) 17 (32,7%) 8 (53,3%) 14 (36,8%) 43 (38,1%)
Alleen met kinderen - 4 ( 7,7%) 1 ( 6,7%) 11 (28,9%) 16 (14,2%)
Samenwonend met 4 (50,0%) 29 (55,8%) 6 (40,0%) 12 (31,6%) 51 (45,1%)
kinderen
Anders - - - 1 ( 2,6%) 1 ( 0,9%)
Alleenwonend vs de rest* 4 ( 7,7%) 1 ( 6,7%) 11 (28,9%) 16 (14,2%)
Aandeel in totale inkomen 4,22 (0,83) 4,46 (0,74) 3,40 (1,24) 3,31 (1,34) 3,93 (1,17) 2>3**
(minder dan ¼ =1, meer dan 2>4***
¾ =5)***
Hoofdverantwoordelijk voor 1,67 (0,71) 1,45 (0,76) 2,47 (0,83) 2,62 (0,63) 1,97 (0,91) 3>1 #
huishouding vóór 4>1**
ziekmelding*** 3>2***
(1=ander, 2=samen, 3=zelf) 4>2***
Verandering zorg huis-
houden na ziekmelding*
Minder tijd door werkn. 1 (11,1%) 15 (26,8%) 8 (53,3%) 17 (43,6%) 41 (34,5%)
Even veel tijd door werkn. 2 (22,2%) 25 (44,6%) 2 (13,3%) 9 (23,1%) 38 (31,9%)
Meer tijd door werknemer 6 (66,7%) 16 (28,6%) 5 (33,3%) 13 (33,3%) 40 (33,6%)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
# 0,1 >p>0,05
* 0,05>p>0,01
** 0,01>p>0,001
*** p
85
Situatie en mening partner
De analyses met betrekking tot de situatie en de mening van de partner zijn, vanwege een
kleine steekproefomvang, uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te betrekken.
Voor vrouwen werd een trend gevonden voor een verband tussen hun werkhervatting en het
aantal uren dat hun partner werkte: vrouwen met partners die meer dan veertig uur per week
werkten, hadden een kleinere werkhervattingskans (tabel 6.13). Bij de vrouwen werd een
trend gevonden dat naarmate er vaker een verandering was opgetreden in de zorg voor de
huishouding door de partner, de werkhervattingskans van de vrouwen kleiner was. Verder
bleek bij vrouwen werkhervatting minder vaak voor te komen naarmate zij meer hulp kregen
van hun partner. Bij de tweede meting werd deze samenhang ook gevonden (zie bijlage 5).
Het aandeel in het huishouden van de partners van hervattende mannen was het grootst. Voor
de vrouwen bleek het aandeel dat de partner in het huishouden had overeen te komen.
Tabel 6.13 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
situatie en mening partner (toets zonder verzuimende mannen)a
Variabele Mannen (n=41) Vrouwen (n=35) Totaal (n=76) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=4) (n=37) (n=10) (n=25)
Achtergrond partner
Opleidingsniveau 3,00 ( 0,82) 2,68 ( 0,82) 2,70 ( 1,06) 3,16 (1,11) 2,86 ( 0,96)
Leeftijd 43,25 (10,97) 40,57 (10,13) 43,00 (12,46) 44,20 (9,40) 42,22 (10,19)
Aantal uren dat partner per 27,50 (12,02) 24,41 (11,17) 51,78 (17,74) 40,00 (6,33) 34,44 (14,81) 3>2***
week werkt*** 4>2***
3>4#
Aandeel partner in het 63,75% 74,89% 40,00% 44,77% 60,22% 2>3***
huishouden (%)*** (29,26%) (23,24%) (23,45%) (18,29%) (26,69%) 2>4***
Verandering zorg 2 (50,0%) 17 (47,2%) 9 (90,0%) 12 (54,6%) 40 (55,5%)
huishouden na ziekmelding#
Invloed ziekmelding op 2,75 (1,26) 2,22 (1,03) 2,10 (1,29) 1,84 (1,03) 2,11 (1,08)
relatie
(1=nee, helemaal niet, 4=ja,
heel erg)
Soort invloed indien veranderd
Positieve invloed - 3 (12,0%) 1 (20,0%) 4 (36,4%) 8 (18,2%)
Negatieve invloed 3 (100,0%) 18(72,0%) 3 (60,0%) 5 (45,5%) 29 (65,9%)
Soort invloed onduidelijk - 4 ( 16,0%) 1 (20,0%) 2 (18,2%) 7 (15,9%)
Hulp bieden bij taken*** 1,88(1,44) 1,92(1,01) 3,39(0,65) 2,34(0,72) 2,23(1,01) 3>2***
(1= helemaal niet, 4= veel) 4>3*
Helpen bij 2 (100,0%) 5 ( 33,3%) 3 ( 33,3%) 8 ( 42,1%) 18 ( 40,0%)
gezondheidsbevordering
Helpen bij werkhervatting 1 ( 50%) 2 ( 13,3%) 2 ( 22,2%) 4 ( 21,1%) 9 ( 20,0%)
Partner is belemmerd in 2,75 (0,96) 1,75 (0,94) 2,10 (1,10) 1,68 (0,63) 1,83 (0,89)
normale bezigheden
(1=helemaal niet, 4=heel erg
veel)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
# 0,1>p>0,05
* 0,05>p>0,01
** 0,01>p>0,001
*** p
Attitude partner met betrekking tot reïntegratie
Wederom zijn de analyses met betrekking tot de attitude van de partner vanwege de kleine
steekproefomvang, uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te betrekken. De
86
attitudes van de partners tegenover hervatting van de verzuimende werknemer hingen bij de
vrouwen niet samen met werkhervatting (tabel 6.14).
Tabel 6.14 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
attitude partner met betrekking tot reïntegratie (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens)
(toets zonder verzuimende mannen)a
Variabele Mannen (n=41) Vrouwen (n=35) Totaal (n=76) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=4) (n=37) (n=10) (n=25)
-Van belang te wachten met 4,00 (0,0 ) 3,71 (0,52) 3,78 (0,67) 3,76 (0,53) 3,75 (0,52)
hervatten tot inzicht in uit
te voeren taken zonder
gevaar voor gezondheid
-Eerst herstel dan 4,00 (0,0 ) 3,86 (0,42) 3,89 (0,33) 4,00 (0,0 ) 3,92 (0,32)
werkhervatting
-Zorgen over werknemer 3,00 (0,82) 2,59 (0,83) 2,80 (0,79) 2,68 (0,85) 2,67 (0,82)
-Belangrijk voor werknemer 2,50 (1,08) 3,54 (0,79) 3,11 (0,99) 3,12 (0,89) 3,29 (0,89)
om naar alternatieven te
zoeken
-Van belang dat werknemer 1,67 (0,58) 2,70 (1,15) 2,67 (0,87) 2,44 (1,12) 2,57 (1,10)
z.s.m. hervat
-Stimulering herstel 4 (100,0%) 33 (89,2%) 8 (88,9%) 22 (88,8%) 67 (89,3%)
-Stimulering werkhervatting 1 ( 25,0%) 19 (51,4%) 7 (70,0%) 11 (44,0%) 38 (50,0%)
-Werk is belangrijk voor 3,00 (0,82) 3,86 (0,35) 3,90 (0,32) 3,56 (0,77) 3,72 (0,58)
werknemer
-Belangrijk dat werknemer 2,33 (1,53) 3,16 (0,96) 2,50 (0,71) 2,72 (0,98) 2,89 (0,98)
op termijn op zelfde aantal
uren werkt
-Vervelend als werkn. weer 1,25 (0,50) 1,46 (0,77) 1,44 (0,53) 1,52 (0,87) 1,47 (0,76)
gaat werken, want minder
tijd en energie
voor partner
-Vervelend om tegen 1,75 (0,96) 1,49 (0,80) 1,67 (1,12) 1,28 (0,61) 1,45 (0,79)
anderen te zeggen dat
partner ziek is
Andere dingen dan 2 ( 50,0%) 8 (21,6%) 4 (40,0%) 8 (32,0%) 22 (29,0%)
gezondheidsklachten
belemmeren werkhervatting
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
Situatie en mening belangrijke ander
De analyses met betrekking tot de situatie en mening van de belangrijke ander, zijn vanwege
de kleine steekproefomvang, uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te betrekken.
De mening van de belangrijke anderen over het ziek zijn van de verzuimende werknemer,
veelal directe familieleden of vrienden, hing voor de vrouwen niet samen met werkhervatting
(tabel 6.15).
87
Tabel 6.15 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: situatie en
mening belangrijke ander (toets zonder verzuimende mannen)a
Variabele Mannen (n=20) Vrouwen (n=32) Totaal (n=52) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=2) (n=18) (n=11) (n=21)
Achtergrond belangrijke ander:
Relatie met werknemer Moeder (1) Moeder (3) Moeder (4)
Dochter (1) Dochter (3) Dochter (2) Dochter (2)
Broer (1) Broer (1) Broer (1)
Zus (5) Zus (2)
Vriend (4) Vriend (1)
Vriendin (4) Vriendin (10)
Buurman (1)
Buurvrouw (1)
Sch.dochter (1)
Schoonzus (1)
Onbekend (1) Onbekend (1) Onbekend (1)
Opleidingsniveau 3,00 (0,0 ) 2,61 (1,14) 2,55 (1,29) 3,24 (1,14) 2,87 ( 1,17)
(1=lager onderwijs,
4=hbo/universitair)
Leeftijd 35,50 (9,19) 40,83 ( 9,10) 40,27 (15,69) 45,33 (15,84) 42,33 (13,53)
Aantal uren dat ander per 40,00 (0,0 ) 31,00 (10,30) 34,38 ( 8,42) 30,08 ( 8,17) 31,65 ( 9,05)
week werkt
Invloed ziekmelding op 2,00 (1,41) 1,72 (1,23) 2,00 (1,18) 1,90 (1,26) 1,87 ( 1,20)
relatie
Soort invloed indien veranderd:
Positieve invloed 1 (100,0%) 3 (60,0%) 5 (100,0%) 6 (75,0%) 15 (78,9%)
Negatieve invloed - 2 (40,0%) - 1 (12,5%) 3 (15,8%)
Soort invloed onduidelijk - - - 1 (12,5%) 1 ( 5,3%)
Hulp bieden bij taken 1,00(0,00) 1,61(0,87) 1,59(0,89) 1,71(0,98) 1,65(0,90)
(1= helemaal niet, 4= veel)
Helpen bij - 1 (20,0%) - 1 (12,5%) 2 (11,1%)
Gezondheidsbevordering
Helpen bij werkhervatting - - - 1 (12,5%) 1 ( 5,6%)
Ander is belemmerd in 2,00 (0,0 ) 1,06 (0,24) 1,36 (0,92) 1,29 (0,56) 1,25 (0,59)
normale bezigheden
(1=helemaal niet, 4=heel erg
veel)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
Attitude belangrijke ander met betrekking tot reïntegratie
Wederom zijn de analyses met betrekking tot de situatie en mening van de belangrijke ander,
vanwege een kleine steekproefomvang, uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te
betrekken. De attitudes van de belangrijke anderen met betrekking tot de reïntegratie hingen
voor de vrouwen niet samen met werkhervatting (tabel 6.16).
88
Tabel 6.16 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
attitude belangrijke ander met betrekking tot reïntegratie (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee
eens) (toets zonder verzuimende mannen) a
Variabele Mannen (n=20) Vrouwen (n=32) Totaal (n=52) Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=2) (n=18) (n=11) (n=21)
-Van belang te wachten met 3,50 (0,71) 3,59 (0,62) 3,91 (0,30) 3,86 (0,36) 3,77 (0,47)
hervatten tot inzicht in uit
te voeren taken zonder
gevaar voor gezondheid
-Eerst herstel dan 3,50 (0,71) 3,83 (0,51) 4,00 (0,0 ) 3,90 (0,30) 3,88 (0,38)
werkhervatting
-Zorgen over werknemer 3,00 (0,0 ) 2,39 (0,92) 3,18 (1,08) 2,38 (0,97) 2,58 (1,00)
-Belangrijk voor werknemer 3,50 (0,0 ) 3,59 (0,83) 3,14 (0,92) 2,98 (0,84) 3,24 (0,87)
om naar alternatieven te
zoeken
-Van belang dat werknemer 1,50 (0,71) 2,47 (1,12) 2,27 (1,19) 2,67 (1,11) 2,47 (1,12)
z.s.m. hervat
-Stimulering herstel 2 (100,0%) 14 (77,8%) 10 (90,9%) 18 (85,7%) 44 (84,6%)
-Stimulering werkhervatting - 19 (51,4%) 7 (70,0%) 11 (44,0%) 37 (51,4%)
-Werk is belangrijk voor 3,00 (0,0 ) 3,72 (0,46) 3,64 (0,67) 3,67 (0,48) 3,65 (0,52)
werknemer
-Belangrijk dat werknemer 2,50 (0,71) 3,22 (0,88) 2,54 (1,04) 2,71 (0,96) 2,85 (0,96)
op termijn op zelfde aantal
uren werkt
-Vervelend als werkn. weer 1,50 (0,71) 1,13 (0,35) 1,09 (0,30) 1,19 (0,40) 1,16 (0,37)
gaat werken, want minder
tijd en energie
voor mijn partner
(werknemer)
-Vervelend om tegen 1,50 (0,71) 1,22 (0,55) 1,36 (0,92) 1,43 (0,81) 1,35 (0,74)
anderen te zeggen dat
mijn partner (werknemer)
ziek is
Andere dingen dan 1 (100%) 4 (23,5%) 8 (72,7%) 13 (61,9%) 26 (50,0%)
gezondheidsklachten
belemmeren werkhervatting
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
De belangrijke anderen noemden bij de vrouwen vaker belemmeringen dan bij de mannen die
hervatten (de verzuimende mannen waren buiten de analyses gelaten) (p
6.4 Tot slot
In tabel 7.1 in paragraaf 7.2 wordt een overzicht gegeven van alle omgevingsgerelateerde
factoren die bleken samen te hangen met man/vrouw verschillen in werkhervatting.
89
7. COMBINATIES VAN FACTOREN: MULTIVARIATE ANALYSE
EN CORRELATIES
In de voorafgaande twee hoofdstukken zijn de resultaten weergeven van de relaties tussen
diverse factoren en de werkhervatting van mannen en van vrouwen. In dit hoofdstuk wordt
nagegaan hoe combinaties van factoren werkhervatting van mannen en vrouwen kunnen
verklaren. Allereerst wordt nagegaan in hoeverre het ASE-model (o.a. Schaalma, 1998; zie
ook hoofdstuk 1) verschillen in werkhervatting van mannen en vrouwen verklaarde. Zoals uit
hoofdstuk 5 bleek, hingen de attitude, sociale norm en eigen effectiviteit vrijwel niet samen
met werkhervatting, noch bij de mannen, noch bij de vrouwen. Er is nagegaan of de
combinatie van de ASE-variabelen werkhervatting van mannen en van vrouwen verklaarde
(paragraaf 7.1). Vervolgens wordt weergegeven welke andere factoren, die significant bleken
samen te hangen met werkhervatting van mannen en/of vrouwen, het beste de werkhervatting
van mannen en van vrouwen verklaarden (paragraaf 7.2). Bovendien wordt weergegeven hoe
deze factoren onderling samenhingen (paragraaf 7.3 en 7.4). Speciale aandacht zal besteed
worden aan de correlaties tussen de factoren gerelateerd aan de privé-omgeving en
gezondheidsindicatoren (paragraaf 7.5).
7.1 ASE-model
In hoofdstuk 5 is voor alle factoren die deel uitmaken van het ASE-model (Attitude, Sociale
norm en Eigen effectiviteitsmodel ter verklaring van gedrag, o.a. Schaalma, 1998, zie
hoofdstuk 1.3) nagegaan welk verband er bestaat met werkhervatting van mannen en van
vrouwen. Er kwam naar voren dat er geen verbanden met werkhervatting werden
aangetroffen. Om te controleren of het ASE-model in dit onderzoek werkhervatting
daadwerkelijk niet verklaarde, is multipele regressie uitgevoerd met de volgende factoren:
Attitudes:
- niet meer werken is niet zo erg
- ik voel me afhankelijk van anderen als het gaat om werkhervatting
- ik voel me angstig als het gaat om werkhervatting
- niet werken betekent meer tijd en aandacht voor privé-leven dan weer gaan werken
- weer werken betekent betrokken te zijn bij de maatschappij
Sociale norm:
- waargenomen sociale invloed van de mening van de bedrijfsarts dat werknemer weer snel
zou moeten hervatten
- waargenomen sociale invloed van de emotionele steun van de bedrijfsarts
- waargenomen sociale invloed van de mening van de direct leidinggevende dat werknemer
weer snel zou moeten hervatten
- waargenomen sociale invloed van druk van direct leidinggevende om het werk weer te
hervatten
- waargenomen sociale invloed van mening van collega's dat werknemer weer snel zou
moeten hervatten
- waargenomen sociale invloed van druk van collega's om het werk weer te hervatten
Eigen effectiviteit:
- algemene eigen effectiviteit
- eigen effectiviteit ten aanzien van werkhervatting
90
Het totale model was niet significant, niet voor de hele groep en niet binnen de groep mannen
en binnen de groep vrouwen apart. Ook kon geen significant model samengesteld worden met
een gedeelte van de bovenstaande factoren. Dit betekent dat uit de multivariate analyses net
als uit de univariate analyses in hoofdstuk 5 blijkt dat de ASE-variabelen zoals gemeten in dit
onderzoek geen voorspellers waren van werkhervatting na dertien maanden, voor mannen niet
en voor vrouwen niet. In hoofdstuk 8 en in bijlage 7 wordt ingegaan op mogelijke
verklaringen voor de bevinding dat het ASE-model werkhervatting, en ook man/vrouw
verschillen daarin, niet verklaarde.
7.2 "Significante factoren"
Een aantal factoren bleek wel statistisch significant samen te hangen met verschillen tussen
mannen en vrouwen in werkhervatting.6 Deze factoren worden in dit hoofdstuk aangeduid
met: de significante factoren.7 In tabel 7.1 worden deze significante factoren weergegeven. Er
wordt een onderscheid gemaakt tussen factoren die voor de mannen en de vrouwen
verschillend waren en factoren die hetzelfde waren voor de mannen en de vrouwen maar een
verschillend verband hadden met werkhervatting van de mannen en die van de vrouwen. In
sommige gevallen was er sprake van een combinatie (aangegeven met een + teken).
6 De percentages zoals weergegeven in de tabellen in de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 hebben geen absolute waarde. Ze hebben,
net als de gemiddelden, grote onbetrouwbaarheidsintervallen. Om de leesbaarheid te bevorderen zijn de
onbetrouwbaarheidsintervallen van de percentages niet weergegeven in de tabellen van de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6.
Vergelijking tussen de percentages en gemiddelden onderling is alleen verantwoord aan de hand van statistische toetsen en
niet "met het blote oog". Deze statistische toetsen geven aan of de resultaten statistisch significant zijn. (Zie ook voetnoot 5
op p. 75).
7 De significante factoren zijn als volgt geselecteerd. Uit de resultaten van de groepsvergelijkingen zijn die variabelen
geselecteerd, die significant (d.w.z. p
91
Tabel 7.1 Factoren die significant samenhangen met m/v verschillen in werkhervatting
Situaties verschillend voor mannen en vrouwen Verbanden verschillend voor mannen en vrouwen
WERKNEMER-GERELATEERDE FACTOREN (HOOFDSTUK 5)
^ Vrouwen hebben vaker een tijdelijke aanstelling ^ Gewaardeerd voelen op het werk
^ Vrouwen hebben minder vaak een leidinggevende ^ Klachten a/h bewegingsapparaat
functie
\ Vrouwen wonen vaker alleen
FACTOREN GERELATEERD AAN DE SOCIALE OMGEVING (HOOFDSTUK 6)
Sociaal-medische begeleiding
^ Vrouwen werken vaker in bedrijven met minder
frequent standaardoverleg tussen bedrijf Arbo-
dienst 6 Vrouwen krijgen minder vaak advies van de +\ Advies van de bedrijfsarts omtrent werkhervatting
bedrijfsarts \ Inschatting gezondheid door bedrijfsarts (lager bij
bepaalde groep mannen)
\ Belang van zoeken naar alternatieven van
bedrijfsarts (lager bij bepaalde groep mannen)
\ Inschatting van bedrijfsarts dat werknemer positief
staat tegenover werkhervatting in nieuwe functie
(lager bij bepaalde groep mannen)
\ Geslacht van bedrijfsarts
^ Vrouwen krijgen vaker advies van + ^ Advies van de huisarts omtrent werkhervatting
de huisarts omtrent werkhervatting
Bedrijf/instelling
^ Leidinggevenden zijn vaker man dan vrouw + ^ Mannelijke leidinggevende bij vrouwelijke
werknemer
\ Vervanger aanstellen
Privé-omgeving
^ Vrouwen hebben vaker partner + ^ Partner werkt meer dan 40 u per week
die meer dan 40u p.w. werkt
^ Partners van vrouwen helpen na ziekmelding + ^ Veel hulp van partner bij taken/overname van taken
meer bij taken en nemen vaker taken over
\ Mannen gaan na ziekmelding meer + \ Meer tijd aan huishouden gaan besteden
tijd aan huishouden besteden
^ = verhoogt het man/vrouw verschil d.w.z. verkleint de werkhervattingskans van vrouwen; \ = verlaagt het
man/vrouw verschil, d.w.z. vergroot de werkhervattingskans van vrouwen; + combinatie van situatie en verband;
schuingedrukte factor vergroot het relatieve man/vrouw verschil via een vergroting of verkleining van de
werkhervattingskans van mannen
7.3 Voorspelling van werkhervatting door werknemer-gerelateerde factoren
In deze paragraaf wordt nagegaan welke combinatie van significante factoren de
werkhervatting van mannen en van vrouwen voorspelt. Nagegaan wordt in hoeverre de
voorspellers van werkhervatting voor mannen en voor vrouwen verschillen.
Het gaat dus niet om factoren waarop mannen hoger of lager scoren dan vrouwen; deze
factoren verklaren namelijk niet de werkhervatting van mannen of van vrouwen. Zo bleken de
vrouwen bijvoorbeeld vaker hoofdverantwoordelijke voor het huishouden te zijn dan de
mannen. Er werd echter geen verschil in het hoofdverantwoordelijke zijn gevonden tussen de
vrouwen die het werk niet hervatten en de vrouwen die dat wel doen. Al dan niet hoofd-
verantwoordelijke voor het huishouden zijn was dus niet bepalend voor werkhervatting.
92
Met betrekking tot volledige werkhervatting werden de volgende werknemer-gerelateerde
factoren opgenomen:8
- het hebben van een leidinggevende functie (0 = nee, 1 = ja)
- het hebben van een tijdelijke aanstelling (0 = nee, 1 = ja)
- gewaardeerd voelen (1 = niet voldoende gewaardeerd voelen in dit bedrijf; 2 = voldoende
gewaardeerd voelen in dit bedrijf)
- type klachten (1 = psychische klachten; 2 = klachten aan het bewegingsapparaat)
- alleen wonen of niet (0 = niet alleen wonen; 1 = alleen wonen)
Met behulp van logistische regressie (zie bijlage 5 voor uitleg over logistische regressie) is
nagegaan welke voorspeller(s) de beste is/zijn voor mannen en welke voor vrouwen. Er is
gerekend met methode enter.
In tabel 6.1(b) in bijlage 6 worden de resultaten van een logistische regressie analyse
(methode enter) op werkhervatting van de mannen weergegeven. Omdat alle mannen die zijn
opgenomen in deze analyse een vaste aanstelling hadden, is deze variabele niet opgenomen.
Omdat de variabele alleen wonen zeer scheef verdeeld was, - vrij weinig mannen woonden
alleen -, is deze ook niet opgenomen in het model. De meeste krachtige voorspeller voor de
werkhervatting van mannen was het hebben van klachten aan het bewegingsapparaat. Mannen
met klachten aan het bewegingsapparaat hadden ruim 14 keer zoveel kans op werkhervatting
als mannen met psychische klachten. Er werd een trend gevonden voor het krijgen van
waardering, bij mannen die voldoende waardering hadden ontvangen was de kans op
werkhervatting bijna 9 keer zo groot als bij mannen die onvoldoende waardering hadden
ontvangen. Het model voorspelde in 86 % van de gevallen juist; alleen werkhervatting werd
goed voorspeld.
Om vervolgens na te gaan waarom bepaalde factoren wel en anderen niet meer een
significante bijdrage leverden aan werkhervatting als de factoren gecombineerd worden, zijn
de onderlinge correlaties tussen alle factoren bestudeerd.
In tabel 6.2(b) in bijlage 6 wordt de correlatiematrix voor de significante factoren weer-
gegeven voor de mannen (n
In tabel 6.3(b) in bijlage 6 worden de resultaten van een logistische regressie analyse
(methode enter) op werkhervatting van de vrouwen weergegeven. Voor de vrouwen waren de
volgende variabelen zeer scheef verdeeld, waardoor ze niet opgenomen konden worden in het
regressiemodel: het hebben van een vaste aanstelling en het hebben van een leidinggevende
functie. De overige variabelen samen vormden geen significante verklaring voor werk-
hervatting bij vrouwen. Het was dus voor de vrouwen niet mogelijk om de krachtigste
werknemer-gerelateerde voorspeller van werkhervatting te selecteren.
8 Strikt genomen zou ook de inschatting van de werknemer dat het mogelijk is terug te keren naar de oude functie moeten worden
opgenomen; deze factor hield namelijk voor zowel mannen als vrouwen verband met werkhervatting. Echter, deze variabele is alleen
gemeten indien de werknemer nog niet (gedeeltelijk) hervat was drie maanden na ziekmelding, en heeft dus betrekking op een selectieve
groep werknemers.
93
In tabel 6.4(b) in bijlage 6 wordt de correlatiematrix voor de factoren weergegeven voor de
vrouwen (n=54). De vrouwen met een vaste aanstelling hadden zich vaker niet voldoende
gewaardeerd gevoeld in hun werk en hadden minder vaak klachten aan het bewegings-
apparaat.
Uit het voorafgaande blijkt dat aangaande de werknemer-gerelateerde factoren werkhervatting
bij de mannen vooral voorspeld werd door de aard van de klachten en het krijgen van
waardering; bij vrouwen is het moeilijk statistisch te voorspellen, deels ook omdat er te
weinig variantie (en dus een te scheve verdeling) werd gevonden in een aantal "significante
factoren" die werknemer-gerelateerd waren.
7.4 Onderlinge correlaties tussen omgevingsgerelateerde factoren
Vanwege de kleine steekproefomvang was het niet mogelijk om logistische regressie uit te
voeren voor de omgevingsgerelateerde factoren. Om na te gaan hoe de omgevingsgerelateerde
factoren samenhingen, zijn de onderlinge correlaties tussen deze factoren berekend. Omdat de
onderlinge relaties bij mannen anders kunnen zijn dan bij vrouwen, zijn de correlaties voor
mannen en vrouwen apart berekend. Wel zijn telkens bij mannen en bij vrouwen dezelfde
factoren in de tabel opgenomen; deze zijn niet in alle gevallen ook een significante voor-
speller voor mannen of voor vrouwen. Hiermee kan duidelijker worden of sommige factoren
met elkaar samenhangen en of er één of meer significante factoren zijn die met veel andere
significante factoren samenhangen en die dus waarschijnlijk belangrijke voorspellers van
werkhervatting zijn. Het type klachten bleek bij mannen een belangrijke voorspeller. Speciale
aandacht is vervolgens besteed aan: (1) de relatie tussen het type klachten en de sociaal-
medische begeleiding; (2) de relatie tussen het type klachten en factoren gerelateerd aan het
bedrijf/de instelling. Daarnaast is speciale aandacht besteed aan de relatie tussen de inzet van
de partner in de huishouding en de gezondheid van de ziek gemelde werknemer.
7.4.1 Onderlinge samenhang factoren gerelateerd aan sociaal-medische begeleiding
In tabel 6.5(b) worden de correlaties tussen de significante factoren die zijn gerelateerd aan
de sociaal-medische begeleiding weergegeven. Hieruit blijkt dat er nauwelijks onderlinge
samenhang was. Als de bedrijfsarts aangaf dat het belangrijk was om naar alternatieven te
zoeken als scholing of ander werk omdat de hervatting van het eigen werk moeilijk zou zijn,
dan had de huisarts ook vaker een advies omtrent werkhervatting gegeven. Wel was er een
duidelijke samenhang tussen de sociaal-medische begeleiding en het type klachten. Bij
mannen met klachten aan het bewegingsapparaat, werd de gezondheid door de bedrijfsarts als
beter ingeschat, werd scholing/zoeken naar ander werk door de bedrijfsarts belangrijker
gevonden en gaf de huisarts vaker advies dan bij mannen met psychische klachten.
In tabel 6.6(b) in bijlage 6 worden de correlaties tussen de significante factoren die zijn
gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding van vrouwen weergegeven. Hieruit blijkt dat
ook bij de vrouwen er nauwelijks onderlinge samenhang was tussen de significante factoren.
Er werden twee verbanden gevonden. Vrouwelijke bedrijfsartsen schatten de gezondheid van
hun werknemers als beter in dan mannelijke bedrijfsartsen. Met multipele regressie is
nagegaan of dit kwam doordat de vrouwelijke bedrijfsartsen vaker vrouwelijke werknemers
hadden die zichzelf ook als gezonder zagen, of dat vrouwelijke bedrijfsartsen een positievere
inschatting van de gezondheid van vrouwen maakten dan mannelijke bedrijfsartsen (gecorri-
geerd voor de subjectieve inschatting van gezondheid door de werknemer). Er bleek een
trend waarneembaar voor deze laatste verklaring (dit werd niet gevonden voor mannelijke
werknemers). Vrouwelijke bedrijfsartsen hadden dus een positievere inschatting van de
gezondheid van hun vrouwelijke cliënten dan mannelijke bedrijfsartsen. Als de bedrijfsarts
94
aangaf dat het belangrijk was om naar alternatieven te zoeken als scholing of ander werk
(omdat de hervatting van het eigen werk moeilijk zou zijn), dan had de bedrijfsarts bij
vrouwelijke werknemers minder vaak advies gegeven. Voor vrouwen werden nauwelijks
verbanden tussen het type klachten en de sociaal-medische begeleiding gevonden. Wel werd
een trend gevonden dat vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat vaker advies van de
huisarts kregen. Zoals in hoofdstuk 5 en 6 is gebleken, hadden vrouwen met klachten aan het
bewegingsapparaat en vrouwen die een advies van de huisarts kregen, een kleinere
werkhervattingskans.
Bij de vrouwen werd verder minder vaak een advies gegeven door de bedrijfsarts als de
bedrijfsarts een vrouw was. Als de werknemer nog niet aan het werk was, en de bedrijfsarts
scholing of naar ander werk zoeken belangrijk vond, gaf deze bij vrouwen minder vaak een
advies. Bovendien werd een trend gevonden dat vrouwen met klachten aan het bewegings-
apparaat vaker dan vrouwen met psychische klachten advies van de huisarts omtrent werk
kregen. Deze verbanden werden niet gevonden bij de mannen. Bij de mannen werd gevonden
dat huisartsen vaker een advies omtrent werk hadden gegeven naarmate de bedrijfsarts meer
belang hechtte aan scholing of het zoeken naar ander werk. Dit werd weer niet voor de
vrouwen gevonden.
7.4.2 Onderlinge samenhang factoren gerelateerd aan bedrijf/instelling
Er was bij de mannen noch bij de vrouwen een onderlinge samenhang tussen het geslacht van
de leidinggevende en het aanstellen van een vervanger.
Om te achterhalen waar het aanstellen van een vervanger wel mee samenhing, zijn de
correlaties berekend tussen type aandoening, het functieniveau, werkdruk als oorzaak voor
verzuim en het aanstellen van een vervanger. Uit tabel 6.7(b) in bijlage 6 komt naar voren dat
er vaker een vervanger aangesteld werd bij psychische klachten. Bovendien bleek dat
psychische klachten bij mannen op lagere functieniveaus minder vaak voorkwamen dan bij
mannen op hogere functieniveaus. Voor mannen bleek het aanstellen van een vervanger niet
samen te hangen met werkdruk of functieniveau.
Uit tabel 6.8(b) in bijlage 6 komt naar voren dat ook bij vrouwen vaker een vervanger
aangesteld werd bij psychische klachten. Er was bij vrouwen geen samenhang tussen het
aanstellen van een vervanger en werkdruk of functieniveau.
7.4.3 Onderlinge samenhang tussen factoren gerelateerd aan de privé-situatie en
gezondheidsindicatoren
Uit hoofdstuk 6 is naar voren gekomen dat er met name bij de vrouwen een aantal verbanden
was tussen de kenmerken en het gedrag van de partner enerzijds en werkhervatting anderzijds.
Naarmate de partners van vrouwen meer uren per week werkten en hulp boden, was de
werkhervattingskans van hun vrouwelijke partner lager.
De vraag is nu, hoe deze inzet van de partners verband hield met hun aandeel in de uitvoering
van huishoudelijke en zorgtaken in het algemeen en hun aandeel in het inkomen. Daarnaast
kwam in hoofdstuk 6 naar voren dat de relaties tussen inzet van de partner en gezondheid
enerzijds en werkhervatting anderzijds verschillend waren voor de mannen en vrouwen. De
vraag is nu hoe de inzet van de partner verband hield met de gezondheid van de vrouwen, en
of dit anders was bij de mannen.
95
In tabel 6.9(b) in bijlage 6 worden de correlaties weergegeven tussen kenmerken van de privé-
omgeving en de gezondheid van de mannen. Naarmate de partners van de mannen meer uren
werkten, hadden ze een groter aandeel in het inkomen en besteedden ze minder tijd aan de
huishouding. Als ze een groter aandeel in het inkomen hadden, hielpen ze hun zieke partner
meer.
In tabel 6.10(b) in bijlage 6 worden de correlaties weergegeven tussen kenmerken van de
privé-omgeving en de gezondheid van vrouwen. Voor de vrouwen werd het volgende
gevonden. Naarmate de partners van de vrouwen meer uren werkten, besteedden ze minder
tijd aan de huishouding. Er was geen verband tussen het aantal uren werken en het aandeel in
het inkomen. Als ze een groter aandeel in de huishouding hadden, hielpen ze hun zieke
partner meer. Naarmate de zieke vrouwelijke werknemer zelf minder tijd ging besteden aan
het huishouden na ziekmelding, hielp de partner meer. Zoals in hoofdstuk 5 naar voren kwam,
gingen de meeste vrouwelijke werknemers minder tijd aan het huishouden besteden na
ziekmelding.
Ten aanzien van de gezondheidsindicatoren werd het volgende gevonden. Een slechtere
subjectieve gezondheid hing bij de mannen én vrouwen samen met meer psychosomatische
klachten (scores op de VOEG, zie hoofdstuk 2 en bijlage 2). Een slechtere subjectieve
gezondheid hing bij de mannen en vrouwen ook samen met minder verbetering in de
gezondheid in de eerste drie maanden na ziekmelding. Alleen voor de mannen werd gevonden
dat als er meer psychosomatische klachten werden gerapporteerd, er ook minder verbetering
in de gezondheid in de eerste drie maanden na ziekmelding gerapporteerd werd. Er was bij de
vrouwen een positieve samenhang tussen de subjectieve gezondheid en de beoordeling van de
gezondheid door de bedrijfsarts, maar bij de mannen niet.
Het meest interessant is de relatie tussen de kenmerken van de privé-situatie en de gezondheid
(grijze vlak). Naarmate de partners van de mannen meer uren per week werkten, was de
subjectieve gezondheid van deze mannen drie maanden na ziekmelding slechter en was er
minder vaak een verbetering in de gezondheid opgetreden in de eerste drie maanden.
Naarmate de partners van de mannen een groter aandeel in het huishouden hadden, vonden de
bedrijfsartsen de gezondheid van de mannelijke werknemers beter.
Het aandeel in het uitvoeren van taken voor de huishouding van de partners van vrouwen, was
net als bij de partners van de mannen, hoger naarmate de partners minder uren werken. De
partners namen dus een groter deel van het huishouden voor hun rekening, naarmate ze een
kleinere betaalde baan hadden. Voor de vrouwen werd bovendien gevonden dat hun partners
vaker hulp boden naarmate de vrouwen minder psychosomatische klachten hadden. Dat wil
dus zeggen, de partners van de vrouwen gingen eerder minder dan meer hulp boden bij
psychosomatische klachten als hoofdpijn, rugpijn, duizeligheid, lusteloosheid. De partners
van de vrouwen boden ook vaker hulp naarmate de subjectieve gezondheid drie maanden na
ziekmelding slechter was en er minder verbetering was opgetreden in de gezondheid in de
eerste drie maanden. Vrouwelijke werknemers gingen minder doen in het huishouden na
ziekmelding naarmate zij zelf en de bedrijfsarts hun gezondheid als slechter beoordeelden. De
partners van de vrouwen gingen dus meer doen in het huishouden, naarmate hun zieke
vrouwelijke partner een slechtere gezondheid had (in termen van een subjectief oordeel maar
niet in termen van psychosomatische klachten) en zelf minder ging doen in het huishouden.
96
97
8. MAN/VROUW VERSCHILLEN IN WERKHERVATTING NA
LANGDURIG VERZUIM: CONCLUSIES EN MOGELIJKE
VERKLARINGEN
Hieronder zullen eerst de belangrijkste conclusies worden besproken aan de hand van de
onderzoeksvragen (paragraaf 8.1). Vervolgens zullen de conclusies worden bediscussieerd in
het licht van ander onderzoek naar man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig
verzuim. Ook zullen mogelijke verklaringen worden gegeven voor de huidige bevindingen
(paragraaf 8.2). De methodologische discussie is te vinden in bijlage 7. Een nabeschouwing,
waarin de uitgangspunten, het theoretisch kader, de belangrijkste conclusies en de waarde van
dit onderzoek zullen worden bediscussieerd, volgt in hoofdstuk 9.
8.1 Belangrijkste conclusies
De probleemstelling die in dit onderzoek is onderzocht luidde als volgt:
In hoeverre verklaren verschillen in motivatie van verzuimende werknemers ten aanzien van
werkhervatting en verschillen in attitude en gedrag van de sociale omgeving man/vrouw
verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim? Welke andere factoren spelen daarnaast
een rol?
Deze probleemstelling is onderzocht door 119 werknemers (65 mannelijke werknemers en 54
vrouwelijke werknemers) die langer dan een maand verzuimden een jaar lang te volgen. Waar
mogelijk is ook de bedrijfsarts, huisarts, direct leidinggevende, een collega, de eventuele
partner en een belangrijke ander bij het onderzoek betrokken. Ongeveer de helft van de
mannen en vrouwen verzuimden wegens psychische klachten, de andere helft wegens
klachten aan het bewegingsapparaat.
Het antwoord op het eerste deel van de probleemstelling is eenvoudig want negatief. In dit
onderzoek kon, in tegenstelling tot de verwachtingen, niet worden aangetoond dat de
motivatie van individuele werknemers ten aanzien van werkhervatting verband hield met
werkhervatting na langdurig verzuim, noch voor mannen noch voor vrouwen. Motivatie was
dus geen verklaring voor man/vrouw verschillen in langdurig verzuim. Er werden bovendien
slechts een gering aantal aanwijzingen gevonden voor een verband tussen attitude en gedrag
van de sociale omgeving enerzijds en man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig
verzuim anderzijds.
Andere kenmerken van de werknemer en van de sociale omgeving bleken wel samen te
hangen met man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim (zie paragrafen
8.1.3 en 8.1.4). Deze bevindingen waren een aanvulling op eerder onderzoek. Tezamen laten
zij zien dat de verklaring voor man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim
complex is. Hieronder worden per onderzoeksvraag de belangrijkste resultaten weergegeven.
8.1.1 Onderzoeksvraag 1
De eerste onderzoeksvraag luidde als volgt:
Wat zijn de kenmerken van de onderzochte groep verzuimende werknemers op het eerste
meetmoment en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin gevonden?
De steekproef bleek enerzijds gevarieerd genoeg van samenstelling om verbanden tussen de te
onderzoeken factoren en werkhervatting te kunnen aantonen, anderzijds waren de mannen en
98
vrouwen in de steekproef goed genoeg vergelijkbaar om verschillen in werkhervatting tussen
mannen en vrouwen te onderzoeken. Met betrekking tot de kenmerken van de onderzochte
groep werd het volgende gevonden. Hoewel alle leeftijdsklassen vertegenwoordigd waren,
betrof het gemiddeld genomen een wat oudere steekproef van de beroepsbevolking: ongeveer
de helft van de deelnemers was 46 jaar of ouder. Er was een duidelijke spreiding in
opleidingsniveau, waarbij de helft van de werknemers een opleiding op MBO-niveau of hoger
had afgerond. Eenderde deel van de mannen en vrouwen was werkzaam op een middelbaar of
hoger functieniveau. De gemiddelde werkbeleving was niet positief maar ook niet negatief.
De helft van zowel de mannelijke als vrouwelijke deelnemers aan het onderzoek had klachten
aan het bewegingsapparaat (m.n. rugklachten, klachten aan nek, arm en schouders), de andere
helft psychische klachten (m.n burnout en overspanning). Ongeveer 20% van de steekproef
gaf aan een conflict te hebben met een collega of de leidinggevende.
De meeste werknemers hadden al langer last van de klachten. De meerderheid had al meer
dan een half jaar voor ziekmelding last van de klachten waarvoor ze zich ziek meldden;
eenderde deel was al eerder uitgevallen wegens dezelfde klachten. Tweederde van de mannen
en vrouwen gaf aan dat de oorzaak van de gezondheidsklachten geheel of gedeeltelijk in het
werk lag, met name in de werkdruk en werkverhoudingen.
De werknemers beoordeelden drie maanden na ziekmelding hun gezondheid gemiddeld
genomen als 50%, en zij rapporteerden zo'n 5 à 6 psychosomatische klachten.
De meeste mannen en vrouwen stonden positief tegenover werkhervatting, en ook hun
omgeving stond positief tegenover werkhervatting. Het gevoel van eigen effectiviteit was
gematigd tot positief. Ongeveer 20% van de werknemers rapporteerden in het begin van het
verzuim belemmeringen ten aanzien van werkhervatting.
De werknemers ervoeren gemiddeld genomen vooral steun van hun bedrijfsarts, direct
leidinggevende en collega en nauwelijks druk om te hervatten. De werknemers werkten in
bedrijven van verschillende grootte. Ongeveer de helft van de werknemers werkte in de
profit-sector, de andere helft in de non-profit sector. Ongeveer de helft van de bedrijven was
eigen risicodrager met betrekking tot de kosten van ziekteverzuim.
Hoewel de financieel-economische situatie van de meeste bedrijven of instellingen goed was,
hadden vrijwel alle werknemers recent met organisatieveranderingen te maken gehad en was
er in de helft van de gevallen sprake van onderbezetting.
De volgende man/vrouw verschillen werden gevonden:
- Minder vrouwen dan mannen werkten in een leidinggevende functie (ondanks dat de
mannen en vrouwen even vaak op een middelbaar of hoger functieniveau werkten).
- De mannen werkten gemiddeld fulltime, de vrouwen gemiddeld 30 uur per week.
- De helft van de mannen en eenderde van de vrouwen woonde (al dan niet getrouwd)
samen met partner en kinderen. Ongeveer een kwart van de vrouwen woonde alleen, de
mannen nauwelijks.
- De vrouwen rapporteerden iets meer psychosomatische klachten dan de mannen. Dit is in
overeenstemming met Joosten (1995).
- De vrouwen stonden nog iets gemotiveerder tegenover werk vanwege de sociaal-
participatieve functie van werk. Dit is in overeenstemming met Cuelenaere (1997). De
vrouwen voelden zich ook iets angstiger dan mannen over hun werkhervatting.
- De vrouwen namen in hun sociale omgeving een wat minder positieve sociale norm ten
aanzien van werkhervatting waar dan de mannen. De vrouwen hadden een iets lager
gevoel van eigen effectiviteit dan de mannen.
De verschillen tussen de mannen en vrouwen zijn in overeenstemming met heersende
rolpatronen (zie bijvoorbeeld SCP, 2000) en bevindingen uit eerder onderzoek (Joosten, 1995;
Cuelenaere, 1997). Ze duiden niet op een specifieke selectie van mannelijke en/of vrouwelijke
99
werknemers in de onderzoeksgroep en brengen de vergelijkbaarheid van de mannen en
vrouwen in dit onderzoek dus niet in gevaar.
8.1.2 Onderzoeksvraag 2
De tweede onderzoeksvraag luidde als volgt:
In hoeverre zijn er man/vrouw verschillen in werkhervattingspatroon gedurende de eerste 13
maanden na ziekmelding?
Zoals verwacht waren de werkhervattingskansen van vrouwen kleiner dan die van mannen.
Van de mannen is na 13 maanden 86,2% weer aan het werk, van de vrouwen 72,2%. De
mannen hadden 1,2 keer zoveel kans als de vrouwen om te hervatten. Van de vrouwen was
dus 27,8% na 13 maanden nog volledig ziek gemeld, van de mannen 13,8%. De vrouwen
hadden dientengevolge 2,0 keer zoveel kans als de mannen om na 13 maanden nog volledig
ziek gemeld te zijn.
Er konden geen man/vrouw verschillen in kenmerken van de werkhervatting worden
aangetoond. Het moment waarop het werk werd hervat was voor mannen en vrouwen gelijk.
Ongeveer 90% van de werknemers deed gedurende het eerste ziektejaar een werk-
hervattingspoging. Ongeveer de helft van de werknemers die na 13 maanden volledig hervat
waren, had het werk eerst gedeeltelijk hervat. Over het algemeen leidde werkhervatting na
ziekmelding tot een verbetering van de werkbeleving. Zowel mannen als vrouwen waren na
hervatting meer tevreden met hun werk en ervoeren meer autonomie in hun werk dan voor
ziekmelding. Wel vonden ze de emotionele belasting hoger dan voor de ziekmelding.
8.1.3 Onderzoeksvraag 3
De derde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Welke werknemer-gerelateerde factoren hangen samen met man/vrouw verschillen in
werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?
Geen van de motivationele factoren hing samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting
na 13 maanden. Dit werd gedeeltelijk veroorzaakt doordat mannen en vrouwen nauwelijks
verschilden in motivatie ten aanzien van werkhervatting en gemiddeld genomen goed
gemotiveerd waren voor werkhervatting (zie conclusies aangaande onderzoeksvraag 1). Maar
daarnaast bleek dat motivationele factoren noch voor mannen noch voor vrouwen,
werkhervatting bepaalde. Motivatie, de geneigdheid om werk te hervatten, speelt dus geen rol
bij de verklaring van werkhervatting en daardoor ook niet in de verklaring van man/vrouw
verschillen in werkhervatting. Met andere woorden: hoewel de meeste werknemers in dit
onderzoek goed gemotiveerd waren voor werk, hadden de wat lager gemotiveerden dezelfde
werkhervattingskansen als de wat hoger gemotiveerden en waren hierin geen verschillen
tussen mannen en vrouwen. Het was dus niet zo dat vrouwen minder gemotiveerd waren het
werk te hervatten en daardoor minder snel het werk hervatten (want motivatie deed er immers
niet toe); het was ook niet zo dat motivatie bij vrouwen een sterkere rol speelde bij
werkhervatting dan bij mannen of andersom.
Theoretisch gezien blijkt dus dat het ASE-model ter verklaring van gedrag niet opgaat voor
werkhervatting, hetgeen vragen oproept. In het volgende hoofdstuk en in de methodologische
discussie zal verder ingegaan worden op de afwezigheid van een relatie tussen motivatie en
werkhervatting.
Niet zozeer de motivatie als wel de situatie van vrouwen bleek wel de werkhervattingskans
van vrouwen ten opzichte van die van mannen te verkleinen:
- De vrouwen hadden vaker een tijdelijke aanstelling dan de mannen. Het hebben van een
tijdelijke aanstelling hing samen met een kleinere werkhervattingskans.
100
- De vrouwen hadden veel minder vaak een leidinggevende functie dan de mannen. Het
hebben van een leidinggevende functie bleek bij mannen samen te hangen met een grotere
werkhervattingskans.
- Bij vrouwen hing een geringere verbetering van de subjectieve gezondheid gedurende het
jaar samen met een kleinere werkhervattingskans, bij mannen niet. Dit ging niet op voor
de subjectieve gezondheid gemeten op het eerste meetmoment (na ongeveer 3 maanden).
De volgende situatie vergrootte de werkhervattingskans van de vrouwen ten opzichte van die
van de mannen:
- De vrouwen woonden vaker alleen dan de mannen. De vrouwen die alleen woonden
hadden een grotere werkhervattingskans dan de vrouwen die samen woonden met partner
(en kinderen).
De volgende factoren verkleinden de werkhervattingskans van de vrouwen maar niet die van
de mannen:
- Gewaardeerd voelen op het werk
- Het hebben van klachten aan het bewegingsapparaat
8.1.4 Onderzoeksvraag 4
De vierde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Welke factoren gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding, het bedrijf/de instelling en
de privé-omgeving hangen samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting 13 maanden
na ziekmelding?
Ten aanzien van de sociaal-medische begeleiding werd gevonden dat de werkhervattingskans
van de vrouwen ten opzichte van die van de mannen verkleind werd doordat:
- vrouwen vaker werkten in bedrijven met een minder frequent standaardoverleg tussen
bedrijf en Arbo-dienst, frequent standaardoverleg (meer dan 8 keer per jaar) verhoogde de
werkhervattingskans.
- vrouwen minder vaak een advies kregen van de bedrijfsarts, en het krijgen van advies van
de bedrijfsarts samenhing met een grotere werkhervattingskans.
- vrouwen vaker advies kregen omtrent werkhervatting van de huisarts, en het krijgen van
advies van de huisarts samenhing met een kleinere werkhervattingskans.
De relatieve werkhervattingskans van vrouwen werd echter verhoogd doordat de
werkhervatting van vrouwen niet en die van mannen wel afhing van de volgende factoren:
- Lage inschatting van de gezondheid door de bedrijfsarts
- Lage inschatting van het belang van het zoeken naar alternatieven bij werkhervatting door
de bedrijfsarts
- Lage inschatting van de bedrijfsarts dat de werknemer positief staat tegenover
werkhervatting in een nieuwe functie
Verder werd gevonden dat werkhervatting van de mannen wel verband hield met het geslacht
van de bedrijfsarts (meer werkhervatting bij mannelijke bedrijfsarts), maar werkhervatting
van de vrouwen niet.
Ten aanzien van het bedrijf/de instelling werd gevonden dat de werkhervattingskans van de
vrouwen werd verlaagd doordat zij vaker een mannelijke leidinggevende dan een vrouwelijke
leidinggevende hadden, en de vrouwen juist bij een vrouwelijke leidinggevende een grotere
werkhervattingskans hadden dan bij een mannelijke leidinggevende. Verder bleek dat het
aanstellen van een vervanger samenhing met een grotere werkhervattingskans bij de vrouwen,
maar een kleinere werkhervattingskans bij de mannen. Uit de gegevens verzameld bij de
leidinggevenden die na een jaar nog deelnamen aan het onderzoek bleek dat de mate waarin
de leidinggevende medewerking had gekregen vanuit het bedrijf om het
werkhervattingstraject vorm te geven, samenhing met een grotere werkhervattingskans van de
vrouwen.
101
Ten aanzien van de privé-omgeving werd gevonden dat de werkhervattingskans van de
vrouwen ten opzichte van die van de mannen werd verkleind doordat:
- De vrouwelijke werknemers vaker een partner hadden die fulltime of meer werkte dan de
mannelijke werknemers in dit onderzoek. Naarmate de partners van de vrouwen meer uren
per week werkten, was de werkhervattingskans van de vrouwen kleiner.
- De partners van vrouwelijke werknemers vaker aangaven na ziekmelding hulp te bieden
dan de partners van de mannelijke werknemers. Naarmate de partners aangaven meer hulp
te bieden, was de werkhervattingskans van de vrouwelijke werknemers kleiner.
De mannen gingen over het algemeen meer tijd aan het huishouden gaan besteden na
ziekmelding, en naarmate zij meer tijd aan het huishouden gingen besteden was hun
werkhervattingskans kleiner. Deze factor vergrootte de relatieve werkhervattingskans van
vrouwen.
8.1.5 Onderzoeksvraag 5
De vijfde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Wat zijn de belangrijkste voorspellers van werkhervatting, in hoeverre hangen deze onderling
samen en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin aangetroffen?
Ten aanzien van de werknemer-gerelateerde factoren werd voor mannen gevonden dat
werkhervatting het beste voorspeld werd door de aard van de klachten: mannen met
psychische klachten hadden veel minder kans op werkhervatting dan mannen met klachten
aan het bewegingsapparaat.
Ten aanzien van de factoren gerelateerd aan de sociale omgeving kon geen multivariate
analyse worden uitgevoerd. Analyse van de correlaties liet het volgende zien.
Er was nauwelijks samenhang tussen de verschillende factoren gerelateerd aan de sociaal-
medische begeleiding, hetgeen suggereert dat deze factoren een op zichzelf staande
samenhang hebben met werkhervatting. Bij de vrouwen werd gevonden dat als de bedrijfsarts
ook een vrouw was, zij de gezondheid van de vrouwen als beter inschatte dan de mannelijke
bedrijfsartsen en zij minder vaak advies gaf. Wel werd voor mannen gevonden dat bij mannen
met klachten aan het bewegingsapparaat de gezondheid door de bedrijfsarts als beter werd
ingeschat, scholing en naar ander werk zoeken door de bedrijfsarts als belangrijker werd
gevonden en de huisarts vaker advies gaf met betrekking tot werkhervatting dan bij mannen
met psychische klachten.
Het aanstellen van een vervanger hield voor de mannen én vrouwen verband met de aard van
de aandoening: bij psychische klachten werd vaker een vervanger aangesteld.
Partners, zowel die van de mannen als die van de vrouwen, deden minder in het huishouden
naarmate zij meer uren betaald werk verrichtten. Bij de vrouwen werd gevonden, dat hun
partners na ziekmelding vaker hulp gaven naarmate de gezondheid van hun vrouwelijke
partner slechter was, er minder verbetering van de gezondheid was opgetreden in de eerste
drie maanden na ziekmelding en de vrouwen zelf minder waren gaan doen in de huishouding.
Naarmate de vrouwen meer psychosomatische klachten hadden, gaven de partners minder
hulp. Bovendien werd bij de vrouwen en niet bij de mannen een verband gevonden tussen de
subjectieve inschatting van de gezondheid en de inschatting door de bedrijfsarts.
Het verband tussen de toenemende inzet van de partner in het huishouden en de slechtere
gezondheid bij vrouwelijke werknemers die verzuimden werd niet gevonden ten aanzien van
mannelijke werknemers. De partners van de mannen veranderden hun bijdrage aan taken in
het huishouden niet na de ziekmelding. Voor de mannen werd gevonden dat naarmate hun
partner meer uren per week betaald werk verrichtten, de mannen drie maanden na
ziekmelding zich minder gezond voelden en minder vaak een verbetering van hun
gezondheid rapporteerden. Bovendien bleek dat naarmate de parnter een groter aandeel in het
huishouden had, de bedrijfsarts een positiever oordeel over de gezondheid van mannen had.
102
8.2 Vergelijking met ander onderzoek en mogelijke verklaringen
In dit onderzoek werden bevindingen uit eerder onderzoek bevestigd, maar vooral werd een
groot aantal nieuwe bevindingen gedaan. Een deel van deze bevindingen kwam niet overeen
met verwachtingen ten aanzien van de verklaring van man/vrouw verschillen. In de tabel in
bijlage 8 (tabel 8.1(b)) wordt een totaaloverzicht gegeven van alle resultaten van dit
onderzoek in relatie tot alle factoren waarvoor in eerder onderzoek aanwijzingen werden
gevonden voor verschillen tussen werkende mannen en vrouwen en voor de verklaring van
man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim (zie tabel 1.1 op p. 31-33). In
tabel 8.1(b) worden dus de resultaten met betrekking tot onderzoeksvraag 1, 3 en 4
weergegeven. Niet weergegeven zijn de resultaten ten aanzien van combinaties van factoren
(onderzoeksvraag 5, zie hoofdstuk 7).
Hieronder worden de overeenkomsten met eerder onderzoek en de nieuwe bevindingen
beschreven. Ook worden mogelijke verklaringen voor de huidige bevindingen gegeven.
8.2.1. Overeenkomsten met eerder onderzoek
Mannen hervatten inderdaad vaker dan vrouwen
Met betrekking tot de tweede onderzoeksvraag naar het werkhervattingspatroon van mannen
en vrouwen werd gevonden dat mannen inderdaad vaker hervatten dan vrouwen. Van de
mannen die zijn gevolgd was 13,8% na 13 maanden nog volledig ziek gemeld en van de
vrouwen 27,8%. Het verschil tussen mannen en vrouwen is echter minder groot dan in een
vergelijkbaar onderzoek van Cuelenaere (1997), dat werknemers betrof die in de periode
tussen november 1994 en mei 1995 meer dan drie maanden ziek waren. Cuelenaere (1997)
vond dat bijna de helft van de vrouwen het werk niet hervatte.
Leeftijd
Over het algemeen hebben oudere werknemers een hoger arbeidsongeschiktheidsrisico en zijn
werkende vrouwen iets jonger dan werkende mannen, hetgeen man/vrouw verschillen in
arbeidsongeschiktheidsrisico maskeert (Van der Giezen, 2000). In het huidige onderzoek
waren de mannen en vrouwen gemiddeld even oud en bovendien was de spreiding in leeftijd
relatief klein. Dit verklaart de afwezigheid van (maskerende) effecten van leeftijd.
Werkhervattingspogingen geen garantie voor werkhervatting
Vrijwel alle werknemers in dit onderzoek bleken geprobeerd te hebben om het werk te
hervatten. Pogingen om het werk te hervatten bleken echter niet noodzakelijkerwijs tot
stabiele werkhervatting te leiden. Dit is in overeenstemming met Cuelenaere (1997). De
redenen die de werknemers aangaven hadden voornamelijk betrekking op terugkeer van de
klachten. Omdat mannen en vrouwen even vaak werkhervattingspogingen ondernamen,
blijken dus vooral vrouwen meer nodig te hebben om tot stabiele werkhervatting te komen
dan alleen het proberen van werkhervatting.
Dubbele belasting in periode voor verzuim geen verklaring
Ook in dit onderzoek kon niet aangetoond worden dat dubbele belasting in de periode voor
het verzuim ("werk-thuis interferentie" of "spill-over effect") verband hield met de kleinere
werkhervattingskans van vrouwen. Allereerst rapporteerden mannen en vrouwen even weinig
dat ze, toen ze nog werkten, te maken hadden met werk-thuis interferentie. Deze afwezigheid
van een man/vrouw verschil in werk-thuis interferentie is in overeenstemming met eerdere
bevindingen van Geurts et al. (1999) onder personeel van zorginstellingen.
In het onderhavige onderzoek had bovendien de mate waarin er in de periode vóór het
verzuim sprake was van werk-thuis interferentie evenmin effect op de werkhervattingskans,
103
noch bij de mannen, noch bij de vrouwen. Werk-thuis interferentie in de periode voor het
verzuim bleek dus geen effect te hebben op de werkhervattingsdrempel.
Werkhervattingskans bij klachten aan het bewegingsapparaat voor vrouwen relatief kleiner
dan voor mannen
Ongeveer de helft van de mannen en vrouwen die in het onderzoek betrokken waren hadden
psychische klachten (m.n. overspanning en burnout), de andere helft had klachten aan het
bewegingsapparaat (m.n. lage rugpijn, klachten aan nek, schouder en arm). Voor het type
klachten werden tegengestelde effecten gevonden voor mannen en vrouwen. Bij de mannen
hing werkhervatting heel sterk samen met het hebben van klachten aan het
bewegingsapparaat: alle mannen met klachten aan het bewegingsapparaat hervatten. Bij de
vrouwen was het verband omgekeerd en wat minder sterk: wat meer vrouwen met psychische
klachten dan vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat hervatten het werk. Ook
Jehoel-Gijsbers en Van der Giezen (2000) vonden dat wanneer vrouwen klachten aan het
bewegingsapparaat hadden, hun werkhervattingskans kleiner was.
Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de vrouwen met klachten aan het
bewegingsapparaat tijdens hun verzuim meer geconfronteerd werden met hun beperkingen
dan de vrouwen met psychische klachten en dan de mannen. Vrouwen blijken tijdens het
verzuim meer dan mannen te gaan nadenken over hoe ze hun huishoudelijke taken kunnen
verrichten zonder bijvoorbeeld, zoals Cuelenaere (1997) vond, hun rug teveel te belasten.
Er werd dus gevonden dat mannen met klachten aan het bewegingsapparaat een veel betere
werkhervattingskans hadden dan vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat, maar het
uiteindelijke effect hiervan op man/vrouw verschillen in werkhervatting werd in dit
onderzoek gedeeltelijk gecompenseerd doordat vrouwen met psychische klachten een grotere
werkhervattingskans hadden dan mannen met psychische klachten (zie ook paragraaf 8.3.4).
8.3 Nieuwe bevindingen
In dit onderzoek werd een aantal nieuwe bevindingen gedaan met betrekking tot man/vrouw
verschillen in het werkhervattingspatroon en de werkhervatting. Ook deze bevindingen zijn
weergegeven in tabel 8.1(b) in bijlage 8.
8.3.1 Nieuwe bevindingen met betrekking tot werkhervattingspatroon
Werkhervattingsskansen moeilijk vergelijkbaar tussen verschillende onderzoeken
Het blijkt moeilijk werkhervattingskansen van mannen en vrouwen, zoals die in verschillende
onderzoeken worden gevonden, te vergelijken. Door de onderzoeksopzet kon in het huidige
onderzoek berekend worden hoe groot de werkhervattingskans van vrouwen was, en hoe
groot die van mannen. Mannen bleken een 1,2 keer grotere kans op werkhervatting na 13
maanden te hebben dan vrouwen. Andersom geredeneerd hadden de vrouwen een 2 keer
grotere kans dan mannen op volledige ziekmelding na 13 maanden. Dit lijkt in eerste instantie
in overeenstemming met eerdere bevindingen van Van der Giezen (2000). Echter, dit laatste
onderzoek heeft betrekking op alle werknemers en niet alleen op de populatie werknemers die
meer dan een maand verzuimt. Al eerder is door Van der Giezen, Cuelenaere en Prins (1998)
en Van der Giezen en Cuelenaere (1998) aangetoond dat in de periode van 1990 tot 1995
vrouwen ná ziekmelding een iets grotere kans op werkhervatting hebben dan mannen. Deze
bevinding zou impliceren dat ook in het huidige onderzoek vrouwen een grotere kans op
werkhervatting hadden moeten hebben dan mannen. Toch vindt ook Cueleneare (1997) in
haar longitudinale onderzoek uitgevoerd in 1994-1995 dat vrouwen veel minder vaak
104
hervatten dan mannen. Ook in het ISSA-cohort dat in haar onderzoek is opgenomen, blijken
iets minder vrouwen dan mannen het werk hervat te hebben.
Een mogelijke verklaring is dat vrouwen vooral na kortdurend verzuim een grotere
werkhervattingskans hebben dan mannen en dat als een vrouw langer dan een maand
verzuimen, haar werkhervattingskans beduidend lager wordt dan die van mannen.
Mannen en vrouwen hervatten even snel
Er werden geen verschillen aangetroffen in de snelheid waarmee de mannen en de vrouwen
gedurende het jaar het werk hervatten. Hoewel de percentages in tabel 4.1 suggereren dat de
mannen iets sneller hervatten dan de vrouwen, konden statistisch geen verschillen worden
aangetoond.
Werkhervatting na verzuim betekent verbetering op werkgebied
De hervatte mannen werkten zowel voor als na de ziekmelding meer uren dan de hervatte
vrouwen. Werkhervatting betekende in de meeste gevallen volledige werkhervatting; in
eenderde van de gevallen veranderde men daarbij van functie en/of werkgever. Gedeeltelijke
werkhervatting betekende gemiddeld genomen hervatting voor de helft van het oude aantal
uren. De werknemers die hervatten, waren in vergelijking met de situatie voor het verzuim
erop vooruit gegaan qua tevredenheid met het werk en autonomie in het werk; de emotionele
belasting nam iets toe. Voor de overige werkkenmerken werden geen verschillen aan-
getroffen. Dit beeld komt enigszins overeen met de verbetering die Cuelenaere (1997) aantrof
bij degenen die het werk hervat hadden. Hoewel zij niet naar werkbeleving heeft gevraagd
kwam uit haar onderzoek wel naar voren dat degenen die ander werk waren gaan doen,
vertelden dat zij duidelijk minder zwaar werk deden dan voorheen; werknemers die bij de
oude werkgever waren blijven werken hadden vaak werkaanpassingen.
Wel kan afgevraagd worden in hoeverre de verbetering stabiel zal zijn. In het onderzoek van
Cuelenaere (1997) bleken bijvoorbeeld toch nog veel werknemers te twijfelen de stabiliteit
van hun werkhervatting, ook al betekende de werkhervatting in een aantal opzichten een
verbetering.
8.3.2 Nieuwe bevindingen: factoren die niet samenhangen met de kleinere
werkhervattingskans van vrouwen
In dit onderzoek werd een aantal verwachtingen niet bevestigd en in sommige gevallen zelfs
tegengesproken. Deze worden hieronder besproken.
Vrouwen niet minder positief over werken dan mannen
Eén van de veronderstellingen die aanleiding waren voor dit onderzoek, was dat vrouwen een
minder positieve attitude ten aanzien van werk zouden hebben dan mannen, met andere
woorden, dat zij minder gemotiveerd zouden zijn voor werk dan mannen. Een groot aantal
opvattingen ten aanzien van werk, werkhervatting na verzuim, ziek thuis zijn en de rol van
gezondheid bij werkhervatting is bestudeerd. Ook is nagegaan in hoeverre verwachtingen die
men had van werken en de mate waarin die verwachtingen waren uitgekomen, man/vrouw
verschillen in werkhervatting konden verklaren. Er werd aangetoond dat mannen en vrouwen
niet verschilden: vrouwen stonden in bepaalde opzichten zelfs nog positiever tegenover
werkhervatting dan mannen. Er werd gevonden dat vrouwen de sociaal-participatieve functie
van werk nog meer waardeerden dan mannen. Deze bevinding is enigszins in overeen-
stemming met Cuelenaere (1997), die vond dat mannen en vrouwen even positief tegenover
werk stonden, maar om verschillende redenen. Voor dat laatste is in het huidige onderzoek
weinig bewijs gevonden. Ook in buitenlands onderzoek wordt over het algemeen gevonden
dat mannen en vrouwen niet of nauwelijks verschillen in arbeidsmotivatie (Bielby & Bielby,
105
1988; Dex, 1988; Haavio-Mannilla, 1992; deVaus & McAllister, 1991). Tenslotte is geen
bewijs gevonden voor de suggestie van Van der Gulden (2000) dat vrouwen door een grotere
teleurstelling in het werkende bestaan minder vaak zouden hervatten. De vrouwen en mannen
verschilden niet in verwachtingen ten aanzien van het hervatte bestaan of in de mate waarin ze
daarin teleurgesteld waren en deze factor hield in het algemeen geen verband met
werkhervatting.
Dat vrouwen positiever staan tegenover werk, is in wezen logisch aangezien er ten aanzien
van werkende vrouwen een positieve selectie optreedt: vooral de gezondere (Bekker, 1999) en
beter gekwalificeerde vrouwen (Maassen van den Brink & Groot, 1994) blijken voor betaald
werk te worden geselecteerd. Ten aanzien van gezondheid is dit ook wel bekend onder de
term "healthy worker effect" (Bekker, 1999). Het is dan ook onjuist te veronderstellen dat in
Nederland vrouwelijke werknemers minder positief zouden staan tegenover werk dan
mannelijke werknemers.
Waargenomen sociale norm privé-omgeving van vrouwen iets minder positief
In het algemeen was de privé-omgeving van verzuimende vrouwen volgens de vrouwen zelf
iets minder positief over werkhervatting dan de privé-omgeving van de verzuimende mannen
volgens de mannen zelf. Dit is in overeenstemming met bevindingen van Cuelenaere (1997)
die vond dat iets meer verzuimende vrouwen dan verzuimende mannen weinig stimulerende
partners hadden. Behalve in het onderzoek van Cuelenaere (1997) is nog niet eerder
onderzoek gedaan naar de invloed van de sociale norm op werkhervatting.
Vrouwen geen lagere eigen effectiviteit ten aanzien van werkhervatting dan mannen
Ten aanzien van het gevoel in staat te zijn om zelf veranderingen te bewerkstelligen (eigen
effectiviteit) werden geringe man/vrouw verschillen gevonden. In de eigen effectiviteit ten
aanzien van werkhervatting werden geen verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen.
Dit is niet in overeenstemming met aanwijzingen uit eerder onderzoek dat verzuimende
vrouwen vaker onzeker zijn over hun resterende vaardigheden dan mannen (Svr (1986) in
Cuelenaere, 1997; Jacobi, 1988; van der Stelt et al., 1996).
Werkhervatting na langdurig verzuim is geen kwestie van motivatie
De attitudes ten aanzien van werk, de opvattingen van de sociale omgeving (sociale norm) en
de eigen effectiviteit, de drie factoren die samen de motivatie bepalen, bleken werkhervatting
niet te verklaren, zowel voor mannen als vrouwen niet. Ondanks het feit dat de motivatie van
de werknemers zeer uitgebreid is bevraagd, kon niet worden aangetoond dat de motivatie van
de werknemers man/vrouw verschillen in werkhervatting zou verklaren. Ook Cuelenaere
(1997) vond dat, hoewel de partners van de verzuimende vrouwen wat minder positief
stonden tegenover werkhervatting dan de partners van de verzuimende mannen, dit geen
effect had op verschillen in werkhervatting tussen verzuimende mannen en vrouwen.
Werkbeleving geen effect
In het onderzoek van Van der Giezen (2000) bleek een aantal werkbelevingsaspecten een
belangrijke verklaring voor man/vrouw verschillen in langdurig verzuim. In dit onderzoek
kon niet worden aangetoond dat er een verband was tussen man/vrouw verschillen in
werkhervatting enerzijds en het minder vaak zelfstandig oplossingen mogen bedenken,
werkdruk, binding met werk en conflicten met collega's of leidinggevenden anderzijds. Ook
voor een groot aantal andere werkbelevingsaspecten werden geen verbanden gevonden.
Een mogelijke verklaring is dat werkbeleving wel de verzuimdrempel verklaart maar niet de
hervattingsdrempel. Met andere woorden: een negatieve werkbeleving vergroot de kans op
106
verzuim doordat er bijvoorbeeld meer stressklachten optreden, maar verkleint de kans op
werkhervatting na verzuim niet.
Opvattingen van de bedrijfsarts hebben alleen effect op werkhervatting van mannen
De bedrijfsarts, leidinggevende en collega's waren volgens de mannelijke en vrouwelijke
werknemers die verzuimden even positief ten aanzien van hun werkhervatting; ook kon geen
effect van de door hen waargenomen sociale norm op werkhervatting worden aangetoond.
Er werden nauwelijks verbanden gevonden tussen de direct gemeten opvattingen van de
sociale omgeving (bedrijfsarts, huisarts, direct leidinggevende, een collega, partner en een
belangrijke ander) en man/vrouw verschillen in werkhervatting, ondanks dat een groot aantal
opvattingen is bestudeerd.
In dit onderzoek werd wel een effect van opvattingen ten aanzien van werkhervatting van de
bedrijfsarts op de werkhervatting van mannen aangetoond. Naarmate de bedrijfsarts minder
belang hechtte aan het zoeken naar alternatieven om werkhervatting te bevorderen, inschatte
dat de werknemer negatiever stond tegenover werkhervatting in een nieuwe functie, en de
gezondheid van de werknemer ook als slechter inschatte, hervatte de mannen minder vaak.
Het minder belang hechten aan het zoeken naar alternatieven om werkhervatting te
bevorderen door de bedrijfsarts bleek vaker voor te komen bij mannen met psychische
klachten. Deze verbanden suggereren dat bedrijfsartsen bij mannen een veel scherper oordeel
hadden dan bij vrouwen. Mogelijk is dit oordeel een adequate inschatting van de praktijk, met
andere woorden, kregen bedrijfsartsen ook meer zicht op de werkhervattingsmogelijkheden
van mannen dan op die van vrouwen (zie ook paragraaf 8.3.3).
Mannen en vrouwen even vaak contact met leidinggevende
Al in de eerste drie maanden van het verzuim hadden de mannen en de vrouwen gemiddeld
zeven keer contact met hun leidinggevende, meestal op initiatief van de leidinggevende. Er
werd door de werknemers nauwelijks druk om te hervatten ervaren vanuit de
leidinggevenden; er kon ook niet aangetoond worden dat druk enig effect had op
werkhervatting, noch bij mannen noch bij vrouwen. Wel gaven de leidinggevenden die na een
jaar nog meededen aan het onderzoek, aan bij de vrouwen die uiteindelijk niet hervatten
minder medewerking vanuit het bedrijf te hebben ontvangen om de werkhervatting vorm te
geven dan bij de vrouwen die wel hervat waren.
Vervanging bij vrouwen een positief en bij mannen en negatief effect
Vrouwen keerden vaker terug als ze tijdens hun verzuim vervangen waren, terwijl mannen
minder vaak terugkeerden. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat het aanstellen van een
vervanger voor de mannen én vrouwen verband hield met de aard van de aandoening: bij
psychische klachten werd vaker een vervanger aangesteld dan bij klachten aan het
bewegingsapparaat.
Er was gebleken dat de mannen met psychische klachten minder vaak het werk hervatten dan
de mannen met klachten aan het bewegingsapparaat. Het positieve verband tussen psychische
klachten en het aanstellen van een vervanger kan dus verklaren waarom de mannen bij wie
een vervanger aangesteld was, minder vaak bleken te hervatten dan de mannen bij wie geen
vervanger was aangesteld.
Er was ook gebleken dat de vrouwen met psychische klachten vaker het werk hervatten dan
de vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat. Het positieve verband tussen psychische
klachten en het aanstellen van een vervanger kan dus verklaren waarom de vrouwen bij wie
een vervanger was aangesteld, vaker het werk hervatten dan de vrouwen bij wie geen
vervanger was aangesteld (zie ook paragraaf 8.3.4 voor de relatie tussen type klachten en
werkhervatting van mannen en vrouwen).
107
Niet minder werkaanpassingen bij vrouwen
De mate waarin werkaanpassingen werden toegepast verschilde niet voor mannen en
vrouwen. Dit is niet in overeenstemming met Cuelenaere (1997), die vond dat bij vrouwen
minder vaak werkaanpassingen werden toegepast dan bij mannen. Mogelijk wordt dit
verklaard doordat het onderzoek van Cuelenaere (1997) alleen betrekking had op klachten aan
het bewegingsapparaat en op werknemers met een lager functieniveau, werkzaam in bepaalde
sectoren die in het huidige onderzoek minder vertegenwoordigd waren (schoonmaakbranche,
winkelbedrijf).
Investering in huishouding na ziekmelding hangt samen met minder werkhervatting mannen
Meer tijd aan het huishouden gaan besteden in de eerste drie maanden na ziekmelding hing
voor verzuimende mannen samen met een verlaagde kans op werkhervatting. Verzuimende
vrouwen gingen over het algemeen minder tijd aan de huishouding besteden en voor hen was
er geen verband tussen de tijd die ze aan het huishouden gingen besteden en werkhervatting.
Het is bij de verzuimende mannen niet duidelijk wat oorzaak is en wat gevolg. Al na vier
maanden stond de bedrijfsarts minder positief tegenover de werkhervatting van de groep
mannen die uiteindelijk niet zou hervatten. Het is mogelijk dat deze mannen bewust of
onbewust hun perspectieven al in de eerste maanden na de ziekmelding naar de thuissituatie
hadden verlegd.
8.3.3 Nieuwe bevindingen: factoren die wel samenhangen met de kleinere
werkhervattingskans van vrouwen
Vrouwen werken vaker in situaties die samenhangen met een kleinere werkhervattingskans
De vrouwen bleken over het algemeen vaker te werken in situaties die samenhingen met een
kleinere werkhervattingskans dan de mannen.
Vrouwen werkten allereerst vaker in bedrijven waar weinig regelmatig overleg plaatsvond
tussen het bedrijf en de bedrijfsarts dan de mannen. Dit bleek de werkhervattingskans van
vrouwen te verkleinen.
De vrouwen hadden bovendien vaker een tijdelijk contract dan de mannen. Bij een tijdelijk
contract bleek de werkhervattingskans kleiner.
De vrouwen werkten minder vaak in een leidinggevende functie. Bij mannen leidde het
werken in leidinggevende functies tot een grotere werkhervattingskans. Doordat meer
werkende mannen dan werkende vrouwen leidinggevende posities hebben, kan dit mogelijk
tot een gemiddeld grotere werkhervattingskans voor mannen leiden in vergelijking met die
van vrouwen. Van der Giezen (2000) vond overigens geen effect van het hebben van een
leidinggevende functie op man/vrouw verschillen in werkhervattingskans.
De vrouwen in dit onderzoek bleken tenslotte vaker te hervatten als ze werkten onder een
vrouwelijke leidinggevende. Weliswaar hadden de vrouwen relatief vaker een vrouwelijke
leidinggevende dan de mannen, maar over het algemeen waren (en zijn in het algemeen)
leidinggevenden toch mannen.
Uit de onderzoeksresultaten is niet op te maken via welk proces deze factoren de
werkhervattingskans van vrouwen beïnvloed kunnen hebben. Het is, gezien de overige
resultaten, onwaarschijnlijk dat deze factoren via de houding (attitude, normen en opvat-
tingen) van de betrokkenen invloed hebben uitgeoefend op de werkhervattingskans van de
werknemers.
Gezondheid belangrijke belemmering voor werkhervatting (bij vrouwen)
Behalve drie maanden na het verzuim, bleek op alle meetmomenten gedurende het eerste
ziektejaar bij vrouwen de subjectieve gezondheid samen te hangen met werkhervatting: de
vrouwen die uiteindelijk niet hervatten hadden een slechtere subjectief ervaren gezondheid.
108
De gezondheid van de vrouwen die (uiteindelijk) hervatten verbeterde in de loop van het jaar
ook veel meer dan de gezondheid van de vrouwen die niet hervatten. Voor de mannen werd
een veel minder duidelijk verschil gevonden tussen de mannen die wel en niet hervatten.
Alleen na ruim een half jaar en na een jaar hing ook bij de mannen de subjectief ervaren
gezondheid samen met het al dan niet hervatten van werk. De gezondheid speelde dus bij de
werkhervatting van vrouwen een grotere rol dan bij die van mannen. Dit was niet zozeer het
geval vanwege een sterkere verbetering van de gezondheid van mannen dan van vrouwen,
zoals in de studie van Cuelenaere et al. (1999) het geval was, maar vanwege een veel groter
verschil in gezondheid tussen de vrouwen die wel en niet hervatten dan tussen de mannen die
wel en niet hervatten.
Deze bevinding aangaande de rol van gezondheid bij vrouwen kan niet goed verklaard
worden door het type klachten. Allereerst gaat het daarbij om het onderscheid tussen
psychische klachten en klachten aan het bewegingsapparaat. De vrouwen die niet hervatten
hadden weliswaar veel vaker klachten aan het bewegingsapparaat dan de vrouwen die wel
hervatten, maar bij mannen was het hebben van klachten aan het bewegingsapparaat een
belangrijke voorspeller van hervatten.
Vervolgens kan gekeken worden naar de precieze diagnoses (zie paragraaf 5.2). Ook dit geeft
geen duidelijke verklaring. Afgezien van de mate van voorkomen, werden bij de vrouwen die
niet hervatten vrijwel geen andere diagnoses gesteld dan bij de vrouwen die wel hervatten of
bij de mannen. De onderzoeksgegevens geven geen antwoord op de vraag of er bij de
vrouwen die niet hervatten sprake was van ernstigere vormen van de gediagnosticeerde
aandoeningen dan bij de overige werknemers. Het is niet zo waarschijnlijk dat dit het geval is
geweest omdat op het eerste meetmoment de vrouwen die uiteindelijk niet zouden hervatten
geen significant slechtere gezondheid rapporteerden dan de overige werknemers. De
bevindingen duiden er eerder op dat er gedurende het eerste jaar na ziekmelding bij de
verzuimende vrouwen veel minder herstel optrad dan bij de vrouwen die (uiteindelijk)
hervatten.
Mannen en vrouwen verstaan mogelijk iets verschillends onder waardering
Voor gewaardeerd voelen in het werk werd een tegengesteld effect gevonden voor mannen en
vrouwen: voor mannen vergrootte gewaardeerd voelen de werkhervattingskans terwijl voor
vrouwen de werkhervattingskans juist verkleind werd. Een verklaring zou kunnen zijn dat
mannen en vrouwen verschillend gewaardeerd worden en waardering dus verschillend
opvatten. Cuelenaere (1997) beschreef hoe vrouwelijke werknemers vooral gewaardeerd
worden vanwege hun aanwezigheid en loyaliteit terwijl mannen om specifieke deskundig-
heden gewaardeerd worden. Mannen zouden zich hierdoor meer direct aangesproken kunnen
voelen om terug te keren terwijl vrouwen de waardering tijdens het verzuim gaan opvatten als
loyaliteit van hun bedrijf of instelling ten aanzien van hun gezondheidsproblemen en verzuim.
De bedrijfsarts lijkt iets minder zicht te hebben op werkhervatting van vrouwen
Er zijn twee bevindingen gedaan ten aanzien de rol van de bedrijfsarts bij de werkhervatting
van vrouwen. Allereerst bleken vrouwen vaker te werken in bedrijven met een minder
frequent standaardoverleg (8 keer of minder per jaar) tussen Arbo-dienst en bedrijf/instelling,
en bleek bij een minder frequent standaardoverleg de werkhervattingskans van de vrouwen
kleiner te zijn. Ook werd gevonden dat bedrijfsartsen minder vaak advies gaven bij vrouwen
en dat als de bedrijfsarts minder advies gaf, vrouwen minder vaak hervatten.
Het onderzoek biedt geen duidelijke verklaringen. Net als de bevindingen ten aanzien van de
mannen (zie paragraaf 8.3.2) kunnen ook deze bevindingen erop wijzen dat de bedrijfsarts
minder zicht kreeg op de werkhervattingsmogelijkheden van vrouwen dan van mannen. De
109
bevindingen zouden namelijk als volgt geïnterpreteerd kunnen worden. De bedrijfsarts kent
mogelijk het bedrijf/de instelling en de betrokken leidinggevende mogelijk minder goed als er
geen of geen geregeld standaardoverleg is. Dit gebrek aan gedetailleerde kennis over het werk
van vrouwen zou er dan voor kunnen zorgen dat de analyse van de problematiek en de
begeleiding van werkhervatting minder optimaal verloopt dan wanneer deze informatie wel
aanwezig is bij de bedrijfsarts. Dit zou weer kunnen verklaren waarom er minder vaak advies
werd gegeven door bedrijfsartsen bij vrouwen, terwijl dit advies op zich een positief effect
had op werkhervatting.
Overigens, het advies van de huisarts had bij vrouwen een negatief effect op de
werkhervattingskans. Er is niet gevraagd wat de inhoud van de adviezen van de bedrijfsarts en
huisarts was. De bevindingen suggereren dat adviezen van de bedrijfsarts vooral betrekking
hadden op werkhervatting en die van de huisarts vooral op ziekmelding.
Vergroting inzet partner in huishouding bij slechtere gezondheid vrouwen
De inzet van de partners van de vrouwen vóór het verzuim had geen effect op de
werkhervattingskansen van vrouwen, maar hun inzet na de ziekmelding wel. De partners van
de vrouwen gaven vaker aan dat naarmate de gezondheid van hun partner slechter was, zij
meer waren gaan doen in het huishouden dan voor de ziekmelding.
De partners van de mannen veranderden hun hulp bij taken niet na ziekmelding. Zij hadden
vóór het verzuim al een groter aandeel in het huishouden dan de partners van de vrouwen.
Het onderhavig onderzoek geeft weinig aanknopingspunten voor verklaringen. De bevinding
ten aanzien van de inzet van de partners van de vrouwen kan in elk geval niet verklaard
worden door somatisatie. De partners van vrouwen gingen eerder minder dan meer doen als
hun vrouwelijke partner psychosomatische klachten had.
De precieze diagnose lijkt ook geen verklaring. Zoals hierboven al geconcludeerd was op
basis van de gegevens in paragraaf 5.2, kwamen bij de vrouwen die niet hervatten nauwelijks
andere diagnoses voor dan bij de overige werknemers. Het type diagnose is dus niet alleen
geen verklaring voor de slechtere gezondheid van deze vrouwen, het is ook geen verklaring
voor de grotere inzet van de partner.
Wel was het opvallend dat de partners van vrouwen die aangaven meer te zijn gaan doen in
het huishouden, vrijwel allen ook aangaven meer dan 40 uur per week te werken. Het is
mogelijk dat in hun ervaring hun inzet in het huishouden, zowel voor als tijdens het verzuim,
groter was dan hun daadwerkelijk inzet. De bevindingen zouden dan als volgt geïnterpreteerd
kunnen worden. De vrouwen, en met name de groep wiens partner veel uren per week werkte,
zouden relatief weinig steun ontvangen, zeker in vergelijking met de mannen. Ook Van der
Giezen (2000) vond indirect bewijs dat het hebben van een partner die de verzorgende taken
grotendeels op zich neemt (zoals bij de meeste mannen het geval is), de werkhervattingskans
vergrootte. De partners van de mannen zouden door hun relatief grotere steun de gevolgen
van de gezondheidsproblemen van de mannen nog enigszins maskeren, terwijl dit bij met
name bij de vrouwen wiens partner 40 uur of meer per week werkte, veel minder het geval
was. Deze redenering wordt ondersteund door de bevinding dat de bedrijfsartsen en de
mannen zelf hun gezondheid als beter inschatte naarmate hun partner een grotere bijdrage aan
het huishouden leverde.
De moeite die sommige partners van de vrouwen zich getroostten om bij te dragen aan het
huishouden (naast hun drukke baan) kan mogelijk ook een reden zijn geweest die hun
vrouwelijke partner ervan weerhouden heeft om haar werk te hervatten. Werkhervatting zou
in de beleving van deze vrouwen het risico van verergering van klachten met zich
meebrengen, en daarmee vergroting van het beroep op hun partner, die toch al zoveel extra
110
hulp gaf. In onderzoek van Cuelenaere (1997) werd bijvoorbeeld aangetoond dat verzuimende
vrouwen veel meer dan mannen nadenken over de gevolgen van werkhervatting voor hun
huishouding.
Belemmeringen
Als de motivatie van de mannelijke en vrouwelijke werknemers en van hun omgeving
nauwelijks verklarend is voor werkhervatting, en alle betrokkenen dus gemotiveerd zijn om
werkhervatting te bewerkstelligen, betekent dit dat er sprake moet zijn van belemmeringen.
In het voorafgaande zijn de situaties beschreven die voor vrouwen belemmerend uitpakten.
Daarnaast bleek de subjectieve gezondheid bij vrouwen een rol te spelen ten aanzien van hun
werkhervatting, hetgeen erop kan duiden dat gezondheid vooral bij vrouwen als een
belemmering optrad. Er zijn nog meer aanwijzingen voor belemmeringen aangetroffen. Er is
namelijk aan de werknemers gevraagd wat volgens henzelf factoren waren die werkhervatting
tegenhielden. Deze bevindingen zijn niet kwantificeerbaar en betreffen situaties die als
belemmeringen ervaren werden. Het is daarom moeilijk conclusies te trekken. De
werkgerelateerde belemmeringen die door vrouwen worden genoemd onderbouwen de
conclusies met betrekking tot de negatieve effecten van tijdelijke contracten en bovendien
rapporteerden een paar vrouwen verminderde medewerking van het bedrijf aan de
werkhervatting. Ernstige belemmeringen gerelateerd aan de privé-situatie kwamen voor bij
zowel mannen als vrouwen die het werk na 13 maanden nog niet hervat hadden. Hoewel deze
problematiek dus samenhangt met geringere werkhervattingskansen, kan vooralsnog niet
aangenomen worden dat privé-problematiek man/vrouw verschillen in werkhervatting
verklaart.
8.3.4 Nieuwe bevindingen: factoren die samenhangen met een grotere
werkhervattingskans van vrouwen
Alleen wonen positief effect op werkhervatting
De vrouwen in dit onderzoek woonden vaker alleen dan mannen. Het alleenwonen hing zowel
voor mannen als voor vrouwen samen met een grotere kans op werkhervatting. Dit verschilt
met de eerdere bevinding dat alleenstaande mannen en vrouwen vaker arbeidsongeschikt
worden (Van der Giezen, 2000). Bij nadere beschouwing blijkt het bij Van der Giezen (2000)
te gaan om werknemers zonder vaste partner (al dan niet met kinderen), terwijl in dit
onderzoek is gekeken naar alleenwonen. Alleenstaande ouders hadden in dit onderzoek geen
grotere of kleinere werkhervattingskans dan de overige werknemers. Ook was het niet zo dat
alleenwonenden jonger waren dan degenen die met een partner woonden.
Psychische klachten bij vrouwen veel minder belemmerend voor werkhervatting dan bij
mannen
Er is weliswaar al eerder aangetoond dat de werkhervattingskans bij klachten aan het
bewegingsapparaat voor vrouwen relatief kleiner is dan voor mannen (Jehoel-Gijsbers & van
der Giezen, 2000), maar voor dit onderzoek betekende dit ook, dat mannen met psychische
klachten een veel kleinere werkhervattingskans hadden dan de mannen met klachten aan het
bewegingsapparaat, terwijl voor vrouwen juist het omgekeerde werd gevonden.
Een mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdige effecten van psychische klachten is, dat er
bij mannen veel meer dan bij vrouwen een taboe zou rusten op psychische klachten en dat dit
taboe het herstel bij mannen ongunstig zou kunnen beïnvloeden.
Daarnaast zouden vrouwen positiever kunnen staan tegenover de behandeling bij psychische
klachten, die voor een belangrijk deel uit praten bestaat (Hertogh, Putman & Urban, 2001).
Vrouwen praten mogelijk gemakkelijker over hun klachten dan mannen. Aanwijzingen
hiervoor werden ook gegeven in de voorbereidende diepte interviews met bedrijfsartsen en
111
komen ook naar voren uit de bevinding dat mannen met psychische klachten vaker dan de
andere verzuimende werknemers moeite hadden met het huidige onderzoek vanwege de grote
hoeveelheid interviews (zie paragraaf 2.1.4).
112
113
9. NABESCHOUWING
Verzuimende werknemers, mannen zowel als vrouwen, willen graag weer werken. Helaas
lukte het de werknemers in dit onderzoek niet allemaal - vrouwen vaker niet dan mannen - om
werkhervatting te realiseren. Dit is een enerzijds geruststellende maar anderzijds ook
uitdagende bevinding. Als het niet ligt aan de motivatie, waar ligt het dan aan? Het antwoord
blijkt een complexe combinatie van verschillende situaties te zijn; een complex waarin
vrouwen zich vaker dan mannen lijken te bevinden.
In deze beschouwing zal eerst het ASE-model en de bruikbaarheid ervan voor de verklaring
van werkhervatting onder de loep genomen worden (paragraaf 9.1). Vervolgens zal het
huidige onderzoek worden vergeleken met ander onderzoek (paragraaf 9.2), zal kort de rol
van de bedrijfsgezondheidszorg toegelicht worden (paragraaf 9.3) en zal de rol van de
thuissituatie ter discussie worden gesteld (paragraaf 9.4). Tenslotte zal de waarde van het
huidige onderzoek ten opzichte van eerder onderzoek naar man/vrouw verschillen in
arbeidsongeschiktheidsrisico worden bediscussieerd (paragraaf 9.5).
9.1 ASE-model
Er zijn geen bewijzen gevonden dat het ASE-model (de Vries et al., 1988) een geschikt
verklaringsmodel is voor werkhervatting. Dat wil zeggen: motivatie blijkt geen rol te spelen
bij werkhervatting en ook niet bij de verklaring van verschillen tussen mannen en vrouwen.
Er zijn verschillende mogelijke verklaringen hiervoor. In bijlage 7 (methodologische
discussie) worden deze verder toegelicht; hier volgt een korte samenvatting van de
inhoudelijke verklaringen.
Als de attitude, de sociale norm en de eigen effectiviteit niet in staat zijn om het gedrag te
verklaren kan dit drie dingen betekenen. Allereerst is het mogelijk dat de betrokkenen zelf
geen vat hebben op het werkhervattingsproces. Als zij niet degenen zijn die beslissen over
werkhervatting dan doet hun mening er niet toe. Het is echter moeilijk voorstelbaar dat al
degenen die bij dit onderzoek betrokken waren, geen invloed konden uitoefenen op
werkhervatting. De tweede verklaring is, dat niet motivatie (de wil om te hervatten) maar de
mogelijkheden en onmogelijkheden om te hervatten een rol hebben gespeeld. Er zijn
inderdaad aanwijzingen dat degenen die niet hervatten, belemmeringen in het werk en in de
privé-situatie hebben ervaren. Een derde verklaring is dat de besluitvormingsprocessen die
een rol spelen bij werkhervatting na langdurig verzuim zo complex zijn, dat zij moeilijk
meetbaar zijn.
9.2 Vrouwen vaker "arbeidsondergeschikt"?
Net als Verdonk et al. (2001) vonden op basis van literatuuronderzoek, werd in dit onderzoek
geconstateerd dat de werkhervattingskansen van vrouwen kleiner zijn dan die van mannen
doordat vrouwen onder minder gunstige omstandigheden werken. Echter, Verdonk et al.
(2001) betrekken niet een groot aantal factoren gerelateerd aan een slechtere
arbeidsmarktpositie maar ook een slechtere werkbeleving in hun verklaring. In het huidige
onderzoek werden geen aanwijzingen gevonden voor de rol van werkbeleving in het verklaren
van werkhervatting na langdurig verzuim. Mogelijk bepaalt de werkbeleving vooral het
verzuim, terwijl de arbeidsmarktpositie vooral bepalend is voor het herstel.
114
9.3 Bedrijfsgezondheidszorg
Ten aanzien van de rol van sociale omgeving bij werkhervatting bleken de
bedrijfsgezondheidszorg en de thuissituatie het meest belangrijk. Er werd een aantal relaties
gevonden tussen het handelen van de bedrijfsgezondheidszorg en de werkhervatting van
vrouwen én van mannen. Deze relaties worden hier kort weergegeven.
Ten eerste werd gevonden dat wanneer bedrijven op vaste momenten overleg hebben met de
Arbo-dienst, dit de werkhervattingskans van werknemers duidelijk bleek te verhogen.
Vrouwen werken minder vaak in organisaties die een dergelijk standaardoverleg met de Arbo-
dienst hebben, en hebben hierdoor een lagere werkhervattingskans.
Ten tweede werd gevonden dat bedrijfsartsen bij mannen met psychische klachten een veel
negatiever oordeel over hun gezondheid en werkhervattingsmogelijkheden hadden dan bij de
andere groepen werknemers. Bij mannen bleek het hebben van psychische klachten ook de
belangrijkste voorspeller van afwezigheid van werkhervatting.
Ten derde werd een indirecte aanwijzing gevonden. Slechts bij een achtste van de
werknemers had de bedrijfsartsen in de eerste drie maanden van het verzuim contact gehad
met de huisarts; hierin werden geen man/vrouw verschillen aanggetroffen. Dit terwijl
huisartsen met name bij vrouwen een rol bleken te spelen ten aanzien van het al dan niet
hervatten. Na een jaar had de meerderheid van de dan nog deelnemende bedrijfsartsen contact
gehad met de huisarts; ook hierin werden geen man/vrouw verschillen aangetroffen. Op een
aantal momenten gedurende het jaar werd gevonden dat vrouwen meer dan mannen tevreden
zijn over hun contact met de huisarts. In tegenstelling tot ander Nederlands onderzoek (zie
bijvoorbeeld van den Brink-Muinen, 1996) hadden de vrouwen in dit onderzoek niet vaker de
huisarts bezocht dan mannen, maar er zijn dus wel aanwijzingen dat de huisarts voor
verzuimende vrouwen een belangrijkere rol speelde dan voor verzuimende mannen.
9.4 Thuissituatie
Voorts zijn er bevindingen gedaan met betrekking tot de thuissituatie. Dit betreft de gevolgen
van de taakverdeling tussen partners voor en tijdens het verzuim en de rol van privé-
problematiek.
De taakverdeling tussen partners (waaronder zowel het aantal uren dat beiden betaald werk
verrichten, de mate waarin beiden een aandeel in de huishouding hebben als de mate waarin
er hulp geboden wordt bij verzuim van de partner wordt verstaan) blijkt verband te houden
met man/vrouw verschillen in werkhervatting. Ten eerste maken de huidige bevindingen
duidelijk dat de gemiddelde werkende vrouw, ook als zij verzuimt, een andere rol in het
huishouden vervult dan de gemiddelde werkende man. Mannen hebben een kleiner aandeel in
het huishouden dan vrouwen. Dit betekent dat de partners van een werkende vrouw, ook
tijdens haar verzuim, minder bijdragen aan het huishouden. Ten tweede is er tegelijkertijd
toch wel enige variatie in de taakverdeling tussen mannen en vrouwen. Ten aanzien van de
taakverdeling in de huishoudingen van werkende vrouwen werden namelijk opvallende
verschillen gevonden. De partners van de vrouwen die niet hervatten bleken veel meer uren te
werken dan de partners van de vrouwen die wel hervatten. Onze bevindingen komen overeen
met die van het Sociaal Cultureel Planbureau (2000): als vrouwen in Nederland werken,
werken zij vrijwel altijd meestal minder uren dan hun partner, maar huishoudens in Nederland
verschillen toch tamelijk sterk voor wat betreft de verdeling van werken en zorgen tussen de
partners.
In verklaringen voor problemen die werkende vrouwen ondervinden (bijvoorbeeld klachten,
verzuim) wordt vrijwel altijd dubbele belasting genoemd (zie o.a. Groenendijk, 1998). Toch
115
wijzen onderzoeksresultaten uit dat niet alle werkende vrouwen last hebben van de
combinatie tussen werken en zorgen (Groenendijk, 1998), dat het grotere
arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen niet verklaard kan worden door de zorg voor
kinderen (Van der Giezen, 2000) en dat mannen en vrouwen even vaak last hebben van werk-
thuis interferentie (Geurts et al., 1999).
De huidige bevindingen pleiten er dan ook voor om de effecten van werken en verzuim bij
vrouwen op het niveau van de huishouding te bekijken, zodat de rol van de partner
meegenomen kan worden. Uit het huidige onderzoek bleek dat naarmate deze verdeling
onevenwichtiger is, deze ook negatievere effecten heeft op de werkhervattingskans van
vrouwen maar niet op die van mannen.
Daarnaast bleek dat vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat wat kleinere
werkhervattingskansen hadden dan vrouwen met psychische klachten. Klachten aan het
bewegingsapparaat interfereren mogelijk meer met de uitvoering van de huishoudelijke taken
(zie Cuelenaere, 1997) dan psychische klachten. Met interfereren wordt bedoeld dat de
klachten erger kunnen worden door huishoudelijke en zorgtaken, maar ook dat bepaalde taken
niet meer uitgevoerd kunnen worden en dat er meer hulp nodig is in het huishouden.
Het uitvoeren van huishoudelijke en zorgtaken kan er bij vrouwen met klachten aan het
bewegingsapparaat mogelijk toe geleid hebben dat er minder verbetering van de gezondheid
optrad. In overeenstemming met deze interpretatie is, dat binnen de groep vrouwen die
gedurende het jaar niet zou hervatten (en waarin dus een groter percentage vrouwen met
klachten aan het bewegingsapparaat werd aangetroffen), minder verbetering van de
gezondheid optrad dan binnen de groep vrouwen die wel hervatte.
Er kan dus gesteld worden dat het man/vrouw verschil in werkhervatting bij verzuim niet
zozeer samenhangt met de dubbele taken die alle werkende vrouwen ervaren als wel met het
aantal uren dat beide partners werken en hun specifieke verdeling van huishoudelijke en
zorgtaken. Daarbij kan mogelijk ook de mate waarin de klachten van de vrouwen interfereren
met het uitvoeren van huishoudelijke en zorgtaken een rol spelen.
Een ander aspect van de thuissituatie betreft ingrijpende gebeurtenissen in de privé-sfeer. Van
Deursen et al. (1999) vonden dat ziekmeldingen bij vrouwen iets sterker verband hielden met
het vóórkomen van ingrijpende gebeurtenissen bij mannen. In het huidige onderzoek heeft
een aantal werknemers, zowel mannen als vrouwen, aangegeven dat privé-problemen een
belangrijke belemmering voor werkhervatting zijn. Hoewel in het algemeen wordt gevonden
dat 60% van het verzuim bij psychische klachten toegeschreven kan worden aan persoonlijke
en privé-oorzaken (en 40% aan werkgerelateerde oorzaken) (Veerman, Schoemaker,
Cueleneare & Bijl, 2001), is er naast het onderzoek van Van Deursen et al. (1999) weinig
bekend over de rol die privé-problematiek speelt bij verzuim. Er werden in dit onderzoek dus
indicaties gevonden dat ernstige privé-problemen werkhervattingskansen aanmerkelijk
kunnen verminderen, hoewel daarin geen man/vrouw verschillen konden worden aangetoond.
9.5 De waarde van het huidige onderzoek
Dit onderzoek heeft betrekking op een gevarieerdere groep werknemers en een zeer groot
aantal factoren waarvan verbanden met man/vrouw verschillen in werkhervatting na verzuim
werden verondersteld. De belangrijkste bevinding is dat, ondanks een positieve motivatie
voor werkhervatting, vrouwen vaker dan mannen het werk niet hervatten. Redenen hiervoor
zijn gerelateerd aan een slechtere arbeidsmarktpositie van vrouwen, in die zin dat ze vaker een
tijdelijke aanstelling hadden en minder vaak een leidinggevende functie dan mannen. Ook dat
116
vrouwen vaker in bedrijven of instellingen werken met een minder frequent standaardoverleg
tussen Arbo-dienst en bedrijf kan als een onderdeel van de slechtere arbeidsmarktpositie
beschouwd worden. De gevolgen van het verzuim voor de taakverdeling in het huishouden
waarvan werkende vrouwen deel uit maken en de mate waarin de bedrijfsarts zicht krijgt op
de klachten van vrouwen kunnen ook in verband worden gebracht met de wat geringere
werkhervattingskans van verzuimende vrouwen ten opzichte van verzuimende mannen.
De bevindingen komen deels overeen met eerdere bevindingen (zie o.a. Van der Giezen en
Geurts (2001) voor een recent overzicht van feiten en ficties over vrouwen in de WAO). De
bevindingen vormen echter vooral een aanvulling op bevindingen uit eerder onderzoek naar
verschillen tussen mannen en vrouwen in werkhervatting. Tezamen laten zij zien dat de
verklaring voor man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim complex is.
117
REFERENTIES
Aarts, L.J.M., Bruinsma, H., Emanuel, H., Hop, J.P., de Jong, Ph. R. & van Praag, B.M.S.
(1987). Determinantenonderzoek WAO. Eindrapportage. R87/3. Zoetermeer: Sociale
verzekeringsraad.
Bandura, A. (1997). Self-efficacy. The exercise of control. New York: W.H. Freeman and
Company.
Bekker, M.(1999). Werk en zorg gecombineerd m/v: Stress, gezondheid, en welbevinden. De
Psycholoog, 1, 8-14.
Bielby, D.D. & Bielby, W.T. (1988). She works hard for the money: household
responsibilities and the allocation of work effort. American Journal of Sociology, 93,
1031-1059.
du Bois- Reymond, M., Peters, E., Guit, H., Meijers, F., Ravesloot, J. & van Rooijen, E.
(1990). Jongeren verder op weg, keuzen voor werk en opleiding. Tweede
onderzoeksverslag van het project `Jongeren en arbeid'. Leiden: R.U.L./ FSW, sectie
jongerenstudies.
Bouter, L.M. & van Dongen, M.C.J.M. (1991). Epidemiologisch onderzoek, opzet en
interpretatie. Houten: Bohn, Stafleu Van Loghum.
Van den Brink-Muinen, A. (1996). Gender, health and health care in general practice. A
comparison between women's health care and regular health care. Academisch
proefschrift Universiteit Utrecht. Utrecht: Nivel.
van Casteren, J.B.M., van Empelen, P., Hogeweg, J.A., Schaalma, H.P. & Matser, E.J.T.
(2001). Whiplashletsel en arbeidsreïntegratie, een kwestie van willen? Determinanten van
arbeidsreïntegratie van chronische whiplashpatiënten. In: J.F. Ybema, H. Aartsen, W.
Elving & M Hagedoorn (Red.), Sociale psychologie & haar toepassingen. Delft: Eburon.
CBS (1999). De leefsituatie van de Nederlandse bevolking 1997-deel I: Gezondheid en
kwaliteit van de arbeid. Voorburg/Heerlen: CBS.
Cuelenaere, B. (1997). Verder na langdurig ziekteverzuim. Een onderzoek naar trajecten van
mannen en vrouwen. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam, Vakgroep Sociologie.
Cuelenaere, B., Molenaar-Cox, Y. & van Brummelen (2001). Begeleiding van mannen en
vrouwen in het eerste ziektejaar. Onderzoek op initiatief van het FNV, in opdracht van
het Lisv uitgevoerd door Bureau AS/tri. Amsterdam: Lisv.
Cuelenaere, B., van der Giezen, A.M., Veerman, T.J. & Prins, R. (1999). Werkhervatting na
rugklachten. Langdurig zieke werknemers twee jaar gevolgd. Zoetermeer: Ctsv.
van Deursen, C.G.L., Houtman, I.L.D. & Bongers, P.M. (1999). Werk, privé-situatie, riskante
gewoonten en ziekteverzuim: verschillen tussen mannen en vrouwen. Gezondheids-
wetenschappen, 2, 105-115.
Dex, S. (1988). Women's attitudes towards work. London: The macmillan Press.Ltd.
Dirken, J.M. (1967). Arbeid en stress. Het vaststellen van aanpassingsproblemen in
werksituaties. Groningen: J.B.Wolters.
Euroqol Group (1995, 1998). EQ-5D User Guide. Rotterdam: Sanders Instituut, EUR.
Foets, M. & van der Velden, J. (1990). Een nationale studie van ziekten en verrichtingen in de
huisartspraktijk. Basisrapport: Meetinstrumenten en procedures. Utrecht: NIVEL.
Fournier, M. (2001). Optimism and Chronic Disease. An empirical study on the adaptive role
of optimistic beliefs among patients with type 1 diabetes mellitus, rheumatioid arthritis or
multiple sclerosis. Academisch proefschrift Universiteit Utrecht.
Geurts, S., Rutte, C. & Peeters, M. (1999). Antecedents and consequences of work-home
interference among medical residents. Social Sience & Medicine, 48, 1135-1148.
118
van der Giezen, A.M. (2000). Vrouwen, (werk)omstandigheden en arbeidsongeschiktheid.
Veroorzaken (werk)omstandigheden het hoge WAO-risico van vrouwen? Amsterdam:
Lisv.
van der Giezen, A.M. & Cuelenaere, B. (1998). Hoge instroom in de WAO betreft vooral
vrouwen werkzaam in de gezondheidszorg. Medisch Contact, 53, 1582-1585.
van der Giezen, A.M., Cuelenaere, B. & Prins, R. (1998). Vrouwen vaker in de WAO? Den
Haag: Elsevier.
van der Giezen, A.M. & Geurts, S.A.E. (2001). Feiten en ficties over vrouwen en de WAO.
ESB, 22-6-2001, 540-542.
van der Giezen, A.M., Molenaar-Cox, P. & Jehoel-Gijsbers, G. (1999). Langdurige arbeids-
ongeschiktheid in 1998 Een analyse van arbeidsongeschiktheidsrisico's en
ontwikkelingen in de tijd. Amsterdam: Lisv
van der Giezen, A.M. & Veerman, T.J. (1997). Werkhervatting na rugklachten. Uitvoering
reïntegratie-activiteiten tijdens het eerste ziektewetjaar. Deelrapport 3. R97/2.
Zoetermeer: Ctsv.
Groenendijk, H. (1998). Werken en zorgen: de moeite waard. Proefschrift Erasmus
Universiteit Rotterdam, Rotterdam.
Gründemann, R.W.M.& Nijboer, I.D. (1998). WAO-intrede en werkhervatting. Proefschrift.
Amsterdam: NIA/TNO.
Gründemann, R.W.M., Smulders, P.G.W. & de Winter, C.R. (1993). VAG. Vragenlijst
Arbeid en Gezondheid. Handleiding. Lisse: Swets & Zeitlinger.
van der Gulden, J. (2000). Leuk werk. De Psycholoog, 8, 333.
Haavio-Mannilla, E. (1992). Work, Family and Well-being in five North- and east-european
capitals. Helsinki: Suomalainen Tiedeakatemia.
Hertogh, M.W., Putman, L.S. & Urban, K.L. (2001). Enkeltje WAO. De gebrekkige
begeleiding van werknemers met psychische klachten tijdens het eerste ziektejaar.
Breukelen: Nyfer.
Houtman, I. (1995). Reliability and validity of the Dutch version of the Karasek Job Content
Questionnaire. Paper presented at the NIOSH/APA conference on Stress, Work and
Health. Washington, D C.
Houtman, I.L.D. & van den Heuvel, F.M.M. (2001). Verwerkingsvermogen van vrouwen en
mannen in relatie tot ziekte en uitval: een literatuurstudie. Den Haag: Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Doetinchem: Elsevier bedrijfsinformatie.
Houtman, I., Verboon, F., van Dormalen, M. (1997). Vrouwen en reïntegratie. Fase 1:
verslag van secundaire analyse op het PES-3 bestand. Amsterdam: NIA TNO.
Jacobi, A.M., Kaag, M., Kers, W. & van der Stelt, H.G. (1988). Arbeidsongeschiktheid bij
vrouwen. Rapport in het kader van het project `Epidemiologie van de
arbeidsongeschiktheid'. Amsterdam: Gemeenschappelijke Medische Dienst afdeling
algemeen onderzoek.
Jehoel-Gijsbers, G. & Van der Giezen, A.M (2000). Na REA; verbetering in reïntegratie?
Amsterdam: Lisv.
Joosten, J. (1995). De invloed van klasse, status en burgerschap op subjectieve gezondheid.
Academisch proefschrift Universiteit Maastricht.
Jorna, A. & Offers, E. (1991). Jonge vrouwen, hun werk, hun toekomst. 's-Gravenhage:
VUGA.
Karasek, R.A. (1985). Job Content Questionnaire and User's Guide. Lowell (MA).
Department of Work Environment, University of Massachussets-Lowell.
de Kleine Gids voor de Nederlandse Sociale Zekerheid (2001). Deventer/Utrecht:
Kluwer/Voorlichtingscentrum Sociale verzekering.
119
Kok, G.J., de Vries, H., de Boer, D.J., Dijkstra, M., Gerards, F., Hospers, H.J. & Mudde, A.
(1990). De rol van eigen effectiviteit bij de beïnvloeding van gezondheidsgedrag. In: A.P.
Buunk, D. van Kreveld & R. van der Vlist (red.), Sociale psychologie en stereotypen,
organisaties, gezondheid (blz. 140-157). 's Gravenhage: VUGA.
Lisv (1998). Psychische klachten en de WAO. Amsterdam: Lisv.
Lisv (2000). Ontwikkeling arbeidsongeschiktheid. Jaaroverzicht WAO/WAZ/WAJONG.
Amsterdam: Lisv.
Maassen van den Brink, H. & Groot, W. (1994). Obstakels. Vrouwen tussen arbeidsmarkt en
gezin. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Molenaar-Cox, P.G.M. & Prins, R. (1998). Het werkhervattingsproces na een WAO-
beoordeling Arbeidssituatie, zoekgedrag en bemiddeling van toetredingsgekeurden.
Zoetermeer: Ctsv.
Naber, P. (1991). Vriendschap onder jonge vrouwen. Amersfoort: Acco/Bibliotheek Jeugd en
Samenleving.
Nijhuis, F. & Bullinga, R. (1987). Reïntegratiebeleid in organisaties. Tijdschrift voor sociale
gezondheidszorg, 816-821.
Nijhuis, F. & Soeters, J. (1983). Ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en de organisatie van
de arbeid. Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg, 61, 686-693.
Quakernaat, A. (1992). Hulp aan vrouwen die chronisch ziek zijn. Net even anders of ietsjes
minder? Vrouw & gezondheidszorg, 5, 24-25.
Roeleveld, N., Kromhout, H. & Suurmond, G. (1982). WAO en arbeidsomstandigheden: een
patiënt-controle-onderzoek in de grafische industrie bij het toetreden tot de WAO.
Wageningen: Landbouwhogeschool, vakgroep Gezondheidsleer.
Schaalma, H. (1998). Analyse van gedragsdeterminanten. In: V. Damoiseaux, H.T. van der
Molen en G.J. Kok (red.), Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Assen: Van
Gorcum.
Schwarzer, R. & Jerusalem, M. (1989). Erfassung leistungsbezogener und allgemeiner
Kontroll- und Kompetenzerwartungen. In Krampen, G. (ed.), Diagnostiek von
Attributionenen und Kontrollüberzeugungen, Hogrefe, Göttingen, Germany, pp. 127-133.
Schwarzer, R. (1993). Measurement of Perceived Self-Efficacy: Psychometric Scales for
Cross-cultural Research, Freie Universität Berlin, Institut für Psychologie, Berlin.
SCP (2000). De kunst van het combineren. Taakverdeling onder partners. Den Haag: SCP.
Sikkel, D. (1980). Een verkorting van de VOEG-schaal. Sociaal-Cultureel Kwartaalbericht,
2, 22-26.
Smit, F. & Bijl, R.V. (2000). Een verkennende studie naar de kosten van de combinatie van
werk en zorgtaken. Utrecht: Trimbos-instituut.
Smulders, P.G.W. & Veerman, T.J. (1990). Handboek ziekteverzuim, gids voor de
bedrijfspraktijk. Den Haag: Delwel.
van der Stelt, H.G., Fiseler, J.G., Kers, W.C., Molenaar-Cox, P.G.M. & Smaal, M. (1996).
Herstel of WAO. Onderzoek naar de kans op WAO-toetreding bij langdurig
ziekteverzuim. Den Haag: Vuga/Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid.
van der Valk, J., Groot, W., Otten, F., Reemers, F. & Wieling, F. (1998). Arbeids-
omstandigheden 1998. Monitoring via personen. 's-Gravenhage/Voorburg: SZW/CBS.
de Vaus, D. & McAllister, I. (1991). Gender and work orientation. Values and satisfaction in
Western Europe. Work and Occupations, 18, 72-93.
Veerman, T.J., Schoemaker, C.G., Cuelenaere, B. & Bijl, R.V. (2001). Psychische
arbeidsongeschiktheid. Een overzicht van actuele feiten en cijfers. Commissie Psychische
Arbeidsongeschiktheid. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Doetinchem: Elsevier bedrijfsinformatie.
120
Veldhoven, M. van & Meijman, T. (1994). Het meten van psychosociale arbeidsbelasting met
een vragenlijst: de vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid (VBBA).
Amsterdam: Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden.
Verdonk, P., Peeters, M. & Geurts, S. (2001). Vrouwen: arbeidsongeschikt of
arbeidsondergeschikt? Een uitgebreide literatuurstudie naar het arbeidsongeschiktheids-
risico van vrouwen in opdracht van de vrouwenbond FNV. Nijmegen:
wetenschapswinkel KUN.
Vinke, H. Andriessen, S., van den Heuvel, S.G., Houtman, I.L.D., Rijnders, S., van Vuuren,
C.V. & Wevers, C.W.J. (1999). Vrouwen en reïntegratie. Hoofddorp: TNO Arbeid.
de Vos, E.L., Nijboer, I.D., Heuvel, S.G. van den, Hazelnet, A.M. & Smit, A.A. (1996).
Werkaanpassing bij reïntegratie na ziekte. Den Haag: VUGA.
de Vries, H., Dijkstra, M. & Kuhlman, P. (1988). Self-efficacy: the third factor besides
attitude and subjective norm as a predictor of behavioral intentions. Health Education
Research, 3, 273-282.
de Vries, H., Weijts, W., Dijkstra, M. & Kok, G. (1992). The utilization of qualitative and
quantitative data for health education program planning, implementation and evaluation:
a spiral approach. Health Education Quarterly, 19(1), 101-115.
de Waal, M. (1989). Meisjes: een wereld apart. Een etnografie van meisjes op de middelbare
school. Amsterdam: Boom Meppel
Wevers, C.W.J. & de Vos, E.L. (1998). Research-nota 1998 Reïntegratieinstrumenten.
Amsterdam: NIA TNO.
121
BIJLAGEN
122
Bedrijfsarts man 43 (66,2%) 22 (33,8%) 65 ( 54,6%)
Bedrijfsarts vrouw 22 (40,7%) 32 (59,3%) 54 ( 45,4%)
totaal 65 (54,6%) 54 (45,4%) 119 (100 %)
Ik voel me afhankelijk van anderen Mijn bedrijf doet er alles aan om mij zo snel mogelijk terug te .59
(n items=3) laten keren
Weer gaan werken houdt in:
Weer kans op terugkeer van je klachten
Dat spanningen binnen het team kunnen ontstaan door je
terugkomst
Niet werken omdat je ziek bent, houdt in:
Dat er thuis veel minder dingen hoeven te worden geregeld
omwille van het werk
Dat je meer tijd hebt om anderen te helpen
Dat je je eigen ritme kan bepalen
Dat je tijd hebt om leuke dingen te doen
Meer tijd aan je gezin kunnen besteden
Dat er meer rust is in het gezin
Weer werken betekent weer Weer gaan werken houdt in: .84
betrokken zijn bij de maatschappij (1=helemaal niet mee eens; 4=helemaal mee eens)
(weer `erbij' horen/zinvol bezig
T1 (3,0 mnd ) 65 52,3 (21,9) 53 46,8 (19,5)
T1 (3,0 mnd ) 37 1,0 (0,2) 33 0,9 (0,3)
T1 (3,0 mnd ) 34 4,1 (0,9) 28 3,6 (1,0)
T1 (3,0 mnd ) 65 2,0 (0,1) 54 2,0 (0,0)
T1 (3,0 mnd ) 64 1,5 (0,6) 54 1,5 (0,9)
T1 (3,0 mnd ) 64 1,5 (0,8) 54 1,6 (0,7)
T1 (3,0 mnd ) 63 3,2 (0,8) 53 3,2 (0,6)
T1 (3,0 mnd ) 65 3,0 (0,9) 53 2,8 (1,0)
T1 (3,0 mnd ) 65 1,9 (0,3) 54 1,9 (0,3)
T1 (3,0 mnd ) 65 2,0 (1,0) 53 2,7 (1,0)
T1 (3,0 mnd ) 64 3,2 (0,9) 53 3,0 (1,0)
T1 (3,0 mnd ) 64 1,9 (1,0) 53 1,8 (0,9)
T1 (3,0 mnd ) 63 2,8 (0,9) 53 2,9 (0,8)
T1 (3,0 mnd ) 64 2,2 (1,0) 53 2,2 (1,0)
T1 (3,0 mnd ) 64 1,5 (0,5) 53 1,5 (0,7)
T1 (3,0 mnd ) 22 0,7 (0,5) 18 0,8 (0,4)
T1 (3,0 mnd )
Mannelijke werknemers gaven op meetmoment T4 vaker aan minder in het huishouden te zijn
gaan doen dan de vrouwelijke werknemers. Dit verschil hing niet samen met werkhervatting.
Tabel 4.2(b) Verschillen en overeenkomsten factoren gerelateerd aan de sociale omgeving in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre heeft de ziekmelding invloed op de relatie met partner?
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
T1 (3,0 mnd )
123
Bijlage 1 Bijlagen bij methode
Tijd tussen de meetmomenten
In tabel 1.1(b) is de tijd (in weken) tussen de verschillende meetmomenten aangegeven.
Tabel 1.1(b) Tijd (in weken) tussen de verschillende meetmomenten.
Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Tijd tussen 1e dag ziek en 11,99(3,83) 12,31(3,95) 12,14(3,87)
face-to-face interview (T1) n.s.
Tijd tussen T1 en T2 n.s. 20,8 (1,5) 20,7 (1,6) 20,8 (1,6)
Tijd tussen T2 en T3 n.s. 29,3 (1,8) 29,2 (1,4) 29,2 (1,6)
Tijd tussen T3 en T4 n.s. 36,0 (1,7) 35,7 (1,38) 35,9 (1,5)
Tijd tussen T4 en T5 n.s. 45,1 (2,2) (n=31) 44,9 (1,6) (n=27) 45,0 (1,9)
Tijd tussen T5 en T6 n.s. 53,7 (1,1) (n=21) 53,4 (1,6) (n=24) 53,5 (1,0)
Mannen (19
Tijd tussen 1e dag ziek en T1 16,5 (4,5) 17,9 (5,2) 17,2 (4,9)
bedrijfsarts n.s.
Tijd tussen 1e dag ziek en T1 18,7 (4,3) 17,6 (4,5) 18,1 (4,4)
huisarts n.s.
Tijd tussen 1e dag ziek en T1 17,1 (3,8) 18,5 (5,4) 17,9 (4,7)
collega n.s.
Tijd tussen 1e dag ziek en T1 17,9 (3,9) 19,1 (4,2) 18,5 (4,1)
directleidinggevende n.s.
n.s. niet significant verschillend tussen mannen en vrouwen
Uit de tabel blijkt dat de grootste spreiding wordt gevonden ten aanzien van het tijdstip van
het T1 interview. Dit had te maken met variaties in contactfrequentie tussen bedrijfsarts en
werknemer en hoe snel er contact kon worden gelegd met de werknemer door de onderzoeker
én de enquêteur of enquêtrice. De interviews met de actoren vonden gemiddeld 18 weken (dat
wil zeggen 4,2 maanden, standaarddeviatie 4 à 5 weken) na de ziekmelding plaats.
124
Steekproef Arbo-diensten
De deelnemende Arbo-diensten waren verspreid over het hele land. Hieronder is in tabel
1.2(b) weergegeven in welke provincie de Arbo-diensten gevestigd waren en welke Arbo-
dienst het betreft.
Tabel 1.2 (b) Arbo-diensten
Aantal vestigingen Arbo-dienst
Noord-Holland 5 1,2
Zuid-Holland 2 1,3
Zeeland -
Utrecht -
Brabant 1 1
Limburg 6 4,5
Gelderland -
Overijssel 2 1
Drenthe -
Groningen 1 6
Friesland -
Arbo-dienst: 1= Arbo Unie
2= ArboNed
3= AMG
4= Maetis Arbo
5= Arbodienst Limburg
6= Arbo Noord
125
Steekproef bedrijfsartsen die werknemers aanmeldden
Zoals vermeld, hadden 94 bedrijfsartsen aangegeven mee te willen werken met het onderzoek.
Gedurende het onderzoek hebben 12 bedrijfsartsen laten weten niet meer mee te willen doen
met het onderzoek. Drie bedrijfsartsen gaven zich in de loop van de tijd op voor deelname.
Van de 85 (90,42%) overgebleven bedrijfsartsen hebben 48 (56,5%) bedrijfsartsen geschikte
werknemers aangemeld. Een kleine helft van de geïnteresseerde bedrijfsartsen hebben geen
werknemers aangemeld. Uit de onderstaande tabel 1.3(b) blijkt dat de meeste bedrijfsartsen
hiervoor geen reden konden noemen, maar dat ook een aanzienlijk deel aangaf geen
werknemers die aan de criteria voldeden op het spreekuur te krijgen, of het te druk te hebben.
Tabel 1.3(b) Reden voor het niet aanmelden van werknemers door
bedrijfsartsen (n=37).
Reden
Te druk 9 (16,36%)
Van werkgever veranderd 4 ( 7,27%)
Zelf ziek 3 ( 5,45%)
Werknemers voldoen niet aan inclusie- en 13 (23,63%)
exclusiecriteria
Criteria moeilijk 3 ( 5,45%)
Reden onbekend 15 (27,27%)
Angst voor benadering leidinggevende, angst voor 2 ( 3,63%)
onderzoek
Kan/wil niet meedoen 1 ( 1,81%)
Invaller 1 ( 1,81%)
Vaak op locatie 1 ( 1,81%)
Niet gelezen, vergeten 2 ( 3,63%)
Werkt maar 1 dag per week 1 ( 1,81%)
totaal 55 redenen
De meeste bedrijfsartsen begeleidden meerdere werknemers. 42 bedrijfsartsen begeleidden de
119 werknemers op wie de resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd. [48 bedrijfsartsen
meldden geschikte werknemers aan. Zes bedrijfsartsen vielen af doordat zij werknemers
begeleidden die zelf bij nader inzien niet mee wilden werken aan het onderzoek (n=5); en de
werknemer van één bedrijfsarts (n=1) haakte af nadat het face-to-face interview was voltooid
en werd dus niet betrokken bij de analyses voor dit onderzoek.]
126
"Genest" per arbodienst?
De vraag is in hoeverre de werknemers "genest" zijn per Arbo-dienst of per bedrijfsarts, dat
wil zeggen in hoeverre bepaalde Arbo-diensten en/of bedrijfsartsen relatief meer werknemers
hebben aangemeld, of meer mannen dan wel vrouwen. De verdeling van de werknemers over
de Arbodiensten en bedrijfsartsen is weergegeven in Tabel 1.4(b).
Uit deze tabel valt op te maken dat er sprake is van een redelijk evenwichtige spreiding. De
bedrijfsartsen meldden gemiddeld 2,83 werknemers aan. Eén arts meldde 13 werknemers aan;
14 bedrijfsartsen meldden ieder één werknemer aan.
Tabel 1.4(b) Aantal en geslacht van werknemers per bedrijfsarts
Nummer n clienten Nummer Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119)
Arbodienst (n artsen) per Arts en
arbodienst geslacht
1 16 ( 4) 101 v 1 5 6
102 m 2 4 6
104 m - 1 1
105 v - 3 3
2 7 ( 4) 201 m - 1 1
202 m 2 - 2
204 m 1 1 2
206 m 2 - 2
4 7 ( 2) 401 m 4 - 4
402 m 1 2 3
5 14 ( 3) 501 m 5 4 9
502 m 1 - 1
504 m 4 - 4
6 8 ( 4) 601 v 2 3 5
602 m 1 - 1
603 v 1 - 1
604 m 1 - 1
7 37 (13) 701 v 3 3 6
702 m 3 - 3
703 v 1 2 3
704 m 2 - 2
705 v 1 1 2
706 m 7 - 7
707 v 1 1 2
708 v 2 - 2
709 m 1 - 1
711 v - 2 2
712 v - 6 6
713 ? - 1 1
8 17 ( 3) 801 v 8 5 13
802 m 1 1 2
803 m - 2 2
9 3 ( 3) 901 v 1 - 1
902 m - 1 1
903 v 1 - 1
10 8 ( 6) 1001 m 1 - 1
1003 v - 2 2
1004 m 1 - 1
1005 m 1 - 1
1006 m - 2 2
1101 m - 1 1
127
Vrouwelijke werknemers vaker door vrouwelijke bedrijfsartsen aangemeld?
Er waren 15 vrouwelijke (35,7%) en 27 mannelijke (64,3%) bedrijfsartsen, die samen 54
vrouwelijke en 65 mannelijke werknemers hebben aangemeld. Er is een klein verband tussen
het geslacht van de bedrijfsarts zoals uit onderstaande tabel 1.5(b) blijkt (Chi2=7,69;
Pearson's R=0,254, p=0,005). Van de werknemers die door mannelijke bedrijfsartsen waren
aangemeld was 66,2% man, van de werknemers die door vrouwelijke bedrijfsartsen waren
aangemeld was 40,7% man. Ook blijkt dat de vrouwelijke bedrijfsartsen relatief meer
werknemers hebben aangemeld: 15 (35,7%) vrouwelijke bedrijfsartsen hebben 45,4% van de
werknemers aangemeld.
. Tabel 1.5(b) Samenhang tussen geslacht bedrijfsarts en geslacht
werknemers
Resp. man Resp.vrouw totaal
128
129
Bijlage 2 Beschrijving meetinstrumenten
Werknemer-gerelateerde variabelen (onderzoeksvraag 1, 3, 5)
Sociaal-demografische kenmerken
Leeftijd (BA)9. De bedrijfsarts noteerde de geboortedatum van de werknemer. Op basis
hiervan is de leeftijd berekend tijdens het eerste interview (T1).
Geslacht (BA). De bedrijfsarts noteerde het geslacht van de werknemer.
Opleidingsniveau (T1)10. Gevraagd is naar de hoogst voltooide opleiding. Er waren 4 ordinale
antwoordcategorieën: (1) lager onderwijs; (2) mulo/mavo/lbo/3 klassen havo/3 klassen vwo;
(3) havo/vwo/mbo; (4) hbo/universiteit.
Nationaliteit (T1). Gevraagd is naar het geboorteland, en het geboorteland van beide ouders
(conform standaard van Buitenlandse Zaken, wet SAMEN).
Werkkenmerken
Functieniveau (BA). Het functieniveau is gemeten met een ordinale schaal. De bedrijfsarts
noteerde het beroep van de werknemer. Hieraan is door de onderzoekers een functieniveau
toegekend, dat kon variëren van (1) agrarisch; (2) ongeschoolde en geoefende handarbeid; (3)
semi-geschoolde handarbeid; (4) geschoolde en leidinggevende handarbeid; (5) overige
hoofdarbeid; (6) middelbaar leidinggevend of commercieel beroep; (7) middelbaar
intellectueel of vrij beroep; (8) hoger leidinggevend beroep; (9) hoger intellectueel of vrij
beroep. Deze indeling in 9 ordinale categorieën is vervolgens teruggebracht tot 4 ordinale
categorieën: (1) handarbeid; (2) overig hoofdarbeid; (3) middelbaar hoofdarbeid; (4) hoger
hoofdarbeid.
Verantwoordelijkheid voor medewerkers (T1). Tijdens het T1 interview is gevraagd of men
een leidinggevende functie had en zo ja, aan hoeveel personen men leiding gaf.
Werkervaring:
Type dienst (T1). Gevraagd is of men voor het verzuim in dagdienst, in andere diensten met
nachtdienst, of in andere diensten zonder nachtdienst werkte.
Vaste aanstelling of niet (T1).
Werkbeleving
Autonomie (T1). Deze schaal betreft 7 items uit de Job Content Questionnaire (Karasek,
1985; Houtman, 1995), bijvoorbeeld: "Kunt u zelf kiezen wanneer u pauzeert?". De
antwoordmogelijkheden waren ja (2) of nee (1). Alpha is 0,77.
Geestelijke belasting (T1). Dit is gemeten met 1 item uit de VAG (Gründemann et al., 1993),
namelijk: "Vindt u uw werk geestelijk erg inspannend?" De antwoordmogelijkheden waren ja
(2) of nee (1).
Emotionele belasting (T1). De schaal voor emotionele belasting bestaat uit 4 items. Hiervan
zijn 2 items afgeleid uit de VBBA (Veldhoven & Meijman, 1994) en 1 uit de VAG
(Gründemann et al, 1993). Eén item is zelf geformuleerd ("heeft u in het afgelopen jaar
misschien een of meer schokkende gebeurtenissen op het werk meegemaakt, bijvoorbeeld een
ongeval, geweldsmisdrijf, ongewenste intimiteiten, agressie op het werk)?". De antwoord-
mogelijkheden waren ja (2) of nee (1). Alpha is 0,63.
Lichamelijke inspanning (T1). Gevraagd is of men het werk lichamelijk erg inspannend vond.
De antwoordmogelijkheid was ja (2) of nee (1).
Leer- en loopbaan mogelijkheden (T1). Deze schaal bestaat uit 3 items afkomstig uit de
VBBA (Veldhoven & Meijman, 1994) en de DLO (CBS, 1999). Een voorbeeld is: "Biedt uw
9 BA = door de bedrijfsarts opgegeven
10 T1 = op T1 bij werknemer gemeten
130
bedrijf u voldoende mogelijkheden tot het volgen van bijscholing/cursussen?" De
antwoordmogelijkheden waren ja (2) of nee (1). Alpha is 0,73.
Psychologische taakeisen (T1). Deze schaal betreft 5 items afkomstig uit de Job Content
Questionnaire (Karasek, 1985; Houtman, 1995). De antwoordcategorieën variëren van 1
(helemaal niet mee eens) tot 4 (helemaal mee eens). Twee items (Mijn werk vereist dat ik erg
snel werk; mijn baan vereiste dat ik erg hard werk) krijgen het gewicht 3; de overige 3 items
(Er wordt van mij niet teveel werk gevraagd, omgepoold; Ik heb genoeg tijd om het werk af te
maken, omgepoold; Ik krijg géén tegenstrijdige opdrachten van anderen, omgepoold) krijgen
het gewicht 2. De minimale score is daarmee 12, de maximale 24. De alpha was 0,75.
Commitment (T1). Deze schaal bestaat uit 3 items afkomstig uit de VBBA (Veldhoven &
Meijman, 1994). De antwoordmogelijkheden waren ja (2) of nee (1). Een voorbeeld is: "Vindt
u dat uw eigen opvattingen sterk overeenkomen met die van dit bedrijf?" De alpha was 0,58.
Waardering voelen (T1). Dit betreft 1 item ("Voelt u zich in dit bedrijf voldoende
gewaardeerd?") gebaseerd op een vraag uit de VBBA (Veldhoven & Meijman, 1994). De
antwoordmogelijkheid was ja (2) of nee (1).
Beloning in overeenstemming met werk (T1). Dit betreft 1 item ("Vindt u uw beloning in
overeenstemming met het werk dat u doet?") gebaseerd op een vraag uit de VBBA
(Veldhoven & Meijman, 1994). De antwoordmogelijkheid was ja (2) of nee (1).
Baan op opleidingsniveau (T1). Gevraagd is of deze baan goed aansluit bij de opleiding en
ervaring. De antwoordmogelijkheid was ja (2) of nee (1).
Steun van collega's (T1). Dit betreft een schaal van 4 items afkomstig uit de Job Content
Questionnaire (Karasek, 1985; Houtman, 1995). Een voorbeeld is: "Mijn collega's zijn goed
in hun werk." Antwoordmogelijkheden waren: helemaal mee eens (4); mee eens (3); niet mee
eens (2); helemaal niet mee eens (1). De alpha was 0,66.
Steun van leidinggevende (T1). Dit betreft een schaal van 4 items afkomstig uit de Job
Content Questionnaire (Karasek, 1985; Houtman, 1995). Een voorbeeld is: "Mijn chef
besteedt aandacht aan wat ik zeg." Antwoordmogelijkheden waren: helemaal mee eens (4);
mee eens (3); niet mee eens (2); helemaal niet mee eens (1). Alpha is 0,84.
Arbeidssatisfactie (T1). Gevraagd is in hoeverre men in het algemeen tevreden is met het
werk (antwoordmogelijkheden 0 100 ).
Aan de werknemers die het werk volledig hebben hervat zijn bovengenoemde items eveneens
gevraagd.
Thuissituatie
Woonsituatie (BA, T1). Gevraagd is naar hoe de werknemer woonde.
Antwoordmogelijkheden: samen met partner; samen met partner en kinderen; zonder partner
met kinderen; alleen; bij ouders.
Werk-thuis interferentie (T1). Gevraagd is naar de invloed van werk op thuis en andersom met
een schaal van 14 items (de Jonge & van der Linden KUN, Arbeids- & Organisatie
Psychologie, vragenlijst nog in test-fase). Een voorbeeld is: "Hoe vaak kwam het voor dat u
zoveel werkt te doen had dat u niet toekwam aan uw hobby's?" Antwoordmogelijkheden
waren: (bijna) nooit (1), soms (2) , vaak (3), (bijna) altijd (4). Alpha is 0,85.
Gezondheid
Hoe lang klachten?(T1). Gevraagd is wanneer de werknemer voor het eerst last kreeg van
klachten waarvoor hij of zij ziek gemeld was. Antwoordmogelijkheden waren: ½ jaar voor ziekmelding.
Type aandoening (BA). De bedrijfsarts was gevraagd alleen kandidaten te selecteren die
klachten aan het bewegingsapparaat hadden (CAS-code L: ziekten aan het botspierstelsel) of
psychische klachten (CAS-code P: psychische aandoeningen en gedragsstoornissen). Zij
131
gaven op het formulier aan of de reden van ziekmelding een klacht aan het bewegingsapparaat
of een psychische klacht was.
Klachten (T1).Gevraagd is met welke klachten de werknemer zich ziek gemeld had. De
antwoorden op deze open vraag zijn door de onderzoekers gecodeerd als CAS-codes.
Diagnose (T1). Gevraagd is of er al een diagnose gesteld was. Zo ja, dan is deze door de
onderzoekers gecodeerd als CAS-code. Op dezelfde wijze als klacht gemeten.
Eerder uitgevallen met dezelfde klachten? (T1). Indien men meer dan een week voor de
ziekmelding last had gekregen van de klachten, is gevraagd of men in het jaar voorafgaande
aan de ziekmelding ook al één of meer keer uitgevallen was vanwege dezelfde klachten.
Antwoordmogelijkheid: ja of nee.
Oorzaak gezondheidsklachten in het werk (T1). Gevraagd is in hoeverre de werknemer dacht
dat de oorzaak van uitval in het werk lag (antwoordmogelijkheden: nee (1); ja, gedeeltelijk
(2); ja, geheel (3)). Tevens is gevraagd in hoeverre het te maken had met: werkdruk; weinig
regelmogelijkheden; lichamelijke werkkenmerken; weinig carrièremogelijkheden; en/of
slechte werkverhoudingen. Antwoordmogelijkheden waren: veel (4), enigszins (3),
nauwelijks (2), niet (1)). De items zijn afgeleid uit diverse vragen en schalen naar werkstress
(zie bijvoorbeeld Lisv, 2000).
Gezondheid T1- T6. Gevraagd is hoe goed of hoe slecht de afgelopen weken de
gezondheidstoestand was (antwoordmogelijkheden: 1-100). Deze vraag is afgeleid van één
van de vragen uit de EUROQOL; een vragenlijst naar de kwaliteit van leven (EUROQOL,
1995, 1998).
Verslechtering gezondheid in vergelijking met ziekmelding. Gevraagd is of de gezondheid op
T1 in vergelijking met de gezondheid toen de werknemer zich ziek melde, beter (1), ongeveer
hetzelfde (2) of slechter (3) was.
Chronische ziekte (T1). Gevraagd is of de werknemer een chronische ziekte had en zo ja,
welke.
Mate van belemmering door chronische ziekte (T1). Indien er sprake was van een chronische
ziekte, is gevraagd in hoeverre de werknemer belemmerd werd door de chronische ziekte.
Antwoordmogelijkheden: sterk belemmerd; enigszins belemmerd; niet belemmerd.
Psychosomatische klachten (T1). Lichamelijk onwelbevinden is gemeten met de Verkorte
VOEG (13 items, bijvoorbeeld: "Bent u nogal eens kortademig?"; antwoordmogelijkheden: ja
(1), nee (0)) (Dirken, 1967; Sikkel, 1980). Somscore varieert van 0 tot en met13. Alpha is
0,74.
Conflict op het werk (T1). Gevraagd is of men met iemand op het werk een conflict had.
Antwoordmogelijkheden zijn: nee; ja, met collega(`s); met direct leidinggevende; met iemand
anders, nl. (open vraag, door onderzoekers antwoorden gecodeerd).
Motivationele factoren: attitudes ten aanzien van werken/niet werken
Uitgaande van theorievorming over attitudes (zie bijvoorbeeld Schaalma, 1998) zijn diepte-
interviews gehouden met verzuimende werknemers over de attitude ten aanzien van ziek thuis
zitten, werken en werkhervatten. Op basis hiervan zijn items geformuleerd. Vervolgens zijn
schalen geconstrueerd met factoranalyse en betrouwbaarheidsanalyse. In tabel 2.1(b) worden
de schalen met items en de betrouwbaarheid weergegeven. De namen van de schalen zijn met
name geïnspireerd op de items die het sterkst laadden op de schaal.
132
Tabel 2.1(b) Attitudes ten aanzien van werken/niet werken
Naam van de schaal Items Alpha
(1=helemaal niet mee eens; 4=helemaal mee eens)
Werken is voor mij vanzelfsprekend Dat ik bij mijn terugkeer weer mijn (oude) werkplek terugkrijg .61
(n items=6) vind ik niet meer dan vanzelfsprekend
Ik doe er alles aan om zo snel mogelijk terug te komen
Werken is gewoon een onderdeel van je leven
Nu ik ziek thuis ben, kan ik het wel schudden om nog een kans
te maken op werk bij mijn werkgever (omgepoold)
Ik denk niet dat ik over een tijdje weer werk (omgepoold)
Ik heb er moeite mee om mijn eigen werk weer op te eisen als ik
terugkom (omgepoold)
Niet meer werken is niet zo erg Ik zou het vervelend vinden als ik niet meer aan het werk kwam .68
(n items=7) (omgepoold)
Ik ben er niet rouwig om als ik niet meer aan het werk kom
Als ik mijn oude functie niet meer kan vervullen hoeft het niet
meer
Ik hoef niet zo nodig terug te keren in het arbeidsproces
Ik ben van plan om te blijven werken tot mijn pensioen
(omgepoold)
Indien nodig, verwacht ik dat er door het bedrijf voor mij
aangepast werk wordt geregeld (omgepoold)
Ik heb er moeite mee dat ik bij mijn terugkeer mijn vervanger
aan de kant moet schuiven
Pas als de bedrijfsarts aangeeft dat ik weer kan beginnen, zal ik
weer beginnen
Ik zou het vervelend vinden als ik niet meer aan het werk kwam
Ik voel me angstig als het gaat over Niet werken omdat je ziek bent, houdt in: .72
werkhervatting
(n items=7)
Dat je onzeker bent over je toekomst
Dat je het stempel van ziek zijn krijgt
Angstig zijn dat het misschien niet lukt
Aangekeken worden op je ziekteverleden
Kans op stress of conflicten met leidinggevende
Ik voel me schuldig dat ik zolang
uitval (1 item)
133
Vervolg tabel 2.1(b)
Niet werken betekent meer tijd en Weer gaan werken houdt in: .81
aandacht voor privé-leven dan weer (1=helemaal niet mee eens; 4=helemaal mee eens)
gaan werken
(n=10)
Minder tijd voor je hobby's
Minder vaak leuke dingen doen met het gezin
Minder tijd voor het huishouden en de zorg voor het gezin
Geen baas meer over je eigen tijd en werkzaamheden
zijn) (n=15)
De gewone draad weer oppakken
Er weer helemaal bij horen
Weer tussen de mensen zijn
Alle taken die waren overgenomen, weer zelf kunnen doen
Terugkeren naar je passie
Eindelijk weer het huis uit
Weer voldoening voelen
Einde van de verveling
Niet werken omdat je ziek bent, houdt in:
Dat je niks kunt doen omdat je ziek bent
Dat je jezelf niet meer nuttig kan maken
Dat je alleen maar thuis naar de TV staart
Dat je geen voldoening meer voelt
Je schuldig voelen omdat je niet werkt
Dat de muren op je af komen
Dat je geen doel meer hebt in je leven
De attitudes met betrekking tot angst voor werkhervatting, niet werken betekent meer tijd
voor privé-leven en weer werken betekent weer betrokken zijn bij de maatschappij zijn
eveneens gevraagd aan de volledige hervatters.
Verwachtingen van werken (T1). Naar aanleiding van Van der Gulden (2000) zijn schalen
geconstrueerd die de verwachtingen van werken meten (tabel 2.2 (b)).
. Tabel 2.2(b) Verwachtingen van werken
Naam schaal Items Alpha
(1=helemaal niet mee eens; 4=helemaal mee eens)
Werken betekende vroeger voor mij Toen ik nog op school zat twijfelde ik er niet aan dat ik later zou .59
een onafhankelijk bestaan gaan werken
Toen ik nog op school zat, betekende het hebben van werk voor
mij dat ik een onafhankelijk bestaan zou kunnen leiden
Een leven zonder werken is voor mij nooit een optie geweest
Na mijn schoolopleiding wilde ik graag gaan werken omdat
werken me leuk leek
Werken is zwaarder dan ik vroeger Werken is over het geheel genomen zwaarder dan ik ooit had .56
dacht gedacht
Werken is al met al minder leuk dan ik van tevoren had verwacht
134
Attitudes t.a.v. werken en niet-werken (T1 en na werkhervatting). Zie bij vraag 1.
Houding werknemer t.o.v. werkhervatting oude functie (T1-T6). Gevraagd is hoe de
werknemer staat tegenover terugkeer naar oude functie (antwoordmogelijkheden: zeer positief
(5), positief (4), neutraal (3), negatief (2), zeer negatief (1)).
Houding werknemer t.o.v. werkhervatting nieuwe functie (T1-T6). Gevraagd is hoe de
werknemer staat tegenover terugkeer naar oude functie (antwoordmogelijkheden: zeer positief
(5), positief (4), neutraal (3), negatief (2), zeer negatief (1)).
Motivationele factoren: sociale norm
Er is eerst gevraagd met wie uit de sociale omgeving de werknemer de nauwste, de op een na
nauwste en de op twee na nauwste persoonlijke band heeft. De antwoordmogelijkheden
(bijvoorbeeld partner, vriend, vriendin, buurvrouw etc.) konden op een antwoordkaart
aangewezen worden. Vervolgens is over elk van deze referentiepersonen een aantal vragen
gesteld. Het ging om de vragen die zijn weergegeven in tabel 2.3(b). Vervolgens is gevraagd
in hoeverre men zich in het algemeen iets aantrok van de mening van iedere
referentiepersoon. Dit is de motivation to comply. Antwoordmogelijkheden waren: ja, veel
(4); ja, een beetje (3); nee, niet zoveel (2); nee, helemaal niets (1). De motivation to comply
vermenigvuldigd met de opvatting geeft de sociale invloed (t.a.v. werkhervatting en
emotionele steun).
Tabel 2.3(b) Schalen sociale norm van referentiepersonen
Naam van de schaal Items
(1=nee, 4=ja)
Sociale norm Denkt u dat hij/zij het belangrijk vindt dat u een cursus of Alpha
referentiepersonen t.a.v. scholing gaat volgen mocht dat noodzakelijke zijn voor uw referentie-
werkhervatting werkhervatting? persoon 1: .66
Denkt u dat hij/zij het belangrijk vindt dat u naar ander werk Alpha
gaat zoeken mocht werkhervatting in uw oude functie niet referentie-
mogelijk zijn? persoon 2: .70
Denkt u dat hij/zij het belangrijk vindt dat u (betaald) werk Alpha
heeft? referentie-
Denkt u dat hij/zij het belangrijk vindt dat u nu zo snel mogelijk persoon 3: .74
weer aan het werk gaat?
Denkt u dat hij/zij het belangrijk vindt dat u op termijn het werk
weer voor hetzelfde aantal uur hervat als in uw contract staat?
Sociale norm t.a.v. Is hij/zij overdreven bezorgd over uw gezondheid? Alpha
emotionele steun van referentie-
referentiepersonen persoon 1: .56
Denkt u dat hij/zij begrip heeft voor uw situatie? Alpha
referentie-
persoon 2: .60
Alpha
referentie-
persoon 3: .59
Ook is gevraagd naar hoe de steun van de bedrijfsarts en collega's ervaren wordt en in
hoeverre men zich iets van deze personen aantrekt (motivation to comply, zie Schaalma,
1998).
Waargenomen steun van bedrijfsarts (T1-T6):
- Bedrijfsarts geeft werknemer op een prettige wijze steun tijdens verzuim. Deze schaal
betreft drie items (Denkt u dat uw bedrijfsarts uw gezondheidsklachten serieus neemt?;
Voelt u zich onder druk gezet het werk zo snel mogelijk weer te hervatten? (omgepoold);
Bent u tevreden over het contact met de bedrijfsarts?) (antwoordcategorieën: ja, heel veel
135
(4); ja, een beetje (3); nee, bijna niet (2); nee, helemaal niet (1)). Alpha is 0,75. De
gemiddelde schaalscore is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van
de bedrijfsarts (antwoordcategorieën: ja, heel veel (4); ja, een beetje (3); nee, bijna niet
(2); nee, helemaal niet (1)).
- Bedrijfsarts vindt dat de werknemer zo snel mogelijk het werk moet hervatten. Dit betreft
1 item (antwoordcategorieën: ja, heel veel (4); ja, een beetje (3); nee, bijna niet (2); nee,
helemaal niet (1)). De gemiddelde schaalscore is vermenigvuldigd met de motivation to
comply ten aanzien van de bedrijfsarts.
Waargenomen steun direct leidinggevende (T1-T6):
- Direct leidinggevende neemt werknemer serieus. Deze schaal betreft twee items (Denkt u
dat uw leidinggevende uw gezondheidsklachten serieus neemt?; Bent u tevreden over het
contact met uw leidinggevende?) (antwoordcategorieën: ja, heel veel (4); ja, een beetje
(3); nee, bijna niet (2); nee, helemaal niet (1)). Alpha is 0,74. De gemiddelde score is
vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de direct leidinggevende
(Trekt u zich wat aan van de mening van uw direct leidinggevende?, antwoordcategorieën:
ja, heel veel (4); ja, een beetje (3); nee, bijna niet (2); nee, helemaal niet (1)).
- Direct leidinggevende vindt dat werknemer snel het werk moet hervatten. Dit betreft 1
item, en is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de direct
leidinggevende (antwoordcategorieën: zie hierboven).
- Direct leidinggevende mist werknemer. Dit betreft 1 item, en is vermenigvuldigd met de
motivation to comply ten aanzien van de direct leidinggevende (antwoordcategorieën: zie
hierboven).
- Werknemer voelt zich door direct leidinggevende onder druk gezet om het werk te
hervatten. Dit betreft 1 item, en is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten
aanzien van de direct leidinggevende (antwoordcategorieën: zie hierboven).
Waargenomen steun collega's (T1-T6):
- Collega's blijven betrokken tijdens verzuim. Deze schaal betreft drie items (Denkt u dat
uw collega's uw gezondheidsklachten serieus nemen?; Heeft u het gevoel dat uw collega's
u missen?; Bent u tevreden over het contact met uw collega's?) (antwoordcategorieën: ja,
heel veel (4); ja, een beetje (3); nee, bijna niet (2); nee, helemaal niet (1)). Alpha is 0,69.
De gemiddelde score is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de
collega's.
- Collega's vinden dat werknemer snel het werk moet hervatten. Dit betreft 1 item, en is
vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de collega's
(antwoordcategorieën: zie hierboven).
- Werknemer voelt zich door collega's onder druk gezet om het werk te hervatten. Dit
betreft 1 item, en is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de
direct leidinggevende (antwoordcategorieën zie hierboven).
Motivationele factoren: eigen effectiviteit
Gevraagd is naar de mate waarin men ook bij tegenslagen nog doorzet. Hiervoor is gebruik
gemaakt van de schaal ontwikkeld door Schwarzer (Schwarzer & Jerusalem, 1989;
Schwarzer, 1993) in de Nederlandse vertaling van Dijkstra en Stroebe (UU). Items zijn
bijvoorbeeld: "Het lukt me altijd om moeilijke problemen op te lossen als ik maar hard
genoeg probeer" en "Als iemand me tegenwerkt, vind ik toch manieren om te krijgen wat ik
wil". Antwoordmogelijkheden zijn: helemaal mee eens (4); mee eens (3); niet mee eens (2);
helemaal niet mee eens (1). Alpha was 0.86. Bij volledige werkhervatting is dit nogmaals
bevraagd.
Eigen effectiviteit ten aanzien van werkhervatting (T1). Uitgaande van theorievorming over
eigen effectiviteit (zie bijvoorbeeld Schaalma, 1998) zijn diepte-interviews gehouden met
136
verzuimende werknemers over de ervaring van eigen effectiviteit ten aanzien van ziek thuis
zitten, werken, en werk hervatten. Op basis hiervan zijn items geformuleerd. Vervolgens is
een schaal geconstrueerd met behulp van factoranalyse en betrouwbaarheidsanalyse. In tabel
2.4(b) worden de items en de betrouwbaarheid weergegeven.
Tabel 2.4(b) Eigen effectiviteit ten aanzien van werkhervatting.
Eigen effectiviteit ten aanzien van Items Alpha
werkhervatting (1=helemaal niet mee eens; 4=helemaal mee eens)
(n=14)
Hoe moeilijk vindt u het om weer te gaan werken als....... .78
u er zelf voor moet zorgen dat het werk zo wordt aangepast dat u
geen problemen meer ondervindt?
u weet dat u veelvuldig de hulp zult moeten inroepen van uw
collega's
u daardoor minder tijd en energie over zult hebben voor de
dingen die u opgepakt heeft toen u thuis zat?
u dan wordt geconfronteerd met negatieve reacties van
collega's?
u dan wordt geconfronteerd met negatieve reacties van uw direct
leidinggevende?
u moet beginnen met een opgelopen achterstand in te halen?
u daarvoor eerst scholing of training moet volgen?
u ander werk gaat doen dan u eerst deed?
u op een andere afdeling komt te werken?
u nog niet helemaal hersteld bent
u niet zeker weet of uw klachten door het werk weer terug zullen
komen?
u niet zeker weet of uw klachten door het werk zullen
verergeren?
u niet zeker weer dat alles thuis weer goed is geregeld?
het maar voor een paar uur is en u woont ver van u werk?
Inschatting werknemer mogelijkheid terugkeer naar oude functie (T1-T6). Gevraagd is of
terugkeer naar oude functie mogelijk wordt geacht (antwoordmogelijkheden: ja, nee).
Inschatting werknemer mogelijkheid terugkeer naar nieuwe functie (T1). Gevraagd is of
terugkeer naar oude functie mogelijk wordt geacht (antwoordmogelijkheden: ja, nee).
De bovenstaande inschattingen zijn ook gevraagd aan de bedrijfsarts, direct leidinggevende en
collega.
Belemmeringen ten aanzien van werkhervatting
Werkaanpassingen nodig? (T1). Om een indruk te krijgen van de grootte van de
belemmeringen is gevraagd welke aanpassingen men nodig denkt te hebben voor succesvolle
terugkeer naar oude of andere functie (aan te kruisen indien van toepassing): minder uren per
week; op andere tijden werken; andere werkzaamheden; andere functie; het rustiger aandoen
(werktempo; werkhoeveelheid); overplaatsing naar andere afdeling; aanpassen van werkplek
(meubilair, apparatuur); anders. De categorieën zijn zelf samengesteld en gebaseerd op
onderzoek van Vos et al. (1996).
Belemmeringen (T1). Gevraagd is waar het los van werkaanpassingen vanaf hangt of men het
werk kan hervatten. De antwoorden op deze open vraag zijn door de onderzoekers
gecategoriseerd.
137
2.2 Omgevingsgerelateerde variabelen
Sociaal-medische begeleiding
Volgens werknemers.
Contacten bedrijfsarts (T1-T6). Gevraagd is hoe vaak sinds de ziekmelding (of sinds de
vorige meting) de werknemer al contact heeft gehad met de bedrijfsarts (antwoord-
mogelijkheden: 1 keer, 2-4 keer, > 4 keer).
Inhoud contacten bedrijfsarts volgens werknemer (T1). Gevraagd is naar de activiteiten van
de bedrijfsarts tijdens het contact. Antwoordmogelijkheden waren: onderzocht; behandeld;
voorlichting gegeven over klachten/ziekte; voorlichting gegeven over eventuele behandeling
(medicatie/operatie), advies gegeven omtrent werk of werkhervatting; geadviseerd om goed
uit te rusten; gerust gesteld; iets anders (open vraag, door onderzoekers antwoorden
gegroepeerd). De items zijn afgeleid uit Foets en van der Velden (1990).
Tevredenheid over contact met bedrijfsarts (T1). Gevraagd is in hoeverre de werknemers
tevreden is over het contact met de bedrijfsarts. Antwoordmogelijkheden: ja, heel erg; ja,
enigszins; nee, nauwelijks; nee, helemaal niet.
Contacten huisarts (T1). Gevraagd is hoe vaak sinds de ziekmelding de werknemer al contact
heeft gehad met de huisarts: frequentie (antwoordmogelijkheden: 1 keer, 2-4 keer, > 4 keer).
Inhoud contacten huisarts volgens werknemer (T1). Gevraagd is naar de activiteiten van de
huisarts tijdens het contact. Antwoordmogelijkheden waren: onderzocht; behandeld;
voorlichting gegeven over klachten/ziekte; voorlichting gegeven over eventuele behandeling
(medicatie/operatie), advies gegeven omtrent werk of werkhervatting; geadviseerd om goed
uit te rusten; gerust gesteld; iets anders (open vraag, door onderzoekers antwoorden
gegroepeerd). De items zijn afgeleid uit Foets en van der Velden (1990).
Contacten specialist (T1). Gevraagd is of de werknemer contacten heeft gehad met een of
meer specialisten, en zo ja, welke.
Paramedische begeleiding (T1). Gevraagd is of de werknemer contacten heeft gehad met een
of meer paramedici, en zo ja, welke.
Sociaal-psychologische begeleiding (T1). Gevraagd is of de werknemer contacten heeft gehad
met een of meer psychologen of (psycho)therapeuten, en zo ja, welke.
Volgens bedrijfsartsen.
Gezondheid volgens bedrijfsarts (T1). Gevraagd is hoe goed of hoe slecht de afgelopen weken
de gezondheidstoestand was (antwoordmogelijkheden: 1-100). Deze vraag is afgeleid van één
van de vragen uit de EUROQOL; een vragenlijst naar de kwaliteit van leven (EUROQOL,
1995, 1998).
Attitude bedrijfsarts (T1).
- Het is belangrijk om voor de werknemer naar alternatieven te zoeken zoals ander werk
of scholing. Deze schaal betreft twee items (Vindt u het belangrijk dat er voor ... naar
ander werk wordt gezocht als hij/zij het werk niet meer zou kunnen hervatten in
zijn/haar oude functie? en: Vindt u het belangrijk dat hij/zij scholing en/of cursussen
volgt als dat noodzakelijk is voor zijn/haar werkhervatting?, antwoordcategorieën: ja,
heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1)). Alpha 0,86.
- Het is belangrijk dat ... nu z.s.m. weer aan het werk gaat. Dit is gemeten met 1 item;
antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee,
helemaal niet (1).
- Het is belangrijk voor de werknemer om betaald werk te hebben. Dit is gemeten met 1
item; antwoordcategorieën: erg belangrijk (4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks
belangrijk (2); onbelangrijk (1). De categorie `geen idee' is gehercodeerd als missing.
138
- Het heeft geen zin om druk uit te oefenen op de werknemer om het werk te hervatten.
Dit betreft 1 item. Antwoordcategorieën zijn: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee
oneens (2); sterk oneens (1).
- Ik heb snelle werkhervatting gestimuleerd. Dit betreft een schaal van 4 items (Ik
stimuleer(de) hem/haar c.q. heb hem/haar gestimuleerd zodra zijn/haar gezondheid het
ook maar enigszins toeliet, het werk zo snel mogelijk te hervatten; Ik stimuleer(de)
hem/haar c.q. heb hem/haar gestimuleerd zich eerst volledig te richten op herstel
alvorens weer aan het werk te gaan denken (omgepoold); Ik zal pas c.q. ben pas over
werkhervatting begonnen als c.q. toen ... dit zelf aangeeft/aangaf (omgepoold); Pas
als/toen ..... zich volledig hersteld voelt/voelde vind/vond ik werkhervatting
geoorloofd (omgepoold)). Antwoordcategorieën zijn: sterk mee eens (4); mee eens (3);
mee oneens (2); sterk oneens (1). Alpha is 0,67.
Inschatting dat werkhervatting in oude functie mogelijk is. Dit is gevraagd indien de
werknemer het werk op het moment van het interview nog niet hervat had;
antwoordcategorieën: ja; nee; dat weet ik niet.
Mate waarin bedrijfsarts denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in oude
functie. De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4); neutraal (3);
negatief (2); zeer negatief (1). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd tot missing.
Inschatting dat terugkeer naar nieuwe functie mogelijk is (T1). Als werknemer nog niet het
werk hervat had, en terugkeer naar oude functie was niet mogelijk is gevraagd of terugkeer
naar nieuwe functie mogelijk wordt geacht (antwoordmogelijkheden: ja, nee).
Mate waarin bedrijfsarts denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in
nieuwe functie (T1, T2). De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4);
neutraal (3); negatief (2); zeer negatief (1). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd
tot missing.
Mate waarin werknemer volgens BA een reële inschatting van de klachten heeft (T1, T2).
Gevraagd is in hoeverre de bedrijfsarts denkt dat zijn/haar cliënt een reëel beeld heeft van de
ernst van zijn/haar klachten. Antwoordmogelijkheden waren: klachten worden zwaar
overschat (5); klachten worden enigszins overschat (4); hij/zij heeft een reëel beeld van de
klachten (3); klachten worden enigszins onderschat (2); klachten worden zwaar onderschat
(1).
Frequentie standaardoverleg (T1). Gevraagd is hoe vaak per jaar er standaardoverleg is met
het bedrijf.
Frequentie incidenteel overleg (T1). Gevraagd is hoe vaak per jaar er incidenteel overleg is
met het bedrijf.
Standaardtermijn (T1). Gevraagd is of er een standaardtermijn is voor het overleg met de
werknemer en zo ja, hoeveel weken deze termijn bedraagt.
Bedrijfsarts: werknemer onderneemt voldoende activiteiten om werkhervatting te bespoedigen
(T1-T2). Gevraagd is in hoeverre de bedrijfsarts vindt dat de werknemer voldoende
onderneemt om werkhervatting te bespoedigen. Antwoordcategorieën zijn: meer dan
voldoende (4); voldoende (3); nauwelijks voldoende (2); onvoldoende (1).
Bedrijfsarts: bedrijf onderneemt voldoende activiteiten om werkhervatting te bespoedigen
(T1-T2). Gevraagd is in hoeverre de bedrijfsarts vindt dat de werknemer voldoende onder-
neemt om werkhervatting te bespoedigen. Antwoordcategorieën zijn: meer dan voldoende (4);
voldoende (3); nauwelijks voldoende (2); onvoldoende (1).
Bedrijfsarts: bedrijf oefent druk uit op werknemer om werkhervatting te bespoedigen (T1-T2).
Antwoordcategorieën zijn: sterk mee oneens (1), mee oneens (2), mee eens (3), sterk mee
eens (4).
Bedrijfsarts heeft contact gehad met huisarts. Gevraagd is of de bedrijfsarts contact heeft
gehad met de huisarts en zo nee, of deze dit van plan is.
139
Bedrijfsarts wordt gehinderd door contract met Arbo-dienst (T1-T2). Antwoord categorieën
zijn: sterk mee oneens (1), mee oneens (2), mee eens (3), sterk mee eens (4).
Bedrijfsarts wordt gehinderd door tijdsdruk (T1-T2). Antwoord categorieën zijn: sterk mee
oneens (1), mee oneens (2), mee eens (3), sterk mee eens (4).
Volgens huisartsen.
Op de hoogte van ziekmelding werknemer (T1). Gevraagd is of de huisarts op de hoogte was
van de ziekmelding van de werknemer. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.
Op de hoogte van klachten waarvoor werknemer is ziek gemeld (T1). Gevraagd is of de
werknemer op de hoogte is van de klachten waarvoor werknemer is ziek gemeld. Antwoord-
categorieën zijn: ja, nee.
Op de hoogte van werk dat de werknemer doet (T1). Gevraagd is of de werknemer op de
hoogte is van de klachten waarvoor werknemer is ziek gemeld. Antwoordcategorieën zijn: ja,
nee.
Indien huisarts op de hoogte was van ziekmelding is het volgende gevraagd:
Attitude (T1, T2).
- Eerst herstel, dan werkhervatting. Deze schaal bestaat uit 3 items (Zolang mijn patiënt
nog in het behandelingsproces is, doet hij/zij er verstandig aan nog niet te gaan
werken; ik stimuleer(de) mijn patiënt zich eerst volledig te richten op herstel alvorens
weer aan werk te gaan denken; Pas als mijn patiënt zich volledig hersteld voelt vind ik
werkhervatting geoorloofd). Antwoordcategorieën zijn: sterk mee eens (4); mee eens
(3); mee oneens (2); sterk oneens (1). Alpha is 0,82.
- Oorzaak gezondheidsklachten ligt in het werk. Gevraagd is in hoeverre de huisarts
denkt dat de oorzaak van de gezondheidsklachten in het werk ligt.
Antwoordcategorieën: weet ik niet (gehercodeerd als missing); nee, helemaal niet (1);
ja, gedeeltelijk (2); ja, hoofdzakelijk (3).
Advies omtrent werk of werkhervatting gegeven (T1, T2). Gevraagd is of de huisarts een
advies heeft gegeven omtrent werk of werkhervatting. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.
Contact gehad met bedrijfsarts (T1, T2). Gevraagd is of de huisarts in de afgelopen 3-4
maanden contact heeft gehad met de bedrijfsarts. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee. Zo nee,
dan is gevraagd in hoeverre de huisarts van plan is om contact op te nemen met de
bedrijfsarts. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.
Bedrijf/instelling
Volgens de leidinggevende.
Bedrijfsgrootte (T1). Gevraagd is hoe groot het bedrijf of de vestiging is.
Antwoordmogelijkheden zijn:
500 werknemers.
Inschatting financieel-economische situatie (T1). Gevraagd is in hoeverre de leidinggevende
de financieel economische situatie van zijn/haar bedrijf of instelling als goed inschat. De
antwoordmogelijkheden waren: goed (4), redelijk (3), matig (2), slecht (1).
Bezetting van afdeling (T1). Gevraagd is of de afdeling normaal bezet, onderbezet of
overbezet is.
Percentage mannelijke werknemers (T1). Gevraagd is naar het percentage mannen binnen de
groep waaraan de leidinggevende leiding geeft.
Werknemers op afdeling met WAO-uitkering (T1). Gevraagd is of er werknemers met behoud
van WAO-uitkering werken. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.
Werknemers op afdeling met blijvend aangepaste functie (T1). Gevraagd is of er werknemers
met een blijvend aangepaste functie op de afdeling werken. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.
140
Verzekering bedrijf t.b.v. loondoorbetaling in eerste verzuimjaar (T1). Gevraagd is hoe het
bedrijf verzekerd is tegen loondoorbetaling in het eerste verzuimjaar. Antwoordcategorieën
zijn: volledig eigenrisicodrager; gedeeltelijk eigenrisicodrager; particulier verzekerd.
Bedrijf heeft in afgelopen 5 jaar te maken gehad met organisatieverandering (T1). Gevraagd
is of het bedrijf in de afgelopen 5 jaar te maken heeft gehad met belangrijke veranderingen in
de organisatiestructuur of cultuur of met de direct merkbare gevolgen daarvan. Antwoord-
categorieën zijn: ja, nee.
Direct leidinggevende was tevreden over de prestaties van de werknemer (T1). Gevraagd is
in hoeverre de leidinggevende over het algemeen tevreden is over de prestaties op het werk
van de werknemer. Antwoordcategorieën zijn: heel erg tevreden (4); enigszins tevreden (3);
nauwelijks tevreden (2); helemaal niet tevreden (1).
Direct leidinggevende mist(e) werknemer (T1, T2). Gevraagd is of de leidinggevende de
werknemer op het werk had gemist. Antwoordcategorieën zijn: ja, heel erg (4); ja, enigszins
(3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
Direct leidinggevende heeft idee dat oorzaak ziekte in werk ligt (T1). Gevraagd is in hoeverre
de leidinggevende denkt dat de oorzaak van de gezondheidsklachten van de werknemer in het
werk ligt. Antwoordcategorieën zijn: nee, niet in het werk (1); ja, gedeeltelijk in het werk (2);
ja, hoofdzakelijk in het werk (3).
Contact direct leidinggevende met werknemer tussen ziekmelding en leidinggevende_T1.
Gevraagd is hoe vaak de leidinggevende en werknemer contact hebben gehad en op wiens
initiatief dit gebeurde (antwoordcategorieën: directleidinggevende, werknemer, beiden).
Gepraat over werkhervatting (T1). Indien de werknemer nog niet aan het werk was is
gevraagd of de leidinggevende al met de werknemer heeft gesproken over werkhervatting.
Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.
Afspraken gemaakt over werkhervatting. Indien de werknemer nog niet aan het werk was, is
gevraagd of er al afspraken zijn gemaakt over het moment van werkhervatting.
Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.
Oplossing afwezigheid werknemer in eerste instantie (T1). Gevraagd is hoe in eerste instantie
de afwezigheid van de werknemer was opgelost. Antwoordmogelijkheden (meerdere
antwoorden mogelijk): vervanger aangesteld; werk bleef volledig liggen; werk bleef
gedeeltelijk liggen; collega's namen werk volledig over; collega's namen werk gedeeltelijk
over.
Attitude (T1, T2)11:
- Eerst herstel, dan werken. Dit betreft 1 item (Ik stimuleer(de) werknemer zich eerst te
richten op herstel alvorens weer aan werk te gaan denken); antwoordcategorieën: sterk
mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
- Pas bij toestemming bedrijfsarts gaan werken. Dit betreft 1 item (Bij het verzuim van
werknemer wacht ik af tot ik van de bedrijfsarts hoor wat ik kan doen om
werkhervatting mogelijk te maken); Antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee
eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
- (Snelle) werkhervatting werknemer is belangrijk. Deze schaal bestaat uit 4 items. Drie
items met antwoordcategorieën ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2);
nee, helemaal niet (1) (Vindt u het belangrijk dat er voor de werknemer naar ander
werk wordt gezocht als hij/zij het werk niet meer kan hervatten in zijn/haar oude
functie?; Vindt u het belangrijk dat hij/zij scholing en/of cursussen volgt als dat
noodzakelijk is voor zijn/haar werkhervatting? ;Vindt u het belangrijk dat werknemer
11 Geprobeerd is om bij direct leidinggevende en collega's dezelfde schalen te vormen. Dit lukte niet altijd;
klaarblijkelijk is de betekenis van de verschillende items verschillend in de werknemer-direct leidinggevend
relatie en in een werknemer-collega relatie
141
nu zo snel mogelijk weer aan het werk gaat?. Eén item (Ik stimuleer(de) hem/haar,
zodra zijn/haar gezondheid het ook maar enigszins toelaat/toeliet, het werk zo snel
mogelijk te hervatten) heeft de volgende antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee
eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1). Alpha is 0,85.
- Werk is belangrijk voor werknemer. Dit betreft 1 item (Hoe belangrijk denkt u dat het
voor werknemer is om (betaald) werk te hebben?), antwoordcategorieën: erg
belangrijk 94); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2); onbelangrijk 1). De
categorie `geen idee' is gehercodeerd als missing.
- Verzuim was/is last voor afdeling omdat werkdruk omhoog gaat. Deze schaal bestaat
uit 2 items (Door het verzuim van werknemer is/was de sfeer slechter geworden
binnen het team of op de afdeling waar hij/zij werkte; Door het verzuim van
werknemer is/was de werkdruk gestegen binnen het team of op de afdeling waar hij/zij
werkte). Antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk
oneens (1). Alpha is 0,77.
- De sfeer is slechter geworden binnen afdeling door verzuim werknemer. Dit betreft 1
item (door het verzuim van werknemer is de sfeer slechter geworden binnen het team
of op de afdeling waar hij/zij werkt); antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee
eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
Het is moeilijke goede mensen te krijgen voor de baan van werknemer (T1). Gevraagd is in
hoeverre de leidinggevende vindt dat het moeilijk is goede mensen te krijgen voor de baan
van de werknemer. Antwoordcategorieën zijn: sterk eens (4); mee eens (3); mee oneens (2);
sterk oneens (1).
Inschatting dat werkhervatting in oude functie mogelijk is (T1). Dit is gevraagd indien de
werknemer het werk op het moment van het interview nog niet hervat had;
antwoordcategorieën: ja; nee; dat weet ik niet.
Mate waarin leidinggevende denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in
oude functie (T1). De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4);
neutraal (3); negatief (2); zeer negatief (2). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd
tot missing.
Inschatting dat terugkeer naar nieuwe functie mogelijk is (T1). Als werknemer nog niet het
werk hervat had, en terugkeer naar oude functie was niet mogelijk is gevraagd of terugkeer
naar nieuwe functie mogelijk wordt geacht (antwoordmogelijkheden: ja, nee).
Mate waarin leidinggevende denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in
nieuwe functie (T1). De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4);
neutraal (3); negatief (2); zeer negatief (2). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd
tot missing.
Belemmeringen (T1). Gevraagd is waar volgens de leidinggevende los van werkaanpassingen
vanaf hangt of de werknemer het werk kan hervatten. De antwoorden op deze open vraag zijn
door de onderzoekers gecategoriseerd.
Gerealiseerde aanpassingen (T1).Gevraagd is of (antwoordmogelijkheden: geen, wel
aanpassingen) en welke aanpassingen zijn gerealiseerd (open vraag) voor de betrokken
werknemer, en of deze tijdelijk, gedeeltelijk tijdelijk of blijvende waren. Tevens is gevraagd
welke werkaanpassingen moeilijk en welke helemaal niet realiseerbaar waren (open vraag).
Bedrijf doet er alles aan om werknemer zo snel mogelijk te laten terugkeren. Dit betreft 1
item; antwoordcategorieën zijn: sterk eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
Leidinggevende krijgt voldoende medewerking om binnen het bedrijf het
werkhervattingstraject vorm te geven (T1, T2). Dit betreft 1 item (Ik krijg voldoende
medewerking binnen het bedrijf om het werkhervattingstraject van hem/haar goed vorm te
142
kunnen geven); antwoordcategorieën zijn: sterk eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk
oneens (1).
Leidinggevende werd/wordt gehinderd door bureaucratische procedures (T1, T2). Dit betreft
1 item over de bureaucratische procedures binnen het bedrijf; antwoordcategorieën: sterk eens
(4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
Mate waarin er een goede samenwerking met arbodienst is (T1). Gevraagd is hoe de
samenwerking met de Arbo-dienst waar het bedrijf bij is aangesloten over het algemeen
verloopt. Antwoordmogelijkheden zijn: goed (4), redelijk (3), matig (2), slecht (1).
Bedrijfsarts oefent volgens leidinggevende druk uit om werk te hervatten (T1). Gevraagd is of
de leidinggevende het gevoel had dat er druk uitgeoefend werd door de bedrijfsarts op de
werknemer. Antwoordcategorieën: ja, nee.
Volgens collega.
Bezetting van afdeling (T1). Gevraagd is of de afdeling normaal bezet, onderbezet of
overbezet is.
Collega's mis(t)(s)en werknemer (T1, T2). Gevraagd is of de collega's de werknemer op het
werk hebben gemist. Antwoordcategorieën zijn: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee,
nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
Collega heeft idee dat oorzaak ziekte in werk ligt (T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de
collega denkt dat de oorzaak van de gezondheidsklachten van de werknemer in het werk ligt.
Antwoordcategorieën zijn: nee, niet in het werk (1); ja, gedeeltelijk in het werk (2); ja,
hoofdzakelijk in het werk (3).
Contact collega met werknemer tussen ziekmelding en collega_T1. Gevraagd is of de collega
en werknemer contact hebben gehad en op wiens initiatief dit gebeurde (antwoordcategorieën:
collega, werknemer, beiden).
Last van verzuim (T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de collega's last hadden van het verzuim.
Antwoordcategorieën zijn: heel erg veel last (4); enigszins last (3); nauwelijks last (2);
helemaal geen last (4). De categorie `geen idee' is gehercodeerd tot missing.
Taken overgenomen(T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de collega's taken hadden
overgenomen. Antwoordcategorieën: ja, alle taken (3) ; ja, een deel (2); nee (1).
Als collega weer werkt: hulp nodig? (T1). In het geval de werknemer weer werkt is gevraagd
of de werknemer hulp nodig heeft van de collega's. Antwoordcategorieën: ja, nee. De
categorie `weet niet' is gehercodeerd als missing.
Attitude (T1)12:
- Eerst herstel, dan werken. Dit betreft 1 item (Pas als werknemer zich volledig hersteld
voelt, vind ik werkhervatting geoorloofd); antwoordcategorieën: sterk mee eens (4);
mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
- Het is belangrijk om voor de werknemer naar alternatieven te zoeken zoals ander werk
of scholing. Dit is alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op
collega_T1. Deze schaal bestaat uit 2 items (Vindt u het belangrijk dat er voor de
werknemer naar ander werk wordt gezocht als hij/zij het werk niet meer kan hervatten
in zijn/haar oude functie?; Vindt u het belangrijk dat hij/zij scholing en/of cursussen
volgt als dat noodzakelijk is voor zijn/haar werkhervatting?); antwoordcategorieën ja,
heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1). Alpha is:
0,86.
12 Geprobeerd is om bij direct leidinggevende en collega's dezelfde schalen te vormen. Dit lukte niet altijd;
klaarblijkelijk is de betekenis van de verschillende items verschillend in de werknemer-direct leidinggevende
relatie en in een werknemer-collega relatie
143
- Het is belangrijk dat werknemer nu zo snel mogelijk weer aan het werk gaat. Dit is
alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op collega_T1. Het
betreft 1 item (Vindt u het belangrijk dat werknemer nu zo snel mogelijk weer aan het
werk gaat?); antwoordcategorieën ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks
(2); nee, helemaal niet (1).
- Stimulering werkhervatting. Dit is gemeten onafhankelijk de werkstatus van de
werknemer. Dit betreft 1 item (Ik stimuleer(de) hem/haar, zodra zijn/haar gezondheid
het ook maar enigszins toelaat/toeliet, het werk zo snel mogelijk te hervatten);
antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens
(1).
- Werk is belangrijk voor werknemer. Dit betreft 1 item (Hoe belangrijk denkt u dat het
voor werknemer is om (betaald) werk te hebben?), antwoordcategorieën: erg
belangrijk (4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2); onbelangrijk 1). De
categorie `geen idee' is gehercodeerd als missing.
- Verzuim was/is last voor afdeling omdat werkdruk omhoog gaat (T1-T2). Deze schaal
bestaat uit 2 items (Door het verzuim van werknemer is/was de sfeer slechter
geworden binnen het thema of op de afdeling waar hij/zij werkte; Door het verzuim
van werknemer is/was de werkdruk gestegen binnen het team of op de afdeling waar
hij/zij werkte). Antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens
(2); sterk oneens (1). Alpha is 0,83.
- De sfeer is slechter geworden binnen afdeling door verzuim werknemer. Dit betreft 1
item (door het verzuim van werknemer is de sfeer slechter geworden binnen het team
of op de afdeling waar hij/zij werkt); antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee
eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
Mate waarin collega denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in oude
functie. De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4); neutraal (3);
negatief (2); zeer negatief (1). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd tot missing.
Inschatting dat terugkeer naar nieuwe functie mogelijk is.. Als werknemer nog niet het werk
hervat had, en terugkeer naar oude functie was niet mogelijk is gevraagd of terugkeer naar
nieuwe functie mogelijk wordt geacht (antwoordmogelijkheden: ja, nee).
Mate waarin collega denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in nieuwe
functie. De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4); neutraal (3);
negatief (2); zeer negatief (1). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd tot missing.
Belemmeringen. Gevraagd is waar volgens de collega los van werkaanpassingen vanaf hangt
of de werknemer het werk kan hervatten. De antwoorden op deze open vraag zijn door de
onderzoekers gecategoriseerd.
Leidinggevende oefent volgens collega druk uit om werk te hervatten (T1, T2). Gevraagd is of
de leidinggevende het gevoel had dat er druk uitgeoefend werd door de bedrijfsarts op de
werknemer. Antwoordcategorieën: ja, nee.
Privé-omgeving
Volgens werknemer.
Aandeel werknemer in totale inkomen/kostwinnerschap (T1). Gevraagd is wat het aandeel van
de werknemer was in het totale gezinsinkomen. De antwoordmogelijkheden vormden een
ordinale schaal en waren: ¾ (5).
Aantal kinderen thuis (T1).
Leeftijd kinderen (T1).
Hoofdverantwoordelijke voor huishouding voor ziekmelding (T1). Gevraagd is wie de
hoofdverantwoordelijke voor huishoudelijke en zorgtaken was voor de ziekmelding.
Antwoordmogelijkheden waren: werknemer zelf; partner; hulp in huishouding; iemand
144
anders. Dit is gehercodeerd tot een ordinale schaal lopend van een ander (1); samen met een
ander (2); de werknemer zelf (3).
Situatie verzorging huishouden na ziekmelding (T1). Gevraagd is of er iets veranderd was
sinds de werknemer thuis zat in de tijd die hij/zij aan het huishouden en eventuele zorgtaken
besteedde. Antwoordmogelijkheden: nee, er is niet veranderd; ja, ik besteed er minder tijd
aan; ja, ik besteed er meer tijd aan. Dit is gehercodeerd tot wel/geen verandering en tot een
ordinale schaal lopend van ja, ik besteed er minder tijd aan (1); nee, er is niets veranderd (2);
ja, ik besteed er meer tijd aan (3).
Situatie verzorging huishouden na ziekmelding (T1). Gevraagd is of er iets veranderd was
sinds de werknemer thuis zat in de tijd die hij/zij aan het huishouden en eventuele zorgtaken
besteedde. Antwoordmogelijkheden: nee, er is niet veranderd; ja, ik besteed er minder tijd
aan; ja, ik besteed er meer tijd aan. Dit is gehercodeerd tot wel/geen verandering en tot een
ordinale schaal lopend van ja, ik besteed er minder tijd aan (1); nee, er is niets veranderd (2);
ja, ik besteed er meer tijd aan (3).
Volgens partner.
Opleidingsniveau partner (T1). Gevraagd is naar de hoogst voltooide opleiding. Er waren 4
ordinale antwoordcategorieën: (1) lager onderwijs; (2) mulo/mavo/lbo/3 klassen havo/3
klassen vwo; (3) havo/vwo/mbo; (4) hbo/universiteit
Werkt partner (T1). Gevraagd is of partner al dan niet betaald werk heeft.
Hoeveel uur werkt partner? (T1). Indien partner werkt, is gevraagd hoeveel uur de partner
werkt.
Aandeel partner in het huishouden (%) (T1-T2). Gevraagd is wat het aandeel van de partner in
het huishouden is in procenten op partner_T1.
Situatie verzorging huishouden na ziekmelding (T1-T2). Gevraagd is of er iets veranderd was
sinds de werknemer thuis zat in de tijd die hij/zij aan het huishouden en eventuele zorgtaken
besteedde. Antwoordmogelijkheden: nee, er is niet veranderd; ja, ik besteed er minder tijd
aan; ja, ik besteed er meer tijd aan. Dit is gehercodeerd tot wel/geen verandering en tot een
ordinale schaal lopend van ja, ik besteed er minder tijd aan (1); nee, er is niets veranderd (2);
ja, ik besteed er meer tijd aan (3).
Invloed ziekmelding op relatie (T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de ziekmelding van de
werknemer grote invloed heeft gehad op de relatie. Antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja,
enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
Soort invloed (T1, T2). Indien de ziekmelding grote invloed heeft gehad, is ook gevraagd wat
de invloed was. Deze antwoorden zijn door de onderzoekers gehercodeerd tot: positieve
invloed; negatieve invloed; niet positief of negatief.
Hulp bij uitvoering taken van werknemer (T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de partner taken
overneemt/nam van de werknemer; schaal, bestaande uit twee items (alpha= 0.79)
antwoordcategorieën: veel (4); in redelijke mate (3); nauwelijks (2); helemaal niet (1).
Werknemer helpen bij gezondheidsbevordering (T1, T2). Als de partner helpt/hielp is
gevraagd of deze hielp bij gezondheidsbevordering; antwoordcategorieën: ja, nee.
Werknemer helpen bij werkhervatting (T1, T2). Als de partner helpt/hielp is gevraagd of deze
hielp bij (toekomstige) werkhervatting; antwoordcategorieën: ja, nee.
Partner voelt zich door ziekmelding werknemer belemmerd in normale bezigheden (T1). Dit
betreft 1 item. Gevraagd is in welke mate de partner ten gevolge van extra aandacht voor de
partner en/of zorgactiviteiten, werd of wordt belemmerd in de normale bezigheden.
Antwoordcategorieën zijn: heel erg veel (4); nogal veel (3); klein beetje (2); helemaal niet (1).
Attitude partner (T1, T2):
- Belangrijk te wachten met werkhervatting tot bekend is welke taken werknemer. nog
kan doen zonder dat gezondheid gevaar loopt. Dit betreft 1 item (Vindt u dat het
145
belangrijk dat uw partner wacht met werkhervatting totdat bekend is welke taken
hij/zij nog kan doen zonder dat zijn/haar gezondheid gevaar loopt?);
antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee,
helemaal niet (1).
- Gezondheid en herstel is op dit moment belangrijker dan werkhervatting. Dit betreft 1
item (Vindt u op dit moment de gezondheid en het herstel van uw partner belangrijker
dan zijn/haar werkhervatting?), antwoordcategorieën: veel belangrijker (4), iets
belangrijker (3), nauwelijks belangrijk (2) of even belangrijk (1).
- Zorgen over werknemer. Gevraagd is of de partner zich voortdurend zorgen maakt
over de werknemer; antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee,
nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
- Het is belangrijk om voor de werknemer naar alternatieven te zoeken zoals ander werk
of scholing. Dit is alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op
partner_T1. Deze schaal bestaat uit 2 items (Vindt u het belangrijk dat er voor de
werknemer naar ander werk wordt gezocht als hij/zij het werk niet meer kan hervatten
in zijn/haar oude functie?; Vindt u het belangrijk dat hij/zij scholing en/of cursussen
volgt als dat noodzakelijk is voor zijn/haar werkhervatting?); antwoordcategorieën ja,
heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1). Alpha is:
0,82.
- Het is belangrijk dat werknemer nu zo snel mogelijk weer aan het werk gaat. Dit is
alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op partner_T1. Het
betreft 1 item (Vindt u het belangrijk dat werknemer nu zo snel mogelijk weer aan het
werk gaat?); antwoordcategorieën ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks
(2); nee, helemaal niet (1).
- Stimulering herstel. Dit is gemeten onafhankelijk de werkstatus van de werknemer.
Gevraagd is of de partner de werknemer stimuleert/stimuleerde om zich zoveel
mogelijk te richten op herstel of vermindering van zijn/haar gezondheidsklachten;
antwoordcategorieën: ja, nee.
- Stimulering werkhervatting. Dit is gemeten onafhankelijk de werkstatus van de
werknemer. Dit betreft 1 item (Ik stimuleer(de) hem/haar, zodra zijn/haar gezondheid
het ook maar enigszins toelaat/toeliet, het werk zo snel mogelijk te hervatten);
antwoordcategorieën: ja, nee.
- Werk is belangrijk voor werknemer volgens partner. Dit betreft 1 item (Hoe belangrijk
denkt u dat het voor werknemer is om (betaald) werk te hebben?), antwoord-
categorieën: erg belangrijk (4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2);
onbelangrijk (1).
- Belangrijk dat werknemer op termijn zelfde aantal uren werkt als voorheen. Dit betreft
1 item (Vindt u het belangrijk dat uw partner het werk op termijn weer voor hetzelfde
aantal uur hervat als in zijn/haar contract staat); antwoordcategorieën: erg belangrijk
(4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2); onbelangrijk (1).
- Vervelend als werknemer weer gaat werken, want minder tijd en energie voor partner.
Dit betreft 1 item (Zou u het vervelend vinden als uw partner nu weer zou gaan
werken, omdat hij/zij dan minder tijd en energie overhoudt voor u?);
antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee,
helemaal niet (1).
- Vervelend om tegen anderen te zeggen dat partner ziek is. Dit betreft 1 item (Vindt u
het vervelend om tegen anderen te zeggen dat uw partner ziek is?); antwoord-
categorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet
(1).
146
Belemmeringen (T1, T2). Gevraagd is waar volgens de partner los van werkaanpassingen
vanaf hangt of de werknemer het werk kan hervatten. De antwoorden op deze open vraag zijn
door de onderzoekers gecategoriseerd.
Volgens belangrijke ander.
Relatie met werknemer (T1). Gevraagd is welke relatie de belangrijke ander heeft met de
werknemer, bijvoorbeeld vriendin, moeder, zoon etc.
Opleidingsniveau belangrijke ander (T1). Gevraagd is naar de hoogst voltooide opleiding. Er
waren 4 ordinale antwoordcategorieën: (1) lager onderwijs; (2) mulo/mavo/lbo/3 klassen
havo/3 klassen vwo; (3) havo/vwo/mbo; (4) hbo/universiteit.
Werkt belangrijke ander (T1). Gevraagd is of partner al dan niet betaald werk heeft.
Antwoordcategorieën: ja, nee.
Hoeveel uur werkt ander? (T1). Indien belangrijke werkt, is gevraagd hoeveel uur de
belangrijke ander werkt.
Invloed ziekmelding op relatie/contact (T1). Gevraagd is in hoeverre de ziekmelding van de
werknemer grote invloed heeft gehad op de relatie tussen de belangrijke ander en de
werknemer. Antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee,
helemaal niet (1).
Soort invloed (T1). Indien de ziekmelding grote invloed heeft gehad, is ook gevraagd wat de
invloed was. Deze antwoorden zijn door de onderzoekers gehercodeerd tot: positieve invloed;
negatieve invloed; niet positief of negatief.
Hulp bij uitvoering taken van werknemer (T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de werknemer
taken overneemt/nam van de werknemer; schaal bestaande uit twee items, antwoord-
categorieën: veel (4); in redelijke mate (3); nauwelijks (2); helemaal niet (1).
Werknemer helpen bij gezondheidsbevordering (T1, T2). Als de belangrijke ander helpt/hielp
is gevraagd of deze hielp bij gezondheidsbevordering; antwoordcategorieën: ja, nee.
Werknemer helpen bij werkhervatting (T1, T2). Als de belangrijke ander helpt/hielp is
gevraagd of deze hielp bij (toekomstige) werkhervatting; antwoordcategorieën: ja, nee.
Belangrijke ander voelt zich door ziekmelding werknemer belemmerd in normale bezigheden
(T1). Dit betreft 1 item. Gevraagd is in welke mate de partner ten gevolge van extra aandacht
voor de partner en/of zorgactiviteiten, werd of wordt belemmerd in de normale bezigheden.
Antwoordcategorieën zijn: heel erg veel (4); nogal veel (3); klein beetje (2); helemaal niet (1).
Attitude belangrijke ander (T1, T2):
- Belangrijk te wachten met werkhervatting tot bekend is welke taken resp. nog kan
doen zonder dat gezondheid gevaar loopt. Dit betreft 1 item (Vindt u dat het belangrijk
dat de werknemer wacht met werkhervatting totdat bekend is welke taken hij/zij nog
kan doen zonder dat zijn/haar gezondheid gevaar loopt?); antwoordcategorieën: ja,
heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
- Gezondheid en herstel is op dit moment belangrijker dan werkhervatting. Dit betreft 1
item (Vindt u op dit moment de gezondheid en het herstel van werknemer belangrijker
dan zijn/haar werkhervatting?), antwoordcategorieën: veel belangrijker (4), iets
belangrijker (3), nauwelijks belangrijk (2) of even belangrijk (1).
- Zorgen over werknemer. Gevraagd is of de belangrijke ander zich voortdurend zorgen
maakt over de werknemer; antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee,
nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
- Het is belangrijk om voor de werknemer naar alternatieven te zoeken zoals ander werk
of scholing. Dit is alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op
ander_T1. Deze schaal bestaat uit 2 items (Vindt u het belangrijk dat er voor de
werknemer naar ander werk wordt gezocht als hij/zij het werk niet meer kan hervatten
in zijn/haar oude functie?; Vindt u het belangrijk dat hij/zij scholing en/of cursussen
147
volgt als dat noodzakelijk is voor zijn/haar werkhervatting?); antwoordcategorieën ja,
heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1). Alpha is:
0,79.
- Het is belangrijk dat werknemer nu zo snel mogelijk weer aan het werk gaat. Dit is
alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op belangrijke
ander_T1. Het betreft 1 item (Vindt u het belangrijk dat werknemer nu zo snel
mogelijk weer aan het werk gaat?); antwoordcategorieën ja, heel erg (4); ja, enigszins
(3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
- Stimulering herstel. Dit is gemeten onafhankelijk de werkstatus van de werknemer.
Gevraagd is of de belangrijke ander de werknemer stimuleert/stimuleerde om zich
zoveel mogelijk te richten op herstel of vermindering van zijn/haar gezondheids-
klachten; antwoordcategorieën: ja, nee.
- Stimulering werkhervatting. Dit is gemeten onafhankelijk de werkstatus van de
werknemer. Dit betreft 1 item (Ik stimuleer(de) hem/haar, zodra zijn/haar gezondheid
het ook maar enigszins toelaat/toeliet, het werk zo snel mogelijk te hervatten);
antwoordcategorieën: ja, nee.
- Werk is belangrijk voor werknemer volgens belangrijke ander. Dit betreft 1 item (Hoe
belangrijk denkt u dat het voor werknemer is om (betaald) werk te hebben?),
antwoordcategorieën: erg belangrijk (4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks
belangrijk (2); onbelangrijk (1).
- Belangrijk dat werknemer op termijn zelfde aantal uren werkt als voorheen. Dit betreft
1 item (Vindt u het belangrijk dat de werknemer het werk op termijn weer voor
hetzelfde aantal uur hervat als in zijn/haar contract staat); antwoordcategorieën: erg
belangrijk (4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2); onbelangrijk (1).
- Vervelend als werknemer weer gaat werken, want minder tijd en energie voor
belangrijke ander. Dit betreft 1 item (Zou u het vervelend vinden als de werknemer nu
weer zou gaan werken, omdat hij/zij dan minder tijd en energie overhoudt voor u?);
antwoordcategorieën: antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee,
nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
- Vervelend om tegen anderen te zeggen dat partner ziek is. Dit betreft 1 item (Vindt u
het vervelend om tegen anderen te zeggen dat de werknemer ziek is?);
antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee,
helemaal niet (1).
Belemmeringen (T1, T2). Gevraagd is waar volgens de belangrijke ander los van
werkaanpassingen vanaf hangt of de werknemer het werk kan hervatten. De antwoorden op
deze open vraag zijn door de onderzoekers gecategoriseerd.
148
149
Bijlage 3 Repeated measures werknemer-gerelateerde factoren
In het hiernavolgende worden de resultaten weergegeven van de metingen die om de twee
maanden hebben plaatsgevonden bij de werknemers. Variantie analyse heeft plaatsgevonden
voor ieder meetmoment, daar waar relevant en mogelijk is gebruik gemaakt van repeated
measures. Indien hiervan sprake is, wordt dit zowel in de titel van de tabel als onderaan de
tabel vermeld.
Tabel 3.1(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
De subjectieve gezondheid ten tijde van het meetmoment.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=slechts denkbare gezondheid, 100=best denkbare
gezondheid) (repeated measures)
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
9 42,9 (26,4) 56 53,8 (21,0) 15 39,7 (16,0) 38 49,6 (20,3)
T2 (4,5 mnd) 62 64,1 (21,5) 51 58,5 (23,5)
9 46,1 (17,9) 53 67,2 (20,7) 15 44,3 (15,5) 36 64,4 (24,0) 4>3*
T3 (6,5 mnd)* 62 70,2 (19,8) 52 60,3 (24,1)
4>3**
9 52,8 (19,2) 53 73,1 (18,4) 15 43,1 (17,6) 37 67,3 (23,0) 2>1*
T4 (8,5 mnd)** 57 73,3 (19,7) 51 61,6 (22,9)
8 65,0 (17,9) 49 74,7 (19,8) 14 46,4 (17,9) 37 67,4 (22,1) 4>3*
T5 (10,5 mnd)* 48 76,1 (18,9) 42 64,8 (23,2)
8 72,5 ( 8,9) 40 76,9 (20,1) 13 57,7 (17,9) 29 67,9 (24,8)
T6 (12,5 mnd) 52 71,7 (22,7) 44 68,5 (21,2) 4>3**
7 45,8 (24,3) 45 75,8 (19,8) 14 52,5 (20,6) 30 75,9 (17,1) 2>1**
* 0,05 > p > 0,01
** 0,01 > p > 0,001
*** p
Voor wat betreft de ervaren gezondheid wordt een aantal verschillen gevonden. Er is een
verandering in de tijd voor alle groepen (p
150
Tabel 3.2(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre is terugkeer naar oude functie mogelijk? volgens werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (0=nee, 1=ja).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
8 0,8 (0,5) 29 1,0 (0,0) 13 0,7 (0,5) 20 1,0 (0,0) 4>3*
T2 (4,5 mnd) 44 0,7 (0,5) 40 0,7 (0,5)
9 0,4 (0,5) 35 0,8 (0,4) 15 0,6 (0,5) 25 0,7 (0,5)
T3 (6,5 mnd) 31 0,7 (0,5) 38 0,6 (0,5)
9 0,4 (0,5) 22 0,8 (0,4) 14 0,4 (0,5) 24 0,8 (0,4)
T4 (8,5 mnd) 28 0,5 (0,5) 34 0,6 (0,5)
7 0,1 (0,4) 21 0,7 (0,5) 14 0,6 (0,5) 20 0,7 (0,5)
T5 (10,5 mnd) 25 0,5 (0,5) 29 0,4 (0,5)
8 0,1 (0,4) 17 0,6 (0,5) 14 0,4 (0,5) 15 0,5 (0,1)
T6 (12,5 mnd) 19 0,4 (0,5) 26 0,5 (0,5)
7 0,3 (0,5) 12 0,5 (0,5) 14 0,4 (0,5) 12 0,5 (0,5)
* 0,05 > p > 0,01
Op meetmoment T1 waren de hervattende vrouwen meer van mening dat terugkeer naar de
oude functie mogelijk is dan de verzuimende vrouwen.
Tabel 3.3 (b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
Hoe staat de werknemer tegenover werkhervatting in de oude functie?
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=zeer negatief, 5=zeer positief).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
6 3,5 (1,0) 28 4,1 (0,9) 9 3,9 (1,0) 19 3,5 (1,1)
T2 (4,5 mnd) 32 4,4 (0,7) 28 4,1 (0,6)
4 4,3 (0,4) 28 4,5 (0,6) 9 4,0 (0,5) 19 4,1 (1,0)
T3 (6,5 mnd) 22 4,0 (1,1) 22 4,2 (0,9)
4 3,0 (1,2) 18 4,2 (1,0) 5 4,0 (0,7) 17 4,2 (1,0)
T4 (8,5 mnd) 14 4,3 (0,6) 20 4,1 (0,9)
1 4,0 (0,0) 13 4,5 (0,7) 8 4,3 (0,7) 12 4,0 (1,0)
T5 (10,5 mnd) 12 4,5 (0,7) 14 3,9 (0,8)
1 5,0 (0,0) 11 4,5 (0,7) 7 3,7 (1,0) 7 4,1 (0,8)
T6 (12,5 mnd) 8 4,8 (0,5) 12 4,2 (0,8)
2 5,0 (0,0) 6 4,6 (0,0) 6 4,3 (0,8) 6 4,0 (0,9)
151
Tabel 3.4(b) Verschillen en overeenkomsten factoren gerelateerd aan de sociale omgeving in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre sinds vorige meetmoment contact gehad met de bedrijfsarts?
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=nee, 2=ja).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
9 1,9 (0,3) 56 2,0 (0,0) 15 2,0 (0,0) 39 2,0 (0,0)
T2 (4,5 mnd) 56 1,9 (0,2) 50 1,9 (0,4)
9 1,8 (0,4) 47 2,0 (0,1) 15 1,9 (0,4) 35 1,9 (0,4)
T3 (6,5 mnd) 48 1,9 (0,3) 42 1,8 (0,4)
9 2,0 (0,0) 39 1,9 (0,3) 14 1,9 (0,3) 28 1,7 (0,5)
T4 (8,5 mnd) 32 1,9 (0,3) 38 1,8 (0,4)
8 1,9 (0,4) 24 1,9 (0,3) 14 1,9 (0,4) 24 1,7 (0,5)
T5 (10,5 mnd) 29 1,8 (0,4) 36 1,7 (0,5)
8 1,6 (0,5) 21 1,9 (0,3) 14 1,8 (0,4) 22 1,6 (0,5)
T6 (12,5 mnd) 24 1,7 (0,5) 31 1,6 (0,5)
7 1,7 (0,5) 17 1,6 (0,5) 14 1,4 (0,5) 17 1,7 (0,5)
Tabel 3.5(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre wordt druk van de bedrijfsarts ervaren m.b.t. snelle werkhervatting?
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
9 1,4 (0,5) 55 1,5 (0,7) 15 1,4 (0,9) 39 1,6 (0,9)
T2 (4,5 mnd) 56 1,3 (0,7) 50 1,5 (0,9)
9 1,8 (1,2) 47 1,2 (0,4) 15 1,5 (0,7) 35 1,5 (0,9)
T3 (6,5 mnd) 48 1,2 (0,7) 41 1,5 (0,9)
9 1,4 (0,9) 39 1,2 (0,7) 14 1,4 (0,9) 27 1,6 (0,9)
T4 (8,5 mnd) 32 1,2 (0,6) 37 1,6 (1,1)
8 1,2 (0,5) 24 1,2 (0,6) 14 1,3 (0,8) 23 1,9 (1,2)
T5 (10,5 mnd) 28 1,2 (0,5) 36 1,3 (0,7)
7 1,1 (0,4) 21 1,2 (0,5) 14 1,2 (0,6) 22 1,4 (0,8)
T6 (12,5 mnd) 24 1,4 (0,8) 29 1,3 (0,8)
7 1,3 (0,8) 17 1,4 (0,9) 13 1,2 (0,6) 16 1,4 (1,0)
152
Tabel 3.6(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
Bent u tevreden over het contact met de bedrijfsarts?
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=nee, 2=ja).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
9 1,2 (0,4) 55 1,6 (0,8) 15 1,5 (0,8) 39 1,6 (0,7)
T2 (4,5 mnd) 55 1,3 (0,7) 50 1,4 (0,8)
9 1,4 (0,7) 46 1,3 (0,7) 15 1,3 (0,6) 35 1,4 (0,8)
T3 (6,5 mnd)* 48 1,3 (0,7) 42 1,7 (1,0)
9 1,4 (0,7) 39 1,3 (0,6) 14 1,6 (1,1) 28 1,7 (0,9)
T4 (8,5 mnd) 32 1,3 (0,8) 36 1,0 (0,9)
8 1,6 (1,1) 24 1,3 (0,7) 13 1,3 (0,5) 23 1,8 (1,1)
T5 (10,5 mnd)* 28 1,2 (0,4) 36 1,6 (0,9)
7 1,4 (0,5) 21 1,1 (0,4) 14 1,6 (0,9) 22 1,6 (0,9)
T6 (12,5 mnd)* 24 1,3 (0,5) 29 1,8 (1,2)
7 1,3 (0,5) 17 1,2 (0,6) 13 1,9 (1,3) 16 1,8 (1,2)
* 0.05>p>0.01
Op drie meetmomenten, namelijk T3, T5 en T6 zijn vrouwen meer dan mannen tevreden over
het contact met de huisarts.
Tabel 3.7(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre vindt uw bedrijfsarts dat u zich eerst moet richten op uw herstelproces? volgens de
werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
9 3,3 (0,9) 54 3,1 (0,7) 14 3,3 (0,7) 39 3,1 (0,6)
T2 (4,5 mnd) 15 3,7 (0,6) 19 3,6 (0,8)
8 3,6 (0,7) 7 3,9 (0,4) 9 3,9 (0,3) 10 3,3 (1,1)
T3 (6,5 mnd) 13 3,6 (0,8) 16 3,4 (0,6)
8 3,8 (0,7) 5 3,4 (0,9) 9 3,7 (0,5) 7 3,1 (0,7)
T4 (8,5 mnd) 10 3,2 (0,9) 15 3,6 (0,5)
6 3,0 (0,9) 4 3,5 (1,0) 12 3,7 (0,5) 3 3,3 (0,6)
T5 (10,5 mnd) 6 3,3 (1,2) 16 3,4 (0,8)
4 3,3 (1,5) 2 3,5 (0,7) 11 3,5 (0,7) 5 3,0 (1,0)
T6 (12,5 mnd) 8 3,0 (1,1) 15 3,3 (1,0)
7 3,0 (1,2) 1 3,0 (0,0) 13 3,2 (1,1) 2 3,5 (0,7)
153
Tabel 3.8(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6
In hoeverre vindt uw bedrijfsarts (snelle) werkhervatting belangrijk? volgens de werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
9 2,7 (1,2) 56 1,9 (0,8) 14 2,4 (1,1) 39 2,1 (0,9)
T2 (4,5 mnd) 55 2,1 (0,9) 50 2,8 (1,1)
9 2,4 (9,1) 46 3,0 (0,9) 15 2,5 (1,1) 35 2,9 (1,1)
T3 (6,5 mnd) 47 2,7 (1,1) 40 2,9 (1,0)
9 2,4 (1,3) 38 2,8 (1,0) 13 2,7 (1,3) 27 3,1 (0,9)
T4 (8,5 mnd) 32 3,0 (0,9) 37 2,8 (1,2)
8 3,2 (0,7) 24 2,9 (1,0) 14 2,4 (1,1) 23 3,0 (1,3)
T5 (10,5 mnd) 28 2,7 (1,1) 35 2,8 (1,1)
7 3,1 (1,1) 21 2,6 (1,2) 13 2,5 (1,0) 22 3,0 (1,2)
T6 (12,5 mnd) 23 2,7 (1,4) 29 2,5 (1,2)
7 2,6 (1,5) 16 2,8 (1,3) 13 2,1 (1,2) 16 2,8 (1,1)
Tabel 3. 9(b) Verschillen en overeenkomsten factoren gerelateerd aan de sociale omgeving in relatie tot situatie op T6
Heeft iemand van het werk contact opgenomen?
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=nee, 2=ja).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
9 2,0 (0,0) 56 1,9 (0,3) 15 1,9 (0,3) 39 1,9 (0,3)
T2 (4,5 mnd) 15 1,9 (0,3) 19 1,9 (0,3)
8 2,0 (0,0) 7 1,9 (3,8) 9 1,9 (0,3) 10 1,9 (0,3)
T3 (6,5 mnd) 13 1,7 (0,5) 16 1,7 (0,5)
8 1,6 (0,5) 5 1,8 (0,4) 9 1,7 (0,5) 7 1,7 (0,5)
T4 (8,5 mnd) 10 1,8 (0,4) 16 1,7 (0,4)
6 1,8 (0,4) 4 1,7 (0,5) 12 1,7 (0,5) 4 2,0 (0,0)
T5 (10,5 mnd) 6 1,8 (0,4) 14 1,6 (0,5)
4 1,7 (0,5) 2 2,0 (0,0) 9 1,7 (0,5) 5 1,4 (0,5)
T6 (12,5 mnd) 8 1,6 (0,5) 15 1,6 (0,5)
7 1,6 (0,5) 1 2,0 (0,0) 13 1,6 (0,5) 2 1,5 (0,7)
154
Tabel 3.10(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre heeft u het gevoel dat uw direct leidinggevende u mist? volgens werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
9 1,7 (1,0) 56 2,1 (1,0) 14 2,4 (0,9) 39 2,3 (1,1)
T2 (4,5 mnd) 30 3,1 (0,9) 29 2,7 (1,0)
9 2,9 (1,3) 21 3,2 (0,7) 9 2,0 (1,0) 20 2,9 (0,9)
T3 (6,5 mnd) 31 2,6 (1,1) 26 2,4 (1,0)
7 2,4 (1,3) 24 2,7 (1,1) 12 2,4 (1,0) 14 2,4 (1,0)
T4 (8,5 mnd) 15 2,9 (1,1) 21 2,6 (1,0)
7 2,6 (1,1) 8 3,2 (1,0) 12 2,7 (1,2) 9 2,6 (0,7)
T5 (10,5 mnd) 10 2,4 (1,1) 25 2,6 (1,0)
4 1,7 (1,5) 6 2,8 (1,2) 11 2,6 (1,1) 14 2,5 (1,1)
T6 (12,5 mnd) 8 2,1 (1,4) 15 2,1 (1,2)
7 1,9 (1,2) 1 4,0 (0,0) 13 2,2 (1,1) 2 2,0 (1,4)
Tabel 3.11(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre vindt uw direct leidinggevende (snelle) werkhervatting belangrijk? volgens de werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
9 3,6 (0,7) 55 3,1 (0,9) 14 2,7 (1,1) 39 3,1 (1,0)
T2 (4,5 mnd) 56 3,1 (1,1) 50 2,9 (1,1)
9 3,1 (1,3) 47 3,1 (1,1) 15 2,8 (1,1) 35 3,0 (1,1)
T3 (6,5 mnd) 47 2,9 (1,2) 42 2,7 (1,2)
8 2,7 (1,4) 39 2,9 (1,2) 14 2,2 (1,2) 28 2,9 (1,0)
T4 (8,5 mnd) 32 2,7 (1,0) 38 2,7 (1,2)
8 2,2 (1,0) 24 2,8 (0,9) 14 2,4 (1,3) 24 3,0 (1,1)
T5 (10,5 mnd) 27 2,7 (1,3) 35 2,9 (1,2)
7 2,7 (1,6) 20 2,7 (1,2) 13 2,8 (1,2) 22 3,0 (1,2)
T6 (12,5 mnd) 19 2,6 (1,2) 26 2,0 (1,1)
7 2,1 (1,5) 12 2,8 (1,0) 13 1,8 (1,1) 13 2,3 (1,1)
155
Tabel 3.12(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre wordt druk van direct leidinggevende ervaren m.b.t. snelle werkhervatting? volgens
werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
9 2,1 (1,3) 55 1,9 (0,9) 14 1,7 (1,1) 39 1,8 (0,9)
T2 (4,5 mnd) 56 1,5 (1,0) 50 1,6 (0,9)
9 1,7 (1,3) 47 1,5 (0,9) 15 1,6 (1,0) 35 1,7 (0,9)
T3 (6,5 mnd) 47 1,4 (1,0) 42 1,6 (1,1)
8 2,1 (1,6) 39 1,3 (0,7) 14 1,4 (0,9) 28 1,7 (1,1)
T4 (8,5 mnd) 32 1,4 (1,0) 38 1,7 (1,0)
8 1,7 (1,4) 24 1,3 (0,8) 14 1,3 (0,7) 24 1,9 (1,1)
T5 (10,5 mnd) 28 1,4 (0,8) 35 1,7 (1,2)
7 1,4 (0,8) 21 1,4 (0,9) 13 1,5 (0,9) 22 1,8 (1,3)
T6 (12,5 mnd) 19 1,3 (0,9) 26 1,4 (0,9)
7 1,4 (1,1) 12 1,2 (0,9) 13 1,5 (1,0) 13 1,4 (1,0)
Tabel 3.13(b) Verschillen en overeenkomsten werknememer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre heeft u het gevoel dat collega's u missen? volgens werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
8 2,5 (0,8) 55 2,2 (1,0) 15 2,1 (1,0) 38 2,0 (0,89)
T2 (4,5 mnd) 29 2,8 (0,9) 27 3,0 (0,9)
8 2,7 (1,0) 21 2,9 (0,9) 8 3,0 (0,9) 19 3,0 (0,9)
T3 (6,5 mnd) 32 2,7 (1,1) 26 2,8 (1,0)
8 2,5 (1,3) 24 2,7 (1,1) 12 2,7 (1,2) 14 3,0 (1,0)
T4 (8,5 mnd) 14 2,6 (1,0) 20 2,8 (1,0)
6 2,5 (1,2) 8 2,7 (0,9) 12 2,7 (1,2) 8 3,1 (0,8)
T5 (10,5 mnd) 10 2,3 (1,3) 25 2,5 (1,1)
4 1,7 (1,5) 6 2,7 (1,0) 11 2,4 (1,1) 14 2,6 (1,2)
T6 (12,5 mnd) 13 2,3 (1,3) 19 2,4 (1,0)
7 1,7 (1,3) 6 3,0 (0,9) 13 2,4 (1,1) 6 2,5 (0,8)
156
Tabel 3.14(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren gerelateerd in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre vinden collega's (snelle) werkhervatting belangrijk? volgens de werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
8 2,2 (0,9) 56 2,2 (1,0) 15 2,3 (0,9) 38 2,2 (1,0)
T2 (4,5 mnd) 55 2,7 (1,1) 48 2,4 (1,1)
8 2,9 (1,1) 47 2,7 (1,1) 14 2,4 (1,1) 34 2,4 (1,2)
T3 (6,5 mnd) 47 2,3 (1,2) 41 2,6 (1,0)
8 2,5 (1,4) 39 2,7 (1,1) 13 2,4 (1,1) 28 2,6 (1,0)
T4 (8,5 mnd) 31 2,7 (1,0) 37 2,7 (1,0)
7 2,3 (1,1) 24 2,8 (1,0) 14 2,6 (1,2) 23 2,7 (1,0)
T5 (10,5 mnd) 28 2,5 (1,2) 35 2,4 (1,0)
7 1,9 (1,2) 21 2,8 (1,2) 13 2,5 (1,1) 22 2,4 (1,0)
T6 (12,5 mnd) 24 2,3 (1,0) 30 2,1 (1,1)
7 1,1 (1,0) 17 2,6 (0,9) 13 1,9 (1,1) 17 2,3 (1,1)
Tabel 3.15(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre wordt druk van collega's ervaren m.b.t. snelle werkhervatting? volgens werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
8 1,2 (0,5) 36 1,5 (0,5) 15 1,5 (0,9) 38 1,5 (0,7)
T2 (4,5 mnd) 56 1,2 (0,5) 48 1,2 (0,5)
9 1,1 (0,7) 47 1,1 (0,4) 14 1,4 (0,7) 34 1,1 (0,4)
T3 (6,5 mnd) 48 1,2 (0,6) 42 1,1 (0,4)
9 1,6 (1,1) 39 1,1 (0,3) 14 1,2 (0,6) 28 1,1 (0,3)
T4 (8,5 mnd) 31 1,0 (0,0) 37 1,1 (0,4)
7 1,0 (0,0) 24 1,0 (0,0) 14 1,0 (0,0) 23 1,2 (0,5)
T5 (10,5 mnd) 28 1,1 (0,3) 35 1,2 (0,5)
7 1,1 (0,4) 21 1,0 (0,2) 13 1,3 (0,6) 22 1,1 (0,3)
T6 (12,5 mnd) 24 1,2 (0,5) 30 1,1 (0,4)
7 1,0 (0,0) 17 1,3 (0,6) 13 1,2 (0,6) 17 1,0 (0,0)
157
Tabel 3.16(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6
Zijn er aanpassingen nodig voor werkhervatting? volgens werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (0=nee, 1=ja).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
3 1,0 (0,0) 19 0,7 (0,5) 5 1,0 (0,0) 13 0,8 (0,4)
T2 (4,5 mnd) 18 0,4 (0,5) 19 0,7 (0,5)
8 0,3 (0,5) 10 0,5 (0,5) 9 0,6 (0,5) 10 0,8 (0,4)
T3 (6,5 mnd) 14 0,9 (0,4) 20 0,9 (0,4)
7 0,7 (0,5) 7 1,0 (0,0) 10 0,8 (0,4) 10 0,9 (0,3)
T4 (8,5 mnd) 10 0,5 (0,5) 16 0,8 (0,4)
5 0,4 (0,5) 5 0,6 (0,5) 11 0,8 (0,4) 5 0,8 (0,4)
T5 (10,5 mnd)*** 7 0,0 (0,0) 16 0,8 (0,4)
5 0,0 (0,0) 2 0,0 (0,0) 9 0,8 (0,4) 7 0,7 (0,5)
T6 (12,5 mnd) 7 0,7 (0,5) 14 0,7 (0,5)
6 0,8 (0,4) 1 0,0 (0,0) 12 0,8 (0,5) 2 0,5 (0,7)
*** p
Op meetmoment T5 gaven vrouwen vaker aan ten behoeve van werkhervatting aanpassingen
nodig te hebben.
158
159
Bijlage 4 Repeated measures factoren gerelateerd aan de sociale
omgeving
Tabel 4.1(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6:
In hoeverre is sinds twee maanden geleden het aandeel in het huishouden veranderd?
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=minder gaan doen, 2=gelijk gebleven, 3=meer gaan
doen).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc
Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
T2 (4,5 mnd) 62 1,4 (0,7) 51 1,6 (0,8)
9 1,6 (0,9) 53 1,3 (0,7) 15 1,2 (0,6) 36 1,7 (0,9)
T3 (6,5 mnd) 57 1,3 (0,6) 51 1,4 (0,8)
9 1,1 (0,3) 48 1,3 (0,6) 14 1,5 (0,9) 37 1,4 (0,7)
T4 (8,5 mnd)* 48 1,3 (0,6) 41 1,6 (0,8)
8 1,5 (0,9) 40 1,2 (0,5) 14 1,6 (0,9) 27 1,6 (0,8)
T5 (10,5 mnd) 32 1,5 (0,7) 38 1,5 (0,8)
8 1,5 (0,8) 24 1,5 (0,7) 13 1,6 (0,9) 25 1,4 (0,8)
T6 (12,5 mnd) 30 1,6 (0,7) 38 1,4 (0,8)
7 1,4 (0,5) 23 1,6 (0,8) 14 1,5 (0,7) 24 1,3 (0,7)
* 0.05
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende
mannen mannen vrouwen vrouwen
T2 (4,5 mnd) 56 1,7 (1,1) 40 2,1 (1,2)
8 1,9 (1,1) 48 1,7 (1,1) 14 2,0 (1,1) 26 2,1 (1,2)
T3 (6,5 mnd) 52 1,7 (1,0) 42 2,1 (1,1)
8 2,0 (1,2) 44 1,7 (1,0) 13 2,0 (1,2) 20 2,2 (1,1)
T4 (8,5 mnd) 42 1,8 (1,1) 33 2,3 (1,2)
6 2,2 (1,3) 36 1,8 (1,1) 13 2,3 (1,5) 20 2,2 (1,1)
T5 (10,5 mnd) 29 3,0 (1,2) 32 2,4 (1,2)
7 2,1 (1,5) 22 2,0 (1,2) 13 2,3 (1,3) 19 2,4 (1,2)
T6 (12,5 mnd) 26 2,0 (1,3) 30 2,5 (1,3)
5 2,6 (1,5) 21 1,9 (1,3) 12 2,4 (1,4) 18 2,5 (1,3)
160
161
Bijlage 5 Resultaten actoren tweede meting
Tabel 5.1(b) Sociaal-medische begeleiding volgens bedrijfsarts (BA) gemiddelden (standaarddeviatie),
aantallen (percentages) (toets zonder verzuimende mannen).
Variabele Mannen Vrouwen Totaal Post-hoc
(n=44) (n=42) (n= 86) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=2) (n=42) (n=12) (n=30)
BA: werknemer 3,00 (0,0) 3,41 (0,59) 2,75 (0,75) 3,37 (0,61) 3,30 (0,65)
onderneemt
voldoende activiteiten
om werkhervatting te
bespoedigen
(1=helemaal niet mee
eens, 4 =helemaal
mee eens)
BA: Bedrijf 3,00 (0,0) 3,10 (0,80) 2,58 (0,90) 3,03 (0,68) 3,00 (0,78)
onderneemt
voldoende activiteiten
om werkhervatting wn
te bespoedigen
(1=helemaal niet mee
eens, 4 =helemaal
mee eens)
BA: Bedrijf oefent 14 (33,3%) 4 (33,3%) 10 (34,5%) 28 (32,9%)
druk uit op wn om
werkhervatting te
bespoedigen (n=86)
BA wordt bij 2,50 (0,71) 1,31 (0,60) 1,58 (0,67) 1,33 (0,616) 1,38 (0,64)
verzuimbegeleiding
gehinderd door
contract (1=helemaal
niet mee eens, 4
=helemaal mee eens)
BA wordt bij 1,50 (0,71) 1,52 (0,71) 1,87 (0,83) 1,57 (0,73) 1,58 (0,74)
verzuimbegeleiding
gehinderd door
tijdsdruk (1=helemaal
niet mee eens, 4
=helemaal mee eens)
BA heeft contact 2 (100%) 39 (92,9%) 12 (100%) 28 (93,3%) 81 (94,2%)
gehad met de huisarts
162
Tabel 5.2(b) Attitude huisarts, gemiddelde (standaarddeviatie), aantallen (percentages) (toets zonder
verzuimende mannen).
Variabele Mannen Vrouwen Totaal Post-hoc
(n=26) (n=34) (n=60) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=3) (n=23) (n=9) (n=27)
Attitude huisarts (1=helemaal mee oneens, 4 = helemaal mee eens)
Eerst herstel, dan
2,33 (0,58) 2,50 ( 0,76) 3,29 (0,49) 2,46 ( 0,78) 2,62 ( 0,76)
werkhervatting
Oorzaak 3,33 (0,58) 2,35 ( 0,93) 2,56 (1,13) 2,67 ( 1,09) 2,56 ( 1,02)
gezondheidsklachten
ligt in het werk
Contact gehad met 3 (100,0%) 14 (60,9%) 9 (100,0%) 14 ( 51,9%) 40 ( 66,7%)
bedrijfsarts over
werknemer
Advies omtrent werk 2 ( 66,7%) 1 ( 7,1%) 4 ( 44,4%) 4 ( 28,6%) 11 ( 27,5%)
of werkhervatting
gegeven
163
Tabel 5.3(b) Direct leidinggevende (DL), gemiddelde (standaarddeviatie), aantallen (percentages) (toets zonder
verzuimende mannen).
Variabele Mannen Vrouwen Totaal Post-hoc
(n=29) (n=26) (n=55) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=2) (n=27) (n=10) (n=16)
Situatie werknemer volgens direct leidinggevende (DL) en mening direct leidinggevende (DL)
(1=helemaal niet mee eens, 4 =helemaal mee eens)
DL mist(e) werknemer 1,50 (0,71) 1,64 (0,73) 1,80 (0,79) 1,75 (0,77) 1,70 (0,74)
Frequentie contact DL 8,50 (9,19) 6,92 (6,31) 12,30 (14,80) 8,38 (6,75) 8,22 (8,66)
met werknemer tussen
ziekmelding en DL_T1
Initiatief contact
DL 1 (50,0%) 10 (40,0%) 4 (44,4%) 7 (50,0%) 22 (44,0%)
Werknemer - 1 (24,0%) 2 (22,2%) 2 (14,3%) 5 (10,0%)
Beiden 1 (50,0%) 14 (56,0%) 3 (33,3%) 5 (35,7%) 23 (46,0%)
Oplossing afwezigheid
werknemer in eerste
instantie
Vervanger 1 (50,0%) 7 (25,0%) 8 (80,0%) 7 (41,2%) 23 (40,4%)
aangesteld*
Werk bleef 4 (14,3%) 2 (20,2%) 3 (17,6%) 9 (15,8%)
gedeeltelijk liggen
Collega's namen 9 (32,1%) 2 (20,2%) 6 (35,3%) 17 (29,8%)
het werk ged.over
Attitude DL t.a.v.
reïntegratie van
werknemer:
Eerst herstel, dan 3,50 (0,71) 3,00 (0,73) 3,40 (0,70) 3,19 (0,98) 3,15 (0,80)
werken
Pas bij toestemming 2,50 (0,71) 2,63 (0,84) 2,70 (0,48) 2,37 (1,09) 2,56 (0,86)
bedrijfsarts gaan
werken
(Snelle) hervatting 3,00 (0,00) 3,04 (0,65) 3,20 (0,42) 2,81 (0,75) 3,00 (0,64)
werknemer is
belangrijk
Verzuim was/is last 2,50 (0,71) 2,84 (0,71) 3,00 (0,81) 2,81 (0,91) 2,86 (0,77)
voor afdeling
omdat werkdruk
omhoog gaat
De sfeer is slechter 2,00 (0,00) 2,89 (0,58) 1,80 (0,63) 2,00 (0,82) 1,91 (0,65)
geworden binnen
afdeling door verzuim
werknemer
Het is moeilijk goede 2,50 (0,71) 3,14 (0,80) 3,20 (0,79) 2,88 (0,99) 3,05 (0,85)
mensen te krijgen voor
de baan van werknemer
164
Vervolg tabel 5.3(b)
Oordeel van DL over (samenwerking met) anderen
Bedrijf doet er alles aan 3,00 (0,00) 3,14 (0,52) 3,10 (0,57) 3,41 (0,51) 3,21 (0,53)
om werknemer zo snel
mogelijk te laten
terugkeren
DL krijgt voldoende 3,50 (0,71) 3,39 (0,50) 3,10 (0,74) 3,76 (0,44) 3,46 (0,57) 3>4 *
medewerking om binnen
het bedrijf het
werkhervattingstraject
vorm te geven
DL werd/wordt 2,00 (0,00) 1,64 (0,56) 1,60 (0,52) 1,41 (0,51) 1,58 (0,53)
gehinderd door
bureaucratische
procedures (1=helemaal
niet mee eens, 4
=helemaal mee eens)
* 0,05>p>0,01
165
Tabel 5.4(b) Collega, gemiddelde (standaarddeviatie), aantallen (percentages) (toets zonder verzuimende mannen).
Variabele Mannen Vrouwen Totaal Post-hoc
(n=20) (n=23) (n=43) Scheffé
1.Verzui- 2.Hervatten- 3.Verzuimen- 4.Hervattende
mende de mannen de vrouwen vrouwen
mannen (n=17) (n=9) (n=14)
(n=3)
Situatie afdeling volgens collega
Bezetting
Onderbezetting 1 (33,3%) 10 (58,8%) 6 (40,0%) 17 (38,6%)
Normale bezetting 2 (66,7%) 6 (35,3%) 9 (100%) 9 (60,0%) 26 (59,1%)
Overbezetting 1 (5,9%) 1 (2,3%)
Situatie werknemer volgens collega en mening collega
Mate waarin collega idee 3,00 (1,00) 3,24 (0,66) 3,00 (0,87) 2,80 (0,68) 3,02 (0,73)
heeft dat oorzaak ziekte in
werk ligt (1=helemaal niet
mee eens, 4 =helemaal mee
eens)
Contact collega en 3 (7,5%) 13 (32,5%) 9 (22,5%) 15 (37,5%) 40 (100%)
werknemer tussen
ziekmelding en collega
Initiatief contact
Collega 4 (30,8%) 2 (22,2%) 3 (20,0%) 9 (22,5%)
Werknemer 1 (33,3%) 1 ( 6,7%) 2 ( 5,0%)
Beiden 2 (66,7%) 9 (69,2%) 7 (77,81%) 11 (73,3%) 29 (72,5%)
Collega's hebben last van 2,33 (0,58) 2,65 (0,43) 2,78 (0,67) 2,27 (0,88) 2,52 (0,85)
verzuim
Mate waarin taken zijn 2,67 (0,58) 3,59 (0,62) 3,44 (0,88) 3,33 (0,82) 3,41 (0,76)
overgenomen
Collega stimuleert 2,67 (0,58) 2,18 (0,81) 2,00 (0,87) 2,43 (0,65) 2,26 (0,76)
Werkhervatting
(1=helemaal niet mee
eens, 4 =helemaal mee
eens)
verzuim was/is last 2,65 (1,00) 2,78 (1,09) 2,80 (0,94) 2,70 (0,95)
voor afdeling
omdat werkdruk
omhoog gaat (1=helemaal
niet mee eens, 4=helemaal
mee eens)
De sfeer is slechter 2,33 (0,58) 1,76 (0,56) 2,00 (0,71) 1,80 (0,68) 1,86 (0,63)
geworden binnen
afdeling door
verzuim werknemer
(1=helemaal niet mee
eens, 4 =helemaal mee
eens)
Collega's missen werknemer 2,00 (1,00) 3,24 (0,56) 2,78 (0,97) 3,00 (1,07) 2,98 (0,90)
(1=helemaal niet mee eens,
4 =helemaal mee eens)
Leidinggevende oefent 2 (66,7%) 2 (11,8%) 2 (22,2%) 4 (28,6%) 10 (23,3%)
volgens collega's druk uit
om werk te hervatten
166
Tabel 5.5(b) Partner, gemiddelde (standaarddeviatie), aantallen (percentages) (toets zonder verzuimende mannen).
Variabele Mannen Vrouwen Totaal (n=61) Post-hoc
(n=35) (n=26) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende
de mannen mannen de vrouwen vrouwen
(n=1) (n=34) (n=8) (n=18)
Aandeel partner in het 95,0% (0,0%) 76,9% (19,0) 38,8%(24,8) 14,4% (3,4) 62,5%(25,3)
huishouden (%)
Verandering verzorging 14 (41,2%) 4 (50,0%) 6 (33,3%) 24 (39,3%)
huishouding na ziekmelding
Soort verandering
Minder tijd door 7 (20,6%) 3 (37,5%) 4 (22,2%) 14 (22,9%)
werknemer
Even veel tijd door 1 (100%) 20 (58,8%) 4 (50,0%) 12 (66,7%) 37 (60,7%)
werknemer
Meer tijd door 7 (20,6%) 1 (12,5%) 2 (11,1%) 10 (16,4%)
werknemer
Invloed ziekmelding op relatie 3,00 (0,0) 2,09 (1,26) 1,50 (0,93) 1,33 (0,94) 1,80 (1,15)
(1=helemaal niet mee eens, 4
=helemaal mee eens)
Soort invloed indien veranderd:
Positieve invloed 3 (12,0%) 1 (20,0%) 4 (36,4%) 8 (18,2%)
Negatieve invloed 3 (100,0%) 18 (72,0%) 3 (60,0%) 5 (45,5%) 29 (65,9%)
Niet duidelijk positief 4 (16,0%) 1 (20,0%) 2 (18,2%) 7 (15,9%)
of negatief
Hulp van partner bij uitvoering 4,00 (0,0) 3,00 (1,00) 2,25 (0,92) 2,86 (0,90) 2,88 (1,00)
taken (1=helemaal niet mee
eens, 4 =helemaal mee eens)
Helpen bij 9 (56,3%) 4 (57,1%) 4 (30,8%) 17 (47,2%)
gezondheidsbevordering
Helpen bij werkhervatting 1 ( 6,3%) 2 (28,6%) 1 (7,7%) 4 (11,1%)
167
Vervolg tabel 5.5(b)
Attitude partner t.a.v. reïntegratie van werknemer
(1=helemaal niet mee eens, 4 =helemaal mee eens)
Belangrijk te wachten met 4,00 (0,0) 3,67 (0,65) 3,87 (0,35) 3,37 (1,19) 3,64 (0,77)
werkhervatting tot bekend is
welke taken resp. nog kan doen
zonder dat gezondheid
gevaar loopt
Gezondheid en herstel is op dit 4,00 (0,0) 3,92 (0,29) 4,00 (0,0) 4,00 (0,0) 3,97 (0,19)
moment belangrijker dan
werkhervatting
Zorgen over werknemer 4,00 (0,0) 2,83 (0,72) 2,37 (1,19) 2,37 (0,74) 2,62 (0,90)
Het is belangrijk om voor de 1,00 (0,0) 2,67 (1,37) 3,62 (0,74) 2,62 (0,92) 2,86 (1,19)
werknemer naar alternatieven te
zoeken zoals ander werk of
scholing
Het is belangrijk dat werknemer 1,00 (0,0) 2,08 (1,16) 2,87 (0,99) 2,00 (0,93) 2,24 (1,09)
nu zo snel mogelijk weer aan
het werk gaat
Stimulering herstel 1 (100%) 29 (85,3%) 8 (100%) 18 (100%) 56 (91,8%)
Stimulering werkhervatting 15 (44,1%) 3 (37,5%) 5 (27,8%) 23 (37,7%)
Werk is belangrijk voor 4,00 (0,0) 3,67 (0,49) 3,62 (0,74) 4,00 (0,0) 3,76 (0,51)
werknemer
Belangrijk dat werknemer op 1,00 (0,0) 2,17 (1,11) 2,50 (0,93) 2,00 (1,07) 2,17 (1,04)
termijn zelfde aantal uren
werkt als voorheen
Vervelend als resp. weer gaat 1,00 (0,0) 1,75 ( 0,45) 1,75 (0,46) 1,75 (0,41) 1,24 (0,51)
werken, want minder tijd en
energie voor partner
Vervelend om tegen anderen te 1,00 (0,0) 1,67 (0,89) 1,62 (0,92) 1,25 (0,71) 1,52 (0,83)
zeggen dat partner ziek is
Andere dingen dan 2 (16,7%) 2 (25,0%) 2 (25,0%) 6 (20,7%)
gezondheidsklachten
belemmeren werkhervatting
168
Tabel 5.6(b) Ander, gemiddelde (standaarddeviatie), aantallen (percentages) (toets zonder verzuimende
mannen).
Variabele Mannen Vrouwen Totaal Post-hoc
(n=17) (n=27) (n=44) Scheffé
1.Verzui- 2.Hervatten- 3.Verzuimen- 4.Hervattende
mende de mannen de vrouwen vrouwen
mannen (n=15) (n=9) (n=18)
(n=2)
Woont bij werknemer 2 (4,5%) 15 (34,1%) 9 (20,5%) 18 (40,9%) 44 (100%)
in huis
Mening belangrijke ander over situatie (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens)
Invloed ziekmelding op 3,50 (0,71) 2,27 (1,44) 1,56 (1,13) 1,50 (0,86) 3,86 (1,21)
relatie
Soort invloed:
Positieve invloed 2 (22,2%) 4 ( 7,1%) 2 (13,3%) 5 (12,8%) 13 (10,9%)
Negatieve invloed 3 ( 5,4%) 3 ( 2,5%)
Niet duidelijk 7 (77,8%) 49 (87,5%) 13 (86,7%) 34 (87,2%) 103 (86,6%)
positief
of negatief
Hulp bij uitvoering 1,50 (0,7) 1,33 (0,50) 1,22 (0,4) 1,33 (0,40) 1,32 (0,44)
taken
Helpen bij 1 (33,3%) 2 (66,7%) 3 (100%)
gezondheids-
bevordering
Helpen bij 1 (100%) 1 (100%)
werkhervatting
Attitude belangrijke ander t.a.v. reïntegratie van werknemer
(1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens)
Belangrijk te wachten 1,00 (0,0 ) 1,00 (0,0 ) 1,22 (0,44) 1,12 (0,35) 1,12 (0,33)
met werkhervatting tot
bekend welke taken
nog doen zonder
gevaar gezondheid
Gezondheid en herstel 1,50 (0,71) 1,50 (0,84) 1,00 (0,0) 1,00 (0,0) 1,16 (0,47)
is nu belangrijker dan
werkhervatting
Zorgen over 3,50 (0,71) 1,87 (0,98) 2,67 (1,12) 1,37 (0,52) 2,12 (1,09)
werknemer
Het is belangrijk om 3,00 (1,41) 2,67 (1,21) 2,44 (1,13) 2,75 (1,16) 2,64 (1,11)
voor de werknemer
naar alternatieven te
zoeken
Belangrijk dat 2,50 (2,12) 2,67 (1,21) 2,44 (1,51) 2,75 (1,04) 2,60 (1,26)
werknemer zo snel
mogelijk weer aan het
werk gaat
Stimulering herstel 2 (5,6%) 12 (33,0%) 8 (22,2%) 14 (38,9%) 36 (100%)
Stimulering 1 (6,3%) 5 (31,3%) 3 (18,8%) 7 (43,8%) 16 (100%)
werkhervatting
Werk is belangrijk voor 3,50 (0,71) 4,00 (0,0 ) 3,56 (0,73) 4,00 (0,0) 3,79 (0,51)
werknemer
Belangrijk dat wn'er op 2,00 (1,41) 2,33 (1,51) 2,78 (1,09) 2,62 (1,06) 2,56 (1,16)
termijn zelfde aantal
uren werkt als
voorheen
169
Vervolg tabel 5.6(b)
Vervelend als resp. 1,00 (0,00) 1,20 (0,45) 1,11 (0,33) 1,38 (0,52) 1,21 (0,41)
weer gaat werken, want
minder tijd en energie
voor ander
Vervelend om tegen 1,50 (0,71) 1,67 (1,21) 1,89 (1,27) 1,13 (0,35) 1,56 (1,00)
anderen te zeggen dat
partner ziek is
Andere dingen dan 2 (40,0%) 2 (25,0%) 2 (25,0%) 6 (26,1%)
gezondheidsklachten
belemmeren hervatting
170
171
Bijlage 6 Logistische regressie en correlaties
Achtergrond informatie over logistische regressie
De exp(B) geeft weer hoeveel de "odds ratio" (een benadering voor het "relatieve risico", zie
Bouter & van Dongen, 1991) voor volledige werkhervatting toeneemt, als de voorspeller met
1 toeneemt. De "odds ratio" geeft verandering in de kans op volledige werkhervatting als de
voorspeller 1 toeneemt. Dus als de exp(B) 14,35 bedraagt voor de voorspeller aandoening aan
het bewegingsapparaat, dan is de kans op volledige werkhervatting 14,35 keer groter bij
klachten aan het bewegingsapparaat dan bij psychische klachten. De exp(B) waarden zijn dus
onderling niet vergelijkbaar omdat ze afhankelijk zijn van de schaal waarmee de voorspeller
is gemeten.
De maten voor de fit van het model geven allereerst weer hoe goed het model werkhervatting
voorspelt (in % weergegeven). Daarnaast zijn er specifieke toetsingsgrootheden, die aangeven
in hoeverre het model een verbetering is ten opzichte van het "nul-model" waarin alleen een
constante is opgenomen.
Tabel 6.1(b) Verklaring van werkhervatting van mannen (n=64, 1 hervatte man is missing) door middel van
logistische regressie met wel versus niet hervat na 13 maanden als afhankelijke variabele, methode
enter
Voorspeller B(S.E.) Exp. (B) p
Leidinggevende functie 0,378 (1,261) 1,46 0,764
Voldoende gewaardeerd 2,196 8,99 0,054
voelen
Klachten aan het bew. 2,664(1,125) 14,349 0,018
app.
Maten voor de fit van het model:
Totale percentage goed 85,9% -2 log Likelihood: 36,418
voorspeld
Percentage niet hervat 0,0% Cox & Snell R square: 0,216
goed voorspeld
Percentage volledig hervat 100,0% Nagelkerke R square: 0,388
goed voorspeld
Percentage hervat 85,9% Chi square: 15,562***
waargenomen
***p
Tabel 6.2(b) Correlatiematrix voor de mannen (57
1. Leidinggevende - -,105 ,202 ,136 ,141
functie
2. Vaste aanstelling - ,122 ,205 -,487**
3. Genoeg - ,132 -,065
gewaardeerd voelen
4. Aandoening aan - -,036
BA
5. Alleen wonen -
**0,01>p>0,001
172
Tabel 6.3(b) Verklaring van volledige werkhervatting van vrouwen (n=49, 5 missing, waaronder 2 niet hervatte
vrouwen) door middel van logistische regressie met wel versus niet hervat na dertien maanden als
afhankelijke variabele, methode enter.
Voorspeller B(S.E.) Exp. (B) p
Voldoende gewaardeerd -1,01 (0,75) 0,366 0,78
voelen
Klachten aan het bew. -,588 (0,66) 0,555 0,369
app.
Alleen wonen of niet 1,50 (1,11) 4,927 0,51
Maten voor de fit van het model:
Totale percentage goed 71,7% -2 log Likelihood: 56,34
voorspeld
Percentage niet hervat 0,0% Cox & Snell R square: 0,121
goed voorspeld
Percentage hervat goed 100% Nagelkerke R square: 0,173
voorspeld
Percentage hervat 71,7% Chi square: 6,82#
waargenomen
# 0,1>p>0,05
Tabel 6.4(b) Correlatiematrix voor de vrouwen met alle significante
werknemer-gerelateerde factoren (48
1 2 3 4 5
1. Leidinggevende - ,094 ,019 ,099 ,063
functie
2. Vaste aanstelling - -,296* -,305* ,211
3. Genoeg - ,097 -,137
gewaardeerd
voelen
4. Aandoening aan - -,060
BA
5. Alleen wonen -
* 0,05>p>0,01
173
Tabel 6.5(b) Correlatiematrix van de significante factoren gerelateerd aan de sociaal-
medische begeleiding voor mannen
1 2 3 4 5 7 8
(n>46) (n>40) (n>41) (n>14) (n>11) (n>46)
1.Bedrijfsarts is - -,047 -,054 -,156 -,023 -,019 -,114
vrouw
2. Meer dan 8x p.j. - ,191 ,266 ,224 -,228 ,182
standaardoverleg
3. Steun bedr.arts: - ,074 -,341 ,018 -,042
advies geven
4. Inschatting ,271 ,184 ,350*
gezondheid door
bedrijfsarts
5. Bedrijfsarts: - ,417# ,545*
scholing/ander
werk belangrijk
6. Huisarts gaf - ,294*
advies omtrent
werk
7. Aandoening aan -
bew. app.
# 0,1>p>0,05
* 0,05>p>0,01
Tabel 6.6(b) Correlatiematrix van de significante factoren gerelateerd aan de sociaal-
medische begeleiding voor vrouwen
1 2 3 4 5 6 7
(n>46) (n>41) (n>40) (n>14) (n>11) (n>19)
1.Bedrijfsarts is - ,059 -,357* ,283# ,176 ,020 -,080
vrouw
2. Meer dan 8x p.j. - -,163 ,222 ,170 -,005 ,014
standaardoverleg
3. Steun bedr.arts: - -,186 -,429# -,133 -,108
advies geven
4. Inschatting - ,094 -,160
gezondheid door
bedrijfsarts
5. Bedrijfsarts: - ,141 ,135
scholing/ander
werk belangrijk
6.Huisarts gaf - ,245#
advies omtrent
werk
7. Aandoening aan -
bew. app.
# 0,1>p>0,05
* 0,05>p>0,01
174
Tabel 6.7 (b) Correlatiematrix van factoren mogelijk
gerelateerd aan het aanstellen van een
vervanger voor mannen
1 2 3 4
(32
2. Functieniveau - -,019 ,123
3. Oorzaak: - -,214
werkdruk
4. Aanstellen -
van vervanger
(n=33)
# 0,1>p>0,05
* 0,05>p>0,01
** 0,01>p>0,001
*** p
Tabel 6.8 (b) Correlatiematrix van factoren mogelijk
gerelateerd aan het aanstellen van een
vervanger voor vrouwen
1 2 3 4
(32
2. Functieniveau - ,220 -,115
3. Oorzaak: - ,104
werkdruk
4. Aanstellen -
van vervanger
(n=33)
# 0,1>p>0,05
* 0,05>p>0,01
** 0,01>p>0,001
*** p
175
Tabel 6.9(b) Correlatiematrix van factoren gerelateerd aan de privé-omgeving en de gezondheid van
mannen
1 2 3 4 5 6 7 8 9
(n>28) (n>28) (n>28) (n>28) (n>28) (n>24) (n>28) (n>28)
1. Aantal uren - ,640*** -,015 -,596*** ,074 ,079 -,313 -,476** ,592***
dat partner per
week werkt
2.Aandeel - ,295# -,303# ,179 ,00 ,107 ,109 ,089
partner in
inkomen
3. Hulp partner - ,063 -,286# -,096 -,112 -,184 -,222
4. Aandeel - -,179 ,253 ,385* ,277 -,284
partner in
huishouding
5. Mate waarin - -,122 ,010 ,010 ,106
wn meer tijd
besteedt aan
huishouding na
ziekmelding
6. Psychosoma- - -,139 -,374** ,241#
tische klachten
7. Gezondheid - ,272 -,097
volgens
bedrijfsarts
8. Gezondheid - -
volgens ,466***
werknemer
9. Verslechtering -
van gezondheid
in eerste drie
maanden
# 0,1>p>0,05
* 0,05>p>0,01
** 0,01>p>0,001
*** p
176
Tabel 6.10(b) Correlatiematrix van factoren gerelateerd aan de privé-omgeving en de gezondheid van
vrouwen
1 2 3 4 5 6 7 8 9
(n>30) (n>30) (n>27) (n>30) (n>30) (n>26) (n>29) (n>30)
1. Aantal uren - ,079 ,173 -,490** ,228 -,247 -,004 ,252 -,085
dat partner per
week werkt
2.Aandeel - -,040 -,290 -,070 ,192 ,125 ,067 -,007
partner in
inkomen
3. Hulp partner - ,180 - -,346* -,056 -,457** ,539**
,534***
4. Aandeel - -,157 -,003 -,203 -,343# ,112
partner in
huishouding
5. Mate waarin - ,039 ,341* ,321* -,137
wn meer tijd
besteedt aan
huishouding na
ziekmelding
6. Psychosoma- - -,07 -,247# -,109
tische klachten
7. Gezondheid - ,467*** ,008
volgens
bedrijfsarts
8. Gezondheid - -
volgens ,460***
werknemer
9. Verslechtering -
van gezondheid
in eerste drie
maanden
# 0,1>p>0,05
* 0,05>p>0,01
** 0,01>p>0,001
*** p
177
Bijlage 7 Methodologische discussie
1. Gevolgen van de selectie door de bedrijfsarts
Het is niet uitgesloten dat de bedrijfsartsen een bepaalde invloed hebben gehad op de selectie
van de werknemers die deelnamen aan dit onderzoek. Het is goed mogelijk dat zij alleen
werknemers die gemotiveerd overkwamen over het onderzoek hebben verteld. Het is de vraag
of en in hoeverre dit ook feitelijk is gebeurd.
Echter, ook als de werknemers in dit onderzoek een bijzondere, gemotiveerde, selectie
vormen, dan is de conclusie van het onderzoek nog krachtiger: motivatie is geen garantie is
voor werkhervatting. Immers, een deel van de werknemers in dit onderzoek had het werk na
dertien maanden nog niet hervat. De selectie kan ook gevolgen hebben gehad voor de
hervattingskans. Wellicht zijn er meer werknemers geselecteerd die kans hadden om niet te
hervatten. Toch bleek dat bedrijfsartsen dit vooral bij vrouwen slecht konden inschatten.
2. Selectie-effect bij actoren
Ook ten aanzien van de meewerkende is er een selectie opgetreden Er was nauwelijks uitval
van bedrijfsartsen. Wel meldden sommige bedrijfsartsen veel meer respondenten aan dan
anderen. Bovendien zijn vrouwelijke bedrijfsartsen relatief sterker vertegenwoordigt. De kans
is groot dat de meewerkende bedrijfsartsen actiever en gemotiveerder zijn dan de gemiddelde
bedrijfsarts. Ruim de helft van de direct leidinggevende deed mee. Mogelijk betreft het ook
hier een groep leidinggevende die een tamelijk positief contact met hun ondergeschikte
hadden. Niet alle werknemers hadden collega's. Ook voor wat betreft de deelnemende
collega's kan een positieve selectie zijn opgetreden.
Huisartsen zullen waarschijnlijk vooral hebben meegewerkt als ze het nut van het onderzoek
inzagen en dus betrof het hier ook weer een selectie van huisartsen die zich (enigszins)
betrokken voelden bij verzuimende patiënten.
De deelname van partners en belangrijke anderen weerspiegelt vooral de sterkte van het
sociale netwerk. Vooral bij verzuimende mannen de deelname laag.
Zoals uit het bovenstaande blijkt, zullen vooral actoren die ook daadwerkelijk contact hebben
met de werknemer, hebben deelgenomen. Het is dus de vraag in hoeverre de deelnemende
actoren daadwerkelijk invloed uitoefenden op werkhervatting.
3. Steekproefomvang
In dit onderzoek is ervoor gekozen om bij een relatief kleine groep werknemers een groot
aantal factoren te onderzoeken. Aangezien in eerder onderzoek slechts een beperkt aantal
factoren in relatie tot werkhervatting was onderzocht, was het noodzakelijk in dit onderzoek
een groot aantal factoren te onderzoeken.
De relatief beperkte omvang van het onderzoek met betrekking tot het aantal respondenten
maakte het mogelijk om de uitval tijdens het onderzoek te beperken. Het was gemakkelijker
om respondenten die verhuisd waren e.d. weer op te sporen.
Bovendien is dit onderzoek binnen een beperkte periode uitgevoerd, waardoor er nu zeer
recente gegevens beschikbaar zijn. Een onderzoek waarin verzuimende werknemers worden
gevolgd vergt veel voorbereidingstijd, omdat verzuimende werknemers altijd indirect, dat wil
zeggen via een andere instantie, benaderd moeten worden. Ook het benaderen van personen in
de sociale omgeving vergt veel voorbereidingstijd en logistieke ondersteuning.
Er was ook uitval met betrekking tot de personen in de sociale omgeving. Het is erg moeilijk
om volledige medewerking van de sociale omgeving te bewerkstelligen in een onderzoek. Dit
heeft de mogelijkheden voor analyses van de invloed van personen in de sociale omgeving
beperkt met name ten aanzien van de mannen. Omdat ook de univariate analyses maar weinig
resultaten opleverden ten aanzien van de invloed van de sociale omgeving, lijkt het
178
onwaarschijnlijk dat hierdoor factoren die een belangrijke verklaring vormen voor langdurig
verzuim bij vrouwen over het hoofd gezien zijn. Methodologisch zou een grotere
steekproefomvang idealer zijn geweest, maar praktisch gezien is dit zeer moeilijk uitvoerbaar
bij een dergelijk intensief onderzoek.
4. Vergelijkbaarheid van mannen en vrouwen
De mannen en vrouwen in de steekproef bleken te verschillen op de volgende factoren:
- opleidingsniveau
- functieniveau
- het hebben van een leidinggevende functie
- aanstellingsomvang
- psychosomatische klachten
- alleen wonen
- aandeel in het totale inkomen
- mate waarin de werknemer hoofdverantwoordelijke was voor het huishouden
Kleine verschillen werden gevonden ten aanzien van opleidingsniveau, functieniveau en
gezondheid. Er waren iets meer mannen dan vrouwen met alleen lager onderwijs en iets meer
vrouwen met mavo/lbo of 3 havo. Dit is gebruikelijk voor de beroepsbevolking. Er waren
meer mannen die handarbeid verrichtten en meer vrouwen die hoofdarbeid op laag niveau
verrichtten. Dit heeft te maken met verschillen tussen mannen- en vrouwenberoepen: op lager
niveau zijn vrouwenberoepen vaker dan mannenberoepen te classificeren als hoofdarbeid.
Met betrekking tot de verschillende gezondheidsindicatoren scoorden vrouwen alleen iets
hoger op lichamelijk onwelbevinden. De overige verschillen tussen mannen en vrouwen
waren toe te schrijven aan de voor onze maatschappij vanzelfsprekende rollen van mannen en
vrouwen.
Dit betekent dat het niet noodzakelijk was om in de analyse van man/vrouw verschillen in
werkhervatting te corrigeren voor factoren waarop de mannen en de vrouwen in dit onderzoek
verschilden.
5. Mogelijke verklaringen waarom het ASE-model werkhervatting niet verklaarde
Allereerst is het mogelijk dat de geïnterviewden niet degenen zijn die beslissen over
werkhervatting. Niet alleen de houding van de werknemers zelf maar ook de houdingen van
de bedrijfsarts en van de leidinggevende bleken er nauwelijks toe te doen. Het is opmerkelijk
dat de situaties die voor vrouwen negatief uitpakten (minder contact Arbodienst-bedrijf,
minder vaak leidinggevende functie, vaker tijdelijk contract), niet tot uitdrukking kwamen in
de waargenomen sociale norm, de attitudes en de steun van de actoren in deze situaties.
Een tweede verklaring is, dat vooral belemmeringen een rol gespeeld hebben. De ASE-
variabelen zouden dan weliswaar vooral de intentie bepalen, maar deze intentie zou niet
bepalend zijn voor werkhervatting, omdat belemmeringen een doorslaggevende rol zouden
spelen. De werknemers in het huidige onderzoek rapporteerden inderdaad belemmeringen die
zij qua gezondheid in de werk en privé-situatie ervoeren. Het is daarnaast mogelijk dat er
sprake was van belemmeringen waar de betrokkenen zelf geen kennis van hadden, omdat zij
ook geen kennis hadden van de mogelijkheden die er waren. Dit zou bijvoorbeeld het geval
kunnen zijn ten aanzien van werkaanpassingen. Als de betrokkenen niet weten dat er bij hun
beperking werkaanpassingen mogelijk zijn, is het moeilijk om aan te geven dat
werkhervatting niet tot stand komt doordat werkaanpassingen ontbreken.
Een derde mogelijke verklaring is, dat werkhervatting zeer complex, en daarmee moeilijk
verklaarbaar gedrag is. Het is mogelijk dat attitudes ten aanzien van specifieke gedragingen,
als bijvoorbeeld het zoeken naar werkaanpassingen, verschillen van de algemene attitudes ten
aanzien van werkhervatting. Het is echter minder waarschijnlijk dat dit een goede verklaring
179
is, omdat gedrag per definitie "meervoudig en situatiespecifiek is" (Schaalma, 1998, p. 147)
en met het ASE-model over het algemeen toch goede resultaten geboekt worden. Toch is het
wel mogelijk dat niet zozeer het gedrag als wel het besluitvormingsproces dat een rol speelt
bij werkhervatting na langdurig verzuim, zo gevarieerd en complex is, dat dit moeilijk
meetbaar is in een kwantitatief onderzoek.
Een vierde mogelijke verklaring betreft de wijze waarop de ASE-variabelen gemeten zijn. Het
is mogelijk dat de betrokkenen sociaal wenselijk geantwoord hebben. De enquêtrices waren
echter zeer ervaren met verzuimonderzoek, hadden regelmatig contact met de respondenten
en hadden niet de indruk dat de respondenten geen eerlijke antwoorden gaven. Bovendien zou
het dan opvallend zijn dat de mannen en vrouwen in dezelfde richting sociaal wenselijk
antwoordden, terwijl hun sociale rol en positie zo verschillend is.
Een vijfde mogelijke (deel)verklaring is dat de wijze waarop met name het concept eigen
effectiviteit in dit onderzoek gemeten is, de werkelijke belemmeringen wellicht onderschatte.
Met name de privé-belemmeringen hadden betrekking op veel ernstigere situaties (zoals
levensbedreigende ziekte van kind, echtscheiding) dan de situaties die in de eigen
effectiviteitsvragen naar voren kwamen. In deze vragen ging het bijvoorbeeld om de afstand
tussen werk en thuis of de negatieve reacties van collega's, terwijl werknemers rapporteerden
dat hun partner of kind zeer ernstig ziek was.
Een zesde verklaring is, dat er relatief weinig variatie was in de antwoorden op de attitude-,
sociale norm- en eigen effectiviteitsvragen. Dit betekent dat de werknemers niet zoveel
verschilden in motivatie ten aanzien van werk of dat de manier van vragen aanleiding gaf tot
weinig variatie. Dat laatste is overigens geprobeerd te voorkomen door geen 5-puntsschaal
maar een 4-puntsschaal te gebruiken, waardoor respondenten niet de middelste antwoord-
mogelijkheid konden kiezen.
6. Causaliteit
Ondanks het longitudinale design zijn oorzaak-gevolg relaties moeilijk vast te stellen. Om
causaliteit vast te stellen moet voldaan zijn aan een aantal voorwaarden. Er moet in elk geval
tijd zitten tussen oorzaak en gevolg. Door factoren gemeten aan het begin van het verzuim
(potentiële oorzaak), de werkhervatting (gevolg) te laten voorspellen, wordt aan deze
voorwaarde voldaan. Toch wordt het daarmee niet duidelijk hoe precies werkhervatting
veroorzaakt wordt door de voorspeller. De voorspeller kan bijvoorbeeld zelf in de loop van de
tijd ook bepaalde effecten tot gevolg hebben.
Als er sprake is van een combinatie van factoren die een rol spelen, zoals in dit onderzoek het
geval is, dan is het onduidelijk wat de oorzaak-gevolg relaties zijn tussen deze factoren die op
hetzelfde moment gemeten zijn. Om die reden is in de meeste gevallen gebruik gemaakt van
de term "samenhang" in plaats van "effect" of "oorzaak".
7. Power van de toetsen
Voor de vergelijking tussen de groepen geldt, dat de toetsen minder betrouwbaar zijn
naarmate de groepsgroottes onderling meer verschillen. De (one-way) F-toets onderschat de
significantie van de verschillen indien de grootste groep de hoogste variantie (c.q.
standaarddeviatie) heeft. De F-toets overschat de significantie van de verschillen indien de
grootste groep een lagere variantie heeft dan één of meer van de andere groepen. Bij de
meeste toetsen die zijn uitgevoerd in dit onderzoek, had de grootste groep ook de grootste
standaarddeviatie. Hier is rekening mee gehouden bij de interpretatie van significante
effecten.
Wanneer significante verschillen worden gevonden bij analyses met relatief kleine aantallen
geldt dat deze bij grotere (vergelijkbare) steekproeven ook gevonden zullen worden.
180
Bovendien geldt dat bij kleine steekproeven significante verschillen ook een praktische
betekenis hebben, omdat de toets pas significant is bij relatief grote verschillen tussen
percentages c.q. gemiddelden. Voor dit onderzoek betekent dit dat er sprake is van een
onderschatting van het aantal factoren dat een rol speelt; vooral factoren waarvan de effecten
op werkhervatting gering zijn, kunnen niet naar voren zijn gekomen in dit onderzoek. De
factoren die wel naar voren zijn gekomen hebben in elk geval betekenis in de praktijk.
8. Veranderingen in de tijd
Veranderingen in de tijd voor de verschillende werknemer-gerelateerde factoren zijn gemeten
door werknemers op opeenvolgende meetmomenten te bevragen. Er zijn geen gegevens
verzameld als werknemers al langer dan twee maanden weer volledig aan het werk zijn. De
veranderingen in de loop van de tijd zijn geanalyseerd met behulp van "repeated measures".
Voor de groep die het werk na dertien maanden hervat had, zijn op eerdere meetmomenten
voor meer respondenten gegevens verzameld dan op latere meetmomenten. De vergelijking
over de tijd binnen de groep hervatte werknemers is deels ook een vergelijking tussen vroege
en late hervatters. Het belangrijkste voor dit onderzoek is echter de vergelijking tussen de
ontwikkeling in factoren van degenen die gedurende het jaar nooit hervatten met de
ontwikkeling in factoren van de rest van de werknemers (interactie-effect tussen tijd en
groep). Door de in de loop van de tijd steeds kleinere groepsgrootte binnen de groepen
hervattende werknemers, werd het moeilijker verschillen in ontwikkelingen over de tijd aan te
tonen.
Echter, voor vrijwel geen van de groepen werknemers konden verschillen in de loop van de
tijd aangetoond worden. Dit betekent dat de vraag of de huidige onderzoeksopzet voldoende
gelegenheid bood om verschillen in tijdsbeloop tussen de groepen aan te tonen, nauwelijks ter
zake doet.
9. Beperkte resultaten multivariate toetsing
Dit onderzoek was allereerst gericht op het onderzoeken van de effecten van motivationele
factoren op werkhervatting. Deze factoren bleken geen verband te houden met
werkhervatting. Daarnaast is nog een groot aantal andere factoren onderzocht, die echter geen
theoretisch model vormden, waardoor de kans op een significant regressiemodel waarin
meerdere factoren onderzocht werden verkleind werd. Er is niet nagegaan in hoeverre er
sprake is van mediërende en interactie-effecten tussen de voorspellers. Deze effecten zouden
in kleinere deelstudies onderzocht moeten worden aan de hand van specifieke hypotheses.
10. Generaliseerbaarheid van de bevindingen
Dit onderzoek is uitgevoerd onder een zeer gevarieerde groep mannelijke en vrouwelijke
werknemers werkzaam in een groot aantal verschillende sectoren in verschillende delen van
het land, hetgeen de generaliseerbaarheid vergroot. Er zijn alleen mannen en vrouwen
betrokken die in sectoren werkten waarin zowel mannen als vrouwen werkzaam waren,
hetgeen de vergelijkbaarheid tussen de mannen en vrouwen vergroot. Er zijn geen mannen en
vrouwen die 20 uur per week of minder werkten bij het onderzoek betrokken omdat deze
groepen nauwelijks vergelijkbaar met elkaar zijn (mannen die minder dan 20 uur werken
betreffen voornamelijk scholieren en studenten). Alle functieniveaus waren in het onderzoek
vertegenwoordigd, zowel voor mannen als voor vrouwen. Door alle belangrijke actoren bij
het onderzoek te betrekken, is de inhoudelijke generaliseerbaarheid vergroot.
De werkhervattingskansen van vrouwen ten opzichte van die van mannen wijken niet af van
die in eerder onderzoek. Het is hierdoor onwaarschijnlijk dat het onderzoek zelf een
verschillende invloed heeft gehad op de werkhervatting van mannen en vrouwen. Dit wordt
ook bevestigd door subjectieve gegevens over mogelijke effecten van het onderzoek.
181
Het is op basis van dit onderzoek niet mogelijk een uitspraak te doen over de rol van
motivatie bij vrouwen die minder dan 20 uur per week werken. Echter, het is op basis van
eerdere empirische bevindingen zeer onwaarschijnlijk dat motivatie in deze groep wel een rol
zou spelen bij werkhervatting. Groenendijk (1998) vond dat met name de groep werkende
moeders die kleinere deeltijdbanen hadden, zeer gemotiveerd waren voor werk buitenshuis.
Zij zagen buitenshuis werken duidelijk als een vlucht uit het huisvrouwenbestaan. Cuelenaere
(1997), die ook vrouwen met kleinere deeltijdcontracten in haar onderzoek betrok, vond ook
geen verschillen in de mate waarin verzuimende mannen en vrouwen gemotiveerd waren voor
werk. Zoals in hoofdstuk 8 aangegeven, is het - gezien de positieve selectie die optreedt ten
aanzien van werkende vrouwen (Bekker, 1999) - niet logisch dat werkende vrouwen minder
gemotiveerd zijn voor hun werk dan werkende mannen.
182
183
Bijlage 8 Overzicht van alle resultaten in vergelijking met eerder
onderzoek
In de nu volgende tabel (tabel 8.1(b)) wordt een overzicht gegeven van alle onderzochte
factoren13 in relatie tot alle factoren waarvoor in eerder onderzoek aanwijzingen werden
gevonden voor man/vrouw verschillen en voor de verklaring van man/vrouw verschillen in
werkhervatting na langdurig verzuim (zie ook tabel 1.1 op p. 31). Niet weergegeven zijn de
resultaten ten aanzien van combinaties van factoren.
Voor de hoofdcategorieën is dezelfde volgorde aangehouden als in tabel 1.1 gebruikt. Ten
aanzien van het grote aantal factoren dat niet eerder is onderzocht is de volgorde zoals die is
gebruikt in de opeenvolgende hoofdstukken aangehouden. Dat betekent dat per
hoofdcategorie eerst de factoren aan bod komen waarover verwachtingen zijn (die zijn
weergegeven in tabel 1.1 in hoofdstuk 1). Vervolgens komen de overige factoren aan bod,
waarbij bij de omgevingsgerelateerde factoren eerst de gegevens verkregen via de
werknemers worden weergegeven, en dan de gegevens verkregen via de bedrijfsarts en
huisarts (ten aanzien van de sociaal-medische begeleiding), de direct leidinggevende en
collega (ten aanzien van het bedrijf of de instelling) en tenslotte de gegevens verkregen via de
partner en belangrijke ander (ten aanzien van de privé-omgeving).
Een grijze cel betekent dat dit een factor is die man/vrouw verschillen in werkhervatting
verklaart. De richting van de verklaring is kort weergegeven in de tabel, voor een uitgebreide
beschrijving wordt verwezen naar de beschrijvingen in hoofdstuk 8. Een lege cel betekent dat
er geen onderzoek naar gedaan is.
13 De percentages zoals weergegeven in de tabellen in de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 hebben geen absolute waarde.
Vergelijking tussen de percentages en gemiddelden onderling is alleen verantwoord aan de hand van statistische toetsen en
niet "met het blote oog". Deze statistische toetsen geven aan of de resultaten statistisch significant verschillen. Ten behoeve
van dit onderzoek zijn de significante factoren als volgt geselecteerd. Uit de resultaten van de groepsvergelijkingen zijn die
variabelen geselecteerd, die significant (d.w.z. p
184
Tabel 8.1(b) Overzicht van alle onderzochte factoren in relatie tot factoren waarvoor in de literatuur
aanwijzingen werden gevonden voor man/vrouw verschillen en voor de verklaring van
man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim.
Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v
gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in
onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek?
in verschil- ao 1) in aanwezig bij
lende mate eerder mannen of
aanwezig onderzoek? vrouwen?
bij mannen
en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen
Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6))
WERKNEMER-GERELATEERDE FACTOREN
(Eerder onderzoek en verwachtingen in hoofdstuk 1, resultaten in hoofdstuk 3 en 5)
Sociaal-demografische kenmerken
Leeftijd ja maskeert nee 2) nee
H1, H3 en H5 verschil
Opleidingsniveau ja maskeert nee 2) nee
H1, H3 en H5 verschil
H1, H3 en H5 Functieniveau nauwelijks 2) nee
Werkkenmerken
Leidinggevende ja nee ja ja
H3 en H5 positie
Omvang ja nee ja nee
H1, H3 en H5 aanstelling
Binding met werk ja ja nee, commitment nee
H1, H3 en H5 gelijk
Werkbeleving
Gebrek aan ja ja nee nee
carrièremogelijk-
H1, H3 en H5 heden
Niet zelfstandig ja ja nee, autonomie nee
oplossingen gelijk
H1, H3 en H5 bedenken
Ongezonde ja ja nee nee
H1, H3 en H5 werkdruk
H1 Slechte werksfeer nee ja
Geen plezier in nee ja nee, arbeidssatis- nee
H1, H3 en H5 werk factie gelijk
Grote fysieke ja ja nee nee
H1, H3 en H5 belasting in werk
Klachten ja, gedeelte- nee nee
H1, H3 en H5 arbeidsgebonden lijk
Conflicten op werk ja, gedeelte- nee nee nee
H1, H3 en H5 lijk
Steun van nee ja, bij mannen
collega's in werk positief effect op
H3 en H5 werkhervatting
Steun van de anders ja nee nee
H1, H3 en H5 leiding in werk
Geestelijke nee nee
H3 en H5 inspanning
Emotionele nee nee
H3 en H5 belasting
1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
2) het was de bedoeling dat de mannen en vrouwen in dit onderzoek vergelijkbaar waren qua leeftijd, type
aandoening, functieniveau, sector en al dan niet samenwonend met partner.
185
Vervolg tabel 8.1(b): werknemer-gerelateerde factoren
Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v
gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in
onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek?
in verschil- ao 1) in aanwezig bij
lende mate eerder mannen of
aanwezig onderzoek? vrouwen?
bij mannen
en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen
Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6))
Gewaardeerd nee ja, bij vrouwen
voelen in het werk negatief, bij
toen men nog mannen positief
werkte effect op
H3 en H5 werkhervatting
Beloning in nee nee
overeenstemming
H3 en H5 met werk
Baan op nee nee
H3 en H5 opleidingsniveau
Thuissituatie
Burgerlijke staat ja ja ja, enigszins: wat ja, wat meer
meer vrouwen vrouwen wonen
wonen alleen 2) alleen; alleenwo-
nen positief effect
H1, H5 op werkhervatting
Veeleisendheid ja
H1 van baan
Werk-thuis nee nee nee
H1, H3, H5 interferentie
Alternatieve nee nee
activiteiten tijdens
H1 verzuim
Gezondheid
H1, H3, H5, Herstel ja ja nee, niet na 3 mnd ja, bij vrouwen
bijlage 3 positief verband
herstel en
werkhervatting, bij
mannen niet
Omgaan met ja ja
H1 gezondheid
Ingrijpende ja nee nee
levensgebeurteniss
H1, H3, H5 en
Type klacht nee 2) ja, vrouwen met
(psychisch of klachten aan bewe-
bewegingsapp.) gingsapparaat her-
vatten minder dan
vrouwen met
psychische klach-
ten, voor mannen
H3, H5 geldt omgekeerde
Duur van de nee nee
klachten voor
H3, H5 ziekmelding
1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
2) het was de bedoeling dat de mannen en vrouwen in dit onderzoek vergelijkbaar waren qua leeftijd, type
aandoening, functieniveau, sector en al dan niet samenwonend met partner.
186
Vervolg tabel 8.1(b): werknemer-gerelateerde factoren en omgevingsgerelateerde factoren
Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v
gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in
onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek?
in verschil- ao 1) in aanwezig bij
lende mate eerder mannen of
aanwezig onderzoek? vrouwen?
bij mannen
en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen
Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6))
Eerder uitgevallen nee nee
wegens zelfde
H3, H5 klacht
Beoordeling nee nee
H3, H5 gezondheid
Aantal nee, nauwelijks nee
psychosomatische
H3, H5 klachten
H3, H5 Chronische ziekte nee nee
Belemmering door nee nee
H3, H5 chronische ziekte
Motivatie werknemer
Algemene normen Nee, even nee nee
H1, H3, H5 t.a.v. werk positief
Vrouwen nee nee
hogere
verwachting
van
H1, H3, H5 werken?
H1, H3, H5 Sociale normen ja ja nee
Eigen effectiviteit ja ja, nee, nauwelijks nee
H1, H3, H5 gedeeltelijk
FACTOREN GERELATEERD AAN DE SOCIALE OMGEVING
(Eerder onderzoek en verwachtingen in hoofdstuk 1, resultaten in hoofdstuk 3, 5 (volgens werknemer) en 6
(volgens actor))
Sociaal-medische begeleiding
Bezoek aan ja nee
H1, H5 huisarts
Negatieve visie ja, indicatie dat
van curatieve advies huisarts bij
sector op vrouwen rol speelt
werkhervatting bij verminderde
H1, H5 werkhervatting
Bezoek aan nee, standaardter-
bedrijfsarts mijn-contact geen
H1, H5 effect
Opvatting ja Ja, binnen nee ja, voor mannen
bedrijfsarts "vrouwen- effect op
H1, H3, H5 sectoren" werkhervatting
(Para)medische Gedeeltelijk nee nee
H1, H3, H5 behandelingen anders
Steun van nee nee
bedrijfsarts tijdens
H3, H5 verzuim vlgs
(bedrijfsarts) werknemer
1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
2) het was de bedoeling dat de mannen en vrouwen in dit onderzoek vergelijkbaar waren qua leeftijd, type
aandoening, functieniveau, sector en al dan niet samenwonend met partner.
187
Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren
Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v
gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in
onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek?
in verschil- ao 1) in aanwezig bij
lende mate eerder mannen of
aanwezig onderzoek? vrouwen?
bij mannen
en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen
Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6))
Type steun nee nee
H3, H5 bedrijfsarts vlgs
(bedrijfsarts) werknemer
Geslacht ja ja, indicatie effect
H6 bedrijfsarts op werkhervatting
(bedrijfsarts) bij mannen
Gezondheid ja, voor mannen
H6 volgens effect op
(bedrijfsarts) bedrijfsarts werkhervatting
Cliënt volgens nee
H6 bedrijfsarts reëel
(bedrijfsarts) beeld van klachten
Attitude ja, effect op
bedrijfsarts werkhervatting bij
H6 werkhervatting mannen
(bedrijfsarts) cliënt
Werknemer nee
onderneemt vlgs
bedrijfsarts
voldoende
activiteiten om
H6 werkhervatting te
(bedrijfsarts) bespoedigen
Bedrijfsarts heeft nee
H6 contact met
(bedrijfsarts) huisarts
Frequentie ja ja, vrouwen vaker
standaardoverleg in bedrijven met
Arbo-dienst en minder frequent
bedrijf overleg; minder
frequent overleg
H6 betekent minder
(bedrijfsarts) hervatting
Frequentie nee
incidenteel overleg
H6 Arbo-dienst en
(bedrijfsarts) bedrijf
Bedrijf onderneemt nee
volgens
bedrijfsarts
voldoende om
H6 werkhervatting te
(bedrijfsarts) bespoedigen
Bedrijf oefent nee
volgens bedrijfs-
arts druk uit om
H6 werkhervatting te
(bedrijfsarts) bespoedigen
1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
188
Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren
Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v
gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in
onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek?
in verschil- ao 1) in aanwezig bij
lende mate eerder mannen of
aanwezig onderzoek? vrouwen?
bij mannen
en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen
Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6))
Bedrijfsarts wordt nee
bij verzuimbegelei-
H6 ding gehinderd
(bedrijfsarts) door contract
Bedrijfsarts wordt nee
bij verzuimbegelei-
H6 ding gehinderd
(bedrijfsarts) door tijdsdruk
H6 Attitude huisarts nee
(huisarts)
H6 Gezondheid nee
(huisarts) volgens huisarts
Patiënt volgens nee
H6 huisarts reëel beeld
(huisarts) van klachten
Bedrijf/instelling
Sector Ja ja nee 2) nee
H1, H3, H6
Grootte bedrijf: ja nee nee
klein bedrijf meer
binding; groot
bedrijf
professioneler
H1, H3, H6 beleid
Attitude werkgever ja ja nee, attitude
leidinggevende
H1, H6 geen verklaring
Werkplekaanpas- ja ja nee
H1, H5 singen
Therapeutische nee nee nee
H1, H4 werkhervatting
Contact houden ja ja nee, frequentie
met werknemer contact met direct
leidinggevende en
initiatief contact
H1, H6 geen verklaring
Steun van direct nee, ervaren steun nee, sociale norm
leidinggevende van direct van leidinggevende
tijdens verzuim leidinggevende geen verklaring
H3, H5 vlgs. werknemer geen verschil
H3, H6 Financieel- nee nee
(direct economische
leidinggevende) situatie bedrijf
Verzekering nee nee
H3, H6 verzuim
H3, H6 Uvi nee nee
1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
2) het was de bedoeling dat de mannen en vrouwen in dit onderzoek vergelijkbaar waren qua leeftijd, type
aandoening, functieniveau, sector en al dan niet samenwonend met partner.
189
Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren
Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v
gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in
onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek?
in verschil- ao 1) in aanwezig bij
lende mate eerder mannen of
aanwezig onderzoek? vrouwen?
bij mannen
en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen
Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6))
Recente nee nee
organisatieverande
H3, H6 ring
Bezetting afdeling nee nee, bezetting vlgs.
werknemer
leidinggevende of
collega geen
H3, H6 verklaring
% mannelijke ja nee
werknemers op
H3, H6 afdeling
Aanwezigheid nee nee
werknemers met
H3, H6 WAO-uitkering
Aanwezigheid nee nee
werknemers met
blijvend
H3, H6 aangepaste functie
Bedrijf doet er nee
volgens direct
leidinggevende
alles aan om
werknemer zo snel
H6 mogelijk te laten
(leidinggevende) terugkeren
Direct nee
leidinggevende
krijgt voldoende
medewerking om
binnen bedrijf
H6 werkhervatting
(leidinggevende) vorm te geven
Direct leiding- nee
gevende wordt
gehinderd door
bureau-cratische
procedures bij
H6 verzuimbegelei-
(leidinggevende) ding
Goede samen- nee
H6 werking met Arbo-
(leidinggevende) dienst
Bedrijfsarts oefent nee
volgens
leidinggevende
H6 druk uit op
(leidinggevende) werkhervatting
1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
190
Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren
Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v
gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in
onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek?
in verschil- ao 1) in aanwezig bij
lende mate eerder mannen of
aanwezig onderzoek? vrouwen?
bij mannen
en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen
Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6))
H6 Geslacht direct ja ja, vrouwen
(leidinggevende) leidinggevende hebben minder
vaak vrouwelijke
dan mannelijke
leidinggevende en
hervatten vaker bij
vrouwelijke
leidinggevende
Direct leiding- nee
gevende tevreden
H6 over prestaties
(leidinggevende) werknemer
Direct leidingge- nee
H6 vende mist
(leidinggevende) werknemer
Direct leidingge- nee
vende denkt dat
H6 oorzaak verzuim in
(leidinggevende) werk ligt
Direct leidingge- nee
vende heeft met
werknemer over
H6 werkhervatting
(leidinggevende) gepraat
H6 Aanstellen ja, verklaring
(leidinggevende) vervanger waarschijnlijk via
type klacht: bij
psychische klach-
ten vaker
vervanger
Andere oplossin- nee
H6 gen voor verzuim
(leidinggevende) dan vervanger
Steun van colle- nee, ervaren steun nee, sociale norm
ga's tijdens ver- van collega geen van collega geen
H5 zuim vlgs. werk- verschil verklaring
(collega) nemer
Mate waarin colle- nee
ga denkt dat oor-
H6 zaak verzuim in
(collega) werk ligt
Contact collega en nee
H6 werknemer vanaf
(collega) ziekmelding
H6 (collega) Initiatief contact nee
H6 Collega's last van nee
(collega) verzuim
1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
191
Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren
Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v
gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in
onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek?
in verschil- ao 1) in aanwezig bij
lende mate eerder mannen of
aanwezig onderzoek? vrouwen?
bij mannen
en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen
Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6))
H6 Taken overgeno- nee
(collega) men door collega's
Attitude collega nee
H6 t.a.v. reïntegratie
(collega) werknemer
Direct leidingge- nee
vende oefent vol-
H6 gens collega druk
(collega) uit op werkhervat.
Privé-omgeving
Aanwezigheid van nee nee ja 2) nee
H1, H3, H5 kinderen in gezin
Kostwinnerschap ja ja, vrouwen lager Nee, aandeel in
H1, H3, H5 aandeel in gezinsinkomen
gezinsinkomen geen verklaring
Tijdsbesteding in ja Ja nee
H1, H3, H5 huishouden
Hulp partner in ja ja nee
H1, H3, H5 huishouding
Veranderingen in ja ja, verzuimende
organisatie mannen gaan meer
huishouding na doen in
H1, H3, H6 verzuim huishouden
Stimulansen ja nee Ja, sociale norm nee, sociale norm
partner t.a.v t.a.v
werkhervatting werkhervatting
referentiepersoon 1 referentiepersoon 1
(meestal partner) (meestal partner)
H1, H3, H5 lager bij vrouwen geen verklaring
Ondersteuning ja ja, voor vrouwen
door partner bij samenhang steun
H1, H6 verzuim van partner en ao1)
H6 Opleidingsniveau nee
(partner) partner
H6 Leeftijd partner nee
(partner)
Aantal uren dat ja, voor vrouwen
partner per week samenhang uren
H6 werkt dat partner werkt
(partner) en ao1)
Ziekmelding heeft nee
H6 invloed op relatie
(partner) volgens partner
1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
2) het was de bedoeling dat de mannen en vrouwen in dit onderzoek vergelijkbaar waren qua leeftijd, type
aandoening, functieniveau, sector en al dan niet samenwonend met partner.
192
Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren
Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v
gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in
onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek?
in verschil- ao 1) in aanwezig bij
lende mate eerder mannen of
aanwezig onderzoek? vrouwen?
bij mannen
en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen
Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6))
Partner wordt door nee
ziekmelding be-
lemmerd in
H6 normale bezig-
(partner) heden
H6 Attitude partner nee
(partner) (volgens partner)
H6 Opleidingsniveau nee
(belangrijke ander) belangrijke ander
H6 Leeftijd nee
(belangrijke ander) belangrijke ander
Aantal uren dat nee
H6 belangrijke ander
(belangrijke ander) werkt
Invloed ziekmel- nee
ding op relatie
H6 belangrijke ander
(belangrijke ander) en werknemer
Hulp bieden bij nee
H6 taken door
(belangrijke ander) belangrijke ander
Ander is belem- nee
merd in normale
bezigheden door
H6 ziekmelding
(belangrijke ander) werknemer
Attitude belang- nee
rijke ander t.a.v.
H6 werkhervatting
(belangrijke ander) werknemer
1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)