Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

GEEN KWESTIE VAN MOTIVATIE MAAR VAN SITUATIE Een onderzoek naar man/vrouw verschillen in werkhervatting gedurende het eerste jaar na ziekmelding

Onderzoeksrapport in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid A. de Rijk B. van Lierop N. Janssen F. Nijhuis Universiteit Maastricht Faculteit der Gezondheidswetenschappen Capaciteitsgroep Beleid, Economie en Organisatie van de Zorg/ Sectie Arbeid en Gezondheid HEALTH/Divisie Autonomie en Participatie Mei 2002





Man/vrouw verschillen in werkhervatting
Een algemene beschouwing
Prof.dr. F.J.N. Nijhuis

1. Inleiding
Het onderzoek naar verschillen in werkhervatting tussen mannen en vrouwen "Geen kwestie van motivatie maar van situatie" levert een groot aantal nieuwe gegevens en resultaten op. Het is het eerste onderzoek waarbij de uitgevallen mannelijke of vrouwelijke werknemer een jaar lang is gevolgd, evenals zijn/haar privé en sociale omgeving, zijn/haar werkomgeving en de arbocuratieve zorg, zoals die aan de betreffende werknemer verleend is. In dit verzuimjaar zijn factoren die relevant kunnen zijn voor werkhervatting in kaart gebracht. In deze beschouwing worden zowel algemene bevindingen met betrekking tot verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke verzuimenden meegenomen als verschillen tussen hervatters en niet-hervatters. Het onderzoeksrapport richt zich gezien zijn vraagstelling op verschillen in werkhervattingskans.
Deze beschouwing bestaat naast de inleiding uit vier delen. Op de eerste plaats wordt een aantal opmerkingen gemaakt over de stand van de kennis met betrekking tot modellen gericht op arbeidsbelasting en werkhervatting, op de tweede plaats wordt ingegaan op het integreren van de verschillende onderzoeksresultaten in een realistisch model en op de derde plaats wordt vervolgens ingegaan op de gevonden resultaten in relatie tot algemeen gangbare opvattingen over verschillen met betrekking tot verschillen in werkhervatting tussen mannen en vrouwen. Tenslotte zal ingegaan worden de beleidsmatige betekenis is van dit onderzoek.

2. Integratie van de onderzoeksresultaten
Het verklaren van individuele verschillen in werkhervatting blijkt niet eenvoudig te zijn. Het proces van reïntegratie blijkt een complex stukje werkelijkheid te zijn. Bij het verklaren van verschillen in werkhervattingskans is tot op heden vaak uitgegaan van het in de bedrijfsgezondheidszorg gangbare model 'Belasting-Belastbaarheid'. Het achterliggende idee is dat factoren die leiden tot uitval overeen zullen komen met factoren die reïntegratie in de weg staan. Dit zou bijvoorbeeld betekenen dat indien iemand langdurig is uitgevallen ten gevolge van een hoge werkdruk, de kans op werkhervatting hoger wordt als de werkdruk verminderd wordt. Een aantal recente studies laat zien dat deze vooronderstelling (factoren die relevant zijn voor de verklaring van uitval zijn ook van invloed op de werkhervattingskans) onjuist is.
Nadat eenmaal uitval is opgetreden blijkt het ziekteproces zijn eigen beloop te kennen; dit proces heeft een sterk invaliderende werking en binnen dit proces gaat de invloed van de arbocuratieve zorgverlening en de invloed vanuit de sociale omgeving op een mogelijke werkhervatting een belangrijke plaats innemen. Dit ziekte- en verzuimproces kan in de afgelopen dertig jaar primair gekenmerkt worden als een zorgbenadering. De gewenste verandering van een (invaliderende) zorgbenadering naar een activerende benadering vraagt om inzichten, kennis en methodieken die tot op dit moment nog onvoldoende



ontwikkeld zijn. Het onderhavige onderzoek "Geen kwestie van motivatie maar van situatie" heeft getracht om vanuit een breed en open perspectief te kijken naar het tot op heden onvoldoende verklaarde proces van man/vrouw verschillen bij reïntegratie.
3. Man/vrouw verschillen in werkhervatting: de resultaten In tegenstelling tot datgene dat alom gedacht wordt, is het niet zo dat het eerste verzuimjaar gekenmerkt wordt door een continue ziekte- en uitvalperiode. Opvallend is dat ongeveer 90% van alle gevolgde verzuimende mannen en vrouwen in de loop van het eerste jaar daadwerkelijk geprobeerd heeft het werk te hervatten, desalniettemin blijken uiteindelijk meer vrouwen aan het einde van het eerste verzuimjaar arbeidsongeschikt te zijn dan mannen.
Een eerste belangrijke conclusie is dan ook dat de verschillen tussen mannen en vrouwen juist binnen het werkhervattingproces manifest worden en dat blijkbaar de kans op succes bij mannen en de kans op hernieuwde uitval bij vrouwen groter is. Blijkbaar slagen de werkgever, de arbodienst en de eigen sociale omgeving er minder in om bij vrouwelijke hervatters de werkhervatting binnen het eerste verzuimjaar op een adequate wijze te borgen dan bij mannelijke hervattende werknemers.
Meer concreet komt dat in de volgende onderzoeksresultaten naar voren: a. Factoren gelegen in de persoon
Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen met betrekking tot de arbeidsmotivatie of tot de wens tot werkhervatting. Vrouwen voelden zich vergeleken met mannelijke verzuimers echter wel vaker wat angstig/onzeker over een eventuele werkhervatting dan mannen. De werkbeleving (werkdruk, werkstress, conflicten, satisfactie, etc.) maakt geen verschil met betrekking tot werkhervatting, noch in het algemeen tussen mannen en vrouwen, noch tussen hervatters en niet-hervatters. In het onderzoek kon niet worden aangetoond dat de mate waarin vrouwen een bijdrage leveren aan het gezinsinkomen gerelateerd is aan de verklaring van werkhervatting. b. Factoren gelegen in de sociale omgeving
De sociale omgeving van een uitgevallen vrouwelijke werknemer is enigermate minder motiverend met betrekking tot werkhervatting dan de sociale omgeving van uitgevallen mannelijke werknemers.
Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen in de mate waarin eisen vanuit de werksituatie conflicterend zijn met eisen vanuit de sociale en privé-situatie en daarmee reïntegratie in de weg staan.
c. Factoren gelegen in de arbocuratieve zorgverlening Vrouwelijke werknemers met een laag opleidingsniveau en klachten aan het bewegingsapparaat maken een geringere kans tot werkhervatting dan vergelijkbare mannelijke werknemers. Het lijkt erop dat de bedrijfsarts minder in staat is om alternatieve functies of aanpassingen aan te geven. Dit beeld wordt bevestigd in de bevinding dat de bedrijfsarts in het algemeen minder in staat is om alternatieven te zoeken voor de huidige functie bij vrouwelijke werknemers, die niet meer in staat zijn hun eigen werk te doen. Bovendien schat de bedrijfsarts in dat verzuimende vrouwen minder positief staan tegenover werkhervatting dan verzuimende mannelijke werknemers. De huisarts stimuleert bij vrouwen vaker het verzuimgedrag: hij is vaker van mening dat vrouwelijke werknemers beter moeten uitrusten dan mannelijke werknemers.



d. Factoren gelegen in het bedrijf waar de uitgevallene werkzaam is/was Het bedrijf lijkt minder gericht op werkhervatting van vrouwelijke werknemers dan van mannelijke werknemers. Het bedrijf neemt volgens de eigen leidinggevende minder maatregelen of initiatieven om vrouwelijke werknemers te behouden. Enerzijds kan dit verklaard worden uit de functies die vrouwen bekleden (deeltijd, tijdelijk dienstverband, lagere administratieve functies) die leiden tot een meer eenvoudige vervangbaarheid en anderzijds omdat in bedrijven waar veel vrouwen werken de arbozorg minder goed georganiseerd is.
Al deze factoren op zich hebben slechts een beperkte verklaringskracht, maar omdat zij allen een zelfde richting uitwerken, leveren zij gezamenlijk een verklaring voor verschillen in werkhervattingskans van uitgevallen vrouwelijke en mannelijke werknemers. Met name blijkt dat vrouwen nagenoeg even vaak proberen te hervatten als mannen, maar dat de sociale omgeving (partner, relevante anderen, bedrijfsarts, huisarts, het bedrijf) in vergelijking met mannelijke werknemers minder stimulerend is om het werk te hervatten.
4. De onderzoeksbevindingen in relatie tot de gangbare opvattingen Vanuit het oogpunt van de beleidsontwikkeling is het veelal wenselijk om een eenduidige oorzaak te vinden voor bepaalde ongewenste verschijnselen. Het onderzoek laat zien dat een beperkt aantal factoren het werkhervattingsproces beïnvloeden, die vooral gelegen zijn in de wijze waarop de arbocuratieve zorg, de sociale omgeving en het bedrijf omgaan met uitgevallen werknemers. Tegelijkertijd kan een aantal gangbare opvattingen over de oorzaak van het grote aantal vrouwelijke arbeidsongeschikten, zoals:

* het ziektegedrag van vrouwen

* de gemakkelijke financiële situatie

* de gebrekkige motivatie

* de dubbele belasting
niet onderbouwd worden door de onderzoeksgegevens. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat vrouwen even gemotiveerd zijn als mannen, dat er geen verschil is in inkomenspositie tussen vrouwelijke hervatter en niet-hervatters, dat vrouwen hun werk niet anders beoordelen als mannen, etc.
Ofschoon het soms wenselijk is om complexe processen in oneliners te kunnen vatten, bewijst dit onderzoek dat verschil in werkhervatting tussen mannen en vrouwen niet één simpele oorzaak kent en dat het onderzochte fenomeen complexer is dan wij in eerste instantie zouden wensen.

5. Wat te doen?
Veel onderzoek eindigt met de kreet: meer onderzoek is nodig. In dit geval lijkt een nieuw breed opgezet onderzoek onnodig. Gezien de resultaten uit dit onderzoek, in samenhang met de bevindingen uit ander onderzoek, is het niet onmiddellijk duidelijk op welke wijze het beleid met betrekking tot verschillen in werkhervattingskans tussen mannen vrouwen door onderzoek op korte termijn verder beïnvloed kan worden. Daarenboven geldt dat de gevonden verschillen waarschijnlijk ook ten dele te wijten zijn aan het 'eerste-generatie effect'. Het aantal werkende vrouwen is in de afgelopen jaren sterk gestegen. Dit brengt grote maatschappelijke veranderingen met zich mee, zoals een verandering in de sociale cultuur (familie, opvoeding, gezin), in de handelswijze van bedrijven en ook in de wijze waarop de arbocuratieve begeleiding gestalte krijgt. Op het moment dat in de maatschappelijke relaties werken voor vrouwen even normaal en wenselijk wordt gezien als voor mannen mag verwacht worden dat enerzijds de sociale omgeving en



de arbocuratieve zorg meer gericht zijn op het vergroten van de binding tussen een bedrijf en de vrouwelijke werknemers.
Waarschijnlijk is het ingezette beleid om de werkgever en werknemer meer verantwoordelijk te maken voor het proces van verzuim en reïntegratie een belangrijke voorwaarde voor het opheffen van man/vrouw verschillen in werkhervatting. Hoensbroek, 28 mei 2002



INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD I SAMENVATTING III
1. INLEIDING 1
1.1 Achtergrond 1
1.2 Probleemstelling 1
1.3 Theoretisch kader 2
1.4 Ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en WAO: uitleg van wetgeving en begrippen 3
1.5 Literatuuroverzicht 4
1.5.1 Uitgangspunten van dit literatuuroverzicht 4
1.5.2 Werknemer-gerelateerde factoren 5
1.5.3 Factoren gerelateerd aan de sociale omgeving 12
1.5.4 Overzicht van de beschreven factoren 17
1.6 Naar een analysemodel 19
1.7 Onderzoeksvragen 20
2. METHODE 23
2.1 Procedure 23
2.1.1 Overzicht van de procedure 23
2.1.2 Voorbereiding voor het onderzoek 25
2.1.3 Werving van verzuimende werknemers 25
2.1.4 Interviewen van werknemers en hun sociale omgeving 26
2.2 Respons 26
2.2.1 Respons: totaaloverzicht 26 2.2.2 Steekproef Arbo-diensten 27 2.2.3 Steekproef bedrijfsartsen die werknemers aanmeldden 27 2.2.4 Kenmerken steekproef werknemers 29 2.2.5 Steekproef bedrijfsartsen die meewerkten aan telefonische interviews 31 2.2.6 Steekproef huisartsen 31 2.2.7 Steekproef direct leidinggevenden 32 2.2.8 Steekproef collega's 32 2.2.9 Steekproef partners 33 2.2.10 Steekproef belangrijke anderen 33 2.2.11 Steekproef verzekeringsartsen 34 2.2.12 Steekproef arbeidsdeskundigen 35 2.2.13 Achterwege laten van de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige 35 2.2.14 Samenvatting kenmerken steekproeven 35 2.3 Onderzoeksdesign 35 2.3.1 Onderzoeksdesigns 35 2.3.2 Effect van het onderzoek zelf 37 2.4 Meetinstrumenten 38 2.4.1 Man/vrouw verschillen in werknemer-gerelateerde variabelen (onderzoeksvraag 1) 38 2.4.2 Man/vrouw verschillen in omgevingsgerelateerde variabelen (onderzoeksvraag 1) 40



2.4.3 Man/vrouw verschillen in werkhervattingspatroon (onderzoeksvraag 2) 41 2.4.4 Werknemer-gerelateerde factoren en man/vrouw verschillen in werkhervatting (onderzoeksvraag 3) 41 2.4.5 Sociale omgeving en man/vrouw verschillen in werkhervatting 42 (onderzoeksvraag 4)
2.5 Analyse 44 2.5.1 Analyse onderzoeksvraag 1 44 2.5.2 Analyse onderzoeksvraag 2 44 2.5.3 Analyse onderzoeksvraag 3 44 2.5.4 Analyse onderzoeksvraag 4 45 2.5.5 Analyse onderzoeksvraag 5 45
3. MAN/VROUW VERSCHILLEN IN UITGANGSSITUATIE 47 3.1 Werknemer-gerelateerde factoren 47 3.1.1 Sociaal-demografische kenmerken: man/vrouw verschillen 47 3.1.2 Werkkenmerken: man/vrouw verschillen 47 3.1.3 Werkbeleving: man/vrouw verschillen 47 3.1.4 Thuissituatie: man/vrouw verschillen 48 3.1.5 Gezondheid: man/vrouw verschillen 48 3.1.6 Attitude: man/vrouw verschillen 49 3.1.7 Sociale norm: man/vrouw verschillen 50 3.1.8 Eigen effectiviteit: man/vrouw verschillen 51 3.1.9 Belemmeringen: man/vrouw verschillen 51 3.2 Factoren gerelateerd aan de sociale omgeving: man/vrouw verschillen 51 3.2.1 Sociaal-medische begeleiding en begeleiding vanuit het werk: man/vrouw verschillen 51 3.2.2 Bedrijf/instelling: man/vrouw verschillen 52 3.2.3 Privé-omgeving: man/vrouw verschillen 53
4. HERVATTINGSPATROON IN DE EERSTE DERTIEN MAANDEN NA ZIEKMELDING 55 4.1 Overzicht werkhervattingspatroon 55 4.2 Verzuimduur 56 4.3 Traject voorafgaande aan volledige werkhervatting na 13 maanden (T6) 57 4.4 Werkhervatting na 13 maanden (T6) 57 4.5 Niet aan het werk na 13 maanden (T6) 58
5. WERKNEMER-GERELATEERDE FACTOREN IN RELATIE TOT WERKHERVATTING 61 5.1 Sociaal-demografische kenmerken: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 61 5.2 Gezondheidsaspecten: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 61 5.3 Werkkenmerken: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 63 5.4 Werkbeleving: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 64 5.5 Thuissituatie: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 64 5.6 Attitude: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 65



5.7 Sociale norm: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 66 5.8 Eigen effectiviteit: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 68 5.9 Belemmeringen: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 68 5.10 Tot slot 69
6. FACTOREN GERELATEERD AAN DE SOCIALE OMGEVING 71
6.1 Sociaal-medische begeleiding: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 71 6.2 Het bedrijf/de instelling: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 76 6.3 Privé-omgeving: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting 84 6.4 Tot slot 88
7. COMBINATIES VAN FACTOREN: MULTIVARIATE
ANALYSE EN CORRELATIES 89 7.1 ASE-model 89 7.2 "Significante factoren" 90 7.3 Voorspelling van werkhervatting door werknemer-gerelateerde factoren 91 7.4 Onderlinge correlaties tussen omgevingsgerelateerde factoren 93 7.4.1 Onderlinge samenhang factoren gerelateerd aan sociaal- medische begeleiding 93 7.4.2 Onderlinge samenhang factoren gerelateerd aan bedrijf/ instelling 94 7.4.3 Onderlinge samenhang tussen factoren gerelateerd aan de privé-situatie en gezondheidsindicatoren 94


8 MAN/VROUW VERSCHILLEN IN WERKHERVATTING NA LANGDURIG VERZUIM: CONCLUSIES EN MOGELIJKE VERKLARINGEN 97 8.1 Belangrijkste conclusies 97 8.1.1 Onderzoeksvraag 1 97 8.1.2 Onderzoeksvraag 2 99 8.1.3 Onderzoeksvraag 3 99 8.1.4 Onderzoeksvraag 4 100 8.1.5 Onderzoeksvraag 5 101 8.2 Vergelijking met ander onderzoek en mogelijke verklaringen 102 8.2.1 Overeenkomsten met ander onderzoek en mogelijke verklaringen 102 8.3 Nieuwe bevindingen 103 8.3.1 Nieuwe bevindingen met betrekking tot het werkhervattingspatroon 103 8.3.2 Nieuwe bevindingen: factoren die niet samenhangen met de kleinere werkhervattingskans van vrouwen 104 8.3.3 Nieuwe bevindingen: factoren die wel samenhangen met de kleinere werkhervattingskans van vrouwen 107 8.3.4 Nieuwe bevindingen: factoren die samenhangen met een grotere werkhervattingskans van vrouwen 110




9. NABESCHOUWING 113 9.1 ASE-model 113 9.2 Vrouwen vaker "arbeidsondergeschikt"? 113 9.3 Bedrijfsgezondheidszorg 114 9.4 Thuissituatie 114 9.5 De waarde van het huidige onderzoek 115 REFERENTIES 117 BIJLAGEN 121 Bijlage 1: Bijlage bij methode 123 Bijlage 2: Beschrijving meetinstrumenten 129 Bijlage 3: Resultaten van repeated measures werknemer-gerelateerde factoren 149 Bijlage 4: Resultaten van repeated measures factoren gerelateerd aan de sociale omgeving 159 Bijlage 5: Resultaten actoren tweede meeting 161 Bijlage 6: Logistische regressie en correlaties 171 Bijlage 7: Methodologische discussie 177 Bijlage 8: Overzicht van alle resultaten in vergelijking met eerder onderzoek 183



I

Voorwoord
In dit rapport wordt verslag gedaan van de verzuimtrajecten van 119 werknemers die zich vanaf 1 maart 2000 tot eind september 2000 ziek gemeld hebben en vervolgens meer dan een maand verzuimden. Ook hun sociale omgeving is in het onderzoek betrokken. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werk- gelegenheid.
Dit rapport is gebaseerd op nieuwe gegevens die speciaal voor dit onderzoek zijn verzameld. Het betreft een van de weinige onderzoeken naar trajecten van mannen en vrouwen in het eerste ziektejaar, waarvoor nieuwe data zijn verzameld. Het volgen van verzuimende werknemers en hun sociale omgeving is geen eenvoudige aangelegenheid. Bovendien is er alles aan gedaan om dit rapport zo snel mogelijk na de dataverzameling op te stellen, zodat nu zeer recente gegevens beschikbaar zijn. Dit onderzoek is dan ook uitgevoerd met de medewerking van velen.
In de eerste plaats zijn dat de werknemers zelf, die gedurende een jaar lang regelmatig uitgebreid bevraagd zijn en in de meeste gevallen ook toestonden dat mensen in hun sociale omgeving geïnterviewd werden. Wij willen hen bedanken voor hun bereidheid om, in een periode die voor hen meestal ingrijpend was, mee te mogen kijken. We willen de bedrijfsartsen bedanken voor de werving van deelnemers en voor hun deelname aan interviews. Daarnaast willen we alle verdere personen uit de sociale omgeving die bereid waren om mee te werken aan twee of meer interviews, bedanken. Bij een onderzoek als dit hangt veel af van de inzet van enquêteurs en enquêtrices. Onze dank gaat uit naar: enquêtrices en enquêteurs van het Memic en van Survey Data; Marlène Ronner (Memic); Mirjam Janssen (Survey Data) en de datamanagers van het Memic. Marieke Engelsman, Ellen Elings, Maaike Post en Maaike ten Velden waren als onderzoeks- assistent werkzaam op dit project; zij zorgden voor de contacten met de bedrijfsartsen en ondersteunden de ingewikkelde logistiek.
Het onderzoek is regelmatig beoordeeld en bediscussieerd door een uitgebreide klankbordgroep:

* Voorzitter: Drs. ing. Henk van der Stelt, Min. SZW, directie O&O/AVIB
* Dr. Allard van der Beek, afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO, VU medisch centrum
* Drs. Jaap Bruins Slot, Arbo Unie en BOA

* Dr. Hanne Groenendijk, Min. SZW, directie AV/WTZ
* Drs. Edith Josten, Min. SZW, A&G/W&B

* Drs. Isabella de Kroon, Lisv

* Prof. Dr. Toine Lagro-Janssen, K.U. Nijmegen, vakgroep Huisartsgeneeskunde, Sociale Geneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde, Vrouwenstudies Geneeskunde.
* Prof. Dr. Willem van Mechelen, afdeling Sociale Geneeskunde, EMGO, VU medisch centrum



II


* Dr. Agnes Meershoek, Universiteit Maastricht, Capgroep Gezondheidsethiek en Wijsbegeerte, Faculteit der Gezondheidswetenschappen
* Drs. Coen Peelen, Min. VWS, directie MEVA/ABA
* Drs. Laura van Rossum du Chattel, Min. SZW, directie SV/A&L
* Drs. Jan Weiland, Min. VWS, directie MEVA/ABA
* Drs. Mirjam van der Zouw, Min. SZW, directie R&A/SVU Wij willen de leden van de klankbordgroep bedanken voor hun inzet en betrokkenheid. Prof. dr. Gerjo Kok, Universiteit Maastricht, Faculteit der Psychologie en dr. Ineke Klinge, Universiteit Maastricht, Faculteit der Gezondheidswetenschappen, worden bedankt voor hun commentaar en suggesties.
Dr. Angelique de Rijk
Dr. Brigitte van Lierop
Drs. Nathalie Janssen
Prof. Dr. Frans Nijhuis
Universiteit Maastricht, Faculteit der Gezondheidswetenschappen, Capgroep Beleid, Economie en Organisatie van de Zorg, Sectie Arbeid en Gezondheid Onderzoeksinstituut HEALTH / Divisie Autonomie en Participatie Maastricht, mei 2002




---

SAMENVATTING
Aanleiding
Ruim twee jaar geleden werd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren naar man/vrouw verschillen in arbeids- ongeschiktheidsrisico. Hierin zou worden onderzocht of vrouwen en hun sociale omgeving anders omgaan met ziekteverzuim en werkhervatting dan mannen, en of dat een verklarende factor kan zijn voor het hogere arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen. Probleemstelling
De probleemstelling die in dit onderzoek is onderzocht, luidde als volgt: In hoeverre verklaren verschillen in motivatie van verzuimende werknemers ten aanzien van werkhervatting en verschillen in attitude en gedrag van de sociale omgeving man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim? Welke andere factoren spelen daarnaast een rol?
Deze probleemstelling is onderzocht door 119 werknemers (65 mannelijke werknemers en 54 vrouwelijke werknemers) die langer dan een maand verzuimden, een jaar lang te volgen. Waar mogelijk is ook de bedrijfsarts, huisarts, direct leidinggevende, een collega, de eventuele partner en een belangrijke ander bij het onderzoek betrokken. De helft van zowel de mannelijke als vrouwelijke deelnemers aan het onderzoek had klachten aan het bewegingsapparaat (m.n. rugklachten, klachten aan nek, arm en schouders), de andere helft psychische klachten (m.n burnout en overspanning). In dit onderzoek kon niet worden aangetoond dat de motivatie van individuele werknemers ten aanzien van werkhervatting verband hield met werkhervatting na langdurig verzuim, noch voor mannen noch voor vrouwen. Motivatie was dus geen verklaring voor man/vrouw verschillen in langdurig verzuim. Er werden bovendien slechts een gering aantal aanwijzingen gevonden voor een verband tussen attitude en gedrag van de sociale omgeving enerzijds en man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim anderzijds. Bepaalde andere kenmerken van de werknemer en van de sociale omgeving bleken wel samen te hangen met man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim. Hieronder worden per onderzoeksvraag de belangrijkste resultaten weergegeven. Onderzoeksvraag 1
De eerste onderzoeksvraag luidde als volgt:
Wat zijn de kenmerken van de onderzochte groep verzuimende werknemers op het eerste meetmoment en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin gevonden? De steekproef bleek enerzijds gevarieerd genoeg van samenstelling om verbanden tussen de te onderzoeken factoren en werkhervatting te kunnen aantonen, anderzijds waren de mannen en vrouwen in de steekproef goed genoeg vergelijkbaar om verschillen in werkhervatting tussen mannen en vrouwen te onderzoeken.
De volgende man/vrouw verschillen werden gevonden:
- Minder vrouwen dan mannen werkten in een leidinggevende functie (ondanks dat de mannen én vrouwen even vaak werkzaam waren op een middelbaar of hoger functieniveau).

- De mannen werkten gemiddeld fulltime, de vrouwen gemiddeld 30 uur per week.



IV


- De helft van de mannen woonde (al dan niet getrouwd) samen met partner en kinderen, dit gold voor eenderde van de vrouwen. Ongeveer een kwart van de vrouwen woonde alleen, de mannen nauwelijks.

- De vrouwen rapporteerden iets meer psychosomatische klachten dan de mannen.
- De vrouwen stonden nog iets gemotiveerder tegenover werk vanwege de sociaal- participatieve functie van werk en voelden zich ook iets angstiger dan mannen over hun werkhervatting dan de mannen.

- De vrouwen namen in hun sociale omgeving een wat minder positieve sociale norm ten aanzien van werkhervatting waar dan de mannen. De vrouwen hadden een iets lager gevoel van eigen effectiviteit dan de mannen. De verschillen tussen de mannen en vrouwen zijn in overeenstemming met heersende rolpatronen en bevindingen uit eerder onderzoek. Ze duiden niet op een specifieke selectie van mannelijke en/of vrouwelijke werknemers in de onderzoeksgroep en brengen de vergelijkbaarheid van de mannen en vrouwen dus niet in gevaar. Onderzoeksvraag 2
De tweede onderzoeksvraag luidde als volgt:
In hoeverre zijn er man/vrouw verschillen in werkhervattingspatroon gedurende de eerste 13 maanden na ziekmelding?
Zoals verwacht waren de werkhervattingskansen van vrouwen kleiner dan die van mannen. Van de mannen is na 13 maanden 86,2% weer aan het werk, van de vrouwen 72,2%. De mannen hadden 1,2 keer zoveel kans als de vrouwen om te hervatten. Van de vrouwen was dus 27,8% na 13 maanden nog volledig ziek gemeld, van de mannen 13,8%. De vrouwen hadden dientengevolge 2,0 keer zoveel kans als de mannen om na 13 maanden nog volledig ziek gemeld te zijn.
Er konden geen man/vrouw verschillen in kenmerken van de werkhervatting worden aangetoond. Het moment waarop het werk werd hervat was voor mannen en vrouwen gelijk. Ongeveer 90% van de werknemers deed gedurende het eerste ziektejaar een werkhervat- tingspoging. Ongeveer de helft van de werknemers die na 13 maanden volledig hervat waren, had het werk eerst gedeeltelijk hervat. Over het algemeen leidde werkhervatting na ziekmelding tot een verbetering van de werkbeleving. Zowel mannen als vrouwen waren na hervatting meer tevreden met hun werk dan voor ziekmelding, en ook ervoeren ze meer autonomie in hun werk. Wel vonden ze de emotionele belasting hoger dan voor de ziekmelding.
Onderzoeksvraag 3
De derde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Welke werknemer-gerelateerde factoren hangen samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?
Geen van de motivationele factoren hing samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting na 13 maanden. Noch voor de mannen, noch voor de vrouwen werd een verband gevonden tussen de motivationele factoren en werkhervatting. De volgende situaties verkleinden de werkhervattingskans van de vrouwen ten opzichte van die van de mannen:

- De vrouwen hadden vaker een tijdelijke aanstelling dan de mannen. Het hebben van een tijdelijke aanstelling hing samen met een kleinere werkhervattingskans.
- De vrouwen hadden veel minder vaak een leidinggevende functie dan de mannen. Het hebben van een leidinggevende functie bleek bij mannen samen te hangen met een grotere werkhervattingskans.



V


- Bij vrouwen hing een geringere verbetering van de subjectieve gezondheid gedurende het jaar samen met een kleinere werkhervattingskans, bij mannen niet. Dit ging niet op voor de subjectieve gezondheid gemeten op het eerste meetmoment (na ongeveer 3 maanden). De volgende situatie vergrootte de werkhervattingskans van de vrouwen ten opzichte van die van de mannen:

- De vrouwen woonden vaker alleen dan de mannen. De vrouwen die alleenwoonden hadden een grotere werkhervattingskans dan de vrouwen die samenwoonden met partner (en kinderen).
De volgende factoren verkleinden de werkhervattingskans van de vrouwen maar niet die van de mannen:

- Gewaardeerd voelen op het werk

- Het hebben van klachten aan het bewegingsapparaat Onderzoeksvraag 4
De vierde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Welke factoren gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding, het bedrijf/de instelling en de privé-omgeving hangen samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?
Ten aanzien van de sociaal-medische begeleiding werd gevonden dat de werkhervattingskans van de vrouwen ten opzichte van die van de mannen verkleind werd doordat:
- vrouwen vaker werkten in bedrijven met een minder frequent standaardoverleg tussen bedrijf en Arbo-dienst, frequent standaardoverleg (meer dan 8 keer per jaar) verhoogde de werkhervattingskans.

- vrouwen minder advies kregen van de bedrijfsarts, en het krijgen van advies juist samenhing met een grotere werkhervattingskans.
- vrouwen vaker advies omtrent werkhervatting van de huisarts kregen, en het krijgen van advies van de huisarts juist samenhing met een kleinere werkhervattingskans. De relatieve werkhervattingskans van vrouwen werd echter verhoogd doordat de werkher- vatting van vrouwen niet en die van mannen wel afhing van de volgende factoren:
- Lage inschatting van de gezondheid door de bedrijfsarts
- Lage inschatting van het belang van het zoeken naar alternatieven bij werkhervatting door de bedrijfsarts

- Lage inschatting van de bedrijfsarts dat de werknemer positief staat tegenover werkher- vatting in een nieuwe functie
Verder werd gevonden dat werkhervatting van de mannen wel verband hield met het geslacht van de bedrijfsarts (meer werkhervatting bij mannelijke bedrijfsarts), maar werkhervatting van de vrouwen niet.
Ten aanzien van het bedrijf/de instelling werd gevonden dat de werkhervattingskans van de vrouwen werd verlaagd doordat zij vaker een mannelijke leidinggevende dan een vrouwelijke leidinggevende hadden, en juist bij een vrouwelijke leidinggevende een grotere werkher- vattingskans hadden dan bij een mannelijke leidinggevende. Verder bleek dat het aanstellen van een vervanger samenhing met een grotere werkhervattingskans bij de vrouwen, maar een kleinere werkhervattingskans bij de mannen. Uit de gegevens verzameld bij de leidinggevenden die na een jaar nog deelnamen aan het onderzoek bleek dat de mate waarin de leidinggevende medewerking had gekregen vanuit het bedrijf om het werkhervattingstraject vorm te geven, samenhing met een grotere werkhervattingskans van de vrouwen.
Ten aanzien van de privé-omgeving werd gevonden dat de werkhervattingskans van de vrouwen ten opzichte van die van de mannen werd verkleind doordat:



VI


- De vrouwelijke werknemers vaker een partner hadden die fulltime of meer werkte dan de mannelijke werknemers in dit onderzoek. Naarmate de partners van de vrouwen meer uren per week werkten, was de werkhervattingskans van de vrouwen kleiner.
- De partners van vrouwelijke werknemers vaker aangaven na ziekmelding hulp te bieden dan de partners van de mannelijke werknemers. Naarmate de partners aangaven meer hulp te bieden, was de werkhervattingskans van de vrouwelijke werknemers kleiner. De mannen gingen over het algemeen meer tijd aan het huishouden besteden na ziekmelding, en naarmate zij meer tijd aan het huishouden gingen besteden was hun werkhervattingskans kleiner. Deze factor vergrootte de relatieve werkhervattingskans van vrouwen. Onderzoeksvraag 5
De vijfde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Wat zijn de belangrijkste voorspellers van werkhervatting, in hoeverre hangen deze onderling samen en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin aangetroffen? Ten aanzien van de werknemer-gerelateerde factoren werd voor mannen gevonden dat werkhervatting het beste voorspeld werd door de aard van de klachten: mannen met psychische klachten hadden veel minder kans op werkhervatting dan mannen met klachten aan het bewegingsapparaat.
Ten aanzien van de factoren gerelateerd aan de sociale omgeving kon geen multivariate analyse worden uitgevoerd. Analyse van de correlaties liet het volgende zien. Er was nauwelijks samenhang tussen de verschillende factoren gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding, hetgeen suggereert dat deze factoren een op zichzelf staande samenhang hebben met werkhervatting. Wel werd voor de mannen gevonden dat bij mannen met klachten aan het bewegingsapparaat de gezondheid door de bedrijfsarts als beter werd ingeschat, scholing en het zoeken naar ander werk door de bedrijfsarts belangrijker werd gevonden en de huisarts vaker advies gaf met betrekking tot werk dan bij de mannen met psychische klachten. Het aanstellen van een vervanger hield voor de mannen én vrouwen verband met de aard van de aandoening: bij psychische klachten werd vaker een vervanger aangesteld. Omdat mannen met psychische klachten minder vaak hervatten dan mannen met klachten aan het bewegings- apparaat, kan de gevonden correlatie verklaren waarom het aanstellen van een vervanger bij mannen verband hield met minder werkhervatting. Voor vrouwen werd juist gevonden dat het hebben van psychische klachten de werkhervattingskans vergrootte, hetgeen kan verklaren waarom het aanstellen van een vervanger bij vrouwen verband hield met een grotere werkhervattingskans.
Partners, zowel die van mannen als van vrouwen, deden minder in het huishouden naarmate zij meer uren betaald werk verrichten. Bij de vrouwen werd gevonden, dat hun partners na ziekmelding vaker gaven naarmate de gezondheid van de vrouwen slechter was, er minder verbetering van de gezondheid was opgetreden in de eerste drie maanden na ziekmelding en de vrouwen zelf minder waren gaan doen in de huishouding. Bij psychosomatische klachten gingen de partners van de vrouwen eerder minder dan meer helpen bij taken. Bovendien werd bij de vrouwen en niet bij de mannen een verband gevonden tussen de subjectieve inschatting van de gezondheid en de inschatting door de bedrijfsarts. Het verband tussen de toenemende inzet van de partner en de slechtere gezondheid bij vrouwelijke werknemers die verzuimden werd niet gevonden ten aanzien van mannelijke werknemers. De partners van de mannen veranderden hun bijdrage aan de taken in het huis- houden niet na ziekmelding. Voor de mannen werd gevonden dat, naarmate hun partners meer uren per week betaald werk verrichtten, de mannen drie maanden na ziekmelding zich minder gezond voelden en minder vaak een verbetering van hun gezondheid rapporteerden. Bovendien bleek dat naarmate de parnter een groter aandeel in het huishouden had, de bedrijfsarts een positiever oordeel over de gezondheid van mannen had.



VII

Algemene conclusie
Dit onderzoek heeft betrekking op een gevarieerde groep werknemers en een zeer groot aantal factoren waarvan verbanden met man/vrouw verschillen in werkhervatting na verzuim werden verondersteld. De belangrijkste bevinding is dat, ondanks een positieve motivatie voor werkhervatting, vrouwen vaker dan mannen het werk niet hervatten. Redenen hiervoor zijn gerelateerd aan een slechtere arbeidsmarktpositie van vrouwen, in die zin dat ze vaker een tijdelijke aanstelling hadden en minder vaak een leidinggevende functie dan mannen. Ook dat vrouwen vaker in bedrijven of instellingen werken met een minder frequent standaardoverleg tussen Arbo-dienst en bedrijf kan als een onderdeel van de slechtere arbeidsmarktpositie beschouwd worden. De gevolgen van het verzuim voor de taakverdeling in het huishouden waarvan werkende vrouwen deel uit maken en de mate waarin de bedrijfsarts zicht krijgt op de klachten van vrouwen kunnen ook in verband worden gebracht met de wat geringere werkhervattingskans van verzuimende vrouwen ten opzichte van verzuimende mannen. De bevindingen komen deels overeen met eerdere bevindingen (zie o.a. Van der Giezen en Geurts, 2001). De bevindingen vormen echter vooral een aanvulling op bevindingen uit eerder onderzoek naar man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim. Tezamen laten zij zien dat de verklaring voor man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim complex is.




1




1. INLEIDING

1.1 Achtergrond
Al sinds begin jaren negentig is de kans op instroom in de WAO voor vrouwen hoger dan voor mannen (van der Giezen, Cuelenaere & Prins, 1998). Gründemann en Nijboer (1998) berekenden dat in 1993 van de duizend vrouwelijke werknemers, zestien vrouwen in de WAO stroomden tegenover veertien mannen van de duizend mannelijke werknemers. Daarmee was in 1993 de kans voor vrouwen om in de WAO terecht te komen 1,15 maal groter dan voor mannen. In 1994 hadden verzuimende vrouwen 1,3 keer zoveel kans als verzuimende mannen om in de WAO te komen, terwijl de relatieve kans op arbeidsongeschiktheid voor vrouwen in 1995 en 1996 steeg naar 1,5 (van der Giezen et al., 1998). Daarna bleef deze kans op arbeidsongeschiktheid voor vrouwen constant (Lisv, 2000). De relatieve kans van vrouwen tussen 25 en 35 jaar blijkt aanmerkelijk hoger; zij hadden in 1999 een 2,4 keer grotere kans op instroom in de WAO dan mannelijke werknemers van dezelfde leeftijd (eigen berekening op basis van Lisv, 2000).
Bovendien bleek in 1999 het absolute aantal vrouwen dat de WAO instroomde, het aantal mannen te overtreffen. Van degenen die in 1999 een nieuwe WAO-uitkering ontvingen, bleek 54% vrouw te zijn. Dit is des te opmerkelijker daar de mannelijke beroepsbevolking groter is dan de vrouwelijke. Hoewel er veranderingen optreden in de instroom van vrouwen in de WAO, blijft het totale aandeel vrouwen in de WAO vooralsnog lager dan dat van de mannen. In 1999 werd in totaal 40% van alle WAO-uitkeringen aan vrouwen uitgekeerd. De toename van het aandeel vrouwen in de WAO is gedeeltelijk toe te schrijven aan de toename in arbeidsparticipatie van vrouwen. Werkte in 1988 nog 36% van de vrouwen tussen 15 en 64 jaar meer dan twaalf uur per week, in 1999 bleek 51% van deze groep meer dan twaalf uur per week te werken. Gecorrigeerd voor deze toename van werkende vrouwen, is er sinds 1995 nog steeds een stijging waarneembaar van het aantal vrouwen dat instroomt in de WAO ten opzichte van het aantal mannen dat instroomt in de WAO. Ook voor mannen wordt een lichte stijging gevonden, maar die voor vrouwen overtreft de stijging voor mannen (Van der Giezen, 2000). Vooral de snelheid waarmee het aantal vrouwen in de WAO toenam, heeft de instroom van vrouwen in de WAO op de politieke agenda gezet.
1.2 Probleemstelling
In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico. Er is nagegaan welke factoren en processen gedurende het eerste ziektejaar bijdragen aan de verschillen in werkhervatting tussen mannen en vrouwen. De nadruk lag daarbij op motivationele factoren. Mogelijk zouden mannen en vrouwen verschillen in hun motivatie ten aanzien van werk, en zou dit de werkhervat- tingskans na langdurig verzuim kunnen beïnvloeden. Mannen zouden werk meer als een vanzelfsprekendheid zien dan vrouwen. Een tweede veronderstelling was, dat de sociale omgeving verschillend zou reageren op het verzuim van mannen en vrouwen en vervolgens werkhervatting van mannen en vrouwen in verschillende mate zou stimuleren. Vrouwen zouden minder stimulansen krijgen dan mannen, omdat het voor vrouwen als minder bezwaarlijk zou worden gezien wanneer zij thuis zouden zitten vanwege ziekte dan voor mannen. Zoals hierna uit het literatuuroverzicht zal blijken, vormen de verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico een complex probleem. Daarom zijn




2



naast motivationele factoren en de wijze waarop de sociale omgeving omgaat met verzuim van mannen en vrouwen, ook andere potentiële verklaringen in het onderzoek betrokken. De centrale probleemstelling is als volgt:
In hoeverre verklaren verschillen in motivatie van werknemers ten aanzien van werkhervatting en verschillen in attitude en gedrag van de sociale omgeving man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim? Welke andere factoren spelen daarnaast een rol?
Het gaat hierbij dus om factoren die in de periode na ziekmelding de werkhervatting bevorderen. Met andere woorden: het gaat in dit onderzoek om de verklaring van de hervattingsdrempel en niet om de verklaring van de verzuimdrempel. Het gaat bij de hervattingsdrempel om directe en indirecte verklaringen voor de beslissing om het werk weer te hervatten. De verzuimdrempel omvat de factoren die de beslissing tot verzuim verklaren (Smulders & Veerman, 1990; zie ook Cuelenaere, 1997).
1.3 Theoretisch kader
In dit onderzoek staat de verklaring van werkhervatting door motivationele factoren voorop. Volgens sociaal-psychologische theorieën wordt motivatie bepaald door een combinatie van verschillende factoren en is motivatie veranderlijk, zoals bijvoorbeeld in het zogenaamde ASE-model (de Vries, Dijkstra, & Kuhlman, 1988; de Vries, Weijts, Dijkstra, & Kok, 1992). Dit model vormt het uitgangspunt voor het analysemodel van dit onderzoek dat is weergegeven in figuur 1.1 (paragraaf 1.6). Volgens het ASE-model wordt de motivatie voor het uitoefenen van bepaald gedrag - zoals bijvoorbeeld het hervatten van werk - bepaald door drie factoren, namelijk de attitude, de sociale invloed en de eigen effectiviteit. Attitude verwijst naar de houding die men heeft ten aanzien van een bepaald gedrag. De attitude wordt gevormd door afweging van de voor- en nadelen van het bepaalde gedrag en de waarde die door de persoon wordt gehecht aan de verschillende voor- en nadelen. Met sociale invloed wordt verwezen naar de waargenomen normen van belangrijke anderen met betrekking tot het bepaalde gedrag en naar de mate waarin iemand geneigd is zich de opvattingen van anderen aan te trekken. Eigen effectiviteit (self-efficacy, zie Bandura, 1997) verwijst naar de mate waarin men zichzelf in staat acht om bepaald gedrag uit te voeren. Volgens dit model bepalen de attitude, de sociale invloed en de eigen effectiviteit de intentie oftewel motivatie om het werk te hervatten. Naast deze factoren worden in het ASE-model nog barrières oftewel belemmeringen onderscheiden. Barrières zijn buiten de persoon gelegen factoren die op de daadwerkelijke uitvoering van het gedrag belemmeren, ook al is de intentie sterk aanwezig.
Er is slechts één gepubliceerd onderzoek waarin werkhervatting eerder is onderzocht aan de hand van het ASE-model (van Casteren, van Empelen, Hogeweg, Schaalma & Matser, 2001). In dit onderzoek werden whiplash-patiënten ongeveer drie jaar na het ongeval bevraagd. Het ging alleen om whiplash-patiënten die voor het ongeval een betaalde baan hadden gehad. Uit dit onderzoek bleek dat met name de waargenomen eigen effectiviteit ten aanzien van verschillende arbeidssituaties (zoals werken onder tijdsdruk, werken met veel klachten) door- slaggevend was ten aanzien van de intentie (motivatie) om het werk te hervatten. De attitudes en de waargenomen sociale normen speelden geen rol. Er is niet onderzocht in hoeverre de motivatie bepalend was voor de daadwerkelijke werkhervatting. Ook werden geen man/vrouw verschillen onderzocht.




3
Alvorens een literatuuroverzicht te geven van factoren die bijdragen aan man/vrouw verschillen in arbeidsongeschiktheidsrisico, wordt eerst kort ingegaan op de wettelijke regels die in het eerste jaar van ziekte van toepassing zijn, de instanties waarmee een zieke werknemer dan te maken krijgt en de definities van de belangrijkste begrippen die worden gehanteerd (paragraaf 1.4). In paragraaf 1.5 wordt een literatuuroverzicht gegeven van factoren die samen kunnen hangen met man/vrouw verschillen in arbeidsongeschikt- heidsrisico. Deze paragraaf wordt afgesloten met een overzicht van alle besproken factoren. Vervolgens wordt het analyse-model gepresenteerd in paragraaf 1.6. Tenslotte worden in paragraaf 1.7 de onderzoeksvragen toegelicht.

1.4 Ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en WAO: uitleg van wetgeving en begrippen
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de wetgeving en uitvoeringspraktijk ten tijde van dit onderzoek.1 Er is sprake van ziekteverzuim als een werknemer zich bij de werkgever ziek meldt. Gedurende het eerste ziektejaar krijgen werknemers met verschillende instanties te maken. In de meeste gevallen wordt een ziekmelding bij de verantwoordelijke Arbo-dienst gemeld, en wordt de werknemer na ongeveer twee weken verzuim uitgenodigd op het spreek- uur van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft, afhankelijk van het contract dat is afgesloten met de werkgever, een controlerende en begeleidende rol. Als het verzuim dertien weken bedraagt, moet een voorlopig reïntegratieplan worden ingevuld en opgestuurd naar de uitvoeringsinstelling (uvi) waar de werkgever bij aangesloten is. De werkgever is verantwoordelijk voor het invullen en opsturen van dit voorlopige reïntegratie- plan maar heeft dit meestal gedelegeerd aan de bedrijfsarts van de Arbo-dienst. Uitvoeringsinstellingen zorgen voor de uitbetaling van WAO en WW-uitkeringen en bewaken onder meer de gelden die met een beroep op de Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (REA) kunnen worden verkregen.
De werkgever is verplicht om bij ziekte gedurende een jaar minimaal 70% van het loon door te betalen. De meeste werkgevers zijn hiervoor verzekerd. De werkgever is daarnaast gedurende het eerste ziektewetjaar verantwoordelijk voor de reïntegratie (werkhervatting) van de ziek gemelde werknemer. De werkgever heeft deze taak meestal uitbesteed aan de Arbo- dienst en in sommige gevallen aan particuliere reïntegratiebedrijven. Werkgever en werk- nemer kunnen in het eerste ziektejaar een beroep doen op REA-subsidies om reïntegratie te bevorderen, zoals onder meer subsidie voor werkplekaanpassingen (de Kleine Gids van de Sociale Zekerheid, 2001).
Indien een werknemer acht maanden aaneengesloten ziek gemeld is, moet een definitief reïntegratieplan worden opgestuurd naar de uitvoeringsinstelling. Vervolgens ontvangt de werknemer van de uitvoeringsinstelling een uitnodiging voor een claimbeoordeling voor de WAO (WAO-keuring). Hierbij bepaalt een verzekeringsarts van de uitvoeringsinstelling of en in hoeverre de werknemer door ziekte of gebrek niet kan werken. Een arbeidsdeskundige bepaalt vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid door een vergelijking te maken tussen het gewoonlijk verdiende loon en het loon dat de verzekerde nog zou kunnen verdienen. Op basis van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt de hoogte van de uitkering bepaald. Het is ook mogelijk dat er geen arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld, maar dat er wel een arbeidshandicap, dat wil zeggen dat er een afstand tot de arbeidsmarkt bestaat om medische of sociale redenen, wordt vastgesteld. De werknemer kan dan via de Wet REA ondersteuning krijgen in het vinden van passend werk.


1 Met ingang van 1 januari 2002 en 1 april 2002 zijn belangrijke veranderingen opgetreden in de wetgeving.










4



Als het arbeidsongeschiktheidspercentage na twaalf maanden ziekmelding nog niet is vastgesteld ontvangt de werknemer van de uitkeringsinstelling een voorlopige WAO- uitkering, gebaseerd op het maximale bedrag (70% van het laatstverdiende loon) totdat het arbeidsongeschiktheidspercentage wel is bepaald. Vanaf twaalf maanden verzuim is niet meer de werkgever maar de uitvoeringsinstelling verantwoordelijk voor reïntegratie. Dit kan ook al eerder gebeuren, als ingeschat wordt dat de werknemer niet meer bij de oude werkgever kan hervatten.
Indien een voorheen ziek gemelde werknemer vier weken aaneengesloten werkt en weer ziek wordt, start een nieuwe ziekteverzuimepisode op basis waarvan na twaalf maanden eventueel opnieuw een WAO-keuring kan plaatsvinden.

1.5 Literatuuroverzicht
Er is een groot aantal factoren dat een rol kan spelen in de verklaring van verschillen tussen mannen en vrouwen in werkhervatting na langdurig verzuim. Hoewel de nadruk in dit rapport ligt op motivationele factoren en factoren in de sociale omgeving, worden in het literatuuroverzicht zoveel mogelijk alle factoren waarover iets bekend is, beschreven. Uit eerder onderzoek kan worden afgeleid dat het bij de verklaring van man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim gaat om een complex probleem, waarbij in elk geval meerdere factoren tegelijk een rol spelen (Cuelenaere, 1997; van der Giezen, 2000). In deze paragraaf zullen eerst de uitgangspunten van dit literatuuroverzicht worden besproken (paragraaf 1.5.1). Vervolgens zullen werknemer-gerelateerde factoren worden besproken (paragraaf 1.5.2). Het kan hierbij gaan om factoren die al bestonden in de situatie voor de ziekmelding. Dit zijn sociodemografische kenmerken (leeftijd en opleidingsniveau), factoren gerelateerd aan het werk (de werksituatie en werkbeleving), gezondheid en factoren gerelateerd aan de thuissituatie (burgerlijke staat/woonsituatie en werk-thuis interferentie). Daarnaast gaat het om factoren die tijdens de ziekmelding een rol kunnen gaan spelen, zoals de motivatie om weer te hervatten.
In paragraaf 1.5.3 wordt vervolgens een literatuuroverzicht gegeven van factoren die zijn gerelateerd aan de sociale omgeving en die mogelijk een rol spelen bij de verklaring van man/vrouw verschillen in werkhervatting. Het gaat daarbij in dit literatuuroverzicht om factoren die gerelateerd zijn aan de sociaal-medische begeleiding; het bedrijf/de instelling; en de privé-omgeving.

1.5.1 Uitgangspunten van dit literatuuroverzicht In het literatuuroverzicht wordt alle literatuur betrokken die direct en indirect betrekking heeft op man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim. Sommige onderzoeken richten zich op de verklaring van arbeidsongeschiktheid, oftewel "12-maands ziekte" (12 maanden aaneengesloten ziek gemeld zijn) en betrekken hierin factoren die zowel het verzuim als het herstel kunnen verklaren (van der Giezen, Molenaar-Cox & Jehoel-Gijsbers, 1999; van der Giezen, 2000). Andere onderzoeken richten zich op verklaringen voor werkhervatting na langdurig verzuim, bijvoorbeeld drie maanden (Cuelenaere, 1997). Ook wordt onderzoek gevonden dat zich richt op verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke verzuimers (Cuelenaere, 1997; Cuelenaere, Molenaar-Cox & van Brummelen, 2001). Daarnaast wordt in literatuuroverzichten meestal een combinatie van deze studies weergegeven, vaak aangevuld met literatuur over verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers of patiënten (Gründemann & Nijboer, 1998; Cuelenaere, Molenaar-Cox & van Brummelen, 2001; Verdonk, Peeters & Geurts, 2001). Tenslotte is er, hoewel relatief meer vrouwen dan mannen vanuit de WAO het werk weer hervatten (zie bijvoorbeeld Lisv, 2000), nog onderzoek




5



verricht naar man/vrouw verschillen in reïntegratie nadat zij de WAO-keuring hebben ondergaan (Vinke et al., 1999). In het onderstaande literatuuroverzicht wordt gebruik gemaakt van al deze gegevens.
Niet alle bevindingen zijn echter zonder meer verklaringen voor man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim. Bij verklaringen voor man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim, gaat het niet alleen om het aantonen van verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke verzuimers of WAO-ers. Het is namelijk heel goed mogelijk dat deze verschillen geen enkel effect hebben op het verzuim of de WAO-instroom van de mannen en vrouwen. Al eerder is aangetoond dat arbeidsongeschiktheid bij mannen en vrouwen deels door verschillende factoren verklaard wordt, en dat factoren waarin mannen en vrouwen verschilden op zich niet per definitie effect op arbeidsongeschiktheid hebben (van der Giezen, 2000). In dit literatuuroverzicht zal het daarom gaan om (1) factoren waarop mannen en vrouwen verschillen en die ook samenhangen met arbeidsongeschiktheid; (2) factoren die verschillend uitwerken voor mannen en voor vrouwen en daardoor ook mogelijk van invloed zijn op man/vrouw verschillen in arbeidsongeschiktheid. Het eerste type factor hangt samen met arbeidsongeschiktheid van mannen en vrouwen maar komt in verschillende mate voor bij mannen en vrouwen en vergroot of verkleint daardoor de relatieve werk- hervattingskans van vrouwen. Het tweede type factor komt niet in verschillende mate voor bij mannen en bij vrouwen maar heeft een verschillend effect op de werkhervatting van mannen en vrouwen. Dit type factoren kan bijvoorbeeld wel de werkhervatting na langdurig verzuim van vrouwen maar niet die van mannen verklaren.

1.5.2 Werknemer-gerelateerde factoren
De volgende werknemer-gerelateerde factoren worden onderscheiden: sociaal-demografische kenmerken; werkkenmerken; werkbeleving; thuissituatie; gezondheid en motivationele facto- ren (attitude, waargenomen sociale norm, ervaren eigen effectiviteit). Sociaal-demografische kenmerken: leeftijd
In verschillende onderzoeken wordt gevonden dat leeftijd geen verklaring vormt voor de verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidsrisico, maar een factor is die de verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschikt- heidsrisico juist maskeert (Jacobi, Kaag et al., 1988; Aarts et al., 1987; van der Stelt, Fiseler, Smaal, Molenaar-Cox & Kers, 1996; Van der Giezen et al., 1998). De vrouwelijke beroepsbevolking is gemiddeld jonger dan de mannelijke. Jongere werknemers, mannen en vrouwen, hebben een kleinere arbeidsongeschiktheidskans dan oudere werknemers. Dus: als mannelijke en vrouwelijke werknemers gemiddeld even oud zouden zijn, dan zouden vrouwen een nog grotere kans op arbeidsongeschiktheid hebben dan nu gevonden wordt. Van der Giezen (2000) vond in eerste instantie dat vrouwen in 1998 2,3 keer zo vaak arbeids- ongeschikt werden (dat wil zeggen, twaalf maanden ziek gemeld waren, zie Van der Giezen,
2000) als mannen. Wanneer werd gecorrigeerd voor leeftijd, bleken vrouwen 2,6 keer zo vaak twaalf maanden ziek gemeld te zijn als mannen. Vrouwen in de leeftijdsgroep 25-35 jaar hadden in 1998 zelfs een vier tot vijf keer grotere kans om twaalf maanden of meer ziek gemeld te zijn als mannen in dezelfde leeftijdsgroep (van der Giezen et al., 1999). Sociaal-demografische kenmerken: opleidingsniveau Opleidingsniveau blijkt eveneens een factor die het werkelijke verschil in arbeids- ongeschiktheidsrisico verdoezelt. Werkende vrouwen hebben over het algemeen een iets hoger opleidingsniveau dan werkende mannen. Voor mannen én vrouwen geldt dat de kans op arbeidsongeschiktheid kleiner is naarmate het opleidingsniveau hoger is. Als wordt gecor- rigeerd voor leeftijd én opleidingsniveau hadden de vrouwen uit het eerder genoemde




6



onderzoek een 2,7 maal grotere kans om 12 maanden ziek te zijn dan mannen (van der Giezen, 2000).
Werkkenmerken: leidinggevende positie
Mannen werken vaker dan vrouwen in een leidinggevende positie. Dit was in het onderzoek van Van der Giezen echter geen verklaring voor man/vrouw verschillen in arbeids- ongeschiktheidsrisico (van der Giezen, 2000).
Werkkenmerken: omvang van de aanstelling
Hoewel in Nederland de arbeidsparticipatie van vrouwen in de afgelopen decennia sterk is toegenomen, werken Nederlandse vrouwen veel vaker in deeltijd dan mannen. In 1998 vormde 66% van de paren een tweeverdieners huishouden; in tweederde van de gevallen werkte de man in voltijd en de vrouw in deeltijd. Slechts 7% van de tweeverdieners konden in
1998 als half-om-half verdieners gekarakteriseerd worden (SCP, 2000). Cuelenaere (1997) veronderstelde dat werknemers die parttime werken minder binding hebben met het bedrijf, waardoor de kans op werkhervatting na ziekte zou worden verminderd. Dat vrouwen vaker parttime werken zou een verklaring kunnen zijn voor man/vrouw verschillen in arbeids- ongeschiktheidsrisico. Zij vond hiervoor in haar eigen onderzoek echter geen aanwijzingen. Van der Stelt et al. (1996) vonden in hun onderzoek dat binding met het werk een belangrijke voorspeller was voor werkhervatting bij de oude werkgever. De binding met het werk bleek bij mannen sterker aanwezig te zijn dan bij vrouwen, maar er was geen relatie tussen binding met het werk en deeltijdwerk. (van der Stelt et al., 1996). Voor de redenering dat vrouwen die in deeltijd werken, minder binding met het bedrijf hebben en daardoor minder hervatten, worden dus geen bewijzen gevonden.
Werkbeleving
Al uit onderzoek dat in de jaren tachtig heeft plaatsgevonden is bekend dat verzuim van mannen en vrouwen niet door dezelfde werkbelevingsfactoren verklaard wordt (Nijhuis & Soeters, 1983). Daarnaast is voor diverse belastende factoren in het werk aangetoond dat zij een verband houden met de verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschikt- heidsrisico. Van der Giezen (2000) vond dat een gebrek aan carrièremogelijkheden (geen gelegenheid tot ontplooien, geen promotiekansen, beloning niet goed), het niet zelfstandig oplossingen mogen bedenken en een ongezonde werkdruk (hoog tempo, onder hoge tijdsdruk en zelf het werktempo niet mogen regelen) vaker voorkomt bij vrouwen en daardoor deels het hogere arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen verklaarde. Daarnaast toonde Van der Giezen (2000) aan dat het ervaren van een slechte werksfeer, het geen plezier hebben in het werk en het ervaren van een grote fysieke belasting in het werk, alleen bij vrouwelijke werknemers de kans op 12-maands ziekte vergrootte. Vinke et al. (1999) concludeerden op basis van hun literatuurstudie dat met name mannen in mannenberoepen vaak aangeven dat hun ziekte een gevolg is van het werk. Uit onderzoek van Vinke et al. (1999) kwam naar voren dat mannen in typische mannenberoepen de meeste conflicten op het werk hadden (met de leidinggevende, cliënten, of werkgever) en vrouwen in typische vrouwenberoepen de minste. Verzuim kán samenhangen met een arbeidsconflict; Afhankelijk van de bron blijkt 0,4% tot maximaal 30% van de psychische klachten die reden zijn voor WAO te worden toegeschreven aan een arbeidsconflict (Lisv, 1998). Werknemers zelf blijken de oorzaak van hun klachten vaker aan een arbeidsconflict toe te schrijven dan bijvoorbeeld de verzekeringsgeneeskundige. Er is niet bekend in hoeverre het verzuim van vrouwen vaker met een arbeidsconflict in verband kan worden gebracht dan het verzuim van mannen, of andersom.




7



Vinke en collega's (1999) uit hun literatuuroverzicht af dat de arbeidsomstandigheden voor vrouwen over het algemeen slechter zijn dan die voor mannen. Gründemann & Nijboer (1998) spreken dit niet tegen maar concluderen uit hun eigen onderzoek naar arbeidsgebonden WAO-intrede dat vrouwen die in de WAO terechtkomen minder blootgesteld waren aan belastende factoren in het werk dan mannelijke WAO-ers. Zij vonden namelijk in hun onderzoekssteekproef, bestaande uit werknemers die in 1989-1990 een jaar ziek gemeld waren, dat mannen vaker dan vrouwen vanwege arbeidsgerelateerde klachten in de WAO kwamen. Daarnaast vonden zij dat fysiek zwaar werk de kans op arbeidsongeschiktheid vergrootte. Gründemann & Nijboer (1998) verklaren dit doordat bij vrouwen minder belastende factoren in het werk aanwezig zijn omdat vrouwen vaker parttime werken en gemiddeld genomen een lagere leeftijd en een korter arbeidsverleden hebben. Van der Giezen (2000) vond een soortgelijk beeld voor wat betreft werknemers die twaalf maanden ziek waren. Alhoewel mannen vaker dan vrouwen fysiek zwaar werk verrichtten, bleek dit bij mannen niet en bij vrouwen wel verband te houden met een hoger arbeidsongeschiktheidsrisico. Houtman en Van den Heuvel (2001) verklaren dit op basis van hun literatuurstudie naar het verwerkingsvermogen van werkende mannen en vrouwen doordat vrouwen een wat kleiner duurvermorgen hebben dan mannen en iets minder sterk zijn. Daardoor hebben vrouwen gemiddeld toch meer moeite met fysiek zwaar duw- en trekwerk.
Uit het eerder genoemde onderzoek van Smit en Bijl (2000) bleek dat steun van collega's een belangrijke beschermende factor was tegen (langdurig) verzuim. Steun kwam in dit geval tot uitdrukking in een goede collegiale sfeer, weinig onderlinge irritaties en het onderling op elkaar een beroep kunnen doen. Het is niet bekend of hierin verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers werden gevonden.
Het oordeel van de werknemer over het contact met de werkgever bleek in het onderzoek van Cuelenaere (1997) niet af te hangen van de praktische steun die werkgevers gaven maar van de sociale steun. Bovendien betekende een positief oordeel over de steun niet persé een grotere kans op werkhervatting. Vrouwelijke werknemers hadden vaker te maken met een werkgever die geen werkaanpassingen realiseerde maar van wie zij toch het idee hadden dat deze alles had gedaan wat hij of zij kon, namelijk gelegenheid bieden om werkhervatting te proberen en belangstellend het beloop van het ziekteproces volgen. Verdonk en collega's (2001) concludeerden in hun recente literatuuroverzicht dat vrouwen in verschillende opzichten onder slechtere arbeidsomstandigheden werken en een negatievere werkbeleving hebben dan mannen: vrouwen hebben vaker te maken met risicofactoren voor arbeidsongeschiktheid zoals hoge werkdruk, minder regelmogelijkheden, minder ont- plooiingsmogelijkheden, minder promotiemogelijkheden, lagere beloning, hogere baan- onzekerheid, lichamelijk geweld, intimidatie en discriminatie. Zij concludeerden dan ook dat de gemiddeld slechtere arbeidsomstandigheden onder werkende vrouwen een belangrijke verklaring is voor het grotere arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen ten opzichte van dat van mannen. Toch is voor niet alle factoren die zij noemen een verband met arbeidsongeschiktheid aangetoond.
Thuissituatie: alleenstaand zijn
Voor werkende mannen én vrouwen werd gevonden dat zij minder vaak arbeidsongeschikt werden als zij een vaste partner hadden dan wanneer zij alleenstaand waren, vooral wanneer die vaste partner geen kostwinner was (van der Giezen, 2000), hetgeen vooral het geval is bij mannelijke werknemers.




8



Thuissituatie: dubbele belasting en werk-thuis interferentie Cuelenaere (1997) vond dat het uitvoeren van verzorgende en huishoudelijke taken geen rol speelde ten aanzien van werkhervatting gedurende het eerste ziektejaar. In haar kwalitatieve onderzoek bleek dat vrouwen eerder hun onbetaalde taken aanpassen aan hun ziekte dan hun betaalde taken. Ook stelde Cuelenaere (1997) dat, doordat de meeste vrouwen parttime werken, de totale belasting van betaald en onbetaald werk binnen de perken blijft. Anderzijds zou geconcludeerd kunnen worden dat parttime werken juist de interferentie tussen werk en thuis bij vrouwen zou kunnen vergroten: vrouwen houden zich intensiever met beide domeinen bezig en zouden daardoor meer last van "spill-over" effecten kunnen hebben, die langdurig verzuim tot gevolg zouden kunnen hebben. Geurts, Rutte & Peeters (1999) vonden in een studie onder personeel van zorginstellingen dat mannen en vrouwen even vaak werk-thuis interferentie rapporteren. Zowel mannen als vrouwen hadden meer last van werk-thuis interferentie als de partner vaak overwerkte, het werkrooster negatief werd beoordeeld, de kwantitatieve werklast hoog was en men zich sterk afhankelijk voelde van de leidinggevende. In het onderzoek van Geurts en collega's is de werksituatie voor mannen en vrouwen gelijk. Op bevolkingsniveau is de werksituatie voor mannen en vrouwen meestal niet gelijk, waardoor mannen en vrouwen mogelijk verschillen in de last die zij ervaren van werk-thuis interferentie. In hoeverre werk-thuis interferentie van invloed is op het risico op arbeidsongeschiktheid is echter nog niet bekend. Uit een onderzoek van Van Deursen, Houtman & Bongers (1999) onder 1.412 werknemers bleek dat naarmate mannelijke werknemers meer tijd besteedden aan het huishouden, zij meer dagen verzuimden; bij vrouwen werd dit verband niet aangetroffen. Vrouwen bleken zich naarmate zij meer tijd besteedden aan het huishouden wel vaker ziek te melden dan mannen. Vaak wordt verondersteld dat de dubbele of driedubbele belasting (werk, huishouden en zorg) van vrouwen het verhoogde risico op arbeidsongeschiktheid van vrouwen verklaart (zie bijvoorbeeld Gründemann & Nijboer, 1998). Smit en Bijl (2000) vonden echter dat de combinatie van werk en zorg zowel voor mannen als voor vrouwen niet samenging met meer langdurig verzuim. Dat dubbele belasting bij vrouwen geen relatie heeft met ziekteverzuim, kan mogelijk deels worden verklaard door het "healthy worker effect": alleen de gezondere vrouwen werken en minder gezonden niet (Bekker, 1999). In het onderzoek van Cuelenaere (1997) hadden de werknemers die voor hun verzuim werken en zorgen combineerden - meestal vrouwen - geen moeite met deze combinatie. Dit kan ermee te maken hebben dat het in dit onderzoek niet ging om typische effecten van dubbele belasting, zoals overspanning en burnout, maar om rugklachten. Vaak was er bij de vrouwelijke werknemers in het onderzoek van Cuelenaere (1997) sprake van specifieke arrangementen voor wat betreft werkuren en werktijden. Jonge werknemers die fulltime werkten en geen kinderen hadden, bleken in dit onderzoek wél moeite te hebben met de combinatie van werk en de verzorging van het huishouden. Dit gold zowel voor mannen als vrouwen. In een onderzoek van Smit en Bijl (2000) bleek veeleisend werk vooral bij vrouwen te leiden tot hogere gezondheidszorgkosten en een groter productieverlies; bij mannen bleek veeleisend werk juist te leiden tot verminderd gebruik van gezondheidszorg en tot minder productieverlies. De onderzoekers verklaarden dit doordat mannen met veeleisende banen vaker zouden samenwonen met een partner die niet of weinig werkt. Omgekeerd zou het volgens hen zo kunnen zijn dat vrouwen met veeleisend werk zich meer dan mannen verantwoordelijk blijven voelen voor de huishoudelijke en zorgtaken. Thuissituatie: alternatieve activiteiten tijdens het verzuim De thuissituatie heeft eveneens betrekking op de wijze waarop verzuimende werknemers hun dag invullen. Alleen WAO-ers met typisch seksegebonden beroepen bleken minder snel het werk te hervatten als zij meer activiteiten ontplooiden tijdens hun verzuim (Vinke et al.,




9




1999). Cuelenaere (1997) vond dat verzuimenden geen alternatieve activiteiten opstarten, maar eerder bestaande vrijetijdsgewoontes vaker en langer uitoefenen. Er zijn dus geen aanwijzingen dat het ontplooien van alternatieve activiteiten tijdens het verzuim verband houdt met het grotere arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen ten opzichte van dat van mannen.
Gezondheid
Een betere gezondheid na drie maanden verzuim blijkt een van de belangrijkste voorspellers van werkhervatting na één jaar (Van der Giezen & Veerman, 1997). In een onderzoek naar het beloop van verzuim wegens rugklachten bleek dat na drie maanden verzuim vrouwen een slechtere gezondheid aangaven dan mannen (Cuelenaere, van der Giezen, Veerman & Prins,
1999). Na twaalf maanden verzuim bleek 80% van de verzuimende mannen weer aan het werk ten opzichte van 52% van de verzuimende vrouwen. Dit verschil werd voornamelijk verklaard door een sterkere verbetering van de gezondheid bij mannen dan bij vrouwen. Vinke et al. (1999) vonden dat vrouwen die langdurig verzuimden vaker dan mannen aangaven tijdens ziekte te hebben doorgewerkt. Er werd echter geen verband gevonden tussen werkhervatting en het daaraan voorafgaande al dan niet ziek doorwerken (Vinke et al., 1999). Cuelenaere (1997) vond dat verzuimende vrouwen zich méér dan mannen eerst op afname van hun klachten en verbetering van hun gezondheid richtten alvorens te denken aan werkhervatting. Tevens bleken verzuimende mannen vaker dan vrouwen weer te gaan werken wanneer er een licht herstel in hun gezondheid optrad. In het onderzoek van Van der Giezen et al. (1999) bleek dat na een jaar verzuim mannen die geen recht hadden op een WAO- uitkering méér bereid waren tot concessies richting werkhervatting dan vrouwen die geen recht hadden op een WAO-uitkeringen. Dit verschijnsel werd echter verklaard door de slechtere gezondheid van deze vrouwen. Vrouwen uit deze zelfde onderzoekspopulatie die wél recht hadden op een (gedeeltelijke) WAO-uitkering bleken daarentegen wel méér bereid tot het doen van concessies dan mannen die recht hadden op een (gedeeltelijke) WAO- uitkering (Van der Giezen et al., 1999).
Uit een onderzoek van Van Deursen et al. (1999) bleek dat het aantal ziekmeldingen van mannen en vrouwen niet alleen wordt bepaald door ziekte, maar ook door ingrijpende gebeurtenissen in de werk- en privé-situatie. Het verband tussen het aantal ziekmeldingen en het vóórkomen van ingrijpende gebeurtenissen bleek voor vrouwen iets sterker dan voor mannen.
Motivationele factoren (attitude, sociale norm, eigen effectiviteit) Al in paragraaf 1.3 is aangeven dat onder motivatie in dit onderzoek de (veranderlijke) combinatie van attitude, sociale norm en ervaren eigen effectiviteit wordt verstaan. Attitude
Mannen en vrouwen verschillen mogelijk in hun attitude ten aanzien van werkhervatting. In een onderzoek onder WAO-ers vonden Vinke en collega's (1999) dat vrouwen een lagere wens tot werkhervatting hadden dan mannen; dit ging niet meer op als mannen en vrouwen ouder dan 53 jaar zijn. Deze terugkeerwens, die kan worden beschouwd als een onderdeel van de attitude ten aanzien van werkhervatting, bleek mede bepalend voor het zoek- en activiteitengedrag.
Cuelenaere (1997) vond daarentegen een even positieve attitude ten aanzien van werkhervatting onder langdurig verzuimende mannen als vrouwen (met een laag opleidings- niveau). Wel bleken er man/vrouw verschillen in de soort motivatie te worden gegeven. De mannelijke werknemers stonden vooral positief ten aanzien van werkhervatting vanwege de vanzelfsprekende plaats die werk innam in hun leven. Deze mannen gaven aan er niet aan te




10



moeten denken altijd thuis te zitten en wilden daarom zo snel mogelijk weer terug naar de gewone "evenwichtssituatie." Bovendien zagen de mannen werken als een plicht. Deze overtuiging bleek bij 70% van de mannen voor te komen. De vrouwelijke werknemers stonden met name positief tegenover werkhervatting vanwege sociale redenen. Deze vrouwen gaven aan het werk te willen hervatten omdat werk voorzag in de behoefte aan sociaal contact, sociaal isolement voorkwam en omdat het een volwaardige manier werd gevonden om aan de samenleving deel te nemen. Deze overtuiging speelde bij bijna 60% van de vrouwen in het onderzoek van Cuelenaare (1997). Mannen en vrouwen noemden beide de ontplooiingskansen van werk. De overtuiging dat werk een vanzelfsprekende plicht was, hing duidelijk samen met werkhervatting, zowel bij mannen als bij vrouwen. In het onderzoek van Cuelenaere bleek dit één van de doorslaggevende factoren te zijn voor werkhervatting. Er wordt weleens verondersteld dat de angst om in de WAO te komen zieke werknemers zou prikkelen om activiteiten tot werkhervatting te ondernemen. In het onderzoek van Cuelenaere (1997) bleek de angst voor de WAO niet zozeer te zijn gebaseerd op financiële motieven, maar meer te gaan over de vraag hoe men de tijd zinvol zou kunnen besteden anders dan met werk.
De attitude ten aanzien van werkhervatting wordt onder meer vertegenwoordigd door de verwachtingen die zieke werknemers hebben over de periode waarin ze weer gaan werken. Cuelenaere (1997) vond dat de meeste mannen verwachtten dat werkhervatting betekent dat de oude situatie weer wordt opgepakt, terwijl vrouwen juist nadachten over de gevolgen die hun werkhervatting zou hebben voor de huishouding en hun normen ten aanzien hiervan. Vinke et al. (1999) vond dat wanneer mannen het idee hadden dat ze weinig of niets meer voor een werkgever konden betekenen, dit de kans op werkhervatting verlaagde. Deze relatie tussen deze attitude en werkhervatting werd niet bij vrouwen teruggevonden. Daarnaast vonden Vinke et al. (1999) dat mannen in het algemeen de beloning belangrijker vonden dan vrouwen, hetgeen echter geen verband bleek te hebben met werkhervatting. Cuelenaere (1997) vond daarentegen dat de vanzelfsprekendheid van het hebben van een inkomen voor mannen groter is dan voor vrouwen en dat mannen daarom ook meer geprikkeld zijn om activiteiten tot werkhervatting te ondernemen. In het onderzoek van Cuelenaere (1997) gaven vrouwen vaker dan mannen aan dat geld verdienen bijzaak was. Slechts voor enkele van de vrouwelijke werknemers in dit onderzoek bleek het hebben van een eigen inkomen heel belangrijk; deze vrouwen bleken grotendeels fulltime te werken. Een kanttekening hierbij is dat het onderzoek vooral betrekking had op lager opgeleide werknemers, waarbij meer dan de helft van de vrouwen minder dan 20 uur per week werkte. De attitude ten aanzien van werkhervatting na langdurig verzuim kan ook bepaald worden door de houding die werknemers hebben ten aanzien van werken in het algemeen. In diverse onderzoeken komt naar voren dat mannen en vrouwen niet of nauwelijks verschillen in arbeidsmotivatie (Bielby & Bielby, 1988; Dex, 1988; Haavio-Mannilla, 1992; DeVaus & McAllister, 1991).
Van der Gulden (2000) suggereerde dat vrouwen wellicht meer teleurgesteld zouden zijn in het werken omdat betaald werken wat minder vanzelfsprekend deel uitmaakte van hun toekomstverwachting. Werken zou door vrouwen vaker als een keuzemogelijkheid worden beschouwd dan door mannen, waardoor vrouwen ook sneller teleurgesteld zouden raken als het werken minder goed verliep. Dit zou de werkhervattingskans bij verzuim van vrouwen verminderen. In inmiddels wat oudere bronnen wordt inderdaad gevonden dat meisjes andere toekomstverwachtingen hebben (hadden) dan jongens. Du Bois-Reymond en collega's (1990) vonden dat jonge mannen en vrouwen verschilden voor wat betreft de plaats die werk inneemt in hun toekomstbeeld. De plaats van betaald werk in de toekomst bleek bij jonge vrouwen minder centraal dan bij jonge mannen. Andere auteurs bevestigen dit beeld en geven aan dat




11



door vrouwen uitdrukkelijk plaats wordt ingeruimd voor kinderen en tijd om voor kinderen te zorgen (de Waal, 1989; Jorna & Offers, 1991; Naber, 1991). Het is echter de vraag of deze bevindingen ook nog opgaan als deze jongens en meisjes daadwerkelijk werken en of dit onderzoek niet al achterhaald is.
Sociale invloed
Voor wat betreft de invloed van de waargenomen opvattingen en het gedrag van de sociale omgeving is nog vrijwel niets bekend dat wijst op een relatie met de kans op arbeidsongeschiktheid en mogelijke verschillen hierin tussen mannen en vrouwen. Wel is onderzoek bekend waarbij relaties worden gelegd tussen sociale invloed en verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot werkhervattingactiviteiten. Mogelijke factoren met betrekking tot de kans op arbeidsongeschiktheid zijn dus slechts indirect af te leiden. Vrouwelijke verzuimenden blijken bijvoorbeeld minder stimulansen om het werk te hervatten van hun partner te ervaren dan mannelijke verzuimenden (Cuelenaere, 1997; Vinke et al.,
1999). Vinke en collega's (1999) vonden bovendien dat er een positief verband bestond tussen de mate van stimulans tot werkhervatting en het zoek- en activiteitengedrag van de verzuimenden.
Eigen effectiviteit
Met eigen effectiviteit wordt het vertrouwen bedoeld dat iemand heeft in zijn eigen vaardigheden om een bepaald gedrag te vertonen, ondanks mogelijke belemmeringen (Bandura, 1997). Al eerder is aangegeven dat whiplash-patiënten met een hogere eigen effectiveitsverwachting ook een hogere arbeidsmotivatie hadden (van Casteren et al., 2001). Er zijn geen studies gevonden waarbij een directe relatie wordt onderzocht tussen de kans op arbeidsongeschiktheid en de ervaren eigen effectiviteit van mannen en vrouwen. Wél kan uit sommige onderzoeken, waarin ook aandacht aan man/vrouw verschillen wordt besteed, een relatie tussen eigen effectiviteit en werkhervatting worden afgeleid. Met betrekking tot ziekteverzuim en werkhervatting blijken verzuimende vrouwen vaker onzeker te zijn over hun resterende vaardigheden dan mannen (Svr (1986) in Cuelenaere,
1997; Jacobi, 1988; van der Stelt et al., 1996). Daarnaast zien verzuimende vrouwen minder mogelijkheden tot werkhervatting dan verzuimende mannen. Cuelenaere (1997) vond in haar onderzoek dat als door verzuimende werknemers minder hervattingmogelijkheden werden gezien, zowel door de werkgever als de bedrijfsarts minder werkhervattingskansen werden geschapen.
Tenslotte zijn er aanwijzingen dat vooral oudere vrouwen met een WAO-uitkering een lagere eigen effectiviteit ervaren ten aanzien van werkhervatting. Uit onderzoek van Vinke et al. (1999) bleek dat alleen vrouwen ouder dan 53 jaar vergeleken met mannen ouder dan 53 jaar met een WAO-uitkering minder het gevoel hadden invloed te kunnen uitoefenen op hun werkhervatting. Voor jongere mannen en vrouwen met een WAO-uitkering werden geen verschillen gevonden (Vinke et al, 1999).
In het algemeen blijken mensen vaker te denken dat iets ze wél zal lukken dan dat iets ze niet zal lukken (Kok et al., 1990). Toch blijken mensen enigszins te verschillen in de mate van optimisme met betrekking tot de uitvoerbaarheid van bepaald gedrag. Naarmate een zieke persoon meer optimistisch is ingesteld, blijkt dit een gunstig effect te kunnen hebben op het ziektebeloop (Schwarzer & Jerusalem, 1989; Schwarzer, 1993; Fournier, 2001). Dit is echter wel afhankelijk van de beïnvloedbaarheid van de ziekte: Fournier (2001) toonde aan dat naarmate het beloop van de ziekte meer beïnvloedbaar was, zoals bijvoorbeeld bij diabetes, positieve effectiviteitsverwachtingen een gunstiger effect hadden op het mentale en fysieke welzijn. Bij ernstige, slecht beïnvloedbare ziekten als MS, bleek een positieve inschatting van de eigen effectiviteit op de lange termijn zelfs een negatief effect op de gezondheid te hebben.




12




1.5.3 Factoren gerelateerd aan de sociale omgeving Ten aanzien van de sociale omgeving worden in dit onderzoek factoren onderscheiden die gerelateerd zijn aan de sociaal-medische begeleiding (kenmerken, attitude en steun van huisarts en bedrijfsarts), het bedrijf/de instelling (kenmerken van het bedrijf/instelling, ken- merken, attitude en steun van direct leidinggevende en collega), de privé-omgeving (kenmerken van de privé-omgeving, kenmerken, attitude en steun van partner en belangrijke ander) en de uitvoeringsinstelling (kenmerken).
Sociaal-medische begeleiding
Veel werknemers zullen binnen een aantal weken na ziekmelding contact hebben gehad met een bedrijfsarts, omdat dit vaak zo vastgelegd is in de afspraken tussen werkgever en Arbo- dienst. Daarnaast kunnen werknemers zelf besluiten om naar hun huisarts te gaan. Slechts in een gering aantal studies is een relatie gelegd tussen verzuimbegeleiding van de bedrijfsarts en huisarts in relatie tot verschillen tussen mannen en vrouwen in de terugkeer naar het werk. In het onderzoek naar het beloop na rugklachten van Cuelenaere et al. (1999) bleek dat een negatieve visie op spoedige werkhervatting van de curatieve sector verband hield met het nog steeds niet werken na één jaar. In hoeverre het hier ging om een oorzaak-gevolg relatie ging en of er verschillen waren tussen mannen en vrouwen, is niet onderzocht. Wel lieten Vinke et al. (1999) in een vignettenstudie zien dat bedrijfsartsen het belang van reïntegratie lager inschatten voor vrouwelijke dan voor mannelijke werknemers. De visie van de bedrijfsartsen op werkhervatting van vrouwen bleek in het vignettenonderzoek van Vinke et al. (1999) af te hangen van de leeftijd en het geslacht van de bedrijfsarts. Met name mannelijke, oudere bedrijfsartsen zagen iets vaker het belang in van reïntegratie van een mannelijke werknemer dan van een vrouwelijke werknemer. Er werd geen effect gevonden in het waargenomen belang dat de werkgever hechtte aan werkhervatting van mannelijke en vrouwelijke verzuimende werknemers. In het onderzoek van Cuelenaere werd gevonden dat de attitude van de bedrijfsarts ten aanzien van werkhervattingsmogelijkheden mogelijk te maken had met werken in deeltijd: de bedrijfsartsen in dit onderzoek gaven soms aan dat het moeilijk was lichter werk te vinden omdat de belasting bij deeltijd werk al lager was. Toch blijkt in Cuelenaere's onderzoek (1997) dat de mogelijkheden om het werk te hervatten en de inspanningen die door de bedrijfsartsen worden verricht om werkhervatting te ondersteunen voor vrouwen die in deeltijd werkten niet onderdeden voor die voor mannen (die in voltijd werkten).
Daarnaast kwam uit het onderzoek van Cuelenaere (1997) naar voren dat bedrijfsartsen in "vrouwensectoren" vaker denken dat volledig herstel nodig is voor werkhervatting dan in andere sectoren. Tevens vond zij in dit onderzoek dat verzuimende vrouwen meer actief bezig waren met het herstel van de gezondheid dan verzuimende mannen. Deze bevinding werd bevestigd in het onderzoek van Vinke et al. (1999), waaruit blijkt dat verzuimende mannen minder (para)medische behandelaars zagen dan vrouwen. Dit ging vooral op voor mannen in typische mannenberoepen. Ook onder een representatieve groep werkende bleken meer vrouwen dan mannen de huisarts te frequenteren (40% ten opzichte van 28%) (Van der Valk, Groot, Otten, Reemers & Wieling, 1998). Dit betrof echter gezonde werknemers. In een grootschalige onderzoek naar langdurig verzuim in 1998 bleek daarnaast dat onder 12- maandszieken vrouwen slechts iets vaker dan mannen aangaven naar de huisarts te zijn geweest, maar dat mannen vaker de specialist hadden bezocht (van der Giezen et al., 1999). Het bedrijf/de instelling
Diverse onderzoeken tonen aan dat de begeleiding vanuit het bedrijf/de instelling van invloed is op de snelheid waarmee een verzuimende werknemer terugkeert naar het werk. In veel




13



gevallen wordt een link gelegd tussen de organisatiecultuur en de snelheid waarmee na ziekte het werk hervat wordt (Nijhuis & Bullinga, 1987).
Sector
De sector is één van de inmiddels algemeen geaccepteerde verklaringen voor verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico. Werken in de zorgsector blijkt de kans op arbeidsongeschiktheid te verhogen. In de zorgsector werken naar verhouding veel meer vrouwen, en het al dan niet werken in de zorgsector is dus een belangrijke verklaring voor man/vrouw verschillen in arbeidsongeschiktheidsrisico. Van der Giezen (2000) berekende dat wanneer gecorrigeerd wordt voor leeftijd, opleiding en werken in de zorgsector, de grotere kans op arbeidsongeschiktheid (12-maands ziekte) bij vrouwen met
18% verminderde. Vrouwen werken ook vaker in dienstverlenende en administratieve func- ties. Het is echter onbekend in hoeverre dit het verschil in arbeidsongeschiktheidsrisico beïnvloedt (Gründemann & Nijboer, 1998).
Van mannen is bekend dat ze vaker werken in de bouwnijverheid of in de industrie. Een relatie met verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico is echter (nog) niet aangetoond (van der Giezen, 2000).
Verdonk, Peeters en Geurts (2001) concluderen in hun recente literatuurstudie dat vrouwen niet alleen vaker in de "risicosector" zorg werken maar ook in de uitzendbranche en de schoonmaaksector. Zij stellen dat deze sectoren gekenmerkt worden door onvolledig werkgeverschap, in die zin dat er een grote afstand is tussen werkgever en werknemer, waardoor de werkgever weinig zicht heeft op de arbeidsomstandigheden van de werknemer. Dat vrouwen vaker werken in de uitzendbranche en schoonmaaksector zou volgens hen ook kunnen bijdragen aan het grotere arbeidsongeschiktheidsrisico voor vrouwen in vergelijking met mannen.
Bedrijfsgrootte
Uit al wat ouder onderzoek blijkt dat er in grotere bedrijven meer arbeidsongeschiktheid voorkomt, omdat ­ zo wordt verondersteld ­ deze bedrijven beter op de hoogte zijn van de sociale wetgeving en gemakkelijker van dit afvloeiingskanaal gebruik maken (Nijhuis & Soeters, 1983). Wellicht is deze situatie de laatste jaren onder invloed van wetgeving veranderd. Anderen vonden juist dat grotere bedrijven minder WAO-ers aanleverden, hetgeen vervolgens wordt verklaard doordat grotere industriële en commerciële bedrijven een beter uitgewerkt sociaal beleid hebben (Aarts et al., 1987). Roeleveld en collega's (1982) vonden dat middelgrote bedrijven het hoogste risico hebben. Recenter onderzoek toonde inderdaad aan dat WAO-ers in zowel grotere en als kleinere bedrijven gunstiger oordelen over de arbeidsomstandigheden dan in middelgrote bedrijven. Met name de organisatie van het werk, de stijl van leidinggeven en de onderlinge verhoudingen lijken in de middelgrote bedrijven minder goed geregeld. Verondersteld kan worden dat in kleinere bedrijven er meer binding is met het personeel, terwijl in grotere bedrijven het beleid professioneler is (Gründemann & Nijboer, 1998) en dat beide factoren een kleiner arbeidsongeschiktheidsrisico met zich meebrengen. Vrouwen werken vaker in organisaties met een kleine of middelgrote omvang dan mannen.
Bedrijfscultuur
De cultuur van de organisatie komt bijvoorbeeld tot uiting in de wijze waarop werknemers contact hebben met hun leidinggevende. Smit en Bijl (2000) toonden aan dat wanneer de dagelijkse leiding als goed werd ervaren, en de dagelijkse leiding luisterde naar de medewerkers, een goed beeld had van de werkzaamheden, de werkzaamheden voldoende ondersteunde en de medewerkers voldoende informeerde, dit een positieve invloed had op




14



reïntegratie van mannen en vrouwen. Cuelenaere (1997) vond een verband tussen het contact van de verzuimende werknemer en zijn of haar werkgever enerzijds en werkhervatting bij langdurig verzuim anderzijds. Wanneer het contact met de werkgever voor het verzuim goed was, was de kans op werkhervatting gedurende het eerste ziektewetjaar groter. Bij mannen bleek het contact met de werkgever vaker dan bij vrouwen gekenmerkt te worden door wederzijdse betrokkenheid en waardering voor de inzet van de werknemer door de werkgever. Dit bleek de werkhervatting van mannen bij de oude werkgever te stimuleren. Uit het eerder beschreven onderzoek van Van der Giezen (1999) bleek dat werkhervatting van vrouwen meer dan van mannen afhankelijk was van de werksfeer. Daarnaast vond Cuelenaere (1997) dat de relatie tussen werknemer en werkgever tijdens het verzuim deels wordt beïnvloed door de mogelijkheden die men ziet voor werkhervatting. In dit onderzoek van Cuelenaere (1997) bleken zowel de werknemer als de werkgever bij de vrouwen in haar onderzoek minder optimistisch te zijn over de werkhervattingmogelijkheden. Dit bleek deels verband te houden met de zwaardere beperkingen die deze vrouwen ervoeren. Attitude van de werkgever
Eén van de conclusies die Cuelenaere (1997) uit haar bevindingen trok, is dat er een duidelijk verschil bestaat tussen de houding van werkgevers ten aanzien van mannen die verzuimen en de houding van werkgevers ten aanzien van vrouwen die verzuimen. Naar Cuelenaere's idee bestaat er mannenwerk en vrouwenwerk en het is mogelijk dat werkgevers anders handelen wanneer ze te maken hebben met mannenwerk dan met vrouwenwerk. Daarmee is een gedeelte van het verschil in houding al verklaard omdat er sectoren zijn waar voornamelijk vrouwen werken en sectoren waar voornamelijk mannen werken. Mannenwerk wordt omschreven als fulltime werk dat enige specialisatie vereist. Mannen doen hun werk graag en zetten zich ervoor in. Hun werkgevers waarderen hun inzet en deskundigheid. Bij lichamelijke beperkingen zetten werkgever en werknemer zich in om de arbeidsrelatie te behouden. Ze hebben beiden het idee dat aanpassingen mogelijk zijn en dat werkhervatting mogelijk is met enige creativiteit en flexibiliteit. Daarentegen wordt vrouwenwerk omschreven als deeltijdwerk dat slechts geringe specialisatie vereist. Vrouwen zijn erg gemotiveerd, met name door de vergelijking met een bestaan als huisvrouw. Werkgevers waarderen vrouwen om hun aanwezigheid en loyaliteit. Bij lichamelijke beperkingen ontstaat een "alles-of-niets perspectief". Werkgever en werknemer, maar ook de bedrijfsarts hebben weinig ideeën over mogelijkheden voor werkhervatting. Een eerder genoemde beperking van het onderzoek van Cuelenaere (1997) is, dat dit alleen betrekking heeft op mannen en vrouwen in lagere functieniveaus. Mogelijk zijn man/vrouw verschillen in opvattingen van de leidinggevende op lager niveau groter dan op hoger niveau. Steun
De wetgever geeft de werkgever in het eerste ziektejaar de belangrijkste verantwoordelijkheid ten aanzien van het terugdringen van ziekteverzuim en het bevorderen van werkhervatting. Hiervoor staat de werkgever een aantal instrumenten tot beschikking, variërend van werkaanpassingen tot therapeutische werkhervattingen. Bij deze laatste vorm blijft de werknemer volledig ziek gemeld, maar is op "proefbasis" weer (gedeeltelijk) aan het werk. In het onderzoek van Cuelenaere (1997) bleek therapeutische werkhervatting voor te komen bij ruim 90% van de werknemers maar bleek deze blijvende werkhervatting niet te verklaren. Voor wat betreft werkaanpassingen kan worden gedacht aan korter werken, het weglaten van taken, een lager werktempo, meer hulp van collega's, andere werktijden, extra begeleiding, het werk zelf mogen indelen en de aanschaf van aangepaste materialen zoals aangepast meubilair en specifieke hulpmiddelen. Uit het onderzoek naar langdurig verzuim van Cuelenaere (1997) bleek aanpassing van de werkplek wél, maar aanpassing van de




15



werkinhoud géén verband te houden met werkhervatting. In ditzelfde onderzoek vond zij dat vrouwen iets minder vaak werkaanpassingen aangeboden kregen dan mannen, maar dat de vrouwelijke werknemer zelf ook minder ideeën had over werkaanpassingen. Werkgevers zagen voor vrouwen veel minder mogelijkheden om het werk te hervatten dan voor mannen, hetgeen overigens verband kan houden met de aard van de sector waarin een aantal vrouwen werkten (schoonmaakbranche) en de aard van de klachten (lage rugklachten). Volgens Vinke et al. (1999) en Houtman, Verboon en Van Dormolen (1997) krijgen vrouwen die in de zogenaamde gemengde beroepen werken sommige aanpassingen minder vaak aangeboden dan mannen. Het betreft onder meer het minder aanbieden van de mogelijkheid om korter te werken, de mogelijkheid om lagere arbeidsprestaties te leveren en de mogelijkheid om ander werk te verrichten. Het minder aanbieden van dit type aanpassingen leidde echter niet tot verminderde kansen op werkhervatting van vrouwen die werken in gemengde beroepen in vergelijking met mannen. Dit terwijl tevens uit het onderzoek van Vinke et al. (1999) bleek dat de mogelijkheid om lagere arbeidsprestatie te leveren de kans op werkhervatting voor mannen vergrootte.
Privé-omgeving
Kenmerken van de privé-omgeving
Van der Giezen (2000) onderzocht in hoeverre de gezinssituatie en het kostwinnerschap de verhoogde kans op 12-maands ziekte van vrouwen ten opzichte van mannen kan verklaren. Voor werkende mannen én vrouwen werd gevonden dat zij minder vaak arbeidsongeschikt werden als zij een vaste partner hadden dan wanneer zij alleenstaand waren, vooral wanneer die vaste partner geen kostwinner was. Dit is vooral het geval bij mannelijke werknemers: in het onderzoek van Van der Giezen (2000) bleek bij 69% van de mannen de vaste partner geen kostwinner te zijn terwijl bij slechts 16% van de vrouwen de vaste partner geen kostwinner was. In dit onderzoek bleek kostwinnerschap op zichzelf echter geen rol te spelen in de verklaring van de verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico (waarschijnlijk omdat slechts een kleine groep vrouwen kostwinner was). Vooral de aanwezigheid van een vaste partner die niet of voor minder dan de helft bijdroeg aan het gezinsinkomen én naar alle waarschijnlijkheid de verzorgende en huishoudelijke taken op zich nam, leek dus arbeidsongeschiktheidsrisico van de kostwinner te verlagen. Cuelenaere (1997) vond ook dat vrouwen die in de WAO belandden vaker een partner hadden die de kostwinnersrol vervulde dan de vrouwen die het werk weer hervatten. Ook in het onderzoek van Groenendijk (1998) bleek dat buitenshuis werkende vrouwen met name last hebben van gebrek aan welbevinden en vermoeidheid als zij een partner hebben die weinig bijdraagt aan verzorgende en huishoudelijke taken.
Het hebben van kinderen bleek samen te hangen met meer langdurig verzuim bij mannen én bij vrouwen. Het hebben van kinderen was daarmee geen verklaring voor verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheidsrisico (van der Giezen, 2000). Attitude
Uit het onderzoek van Cuelenaere (1997) bleek dat vrouwelijke verzuimenden iets vaker dan mannelijke verzuimenden een niet stimulerende partner hadden. Er kon niet worden aangetoond dat dit effect had op de lagere werkhervattingskans van vrouwen. Het is onbekend in hoeverre de attitude ten aanzien van werkhervatting van de overige personen in de sociale omgeving, zoals bijvoorbeeld ouders, een rol spelen in de kleinere werkhervattingskans van vrouwelijke werknemers.




16



Steun
Er is weinig bekend over het effect dat de privé-omgeving kan hebben op werkhervatting bij langdurig verzuim. De schaarse onderzoeksgegevens wijzen erop dat in de beleving van het ziek thuis zijn bij vrouwen het belang van praktische steun voorop staat, terwijl voor mannen de emotionele steun en de sfeer thuis het belangrijkst zijn. Verdonk et al. (2001) concludeerden op basis van literatuurstudie dat vrouwelijke werknemers in het algemeen minder ondersteuning ontvangen van de partner dan mannelijke werknemers, hetgeen het gemiddelde arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen zou kunnen verhogen. Zoals hierboven aangegeven, lijken er aanwijzingen te zijn dat kostwinners minder goed in staat zijn om hun hervattende en zieke partner te ondersteunen bij praktische en verzorgende taken, hetgeen een negatief effect kan hebben op de werkhervattingskans van met name vrouwen. Bovendien is het mogelijk dat kostwinners vaker het idee hebben dat ze om financiële redenen wel moeten hervatten dan niet-kostwinners. Het is echter niet precies duidelijk in hoeverre de factor kostwinnerschap hierbij een directe rol speelt, omdat de meeste mannelijke werknemers kostwinner zijn en de meeste vrouwelijke werknemers niet en beide factoren daarmee niet los van elkaar te onderzoeken zijn. Het lijkt in elk geval meer te gaan om de omvang van de aanstelling en het aandeel in het huishouden van de partner van de zieke werknemer dan om zijn (of haar) inkomen.
Cuelenaere (1997) vond in haar onderzoek dat alle vrouwelijke werknemers ondersteuning kregen in de huishouding nadat zij ziek waren geworden. Bij tweederde van de verzuimende vrouwen ging de partner meehelpen in het huishouden en eenderde deel van de vrouwen kreeg hulp van familie en vrienden. Onder verzuimende mannen werd een wisselend beeld aangetroffen. Bij eenderde van de mannen trad geen enkele verandering op, de overige mannen kregen ondersteuning of gingen zelf meer taken uitvoeren in het huishouden. Deze verschillen konden echter niet in verband worden gebracht met verschillen tussen mannen en vrouwen in werkhervatting na langdurig verzuim.
Met betrekking tot de emotionele ondersteuning van de zieke door de partner vond Quakernaat (1992) dat chronisch zieke mannen méér een beroep deden op hun partner dan chronisch zieke vrouwen. In het onderzoek van Cuelenaere (1997) gaf een aantal mannen aan dat hun sombere stemming tijdens het ziekteverzuim zwaar drukte op de sfeer thuis. Slechts in sommige gevallen had hun werkhervatting geleid tot een verbetering van de relatie met hun partner. Vrouwen bleken rond de werkhervatting meer bezig te zijn met de praktische zaken, bijvoorbeeld hoe zij toch het huishouden konden doen ondanks hun verminderde rugbelastbaarheid.
De uitvoeringsinstelling
Als werknemers acht maanden of meer verzuimen, krijgen zij in principe een oproep voor een WAO-keuring om de mate van arbeidsongeschiktheid te laten bepalen. Deze keuring wordt in principe uitgevoerd door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Of dit daadwerkelijk gebeurt, blijkt vaak af te hangen van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Van de werknemers die na twaalf maanden ziekte een volledige WAO-uitkering kregen, bleek bijna de helft contact gehad te hebben met een verzekeringsarts (van der Giezen et al., 1998). Dit bleek meer dan tweemaal zo vaak te zijn als bij werknemers die geen of gedeeltelijk recht op een WAO-uitkering hadden (48% versus respectievelijk 24% en 19%). Van de 12-maands zieken in 1998 bleken vervolgens iets meer mannen dan vrouwen recht te hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (18% versus 15%); er waren echter relatief meer vrouwen dan mannen die een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering kregen toegekend (60% versus
53%). Van der Giezen et al. (1998) constateerden daarnaast dat er verschil bestond tussen de diverse uitvoeringsinstellingen in de toekenning van uitkeringen. Niet bekend is in hoeverre




17



hier sprake is van verschillen tussen mannen en vrouwen. Ten aanzien van de bemiddelingsactiviteiten door de uitvoeringsinstelling vonden Wevers en de Vos (1998) dat mannen en vrouwen even vaak bemiddeld worden. De onderzoekers meldden echter niets over de intensiteit van de bemiddelingsactiviteiten voor mannen en voor vrouwen.
1.5.4 Overzicht van alle beschreven factoren In de hiernavolgende tabel 1.1 wordt een overzicht gegeven van alle factoren waarvoor in de literatuur aanwijzingen werden gevonden voor man/vrouw verschillen en voor de verklaring van man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim. Tabel 1.1 Overzicht van alle factoren die kunnen verschillen voor mannen en vrouwen en/of die man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim kunnen verklaren Categorie Factor Factor meer aanwezig Verklaring m/v verschil bij mannen of bij in werkhervatting na vrouwen? langdurig verzuim? Werknemer-gerelateerde factoren
Sociaal-demografische Leeftijd Vrouwelijke Maskeert m/v-verschil in kenmerken beroepsbevolking jonger ao-risico 1) Opleidingsniveau Vrouwelijke Maskeert m/v-verschillen beroepsbevolking hoger in ao-risico niveau Werkkenmerken Leidinggevende positie Vrouwen minder vaak Geen effect leidinggevende positie Omvang aanstelling Kleiner bij vrouwen Geen effect Binding met werk Groter bij mannen Verklaring m/v-verschil in ao-risico Werkbeleving Gebrek aan Vaker bij vrouwen Verklaring voor m/v carrièremogelijkheden verschil in ao-risico Niet zelfstandig Vaker bij vrouwen Verklaring voor m/v oplossingen bedenken verschil in ao-risico Ongezonde werkdruk Vaker bij vrouwen Verklaring voor m/v verschil in ao-risico Slechte werksfeer Even vaak bij mannen als Alleen effect op ao vrouwen vrouwen, dus verklaring voor m/v verschil in ao- risico Geen plezier in werk Even vaak bij mannen als Alleen effect op ao vrouwen vrouwen, dus verklaring van m/v verschil in ao- risico Grote fysieke belasting in Vaker bij mannen Meer effect op ao werk vrouwen, dus verklaring m/v verschil in ao-risico Klachten arbeidsgebonden Vaker bij mannen in onduidelijk/nog niet mannenberoepen onderzocht Conflicten op werk Vaker bij mannen in Geen verklaring mannenberoepen Steun van collega's onduidelijk/nog niet onduidelijk/nog niet onderzocht onderzocht Steun van de leiding Anders Verklaring voor m/v verschil in ao-risico
1) ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)




















18



vervolg tabel 1.1
Categorie Factor Factor meer aanwezig Verklaring m/v verschil bij mannen of bij in werkhervatting na vrouwen? langdurig verzuim? Thuissituatie Burgerlijke staat Werkende vrouwen vaker Verklaring voor m/v zonder partner verschil in ao-risico Veeleisendheid van baan onduidelijk/nog niet Bij mannen minder effect onderzocht op ziekteverzuim Werk-thuis interferentie Onduidelijk of vrouwen Onduidelijk/nog niet daar meer last van hebben onderzocht Alternatieve activiteiten Mannen even vaak als Geen verklaring tijdens verzuim vrouwen Gezondheid Herstel Vrouwen minder herstel Verklaring voor m/v na ziekmelding verschil in ao-risico Omgaan met gezondheid Vrouwen meer gericht op Verklaring voor m/v herstel verschil in ao-risico Ingrijpende Vaker gerapporteerd door Onduidelijk/nog niet levensgebeurtenissen verzuimende vrouwen onderzocht Motivatie Algemene normen t.a.v. Mannen en vrouwen even Onduidelijk/nog niet werk positief over werken onderzocht Vrouwen hogere Onduidelijk/nog niet verwachtingen van werken onderzocht Sociale normen Vrouwen minder Onduidelijk/nog niet stimulansen t.a.v. onderzocht werkhervatting Eigen effectiviteit Vrouwen lager dan M.n. bij oudere vrouwen mannen een verklaring, afh. van beïnvloedbaarheid situatie Factoren gerelateerd aan de sociale omgeving
Sociaal-medische Bezoek aan huisarts Mannen minder dan Onduidelijk/nog niet begeleiding vrouwen onderzocht Negatieve visie van Onduidelijk of dit voor Onduidelijk/nog niet curatieve sector op mannen en vrouwen onderzocht werkhervatting verschillend is Bezoek aan bedrijfsarts Onduidelijk/nog niet Onduidelijk/nog niet onderzocht onderzocht Opvatting bedrijfsarts Voor vrouwen vaker Verklaring minder volledig herstel nodig werkhervatting bij vrouwen binnen vrouwen sectoren Opvatting bedrijfsarts Vaker belang reïntegratie Verklaring voor m/v mannen verschil in ao-risico (Para)medische Soms vrouwen meer, soms Onduidelijk/nog niet behandelingen mannen meer onderzocht
1) ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)




































19



Vervolg tabel 1.1
Categorie Factor Factor meer aanwezig Verklaring m/v verschil bij mannen of bij in werkhervatting na vrouwen? langdurig verzuim? Bedrijf/instelling Sector Vrouwen meer in Verklaring van m/v zorgsector verschil in ao-risico Vrouwen meer in Onduidelijk/nog niet dienstverlening, admini- onderzocht stratie, uitzendbranche en schoonmaaksector Grootte bedrijf: klein Vrouwen vaker in kleiner Onduidelijk/nog niet bedrijf meer binding; bedrijf onderzocht groot bedrijf
professioneler beleid Attitude werkgever Mannen meer waardering Verklaring voor m/v vanwege inzet dan verschil in ao-risico vrouwen Werkplekaanpassingen Vrouwen krijgen minder, Verklaring voor m/v bij vrouwen minder verschil in ao-risico creatief Therapeutische Even vaak bij mannen als Geen verklaring werkhervatting vrouwen Contact houden met Vrouwen minder goed Verklaring van m/v werknemer contact verschil in ao-risico Privé-omgeving Aanwezigheid van Mannen even vaak als Geen verklaring kinderen in gezin vrouwen Kostwinnerschap Mannen vaker kostwinner Onduidelijk/nog niet onderzocht Tijdsbesteding in Mannen besteden minder Onduidelijk/nog niet huishouden tijd aan huishouding onderzocht Hulp partner in Vrouwen minder hulp Onduidelijk/nog niet huishouding partner in huishouding onderzocht Veranderingen in Groter bij vrouwen Onduidelijk/nog niet organisatie huishouding na onderzocht verzuim
Stimulansen partner Vrouwen minder Geen effect stimulans Ondersteuning door Mannen krijgen meer Onduidelijk/nog niet partner steun onderzocht
1) ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
1.6 Naar een analysemodel
De in paragraaf 1.5 beschreven factoren kunnen worden onderverdeeld in factoren die betrekking hebben op kenmerken van de werknemer, de motivatie tot werkhervatting van de werknemer, de ervaren barrières en de kenmerken, attitude en daadwerkelijke steun van de sociale omgeving. Er wordt verondersteld dat al deze factoren effect kunnen hebben op de mate waarin dertien maanden na ziekmelding werkhervatting is opgetreden. Deze factoren zijn schematisch weergegeven in figuur 1.1.
Ten aanzien van de verklaring van man/vrouw verschillen in werkhervatting kunnen dan twee typen factoren worden onderscheiden.
(1) Factoren die samenhangen met werkhervatting dertien maanden na verzuim en in verschillende mate aanwezig zijn bij mannen en vrouwen. Dit is bijvoorbeeld door Van der Giezen (2000) aangetoond voor de factor "werkdruk": zowel mannen als vrouwen




20



met een hogere werkdruk hadden een hogere kans op 12-maands ziekte, maar vrouwen hadden een hogere gemiddelde werkdruk dan mannen. (2) Factoren die op een voor mannen en vrouwen verschillende wijze samenhangen met werkhervatting dertien maanden na ziekmelding. Dit is bijvoorbeeld door Van der Giezen (2000) aangetoond voor de factor "geen plezier in het werk". Voor vrouwen hing dit samen met een verhoogde kans op 12-maands ziekte, voor mannen niet. Hoewel er op basis van het theoretisch model en literatuuronderzoek verwachtingen zijn ten aanzien van verbanden tussen de factoren en verschillen tussen mannen en vrouwen in het teruggekeerd zijn naar werk na dertien maanden, is dit onderzoek exploratief. Dat wil zeggen dat er geen model getoetst wordt, maar dat onderzocht wordt welke factoren wel en welke factoren niet samenhangen met werkhervatting na langdurig verzuim. Veel factoren zijn slechts aangetoond in één studie, andere factoren zijn nooit eerder onderzocht in relatie tot werkhervatting na langdurig verzuim en al deze factoren zijn niet eerder onderzocht binnen één studie.

Analyse-model voor terugkeer naar werk na verzuim Kenmerken werknemer Ervaren belemmeringen

Attitude

Gedrag: teruggekeerd Sociale norm naar werk na 13 mnd

Eigen effectiviteit

Kenmerken

Sociale Attitude omgeving Steun

Figuur 1.1 Analysemodel

1.7 Onderzoeksvragen
In aansluiting op de probleemstelling, het literatuuroverzicht en het analysemodel zijn vijf onderzoeksvragen geformuleerd. In eerste instantie is het van belang inzicht te krijgen in de uitgangssituatie van de onderzochte groep. Dit is niet alleen inhoudelijk belangrijk, maar vooral ook methodologisch, en wel om drie redenen. Ten eerste kan de representativiteit van de steekproef worden bepaald. Omdat het in dit onderzoek om verbanden tussen factoren zal gaan en niet om een beschrijving, is volledige representativiteit voor de Nederlandse beroeps- bevolking niet noodzakelijk. Wel is het belangrijk aan te tonen dat het in dit onderzoek niet ging om een zeer atypische en homogene groep. Ten tweede kan een indruk verkregen worden van de variatie in de steekproef. Dit is belangrijk omdat anders geen verbanden kunnen worden aangetoond. Ten derde moet worden nagegaan in hoeverre de mannen en vrouwen in de steekproef al aan het begin van het verzuim op belangrijke punten verschillen, omdat dit mogelijk de vergelijkbaarheid van mannen en vrouwen kan verminderen. De eerste onderzoeksvraag die zal worden beantwoord in hoofdstuk 3, is derhalve:




21




1. Wat zijn de kenmerken van de onderzochte groep verzuimende werknemers op het eerste meetmoment en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin aangetroffen?
Vervolgens zal inzicht worden verkregen in hoe het werkhervattingspatroon van mannen en vrouwen verliep gedurende het jaar na ziekmelding. Nagegaan zal worden in hoeverre de vrouwen in dit onderzoek minder vaak hervatten dan de mannen, hoe snel werkhervatting plaatsvond en in welke situaties de hervatte werknemers en de niet hervatte werknemers zich bevonden dertien maanden na ziekmelding. De tweede onderzoeksvraag die wordt beantwoord in hoofdstuk 4 luidt dan ook:

2. In hoeverre waren er man/vrouw verschillen in werkhervattingspatroon gedurende de eerste 13 maanden na ziekmelding?
Het belangrijkste doel van dit onderzoek was om na te gaan welke rol de motivatie ten aanzien van werkhervatting en de sociale omgeving spelen bij man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim. Hoewel het meeste onderzoek zich richt op de verklaring van arbeidsongeschiktheidsrisico, richtte dit onderzoek zich op de verklaring van werkhervatting. Het ging daarbij, naast de verschillende motivatie die mannen en vrouwen zouden hebben ten aanzien van werkhervatting, ook om andere werknemer-gerelateerde factoren die mogelijk een verklaring kunnen zijn. De derde onderzoeksvraag, die in hoofdstuk
5 zal worden beantwoord, is:

3. Welke werknemer-gerelateerde factoren hingen samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?
Daarnaast ging het om mogelijke verschillen die vanuit de sociaal-medische begeleiding, het bedrijf/de instelling en de privé-omgeving gemaakt zouden worden met betrekking tot werkhervatting van mannelijke en vrouwelijke verzuimende werknemers. De vierde onderzoeksvraag die in hoofdstuk 6 zal worden beantwoord luidt daarom:
4. Welke factoren gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding, het bedrijf/de instelling en de privé-omgeving hingen samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?
In hoofdstuk 7 wordt de samenhang onderzocht tussen de factoren die uit de hoofdstukken 5 en 6 als belangrijk naar voren zijn gekomen. De vijfde onderzoeksvraag die in hoofdstuk 7 zal worden beantwoord luidt daarom:

5. Wat zijn de belangrijkste voorspellers van werkhervatting, in hoeverre hangen deze onderling samen en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin aangetroffen?
Tenslotte volgen in hoofdstuk 8 de conclusies ten aanzien van de verklaring van verschillen tussen mannen en vrouwen in werkhervatting na en mogelijke verklaringen voor de bevindingen langdurig verzuim. Het rapport wordt in hoofdstuk 9 afgesloten met een nabeschouwing waarin de uitgangspunten, het theoretisch kader, de belangrijkste conclusies en de waarde van dit onderzoek zullen worden bediscussieerd.




22

























































































































23




2. METHODE
In dit hoofdstuk worden de procedure van het onderzoek (paragraaf 2.1), de kenmerken van de verschillende steekproeven (bedrijfsartsen, werknemers en overige actoren uit de sociale omgeving van de werknemers) (paragraaf 2.2), het design (paragraaf 3.3), de meet- instrumenten (items en vragenlijsten) (paragraaf 2.4) en de analysemethoden beschreven (paragraaf 2.5).

2.1 Procedure
De dataverzameling voor het onderzoek vond plaats van december 1999 tot november 2001 en is uitgevoerd door en onder toezicht van onderzoekers van de Universiteit Maastricht (UM). In deze paragraaf wordt allereerst een overzicht gegeven van de fases in het onderzoek. Vervolgens wordt de voorbereiding van het onderzoek beschreven alsmede de werving van de werknemers en de wijze waarop het interviewen van de werknemers en hun sociale omgeving heeft plaatsgevonden.

2.1.1. Overzicht van de procedure
De verzuimende werknemers zijn geworven via bedrijfsartsen van Arbo-diensten. De eerste fase in de werving heeft onder Arbo-diensten plaatsgevonden en de tweede onder bedrijfsartsen die werken bij deze Arbo-diensten (zie fig. 2.1). Deelnemende bedrijfsartsen gaven vervolgens de namen van verzuimende werknemers door aan de onderzoekers, die daarna deze verzuimende werknemers benaderden met de vraag of zij wilden deelnemen aan een onderzoek naar ziekteverzuim en werkhervatting. Na toestemming namen de werknemers deel aan een face-to-face interview bij hen thuis (T1), dat ongeveer drie maanden na de eerste verzuimdag plaatsvond. De werknemers werd om toestemming gevraagd om vervolgens hun sociale omgeving te interviewen. De sociale omgeving betreft de sociaal-medische begeleiding (bedrijfsarts en huisarts), de werkomgeving (direct leidinggevende en een collega) en de privé-omgeving (eventuele partner en een belangrijke ander). Deze personen uit de sociale omgeving (hierna als `actoren' aangeduid) werden tweemaal geïnterviewd, éénmaal aan het begin van het verzuim en éénmaal nadat de werknemer niet meer ziek gemeld was. De actoren van de werknemers die ziekgemeld bleven, werden na 12 ½ maand voor de tweede keer geïnterviewd. De werknemers werden na het eerste face-to-face interview maximaal vijf maal telefonisch geïnterviewd over hun verzuim en eventuele werkhervatting. Deze interviews vonden plaats op 4 ½ (T2), 6 ½ (T3), 8 ½ (T4), 10 ½ (T5) en 12 ½ (T6) maanden na de ziekmelding. Het interviewen stopte nadat de werknemer op twee achtereenvolgende meetmomenten het werk zonder tussenpozen had hervat, dat wil zeggen twee tot vier maanden achtereen weer volledig aan het werk was. Dus: een werknemer die tussen T2 en T3 het werk hervat had, werd op T3 en T4 nog geïnterviewd over het verzuim en de werkhervatting, maar niet meer op T5 en T6. Als werknemers na 12 ½ maand nog niet volledig beter gemeld waren, werd hen gevraagd of ook de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts aan het onderzoek mochten deelnemen. Alle werknemers kregen na 12 ½ maanden (T6) een evaluatie-interview waarin de deelname aan het onderzoek werd geëvalueerd.




24
Fig. 2.1 Overzicht van de procedures werving werknemers en afname interviews werven Arbo-
diensten en
bedrijfsartsen

bedrijfsartsen
werven
werknemers

werknemers
aangemeld bij
UM

werknemers
stemmen in met
deelname

face-to-face
interview T1

Bedr. arts Huisarts Leidingg. Collega partner bel. ander 1e telefonisch . interview T2

T1_ T1_ T1_ T1_ T1_ T1_ bedr.arts huisarts leidingg collega partner ander 2e telefonisch interview T3

T2_ T2_ T2_ T2_ T2_ T2_ander 3e telefonisch bedr.arts huisarts leidingg collega partner interview T4

4e telefonisch T1_ VA interview T5 verz. arts

5e telefonisch Evaluatie interview/eind T1_ interview AD T6 arbeidsd. T6




25

2.1.2 Voorbereiding voor het onderzoek
In de periode januari - mei 2000 is contact gelegd met dertien Arbo-diensten verspreid over het hele land. Negen van hen bleken bereid te zijn te participeren in een onderzoek naar man/ vrouw verschillen in arbeidsongeschiktheidsrisico. Het ging daarbij om zeventien locaties. Vier Arbo-diensten deden niet mee vanwege interne reorganisaties (2) of omdat zij reeds bij ander onderzoek waren betrokken (2).
Voorbereiding werving verzuimende werknemers
Alle deelnemende Arbo-diensten zijn bezocht door de onderzoekers. Daarbij is een voorstel besproken voor de procedure voor het werven van verzuimende werknemers via het spreekuur van de bedrijfsartsen. Telkens is nagegaan wat binnen de desbetreffende Arbo-dienst een zo eenvoudig mogelijke procedure zou zijn. Bij de negen Arbo-diensten is door de onderzoekers vervolgens een presentatie gegeven aan geïnteresseerde bedrijfsartsen. Er bleken in totaal 94 artsen geïnteresseerd te zijn in medewerking aan het onderzoek. Zij ontvingen het materiaal dat nodig was om het onderzoek uit te voeren (formulieren, instructie, achtergrond en folders voor werknemer) plus een attentie.
Voorbereiding constructie meetinstrumenten
Ten behoeve van het opstellen van de vragenlijst is bij zeven bedrijfsartsen een diepte- interview afgenomen; bij twee Arbo-diensten zijn diepte-interviews afgenomen bij vijftien werknemers (mannen en vrouwen in verschillende leeftijdsklassen) over hun ervaringen met ziekteverzuim en werkhervatting.
2.1.3 Werving van verzuimende werknemers
Op basis van de oriënterende gesprekken met de Arbo-diensten werd de volgende procedure ten behoeve van de werving van verzuimende werknemers vastgesteld. De bedrijfsartsen die op vrijwillige basis hadden aangegeven mee te willen doen aan het onderzoek, dienden werknemers die bij hen op het spreekuur kwamen aan te melden bij de onderzoekers van de Universiteit Maastricht. Het ging daarbij om werknemers die aan de inclusiecriteria voldeden2. Er was één exclusiecriterium, namelijk het zeker weten van de bedrijfsarts dat de werknemer binnen een half jaar weer volledig beter gemeld zou zijn. Dit criterium was opgenomen om er zeker van te zijn de potentieel langdurig verzuimende werknemers in het onderzoek te betrekken en dus voldoende werknemers die na 13 maanden nog ziekgemeld zouden zijn. De bedrijfsarts vroeg aan deze werknemers of zij er bezwaar tegen hadden om gebeld te worden door de Universiteit Maastricht. Zo niet, dan kreeg de werknemer een folder met uitleg over het onderzoek. De bedrijfsarts hoefde zelf geen uitleg te geven. De bedrijfsarts vulde op een formulier de datum van de eerste dag waarop de werknemer ziek gemeld was, de geboortedatum, de aanstellingsomvang, de reden voor verzuim, de sector, de functie, de gezinssamenstelling en de naam en het telefoonnummer van de werknemer in. Het door de bedrijfsarts ingevulde formulier werd in door de UM verstrekte portvrije antwoordenvelop verstuurd naar de UM.
De werving van verzuimende werknemers vond plaats tussen 1 mei 2000 en 1 december 2000. Tijdens deze periode werden de bedrijfsartsen regelmatig door de onderzoekers gebeld om hen aan het onderzoek te herinneren en eventuele vragen te beantwoorden. Daarnaast kregen de bedrijfsartsen een maandelijkse nieuwsbrief; ontvingen de bedrijfsartsen en de managementteams van hun Arbo-diensten in september 2000 een brief van staatssecretaris

2 De werknemers zijn tussen 1 en 2 maanden ziek gemeld, zijn tussen 16 en 61 jaar, hebben een aanstelling voor 20 uur of meer per week, de reden voor verzuim is psychisch of ze hebben een aandoening aan het bewegingsapparaat en de werknemer is werkzaam in sector/ op afdeling waar zowel mannen als vrouwen werken.




26
Hoogervorst; werden de Arbo-diensten die de 50e, 100e en 150e geschikte kandidaat aanmeldden op vlaai getrakteerd; en ontvingen bedrijfsartsen die meewerkten aan vijf of meer telefonische interviews een boekenbon.
2.1.4 Interviewen van werknemers en hun sociale omgeving Nadat de onderzoekers van de UM een formulier van een bedrijfsarts hadden ontvangen werd gecontroleerd of de aangemelde kandidaat daadwerkelijk aan de in- en exclusiecriteria voldeed. Vervolgens werd de geschikte kandidaat door een van de onderzoekers gebeld. De onderzoeker gaf uitleg over het onderzoek en vroeg of de werknemer daaraan mee wilde doen. Zo ja, dan kreeg de werknemer schriftelijke informatie over het onderzoek thuis- gestuurd inclusief een te ondertekenen Informed Consent. Naam en adres van de werknemer werden vervolgens doorgegeven aan het bureau dat de face-to-face interviews verzorgde. Dit interview bureau meldde de werknemer aan bij een enquêtrice in de regio van de werknemer. De enquêtrice maakte een telefonische afspraak voor een interview bij de werknemer thuis (T1, face-to-face interview). Dit interview duurde een tot twee uur. Voor mannen met psychische klachten werd een iets afwijkende procedure gevolgd omdat deze groep aanvankelijk vaker medewerking weigerde, met name vanwege de omvang van het onderzoek. Daarnaast gaven bedrijfsartsen aan dat het om de medewerking te bevorderen, raadzaam was om mannen met psychische klachten meer "terughoudend" te benaderen. Er werd besloten deze groep stapsgewijs te benaderen. Niet eerder dan na afloop van het face-to- face interview legde de enquêteur of enquêtrice het vervolgonderzoek uit en liet een infor- matiebrief met formulier bij de werknemer achter. De werknemer stuurde bij interesse de aanmelding voor het vervolgonderzoek zelf op. Deze procedure bleek goed te werken (zie "steekproef verzuimende werknemers").
Na het face-to-face interview werden de werknemers automatisch 4 ½ maanden (19,5 weken) na de eerste dag waarop zij ziek gemeld waren, opgebeld voor het telefonische interview en, afhankelijk van het tijdstip van werkhervatting, na 6 ½, 8 ½, 10 ½ en 12 ½ maanden. Alle personen in de sociale omgeving van de werknemer waarvoor toestemming voor benadering was verkregen, kregen eerst een brief met een kopie van het Informed Consent. Vervolgens werden zij gebeld voor een telefonisch interview van ongeveer een kwartier. In het geval van de direct leidinggevende en de collega, kreeg eerst de directie van het bedrijf of de instelling een brief waarin werd aangegeven dat medewerkers werden benaderd voor medewerking aan dit onderzoek. In het geval van bedrijfsartsen, huisartsen, verzekerings- artsen en arbeidsdeskundigen werd eerst een afspraak voor het telefonische interview gemaakt. Alle telefonische interviews werden uitgevoerd door het MEMIC, het Centrum voor Informatie en Datamanagement van de Universiteit Maastricht. 2.2 Respons
In deze paragraaf worden de kenmerken van de respons beschreven die verkregen was voor de verschillende steekproeven (werknemers, bedrijfsartsen, huisartsen, direct leiding- gevenden, collega's, partners en belangrijke anderen). 2.2.1 Respons: totaaloverzicht
Zoals eerder vermeld werkten negen Arbo-diensten met bij elkaar zeventien vestigingen mee aan het onderzoek. In totaal bleken 94 bedrijfsartsen geïnteresseerd te zijn in deelname aan het onderzoek. Van deze groep hebben 48 bedrijfsartsen (51%) in totaal 155 werknemers aangemeld (figuur 2.2). Van deze groep aangemelde zieke werknemers bleken 126 personen




27
(79,9%) bereid deel te nemen aan het onderzoek. Allen hebben deelgenomen aan het face-to- face interview, hiervan hebben 119 (94,4%) werknemers deelgenomen aan het vervolgonderzoek. De resultaten in dit rapport zijn gebaseerd op deze 119 werknemers, die zijn aangemeld door 42 verschillende bedrijfsartsen. De meeste werknemers gaven toe- stemming voor het benaderen van de bedrijfsarts. De dikker omlijnde vierkanten betreffen de interviews waaraan deelgenomen is door alle 119 werknemers. Een precieze beschrijving van de respons en non-respons voor iedere steekproef wordt gegeven in de volgende paragrafen. Tijd tussen de meetmomenten
Van de interviews met de werknemers heeft 68,3% binnen een spreiding van drie weken voor en na de tevoren vastgestelde tijdstippen plaatsgevonden (tabel 1.1(b), bijlage 1). De grootste spreiding werd gevonden ten aanzien van het tijdstip van het T1 interview. Dit had te maken met de contactfrequentie tussen bedrijfsarts en werknemer en hoe snel er contact kon worden gelegd met de werknemer door de onderzoeker én door de enquêteur of enquêtrice. De interviews met de actoren vonden gemiddeld 18 weken (4,2 maanden) na de ziekmelding plaats; 68% vond tussen 14 weken (standaarddeviatie 3 maanden) en 23 weken (standaard- deviatie 5 maanden) na ziekmelding plaats.
2.2.2 Steekproef Arbo-diensten
De deelnemende Arbo-diensten waren verspreid over het hele land. In totaal namen Arbo- diensten uit zes provincies deel, namelijk Noord-Holland, Zuid-Holland, Brabant, Limburg, Overijssel en Groningen. Het betreft vestigingen van Arbo Unie, ArboNed, AMG, Maetis Arbo, Arbodienst Limburg en Arbo Noord (tabel 1.2(b), bijlage 1). 2.2.3 Steekproef bedrijfsartsen die werknemers aanmeldden Zoals vermeld, hadden 94 bedrijfsartsen aangegeven mee te willen werken aan het onderzoek. Gedurende het onderzoek hebben twaalf bedrijfsartsen laten weten niet meer mee te willen doen met het onderzoek. Drie bedrijfsartsen gaven zich gedurende het onderzoek op voor deelname. Van de 85 (90,4%) overgebleven bedrijfsartsen hebben 48 bedrijfsartsen (56,5%) geschikte werknemers aangemeld. Een aanzienlijk deel van de bedrijfsartsen die geen werknemers hadden aangemeld, gaf aan geen werknemers op het spreekuur te krijgen die aan de criteria voldeden, of het gewoonweg te druk te hebben (tabel 1.3(b), bijlage 1). In totaal begeleidden 42 bedrijfsartsen de 119 werknemers op wie de resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd. Alhoewel 48 bedrijfsartsen geschikte werknemers aanmeldden, vielen vijf bedrijfsartsen af doordat zij werknemers begeleidden die zelf bij nader inzien niet mee wilden werken aan het onderzoek, de werknemer van één bedrijfsarts haakte af nadat het face-to-face interview was voltooid en werd dus niet betrokken bij de analyses voor dit onderzoek.
De uiteindelijke werknemers blijken redelijk evenwichtig verspreid per Arbo-dienst en per bedrijfsarts (tabel 1.4(b), bijlage 1). De bedrijfsartsen meldden gemiddeld ongeveer drie werknemers aan. Eén arts meldde dertien werknemers aan en veertien bedrijfsartsen meldden ieder één werknemer aan.
Er namen 15 vrouwelijke (35,7%) en 27 mannelijke (64,3%) bedrijfsartsen deel aan het onderzoek. De deelnemende mannelijke bedrijfsartsen hebben méér mannelijke werknemers dan vrouwelijke werknemers aangemeld, de deelnemende vrouwelijke bedrijfsartsen daarentegen hebben méér vrouwen dan mannen aangemeld (tabel 1.5(b), bijlage 1). Tevens bleken vrouwelijke bedrijfsartsen relatief meer werknemers te hebben aangemeld.




28
Fig. 2.2 Overzicht respons in de verschillende fases van het onderzoek 9 Arbo-diensten 17 vestigingen

94 bedrijfsartsen bedrijfsartsen niet geïnteresseerd geïnteresseerd

48 bedrijfsartsen 46 bedrijfsartsen werven werven niet

155 werknemers
geworven

126 werknemers 29 werknemers aangemeld door 43 weigeren/zijn bedrijfsartsen stemmen ongeschikt in met deelname

T1: face-to-
face interview

101 BA'en 81 HA'en 75 dir.lei. 56 coll. 84 partners 56 anderen n=119 Uitval T2 n=7 interview T1: T1: T1: T1: T1: T1: 96 60 67 52 77 53

T3 ­T5 Interview(s)

T2: T2: T2: T2: T2: T2: 89 60 52 42 62 44

T1: 55 34 verz.arts

T1: 54 T6 24 arbeidsdesk interview
---
T6 evaluatie interview




29
2.2.4 Kenmerken steekproef werknemers
De werknemers werden verspreid over zeven maanden van 2000 geworven. In totaal werden door de bedrijfsartsen 155 werknemers aangemeld, waarvan 36 hun medewerking weigerden (29 werknemers voor aanvang van het onderzoek, zeven werknemers tijdens het onderzoek). De steekproeven van de deelnemende mannen en vrouwen kwamen overeen qua leeftijd en aandoening. Ongeveer de helft van de deelnemende werknemers was 46 jaar of ouder. Ook het gemiddelde opleidingsniveau kwam overeen, hoewel mannen vaker alleen lager onderwijs hadden en vrouwen vaker Mavo/lbo/3 havo hadden voltooid. De mannen verrichtten vaker handarbeid, de vrouwen vaker lagere hoofdarbeid. De vrouwen werkten gemiddeld zes uur per week minder en woonden iets vaker alleen dan de mannen in de steekproef. Vier mannen en negen vrouwen hadden ouders die niet in Nederland geboren zijn. De helft van de mannen kon worden gematcht met een vergelijkbare vrouw (tabel 2.1). Tabel 2.1 Beschrijving van de steekproef werknemersa Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Leeftijd
16-35 14 (21,6%) 19 (35,2%) 33 (27,7%) 36-45 19 (29,2%) 16 (29,6%) 35 (29,4%) 46-60 32 (49,2%) 19 (35,2%) 51 (42,9%) Hoogst voltooide opleiding (1-4) 2,78 (1,14) 2,85 (1,02) 2,82 (1,08) Hoogst voltooide opleiding***
Lager onderwijs 12 (18,5%) 5 ( 9,3%) 17 (14,3%) Mavo/lbo/3 havo 14 (21,5%) 17 (31,5%) 31 (26,1%) Havo/vwo/mbo 15 (23,1%) 13 (24,1%) 28 (23,5%) Hbo/universiteit 24 (36,9%) 19 (35,2%) 43 (36,1%) Aanstellingsomvang (uren)*** 36,77 (5,15) 30,12 (7,57) 33,63 (7,20) Sector
Warenhuis, supermarkt, horeca, schoonmaak 5 ( 7,9%) 5 ( 9,6%) 10 ( 8,7%) Industrie 13 (20,6%) 6 (11,5%) 19 (16,5%) Financiële en zakelijke dienstverlening 19 (30,2%) 16 (30,8%) 35 (30,4%) Overheid (O.B., onderwijs, gezondheidszorg) 26 (41,3%) 25 (48,1%) 51 (44,3%)
+ non-profit
Functieniveau**
Handarbeid 30 (46,2%) 10 (18,5%) 40 (33,6%) Hoofd lager 11 (16,9%) 27 (50,0%) 38 (31,9%) Middelbaar 18 (27,7%) 12 (22,2%) 30 (25,2%) Hoger 4 ( 6,2%) 3 ( 5,6%) 7 ( 5,9%) onbekend 2 ( 3,1%) 2 ( 3,7%) 4 ( 3,4%) Woonsituatie*
Met anderen (partner, kinderen, ouders) 56 (92,3%) 41 (67,4%) 81 (38,1%) Alleen 4 ( 6,7%) 12 (22,6%) 16 (13,4%) Onbekend 4 ( 6,7%) 1 ( 1,9%) 5 ( 4,2%) Aandoening
Psychisch 28 (43,1%) 29 (53,7%) 57 (47,9%) Bewegingsapparaat 37 (56,9%) 25 (46,3%) 62 (52,1%) In Nederland geboren 61 (93,8%) 51 (94,4%) 112 (94,1%) Match man met vrouw 59 (49,6%)
* 0,05 > p > 0,01 a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01 > p > 0,001

*** p




30
Kenmerken non-respons
In grote lijnen werden geen verschillen aangetroffen tussen de deelnemers aan dit onderzoek en diegenen die niet deelnamen (tabel 2.2). Er was relatief meer non-respons onder jongere vrouwen en oudere mannen. Ook was er wat meer non-respons afkomstig van werknemers met psychische klachten en was er meer non-respons onder werknemers in de lagere functieniveaus. Tenslotte was er meer non-respons afkomstig van medewerkers bij non-profit organisaties dan van werknemers werkzaam in profit organisaties. Tabel 2.2 Beschrijving non-respons werknemersa Kenmerk Mannen (n=19) Vrouwen (n=17) Totaal (n=36) Leeftijd*
16-35 3 (15,8%) 9 (52,9%) 12 (33,3%) 36-45 4 (21,1%) 4 (23,5%) 8 (22,2%) 46-60 12 (63,2%) 4 (23,5%) 16 (44,4%) Aanstellingsomvang 37,5 (2,95) 28,54 (6,33) 33,19 (6,61) Sector
Warenhuizen, supermarkt, horeca, 1 (5,6%) 1 (2,9%) schoonmaak
Industrie 4 (22,2%) 2 (12,5%) 6 (17,6%) Financiële en zakelijke dienstverlening 4 (22,2%) 5 (31,3%) 9 (26,5%) Overheid en non-profit 9 (50,0%) 9 (56,3%) 18 (52,9%) (O.B., onderwijs, gezondheidszorg)
Functieniveau
Handarbeid 11 (64,7%) 2 (13,3%) 13 (40,6%) Hoofd lager 4 (23,5%) 11 (73,3%) 15 (46,9%) Middelbaar 2 (11,8%) 1 ( 6,7%) 3 ( 9,4%) Hoger - 1 ( 6,7%) 1 ( 3,1%) Woonsituatie
Alleen 3 (15,8%) - 3 ( 8,3%) Aandoening
Psychisch 12 (63,2%) 9 (52,9%) 21 (58,3%) Lichamelijk 7 (36,8%) 8 (47,1%) 15 (41,7%) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) Ongeveer de helft van de personen die niet meededen, hebben hiervoor geen reden aangegeven (n=19, 52,8%). De overige personen gaven aan niet deel te willen nemen omdat ze het onderzoek er niet bij konden hebben (8), omdat ze de periode van verzuim wilden afsluiten (2), weer aan het werk waren (2), vanwege taalbarrières (2) of om andere redenen (5).
Toestemming benadering actoren
Gemiddeld gaven de werknemers toestemming voor het benaderen van drie tot vier actoren, mannen gemiddeld drie actoren en vrouwen gemiddeld vier actoren. Mannen gaven minder vaak toestemming voor het benaderen van een belangrijke ander, de bedrijfsarts en hun huisarts; er werd een trend gevonden dat mannen minder vaak toestemming gaven voor het benaderen van een collega (tabel 2.3).




31
Tabel 2.3 Toestemming voor deelname actorena Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Bedrijfsarts mag meedoen*** 49 (75,4%) 52 (96,3%) 101 (84,9%) Huisarts mag meedoen*** 39 (60,0%) 42 (77,8%) 81 (68,1%) Leidinggevende mag meedoen 39 (60,0%) 36 (66,7%) 75 (63,0%) Collega mag meedoen # 26 (40,0%) 30 (55,6%) 56 (47,1%) Partner mag meedoen 47 (72,3%) 37 (68,5%) 84 (70,6%) Belangrijke ander mag meedoen*** 23 (35,4%) 33 (61,1%) 56 (47,1%) Aantal actoren per werknemer*** 3,13 (2,08) 4,21 (1,63) 3,62 (1,96) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) # 0,10 > p > 0,05

* 0,05 > p > 0,01

** 0,01 > p > 0,001

*** p 2.2.5 Steekproef bedrijfsartsen die meewerkten aan telefonische interviews In 101 gevallen (84,9%) gaf de werknemer toestemming om de bedrijfsarts te benaderen. Dit betrof 31 verschillende bedrijfsartsen. (Dit is dus een weer selecte steekproef uit de steekproef bedrijfsartsen die werknemers aanmeldden). Twee bedrijfsartsen werkten niet mee aan de telefonische interviews om onbekende redenen, drie omdat zij te kort op de Arbo-dienst werkten of een vervanger waren. In totaal werd in 96 gevallen (80,7%) op T1 meegewerkt aan het telefonische interview.
De verdeling mannelijke en vrouwelijke bedrijfsartsen was gelijk aan die van de bedrijfsartsen die betrokken zijn geweest bij de werving (tabel 2.6). Voor mannelijke werknemers bleek vaker een mannelijke bedrijfsarts mee te werken aan het onderzoek, terwijl voor de vrouwelijke werknemers vaker een vrouwelijke bedrijfsarts meewerkte. Gemiddeld hebben de bedrijfsartsen vier tot vijf jaren ervaring met het bedrijf waar de werknemers werkzaam zijn. De bedrijfsartsen waren gemiddeld 43,2 jaren oud. Tabel 2.4 Kenmerken van de bedrijfsartsen die meewerkten aan de telefonische interviews (n=96)a Mannelijke werknemer (n=52) Vrouwelijke werknemer (n=44) T1 T2 T1 T2 Geslacht bedrijfsarts**
man 34 (69,4%) 30 (66,7%) 18 (38,3%) 15 (34,1%) vrouw 15 (30,6%) 15 (33,3%) 29 (61,7%) 29 (65,9%) Jaren werkervaring in dit bedrijf 4,80 (4,41) 4,58 (4,46) Leeftijd bedrijfsarts 43,48 (6,96) 42,38 (6,89) 42,94 (7,95) 38,40 (10,31) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01 > p > 0,001
Op T2 deden 14 oorspronkelijke bedrijfsartsen niet meer mee, maar deden 7 nieuwe bedrijfsartsen wel mee. Uitvalreden was verandering van bedrijfsarts. 2.2.6 Steekproef huisartsen
Ongeveer tweederde van de werknemers (n=81, 68,1%) gaf toestemming voor de telefonische benadering van hun huisarts. In totaal weigerden 21 huisartsen medewerking. Vijf huisartsen weigerden medewerking om onbekende reden (23,8%), tien huisartsen gaven aan geen tijd of geen interesse te hebben (47,6%), twee huisartsen waren nog te kort in de praktijk werkzaam (9,5%) en vier huisartsen wilden een vergoeding krijgen (19,0%). In totaal hebben 60 (50,4%) huisartsen meegewerkt aan het telefonische interview op T1, namelijk 52 (86,7%) mannelijke huisartsen en 8 (13,3%) vrouwelijke huisartsen (tabel 2.5).




32
Tabel 2.5 Kenmerken van de huisartsen die meewerkten aan de telefonische interviews (n=60)a Mannelijke werknemer (n=52) Vrouwelijke werknemer (n=80) T1 T2 T1 T2 Geslacht huisarts #
man 24 (96,0%) 26 (96,3%) 28 (80,0%) 27 (79,4%) vrouw 1 ( 4,0%) 1 ( 3,7%) 7 (20,0%) 7 (21,2%) Hoe lang huisarts van patiënt? (jaren) 9,96 (8,61) 10,09 (8,74) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) # 0,10 > p > 0,05
Voor de vrouwelijke werknemer was in 20% van de gevallen een vrouwelijke huisarts bij het onderzoek betrokken, terwijl voor slechts één van de mannelijke werknemers een vrouwelijke huisarts deelnam. Dit was statistisch gezien een trend. Op T2 deden vervolgens vijf huisartsen die op T1 hadden meegedaan niet meer mee, maar deden zes andere huisartsen wel weer mee. De werknemers waren gemiddeld 10 jaar patiënt van de huisarts. 2.2.7 Steekproef direct leidinggevenden
Bijna tweederde van de werknemers (n=75, 63,0%) gaf toestemming voor de telefonische benadering van zijn of haar direct leidinggevende. Vijf direct leidinggevenden hebben niet meegewerkt aan de telefonische interviews om onbekende redenen, twee hadden geen interesse en één direct leidinggevende mocht niet meedoen van de directie van zijn bedrijf. In totaal hebben zevenenzestig direct leidinggevenden (56,3%) meegewerkt aan het telefonische interview op T1, namelijk 53 mannelijke (78,6%) en 14 vrouwelijke leidinggevenden (21,4%). In dit onderzoek bleek voor de vrouwelijke werknemers vaker een vrouwelijke leidinggevende mee te werken dan voor de mannelijke werknemers (tabel 2.6). Tabel 2.6 Kenmerken van de direct leidinggevenden (n=67)a Mannelijke werknemer (n=53) Vrouwelijke werknemer (n=14) T1 T2 T1 T2 Geslacht leidinggevende*
man 31 (88,6%) 26 (89,7%) 22 (68,8%) 23 (79,3%) vrouw 4 (11,4%) 3 (10,3%) 10 (31,3%) 6 (20,7%) Jaren leiding aan afdeling 6,26 (5,07) 6,00 (6,79) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05 > p > 0,01
Vijftien direct leidinggevenden deden niet meer mee op T2. De redenen waren als volgt. In acht gevallen was de reden onbekend (53,3%). Twee keer had de werknemer geen toestemming gegeven (13,3%). Vijf leidinggevenden wilden niet meewerken (33,3%). Zes direct leidinggevenden deden op T2 voor de eerste keer mee (in dat geval had een werknemer een andere leidinggevende gekregen).
2.2.8 Steekproef collega's
Bijna de helft van de werknemers (n=56; 47,1%) gaf toestemming voor de telefonische benadering van zijn of haar collega. Twee collega's weigerden medewerking om onbekende redenen. Eén collega gaf aan geen interesse te hebben en één collega mocht niet meewerken van de directie van het bedrijf. In totaal hebben 52 (45,4%) collega's meegewerkt aan het telefonische interview op T1. Het betreft 24 mannelijke collega's (53,7%) en 30 vrouwelijke collega's (46,3%). In tweederde van de gevallen bleek voor de vrouwelijke werknemers een vrouwelijke collega mee te werken en voor de mannelijke werknemers in driekwart van de gevallen een mannelijke collega (tabel 2.7).




33
Tabel 2.7 Kenmerken van de collega's die meewerkten aan de telefonische interviews (n=52)a Mannelijke werknemer (n=29) Vrouwelijke werknemer (n=23) T1 T2 T1 T2 Geslacht collega*
man 18 (78,3%) 15 (83,3%) 11 (37,9%) 10 (41,7%) vrouw 5 (21,7%) 3 (16,7%) 18 (62,1%) 14 (58,3%) Leeftijd 44,70 (7,97) 41,76 (11,47) Jaren samenwerken met werknemer 8,43 (6,73) 6,89 (5,98) Werkervaring op afdeling 10,90 (7,90) 9,73 (7,12) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05 > p > 0,01
De collega's van de mannelijke werknemers werkten al zo'n 8 ½ jaar met hen samen, die van de vrouwelijke werknemers ongeveer zeven jaar. De collega's hadden 10 tot 11 jaar werkervaring op de afdeling. Tien collega's werkten op T2 niet meer mee; de reden is onbekend.
2.2.9 Steekproef partners
Van alle werknemers woonden er 94 samen met een partner. Ruim tweederde van de werknemers (n=84, 70,1%) gaf toestemming voor de telefonische benadering van zijn of haar partner, hiervan woonden er negen niet samen met de werknemer. Zeven partners hebben niet meegewerkt aan de telefonische interviews, de reden hiervan is onbekend. In totaal hebben 77 partners (64,7%) meegewerkt aan de telefonische interviews op T1. Het betreft 37 mannelijke partners (48,1%) en 40 vrouwelijke partners (51,9%). De partners van de mannelijke werknemers deelden even vaak het huis met de werknemer als die van de vrouwelijke werknemers (tabel 2.8).
Tabel 2.8 Kenmerken van de partners die meewerkten aan de telefonische interviews (n=77)a Mannelijke werknemer (n=37) Vrouwelijke werknemer (n=40) T1 (n=41) T2 (n=33) T1 (n=36) T2 (n=29) Geslacht partner*
man 2 ( 4,9%) 3 ( 8,6%) 35 (97,2%) 29 (100,0%) vrouw 39 (95,1%) 32 (91,4%) 1 ( 2,8%) - Leeftijd partner 40,83 (10,10) 43,86 (10,19) Getrouwd/woont samen met werknemer* 37 (97,4%) 31 (88,6%) a weergegeven zijn frequenties (percentages)
* 0,05 > p > 0,01
De partners van de mannelijke werknemers waren ongeveer 41 jaar, die van de vrouwelijke werknemers ongeveer 44 jaar.
Op T2 hebben 14 partners niet meegedaan aan het onderzoek. Redenen waren: gescheiden en reden onbekend.
2.2.10 Steekproef belangrijke anderen
Een kleine helft van de werknemers (n=56, 47,1%) gaf toestemming voor de telefonische benadering van een belangrijke ander. Drie belangrijke anderen hebben niet meegewerkt aan de telefonische interviews (reden onbekend). In totaal hebben 52 (45,4%) belangrijke anderen meegewerkt aan het telefonische interview op T1. De vrouwelijke werknemers hadden in bijna de helft van de gevallen een vriendin opgegeven, terwijl mannen slechts in een vijfde van de gevallen een vriend opgaven en nooit een vriendin. Mannen gaven relatief vaker een zus op als belangrijke ander. Over het algemeen zijn er vaker interviews afgenomen met vrouwelijke belangrijke anderen dan met mannelijke belangrijke anderen (tabel 2.9).




34
Tabel 2.9 Kenmerken van de belangrijke anderen die meewerkten aan de telefonische interviews (n=53)a Mannelijke werknemer Vrouwelijke werknemer (n=21) (n=32) T1 T2 T1 T2 Relatie met werknemer
Moeder 1 ( 5,3%) 1 ( 4,8%) 7 (23,3%) 7 (21,9%) Dochter 4 (21,1%) 4 (19,0%) 4 (13,3%) 4 (12,5%) Vriend 4 (21,1%) 4 (19,0%) 1 ( 3,3%) 1 (3,1%) Vriendin - - 14 (46,7%) 14 (43,8%) Buurman 1 ( 5,3%) 1 ( 4,8%) - - Buurvrouw 1 ( 5,3%) 1 ( 4,8%) - - Broer 2 (10,5%) 2 ( 9,5%) 1 ( 3,3%) 1 ( 3,1%) Zus 5 (26,3%) 5 (23,8%) 2 ( 6,7%) 2 ( 6,3%) Schoondochter 1 ( 5,3%) 1 ( 4,8%) - - Schoonzus - 1 ( 3,3%) 1 ( 3,1%) Onbekend 2 ( 9,5%) 2 ( 6,3%) Leeftijd belangrijke ander 40,30 (9,01) 43,59 (15,72) a weergegeven zijn frequenties (percentages) De belangrijke anderen opgegeven door de mannelijke werknemers waren ongeveer 40 jaar oud; die door vrouwelijke werknemers opgegeven ongeveer 44 jaar (hoewel hierin een grote spreiding was). Op T2 deden negen belangrijke anderen niet meer mee (reden onbekend). 2.2.11 Steekproef verzekeringsartsen
In totaal hebben 22 mannelijke en zes vrouwelijke verzekeringsartsen meegedaan aan het onderzoek. De meeste vrouwelijke werknemers hadden contact met het Gak of Cadans, de meeste mannelijke werknemers met het USZO en Gak. De verzekeringsartsen hadden gemiddeld acht jaren werkervaring (tabel 2.10).
Tabel 2.10 Kenmerken van de verzekeringsartsen die meewerkten aan de telefonische interviews (n=34)a Mannelijke werknemer Vrouwelijke werknemer

Geslacht verzekeringsarts
man 11 (73,3%) 16 (84,2%) vrouw 4 (26,7%) 3 (15,8%) Uvi
Gak 6 (40,0%) 8 (42,1%) Cadans 1 ( 6,7%) 6 (31,6%) USZO 8 (53,3%) 5 (26,3%) SFB - - GUO - - Jaren werkervaring 7,43 (6,01) 8,63 (6,78) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) In 20 gevallen was er sprake van (gedeeltelijke) ziekmelding dertien maanden na het verzuim, maar heeft er toch geen interview met de verzekeringsarts plaatsgevonden. Zeven keer (35,0%) gaf de werknemer geen toestemming. De verzekeringsarts zelf gaf zes keer (30,0%) geen toestemming. Drie keer (15,0%) had de werknemer nog geen contact gehad met de verzekeringsarts; de overige redenen kwamen alle één keer voor (totaal 15% van de non- respons): reden onbekend, verzekeringsarts te kort in de praktijk, werknemer geëmigreerd en geen interesse.




35
2.2.12 Steekproef arbeidsdeskundigen
De arbeidsdeskundigen hadden gemiddeld acht jaren werkervaring. De arbeidsdeskundigen van de mannen hadden gemiddeld genomen veel meer jaren werkervaring dan de arbeids- deskundigen die meewerkten voor de vrouwen.
Tabel 2.11 Kenmerken van de arbeidsdeskundigen die meewerkten aan de telefonische interviews (n=24)a Mannelijke werknemer Vrouwelijke werknemer

Geslacht arbeidsdeskundige
man 8 (88,9%) 13 (86,7%) vrouw 1 (11,1%) 2 (13,3%) Jaren werkervaring* 11,67 (7,02) 5,87 (3,70) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05 > p > 0,01
In totaal deden 19 mannelijke arbeidsdeskundigen en drie vrouwelijke arbeidsdeskundigen mee aan het onderzoek. Eenendertig (31) arbeidsdeskundigen deden niet mee om de volgende redenen. Twaalf werknemers (38,7%) gaven geen toestemming. Van negen arbeidsdeskun- digen (29,0%) is de reden onbekend. Zes keer (19,4%) weigerde de arbeidsdeskundige zelf medewerking. In drie gevallen (9,7%) was het einde wachttijd niet bereikt. Eén werknemer (3,2%) was geëmigreerd.
2.2.13 Achterwege laten van rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige Aangezien slechts een deel van de gevolgde werknemers gekeurd zijn, slechts weinig verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen hebben deelgenomen aan dit onderzoek, en aan- gezien werkhervatting als belangrijkste uitkomstmaat is gekozen, zijn de gegevens verzameld bij de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen niet opgenomen in dit rapport. 2.2.14 Samenvatting kenmerken steekproeven
De mannelijke en vrouwelijke werknemers waren vergelijkbaar voor wat betreft leeftijd, opleidingniveau, type aandoening en sector. De mannelijke en vrouwelijke werknemers waren redelijk vergelijkbaar als het gaat over de aanstellingsomvang, het functieniveau en woon- situatie. Mannen werkten gemiddeld meer uren per week en deden vaker handarbeid, vrouwen woonden vaker alleen.
Vrouwelijke werknemers gaven gemiddeld genomen toestemming voor de benadering van vier actoren, mannen gemiddeld genomen voor de benadering van drie actoren. Voor de vrouwelijke werknemers werkten vaker vrouwelijke bedrijfsartsen, leidinggevenden en collega's mee dan voor de mannelijke werknemers. Vrouwelijke werknemers gaven vaker een moeder of een vriendin op als belangrijke ander, mannen gaven relatief vaker een dochter, vriend of zus op.
2.3 Onderzoeksdesign
In deze paragraaf worden de onderzoeksdesigns die zijn gebruikt bij de beantwoording van de verschillende onderzoeksvragen, toegelicht. Tevens wordt aandacht besteed aan mogelijke effecten van het onderzoek zelf.
2.3.1 Onderzoeksdesigns
Het onderzoek is een observationeel longitudinaal cohort onderzoek. Observationeel betekent dat de normale gang van zaken onderzocht werd, en dat het niet ging om een interventie




36
studie. In hoeverre het onderzoek zelf als een interventie moet worden opgevat, wordt hieronder besproken. Het onderzoek is longitudinaal omdat werknemers in de tijd gevolgd werden. Het betreft een cohort onderzoek, omdat een bepaalde groep werknemers gevolgd is. Er werden drie onderzoeksdesigns gehanteerd, die hieronder worden toegelicht. Design 1: onderzoeksvraag 2
In figuur 2.3 wordt het design voor onderzoeksvraag 2 (In hoeverre waren er man/vrouw verschillen in werkhervattingspatroon gedurende de eerste 13 maanden na ziekmelding?) weergegeven. Het onderzoek is hierin weergegeven als een "patiënt-controle onderzoek", waarbij het vrouw-zijn als expositiefactor wordt opgevat en werkhervatting als uitkomst. Aan de hand hiervan werd het relatieve risico op werkhervatting voor vrouwen ten opzichte van mannen berekend.
Figuur 2.3 Onderzoeksdesign voor beantwoording tweede onderzoeksvraag Hervat Vrouwen Hervat Basis
populatie
Mannen Niet hervat Niet hervat Follow up
Design 2: onderzoeksvragen 3 en 4
Het tweede design werd gebruikt bij de beantwoording van onderzoeksvraag 3 (Welke werknemer-gerelateerde factoren hingen samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?) en onderzoeksvraag 4 (Welke factoren gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding, het bedrijf/de instelling en de privé-omgeving hingen samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?). Dit design is weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.4 Weergave van eerste design gebruikt bij de beantwoording van onderzoeksvragen 3 en 4. Niet hervat op T6 = Wel hervat op T6 = verzuimend hervattend Gemiddelde van werknemer- Gemiddelde van werknemer- gerelateerde factor gemeten na 3 gerelateerde factor gemeten na 3 Mannen maanden; gemiddelde omgevings- maanden; gemiddelde omgevings- gerelateerde factor gemeten na 3-4 gerelateerde factor gemeten na 3-4 maanden (M1) maanden (M2) Gemiddelde van werknemer- Gemiddelde van werknemer- gerelateerde factor gemeten na 3 gerelateerde factor gemeten na 3 Vrouwen maanden; gemiddelde omgevings- maanden; gemiddelde omgevings- gerelateerde factor gemeten na 3-4 gerelateerde factor gemeten na 3-4 maanden (M3) maanden (M4) Nagegaan werd of de gemiddelden verschillen tussen de groepen, en indien dit het geval is, welke groepen onderling verschillen.




37
Als binnen de groep mannen een verschil werd aangetoond tussen de verzuimende mannen en de hervattende mannen (M1 M2), hing deze factor voor de mannen samen met werk- hervatting. Als binnen de groep vrouwen een verschil werd aangetoond tussen de verzuimende vrouwen en de hervattende vrouwen (M3 M4), hing deze factor voor de vrouwen samen met werkhervatting. Als de samenhang bij mannen anders is dan bij vrouwen, is er sprake van een interactie-effect (zie paragraaf 5 voor de gebruikte statistische toetsen). Het design in figuur 2.4 kan daarom ook anders worden weergegeven, zoals in figuur 2.5 is aangegeven. Dit is het derde gebruikte design.
Figuur 2.5 Andere weergave van design gebruikt bij beantwoording van onderzoeksvragen 3 en 4 werknemer-gerelateerde
factor gemeten na 3 Werkhervatting maanden; omgeving-
na dertien gerelateerde factor maanden gemeten na 3-4 maanden
Geslacht
werknemer
Bij de beantwoording van onderzoeksvragen 3 en 4 werd ook nagegaan in hoeverre er een verandering in de tijd optrad in de werknemer-gerelateerde factoren en omgevings- gerelateerde factoren, en in hoeverre deze verandering anders was afhankelijk van geslacht en werkhervatting. Om dit te bepalen werd uitgegaan van hetzelfde design als voor het bepalen van de relaties tussen de factoren gemeten op het eerste meetmoment, werkhervatting en geslacht. In dit geval werden niet alleen de gegevens verzameld op het eerste meetmoment, maar ook de gegevens die verzameld waren op de opeenvolgende meetmomenten in de analyses betrokken. Er werd nagegaan in hoeverre er een verandering in de tijd plaatsvond, en in hoeverre deze samenhing met geslacht en/of uiteindelijke werkhervatting (voor de gebruikte toetsen wordt naar de volgende paragraaf verwezen). Voor een beschrijving van de meetmomenten wordt verwezen naar paragraaf 2.1.
Onderzoeksvraag 5
Voor de beantwoording van onderzoeksvraag 5 (Wat zijn de belangrijkste voorspellers van werkhervatting, in hoeverre hangen deze onderling samen en welke verschillen tussen manen en vrouwen worden hierin aangetroffen?) is nagegaan hoe een combinatie van onafhankelijke variabelen, gemeten aan het begin van het verzuim, voor mannen en voor vrouwen werkhervatting voorspelde. Daarnaast is nagegaan hoe de onafhankelijke variabelen onderling samenhingen.
2.3.2 Effect van het onderzoek zelf
De tweemaandelijkse interviews met de werknemers en de interviews met de actoren kunnen mogelijk de werkhervattingskans mede bepalen, en daarmee als een interventie worden opgevat. Als de werkhervattingskans van vrouwen hierdoor meer of minder wordt beïnvloed dan de werkhervattingskans van mannen, kan dit de uitkomsten van het onderzoek verstoren. Om een indruk te krijgen van de effecten van het onderzoek zelf, is aan het einde van het onderzoek aan de werknemers gevraagd of zij enige invloed hebben ervaren, en zo ja, welke invloed. Onder meer is gevraagd in hoeverre het onderzoek invloed heeft gehad op de algemene gemoedstoestand van de werknemers en waardoor deze invloed is ontstaan. Daarnaast is gevraagd of ze informatie hebben gekregen die ze van tevoren nog niet hadden




38
en of het onderzoek hen aan het denken heeft gezet. In hoeverre er door de werknemers door deelname aan het onderzoek activiteiten zijn ondernomen is eveneens in kaart gebracht en tenslotte is gevraagd of de werknemers het gevoel hadden dat de telefonische contacten met de sociale omgeving de houding van deze personen tegenover de werknemers heeft beïnvloed. Uit de antwoorden kwam naar voren dat 30% van de werknemers desgevraagd bevestigden dat het onderzoek invloed had gehad op hun gemoedstoestand. In tweederde van de gevallen was deze invloed als positief ervaren. Daarnaast gaf 43% van de werknemers aan, door het onderzoek aan het denken gezet te zijn over hun eigen situatie en gaf 19% aan daardoor bepaalde activiteiten te hebben ondernomen. Een kleine groep (12%) gaf aan dat het interviewen van personen in de sociale omgeving hun relatie met die personen had beïnvloed, meestal in positieve zin. Mannen gaven iets minder vaak aan dat het onderzoek hun gemoedstoestand had beïnvloed dan vrouwen, maar bij de andere vragen werden geen verschillen tussen mannen en vrouwen aangetroffen. Nergens was sprake van een directe invloed van het onderzoek (bijvoorbeeld hulp bij het zoeken naar ander werk door de enquêteurs).
Hoewel deze resultaten ervaringen betreffen en geen objectieve effectmaten zijn, zijn deze bevindingen aanwijzingen dat het vrij onwaarschijnlijk is dat de verschillen tussen mannen en vrouwen in werkhervatting toe te schrijven zijn aan een effect van het onderzoek zelf. 2.4 Meetinstrumenten
Het onderzoek is uitgevoerd door vragenlijsten af te nemen met grotendeels gestructureerde vragen en een aantal open vragen mondeling. In deze paragraaf worden per onderzoeksvraag de variabelen beschreven die zijn gebruikt om deze onderzoeksvraag te beantwoorden. Bij de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag gaat het om werknemer-gerelateerde en omgevingsgerelateerde variabelen gemeten op het eerste meetmoment (paragraaf 2.4.1 en paragraaf 2.4.2). In paragraaf 2.4.3 wordt een overzicht gegeven van de variabelen die zijn gehanteerd om een beeld te krijgen van het werkhervattingspatroon (onderzoeksvraag 2). In paragraaf 2.4.4 worden de variabelen beschreven die zijn gebruikt om de relatie tussen werknemer-gerelateerde factoren en werkhervatting te bestuderen (onderzoeksvraag 3). In paragraaf 2.4.5 worden de variabelen beschreven die zijn gehanteerd om de relatie tussen de sociale omgeving en werkhervatting in kaart te brengen. De meetinstrumenten met betrekking tot onderzoeksvraag zijn te vinden in de beschrijving van de meetinstrumenten, gebruikt bij de beantwoording van de voorafgaande vragen. Voor een gedetailleerde beschrijving van de meetinstrumenten en schaalconstructie wordt verwezen naar bijlage 2. 2.4.1 Man/vrouw verschillen in werknemer-gerelateerde variabelen (onderzoeksvraag 1 )
De volgende werknemer-gerelateerde variabelen zijn gebruikt bij de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag.
Sociaal-demografische kenmerken
Voor wat betreft de sociaal-demografische kenmerken is gevraagd naar leeftijd, geslacht, nationaliteit en opleidingsniveau, geoperationaliseerd als de hoogst genoten opleiding die is afgesloten met een diploma.
Werkkenmerken
Ten aanzien van de werknemer zelf is het functieniveau van de werknemer meegenomen alsmede de vraag of de werknemer een leidinggevende functie heeft en de soort en omvang van de aanstelling.




39
Werkbeleving
Er zijn tevens gegevens verzameld over de werkbeleving van de werknemer. Gegevens zijn verzameld over de mate van autonomie die de werknemer in zijn/haar werk ervaart, de psychologische taakeisen, de geestelijke en emotionele belasting alsmede de mate van lichamelijke inspanning. Daarnaast is geïnformeerd naar leer- en loopbaanmogelijkheden, naar de mate van overeenstemming tussen beloning en werk en opleiding en werk, commitment met het werk en arbeidssatisfactie. Tevens is gevraagd naar ervaren steun van collega's en van leidinggevenden.
Kenmerken van de thuissituatie
Met betrekking tot de privé-situatie is gevraagd naar de woonsituatie (bijvoorbeeld of men alleen woont of met een partner) en naar werk-thuis interferentie. Het gaat hierbij om negatieve effecten van het werk op de thuissituatie (bijvoorbeeld overwerk) of van de thuissituatie op de werkbeleving (bijvoorbeeld verplichtingen thuis maken het moeilijk om op tijd op het werk te zijn). Werk-thuis interferentie wordt ook wel aangeduid als "spill-over" effect.
Gezondheid
Alle werknemers hebben klachten van het bewegingsapparaat, of psychische klachten. Aan de werknemers is gevraagd deze klachten nader toe te lichten. Er is geïnformeerd naar de diagnose (indien bekend), het type klachten en de duur van de klachten voorafgaande aan ziekmelding. Ook is geïnformeerd naar eerdere uitval vanwege dezelfde klachten. Aan de werknemers is gevraagd naar de mate waarin naar hun oordeel de oorzaak van de klachten in het werk heeft gelegen. Meer specifiek is gevraagd naar de mate waarin de klachten worden veroorzaakt door werkdruk, weinig regelmogelijkheden, lichamelijke werkkenmerken, weinig carrièremogelijkheden en/of slechte werkverhoudingen. Ook is gevraagd naar conflicten op het werk.
Vervolgens is de actuele gezondheidstoestand in kaart gebracht door vragen te stellen over de subjectief beleefde gezondheid in de voorafgaande twee weken en de verandering in subjectieve gezondheid in vergelijking met het moment van ziekmelding. Daarnaast is in kaart gebracht in hoeverre er bij de werknemers sprake is van een chronische ziekte of aandoening en de mate van belemmering die ze hierdoor ervaren. Tenslotte is het algemeen onwelbevinden van de werknemers in kaart gebracht alsmede het al dan niet hebben van een conflict met een medewerker uit de organisatie.
Attitude ten aanzien van werken/niet werken
Met betrekking tot de attitudes is een aantal schalen geconstrueerd teneinde de attitudes van de werknemers in relatie tot het `thuis zijn vanwege ziekte' en het `weer gaan werken' in kaart te brengen.
Gevraagd is in hoeverre werken voor de werknemers vanzelfsprekend is en zorgt voor een onafhankelijk bestaan, maar ook in hoeverre werk zwaarder is dan vroeger gedacht en in hoeverre de werknemers het erg vinden als werken geen deel meer uitmaakt van hun leven. Tevens is gevraagd in hoeverre de werknemers zich door hun ziekte afhankelijk dan wel schuldig voelen van anderen en in hoeverre ze angstig staan tegenover werkhervatting. Tenslotte is geïnformeerd in hoeverre het niet meer werken voordelen heeft voor de privé- situatie en in hoeverre werkhervatting gepaard gaat met het gevoel weer méér betrokken zijn bij de maatschappij.
Meer specifiek is gevraagd naar de attitude van de werknemer ten aanzien van de terugkeer in de oude of in een nieuwe functie.




40
Sociale norm
Aan de werknemers is gevraagd naar een tweetal opvattingen die de drie meeste belangrijke personen in hun sociale omgeving er op nahouden. Het gaat hierbij om de waargenomen opvattingen met betrekking tot werkhervatting van de werknemer en de door de werknemer ervaren emotionele steun van deze belangrijke anderen. Eveneens is gevraagd in hoeverre de werknemers zich vervolgens iets aantrekken van de meningen en ideeën van deze drie meest belangrijke personen uit hun sociale omgeving. Tenslotte is gevraagd naar de door de werknemer waargenomen opvattingen omtrent zijn/haar werkhervatting van collega's, leidinggevende en bedrijfsarts, de waargenomen emotionele steun van deze partijen en in hoeverre de werknemers zich iets aantrekken van de meningen en opvattingen van hun collega's, leidinggevende en/of bedrijfsarts.
Eigen effectiviteit
In dit onderzoek wordt zowel gekeken naar de algemene eigen effectiviteit als de specifieke eigen effectiviteit met betrekking tot werkhervatting. Met betrekking tot de algemene eigen effectiviteit van de werknemers is gevraagd naar de mate waarin men ook bij bepaalde tegenslagen toch nog doorzet. De specifieke eigen effectiviteit richt zich op de mate waarin werknemers toch nog doorzetten bij specifieke werkhervattingsbelemmeringen. Tevens is gevraagd naar de inschatting van de werknemer met betrekking tot de terugkeer naar de oude of een nieuwe functie.
Belemmeringen ten aanzien van werkhervatting
Om een indruk te krijgen van de grootte van de belemmeringen is gevraagd in hoeverre de werknemer denkt aanpassingen nodig te hebben voor succesvolle werkhervatting. Meer specifiek is gevraagd naar mogelijke aanpassingen van het aantal uren en/of andere werktijden, aanpassingen van de functie, bijvoorbeeld andere werkzaamheden, het rustiger aandoen of overplaatsing naar een andere afdeling en/of aanpassingen van de werkplek. Tenslotte is gevraagd naar mogelijke belemmeringen die werkhervatting bemoeilijken of onmogelijk maken.
2.4.2 Man/vrouw verschillen in omgevingsgerelateerde variabelen (onderzoeksvraag 1) De volgende variabelen met betrekking tot de sociale omgeving zijn gebruikt bij de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag.
Sociaal-medische begeleiding
Er is gevraagd naar kenmerken van de sociaal-medische begeleiding, de door de werknemer waargenomen opvattingen omtrent zijn/haar werkhervatting van de bedrijfsarts en de huisarts en de waargenomen emotionele steun van de bedrijfsarts en de huisarts. Bedrijf/instelling
Ten aanzien van het bedrijf/de instelling zijn in eerste instantie de grootte van het bedrijf, de financieel-economische situatie van het bedrijf/de instelling (volgens de leidinggevende) en de sector (volgens de bedrijfsarts) waarin de werknemer werkt in kaart gebracht. Tevens is hierbij gekeken naar de wijze van verzekeren tegen kosten van ziekteverzuim. Ook is geïnventariseerd in hoeverre een bedrijf/instelling in de afgelopen vijf jaar te maken heeft gehad met een organisatieverandering. Daarnaast zijn gegevens verzameld over de situatie op de afdeling waar de werknemer werkzaam is. Bijvoorbeeld is gevraagd naar de bezetting van de afdeling, het aantal werknemers op de afdeling met een WAO-uitkering en/of met een blijvend aangepaste functie en het geslacht van de leidinggevende.




41
Privé-omgeving
Met betrekking tot de kenmerken van de privé-omgeving is gevraagd naar de samenstelling van het huishouden, het aantal thuiswonende kinderen en de leeftijd van deze thuiswonende kinderen. Daarnaast is gevraagd naar het aandeel van de werknemer in het totale inkomen en de mate van verantwoordelijkheid voor de huishouding voorafgaande aan de ziekmelding en daarin opgetreden veranderingen.
2.4.3 Man/vrouw verschillen in werkhervattingspatroon (onderzoeksvraag 2) Hieronder worden de variabelen beschreven die gebruikt zijn voor de beantwoording van de tweede onderzoeksvraag.
Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is in dit onderzoek op ieder meetmoment (T1 ­ T6) gevraagd naar de status van werkhervatting. Er is onderscheid gemaakt tussen gedeeltelijke werkhervatting, waarbij het werk wordt hervat, maar nog steeds sprake is van ziekmelding, en volledige werkhervatting, waarbij het oude aantal uren werd gewerkt en/of er geen sprake meer was van gedeeltelijke ziekmelding. Indien sprake is van werkhervatting, is gevraagd waar de werkhervatting heeft plaatsgevonden, bij dezelfde of een andere werkgever en/of bij dezelfde of een andere afdeling. Daarnaast is gevraagd naar de kenmerken van de aanstelling en of er bij de werkhervatting aanpassingen zijn gerealiseerd. Bij volledige werk- hervatting is nogmaals gevraagd naar de werkbeleving. Wanneer werknemers nog niet werken, is gevraagd naar tussentijdse werkhervatting en (mogelijk) reden van uitval. Wanneer werknemers niet meer werken is gevraagd naar reden van uitval. Wanneer werknemers aan het einde van het eerste ziektejaar niet of gedeeltelijk werken is informatie gevraagd naar de mate van arbeidsongeschiktheid en mogelijke reïntegratieplannen.
2.4.4 Werknemer-gerelateerde factoren en man/vrouw verschillen in werkhervatting (onderzoeksvraag 3)
Voor de beantwoording van de derde onderzoeksvraag is deels gebruik gemaakt van de variabelen die worden beschreven in paragraaf 2.4.3. Met name gaat het hier dan om de werkhervattingsstatus op het einde van de onderzochte periode, zijnde dertien maanden na aanvang van de ziekmelding. Daarnaast is gebruik gemaakt van de reeds in paragraaf 2.4.1 beschreven factoren demografische kenmerken, kenmerken van de werksituatie, kenmerken van de thuissituatie, gezondheid, alsmede de attitudes ten aanzien van niet werken en werken, de waargenomen sociale norm, de eigen effectiviteit en de ervaren belemmeringen ten aanzien van werken.
Een aantal van de genoemde variabelen is op twee of meer meetmomenten bevraagd. Voor wat betreft de kenmerken van de werksituatie is op ieder meetmoment (T1 ­ T6) geïnventariseerd in hoeverre er weer wordt gewerkt en in hoeverre er veranderingen in het werk zijn opgetreden. Bovendien is bij volledige werkhervatting gevraagd naar de werk- beleving. Voor wat betreft de kenmerken van de thuissituatie is op ieder meetmoment gevraagd naar de situatie wat betreft de verantwoordelijkheid voor het huishouden. Daarnaast is op ieder meetmoment gevraagd naar de invloed van de ziekte op de (mogelijk bestaande) relatie. Ten aanzien van de gezondheid is op ieder meetmoment geïnformeerd naar de subjectieve gezondheid. Daarnaast is bij volledige werkhervatting of op het einde van het ziektejaar geïnformeerd naar gezondheid.
Bij volledige werkhervatting of op het einde van het ziektejaar is eveneens geïnformeerd naar de attitude ten aanzien van niet werken en werken. Ook zijn de twee vragen betrekking hebbend op de waargenomen sociale norm en vragen betrekking hebbend op de algemene eigen effectiviteit gesteld. Op alle meetmomenten is geïnformeerd naar de attitude van de werknemer met betrekking tot de terugkeer in de oude of in een nieuwe functie. Eveneens op




42
alle meetmomenten is gevraagd naar de inschatting van de werknemer met betrekking tot de terugkeer naar de oude of een nieuwe functie.
2.4.5 Sociale omgeving en man/vrouw verschillen in werkhervatting (onderzoeksvraag 4)
Bij de beantwoording van onderzoeksvraag 4 is deels gebruik gemaakt van de variabelen beschreven in de paragrafen 2.4.1 en 2.4.2. Hieronder worden de overige variabelen beschreven die gebruikt zijn om de vierde onderzoeksvraag te beantwoorden. Sociaal-medische begeleiding
Op alle meetmomenten is aan de werknemers gevraagd naar de frequentie van contacten met de bedrijfsarts. Daarnaast is voor wat betreft de contacten met de bedrijfsarts gevraagd naar de mate van tevredenheid over de contacten met de bedrijfsarts. Tevens is gevraagd naar de door de werknemer waargenomen opvattingen omtrent zijn/haar werkhervatting van de bedrijfsarts en de waargenomen emotionele steun van de bedrijfsarts. Voor wat betreft de mogelijke contacten met specialisten is gevraagd naar de discipline van deze specialisten. Op beide meetmomenten is geïnformeerd in hoeverre de bedrijfsarts van mening is dat het bedrijf en/of de werknemer voldoende activiteiten hebben ondernomen om werkhervatting te bespoedigen en in hoeverre de bedrijfsarts van mening is dat het bedrijf druk uitoefent op de werknemer om het werk snel te hervatten. Daarnaast zijn op het eerste meetmoment vragen gesteld over de inschatting van de bedrijfsarts in hoeverre voor de werknemer werkhervatting in de oude of een nieuwe functie mogelijk is en de mate waarin de bedrijfsarts denkt dat de werknemer positief staat tegenover werkhervatting in de oude of een nieuwe functie. Ook is geïnformeerd naar de opvatting van de bedrijfsarts omtrent het belang van werkhervatting voor de werknemer, het zoeken naar alternatieven, het door de bedrijfsarts ingeschatte belang van betaald werk voor de werknemer en de mate waarin hij/zij de werknemer heeft gestimuleerd het werk zo snel als mogelijk te hervatten. Tenslotte is tweemaal aan de bedrijfs- arts gevraagd of deze contact heeft gehad met de huisarts. Op beide meetmomenten is geïnformeerd naar de opvatting van de huisarts omtrent het belang van herstel vóór werkhervatting, naar de inschatting van de huisarts over een oorzakelijke relatie tussen de klachten en het werk en in hoeverre de huisarts advies heeft gegeven met betrekking tot werkhervatting. Tenslotte is op beide meetmomenten ook aan de huisarts gevraagd of deze contact heeft gehad met de bedrijfsarts. Bedrijf/instelling
Op alle meetmomenten is aan de werknemer gevraagd in hoeverre er door personen uit het bedrijf contact is onderhouden. Tevens is op alle meetmomenten gevraagd naar de door de werknemer waargenomen opvattingen over zijn/haar werkhervatting van collega's en van de leidinggevende als ook over de waargenomen emotionele steun van leidinggevende en collega's.
Naast de vragen aan de werknemers zijn op beide meetmomenten de hiernavolgende vragen gesteld aan de leidinggevende van de werknemer en een collega. Zowel aan de leiding- gevende als aan de collega is gevraagd in hoeverre ze de werknemer in kwestie missen dan wel zijn/haar verzuim als lastig ervaren, als ook in hoeverre de sfeer op de afdeling is beïnvloed door het verzuim van de werknemer.
Bij de leidinggevende is geïnformeerd naar de wijze waarop de afwezigheid van de werknemer is opgelost, aan de collega is gevraagd in hoeverre er taken zijn overgenomen. Evenals bij de werknemer is bij de collega en de leidinggevende geïnformeerd naar de




43
frequentie van contacten met de zieke werknemer. Daarnaast is gevraagd naar de inschatting van beiden over een oorzakelijke relatie tussen de klachten en het werk. Tevens is geïnformeerd naar de opvattingen van de collega en van de leidinggevende omtrent het belang van herstel vóór werkhervatting, maar ook naar het belang van zo snel mogelijke werkhervatting van de werknemer en in hoeverre de leidinggevende en/of de collega de werknemer hierin stimuleert. Ook zijn vragen gesteld over de inschatting van beiden van de mogelijkheid voor de werknemer tot werkhervatting in de oude of een nieuwe functie, de mate waarin zij denken dat de werknemer positief staat tegenover werkhervatting in de oude of een nieuwe functie en mogelijke belemmeringen ten aanzien van werkhervatting. Aan de leidinggevende is bovendien gevraagd in hoeverre deze van mening is dat het bedrijf voldoende activiteiten heeft ondernomen om werkhervatting te bespoedigen, in hoeverre de leidinggevende voldoende medewerking hiervoor krijgt, dan wel gehinderd wordt door bureaucratische procedures. Specifiek aan de leidinggevende is gevraagd naar de tevredenheid over de prestaties van de werknemer en naar mogelijke afspraken die zijn gemaakt met betrekking tot werkhervatting en naar de rol van de bedrijfsarts in deze. Tenslotte is geïnformeerd naar de mate van samenwerking met de Arbo-dienst en in hoeverre de leidinggevende van mening is dat de bedrijfsarts druk uitoefent op de werknemer om het werk snel te hervatten. Specifiek aan de collega is gevraagd in hoeverre deze van mening is dat de leidinggevende druk uitoefent op de werknemer om het werk te hervatten. Indien de werknemer het werk heeft hervat is bij de leidinggevende geïnformeerd naar aanpassingen en in hoeverre deze moeilijk of niet realiseerbaar blijken. Aan de collega is gevraagd in hoeverre de hervatte werknemer hulp nodig heeft. Privé-omgeving
Aan de partner is zowel aan het begin van ziekmelding als bij werkhervatting of bij het einde van het ziektejaar gevraagd naar zijn/haar aandeel in het huishouden en naar eventuele veranderingen in de tijd die hij/zij besteedt aan het huishouden in vergelijking met het moment van ziekmelding. Op beide momenten is zowel aan de partner als aan de belangrijke ander gevraagd in hoeverre de ziekmelding invloed heeft (gehad) op de relatie en in hoeverre zij zich door de ziekmelding belemmerd voelen in zijn/haar normale bezigheden. Tevens is op beide meetmomenten geïnformeerd naar de hulp van de partner en de belangrijke ander bij bepaalde taken, dan wel in hoeverre beiden bepaalde taken hebben overgenomen. Ook werd tweemaal gevraagd in hoeverre de partner en de belangrijke ander de werknemer helpen bij de gezondheidsbevordering en de werkhervatting, waarbij zowel emotionele ondersteuning als praktische ondersteuning worden onderscheiden.
Tevens is op beide meetmomenten geïnformeerd naar de opvattingen van de partner en de belangrijke ander omtrent het belang van herstel en inzicht in de eigen mogelijkheden van de werknemer voordat het werk wordt hervat, maar ook in hoeverre beiden de werknemer stimuleren om zich op herstel te richten. Gevraagd is of de partner en de belangrijke ander zich voortdurend zorgen maakten over de werknemer en of de partner en/of de belangrijke ander werkhervatting mogelijk vervelend vonden vanwege het afnemen van aandacht voor (een van) beiden.
Daarnaast is op beide meetmomenten geïnformeerd naar de opvattingen van de partner en de belangrijke ander omtrent het belang van zo snel mogelijke werkhervatting van de werknemer en in hoeverre zij de werknemer hierin stimuleren. Daarbij werd geïnformeerd naar het door de partner en het door de belangrijke ander ingeschatte belang van werk voor de werknemer. Ook zijn aan beiden op beide momenten vragen gesteld of er mogelijke belemmeringen bestaan ten aanzien van werkhervatting. Tenslotte is tweemaal gevraagd in hoeverre de




44
partner en/of de belangrijke ander het vervelend vond om tegen anderen te zeggen dat de werknemer ziek is.
2.5 Analyse
Centraal in de analyses staat het toetsen op verschillen tussen mannen en vrouwen voor wat betreft werkhervatting. Hiervoor is in eerste instantie gekeken naar verschillen tussen mannen en vrouwen. Daarna is getoetst in hoeverre er verschillen bestaan tussen zieke en hervattende mannen onderling en zieke en hervattende vrouwen onderling. 2.5.1 Analyse onderzoeksvraag 1
De man/vrouw verschillen zijn getoetst met t-toetsen en chi2-toetsen. 2.5.2 Analyse onderzoeksvraag 2
Het werkhervattingspatroon is bepaald door op ieder meetmoment het percentage mannen en vrouwen dat het werk volledig, gedeeltelijk en niet hervat heeft, te berekenen. De werkhervattings- en verzuimkansen zijn berekend door het "relatieve risico" op werkher- vatting en op volledige ziekmelding na 13 maanden te berekenen (zie Bouter & van Dongen, 1991). Het "relatieve risico" is het risico op een bepaalde uitkomst (werkhervatting) van de geëxponeerde groep (de vrouwen) in vergelijking met de niet-geëxponeerde groep (de mannen). Meestal kan in onderzoek naar man/vrouw verschillen in arbeidsongeschiktheids- risico alleen de "odds ratio", die een goede schatting is voor het relatieve risico, worden berekend (zie bijvoorbeeld Van der Giezen, 2000). De verschillen tussen mannen en vrouwen in volledige werkhervatting zijn met Chi2 ­toetsen geanalyseerd. De kenmerken van werkhervatting op T6 zijn beschreven met gemiddelden en percentages en de man/vrouw verschillen hierin getoetst met t-toetsen en Chi2 ­toetsen. 2.5.3 Analyse onderzoeksvraag 3
Om na te gaan wat de man/vrouw verschillen zijn in werknemer-gerelateerde factoren die werkhervatting verklaren worden in dit onderzoek vier groepen onderscheiden, namelijk mannen die op T6 ziek zijn (1) en mannen die op T6 werken (2) en vrouwen die op T6 ziek zijn (3) en vrouwen die op T6 werken (4). Zie ook paragraaf 2.3.1. De verschillen tussen de groepen werden geanalyseerd met variantie analyse (one-way anova) en chi2-toetsen. In geval van variantie analyse is met post-hoc Scheffé toetsen bepaald welke groepen van elkaar verschillen3. Veranderingen in tijd zijn met repeated measures bekeken. Hierbij is gekeken naar mogelijke groepseffecten, waarbij wordt gekeken in hoeverre de groepen


3 Alleen verschillen binnen de groep mannen en binnen de groep vrouwen waren interessant voor dit onderzoek, en dan weer alleen als de richting van de verschillen tussen verzuimende en hervattende werknemers bij de vrouwen anders was dan bij de mannen. Als voor de mannen wel (geen) en voor vrouwen geen (wel) verschillen werden aangetroffen tussen de verzuimende werknemers en de hervattende werknemers is nagegaan in hoeverre de toets een onder- of juist overschatting was, en in hoeverre er formeel sprake kon zijn van een interactie. Als binnen een de groep mannen of vrouwen een bijna significant verschil optrad tussen de verzuimende en hervattende werknemers, dan bestaat er het gevaar een interactie tussen geslacht en werkhervatting over het hoofd te zien of de afwezigheid van een significant verschil binnen de ene groep ten onrechte als een indicatie voor een interactie tussen geslacht en werkhervatting te interpreteren. Daarom werd als significantieniveau p




45
onderling van elkaar verschillen voor wat betreft de gemeten variabele. Indien er sprake was van een groepseffect is met post-hoc Scheffé toetsen bepaald welke groepen van elkaar verschillen op de verschillende meetmomenten. Alleen verschillen in werkhervatting binnen de groep mannen en binnen de groep vrouwen waren interessant voor dit onderzoek en dan alleen als de richting van de verschillen anders was voor mannen dan voor vrouwen. Daarnaast is met "repeated measures" analyses en anova-toetsen per moment gekeken naar tijdseffecten, waarbij wordt gekeken in hoeverre er binnen alle groepen in de loop van de tijd veranderingen optreden voor wat betreft de gemeten variabele. Eveneens is gekeken in hoeverre er een interactie tussen groepseffect en tijdseffect wordt gevonden, hetgeen zou betekenen dat de veranderingen in de tijd voor wat betreft de gemeten variabele verschilden voor de verschillende groepen.
2.5.4 Analyse onderzoeksvraag 4
Om na te gaan wat man/vrouw verschillen zijn in omgevingsgerelateerde factoren die werkhervatting verklaren werden dezelfde analyses uitgevoerd, als beschreven in paragraaf 2.4.3. Multivariate toetsing was niet mogelijk vanwege een te geringe steekproefgrootte. Wel is de onderlinge samenhang tussen de factoren gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding, de factoren gerelateerd aan het bedrijf/de instelling en tussen de factoren gerelateerd aan de privé-omgeving bestudeerd door correlaties te berekenen. 2.5.5 Analyse onderzoeksvraag 5
Tenslotte werd ook nagegaan welke factoren voor mannen en voor vrouwen de sterkste voorspellers van werkhervatting zijn. Alle variabelen waarvoor significante verschillen werden gevonden binnen de groep mannen en/of binnen de groep vrouwen zijn multivariaat getoetst op hun relatieve bijdrage aan werkhervatting van mannen en van vrouwen. Hierbij is gebruik gemaakt van logistische regressie, waarbij de afhankelijke variabele was: wel of niet hervat. Daarnaast is de onderlinge samenhang tussen de verschillende groepen variabelen bestudeerd door correlaties te berekenen.
Voor mannen en vrouwen worden aparte analyses uitgevoerd. Ten aanzien van de factoren gerelateerd aan de sociale omgeving werden (wegens te geringe steekproefomvang) alleen de correlaties tussen de factoren, waarvoor een significante samenhang met de werkhervatting van mannen en/of vrouwen werd gevonden, berekend. Hiermee kon een indruk worden verkregen van het belang van de factoren: sommige factoren hebben een samenhang met werkhervatting doordat ze zelf samenhangen met een bepaalde factor.




46




47

3. MAN/VROUW VERSCHILLEN IN UITGANGSSITUATIE In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de door de deelnemende mannelijke en vrouwelijke werknemers gerapporteerde uitgangssituatie. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen werknemer-gerelateerde kenmerken (paragraaf 3.1) en kenmerken van de sociale omgeving (paragraaf 3.2). Voor wat betreft de werknemer-gerelateerde factoren kunnen worden onderscheiden: de sociaal-demografische kenmerken; gezondheidskenmerken; werk- kenmerken; werkbeleving kenmerken van de thuissituatie en motivationele aspecten, namelijk de attitudes; de gepercipieerde sociale norm; de eigen effectiviteit en de ervaren belemme- ringen. Voor wat betreft de factoren gerelateerd aan de sociale omgeving worden onderscheiden: de sociaal-medische begeleiding; factoren gerelateerd aan het bedrijf/de instelling en factoren gerelateerd aan de thuissituatie. 3.1 Werknemer-gerelateerde factoren
3.1.1 Sociaal-demografische kenmerken: man/vrouw verschillen Voor de man/vrouw verschillen in sociaal-demografische kenmerken wordt verwezen naar tabel 2.1 in paragraaf 2.2.4.
3.1.2 Werkkenmerken: man/vrouw verschillen
Ongeveer eenderde deel van de mannen en vrouwen was werkzaam op middelbare en hogere functieniveaus (tabel 3.1). Bij aanstellingsomvang wordt het gemiddelde aantal uren weergegeven met tussen haakjes de standaarddeviatie. Tabel 3.1 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: werkkenmerkena Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Functieniveau 4 niveaus**
Handarbeid 30 (46,2%) 10 (18,5%) 40 (33,6%) Hoofd lager 11 (16,9%) 27 (50,0%) 38 (31,9%) Middelbaar 18 (27,7%) 12 (22,2%) 30 (25,2%) Hoger 4 ( 6,2%) 3 ( 5,6%) 7 ( 5,9%) onbekend 2 ( 3,1%) 2 ( 3,7%) 4 ( 3,4%) Leidinggevende functie** 16 (24,6%) 3 ( 5,6%) 19 (16,0%) Aanstellingsomvang (uren)*** 36,8 (5,1) 30,1 (7,57) 33,6 (7,2) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01 > p > 0,001

*** p In de lagere functieniveaus zien we een verschil tussen mannen en vrouwen, waarbij mannen voornamelijk werkzaam in de handarbeidfuncties waren, terwijl vrouwen in deze lagere functies voornamelijk hoofdarbeid vervulden. Een kwart van de mannen werkte in een leidinggevende functie, ten opzichte van een heel klein deel van de vrouwen. Gemiddeld werkten de mannen meer uren dan de vrouwen (tabel 3.1). 3.1.3 Werkbeleving: man/vrouw verschillen
De mannelijke en vrouwelijke werknemers bleken niet te verschillen in de wijze waarop zij hun werk beleefden. Zowel de verschillende aspecten die deel uitmaken van het werk als de mate waarin de mannen en vrouwen tevreden zijn over het werk, bleken tussen de mannen en de vrouwen niet te verschillen (tabel 3.2).




48
Tabel 3.2 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: werkbelevinga Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Autonomie (1=nee, 2=ja) 1,42 (0,31) 1,43 (0,33) Geestelijke inspanning (1=nee, 2=ja) 1,46 (0,50) 1,43 (0,50) Emotionele belasting (1=nee, 2=ja) 1,69 (0,32) 1,72 (0,29) Lichamelijke inspanning (1=nee, 2=ja) 1,65 (0,48) 1,58 (0,50) Leer- en loopbaanmogelijkheden (1=nee, 2=ja) 1,43 (0,40) 1,41 (0,39) Psychologische taakeisen (1=laag, 4=hoog) 2,22 (0,61) 2,19 (0,63) Commitment in het werk (1=nee, 2=ja) 1,43 (0,37) 1,46 (0,34) Waardering voelen (1=nee, 2=ja) 1,52 (0,50) 1,37 (0,49) Beloning in overeenstemming met werk (1= nee, 2=ja) 1,47 (0,50) 1,33 (0,48) Baan op opleidingsniveau (1= nee, 2=ja) 1,22 (0,41) 1,09 (0,30) Steun van collega's 2,81 (0,55) 2,85 (0,39) (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens) Steun van leidinggevende 2,51 (0,79) 2,47 (0,65) (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens) Arbeidssatisfactie (0-100) 71,7 (21,8) 66,3 (20,9) a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties) 3.1.4 Thuissituatie: man/vrouw verschillen
Ongeveer een kwart van de vrouwen woonde alleen ten opzichte van een heel klein gedeelte van de mannelijke werknemers (tabel 3.3). De mannen en de vrouwen in dit onderzoek ervoeren nauwelijks interferentie tussen de werksituatie en de thuissituatie, dat wil zeggen: zij hadden nauwelijks last van nadelig "spill-over" van werk naar thuis (bijvoorbeeld: werktijden maakten het moeilijk om aan verplichtingen thuis te voldoen) of vice versa (bijvoorbeeld: verplichten thuis maakten het moeilijk om op tijd op het werk te zijn) . Tabel 3.3 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: thuis-situatiea Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Alleen wonen vs. overige* 4 (6,7%) 12 (22,6%) 16 (13,4%) Werkthuisinterferentie (1=nee, 2=ja) 1,45 (0,47) 1,45 (0,33) 1,45 (0,41) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05 > p > 0,01
3.1.5 Gezondheid: man/vrouw verschillen
Ongeveer de helft van de mannelijke en vrouwelijke werknemers had klachten aan het bewegingsapparaat. Het betrof veelal rugklachten en klachten aan nek, arm en schouders. De andere helft had psychische klachten. Deze betroffen vooral overspanning/stress en burnout (tabel 3.4).
Ongeveer 20% van de mannelijke werknemers en van de vrouwelijke werknemers gaf aan een conflict te hebben met een collega of een leidinggevende. Een klein aantal werknemers gaf aan hun gezondheidsklachten minder dan een week voor ziekmelding voor de eerste keer te hebben ervaren. Van de overige werknemers (85%) gaf de helft aan deze klachten al langer dan een half jaar voor ziekmelding te hebben ervaren. De resterende helft ervoer deze klachten al sinds een week tot een half jaar vóór ziekmelding. Eenderde deel van de mannelijke werknemers en eenderde deel van de vrouwelijke werk- nemers die langer dan een week voor de ziekmelding last hadden van de klachten, gaf aan eerder vanwege dezelfde klachten uitgevallen te zijn in het werk. Eenderde deel van de werknemers gaf aan dat de oorzaak van de gezondheidsklachten voornamelijk in het werk ligt, eveneens ongeveer eenderde meldde dat de klachten gedeeltelijk door het werk werden veroorzaakt. De mannen onderscheidden zich hierin niet van vrouwen. Het betroffen voornamelijk werkverhoudingen en werkdruk.




49
Tabel 3.4 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: gezondheida Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Type klachten
Klachten aan het bewegingsapparaat 37 (56,9%) 25 (46,3%) 62 (52,1%) Psychische klachten 28 (53,7%) 29 (53,7%) 57 (47,9%) Conflict met collega of leidinggevende 13 (20,0%) 11 (20,4%) 23 (20,2%) Hoe lang klachten waarvoor nu ziek?
1 week ­ ½ jaar voor ziekmelding 27 (41,5%) 26 (48,1%) 53 (44,5%) > ½ jaar voor ziekmelding 28 (43,1%) 20 (37,0%) 48 (40,3%) Eerder uitgevallen met dezelfde klachten (n=100) 18 (33,3%) 14 (30,4%) 32 (32,0%) Oorzaak gezondheidsklachten in werk
Hoofdzakelijk in werk 18 (28,1%) 17 (31,5%) 35 (29,7%) Gedeeltelijk in werk 24 (37,5%) 20 (37,0%) 44 (37,3%) Niet in werk 22 (34,4%) 17 (31,5%) 39 (33,1%) Beoordeling gezondheid op T1 (0-100) 52,3 (21,9) 46,8 (19,5) Aantal psychosomatische klachten (max.13) 5,19 (3,14) 6,56 (2,78) T1 (VOEG-13)*
Gezondheid op T1 in vergelijking met ziekmelding 50 (76,9%) 40 (74,1%) 90 (75,6%) beter
Chronische ziekte 18 (29,5%) 21 (41,2%) 39 (34,8%) Mate van belemmering door chronische ziekte 2,37 (0,68) 2,54 (0,59) 2,47 (0,63) (1= niet belemmerend, 3=sterk belemmerend)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01
Op het moment van interviewen, ongeveer drie maanden na ziekmelding, gaven de mannen en de vrouwen op een schaal van 1-100 gemiddeld een score van 50 voor hun gezondheid. In vergelijking met het moment van ziekmelding voelden ze zich gelijk tot gezonder. Eenderde deel van de werknemers gaf aan een chronische ziekte te hebben. Mannen noemden rugklachten, chronische bronchitis, chronische huidziekte, fibromyalgie, RSI, ziekte van Ménière (dit wordt gekenmerkt door aanvallen van bewegingsduizeligheid) en zenuwklem. Vrouwen noemden rugklachten, reuma, migraine, RSI, overbelasting, kan niet fietsen/trap- lopen/lang zitten, suikerziekte, klachten aan gewrichten, chronische blaasontsteking, slijtage en osteoporose.
3.1.6 Attitude: man/vrouw verschillen
De werknemers stonden gemiddeld neutraal tegenover werkhervatting in de oude functie. De werknemers stonden in het algemeen minder positief tegenover werkhervatting in een nieuwe functie (tabel 3.5). Hierin werden geen verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen. De mannelijke en vrouwelijke werknemers verschilden evenmin in de mate waarin zij werk vanzelfsprekend vonden, de mate waarin zij niet meer werken erg vonden en de mate waarin zij zich door hun ziek zijn afhankelijk van anderen voelden. Vrouwelijke werknemers voelden zich wat angstiger dan mannelijke werknemers als het ging om werkhervatting. De vrouwen in dit onderzoek waren sterker dan de deelnemende mannen van mening dat het weer gaan werken betekende dat ze weer meer betrokken zijn bij de maatschappij. De mannen en vrouwen in dit onderzoek verschilden niet in hun verwachting ten aanzien van het weer gaan werken.




50
Tabel 3.5 Mannen en vrouwen: attitudea
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Mate waarin werknemer positief staat tegenover 2,38 (0,87) 2,20 (1,02) 2,29 (0,94) werkhervatting in oude functie (n=75)
(1=negatief, 3=positief)
Mate waarin werknemer positief staat tegenover 1,96 (1,06) 1,04 (1,33) 2,00 (1,19) werkhervatting in nieuwe functie (n=47)
(1=negatief, 3=positief)
Attitude ten aanzien van werken/niet werken
(1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens) Werken is voor mij vanzelfsprekend 2,53 (0,34) 2,56 (0,26) 2,55 (0,31) Niet meer werken is niet zo erg 2,33 (0,26) 2,38 (0,18) 2,36 (0,23) Ik voel me afhankelijk van anderen 2,46 (0,55) 2,38 (0,49) 2,50 (0,48) Ik voel me angstig als het gaat over hervatting* 2,42 (0,52) 2,61 (0,41) 2,50 (0,48) Niet meer werken betekent meer aandacht voor 2,40 (0,47) 2,43 (0,49) 2,41 (0,48) je privé-leven dan bij weer gaan werken
Weer werken betekent weer meer betrokken zijn 2,53 (0,39) 2,74 (0,45) 2,63 (0,43) bij de maatschappij*
Verwachting van werken
(1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens) Werken betekende een onafhankelijk bestaan 3,48 (0,67) 3,34 (0,73) 3,41 (0,70) Werken is zwaarder dan ik vroeger dacht 2,11 (0,84) 2,13 (0,71) 2,12 (0,78) a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01
3.1.7 Sociale norm: man/vrouw verschillen
Mannelijke werknemers in dit onderzoek zijn, in vergelijking met de vrouwelijke werknemers, sterker van mening dat de meest belangrijke personen in hun sociale omgeving het belangrijk vinden dat ze weer zo snel als mogelijk aan het werk gaan (tabel 3.6). Met alledrie de referentiepersonen had de werknemer een nauwe band, maar met referentiepersoon
1 was deze band het nauwst (volgens de werknemer). Tabel 3.6 Mannen en vrouwen: waargenomen sociale norma Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Waargenomen norm referentiepersoon 1 t.a.v. 3,17 (0,54) 2,78 (0,69) 2,99 (0,64) werkhervatting4***
Waargenomen norm referentiepersoon 1 t.a.v. 3,86 (0,26) 3,83 (0,42) 3,85 (0,34) emotionele steun
Waargenomen norm referentiepersoon 2 t.a.v. 3,02 (0,58) 2,61 (0,69) 2,83 (0,66) werkhervatting***
Waargenomen norm referentiepersoon 2 t.a.v. 3,73 (0,39) 3,77 (0,36) 3,75 (0,37) emotionele steun
Waargenomen norm referentiepersoon 3 t.a.v. 2,97 (0,67) 2,56 (0,65) 2,80 (0,69) werkhervatting**
Waargenomen norm referentiepersoon 3 t.a.v. 3,71 (0,40) 3,77 (0,35) 3,74 (0,38) emotionele steun
a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01>p>0,001

*** p Mannen en vrouwen verschilden niet in de mate waarin zij emotionele steun ervoeren tijdens hun ziek-zijn (tabel 3.7).


4 1=nee, helemaal niet mee eens, 4= ja, heel erg mee eens










51




3.1.8 Eigen effectiviteit: man/vrouw verschillen Vrijwel alle mannelijke en vrouwelijke werknemers schatten in dat zij terug konden keren naar hun oude functie (tabel 3.7). De helft van de werknemers schatte in dat zij ook terug konden keren naar een nieuwe functie. Als het gaat over de inschatting van hun eigen vaardigheden ten aanzien van het omgaan met moeilijke situaties bleken de mannen in dit onderzoek zichzelf wat positiever in te schatten dan de vrouwen. De mannen en vrouwen verschilden daarentegen niet als het ging over de inschatting van het terugkeren naar werk, daarbij alle mogelijke belemmeringen in acht nemend. Tabel 3.7 Mannen en vrouwen: eigen effectiviteita Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Inschatting werknemer mogelijkheid terugkeer naar 35 (94,6%) 29 (87,9%) 64 (91,4%) oude functie (n=70)
Inschatting werknemer mogelijkheid terugkeer naar 18 (51,4%) 18 (58,1%) 36 (54,4%) nieuwe functie (n=66)
Eigen effectiviteit algemeen* 2,90 (0,39) 2,74 (0,37) 2,83 (0,39) (1=laag, 4=hoog)
Eigen effectiviteit specifiek gericht op hervatting 2,30 (0,51) 2,18 (0,37) 2,25 (0,46) (1=laag, 4=hoog)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01

3.1.9 Belemmeringen: man/vrouw verschillen
Een klein gedeelte van de werknemers dacht aanpassingen nodig te hebben om weer te kunnen gaan werken (tabel 3.8).
Tabel 3.8 Mannen en vrouwen: belemmeringena Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Belemmeringen t.a.v. werkhervatting 11 (16,7%) 12 (22,2%) 23 (19,3%) (0=geen, 1=ja)
Aanpassing nodig voor werkhervatting (n=34) 15 (83,3%) 14 (87,5%) 29 (85,3%) Andere belemmeringen dan gezondheid (n=119) 11 (17,2%) 12 (22,2%) 23 (19,5%) a weergegeven zijn frequenties (percentages) Een klein gedeelte van de mannelijke werknemers en vrouwelijke werknemers gaf drie maanden na ziekmelding aan andere belemmeringen t.a.v. werkhervatting te ervaren dan de gezondheid. Het betrof dan belemmeringen die betrekking hadden op de privé-situatie, maar ook belemmeringen die binnen het werk liggen. Belemmeringen in de privé-situatie hadden vaak betrekking op ernstige ziekte in de directe familiekring, relatie en/of scheidings- problematiek of overige conflicten in de privé-situatie. Belemmeringen in het werk waren slechte fysieke werkomstandigheden, conflicten op het werk of verstoorde arbeids- verhoudingen, dan wel een te hoge werkdruk. Op het eerste meetmoment bestonden hierin geen verschillen tussen mannen en vrouwen.

3.2 Factoren gerelateerd aan de sociale omgeving
3.2.1 Sociaal-medische begeleiding en begeleiding vanuit het werk: man/vrouw verschillen
Ten aanzien van de ervaren steun van de bedrijfsarts, de collega's en de direct leidinggevende ervoeren de mannen en vrouwen in dit onderzoek een gelijke mate van steun. Ook in de mate waarin druk wordt ervaren van de bedrijfsarts, de collega's en de direct leidinggevende verschilden de mannelijke en vrouwelijke werknemers niet (tabel 3.9).




52



Tabel 3.9 Kenmerken van de uitgangssituatie: sociaal-medische begeleiding en begeleiding vanuit het werka
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Steun gekregen van bedrijfsarts (BA) 0,92 (0,27) 0,91 (0,29) 0,92 (0,28) (1=nee, helemaal niet, 4=ja, veel)
BA geeft tijdens verzuim op prettige wijze steun 3,45 (0,75) 3,44 (0,74) 3,45 (0,75) BA vindt dat resp. zo snel mogelijk moet hervatten 2,97 (0,88) 2,83 (0,96) 2,91 (0,92) Waargenomen steun direct leidinggevende (DL)
(1=nee, helemaal niet, 4=ja, veel)
DL neemt werknemer serieus 3,28 (0,93) 3,23 (0,78) 3,26 (0,86) DL vindt dat werknemer snel moet hervatten 3,17 (0,88) 3,00 (1,02) 3,09 (0,95) DL mist werknemer 2,98 (0,99) 2,68 (1,01) 2,85 (1,01) Werknemer voelt druk van DL om te hervatten 1,86 (0,96) 1,77 (0,91) 1,82 (0,93) Waargenomen steun collega's
(1=nee, helemaal niet, 4=ja, veel)
Collega's blijven betrokken tijdens verzuim 2,75 (0,93) 2,94 (0,84) 2,84 (0,89) Collega's vinden dat resp. snel moet hervatten 2,78 (0,95) 2,79 (0,97) 2,79 (0,95) Resp. voelt druk van collega's om te hervatten 1,48 (0,53) 1,47 (0,72) 1,48 (0,62) a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
3.2.2 Bedrijf/instelling: man/vrouw verschillen Ongeveer tweederde deel van de werknemers werkt in de grotere bedrijven met meer dan honderd werknemers (tabel 3.10).
De financieel-economische situatie van de meeste bedrijven was redelijk tot goed, met slechts een enkel bedrijf ging het slecht. Ongeveer de helft van de werknemers werkte in de profit sector, een heel klein gedeelte daarvan was werkzaam in de zorg. Van een kleine helft van de werknemers zijn gegevens bekend over de wijze waarop het bedrijf/de instelling verzekerd was tegen ziektekosten (via de direct leidinggevende verkre- gen). Hieruit kwam naar voren dat ongeveer de helft van de bedrijven eigen risicodrager was en eenderde deel van de bedrijven gedurende het gehele eerste verzuimjaar particulier verzekerd was. De overige bedrijven waren gedeeltelijk eigen risicodrager. Van ruim de helft van de werknemers is bekend bij welke uitvoeringsinstelling het bedrijf/de instelling waar zij werkzaam waren, aangesloten was (via de direct leidinggevende ver- kregen). Eenderde deel van de werknemers werkte bij bedrijven die zijn aangesloten bij het GAK, eveneens eenderde deel werkte bij bedrijven die zijn aangesloten bij het USZO. Een klein gedeelte van de werknemers werkte bij bedrijven die zijn aangesloten bij Cadans. Het grootste deel van de bedrijven had recent te maken gehad met een organisatieverandering.




53



Tabel 3.10 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: bedrijf/instellinga Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Grootte bedrijf
35-99 werknemers 6 ( 9,2%) 9 (16,7%) 15 (12,6%)
100-499 werknemers 25 (38,5%) 22 (40,7%) 47 (39,5%) >500 werknemers 28 (43,1%) 13 (24,1%) 41 (34,5%) Financieel economische situatie bedrijf 3,58 (0,77) 3,43 (0,86) 3,51 (0,81) (1= slecht, 4=goed)
Sector
Warenhuizen/supermarkt/horeca 5 ( 7,9%) 5 ( 9,6%) 10 ( 8,7%) Industrie 13 (20,6%) 6 (11,5%) 19 (16,5%) Financiële en zakelijke dienstverlening 19 (30,2%) 16 (30,8%) 35 (30,4%) Non-profit (overheid, onderwijs 26 (41,3%) 25 (48,1%) 51 (44,3%) gezondheidszorg)
Zorg sector 3 ( 4,6%) 8 (14,8%) 11 ( 9,2%) Verzekering bedrijf in eerste verzuimjaar (n=50) Volledig eigenrisicodrager 12 (50,0%) 15 (57,7%) 27 (54,0%) Gedeeltelijk eigenrisicodrager 3 (12,5%) 4 (15,4%) 7 (14,0%) Part. verzekerd 9 (37,5%) 7 (26,9%) 16 (32,0%) Uvi (n=63)
GAK 15 (48,4%) 8 (25,0%) 23 (36,5%) Cadans 1 ( 3,2%) 6 (18,8%) 7 (11,1%) Uszo 10 (32,3%) 11 (34,4%) 21 (33,3%) anders 5 (16,1%) 7 (21,9%) 12 (19,0%) Recente organisatieverandering in bedrijf (n=67) 32 (94,7%) 28 (84,8%) 60 (89,6%) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) Kenmerken van de afdeling: man/vrouw verschillen Volgens de direct leidinggevende (DL) was er in de helft van de gevallen sprake van onderbezetting op de afdeling waar de werknemer werkte. De mannelijke werknemers werkten op afdelingen waar voornamelijk mannen werken. Daarentegen hadden de vrouwelijke werknemers veelal vrouwelijke collega's. Op de helft van de afdelingen waar de werknemers werkten, werkte één of meer werknemers met een WAO-uitkering en in eenderde van de gevallen waren er werknemers met een blijvend aangepaste functie (tabel 3,11). Tabel 3.11 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: kenmerken afdeling volgens DLa Variabele Mannen (n=35) Vrouwen (n=33) Totaal (n=68) Bezetting afdeling
Onderbezetting 19 (54,3%) 15 (45,5%) 34 (50,0%) Normale bezetting 16 (45,7%) 18 (54,5%) 34 (50,0%) % mannelijke werknemers op afdeling volgens 75,4% (28,95%) 28,97% (27,55%) 52,52% (36,52%) DL***
Aanwezigheid werknemers op afdeling met WAO 18 (51,4%) 15 (44,1%) 33 (47,8%) Aanwezigheid werknemers op afdeling met een 12 (34,3%) 10 (29,4%) 22 (31,9%) blijvend aangepaste functie
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
*** p
3.2.3 Privé-omgeving: man/vrouw verschillen
Meer dan eenderde deel van de werknemers woonde samen met een partner. Meer dan de helft van de mannen woonde samen met partner en kinderen, dit gold voor eenderde deel van de vrouwen. (tabel 3.12). De mannelijke werknemers hadden een groter aandeel in het totale




54



gezinsinkomen dan de vrouwelijke werknemers. De vrouwelijke werknemers waren (voor ziekmelding) meer verantwoordelijk voor de huishouding dan de mannelijke werknemers (tabel 3.12).
Tabel 3.12 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie: thuissituatiea Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Samenstelling van het huishouden*
Alleen 4 ( 6,7%) 12 (22,6%) 16 (14,2%) Samenwonend 21 (35,0%) 22 (41,5%) 43 (38,1%) Alleen met kinderen 2 ( 3,3%) - 2 ( 1,8%) Samenwonend met kinderen 33 (55,0%) 18 (34,0%) 51 (45,1%) Anders - 1 ( 1,9%) 1 ( 0,9%) (onbekend) 5
1 Aandeel in het totale inkomen*** 4,43 (0,75) 3,33 (1,30) 3,93 (1,17) (Minder dan ¼ =1, meer dan ¾ =5)
Mate waarin werknemer 1,48 (0,75) 2,57 (0,69) 1,97 (0,91) hoofdverantwoordelijk was voor
huishouding voor ziekmelding
(1=ander, 2=samen, 3=zelf)***
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05 > p > 0,01

** 0,01 > p > 0,001




55




4. HERVATTINGSPATROON IN DE EERSTE DERTIEN MAANDEN NA ZIEKMELDING
In dit hoofdstuk wordt het werkhervattingspatroon beschreven van de mannen en vrouwen die in het kader van dit onderzoek een jaar lang zijn gevolgd. Allereerst wordt een overzicht gegeven van het werkhervattingspatroon, en wordt weergegeven in hoeverre de vrouwen een kleinere kans op werkhervatting hadden (paragraaf 4.1). Vervolgens wordt ingegaan op de verzuimduur (paragraaf 4.2) en op het traject voorafgaande aan volledige werkhervatting (paragraaf 4.3). Tenslotte worden de kenmerken van werkhervatting beschreven (paragraaf
4.4) en worden de werknemers die het werk na 13 maanden niet hervat hadden, beschreven (paragraaf 4.5).

4.1 Overzicht werkhervattingspatroon
In de onderstaande tabel 4.1 wordt een overzicht gegeven van het werkhervattingspatroon van alle 119 werknemers in de eerste 13 maanden na ziekmelding. Weergegeven zijn de aantallen werknemers die op ieder meetmoment volledig aan het werk waren, gedeeltelijk aan het werk waren en de werknemers die niet aan het werk waren. Tabel 4.1 Werkhervattingspatroona Meetmoment Geslacht N totaal Volledig aan Gedeeltelijk Niet aan het missing Werkhervat- naar het werk aan het werk werk incl. tingskans geslacht VUT man t.o.v vrouw T1: 3 Man 65 6 ( 9,2%) 31 (47,7%) 28 (43,1%) - 1,18 maanden Vrouw 54 1 ( 1,9%) 25 (46,3%) 28 (51,9%) -

T2: 4,5 Man 65 18 (27,7%) 28 (43,1%) 19 (29,2%) 1,09 maanden Vrouw 54 11 (20,4%) 24 (44,4%) 19 (35,2%)

T3: 6,5 Man 62 31 (50,0%) 16 (25,8%) 15 (24,2%) 3 (4,6%) 1,30 maanden* Vrouw 53 14 (26,4%) 17 (32,1%) 22 (41,5%) 1 (1,9%)

T4: 8,5 Man 65 36 (55,4%) 17 (26,2%) 12 (18,5%) - 1,27 maanden* Vrouw 53 17 (32,1%) 17 (32,1%) 19 (35,8%) 1 (1,9%)

T5: 10,5 Man 65 39 (60,0%) 18 (27,7%) 8 (12,3%) - 1,39 maanden** Vrouw 54 23 (42,6%) 11 (20,4%) 20 (37,0%) -

T6: 12,5 Man 65 44 (67,7%) 12 (18,5%) 9 (13,8%) - 1,19 maanden Vrouw 54 27 (50,0%) 12 (22,2%) 15 (27,8%) -

a weergegeven zijn frequenties (percentages)
* p
** 0,05

Van de mannen was na 13 maanden 86,2% weer aan het werk, van de vrouwen was dit
72,2%. De mannen hadden dus gemiddeld 1,2 keer zoveel kans als de vrouwen om te hervatten, dit is het "relatieve risico" (Bouter & van Dongen, 1991) op hervatting. Van de mannen was na 13 maanden 13,8% volledig ziek gemeld, van de vrouwen 27,8%. Het relatieve risico op volledige ziekmelding voor de vrouwen was dus 2,0: de vrouwen hadden 2 keer zoveel kans als de mannen om volledig ziek gemeld te blijven.




56




4.2 Verzuimduur
Op basis van de meetmomenten is bepaald op welk meetmoment de werknemer het werk volledig (d.w.z. voor het oude aantal uren) en stabiel (d.w.z. zonder terugval) hervat had. In de volgende tabel 4.2 wordt een overzicht gegeven van de momenten waarop dit plaats vond voor mannen en voor vrouwen. Voor mannen en voor vrouwen geldt dat volledige werkhervatting in ongeveer de helft van de gevallen verliep via gedeeltelijke werkhervatting. In totaal hervatte 64,3% van de mannen en 61,5% van de vrouwen gedurende het eerste ziektejaar het werk gedeeltelijk voor een aantal weken of meer. Tabel 4.2 Frequentieverdeling van momenten van volledige en stabiele werkhervattinga Werkhervattingsmoment man vrouw totaal Voor T1 (3 mnd) 5 ( 7,7%) - 5 ( 4,2%) Tussen T1 en T2 (4,5 mnd) 11 (20,4%) 9 (16,7%) 20 (16,8%) Tussen T2 en T3 (6,5 mnd) 16 (24,6%) 5 ( 9,3%) 20 (16,8%) Tussen T3 en T4 (8,5 mnd) 4 ( 6,2%) 2 ( 3,7%) 6 ( 5,0%) Tussen T4 en T5 (10,5 mnd) 3 ( 4,6%) 7 (13,0%) 10 ( 8,4%) Tussen T5 en T6 (12,5 mnd) 5 ( 7,7%) 4 ( 7,4%) 9 (16,7%) Na T6/nooit excl. VUT 19 (29,2%) 25 (46,3%) 44 (37,0%) Nooit want VUT 2 ( 3,1%) 2 ( 3,7%) 4 ( 3,4%) Totaal 65 (100 %) 54 (100 %) 119 (100 %) a weergegeven zijn frequenties (percentages) Terugval kwam ook voor. Van de mannen die na 13 maanden volledig ziek gemeld zijn, heeft eenderde (33,3%) het werk gedeeltelijk hervat tijdens het eerste ziektejaar. Van de vrouwen die na 13 maanden volledig ziek gemeld zijn, had bijna de helft (46,7%) het werk tijdelijk gedeeltelijk hervat (man/vrouw verschillen niet significant). Terugval na volledige hervatting kwam maar bij één man voor.
Ongeveer 90% van de gevolgde werknemers deed een poging om het werk voor een aantal weken te hervatten gedurende het eerste ziektejaar; van de gevolgde mannen hervatte 9,2% niet gedurende het eerste ziektejaar, van de vrouwen 14,8% (man/vrouw verschillen niet significant). Het voorkomen van de verschillende trajecten is weergegeven in tabel 4.3.




57



Tabel 4.3 Kenmerken van de trajecten (n=119) a Werksituatie Mannen Vrouwen Werksituatie Mannen Vrouwen (n=65) (n=54) op T6 (n=65) (n=54) Werkt niet 7(10,8%) 13(24,1%)

Werkt niet 9(13,8%) 15(27,8%)

VUT 2(3,1%) 2( 3,7%)

Werkt met aanpassingen 12(18,5%) 12(22,2%) Werkt met 12(18,5%) 12(22,2%) aanpassingen

Werkt nu, in voorafgaande half jaar 2( 3,1%) 3( 5,6%) niet gewerkt met aanpassingen

Werkt nu, in voorafgaande half jaar 8(12,3%) 8(14,8%) tijdelijk gewerkt met aanpassingen

Werkt nu al meer dan 4 maanden 3( 4,6%) 2( 3,7%) Werkt 44(67,7%) 27(50,0%) achterheen

Werkt nu meer dan 6 maanden 30(46,2%) 13(24,1%) achterheen

Geëmigreerd, werkt 1( 1,5%) 1( 1,5%)

a weergegeven zijn frequenties (percentages)
4.3 Traject voorafgaande aan volledige werkhervatting na 13 maanden (T6) Ruim de helft (51,2%) van de mannen die 13 maanden na ziekmelding volledig aan het werk waren, had voorafgaande daaraan het werk gedurende een periode gedeeltelijk hervat (tabel
4.3). Dit is het geval voor 40% van de vrouwen (man/vrouw verschil niet significant). Alle overige mannen en vrouwen hebben het werk dus niet via gedeeltelijke hervatting, maar direct volledig hervat.

4.4 Werkhervatting na 13 maanden (T6)
Tweederde van de mannelijke en de helft van de vrouwelijke werknemers waren na 13 maanden volledig (dat wil zeggen voor het oude aantal uren) hervat. De mannen werkten na werkhervatting gemiddeld 38 uur en de vrouwen gemiddeld 30 uur (dit was geen verandering ten opzichte van de situatie voor ziekmelding). Zeven mannen (13% van de hervatte mannen) en zeven vrouwen (18% van de hervatte vrouwen) waren bij dezelfde werkgever van functie veranderd; negen mannen (16%) en zeven vrouwen (18%) waren van werkgever veranderd. Twaalf mannen (18%) en twaalf vrouwen (22%) waren 13 maanden na ziekmelding gedeeltelijk aan het werk. De gedeeltelijk werkende mannen werkten gemiddeld 17 uur en de vrouwen gemiddeld 11 uur per week. Van deze gedeeltelijk werkende groep hadden bijna alle mannen (83%) en de helft van de vrouwen (50%) 13 maanden na ziekmelding een WAO- keuring gehad. Zeven mannen (70% van de gekeurden) werden niet arbeidsongeschikt verklaard, vier mannen werden wel arbeidsgehandicapt bevonden. Eén man werd volledig arbeidsongeschikt verklaard en één gedeeltelijk. Een vrouw werd niet arbeidsongeschikt maar




58



wel arbeidsgehandicapt bevonden in de zin van de Wet REA (zie bijvoorbeeld De Kleine Gids van de Sociale Zekerheid, 2001), twee vrouwen werden volledig arbeidsongeschikt verklaard en drie vrouwen werden gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard. Zowel mannen als vrouwen bleken ná werkhervatting méér tevreden met hun werk te zijn dan ze voor hun ziekmelding waren (tabel 4.4). Verder ervoeren ze meer autonomie in hun werk maar ook meer emotionele belasting.
Tabel 4.4 Werkbelevingsaspecten op T1 en bij werkhervatting,volledige hervatters (n=58)a Mannelijke werknemer Vrouwelijke werknemer (n=37) (n=21) T1 T2 T1 T2 Autonomie (1=nee, 2=ja)*** 1,39 (0,28) 1,73 (0,49) 1,43 (0,33) 1,80 (0,54) Emotionele belasting 1,22 (0,31) 1,39 (0,68) 1,33 (0,26) 1,38 (0,67) (1=nee,2=ja)***
Leer- en loopbaanmogelijkheden 1,64 (0,40) 1,61 (0,40) 1,59 (0,38) 1,54 (0,47) (1=nee,2=ja)
Commitment (1=nee,2=ja) 1,66 (0,36) 1,61 (0,50) 1,56 (0,39) 1,51 (0,41) Psychologische taakeisen (12 ­ 48) 31,92 (3,78) 32,18 (7,39) 32,05 (4,04) 31,76 (10,34) Steun collega's 2,98 (0,43) 2,96 (0,49) 2,75 (0,31) 2,70 (0,63) (1=weinig steun, 4=veel steun)
Steun leidinggevende 2,58 (0,68) 2,67 (0,65) 2,28 (0,57) 2,65 (0,64) (1=weinig steun, 4=veel steun)
Eigen effectiviteit algemeen 2,93 (0,41) 2,95 (0,35) 2,76 (0,39) 2,82 (0,40) (1=lage eigen effectiviteit, 4=hoge
eigen effectiviteit)
Arbeidssatisfactie (0-100)*** 76,0 (18,9) 78,5 (14,2) 60,0 (20,5) 75,5 (16,3) Gemiddelden (standaarddeviaties)

*** p Voor de overige werkkenmerken (leer- en loopbaanmogelijkheden, psychologische taakeisen, commitment in het werk, steun van collega's en steun van leidinggevende) werden geen verschillen gevonden tussen de uitgangssituatie en de situatie na werkhervatting, noch voor de mannen noch voor de vrouwen.

4.5 Niet aan het werk na dertien maanden (T6) Op T6 is een aantal werknemers nog niet aan het werk. Een aantal kenmerken van deze werknemers zal hier worden beschreven. Voor het overige wordt verwezen naar hoofdstukken
5 en 6, waarin de werknemer-gerelateerde en omgevingsgerelateerde factoren met betrekking tot deze groep uitgebreid zullen worden beschreven. Vrouwen niet aan het werk
Van de vijftien vrouwen die op T6 niet aan het werk waren, waren er vijf volledig arbeidsongeschikt verklaard. Dit is 9,2% van de vrouwen die deelnamen aan het onderzoek. Drie vrouwen wachtten nog op de uitslag van de keuring. Dit is 5,6% van de vrouwen die deelnamen aan het onderzoek. Eén vrouw (1,9%) had een gedeeltelijke WAO-uitkering toegekend gekregen, en vier vrouwen (7,4%) waren niet arbeidsongeschikt verklaard na de claim-beoordeling en hadden een WW-uitkering. Tenslotte maakten twee vrouwen (3,7%) gebruik van leeftijdsgebonden regelingen vanuit het bedrijf.




59



Mannen niet aan het werk
Negen mannen werkten niet dertien maanden na de eerste verzuimdag. Drie mannen kregen een volledige WAO-uitkering toegewezen. Dit is 4,6% van de mannen die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Twee mannen (3,1%) kregen een gedeeltelijke arbeids- ongeschiktheidsuitkering, twee mannen (3,1%) waren volledig arbeidsgeschikt verklaard en twee mannen (3,1%) maakten gebruik van leeftijdsgebonden regelingen vanuit het bedrijf.




60

























































































































61




5. WERKNEMER-GERELATEERDE FACTOREN IN RELATIE TOT WERKHERVATTING
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de resultaten met betrekking tot de relatie tussen werknemer-gerelateerde factoren en werkhervatting en man/vrouw verschillen in deze relaties. Met werkhervatting wordt bedoeld: geheel of gedeeltelijke hervatting dertien maanden na de eerste verzuimdag. Werkhervatting wordt vergeleken met volledige ziek- melding dertien maanden na de eerste verzuimdag.
De resultaten in dit hoofdstuk hebben betrekking op de sociaal-demografische kenmerken van de werknemers (paragraaf 5.1), gezondheid (paragraaf 5.1), werkkenmerken (paragraaf 5.3), kenmerken van de thuissituatie (paragraaf 5.4) en de motivationele aspecten, waarbij kunnen worden onderscheiden: de attitudes; de waargenomen sociale norm; de ervaren eigen effectiviteit en de ervaren belemmeringen (paragraaf 5.5). De resultaten die in de tabellen van dit hoofdstuk zullen worden beschreven hebben betrekking op het eerste meetmoment. De werknemers zijn, zolang ze niet volledig aan het werk waren, gedurende het gehele ziektejaar om de twee maanden geïnterviewd. De resultaten met betrekking tot de analyses van de opeenvolgende meetmomenten worden in dit hoofdstuk beschreven, de bijbehorende tabellen zijn opgenomen in bijlage 3.
5.1 Sociaal-demografische kenmerken: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting
Met betrekking tot de sociaal-demografische kenmerken leeftijd, opleiding en land van geboorte bleken er geen verschillen te bestaan tussen mannen en vrouwen. Ook was er geen verband tussen de sociaal-demografische factoren en werkhervatting, noch voor de mannen noch voor de vrouwen (tabel 5.1).
Tabel 5.1 Verschillen en overeenkomsten in uitgangssituatie met betrekking tot hervattingspatroon op T6: sociaal-demografische kenmerkena Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9)5 (n=56) (n=15) (n=39) Leeftijd 49,00 (8,47) 44,02 (9,13) 41,27 (11,22) 40,44 (9,32) 42,86 (9,62) Hoogst voltooide opleiding 2,78 (1,20) 2,79 (1,14) 2,27 (0,80) 3,08 (1,01) 2,82 (1,08) 4>3 (1= lager onderwijs,

4=hbo/universiteit)
In Nederland geboren 9 (100%) 52 (92,9%) 15 (100%) 36 (92,3%) 112 (94,1%) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) p=0,101 p=0,106


5.2 Gezondheid: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting Mannen met psychische klachten hadden een kleinere kans op werkhervatting dan mannen met klachten van het bewegingsapparaat (tabel 5.2). Vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat hadden een iets grotere kans op werkhervatting.


5 De omvang van deze groep werknemers is erg klein, waardoor de weergegeven percentages tamelijk onbetrouwbaar zijn. Alleen als de toets aangeeft dat de percentages verschillen, kan worden aangenomen dat zij ook daadwerkelijk verschillen.




62



Tabel 5.2 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: gezondheida
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Type klachten*
Bewegingsapparaat 1 (11,1%) 36 (64,3%) 9 (60,0%) 16 (41,0%) 62 (52,1%) Psychische klachten 8 (88,9%) 20 (35,7%) 6 (40,0%) 23 (59,0%) 57 (47,9%) Diagnose gesteld 9 (100 %) 47 (83,9%) 13 (86,7%) 36 (92,3%) 105 (88,2%) Conflict met collega of 23 (33,3%) 10 (17,9%) 1 ( 6,7%) 10 (25,6%) 24 (20,2%) leidinggevende
Sinds wanneer deze klachten
1 week ­ ½ jaar voor
ziekmelding 4 (44,4%) 23 (41,1%) 7 (46,7%) 19 (48,7%) 53 (44,5%) > ½ jaar voor ziekmelding 4 (44,4%) 24 (42,9%) 7 (46,7%) 13 (33,3%) 48 (40,3%) Eerder uitgevallen met 4 (50,0%) 14 (30,4%) 5 (35,7%) 9 (28,1%) 32 (32,0%) dezelfde klachten (n=68)
Mate van oorzaak 1,78 (0,67) 2,11 (0,81) 2,27 (0,88) 1,90 (0,75) 2,03 (0,79) gezondheidsklachten in werk
(1= nee, 3= ja, geheel)
Mate waarin oorzaak
gezondheidsklachten ligt in:
(1= niet, 4= veel)
Werkdruk 3,78 (0,44) 3,54 (0,91) 3,73 (0,59) 3,51 (1,02) 3,57 (0,89) Weinig 3,22 (0,83) 3,08 (1,14) 3,27 (1,16) 2,46 (1,25) 2,92 (1,19) 2>4# regelmogelijkheden*
Slechte fysieke 2,11 (1,45) 3,21 (1,23) 3,73 (0,80) 2,87 (1,34) 3,08 (1,29) 3>1* Werkomstandigheden*
Weinig 2,67 (1,41) 2,84 (1,28) 3,00 (1,36) 2,44 (1,37) 2,71 (1,33) carrièremogelijkheden.
Slechte 2,67 (1,32) 3,46 (1,00) 3,33 (1,05) 3,10 (1,21) 3,27 (1,12) werkverhoudingen
Gezondheid (0-100) 42,89 (26,39) 53,84 (21,02) 39,67 (15,98) 49,61 (20,28) 49,84 (20,99) Aantal psychosomatische 6,44 ( 3,61) 4,98 ( 3,05) 6,15 ( 3,29) 6,69 ( 2,63) 5,80 ( 3,05) 4>2# klachten (max.13)
T1 (VOEG-13)*
Gezondheid op T1 6 (66,7%) 44 (78,6%) 8 (53,3%) 32 (82,1%) 90 (75,6%) vergeleken met ziekmelding
beter
Chronische ziekte 4 (44,4%) 14 (26,9%) 9 (64,3%) 12 (32,4%) 39 (34,8%) Mate van belemmering door 2,00 (0,0) 1,87 (0,35) 2,00 (0,00) 1,93 (0,27) 1,93 (0,26) chronische ziekte
(1= ja, 2= nee)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) # 0,1 >p>0,05 * 0,05>p>0,01 De meest voorkomende diagnoses (door de bedrijfsarts gesteld) bij de verzuimende mannen waren burnout (n=4) en overspanningheid (n=3). Ook werden genoemd: malaise en uitval zenuw waardoor bewegingsbeperking. De diagnoses die het meest voorkwamen bij de hervattende mannen waren overspanning (n=6); hernia (n=5) en weke delen aandoening (n=4); daarnaast kwamen de volgende diagnoses voor: overgewicht; schouderfractuur; gebroken enkel; whiplash; discopathieën; aandoening wervelkolom; aspecifieke rugpijn; scheef bekken; whiplash; discopathieën; aandoening aan wervelkolom; artopathie; artrose; gewrichtsaandoening; aandoening kraakbeen; bursitis; RSI; fibromyalgie; aandoening bot; duizeligheid; spanningsklachten; slapeloosheid; burnout; angststoornissen en depressie.




63



Bij verzuimende vrouwen werden de diagnoses overspanning (n=4) en fibromyalgie (n=2) het meest vaak gesteld, daarnaast werd vastgesteld: overige klachten bewegingsapparaat; whiplash; spondylose; aandoeningen weke delen van het bewegingsapparaat en burnout. Bij de hervattende vrouwen werd 11 keer overspanning vastgesteld, vier keer burnout en drie keer whiplash. In deze groep kwam verder voor: aspecifieke rugpijn; spit; discopathieën; hernia; artopathie; atrose; aandoeningen weke delen van het bewegingsapparaat; RSI; golfarm; fibromyalgie; migraine en spanningsklachten.
Met betrekking tot het beloop in de tijd werd het volgende gevonden (bijlage 3). Bij de verzuimende mannen trad een langzame stijging van hun ervaren gezondheid op, die op het einde van het jaar weer sterk daalde. Bij de mannen die (uiteindelijk) hervatten trad vrij snel een stijging op, waarna de gezondheid gedurende de rest van het jaar ongeveer gelijk bleef. De verzuimende vrouwen ervoeren de laagste subjectieve gezondheid, deze veranderde niet significant over de tijd. De gezondheid van de hervattende vrouwen nam wel toe; vanaf het tweede meetmoment hadden de vrouwen die (uiteindelijk) hervatten een betere subjectieve gezondheid. Voor de mannen werd slechts op twee meetmomenten een verband met werkhervatting gevonden (zie bijlage 3).

5.3 Werkkenmerken: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting Mannen hadden vaker een leidinggevende functie dan vrouwen (tabel 5.3). Tevens bleek dat mannen met een leidinggevende functie een grotere kans op werkhervatting hadden dan mannen zonder leidinggevende functie. Bij vrouwen werden geen verschillen aangetroffen, er waren echter weinig vrouwen met een leidinggevende functie. Mannen werkten gemiddeld meer uren per week dan vrouwen; de aanstellingsomvang hing niet samen met de kans op werkhervatting. Er waren relatief méér mannen met een vaste aanstelling dan vrouwen. Vrouwen met een vaste aanstelling hervatten vaker dan vrouwen met een tijdelijke aanstelling. Er is niet gevraagd naar ontslag tijdens de onderzoeksperiode; twee vrouwen die na 13 maanden niet hervat waren, hadden zelf aangegeven in de tussentijd ontslagen te zijn. Tabel 5.3 Verschillen en overeenkomsten in werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: werkkenmerkena
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervat- 3.Verzuimen- 4.Hervat- de mannen tende de vrouwen tende (n=9) mannen (n=15) vrouwen (n=56) (n=39) Functieniveau

4 niveaus
(1= handarbeid, 4= hoger 1,89 (1,17) 2,20 (1,65) 2,27 (1,94) 2,46 (1,35) 2,27 (1,56) hoofdarbeid)

9 niveaus
(1= agrarisch, 9= hoger 4,00 (2,00) 4,67 (1,94) 4,43 (1,40) 5,37 (1,81) 4,82 (1,87) intellectueel of vrij beroep)
Leidinggevende functie* 1 (11,1%) 15 (26,8%) 1 ( 6,7%) 2 (5,1%) 19 (16,0%) Aanstellingsomvang (uren)*** 33,43 (10,94) 37,24 (3,69) 31,86 (7,64) 29,44 (7,55) 33, 63 (7,20) 2>4*** Soort aanstelling*
Vast 8 (88,9%) 55 (98,2%) 11 (73,3%) 36 (92,3%) 110 (92,4%) Tijdelijk 1 (11,1%) 1 ( 1,8%) 4 ( 26,7%) 3 ( 7,7%) 9 ( 7,6%) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01 *** p




64




5.4 Werkbeleving: man/vrouw verschillen Niet gewaardeerd voelen in het werk bleek voor vrouwen samen te hangen met meer werkhervatting. Voor mannen werd het omgekeerde effect waargenomen, namelijk dat waardering samenhing met werkhervatting (tabel 5.4). Voor de overige werkbelevings- aspecten werden geen verschillen gevonden in werkhervatting tussen de mannen en vrouwen. Tabel 5.4 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: werkbelevingsaspectena
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Autonomie (1=nee, 2= ja) 1,47 (0,33) 1,60 (0,30) 1,51 (0,28) 1,59 (0,34) 1,58 (0,31) Geestelijke inspanning 7 (77,8%) 28 (50,0%) 6 (40,0%) 25 (64,1%) 66 (55,5%) Emotionele belasting 1,42 (0,38) 1,29 (0,31) 1,20 (0,29) 1,31 (0,29) 1,30 (0,31) (1= nee, 2= ja)
Lichamelijke inspanning 7 (77,8%) 35 (62,5%) 8 (53,3%) 23 (60,5%) 73 (61,9%) Leer/loopbaanmogelijkheid 1,42 (0,343 1,58 (0,40) 1,50 (0,39) 1,61 (0,39) 1,57 (0,39) (1= nee, 2= ja)
Psychologische taakeisen 23,67 (7,53) 27,05 (7,21) 29,33 (7,24) 25,42 (7,21) 26,56 (7,29) (12-48)
Commitment in het werk 1,40 (0,40) 1,61 (0,36) 1,51 (0,31) 1,55 (0,34) 1,56 (0,35) (1= nee, 2= ja)
Waardering voelen* 1 (11,1%) 30 (54,4%) 12 (80,0%) 22 (56,4%) 65 (55,1%) Beloning in 4 (44,4%) 30 (54,5%) 12 (80,0%) 24 (61,5%) 70 (59,3%) overeenstemming met werk
Baan op opleidingsniveau 7 (77,8%) 44 (78,6%) 13 (92,9%) 35 (89,7%) 99 (83,9%) Steun van collega's* 2,42 (0,72) 2,87 (0,51) 3,00 (0,32) 2,78 (0,41) 2,82 (0,49) 31# steun)
Steun van leidinggevende 2,19 (1,08) 2,57 (0,73) 2,54 (0,44) 2,43 (0,74) 2,49 (0,74) (1= weinig steun, 4=veel
steun)
Arbeidssatisfactie 67,50 (22,68) 72,25(21,79) 70,33 (18,75) 64,72 (21,65) 69,19 (21,44) (0-100)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) # 0.1 >p>0,05

* 0,05>p>0,01
Voor mannen werd een trend gevonden dat steun van collega's verband hield met werkhervatting, voor vrouwen niet; doordat de kleinste groep de grootste spreiding had, is de toets echter een overschatting en kunnen hieruit geen conclusies getrokken worden.
5.5 Thuissituatie: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting Vrouwen woonden vaker alleen dan mannen; voor vrouwen hing alleenwonen samen met meer werkhervatting (tabel 5.5). Er was geen samenhang tussen werkhervatting en de mate waarin de respondenten werk-thuis interferentie hadden ondervonden in de periode voor het ziekteverzuim, noch voor de mannen noch voor de vrouwen.




65



Tabel 5.5 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: thuissituatiea
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Alleen wonen vs. overige * - 4 (7,7%) 1 (6,7%) 11 (28,9%) 16 (14,2%) Werk-thuis interferentie 1,61 (0,51) 1,42 (0,47) 1,29 (0,26) 1,53 (0,34) 1,45 (0,41) (1= nooit, 4= altijd)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) * 0,05>p>0,01
5.6 Attitude: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting Mannen en vrouwen verschilden slechts op twee attitudes. Vrouwen vonden nog sterker dan mannen dat ze door het hervatten weer méér betrokken zijn bij de maatschappij. En vrouwen voelden zich meer dan mannen schuldig over het feit dat ze zo lang uitvielen. Beide attitudes hielden geen verband met werkhervatting (tabel 5.6). Tabel 5.6 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: attitudea Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Mate waarin werknemer 2,83 (1,17) 3,39 (1,45) 3,22 (1,39) 2,68 (1,16) 3,10 (1,34) positief staat tegenover (n=6) (n=28) (n=9) (n=19) (n=62) werkhervatting in oude
functie (n=62) (1=zeer
negatief, 5=zeer positief)
Mate waarin werknemer 5,00 (0,00) 2,81 (0,98) 3,00 (1,22) 2,45 (0,69) 2,85 (1,05) positief staat tegenover (n=2) (n=16) (n=5) (n=11) (n=34) werkhervatting in nieuwe
functie (n=34) (1=zeer
negatief, 5=zeer positief)
Attitude ten aanzien van werken/niet werken (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens) Werken is voor mij 3,24 (0,37) 3,39 (0,37) 3,10 (0,45) 3,33 (0,39) 3,32 (0,39) vanzelfsprekend
Niet meer werken is niet 2,13 (0,58) 1,84 (0,37) 2,04 (0,42) 1,87 (0,40) 1,89 (0,41) zo erg
Ik voel me afhankelijk van 2,70 (0,54) 2,42 (0,55) 2,40 (0,49) 2,38 (0,50) 2,42 (0,52) anderen
Ik voel me angstig als het 2,52 (0,58) 2,40 (0,52) 2,66 (0,26) 2,59 (0,46) 2,50 (0,48) gaat over werkhervatting
Ik voel me schuldig dat ik 2,00 (1,12) 2,21 (0,87) 3,20 (0,86) 2,79 (0,83) 2,79 (0,95) 3>1* zolang uitval (1 item)*** 3>2**
4>1/2* Niet meer werken betekent 2,62 (0,53) 2,36 (0,45) 2,51 (0,49) 2,39 (0,49) 2,41 (0,48) meer aandacht voor je
privé-leven
Weer werken betekent 2,40 (0,39) 2,55 (0,39) 2,69 (0,36) 2,77 (0,48) 2,63 (0,43) weer betrokken zijn bij de
maatschappij*




66



Vervolg tabel 5.6
Verwachting van werken (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens) Werken betekende vroeger 3,50 (0,35) 3,43 (0,49) 3,20 (0,44) 3,35 (0,42) 3,38 (0,46) voor mij een onafhankelijk
bestaan
Werken is zwaarder dan ik 3,00 (0,65) 2,97 (0,69) 3,10 (0,51) 2,99 (0,50) 2,99 (0,60) vroeger dacht
(1=helemaal niet mee eens,

4=helemaal mee eens)
a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01 ** 0,01>p>0,001 *** p 5.7 Sociale norm: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting In tabel 5.7 wordt de waargenomen sociale norm van de werknemers met betrekking tot de opvattingen van de bedrijfsarts, de huisarts en de werkomgeving weergegeven. Tabel 5.7 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: sociale norm sociaal-medische begeleiding en werkomgevinga Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Waargenomen sociale norm
van bedrijfsarts (BA)
(1=nee, 4= ja):
BA geeft op prettige 3,74 (0,22) 3,58 (0,44) 3,56 (0,80) 3,54 (0,60) 3,58 (0,54) wijze steun
Motivation to comply BA 3,56 (0,73) 3,61 (0,71) 3,13 (1,06) 3,49 (0,68) 3,50 (0,76) BA vindt dat werkn. z.s.m 2,33 91,22) 3,07 (0,78) 2,64 (1,08) 2,90 (0,91) 2,91 (0,92) werk moet hervatten
Waargenomen sociale norm
direct leidinggevende (DL)
(1=zeer laag, 16=zeer hoog):
DL neemt werknemer 6,44 (5,22) 9,43 (4,50) 8,89 (5,02) 8,97 (4,24) 8,99 (4,54) serieus
DL vindt dat werknemer 8,00 (4,36) 9,15 (4,05) 7,43 (3,08) 8,61 (3,83) 8,67 (3,89) snel moet hervatten
DL mist werknemer 7,89 (4,51) 8,93 (4,64) 8,00 (3,64) 8,08 (4,39) 8,46 (4,41) Werknemer voelt druk van 5,11 (4,81) 5,29 (3,22) 4,71 (2,61) 5,13 (2,84) 5,16 (3,14) DL om te hervatten
Waargenomen sociale norm
collega's (1=zeer laag,

16=zeer hoog):
Collega's blijven 6,79 (2,84) 8,95 (3,98) 8,29 (3,81) 8,80 (3,48) 8,67 (3,73) betrokken tijdens verzuim
Collega's vinden dat 7,25 (3,65) 7,69 (4,04) 7,20 (3,30) 7,79 (3,97) 7,63 (3,86) werkn. snel moet hervatten
Werknemer voelt druk van 3,25 (2,12) 4,14 (2,15) 3,60 (1,88) 3,97 (2,53) 3,96 (2,24) collega's om te hervatten
a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)




67



Geen van de gemeten variabelen bleek samen te hangen met de werkhervatting van mannen of de werkhervatting van vrouwen. De waargenomen sociale normen van de bedrijfsarts, de huisarts en de werkomgeving hadden dus geen invloed op de verschillen tussen mannen en vrouwen in werkhervatting.
De waargenomen sociale norm van de privé-omgeving met betrekking tot werkhervatting van bleek weliswaar verschillend voor mannen en vrouwen (tabel 5.8), maar hing niet samen met werkhervatting. Met alledrie de referentiepersonen had de werknemer een nauwe band, maar met referentiepersoon 1 was deze band het nauwst (volgens de werknemer). Tabel 5.8 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: sociale norm belangrijke anderen privé-omgevinga Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Waargenomen norm 2,95 (0,67) 3,20 (0,51) 2,60 (0,73) 2,85 (0,67) 2,99 (0,64) 2 > 3* referentiepersoon 1 t.a.v.
werkhervatting***
(1=zwak, 4=sterk)
Waargenomen norm 3,89 (0,22) 3,86 (0,26) 3,93 (0,17) 3,79 (0,48) 3,85 (0,34) referentiepersoon 1 t.a.v.
emotionele steun
Motivation to comply 3,89 (0,33) 3,73 (0,59) 3,80 (0,41) 3,56 (0,64) 3,70 (0,58) referentiepersoon 1
(1=nee, helemaal niet, 4=ja,
veel)
Waargenomen norm 2,99 (0,63) 3,03 (0,59) 2,31 (0,70) 2,73 (0,65) 2,84 (0,66) 2 > 3** referentiepersoon 2 t.a.v.
werkhervatting***
Waargenomen norm 3,83 (0,35) 3,71 (0,39) 3,77 (0,37) 3,77 (0,36) 3,75 (0,37) referentiepersoon 2 t.a.v.
emotionele steun
Motivation to comply 3,33 (0,71) 3,34 (0,64) 3,53 (0,74) 3,39 (0,64) 3,38 (0,65) referentiepersoon 2
Waargenomen norm 2,89 (0,98) 2,98 (0,63) 2,43 (0,70) 2,67 (0,63) 2,80 (0,69) 2 > 3* referentiepersoon 3 t.a.v.
werkhervatting**
Waargenomen norm 3,72 (0,44) 3,70 (0,39) 3,77 (0,37) 3,77 (0,35) 3,74 (0,38) referentiepersoon 3 t.a.v.
emotionele steun
Motivation to comply 3,11 (0,78) 3,18 (0,75) 3,20 (0,86) 3,31 (0,58) 3,22 (0,71) referentiepersoon 3
a weergegeven zijn gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01 ** 0,01>p>0,001 *** p




68




5.8 Eigen effectiviteit: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting De mannen en vrouwen die op T6 hervat waren, schatten hun kans op terugkeer naar hun oude functie al op T1 groter in dan de mannen en vrouwen die op T6 nog verzuimden. Deze verschillen waren echter niet relevant voor de verschillen tussen mannen en vrouwen voor wat betreft de kans op werkhervatting (tabel 5.9).
Tabel 5.9 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: eigen effectiviteita
Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Inschatting werknemer 6 (75,0%) 29 (100,0%) 9 (69,2%) 20 (100,0%) 64 (91,4%) terugkeer naar oude functie
T1 (n=70)**
Inschatting werknemer 2 (25,0%) 16 ( 59,3%) 6 (50,0%) 12 ( 63,2%) 36 (54,5%) mogelijkheid van nieuwe
functie T1 (n=66)
Eigen effectiviteit algemeen 2,88 (0,31) 2,91 (0,40) 2,68 (0,36) 2,76 (0,38) 2,83 (0,39) (1=lage eigen effectiviteit,

4=hoge eigen effectiviteit)
Eigen effectiviteit specifiek 2,20 (0,67) 2,32 (0,49) 2,18 (0,36) 2,17 (0,38) 2,24 (0,46) gericht op werkhervatting
(1=lage eigen effectiviteit,

4=hoge eigen effectiviteit)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01>p>0,001
In de tijd gezien waren werknemers drie maanden na ziekmelding positiever over hun terugkeer naar de oude functie dan de rest van het jaar (zie bijlage 3).
5.9 Belemmeringen: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting Mannen en vrouwen verschilden niet in hun gerapporteerde belemmeringen (afgezien van de gezondheid) die hen weerhielden van werkhervatting (tabel 5.10). De belemmeringen genoemd op het eerste meetmoment hadden deels betrekking op de privé-situatie zoals onder meer ziekte of overlijden in de directe omgeving, relatie/echtscheidingsproblematiek of andere familieproblemen. Daarnaast werden belemmeringen in de werksituatie genoemd zoals een te hoge werkdruk, te zware fysieke werkomstandigheden, arbeidsconflicten of problemen met arbeidsverhoudingen. Deze en de andere genoemde belemmeringen hingen niet samen met de kans op werkhervatting.
Alle mannen en ruim tweederde van de vrouwen die na dertien maanden nog niet hervat waren, noemden belemmerende factoren in de werk- of privé-situatie. De volgende factoren werden genoemd door zowel mannen als vrouwen: arbeidsconflict; relatieproblematiek; rouw, en bij oudere werknemers, leeftijd. Mannen noemden verder: ernstig zieke echtgenoot. Vrouwen noemden verder: beëindiging arbeidscontract; geen passend werk voor handen; levensbedreigende ziekte van kind; problemen met kinderen en mishandeling.




69



Tabel 5.10 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: belemmeringen genoemd op T1a Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Belemmeringen t.a.v.
werkhervatting
Aanpassingen nodig voor
werkhervatting 3 (100,0%) 13 (68,4%) 5 (100,0%) 10 (76,9%) 31 (77,5%) Minder uren werken 3 (100,0%) 4 (30,8%) 2 ( 40,0%) 4 (40,0%) 13 (41,9%) Op andere tijden werken* 2 ( 66,7%) - 2 ( 40,0%) 1 (10,0%) 5 (16,1%) Andere werkzaamheden 2 ( 66,7%) 4 (30,8%) 2 ( 40,0%) 2 (20,0%) 10 (32,3%) Andere functie 1 ( 33,3%) 2 (15,4%) 3 ( 60,0%) 1 (10,0%) 7 (22,6%) Rustiger aandoen 1 ( 33,3%) 7 (53,8%) 3 ( 60,0%) 8 (80,0%) 19 (61,3%) Naar andere afdeling - 1 ( 7,7%) 1 ( 20,0%) - 2 ( 6,5%) Aanpassing werkplek - 5 (38,5%) 1 ( 20,0%) 5 (50,0%) 11 (35,5%) Anders 1 ( 33,3%) 3 (23,1%) 1 ( 20,0%) 4 (40,0%) 9 (29,0%) Andere belemmeringen
dan gezondheid 3 ( 37,5%) 8 (14,3%) 3 ( 20,0%) 9 (23,1%) 23 (19,5%) a weergegeven zijn frequenties (percentages)
* 0,05>p>0,01

5.10 Tot slot
In tabel 7.1 in paragraaf 7.2 wordt een overzicht gegeven van alle werknemer-gerelateerde factoren die bleken samen te hangen met man/vrouw verschillen in werkhervatting.




70

























































































































71




6. FACTOREN GERELATEERD AAN DE SOCIALE OMGEVING In dit hoofdstuk worden de resultaten weergegeven van het verband tussen aan de sociale omgeving gerelateerde factoren en werkhervatting en de verschillen tussen mannen en vrouwen hierin. De resultaten in dit hoofdstuk hebben betrekking op de sociaal-medische begeleiding (paragraaf 6.1), op factoren gerelateerd aan het bedrijf/de instelling (paragraaf
6.2) en factoren gerelateerd aan de privé-omgeving (paragraaf 6.3). Ten aanzien van de sociaal-medische begeleiding kunnen worden onderscheiden: de begeleiding van bedrijfsarts, huisarts en specialisten zoals deze is beschreven door de werknemers; de begeleiding van de werknemer beschreven door de bedrijfsarts; de begeleiding van het bedrijf beschreven door de bedrijfsarts en de sociaal-medische begeleiding van de werknemer zoals beschreven door de huisarts. Ten aanzien van de factoren gerelateerd aan het bedrijf/de instelling kunnen worden onderscheiden de kenmerken van het bedrijf; de situatie op de afdeling beschreven door de leidinggevende en een collega; de situatie van de werknemer beschreven door de leiding- gevende; en de attitude en mening van de leidinggevende en van een collega met betrekking tot werkhervatting van de werknemer. Tenslotte kunnen ten aanzien van de factoren gerela- teerd aan de privé-situatie worden onderscheiden de situatie van de werknemer zoals beschreven door de partner en een belangrijke ander alsmede de attitude en mening van de partner en een belangrijke ander met betrekking tot werkhervatting van de werknemer. De resultaten die in de tabellen van dit hoofdstuk zullen worden beschreven hebben betrekking op het eerste meetmoment. De werknemers zijn, zolang ze niet volledig aan het werk waren, gedurende het gehele ziektejaar om de twee maanden geïnterviewd. De resultaten met betrekking tot de verschillende meetmomenten worden in dit hoofdstuk beschreven, de bijbehorende tabellen zijn volledig weergegeven in bijlage 4. De relaties tussen de antwoorden van de actoren na werkhervatting c.q. na het eerste ziektejaar en de werkhervatting van mannen en vrouwen zijn weergegeven in bijlage 5.
6.1 Sociaal-medische begeleiding: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting
Volgens de werknemers
Er werden nauwelijks verschillen tussen mannen en vrouwen aangetroffen in de begeleiding door de bedrijfsarts en huisarts; en nauwelijks verbanden met werkhervatting. Wel gaven vrouwen niet alleen vaker aan een advies over werkhervatting van de huisarts te krijgen, bij vrouwen bleek het krijgen van een advies van de huisarts ook samen te hangen met een verminderde kans op werkhervatting. Er is niet gevraagd wat de inhoud van het advies was (tabel 6.1). Met name de eerste drie maanden heeft een groot aantal werknemers contact met de huisarts. Dit aantal verminderde na deze drie maanden en bleef vervolgens stabiel gedurende het jaar. Op één meetmoment, namelijk ongeveer een half jaar na ziekmelding, bleek het bezoek aan de huisarts samen te hangen met minder werkhervatting na dertien maanden. Voor de overige momenten bestonden geen verschillen (zie bijlage 4).




72



Tabel 6.1 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: sociaal-medische begeleiding bedrijfsarts (BA) en huisarts volgens werknemera Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Contact met BA 8 ( 88,9%) 56 (100,0%) 15 (100,0%) 39 (100,0%) 118 (100,0%) Afspraken over 8 (100,0%) 51 ( 91,1%) 15 (100,0%) 38 (97,4%) 112 ( 94,9%) vervolgcontact met BA
Steun gekregen van BA 9 (100,0%) 50 ( 90,9%) 13 ( 86,7%) 36 ( 92,3%) 108 ( 91,5%) Type steun van BA
Luisteren naar verhaal 9 (100,0%) 49 ( 98,0%) 12 ( 92,3%) 36 (100,0%) 106 ( 98,1%) Informatie geven 7 ( 77,8%) 37 ( 74,0%) 8 ( 61,5%) 22 ( 61,1%) 74 ( 68,5%) Advies geven 9 (100,0%) 46 ( 92,0%) 10 ( 76,9%) 35 ( 97,2%) 100 ( 92,6%) Zaken regelen 4 ( 50,0%) 31 ( 64,6%) 8 ( 66,7%) 21 ( 58,3%) 64 ( 61,5%) Overige steun - 4 ( 8,0%) 2 ( 15,4%) 1 ( 2,8%) 7 ( 6,5%) Contact gehad met huisarts 8 ( 88,9%) 52 ( 92,9%) 14 ( 93,3%) 37 ( 94,9%) 111 ( 93,3%) Frequentie contacten tussen
werknemer en huisarts
(n totaal= 73)

1 keer 1 ( 12,5%) 15 ( 28,8%) 3 ( 21,4%) 8 ( 21,6%) 27 ( 24,3%)
2-4 keer 3 ( 37,5%) 20 ( 38,5%) 3 ( 21,4%) 18 ( 46,6%) 44 ( 39,6%) Meer dan 4 keer 4 ( 50,0%) 17 ( 32,7%) 8 ( 57,1%) 11 ( 29,7%) 40 ( 36,0%) Meer dan 4 keer vs. de rest 4 ( 50,0%) 17 ( 32,7%) 8 ( 57,1%) 11 ( 29,7%) 40 ( 36,0%) Type steun van huisarts
Onderzocht (n totaal=110) 6 ( 75,0%) 38 ( 73,1%) 11 ( 78,6%) 22 ( 61,1%) 77 ( 70,0%) Behandeld (n totaal= 110) 4 ( 50,0%) 25 ( 48,1%) 8 ( 57,1%) 15 ( 40,5%) 52 ( 46,8%) Voorlichting over 6 ( 75,0%) 37 ( 71,2%) 9 ( 64,3%) 20 ( 54,1%) 72 ( 64,9%) klachten (n totaal= 110)
Voorlichting over 3 ( 42,9%) 36 ( 69,2%) 11 ( 78,6%) 21 ( 56,8%) 71 ( 64,5%) behandeling (n totaal=110)
Advies omtrent werk 3 ( 37,5%) 14 ( 26,9%) 10 ( 71,4%) 18 ( 48,6%) 45 ( 40,5%) (n totaal= 110)*
Geadviseerd om goed uit te 5 ( 62,5%) 33 ( 64,7%) 13 ( 92,9%) 29 ( 78,4%) 80 ( 72,7%) rusten (n totaal= 110)
Gerust gesteld 5 ( 62,5%) 30 ( 57,7%) 8 ( 57,1%) 24 ( 64,9%) 67 ( 60,4%) (n totaal= 111)
Iets anders (n totaal= 111) 4 ( 50,0%) 29 ( 55,8%) 8 ( 57,1%) 24 ( 64,9%) 65 ( 58,6%) a weergegeven zijn frequenties (percentages)
* 0,05>p>0,01
Minder dan de helft van de werknemers heeft contact gehad met specialisten. Ruim 80% had contact met andere hulpverleners dan hun bedrijfsarts, huisarts of een specialist. Dit hing niet samen met werkhervatting en/of geslacht. Ongeveer een vijfde deel van de werknemers heeft een maatschappelijk werker geraadpleegd, een gelijk aandeel heeft contact gehad met een psycholoog/psychiater (tabel 6.2). Meer dan de helft van de werknemers heeft een behandeling ondergaan van een fysiotherapeut.
In de beschreven contacten met specialisten bleken mannen en vrouwen niet van elkaar te verschillen, noch werden verbanden met werkhervatting aangetroffen. Naast de contacten met de hulpverleners genoemd in tabel 6.2, bleek men in 40% van de gevallen naar andere hulpverleners te zijn gegaan, zoals Mensendieck therapie, Caesar- therapie, en alternatieve genezers. Dit contact hing niet samen met geslacht en/of werk- hervatting.




73



Tabel 6.2 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: contacten specialisten volgens werknemera Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Contact gehad met 3 ( 33,3%) 24 (43,6%) 7 ( 50,0%) 13 (33,3%) 47 (40,2%) specialist (n totaal= 78)
Frequentie contact tussen
werknemer en specialist

1 keer 1 ( 33,3%) 11 (45,8%) 2 ( 25,0%) 5 (35,7%) 19 (38,8%)
2-4 keer 2 ( 66,7%) 9 (37,5%) 6 ( 75,0%) 7 (50,0%) 24 (49,0%) Meer dan 4 keer - 4 (16,7%) - 2 (14,3%) 6 (12,2%) Contact gehad met andere 9 (100,0%) 49 (87,5%) 12 ( 80,0%) 30 (76,9%) 100 (84,0%) hulpverleners
Contact met maatschappelijk 2 ( 22,2%) 8 (16,3%) 3 ( 25,0%) 7 (23,3%) 20 (20,0%) werker
Frequentie contact tussen
werknemer en
maatschappelijk werker

1 keer - 3 (37,5%) 1 ( 33,3%) - 4 (21,1%) Meerdere keren 1 (100,0%) 5 (62,5%) 2 ( 66,7%) 7 (100,0%) 15 (78,9%) Contact met 4 ( 44,4%) 6 (12,2%) 4 ( 33,3%) 9 (30,0%) 23 (23,0%) psycholoog/psychiater
Frequentie contact tussen
werknemer en
psycholoog/psychiater

1 keer - 2 (33,3%) - 3 (33,3%) 5 (21,7%) Meerdere keren 4 (100,0%) 4 (66,7%) 4 (100,0%) 6 (66,7%) 18 (78,3%) Contact gehad met 3 ( 33,3%) 30 (61,2%) 4 ( 33,3%) 19 (63,3%) 56 (56,0%) fysiotherapeut
Frequentie contact tussen
werknemer en fysiotherapeut

1 keer - 2 ( 6,9%) - 1 ( 5,6%) 3 ( 5,6%) Meerdere keren 3 (100,0%) 27 (93,1%) 4 (100,0%) 17 (94,4%) 51 (94,4%) Contact met ergotherapeut - - 2 ( 16,7%) - 2 ( 2,0%) Frequentie contact tussen
werknemer en ergotherapeut

1 keer - - 1 ( 50,0%) - 1 (50,0%) Meerder keren - - 1 ( 50,0%) - 1 (50,0%) a weergegeven zijn frequenties (percentages) Sociaal-medische begeleiding volgens de bedrijfsarts Voor mannen hing het geslacht van de bedrijfsarts samen met werkhervatting, voor vrouwen maakte het niet uit. De hervattende mannen hadden iets vaker een mannelijke bedrijfsarts gehad dan de niet hervattende mannen (tabel 6.3). De gezondheid volgens de bedrijfsarts hing voor mannen samen met werkhervatting, voor vrouwen niet. De verzuimende mannen hadden volgens de bedrijfsarts een veel slechtere gezondheid dan de hervattende mannen. Het hanteren van een standaardtermijn voor het contact met de werknemer, hing voor mannen én vrouwen negatief samen met werkhervatting: werk werd vaker hervat als de bedrijfsarts geen standaardtermijn voor het contact hanteerde. Het belang dat bedrijfsarts hechtte aan het zoeken naar alternatieven om werkhervatting te bespoedigen, hing alleen bij mannen samen met werkhervatting. De inschatting van de bedrijfsarts dat de werknemer een positieve houding had ten aanzien van werkhervatting in de oude functie, hing bij mannen samen met




74



een grotere kans op werkhervatting en bij vrouwen niet. De overige significante verschillen hadden geen betrekking op man/vrouw verschillen in werkhervatting, maar bijvoorbeeld op verschillen tussen mannen en vrouwen. Zoals aangegeven in voetnoot 3 (hoofdstuk 2), zijn deze verschillen niet interessant voor dit onderzoek. Tabel 6.3 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: sociaal-medische begeleiding volgens bedrijfsarts (BA)a Variabele Mannen (n=47) Vrouwen (n=46) Totaal (n=93) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=5) (n=42) (n=12) (n=34) Geslacht BA* n=8 n=56 n=15 n=38 n=117 Man 4 (50,0%) 38 (67,9%) 6 (40,0%) 16 (42,1%) 64 (54,7%) Vrouw 4 (50,0%) 18 (32,1%) 9 (60,0%) 22 (57,9%) 53 (45,3%) Gezondheid volgens BA* 36,67 (10,33) 61,00 (19,44) 54,23 (14,41) 61,21 (19,00) 58,66 (19,05) 2>1* (0-100) n=6 n=45 n=13 n=33 n=97 4>1* Patiënt heeft reëel beeld van 2,67 ( 0,82) 3,02 ( 0,50) 3,46 ( 0,52) 3,24 ( 0,75) 3,13 ( 0,64) 3>1# zijn/haar klachten*
(1=klachten zwaar
onderschat, 4=klachten
zwaar overschat)
Attitude BA m.b.t.
werkhervatting werknemer
(1=niet mee eens, 4=mee
eens)
Belangrijk voor 2,00 ( 1,73) 3,64 ( 0,60) 3,15 ( 1,25) 3,50 ( 0,94) 3,34 ( 1,05) 2>1# werknemer om naar
alternatieven te zoeken#
Van belang dat werknemer 3,00 ( 1,73) 2,87 ( 1,06) 2,90 ( 1,20) 2,90 ( 1,20) 2,89 ( 1,13) z.s.m. hervat
Betaald werk van belang 4,00 ( 0,0 ) 3,79 ( 0,43) 3,88 ( 0,35) 3,73 ( 0,47) 3,82 ( 0,39) voor werknemer
Druk uitoefenen op 3,50 ( 0,55) 2,52 ( 0,94) 2,58 ( 1,08) 2,70 ( 0,81) 2,66 ( 0,91) werknemer mbt hervatting
heeft geen zin
BA stimuleerde hervatting 2,75 ( 0,57) 2,96 ( 0,50) 3,2- ( 0,56) 3,03 ( 0,50) 3,00 ( 0,51) Inschatting mogelijkheid 4 (66,7%) 26 (83,9%) 9 (75,0%) 19 (82,6%) 58 (80,6%) terugkeer naar oude functie
volgens BA (n=72)
Inschatting BA van een 4,60 ( 0,55) 4,29 ( 0,76) 3,22 ( 0,97) 3,86 ( 0,96) 4,02 (0,92) 1>3* positieve houding van n=5 n=28 n=9 n=21 2>3* werknemer mbt hervatting
oude functie**
(1=zeer negatief, 5=zeer
positief) (n=63)
Inschatting mogelijkheid 1 (33,3%) 5 (83,3%) 4 (80,0%) 4 (66,7%) 14 (70,0%) terugkeer naar nieuwe n=3 n=6 n=5 n=6 functie volgens BA (n=20)
Inschatting BA van een 1,50 (0,71) 4,22 (0,67) 4,00 (1,22) 3,60 (0,89) 3,76 (1,14) 2>1** positieve houding van n=2 n=9 n=5 n=5 3>1* werknemer mbt hervatting 4>1# nieuwe functie (1= zeer
negatief, 2= zeer positief)
(n=21)**
Er is een standaardtermijn 4 (66,7%) 12 (30,8%) 4 (40,0%) 2 (6,9%) 22 (26,2%) contact met werknemer
(n=84)**




75



Vervolg tabel 6.3
Frequentie standaardtermijn 3,25 (1,50) 3,33 (1,30) 3,00 (1,41) 4,33 (1,53) 3,39 (1,34) contact met werknemer (om
de ... weken) (n=23)
Werknemer onderneemt 2,75 (0,50) 3,32 (0,61) 2,60 (0,84) 3,06 (0,88) 3,11 (0,77) 2 >3* voldoende activiteiten om
hervatting te bespoedigen*
(1= niet mee eens, 4= mee
eens)
BA heeft contact gehad met 1 (25,0%) 7 (17,1%) 1 ( 9,1%) 2 ( 6,1%) 11 (12,4%) de huisarts
Indien geen contact met - 5 (14,7%) 3 (25,0%) 5 (16,7%) 13 (16,5%) huisarts gehad: BA is van
plan contact te hebben
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) # 0,1 >p>0,05 * 0,05>p>0,01 ** 0,01>p>0,001 De vrouwen werkten minder vaak in bedrijven die vaker dan acht keer per jaar op afgesproken tijdstippen met de Arbo-dienst overlegden. Als er vaker dan acht keer per jaar overleg was, was de werkhervattingskans groter (tabel 6.4). Tabel 6.4 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: sociaal- medische begeleiding gerelateerd aan het bedrijf volgens bedrijfsarts (BA)a Variabele Mannen (n=47) Vrouwen (n=46) Totaal Post-hoc (n=93) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Frequentie standaardoverleg 3 (60,0%) 28 (66,7%) 2 (16,7%) 13 (38,2%) 46 (49,5%) meer dan 8 keer per jaar**
(n=93)
Frequentie incidenteel 111 (87) 141 (192) 43 (53) 62 (74) 98 (144) overleg (p.j.) (n=91)
Bedrijf onderneemt genoeg 2,25 (0,96) 3,05 (0,74) 2,64 (1,21) 2,97 (0,78) 2,93 (0,84) activiteiten om hervatting
werknemer te bespoedigen
(1= onvoldoende, 4= meer
dan voldoende)
Bedrijf oefent druk uit op 1 (33,3%) 15 (36,6%) 5 (45,5%) 8 (25,8%) 29 (33,7%) werknemer om hervatting te
bespoedigen (n=86)
Bedrijfsarts wordt bij 2,00 (0,89) 1,64 (0,73) 1,67 (1,07) 1,50 (0,56) 1,62 (0,73) verzuimbegeleiding
gehinderd door contract
(1=strek mee oneens,

2=sterk mee eens)
BA wordt bij 1,83 (1,17) 1,88 (0,67) 2,17 (1,11) 1,97 (0,83) 1,95 (0,82) verzuimbegeleiding
gehinderd door tijdsdruk
(1=sterk mee oneens,

2=sterk mee eens)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01
Ten aanzien van de overige factoren gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding werd geen samenhang met werkhervatting gevonden, noch voor de mannen, noch voor de vrouwen.




76



Sociaal-medische begeleiding volgens de huisarts
De analyses met betrekking tot de begeleiding door de huisarts zijn, vanwege de kleine steekproefomvang uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te betrekken.Uitgezonderd het advies over werkhervatting, hing het advies van de huisarts niet samen met geslacht en/of werkhervatting. Voor vrouwen hing werkhervatting samen met het krijgen van advies van de huisarts omtrent werkhervatting (de richting van dit verband is tegengesteld aan hetgeen de vrouwen zelf aangaven, zie tabel 6.1) (tabel 6.5). Tabel 6.5 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: sociaal-medische begeleiding volgens huisarts (toets zonder verzuimende mannen)a Variabele Mannen (n=23) Vrouwen (n=34) Totaal (n=57) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=2) (n=21) (n=10) (n=24) Op de hoogte van 2 (100,0%) 14 (66,7%) 9 ( 90,0%) 20 (83,3%) 45 (78,9%) ziekmelding werknemer
Op de hoogte van klachten 2 (100,0%) 20 (95,2%) 10 (100,0%) 20 (83,3%) 52 (91,2%) waarvoor werknemer is ziek
gemeld
Op de hoogte van werk dat 2 (100,0%) 12 (57,1%) 7 ( 70,0%) 18 (90,0%) 39 (73,6%) werknemer doet
Indien op de hoogte van ziekmelding en/of klachten waarvoor werknemer is ziek gemeld (n=48): Attitude huisarts
Eerst herstel, dan 2,33 (0,47) 2,22 (0,72) 2,56 ( 0,74) 2,21 ( 0,60) 2,28 ( 0,66) werkhervatting
(1=sterk oneens, 4=sterk
mee eens)
Oorzaak gezondheids- 2,00 (0,89) 1,88 ( 0,74) 1,92 ( 0,67) 2,03 ( 0,80) 2,03 ( 0,80) klachten ligt in het werk
(1=nee, helemaal niet, 3=
ja, hoofdzakelijk)
Patiënt heeft reëel beeld van 2,67 (0,82) 3,00 ( 0,49) 3,42 ( 0,51) 3,24 ( 0,75) 3,11 ( 0,64) zijn/haar klachten*
(1=klachten zwaar
onderschat, 4=klachten
zwaar overschat)
Gezondheid patiënt volgens 67,50 (3,54) 76,32 (13,21) 66,30 (13,05) 71,75 (13,89) 72,22 (13,47) HA (1-100) n=2 n=21 n=11 n=20 Advies omtrent werk of 2 (100,0%) 4 (25,0%) 2 ( 28,6%) 13 (68,4%) 21 (47,7%) werkhervatting gegeven*
Contact gehad met 1 ( 50,0%) 2 (18,2%) - 2 (12,5%) 5 (14,3%) bedrijfsarts over werknemer
Indien geen contact van plan - - - 1 (7,1%) 1 ( 3,3%) om contact op te nemen
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01

6.2 Het bedrijfde instelling: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting In deze paragraaf zullen de mogelijke verschillen worden beschreven in de kenmerken van het bedrijf/de instelling waar de werknemer werkzaam was. Hierbij zal aandacht worden besteed aan de kenmerken van het bedrijf, de kenmerken van de afdeling waar de werknemers werkzaam waren voorafgaande aan de ziekmelding, de situatie vanuit het oogpunt van de leidinggevende en een collega en de opvattingen over reïntegratie van de werknemer vanuit het oogpunt van de leidinggevende en een collega.




77



Kenmerken bedrijf/instelling
Er bleken geen verbanden te bestaan tussen werkhervatting enerzijds en de grootte van de bedrijven waar de werknemers werkzaam waren, sector, de financieel-economische situatie van het bedrijf en de wijze van verzekering tegen ziektekosten in het eerste jaar anderzijds, noch voor de mannen noch voor de vrouwen (tabel 6.6). Evenmin werd een verband met werkhervatting gevonden voor diverse opvattingen van de leidinggevende, noch voor de mannen, noch voor de vrouwen.
Tabel 6.6 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: kenmerken bedrijf volgens direct leidinggevende (DL) a Variabele Mannen (n=35) Vrouwen (n=32) Totaal (n=67) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=5) (n=30) (n=11) (n=21) Kenmerken bedrijf
Grootte bedrijf
35-99 1 (20,0%) 6 (22,2%) 2 (18,2%) 6 (28,6%) 15 (23,4%)
100-499 2 (40,0%) 10 (37,0%) 3 (27,3%) 8 (38,1%) 23 (35,9%) >500 2 (40,0%) 10 (37,0%) 2 (18,2%) 3 (14,3%) 17 (26,6%) Financieel economische 4,00 (0,0) 3,67 (0,70) 3,73 (0,47) 3,52 (0,98) 3,66 (0,75) situatie bedrijf
(1=slecht, 4=goed)
Verzekering bedrijf in eerste
verzuimjaar (n=48)
Volledig eigenrisicodrager 4 (80,0%) 7 (38,9%) 6 (54,5%) 9 (64,3%) 26 (54,2%) Ged. eigenrisicodrager - 3 (16,7%) 2 (18,2%) 2 (14,3%) 7 (14,6%) Particulier verzekerd 1 (20,0%) 8 (44,4%) 3 (27,3%) 3 (21,4%) 15 (31,3%) Uvi
GAK 3 (60,0%) 12 (50,0%) 3 (27,3%) 4 (20,0%) 22 (36,7%) Cadans - - 2 (18,2%) 4 (20,0%) 6 (10,0%) Uszo 1 (20,0%) 8 (33,3%) 2 (18,2%) 9 (45,0%) 20 (33,3%) anders 1 (20,0%) 4 (16,7%) 4 (36,4%) 3 (15,0%) 12 (20,0%) Recente reorganisatie 4 (80,0%) 26 (96,3%) 9 (81,8%) 18 (85,7%) 57 (89,1%) verandering in bedrijf
Sector
Warenhuizen/supermarkt - 5 ( 9,3%) 1 ( 7,7%) 4 (10,3%) 10 ( 8,7%) /horeca
Industrie 1 (11,1%) 12 (22,2%) 4 (30,8%) 2 ( 5,1%) 19 (16,5%) Financiële en zakelijke 4 (44,4%) 15 (27,8%) 4 (30,8%) 12 (30,8%) 35 (30,4%) Dienstverlening
Non-profit (overheid, 4 (44,4%) 22 (40,7%) 4 (30,8%) 21 (53,8%) 51 (44,3%) onderwijs
gezondheidszorg,)
Non-profit vs. profit sector
Non-profit 4 (44,4%) 22 (39,3%) 4 (26,7%) 21 (53,8%) 51 (42,9%) Zorg vs. overige sectoren
Zorg 1 (11,1%) 2 ( 3,6%) 2(13,3%) 6 (15,4%) 11 ( 9,2%)




78



Vervolg tabel 6.6
Oordeel van direct leidinggevende (DL) over (samenwerking bedrijf met) anderen Bedrijf doet er alles aan om 4,00 (0,00) 3,21 (0,74) 2,64 (0,92) 3,14 (0,79) 3,14 (0,81) 1>3* werknemer zo snel mogelijk
te laten terugkeren*
(1= sterk oneens, 4= mee
eens)
DL krijgt voldoende 3,50 (0,58) 3,57 (0,57) 3,17 (0,58) 3,29 (0,64) 3,40 (0,61) medewerking om binnen het
bedrijf het
werkhervattingstraject vorm
te geven (1= sterk oneens,

4= mee eens)
DL gehinderd door 1,50 (0,58) 1,44 (0,70) 1,36 (0,50) 1,67 (0,73) 1,51 (0,67) bureaucratische procedures
(1= sterk oneens, 4= mee
eens)
Mate van goede samen- 3,60 (0,89) 3,15 (0,83) 3,18 (0,75) 3,11 (0,94) 3,18 (0,85) werking met de Arbo-dienst
(1= slecht, 4= goed)
Bedrijfsarts oefent volgens - 4 (14,3%) 1 (8,3%) 2 (10,5%) 7 (10,9%) DL druk uit om werk te
hervatten
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01
Gedurende het eerste ziektejaar werden bij de verzuimende vrouwen de activiteiten van het bedrijf volgens de leidinggevende geïntensiveerd, terwijl bij de mannen het omgekeerde optrad. Op het tweede meetmoment (zie bijlage 4) waren leidinggevenden bij vrouwen meer van mening dan op het eerste meetmoment dat zij voldoende steun en medewerking van hun bedrijf/instelling hadden ontvangen om het werkhervattingstraject vorm te geven. Dit hield echter geen verband met werkhervatting.
Kenmerken van de afdeling
Ongeveer de helft van de leidinggevenden (DL) gaf aan dat sprake was van onderbezetting van hun afdeling (tabel 6.7). Voor vrouwen hing werkhervatting positief samen met het hebben van een vrouwelijke leidinggevende. Hoewel de vrouwen in dit onderzoek relatief vaker dan de mannen in dit onderzoek een vrouwelijke leidinggevende hadden (die meedeed aan het onderzoek, zie paragraaf 2.2.6), hadden de vrouwen absoluut gezien toch vaker een mannelijke dan een vrouwelijke leidinggevende. De vrouwen in dit onderzoek hadden veel vaker vrouwelijke collega's dan de mannen. Dit gegeven was echter niet relevant voor de verklaring van man/vrouw verschillen in werkhervatting. Er werd geen verband gevonden voor de aanwezigheid van werknemers met een (gedeeltelijke) WAO-uitkering of werk- nemers met een blijvend aangepaste functie en werkhervatting, voor bij de mannen noch bij de vrouwen.




79



Tabel 6.7 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: kenmerken afdeling volgens direct leidinggevende (DL)a Variabele Mannen (n=35) Vrouwen (n=32) Totaal (n=67) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=5) (n=30) (n=11) (n=21) Kenmerken afdeling
Bezetting afdeling
Onderbezetting 3 ( 60,0%) 15 (53,6%) 6 (54,5%) 9 (42,9%) 33 (50,8%) Normale bezetting 2 ( 40,0%) 13 (46,4%) 5 (45,5%) 12 (57,1%) 32 (49,2%) Geslacht DL*
Man 5 (100 %) 26 (86,7%) 10 (90,9%) 12 (54,5%) 53 (77,9%) Vrouw - 4 (13,3%) 1 ( 9,1%) 10 (45,4%) 15 (22,1%) % mannelijke werknemers 77,0% 74,74% 27,45% 30,43% 52,25% 1>3*/4* volgens DL*** (40,56%) (27,88%) (26,76%) (29,04%) (36,58%) 2>3**
2>4*** Aanwezigheid werknemers op 3 ( 60,0%) 14 (50,0%) 6 (50,0%) 8 (38,1%) 31 (47,0%) afdeling met WAO
Aanwezigheid werknemers op 2 ( 40,0%) 9 (32,1%) 5 (41,7%) 5 (23,8%) 21 (31,8%) afdeling met een blijvend
aangepaste functie
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
* 0,05>p>0,01 ** 0,01>p>0,001 *** p Er werd geen verband aangetroffen tussen de waargenomen prestaties door de direct leidinggevende (DL) enerzijds en werkhervatting anderzijds, noch voor de mannen noch voor de vrouwen. Dit gold ook voor de volgende factoren: het missen van de werknemer; denken dat de oorzaak van het verzuim in het werk ligt; frequentie van contact tussen werknemer en leidinggevende; initiatief voor contact; praten over werkhervatting en afspraken maken over werkhervatting. Bij de vrouwen hing het aanstellen van een vervanger positief samen met werkhervatting, bij de mannen negatief. Mannen waarbij een vervanger was aangesteld, hervatten minder vaak dan de mannen waarbij geen vervanger was aangesteld.




80



Tabel 6.8 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: situatie werknemer volgens direct leidinggevende (DL) a Variabele Mannen (n=35) Vrouwen (n=33) Totaal (n=68) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=5) (n=30) (n=11) (n=21) DL was tevreden over de 3,80 (0,45) 3,61 (0,50) 3,67 (0,49) 3,55 (0,60) 3,62 (0,52) prestaties van de werknemer
(1= helemaal niet tevreden,

4= heel erg tevreden)
Direct leidinggevende 3,80 (0,45) 3,68 (0,55) 3,58 (0,67) 3,29 (0,72) 3,55 (0,64) mist(e) werknemer
(1= nee, helemaal niet, 4=
ja, heel erg)
DL denkt dat oorzaak ziekte 1,20 (0,45) 1,73 (0,78) 1,50 (0,52) 1,86 (0,65) 1,68 (0,69) in werk ligt (1= niet in werk,

3= hoofdzakelijk in het
werk)
Frequentie contact DL met 6,20 (2,77) 6,92 (3,98) 8,82 (7,26) 7,45 (4,71) 7,38 (4,83) werknemer sinds verzuim
Initiatief contact
DL 3 ( 60,0%) 14 (50,0%) 5 (41,7%) 6 (31,6%) 28 (43,8%) Werknemer - - 2 (16,7%) 1 ( 5,3%) 3 ( 4,7%) Beiden 2 ( 40,0%) 14 (50,0%) 5 (41,7%) 12 (63,2%) 33 (51,6%) DL heeft met werknemer 4 (100,0%) 8 (61,5%) 8 (80,0%) 6 (66,7%) 26 (72,2%) gepraat over werkhervatting
(n=36)
Zijn er al afspraken gemaakt 1 ( 25,0%) 5 (38,5%) 2 (20,0%) 2 (22,2%) 10 (27,8%) over werkhervatting? (n=36)
Oplossing afwezigheid
werknemer in eerste
instantie
Vervanger aangesteld** 3 ( 60,0%) 4 (14,3%) 3 (25,0%) 12 (57,1%) 22 (33,3%) Werk bleef volledig - 1 ( 3,6%) 1 ( 8,3%) 2 ( 9,5%) 4 ( 6,4%) liggen
Werk bleef gedeeltelijk - 3 (10,7%) - 2 ( 9,5%) 5 ( 7,6%) Liggen
Collega's namen het werk 1 ( 20,0%) 3 (10,7%) 2 (16,7%) 2 ( 9,5%) 8 (12,1%) gedeeltelijk over
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)
** 0,01>p>0,001
Direct leidinggevenden noemden in 36% van de gevallen aanpassingen die gerealiseerd waren en in 15% van de gevallen aanpassingen die wenselijk waren maar moeilijk te realiseren. Het realiseren van aanpassingen en het noemen van moeilijk realiseerbare aanpassingen hingen beiden niet samen met werkhervatting en/of geslacht. Attitude en mening van leidinggevende
Wanneer wordt gekeken naar de attitude en de mening van direct leidinggevenden (DL) bleek er geen verband te worden gevonden met werkhervatting, noch voor de mannen, noch voor de vrouwen (tabel 6.9).




81



Tabel 6.9 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: attitude en mening van direct leidinggevende (DL) a Variabele Mannen (n=35) Vrouwen (n=32) Totaal (n=67) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=5) (n=30) (n=11) (n=21) Attitude leidinggevende t.a.v. reïntegratie van werknemer (1=sterk oneens, 4=sterk mee eens)

-Eerst herstel, 3,25 (0,50) 3,32 (0,55) 3,36 (0,81) 3,40 (0,60) 3,35 (0,60) dan werken

-Pas bij toestemming 2,75 (1,26) 2,53 (0,88) 2,33 (0,89) 2,52 (1,03) 2,51 (0,94) bedrijfsarts gaan
werken

-(Snelle) werkhervatting 3,75 (0,43) 3,75 (0,13) 3,58 (0,44) 2,86 (0,97) 3,45 (0,68) werknemer is belangrijk

-Werk is belangrijk voor 3,40 (0,89) 3,78 (0,42) 3,58 (0,90) 3,76 (0,44) 3,71 (0,58) werknemer

-Verzuim was/is last voor 2,70 (1,20) 3,11 (0,61) 2,88 (0,68) 2,64 (0,95) 2,89 (0,80) afdeling omdat werkdruk
omhoog gaat

-Sfeer op afdeling is door 1,40 (0,55) 1,82 (0,67) 2,00 (1,13) 1,62 (0,67) 1,76 (0,77) verzuim slechter
geworden
Het is moeilijk goede 3,20 (0,84) 3,46 (0,58) 3,08 (1,0 ) 3,29 (0,78) 3,32 (0,75) mensen te krijgen voor de
baan van werknemer
Inschatting DL mogelijkheid 4 (80,0%) 17 (89,5%) 8 (66,7%) 9 (75,0%) 38 (79,2%) terugkeer naar oude functie
Inschatting DL van een 4,20 (0,45) 4,24 (0,66) 4,57 (0,53) 4,00 (1,00) 4,22 (0,73) positieve houding van
werknemer mbt hervatting
oude functie (1=zeer
negatief, 5=zeer positief)
Inschatting DL mogelijkheid 1 (50,0%) 5 (71,4%) 1 (25,0%) 2 (40,0%) 9 (50,0%) terugkeer naar nieuwe
functie (n=18)
Inschatting DL van een 3,00 (0,0) 3,56 (1,15) 3,12 (1,55) 3,00 (1,49) 3,28 (1,30) positieve houding van
werknemer mbt hervatting
nieuwe functie (1=zeer
negatief, 5=zeer positief)
Privé-factoren belemmeren 3 (60%) 3 (10%) 4 (36%) 4 (19%) 14 (21%) volgens leidinggevende
werkhervatting
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)




82



Situatie afdeling volgens collega
De analyses met betrekking tot de situatie op de afdeling volgens de collega's zijn, vanwege de kleine steekproefomvang, uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te betrekken. De mening van de collega's over de afdeling en het verzuim van de aan dit onderzoek deelnemende werknemer hing voor de vrouwen niet samen met werkhervatting (tabel 6.10). Tabel 6.10 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: situatie afdeling volgens collega (toets zonder verzuimende mannen) Variabele Mannen (n=22) Vrouwen (n=28) Totaal (n=50) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=3) (n=19) (n=9) (n=19) Situatie afdeling volgens collega
Bezetting
Onderbezetting 2 (100,0%) 11 (61,1%) 3 ( 37,5%) 5 (27,8%) 21 (45,7%) Normale bezetting - 5 (27,8%) 5 ( 62,5%) 13 (72,2%) 23 (50,0%) Overbezetting - 2 (11,1%) - - 2 ( 4,3%) Situatie werknemer volgens collega en mening collega Mate waarin collega idee 2,00 (0,00) 1,79 (0,85) 1,78 (0,83) 1,84 (0,60) 1,82 (0,72) heeft dat oorzaak ziekte in
werk ligt
(1=niet in werk,

3=hoofdzakelijk in werk)
Contact collega en 3 (100%) 17 (89,5%) 9 (100,0%) 18 (94,7%) 47 (94,0%) werknemer vanaf
ziekmelding
Initiatief contact
Collega - 8 (47,1%) 3 ( 33,3%) 9 (50,0%) 20 (42,6%) Werknemer 1 ( 33,3%) - - - 1 ( 2,1%) Beiden 2 ( 66,7%) 9 (52,9%) 6 ( 66,7%) 9 (50,0%) 26 (55,3%) Collega's hebben last van 1,00 (0,00) 3,11 (1,05) 2,56 (1,33) 2,89 (0,96) 2,80 (1,14) verzuim (1=nee, 4=ja)*
Mate waarin taken zijn 1,33 (0,58) 2,32 (0,67) 2,33 (0,87) 2,17 (0,79) 2,20 (0,76) overgenomen
(1=nee, 3=ja, alle taken)
Indien collega weer werkt: 1 (100%) 9 (69,2%) 1 (33,3%) 9 (75,0%) 20 (69,0%) hulp nodig? (n=29)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)




83



Attitude en mening van collega
Er was voor de vrouwen geen verband tussen attitude en mening van collega's over de reïntegratie van de verzuimende werknemer enerzijds en werkhervatting anderzijds (tabel
6.11).
Tabel 6.11 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: attitude en mening van collega (toets zonder verzuimende mannen)a Variabele Mannen (n=22) Vrouwen (n=28) Totaal (n=50) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=3) (n=19) (n=9) (n=19) Attitude collega t.a.v. reïntegratie van werknemer (1=sterk oneens, 4=sterk mee eens)

-Eerst herstel, dan 3,33 (1,15) 3,11 (0,81) 3,33 (1,12) 3,26 (0,81) 3,22 (0,86) werken

-Belangrijk voor 2,50 (2,12) 3,50 (4,08) 3,42 (1,02) 3,75 (0,42) 3,44 (0,89) werknemer om naar
alternatieven te zoeken
(n=18)

-Belangrijk dat 1,50 (0,71) 2,50 (1,29) 2,17 (0,98) 2,33 (1,03) 2,22 (1,00) werknemer nu z.s.m.
weer hervat (n=18)

-Collega stimuleert 1,67 (1,15) 2,47 (0,80) 2,56 (1,01) 2,33 (0,91) 2,38 (0,90) werkhervatting

-Betaald werk is belang- 3,00 (1,73) 3,84 (0,37) 3,67 (0,71) 4,00 (0,00) 3,82 (0,56) rijk voor werknemer

-Verzuim was/is last voor 1,33 (0,29) 2,97 (0,66) 2,67 (1,09) 2,61 (0,88) 2,68 (0,89) afdeling omdat werkdruk
omhoog gaat

-De sfeer is slechter 1,00 (0,00) 1,95 (0,71) 1,89 (0,78) 1,67 (0,59) 1,78 (0,69) geworden binnen afdeling
door verzuim werknemer
Collega's missen werknemer 2,33 (1,53) 3,16 (0,69) 3,00 (0,71) 3,44 (0,70) 3,18 (0,78) (1=sterk oneens, 4=sterk
mee eens)
Mate waarin werknemer 4,50 (0,71) 4,25 (0,50) 3,17 (1,33) 4,5 (0,58) 3,94 (1,06) volgens collega positief staat
tegenover werkhervatting in
oude functie (n=16)
(1=zeer negatief, 5=zeer
positief)
Mate waarin werknemer 3,00 (1,41) 2,67 (2,08) 3,50 (1,29) 3,50 (0,71) 3,18 (1,33) volgens collega positief staat
tegenover werkhervatting in
nieuwe functie (n=11)
(1=zeer negatief, 5=zeer
positief)
Factoren buiten gezondheid 1 (33,3%) 3 (15,8%) 4 (44,4%) 3 (15,8%) 10 (20,0%) die volgens collega's
werkhervatting belemmeren
Oordeel van collega over (samenwerking met) anderen Leidinggevende oefent 0 ( 0 %) 1 (25,0%) 0 ( 0 %) 1 (16,7%) 2 (4,0%) volgens collega's druk uit
om werk te hervatten
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties)




84




6.3 Privé-omgeving: man/vrouw verschillen in relatie tot werkhervatting In deze paragraaf zal de privé-omgeving van de verzuimende en hervattende mannen en vrouwen worden belicht vanuit het perspectief van de partner en een belangrijke ander in het leven van de werknemers. Eerst zal echter de privé-omgeving worden beschreven zoals gerapporteerd door de werknemer zelf.
Thuissituatie volgens werknemer
Het aandeel in het totale inkomen was voor de mannen groter dan voor de vrouwen (tabel
6.12). Daarentegen was het aandeel in de verzorging van het huishouden voor de vrouwen groter dan voor de mannen. Echter, zowel het aandeel in het inkomen als de mate van verantwoordelijkheid voor het huishouden hingen niet samen met werkhervatting. Alleen voor de mannen gold, dat meer tijd aan het huishouden gaan besteden in de eerste drie maanden na ziekmelding gepaard ging met een grotere kans op volledige ziekmelding aan het einde van het ziektejaar. Voor vrouwen gold dat zij gemiddeld genomen vaker minder dan meer tijd aan het huishouden gingen besteden in de eerste drie maanden na ziekmelding. Tabel 6.12 Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: thuissituatie volgens werknemera Variabele Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal Post-hoc (n=119) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=9) (n=56) (n=15) (n=39) Samenstelling van het
huishouden
Alleen - 4 ( 7,7%) 1 ( 6,7%) 11 (28,9%) 16 (14,2%) Samenwonend 4 (50,0%) 17 (32,7%) 8 (53,3%) 14 (36,8%) 43 (38,1%) Alleen met kinderen - 4 ( 7,7%) 1 ( 6,7%) 11 (28,9%) 16 (14,2%) Samenwonend met 4 (50,0%) 29 (55,8%) 6 (40,0%) 12 (31,6%) 51 (45,1%) kinderen
Anders - - - 1 ( 2,6%) 1 ( 0,9%) Alleenwonend vs de rest* 4 ( 7,7%) 1 ( 6,7%) 11 (28,9%) 16 (14,2%) Aandeel in totale inkomen 4,22 (0,83) 4,46 (0,74) 3,40 (1,24) 3,31 (1,34) 3,93 (1,17) 2>3** (minder dan ¼ =1, meer dan 2>4*** ¾ =5)***
Hoofdverantwoordelijk voor 1,67 (0,71) 1,45 (0,76) 2,47 (0,83) 2,62 (0,63) 1,97 (0,91) 3>1 # huishouding vóór 4>1** ziekmelding*** 3>2*** (1=ander, 2=samen, 3=zelf) 4>2*** Verandering zorg huis-
houden na ziekmelding*
Minder tijd door werkn. 1 (11,1%) 15 (26,8%) 8 (53,3%) 17 (43,6%) 41 (34,5%) Even veel tijd door werkn. 2 (22,2%) 25 (44,6%) 2 (13,3%) 9 (23,1%) 38 (31,9%) Meer tijd door werknemer 6 (66,7%) 16 (28,6%) 5 (33,3%) 13 (33,3%) 40 (33,6%) a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) # 0,1 >p>0,05

* 0,05>p>0,01

** 0,01>p>0,001

*** p




85



Situatie en mening partner
De analyses met betrekking tot de situatie en de mening van de partner zijn, vanwege een kleine steekproefomvang, uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te betrekken. Voor vrouwen werd een trend gevonden voor een verband tussen hun werkhervatting en het aantal uren dat hun partner werkte: vrouwen met partners die meer dan veertig uur per week werkten, hadden een kleinere werkhervattingskans (tabel 6.13). Bij de vrouwen werd een trend gevonden dat naarmate er vaker een verandering was opgetreden in de zorg voor de huishouding door de partner, de werkhervattingskans van de vrouwen kleiner was. Verder bleek bij vrouwen werkhervatting minder vaak voor te komen naarmate zij meer hulp kregen van hun partner. Bij de tweede meting werd deze samenhang ook gevonden (zie bijlage 5). Het aandeel in het huishouden van de partners van hervattende mannen was het grootst. Voor de vrouwen bleek het aandeel dat de partner in het huishouden had overeen te komen. Tabel 6.13 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: situatie en mening partner (toets zonder verzuimende mannen)a Variabele Mannen (n=41) Vrouwen (n=35) Totaal (n=76) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=4) (n=37) (n=10) (n=25) Achtergrond partner
Opleidingsniveau 3,00 ( 0,82) 2,68 ( 0,82) 2,70 ( 1,06) 3,16 (1,11) 2,86 ( 0,96) Leeftijd 43,25 (10,97) 40,57 (10,13) 43,00 (12,46) 44,20 (9,40) 42,22 (10,19) Aantal uren dat partner per 27,50 (12,02) 24,41 (11,17) 51,78 (17,74) 40,00 (6,33) 34,44 (14,81) 3>2*** week werkt*** 4>2***
3>4# Aandeel partner in het 63,75% 74,89% 40,00% 44,77% 60,22% 2>3*** huishouden (%)*** (29,26%) (23,24%) (23,45%) (18,29%) (26,69%) 2>4*** Verandering zorg 2 (50,0%) 17 (47,2%) 9 (90,0%) 12 (54,6%) 40 (55,5%) huishouden na ziekmelding#
Invloed ziekmelding op 2,75 (1,26) 2,22 (1,03) 2,10 (1,29) 1,84 (1,03) 2,11 (1,08) relatie
(1=nee, helemaal niet, 4=ja,
heel erg)
Soort invloed indien veranderd
Positieve invloed - 3 (12,0%) 1 (20,0%) 4 (36,4%) 8 (18,2%) Negatieve invloed 3 (100,0%) 18(72,0%) 3 (60,0%) 5 (45,5%) 29 (65,9%) Soort invloed onduidelijk - 4 ( 16,0%) 1 (20,0%) 2 (18,2%) 7 (15,9%) Hulp bieden bij taken*** 1,88(1,44) 1,92(1,01) 3,39(0,65) 2,34(0,72) 2,23(1,01) 3>2*** (1= helemaal niet, 4= veel) 4>3* Helpen bij 2 (100,0%) 5 ( 33,3%) 3 ( 33,3%) 8 ( 42,1%) 18 ( 40,0%) gezondheidsbevordering
Helpen bij werkhervatting 1 ( 50%) 2 ( 13,3%) 2 ( 22,2%) 4 ( 21,1%) 9 ( 20,0%) Partner is belemmerd in 2,75 (0,96) 1,75 (0,94) 2,10 (1,10) 1,68 (0,63) 1,83 (0,89) normale bezigheden
(1=helemaal niet, 4=heel erg
veel)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) # 0,1>p>0,05

* 0,05>p>0,01

** 0,01>p>0,001

*** p Attitude partner met betrekking tot reïntegratie Wederom zijn de analyses met betrekking tot de attitude van de partner vanwege de kleine steekproefomvang, uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te betrekken. De




86



attitudes van de partners tegenover hervatting van de verzuimende werknemer hingen bij de vrouwen niet samen met werkhervatting (tabel 6.14). Tabel 6.14 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: attitude partner met betrekking tot reïntegratie (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens) (toets zonder verzuimende mannen)a Variabele Mannen (n=41) Vrouwen (n=35) Totaal (n=76) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=4) (n=37) (n=10) (n=25)
-Van belang te wachten met 4,00 (0,0 ) 3,71 (0,52) 3,78 (0,67) 3,76 (0,53) 3,75 (0,52) hervatten tot inzicht in uit
te voeren taken zonder
gevaar voor gezondheid

-Eerst herstel dan 4,00 (0,0 ) 3,86 (0,42) 3,89 (0,33) 4,00 (0,0 ) 3,92 (0,32) werkhervatting

-Zorgen over werknemer 3,00 (0,82) 2,59 (0,83) 2,80 (0,79) 2,68 (0,85) 2,67 (0,82)
-Belangrijk voor werknemer 2,50 (1,08) 3,54 (0,79) 3,11 (0,99) 3,12 (0,89) 3,29 (0,89) om naar alternatieven te
zoeken

-Van belang dat werknemer 1,67 (0,58) 2,70 (1,15) 2,67 (0,87) 2,44 (1,12) 2,57 (1,10) z.s.m. hervat

-Stimulering herstel 4 (100,0%) 33 (89,2%) 8 (88,9%) 22 (88,8%) 67 (89,3%)
-Stimulering werkhervatting 1 ( 25,0%) 19 (51,4%) 7 (70,0%) 11 (44,0%) 38 (50,0%)
-Werk is belangrijk voor 3,00 (0,82) 3,86 (0,35) 3,90 (0,32) 3,56 (0,77) 3,72 (0,58) werknemer

-Belangrijk dat werknemer 2,33 (1,53) 3,16 (0,96) 2,50 (0,71) 2,72 (0,98) 2,89 (0,98) op termijn op zelfde aantal
uren werkt

-Vervelend als werkn. weer 1,25 (0,50) 1,46 (0,77) 1,44 (0,53) 1,52 (0,87) 1,47 (0,76) gaat werken, want minder
tijd en energie
voor partner

-Vervelend om tegen 1,75 (0,96) 1,49 (0,80) 1,67 (1,12) 1,28 (0,61) 1,45 (0,79) anderen te zeggen dat
partner ziek is
Andere dingen dan 2 ( 50,0%) 8 (21,6%) 4 (40,0%) 8 (32,0%) 22 (29,0%) gezondheidsklachten
belemmeren werkhervatting
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) Situatie en mening belangrijke ander
De analyses met betrekking tot de situatie en mening van de belangrijke ander, zijn vanwege de kleine steekproefomvang, uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te betrekken. De mening van de belangrijke anderen over het ziek zijn van de verzuimende werknemer, veelal directe familieleden of vrienden, hing voor de vrouwen niet samen met werkhervatting (tabel 6.15).




87



Tabel 6.15 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: situatie en mening belangrijke ander (toets zonder verzuimende mannen)a Variabele Mannen (n=20) Vrouwen (n=32) Totaal (n=52) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=2) (n=18) (n=11) (n=21) Achtergrond belangrijke ander:
Relatie met werknemer Moeder (1) Moeder (3) Moeder (4) Dochter (1) Dochter (3) Dochter (2) Dochter (2) Broer (1) Broer (1) Broer (1) Zus (5) Zus (2) Vriend (4) Vriend (1) Vriendin (4) Vriendin (10) Buurman (1) Buurvrouw (1) Sch.dochter (1) Schoonzus (1) Onbekend (1) Onbekend (1) Onbekend (1) Opleidingsniveau 3,00 (0,0 ) 2,61 (1,14) 2,55 (1,29) 3,24 (1,14) 2,87 ( 1,17) (1=lager onderwijs,

4=hbo/universitair)
Leeftijd 35,50 (9,19) 40,83 ( 9,10) 40,27 (15,69) 45,33 (15,84) 42,33 (13,53) Aantal uren dat ander per 40,00 (0,0 ) 31,00 (10,30) 34,38 ( 8,42) 30,08 ( 8,17) 31,65 ( 9,05) week werkt
Invloed ziekmelding op 2,00 (1,41) 1,72 (1,23) 2,00 (1,18) 1,90 (1,26) 1,87 ( 1,20) relatie
Soort invloed indien veranderd:
Positieve invloed 1 (100,0%) 3 (60,0%) 5 (100,0%) 6 (75,0%) 15 (78,9%) Negatieve invloed - 2 (40,0%) - 1 (12,5%) 3 (15,8%) Soort invloed onduidelijk - - - 1 (12,5%) 1 ( 5,3%) Hulp bieden bij taken 1,00(0,00) 1,61(0,87) 1,59(0,89) 1,71(0,98) 1,65(0,90) (1= helemaal niet, 4= veel)
Helpen bij - 1 (20,0%) - 1 (12,5%) 2 (11,1%) Gezondheidsbevordering
Helpen bij werkhervatting - - - 1 (12,5%) 1 ( 5,6%) Ander is belemmerd in 2,00 (0,0 ) 1,06 (0,24) 1,36 (0,92) 1,29 (0,56) 1,25 (0,59) normale bezigheden
(1=helemaal niet, 4=heel erg
veel)
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) Attitude belangrijke ander met betrekking tot reïntegratie Wederom zijn de analyses met betrekking tot de situatie en mening van de belangrijke ander, vanwege een kleine steekproefomvang, uitgevoerd zonder de verzuimende mannen daarin te betrekken. De attitudes van de belangrijke anderen met betrekking tot de reïntegratie hingen voor de vrouwen niet samen met werkhervatting (tabel 6.16).




88



Tabel 6.16 Verschillen en overeenkomsten omgevingsgerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: attitude belangrijke ander met betrekking tot reïntegratie (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens) (toets zonder verzuimende mannen) a Variabele Mannen (n=20) Vrouwen (n=32) Totaal (n=52) Post-hoc Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=2) (n=18) (n=11) (n=21)
-Van belang te wachten met 3,50 (0,71) 3,59 (0,62) 3,91 (0,30) 3,86 (0,36) 3,77 (0,47) hervatten tot inzicht in uit
te voeren taken zonder
gevaar voor gezondheid

-Eerst herstel dan 3,50 (0,71) 3,83 (0,51) 4,00 (0,0 ) 3,90 (0,30) 3,88 (0,38) werkhervatting

-Zorgen over werknemer 3,00 (0,0 ) 2,39 (0,92) 3,18 (1,08) 2,38 (0,97) 2,58 (1,00)
-Belangrijk voor werknemer 3,50 (0,0 ) 3,59 (0,83) 3,14 (0,92) 2,98 (0,84) 3,24 (0,87) om naar alternatieven te
zoeken

-Van belang dat werknemer 1,50 (0,71) 2,47 (1,12) 2,27 (1,19) 2,67 (1,11) 2,47 (1,12) z.s.m. hervat

-Stimulering herstel 2 (100,0%) 14 (77,8%) 10 (90,9%) 18 (85,7%) 44 (84,6%)
-Stimulering werkhervatting - 19 (51,4%) 7 (70,0%) 11 (44,0%) 37 (51,4%)
-Werk is belangrijk voor 3,00 (0,0 ) 3,72 (0,46) 3,64 (0,67) 3,67 (0,48) 3,65 (0,52) werknemer

-Belangrijk dat werknemer 2,50 (0,71) 3,22 (0,88) 2,54 (1,04) 2,71 (0,96) 2,85 (0,96) op termijn op zelfde aantal
uren werkt

-Vervelend als werkn. weer 1,50 (0,71) 1,13 (0,35) 1,09 (0,30) 1,19 (0,40) 1,16 (0,37) gaat werken, want minder
tijd en energie
voor mijn partner
(werknemer)

-Vervelend om tegen 1,50 (0,71) 1,22 (0,55) 1,36 (0,92) 1,43 (0,81) 1,35 (0,74) anderen te zeggen dat
mijn partner (werknemer)
ziek is
Andere dingen dan 1 (100%) 4 (23,5%) 8 (72,7%) 13 (61,9%) 26 (50,0%) gezondheidsklachten
belemmeren werkhervatting
a weergegeven zijn frequenties (percentages) en gemiddelden (standaarddeviaties) De belangrijke anderen noemden bij de vrouwen vaker belemmeringen dan bij de mannen die hervatten (de verzuimende mannen waren buiten de analyses gelaten) (p
6.4 Tot slot
In tabel 7.1 in paragraaf 7.2 wordt een overzicht gegeven van alle omgevingsgerelateerde factoren die bleken samen te hangen met man/vrouw verschillen in werkhervatting.




89




7. COMBINATIES VAN FACTOREN: MULTIVARIATE ANALYSE EN CORRELATIES
In de voorafgaande twee hoofdstukken zijn de resultaten weergeven van de relaties tussen diverse factoren en de werkhervatting van mannen en van vrouwen. In dit hoofdstuk wordt nagegaan hoe combinaties van factoren werkhervatting van mannen en vrouwen kunnen verklaren. Allereerst wordt nagegaan in hoeverre het ASE-model (o.a. Schaalma, 1998; zie ook hoofdstuk 1) verschillen in werkhervatting van mannen en vrouwen verklaarde. Zoals uit hoofdstuk 5 bleek, hingen de attitude, sociale norm en eigen effectiviteit vrijwel niet samen met werkhervatting, noch bij de mannen, noch bij de vrouwen. Er is nagegaan of de combinatie van de ASE-variabelen werkhervatting van mannen en van vrouwen verklaarde (paragraaf 7.1). Vervolgens wordt weergegeven welke andere factoren, die significant bleken samen te hangen met werkhervatting van mannen en/of vrouwen, het beste de werkhervatting van mannen en van vrouwen verklaarden (paragraaf 7.2). Bovendien wordt weergegeven hoe deze factoren onderling samenhingen (paragraaf 7.3 en 7.4). Speciale aandacht zal besteed worden aan de correlaties tussen de factoren gerelateerd aan de privé-omgeving en gezondheidsindicatoren (paragraaf 7.5).

7.1 ASE-model
In hoofdstuk 5 is voor alle factoren die deel uitmaken van het ASE-model (Attitude, Sociale norm en Eigen effectiviteitsmodel ter verklaring van gedrag, o.a. Schaalma, 1998, zie hoofdstuk 1.3) nagegaan welk verband er bestaat met werkhervatting van mannen en van vrouwen. Er kwam naar voren dat er geen verbanden met werkhervatting werden aangetroffen. Om te controleren of het ASE-model in dit onderzoek werkhervatting daadwerkelijk niet verklaarde, is multipele regressie uitgevoerd met de volgende factoren: Attitudes:

- niet meer werken is niet zo erg

- ik voel me afhankelijk van anderen als het gaat om werkhervatting
- ik voel me angstig als het gaat om werkhervatting
- niet werken betekent meer tijd en aandacht voor privé-leven dan weer gaan werken
- weer werken betekent betrokken te zijn bij de maatschappij Sociale norm:

- waargenomen sociale invloed van de mening van de bedrijfsarts dat werknemer weer snel zou moeten hervatten

- waargenomen sociale invloed van de emotionele steun van de bedrijfsarts
- waargenomen sociale invloed van de mening van de direct leidinggevende dat werknemer weer snel zou moeten hervatten

- waargenomen sociale invloed van druk van direct leidinggevende om het werk weer te hervatten

- waargenomen sociale invloed van mening van collega's dat werknemer weer snel zou moeten hervatten

- waargenomen sociale invloed van druk van collega's om het werk weer te hervatten Eigen effectiviteit:

- algemene eigen effectiviteit

- eigen effectiviteit ten aanzien van werkhervatting




90



Het totale model was niet significant, niet voor de hele groep en niet binnen de groep mannen en binnen de groep vrouwen apart. Ook kon geen significant model samengesteld worden met een gedeelte van de bovenstaande factoren. Dit betekent dat uit de multivariate analyses net als uit de univariate analyses in hoofdstuk 5 blijkt dat de ASE-variabelen zoals gemeten in dit onderzoek geen voorspellers waren van werkhervatting na dertien maanden, voor mannen niet en voor vrouwen niet. In hoofdstuk 8 en in bijlage 7 wordt ingegaan op mogelijke verklaringen voor de bevinding dat het ASE-model werkhervatting, en ook man/vrouw verschillen daarin, niet verklaarde.

7.2 "Significante factoren"
Een aantal factoren bleek wel statistisch significant samen te hangen met verschillen tussen mannen en vrouwen in werkhervatting.6 Deze factoren worden in dit hoofdstuk aangeduid met: de significante factoren.7 In tabel 7.1 worden deze significante factoren weergegeven. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen factoren die voor de mannen en de vrouwen verschillend waren en factoren die hetzelfde waren voor de mannen en de vrouwen maar een verschillend verband hadden met werkhervatting van de mannen en die van de vrouwen. In sommige gevallen was er sprake van een combinatie (aangegeven met een + teken).


6 De percentages zoals weergegeven in de tabellen in de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 hebben geen absolute waarde. Ze hebben, net als de gemiddelden, grote onbetrouwbaarheidsintervallen. Om de leesbaarheid te bevorderen zijn de onbetrouwbaarheidsintervallen van de percentages niet weergegeven in de tabellen van de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6. Vergelijking tussen de percentages en gemiddelden onderling is alleen verantwoord aan de hand van statistische toetsen en niet "met het blote oog". Deze statistische toetsen geven aan of de resultaten statistisch significant zijn. (Zie ook voetnoot 5 op p. 75).

7 De significante factoren zijn als volgt geselecteerd. Uit de resultaten van de groepsvergelijkingen zijn die variabelen geselecteerd, die significant (d.w.z. p




91



Tabel 7.1 Factoren die significant samenhangen met m/v verschillen in werkhervatting Situaties verschillend voor mannen en vrouwen Verbanden verschillend voor mannen en vrouwen WERKNEMER-GERELATEERDE FACTOREN (HOOFDSTUK 5) ^ Vrouwen hebben vaker een tijdelijke aanstelling ^ Gewaardeerd voelen op het werk ^ Vrouwen hebben minder vaak een leidinggevende ^ Klachten a/h bewegingsapparaat functie
\ Vrouwen wonen vaker alleen
FACTOREN GERELATEERD AAN DE SOCIALE OMGEVING (HOOFDSTUK 6) Sociaal-medische begeleiding ^ Vrouwen werken vaker in bedrijven met minder frequent standaardoverleg tussen bedrijf ­ Arbo- dienst 6 Vrouwen krijgen minder vaak advies van de +\ Advies van de bedrijfsarts omtrent werkhervatting bedrijfsarts \ Inschatting gezondheid door bedrijfsarts (lager bij bepaalde groep mannen) \ Belang van zoeken naar alternatieven van bedrijfsarts (lager bij bepaalde groep mannen) \ Inschatting van bedrijfsarts dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in nieuwe functie (lager bij bepaalde groep mannen) \ Geslacht van bedrijfsarts ^ Vrouwen krijgen vaker advies van + ^ Advies van de huisarts omtrent werkhervatting de huisarts omtrent werkhervatting Bedrijf/instelling ^ Leidinggevenden zijn vaker man dan vrouw + ^ Mannelijke leidinggevende bij vrouwelijke werknemer \ Vervanger aanstellen Privé-omgeving ^ Vrouwen hebben vaker partner + ^ Partner werkt meer dan 40 u per week die meer dan 40u p.w. werkt ^ Partners van vrouwen helpen na ziekmelding + ^ Veel hulp van partner bij taken/overname van taken meer bij taken en nemen vaker taken over \ Mannen gaan na ziekmelding meer + \ Meer tijd aan huishouden gaan besteden tijd aan huishouden besteden ^ = verhoogt het man/vrouw verschil d.w.z. verkleint de werkhervattingskans van vrouwen; \ = verlaagt het man/vrouw verschil, d.w.z. vergroot de werkhervattingskans van vrouwen; + combinatie van situatie en verband; schuingedrukte factor vergroot het relatieve man/vrouw verschil via een vergroting of verkleining van de werkhervattingskans van mannen

7.3 Voorspelling van werkhervatting door werknemer-gerelateerde factoren In deze paragraaf wordt nagegaan welke combinatie van significante factoren de werkhervatting van mannen en van vrouwen voorspelt. Nagegaan wordt in hoeverre de voorspellers van werkhervatting voor mannen en voor vrouwen verschillen. Het gaat dus niet om factoren waarop mannen hoger of lager scoren dan vrouwen; deze factoren verklaren namelijk niet de werkhervatting van mannen of van vrouwen. Zo bleken de vrouwen bijvoorbeeld vaker hoofdverantwoordelijke voor het huishouden te zijn dan de mannen. Er werd echter geen verschil in het hoofdverantwoordelijke zijn gevonden tussen de vrouwen die het werk niet hervatten en de vrouwen die dat wel doen. Al dan niet hoofd- verantwoordelijke voor het huishouden zijn was dus niet bepalend voor werkhervatting.




92



Met betrekking tot volledige werkhervatting werden de volgende werknemer-gerelateerde factoren opgenomen:8

- het hebben van een leidinggevende functie (0 = nee, 1 = ja)
- het hebben van een tijdelijke aanstelling (0 = nee, 1 = ja)
- gewaardeerd voelen (1 = niet voldoende gewaardeerd voelen in dit bedrijf; 2 = voldoende gewaardeerd voelen in dit bedrijf)

- type klachten (1 = psychische klachten; 2 = klachten aan het bewegingsapparaat)
- alleen wonen of niet (0 = niet alleen wonen; 1 = alleen wonen) Met behulp van logistische regressie (zie bijlage 5 voor uitleg over logistische regressie) is nagegaan welke voorspeller(s) de beste is/zijn voor mannen en welke voor vrouwen. Er is gerekend met methode enter.
In tabel 6.1(b) in bijlage 6 worden de resultaten van een logistische regressie analyse (methode enter) op werkhervatting van de mannen weergegeven. Omdat alle mannen die zijn opgenomen in deze analyse een vaste aanstelling hadden, is deze variabele niet opgenomen. Omdat de variabele alleen wonen zeer scheef verdeeld was, - vrij weinig mannen woonden alleen -, is deze ook niet opgenomen in het model. De meeste krachtige voorspeller voor de werkhervatting van mannen was het hebben van klachten aan het bewegingsapparaat. Mannen met klachten aan het bewegingsapparaat hadden ruim 14 keer zoveel kans op werkhervatting als mannen met psychische klachten. Er werd een trend gevonden voor het krijgen van waardering, bij mannen die voldoende waardering hadden ontvangen was de kans op werkhervatting bijna 9 keer zo groot als bij mannen die onvoldoende waardering hadden ontvangen. Het model voorspelde in 86 % van de gevallen juist; alleen werkhervatting werd goed voorspeld.
Om vervolgens na te gaan waarom bepaalde factoren wel en anderen niet meer een significante bijdrage leverden aan werkhervatting als de factoren gecombineerd worden, zijn de onderlinge correlaties tussen alle factoren bestudeerd. In tabel 6.2(b) in bijlage 6 wordt de correlatiematrix voor de significante factoren weer- gegeven voor de mannen (n In tabel 6.3(b) in bijlage 6 worden de resultaten van een logistische regressie analyse (methode enter) op werkhervatting van de vrouwen weergegeven. Voor de vrouwen waren de volgende variabelen zeer scheef verdeeld, waardoor ze niet opgenomen konden worden in het regressiemodel: het hebben van een vaste aanstelling en het hebben van een leidinggevende functie. De overige variabelen samen vormden geen significante verklaring voor werk- hervatting bij vrouwen. Het was dus voor de vrouwen niet mogelijk om de krachtigste werknemer-gerelateerde voorspeller van werkhervatting te selecteren.


8 Strikt genomen zou ook de inschatting van de werknemer dat het mogelijk is terug te keren naar de oude functie moeten worden opgenomen; deze factor hield namelijk voor zowel mannen als vrouwen verband met werkhervatting. Echter, deze variabele is alleen gemeten indien de werknemer nog niet (gedeeltelijk) hervat was drie maanden na ziekmelding, en heeft dus betrekking op een selectieve groep werknemers.




93



In tabel 6.4(b) in bijlage 6 wordt de correlatiematrix voor de factoren weergegeven voor de vrouwen (n=54). De vrouwen met een vaste aanstelling hadden zich vaker niet voldoende gewaardeerd gevoeld in hun werk en hadden minder vaak klachten aan het bewegings- apparaat.
Uit het voorafgaande blijkt dat aangaande de werknemer-gerelateerde factoren werkhervatting bij de mannen vooral voorspeld werd door de aard van de klachten en het krijgen van waardering; bij vrouwen is het moeilijk statistisch te voorspellen, deels ook omdat er te weinig variantie (en dus een te scheve verdeling) werd gevonden in een aantal "significante factoren" die werknemer-gerelateerd waren.

7.4 Onderlinge correlaties tussen omgevingsgerelateerde factoren Vanwege de kleine steekproefomvang was het niet mogelijk om logistische regressie uit te voeren voor de omgevingsgerelateerde factoren. Om na te gaan hoe de omgevingsgerelateerde factoren samenhingen, zijn de onderlinge correlaties tussen deze factoren berekend. Omdat de onderlinge relaties bij mannen anders kunnen zijn dan bij vrouwen, zijn de correlaties voor mannen en vrouwen apart berekend. Wel zijn telkens bij mannen en bij vrouwen dezelfde factoren in de tabel opgenomen; deze zijn niet in alle gevallen ook een significante voor- speller voor mannen of voor vrouwen. Hiermee kan duidelijker worden of sommige factoren met elkaar samenhangen en of er één of meer significante factoren zijn die met veel andere significante factoren samenhangen en die dus waarschijnlijk belangrijke voorspellers van werkhervatting zijn. Het type klachten bleek bij mannen een belangrijke voorspeller. Speciale aandacht is vervolgens besteed aan: (1) de relatie tussen het type klachten en de sociaal- medische begeleiding; (2) de relatie tussen het type klachten en factoren gerelateerd aan het bedrijf/de instelling. Daarnaast is speciale aandacht besteed aan de relatie tussen de inzet van de partner in de huishouding en de gezondheid van de ziek gemelde werknemer.
7.4.1 Onderlinge samenhang factoren gerelateerd aan sociaal-medische begeleiding In tabel 6.5(b) worden de correlaties tussen de significante factoren die zijn gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding weergegeven. Hieruit blijkt dat er nauwelijks onderlinge samenhang was. Als de bedrijfsarts aangaf dat het belangrijk was om naar alternatieven te zoeken als scholing of ander werk omdat de hervatting van het eigen werk moeilijk zou zijn, dan had de huisarts ook vaker een advies omtrent werkhervatting gegeven. Wel was er een duidelijke samenhang tussen de sociaal-medische begeleiding en het type klachten. Bij mannen met klachten aan het bewegingsapparaat, werd de gezondheid door de bedrijfsarts als beter ingeschat, werd scholing/zoeken naar ander werk door de bedrijfsarts belangrijker gevonden en gaf de huisarts vaker advies dan bij mannen met psychische klachten. In tabel 6.6(b) in bijlage 6 worden de correlaties tussen de significante factoren die zijn gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding van vrouwen weergegeven. Hieruit blijkt dat ook bij de vrouwen er nauwelijks onderlinge samenhang was tussen de significante factoren. Er werden twee verbanden gevonden. Vrouwelijke bedrijfsartsen schatten de gezondheid van hun werknemers als beter in dan mannelijke bedrijfsartsen. Met multipele regressie is nagegaan of dit kwam doordat de vrouwelijke bedrijfsartsen vaker vrouwelijke werknemers hadden die zichzelf ook als gezonder zagen, of dat vrouwelijke bedrijfsartsen een positievere inschatting van de gezondheid van vrouwen maakten dan mannelijke bedrijfsartsen (gecorri- geerd voor de subjectieve inschatting van gezondheid door de werknemer). Er bleek een trend waarneembaar voor deze laatste verklaring (dit werd niet gevonden voor mannelijke werknemers). Vrouwelijke bedrijfsartsen hadden dus een positievere inschatting van de gezondheid van hun vrouwelijke cliënten dan mannelijke bedrijfsartsen. Als de bedrijfsarts




94



aangaf dat het belangrijk was om naar alternatieven te zoeken als scholing of ander werk (omdat de hervatting van het eigen werk moeilijk zou zijn), dan had de bedrijfsarts bij vrouwelijke werknemers minder vaak advies gegeven. Voor vrouwen werden nauwelijks verbanden tussen het type klachten en de sociaal-medische begeleiding gevonden. Wel werd een trend gevonden dat vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat vaker advies van de huisarts kregen. Zoals in hoofdstuk 5 en 6 is gebleken, hadden vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat en vrouwen die een advies van de huisarts kregen, een kleinere werkhervattingskans.
Bij de vrouwen werd verder minder vaak een advies gegeven door de bedrijfsarts als de bedrijfsarts een vrouw was. Als de werknemer nog niet aan het werk was, en de bedrijfsarts scholing of naar ander werk zoeken belangrijk vond, gaf deze bij vrouwen minder vaak een advies. Bovendien werd een trend gevonden dat vrouwen met klachten aan het bewegings- apparaat vaker dan vrouwen met psychische klachten advies van de huisarts omtrent werk kregen. Deze verbanden werden niet gevonden bij de mannen. Bij de mannen werd gevonden dat huisartsen vaker een advies omtrent werk hadden gegeven naarmate de bedrijfsarts meer belang hechtte aan scholing of het zoeken naar ander werk. Dit werd weer niet voor de vrouwen gevonden.

7.4.2 Onderlinge samenhang factoren gerelateerd aan bedrijf/instelling Er was bij de mannen noch bij de vrouwen een onderlinge samenhang tussen het geslacht van de leidinggevende en het aanstellen van een vervanger. Om te achterhalen waar het aanstellen van een vervanger wel mee samenhing, zijn de correlaties berekend tussen type aandoening, het functieniveau, werkdruk als oorzaak voor verzuim en het aanstellen van een vervanger. Uit tabel 6.7(b) in bijlage 6 komt naar voren dat er vaker een vervanger aangesteld werd bij psychische klachten. Bovendien bleek dat psychische klachten bij mannen op lagere functieniveaus minder vaak voorkwamen dan bij mannen op hogere functieniveaus. Voor mannen bleek het aanstellen van een vervanger niet samen te hangen met werkdruk of functieniveau.
Uit tabel 6.8(b) in bijlage 6 komt naar voren dat ook bij vrouwen vaker een vervanger aangesteld werd bij psychische klachten. Er was bij vrouwen geen samenhang tussen het aanstellen van een vervanger en werkdruk of functieniveau.
7.4.3 Onderlinge samenhang tussen factoren gerelateerd aan de privé-situatie en gezondheidsindicatoren
Uit hoofdstuk 6 is naar voren gekomen dat er met name bij de vrouwen een aantal verbanden was tussen de kenmerken en het gedrag van de partner enerzijds en werkhervatting anderzijds. Naarmate de partners van vrouwen meer uren per week werkten en hulp boden, was de werkhervattingskans van hun vrouwelijke partner lager. De vraag is nu, hoe deze inzet van de partners verband hield met hun aandeel in de uitvoering van huishoudelijke en zorgtaken in het algemeen en hun aandeel in het inkomen. Daarnaast kwam in hoofdstuk 6 naar voren dat de relaties tussen inzet van de partner en gezondheid enerzijds en werkhervatting anderzijds verschillend waren voor de mannen en vrouwen. De vraag is nu hoe de inzet van de partner verband hield met de gezondheid van de vrouwen, en of dit anders was bij de mannen.




95



In tabel 6.9(b) in bijlage 6 worden de correlaties weergegeven tussen kenmerken van de privé- omgeving en de gezondheid van de mannen. Naarmate de partners van de mannen meer uren werkten, hadden ze een groter aandeel in het inkomen en besteedden ze minder tijd aan de huishouding. Als ze een groter aandeel in het inkomen hadden, hielpen ze hun zieke partner meer.
In tabel 6.10(b) in bijlage 6 worden de correlaties weergegeven tussen kenmerken van de privé-omgeving en de gezondheid van vrouwen. Voor de vrouwen werd het volgende gevonden. Naarmate de partners van de vrouwen meer uren werkten, besteedden ze minder tijd aan de huishouding. Er was geen verband tussen het aantal uren werken en het aandeel in het inkomen. Als ze een groter aandeel in de huishouding hadden, hielpen ze hun zieke partner meer. Naarmate de zieke vrouwelijke werknemer zelf minder tijd ging besteden aan het huishouden na ziekmelding, hielp de partner meer. Zoals in hoofdstuk 5 naar voren kwam, gingen de meeste vrouwelijke werknemers minder tijd aan het huishouden besteden na ziekmelding.
Ten aanzien van de gezondheidsindicatoren werd het volgende gevonden. Een slechtere subjectieve gezondheid hing bij de mannen én vrouwen samen met meer psychosomatische klachten (scores op de VOEG, zie hoofdstuk 2 en bijlage 2). Een slechtere subjectieve gezondheid hing bij de mannen en vrouwen ook samen met minder verbetering in de gezondheid in de eerste drie maanden na ziekmelding. Alleen voor de mannen werd gevonden dat als er meer psychosomatische klachten werden gerapporteerd, er ook minder verbetering in de gezondheid in de eerste drie maanden na ziekmelding gerapporteerd werd. Er was bij de vrouwen een positieve samenhang tussen de subjectieve gezondheid en de beoordeling van de gezondheid door de bedrijfsarts, maar bij de mannen niet. Het meest interessant is de relatie tussen de kenmerken van de privé-situatie en de gezondheid (grijze vlak). Naarmate de partners van de mannen meer uren per week werkten, was de subjectieve gezondheid van deze mannen drie maanden na ziekmelding slechter en was er minder vaak een verbetering in de gezondheid opgetreden in de eerste drie maanden. Naarmate de partners van de mannen een groter aandeel in het huishouden hadden, vonden de bedrijfsartsen de gezondheid van de mannelijke werknemers beter. Het aandeel in het uitvoeren van taken voor de huishouding van de partners van vrouwen, was net als bij de partners van de mannen, hoger naarmate de partners minder uren werken. De partners namen dus een groter deel van het huishouden voor hun rekening, naarmate ze een kleinere betaalde baan hadden. Voor de vrouwen werd bovendien gevonden dat hun partners vaker hulp boden naarmate de vrouwen minder psychosomatische klachten hadden. Dat wil dus zeggen, de partners van de vrouwen gingen eerder minder dan meer hulp boden bij psychosomatische klachten als hoofdpijn, rugpijn, duizeligheid, lusteloosheid. De partners van de vrouwen boden ook vaker hulp naarmate de subjectieve gezondheid drie maanden na ziekmelding slechter was en er minder verbetering was opgetreden in de gezondheid in de eerste drie maanden. Vrouwelijke werknemers gingen minder doen in het huishouden na ziekmelding naarmate zij zelf en de bedrijfsarts hun gezondheid als slechter beoordeelden. De partners van de vrouwen gingen dus meer doen in het huishouden, naarmate hun zieke vrouwelijke partner een slechtere gezondheid had (in termen van een subjectief oordeel maar niet in termen van psychosomatische klachten) en zelf minder ging doen in het huishouden.




96

























































































































97




8. MAN/VROUW VERSCHILLEN IN WERKHERVATTING NA LANGDURIG VERZUIM: CONCLUSIES EN MOGELIJKE
VERKLARINGEN
Hieronder zullen eerst de belangrijkste conclusies worden besproken aan de hand van de onderzoeksvragen (paragraaf 8.1). Vervolgens zullen de conclusies worden bediscussieerd in het licht van ander onderzoek naar man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim. Ook zullen mogelijke verklaringen worden gegeven voor de huidige bevindingen (paragraaf 8.2). De methodologische discussie is te vinden in bijlage 7. Een nabeschouwing, waarin de uitgangspunten, het theoretisch kader, de belangrijkste conclusies en de waarde van dit onderzoek zullen worden bediscussieerd, volgt in hoofdstuk 9.
8.1 Belangrijkste conclusies
De probleemstelling die in dit onderzoek is onderzocht luidde als volgt: In hoeverre verklaren verschillen in motivatie van verzuimende werknemers ten aanzien van werkhervatting en verschillen in attitude en gedrag van de sociale omgeving man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim? Welke andere factoren spelen daarnaast een rol?
Deze probleemstelling is onderzocht door 119 werknemers (65 mannelijke werknemers en 54 vrouwelijke werknemers) die langer dan een maand verzuimden een jaar lang te volgen. Waar mogelijk is ook de bedrijfsarts, huisarts, direct leidinggevende, een collega, de eventuele partner en een belangrijke ander bij het onderzoek betrokken. Ongeveer de helft van de mannen en vrouwen verzuimden wegens psychische klachten, de andere helft wegens klachten aan het bewegingsapparaat.
Het antwoord op het eerste deel van de probleemstelling is eenvoudig want negatief. In dit onderzoek kon, in tegenstelling tot de verwachtingen, niet worden aangetoond dat de motivatie van individuele werknemers ten aanzien van werkhervatting verband hield met werkhervatting na langdurig verzuim, noch voor mannen noch voor vrouwen. Motivatie was dus geen verklaring voor man/vrouw verschillen in langdurig verzuim. Er werden bovendien slechts een gering aantal aanwijzingen gevonden voor een verband tussen attitude en gedrag van de sociale omgeving enerzijds en man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim anderzijds.
Andere kenmerken van de werknemer en van de sociale omgeving bleken wel samen te hangen met man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim (zie paragrafen
8.1.3 en 8.1.4). Deze bevindingen waren een aanvulling op eerder onderzoek. Tezamen laten zij zien dat de verklaring voor man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim complex is. Hieronder worden per onderzoeksvraag de belangrijkste resultaten weergegeven.
8.1.1 Onderzoeksvraag 1
De eerste onderzoeksvraag luidde als volgt:
Wat zijn de kenmerken van de onderzochte groep verzuimende werknemers op het eerste meetmoment en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin gevonden? De steekproef bleek enerzijds gevarieerd genoeg van samenstelling om verbanden tussen de te onderzoeken factoren en werkhervatting te kunnen aantonen, anderzijds waren de mannen en




98



vrouwen in de steekproef goed genoeg vergelijkbaar om verschillen in werkhervatting tussen mannen en vrouwen te onderzoeken. Met betrekking tot de kenmerken van de onderzochte groep werd het volgende gevonden. Hoewel alle leeftijdsklassen vertegenwoordigd waren, betrof het gemiddeld genomen een wat oudere steekproef van de beroepsbevolking: ongeveer de helft van de deelnemers was 46 jaar of ouder. Er was een duidelijke spreiding in opleidingsniveau, waarbij de helft van de werknemers een opleiding op MBO-niveau of hoger had afgerond. Eenderde deel van de mannen en vrouwen was werkzaam op een middelbaar of hoger functieniveau. De gemiddelde werkbeleving was niet positief maar ook niet negatief. De helft van zowel de mannelijke als vrouwelijke deelnemers aan het onderzoek had klachten aan het bewegingsapparaat (m.n. rugklachten, klachten aan nek, arm en schouders), de andere helft psychische klachten (m.n burnout en overspanning). Ongeveer 20% van de steekproef gaf aan een conflict te hebben met een collega of de leidinggevende. De meeste werknemers hadden al langer last van de klachten. De meerderheid had al meer dan een half jaar voor ziekmelding last van de klachten waarvoor ze zich ziek meldden; eenderde deel was al eerder uitgevallen wegens dezelfde klachten. Tweederde van de mannen en vrouwen gaf aan dat de oorzaak van de gezondheidsklachten geheel of gedeeltelijk in het werk lag, met name in de werkdruk en werkverhoudingen. De werknemers beoordeelden drie maanden na ziekmelding hun gezondheid gemiddeld genomen als 50%, en zij rapporteerden zo'n 5 à 6 psychosomatische klachten. De meeste mannen en vrouwen stonden positief tegenover werkhervatting, en ook hun omgeving stond positief tegenover werkhervatting. Het gevoel van eigen effectiviteit was gematigd tot positief. Ongeveer 20% van de werknemers rapporteerden in het begin van het verzuim belemmeringen ten aanzien van werkhervatting. De werknemers ervoeren gemiddeld genomen vooral steun van hun bedrijfsarts, direct leidinggevende en collega en nauwelijks druk om te hervatten. De werknemers werkten in bedrijven van verschillende grootte. Ongeveer de helft van de werknemers werkte in de profit-sector, de andere helft in de non-profit sector. Ongeveer de helft van de bedrijven was eigen risicodrager met betrekking tot de kosten van ziekteverzuim. Hoewel de financieel-economische situatie van de meeste bedrijven of instellingen goed was, hadden vrijwel alle werknemers recent met organisatieveranderingen te maken gehad en was er in de helft van de gevallen sprake van onderbezetting. De volgende man/vrouw verschillen werden gevonden:
- Minder vrouwen dan mannen werkten in een leidinggevende functie (ondanks dat de mannen en vrouwen even vaak op een middelbaar of hoger functieniveau werkten).
- De mannen werkten gemiddeld fulltime, de vrouwen gemiddeld 30 uur per week.
- De helft van de mannen en eenderde van de vrouwen woonde (al dan niet getrouwd) samen met partner en kinderen. Ongeveer een kwart van de vrouwen woonde alleen, de mannen nauwelijks.

- De vrouwen rapporteerden iets meer psychosomatische klachten dan de mannen. Dit is in overeenstemming met Joosten (1995).

- De vrouwen stonden nog iets gemotiveerder tegenover werk vanwege de sociaal- participatieve functie van werk. Dit is in overeenstemming met Cuelenaere (1997). De vrouwen voelden zich ook iets angstiger dan mannen over hun werkhervatting.
- De vrouwen namen in hun sociale omgeving een wat minder positieve sociale norm ten aanzien van werkhervatting waar dan de mannen. De vrouwen hadden een iets lager gevoel van eigen effectiviteit dan de mannen. De verschillen tussen de mannen en vrouwen zijn in overeenstemming met heersende rolpatronen (zie bijvoorbeeld SCP, 2000) en bevindingen uit eerder onderzoek (Joosten, 1995; Cuelenaere, 1997). Ze duiden niet op een specifieke selectie van mannelijke en/of vrouwelijke




99



werknemers in de onderzoeksgroep en brengen de vergelijkbaarheid van de mannen en vrouwen in dit onderzoek dus niet in gevaar.

8.1.2 Onderzoeksvraag 2
De tweede onderzoeksvraag luidde als volgt:
In hoeverre zijn er man/vrouw verschillen in werkhervattingspatroon gedurende de eerste 13 maanden na ziekmelding?
Zoals verwacht waren de werkhervattingskansen van vrouwen kleiner dan die van mannen. Van de mannen is na 13 maanden 86,2% weer aan het werk, van de vrouwen 72,2%. De mannen hadden 1,2 keer zoveel kans als de vrouwen om te hervatten. Van de vrouwen was dus 27,8% na 13 maanden nog volledig ziek gemeld, van de mannen 13,8%. De vrouwen hadden dientengevolge 2,0 keer zoveel kans als de mannen om na 13 maanden nog volledig ziek gemeld te zijn.
Er konden geen man/vrouw verschillen in kenmerken van de werkhervatting worden aangetoond. Het moment waarop het werk werd hervat was voor mannen en vrouwen gelijk. Ongeveer 90% van de werknemers deed gedurende het eerste ziektejaar een werk- hervattingspoging. Ongeveer de helft van de werknemers die na 13 maanden volledig hervat waren, had het werk eerst gedeeltelijk hervat. Over het algemeen leidde werkhervatting na ziekmelding tot een verbetering van de werkbeleving. Zowel mannen als vrouwen waren na hervatting meer tevreden met hun werk en ervoeren meer autonomie in hun werk dan voor ziekmelding. Wel vonden ze de emotionele belasting hoger dan voor de ziekmelding.
8.1.3 Onderzoeksvraag 3
De derde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Welke werknemer-gerelateerde factoren hangen samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?
Geen van de motivationele factoren hing samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting na 13 maanden. Dit werd gedeeltelijk veroorzaakt doordat mannen en vrouwen nauwelijks verschilden in motivatie ten aanzien van werkhervatting en gemiddeld genomen goed gemotiveerd waren voor werkhervatting (zie conclusies aangaande onderzoeksvraag 1). Maar daarnaast bleek dat motivationele factoren noch voor mannen noch voor vrouwen, werkhervatting bepaalde. Motivatie, de geneigdheid om werk te hervatten, speelt dus geen rol bij de verklaring van werkhervatting en daardoor ook niet in de verklaring van man/vrouw verschillen in werkhervatting. Met andere woorden: hoewel de meeste werknemers in dit onderzoek goed gemotiveerd waren voor werk, hadden de wat lager gemotiveerden dezelfde werkhervattingskansen als de wat hoger gemotiveerden en waren hierin geen verschillen tussen mannen en vrouwen. Het was dus niet zo dat vrouwen minder gemotiveerd waren het werk te hervatten en daardoor minder snel het werk hervatten (want motivatie deed er immers niet toe); het was ook niet zo dat motivatie bij vrouwen een sterkere rol speelde bij werkhervatting dan bij mannen of andersom.
Theoretisch gezien blijkt dus dat het ASE-model ter verklaring van gedrag niet opgaat voor werkhervatting, hetgeen vragen oproept. In het volgende hoofdstuk en in de methodologische discussie zal verder ingegaan worden op de afwezigheid van een relatie tussen motivatie en werkhervatting.
Niet zozeer de motivatie als wel de situatie van vrouwen bleek wel de werkhervattingskans van vrouwen ten opzichte van die van mannen te verkleinen:
- De vrouwen hadden vaker een tijdelijke aanstelling dan de mannen. Het hebben van een tijdelijke aanstelling hing samen met een kleinere werkhervattingskans.




100




- De vrouwen hadden veel minder vaak een leidinggevende functie dan de mannen. Het hebben van een leidinggevende functie bleek bij mannen samen te hangen met een grotere werkhervattingskans.

- Bij vrouwen hing een geringere verbetering van de subjectieve gezondheid gedurende het jaar samen met een kleinere werkhervattingskans, bij mannen niet. Dit ging niet op voor de subjectieve gezondheid gemeten op het eerste meetmoment (na ongeveer 3 maanden). De volgende situatie vergrootte de werkhervattingskans van de vrouwen ten opzichte van die van de mannen:

- De vrouwen woonden vaker alleen dan de mannen. De vrouwen die alleen woonden hadden een grotere werkhervattingskans dan de vrouwen die samen woonden met partner (en kinderen).
De volgende factoren verkleinden de werkhervattingskans van de vrouwen maar niet die van de mannen:

- Gewaardeerd voelen op het werk

- Het hebben van klachten aan het bewegingsapparaat
8.1.4 Onderzoeksvraag 4
De vierde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Welke factoren gerelateerd aan de sociaal-medische begeleiding, het bedrijf/de instelling en de privé-omgeving hangen samen met man/vrouw verschillen in werkhervatting 13 maanden na ziekmelding?
Ten aanzien van de sociaal-medische begeleiding werd gevonden dat de werkhervattingskans van de vrouwen ten opzichte van die van de mannen verkleind werd doordat:
- vrouwen vaker werkten in bedrijven met een minder frequent standaardoverleg tussen bedrijf en Arbo-dienst, frequent standaardoverleg (meer dan 8 keer per jaar) verhoogde de werkhervattingskans.

- vrouwen minder vaak een advies kregen van de bedrijfsarts, en het krijgen van advies van de bedrijfsarts samenhing met een grotere werkhervattingskans.
- vrouwen vaker advies kregen omtrent werkhervatting van de huisarts, en het krijgen van advies van de huisarts samenhing met een kleinere werkhervattingskans. De relatieve werkhervattingskans van vrouwen werd echter verhoogd doordat de werkhervatting van vrouwen niet en die van mannen wel afhing van de volgende factoren:
- Lage inschatting van de gezondheid door de bedrijfsarts
- Lage inschatting van het belang van het zoeken naar alternatieven bij werkhervatting door de bedrijfsarts

- Lage inschatting van de bedrijfsarts dat de werknemer positief staat tegenover werkhervatting in een nieuwe functie
Verder werd gevonden dat werkhervatting van de mannen wel verband hield met het geslacht van de bedrijfsarts (meer werkhervatting bij mannelijke bedrijfsarts), maar werkhervatting van de vrouwen niet.
Ten aanzien van het bedrijf/de instelling werd gevonden dat de werkhervattingskans van de vrouwen werd verlaagd doordat zij vaker een mannelijke leidinggevende dan een vrouwelijke leidinggevende hadden, en de vrouwen juist bij een vrouwelijke leidinggevende een grotere werkhervattingskans hadden dan bij een mannelijke leidinggevende. Verder bleek dat het aanstellen van een vervanger samenhing met een grotere werkhervattingskans bij de vrouwen, maar een kleinere werkhervattingskans bij de mannen. Uit de gegevens verzameld bij de leidinggevenden die na een jaar nog deelnamen aan het onderzoek bleek dat de mate waarin de leidinggevende medewerking had gekregen vanuit het bedrijf om het werkhervattingstraject vorm te geven, samenhing met een grotere werkhervattingskans van de vrouwen.




101



Ten aanzien van de privé-omgeving werd gevonden dat de werkhervattingskans van de vrouwen ten opzichte van die van de mannen werd verkleind doordat:
- De vrouwelijke werknemers vaker een partner hadden die fulltime of meer werkte dan de mannelijke werknemers in dit onderzoek. Naarmate de partners van de vrouwen meer uren per week werkten, was de werkhervattingskans van de vrouwen kleiner.
- De partners van vrouwelijke werknemers vaker aangaven na ziekmelding hulp te bieden dan de partners van de mannelijke werknemers. Naarmate de partners aangaven meer hulp te bieden, was de werkhervattingskans van de vrouwelijke werknemers kleiner. De mannen gingen over het algemeen meer tijd aan het huishouden gaan besteden na ziekmelding, en naarmate zij meer tijd aan het huishouden gingen besteden was hun werkhervattingskans kleiner. Deze factor vergrootte de relatieve werkhervattingskans van vrouwen.

8.1.5 Onderzoeksvraag 5
De vijfde onderzoeksvraag luidde als volgt:
Wat zijn de belangrijkste voorspellers van werkhervatting, in hoeverre hangen deze onderling samen en welke verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierin aangetroffen? Ten aanzien van de werknemer-gerelateerde factoren werd voor mannen gevonden dat werkhervatting het beste voorspeld werd door de aard van de klachten: mannen met psychische klachten hadden veel minder kans op werkhervatting dan mannen met klachten aan het bewegingsapparaat.
Ten aanzien van de factoren gerelateerd aan de sociale omgeving kon geen multivariate analyse worden uitgevoerd. Analyse van de correlaties liet het volgende zien. Er was nauwelijks samenhang tussen de verschillende factoren gerelateerd aan de sociaal- medische begeleiding, hetgeen suggereert dat deze factoren een op zichzelf staande samenhang hebben met werkhervatting. Bij de vrouwen werd gevonden dat als de bedrijfsarts ook een vrouw was, zij de gezondheid van de vrouwen als beter inschatte dan de mannelijke bedrijfsartsen en zij minder vaak advies gaf. Wel werd voor mannen gevonden dat bij mannen met klachten aan het bewegingsapparaat de gezondheid door de bedrijfsarts als beter werd ingeschat, scholing en naar ander werk zoeken door de bedrijfsarts als belangrijker werd gevonden en de huisarts vaker advies gaf met betrekking tot werkhervatting dan bij mannen met psychische klachten.
Het aanstellen van een vervanger hield voor de mannen én vrouwen verband met de aard van de aandoening: bij psychische klachten werd vaker een vervanger aangesteld. Partners, zowel die van de mannen als die van de vrouwen, deden minder in het huishouden naarmate zij meer uren betaald werk verrichtten. Bij de vrouwen werd gevonden, dat hun partners na ziekmelding vaker hulp gaven naarmate de gezondheid van hun vrouwelijke partner slechter was, er minder verbetering van de gezondheid was opgetreden in de eerste drie maanden na ziekmelding en de vrouwen zelf minder waren gaan doen in de huishouding. Naarmate de vrouwen meer psychosomatische klachten hadden, gaven de partners minder hulp. Bovendien werd bij de vrouwen en niet bij de mannen een verband gevonden tussen de subjectieve inschatting van de gezondheid en de inschatting door de bedrijfsarts. Het verband tussen de toenemende inzet van de partner in het huishouden en de slechtere gezondheid bij vrouwelijke werknemers die verzuimden werd niet gevonden ten aanzien van mannelijke werknemers. De partners van de mannen veranderden hun bijdrage aan taken in het huishouden niet na de ziekmelding. Voor de mannen werd gevonden dat naarmate hun partner meer uren per week betaald werk verrichtten, de mannen drie maanden na ziekmelding zich minder gezond voelden en minder vaak een verbetering van hun gezondheid rapporteerden. Bovendien bleek dat naarmate de parnter een groter aandeel in het huishouden had, de bedrijfsarts een positiever oordeel over de gezondheid van mannen had.




102




8.2 Vergelijking met ander onderzoek en mogelijke verklaringen In dit onderzoek werden bevindingen uit eerder onderzoek bevestigd, maar vooral werd een groot aantal nieuwe bevindingen gedaan. Een deel van deze bevindingen kwam niet overeen met verwachtingen ten aanzien van de verklaring van man/vrouw verschillen. In de tabel in bijlage 8 (tabel 8.1(b)) wordt een totaaloverzicht gegeven van alle resultaten van dit onderzoek in relatie tot alle factoren waarvoor in eerder onderzoek aanwijzingen werden gevonden voor verschillen tussen werkende mannen en vrouwen en voor de verklaring van man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim (zie tabel 1.1 op p. 31-33). In tabel 8.1(b) worden dus de resultaten met betrekking tot onderzoeksvraag 1, 3 en 4 weergegeven. Niet weergegeven zijn de resultaten ten aanzien van combinaties van factoren (onderzoeksvraag 5, zie hoofdstuk 7).
Hieronder worden de overeenkomsten met eerder onderzoek en de nieuwe bevindingen beschreven. Ook worden mogelijke verklaringen voor de huidige bevindingen gegeven.
8.2.1. Overeenkomsten met eerder onderzoek
Mannen hervatten inderdaad vaker dan vrouwen
Met betrekking tot de tweede onderzoeksvraag naar het werkhervattingspatroon van mannen en vrouwen werd gevonden dat mannen inderdaad vaker hervatten dan vrouwen. Van de mannen die zijn gevolgd was 13,8% na 13 maanden nog volledig ziek gemeld en van de vrouwen 27,8%. Het verschil tussen mannen en vrouwen is echter minder groot dan in een vergelijkbaar onderzoek van Cuelenaere (1997), dat werknemers betrof die in de periode tussen november 1994 en mei 1995 meer dan drie maanden ziek waren. Cuelenaere (1997) vond dat bijna de helft van de vrouwen het werk niet hervatte. Leeftijd
Over het algemeen hebben oudere werknemers een hoger arbeidsongeschiktheidsrisico en zijn werkende vrouwen iets jonger dan werkende mannen, hetgeen man/vrouw verschillen in arbeidsongeschiktheidsrisico maskeert (Van der Giezen, 2000). In het huidige onderzoek waren de mannen en vrouwen gemiddeld even oud en bovendien was de spreiding in leeftijd relatief klein. Dit verklaart de afwezigheid van (maskerende) effecten van leeftijd. Werkhervattingspogingen geen garantie voor werkhervatting Vrijwel alle werknemers in dit onderzoek bleken geprobeerd te hebben om het werk te hervatten. Pogingen om het werk te hervatten bleken echter niet noodzakelijkerwijs tot stabiele werkhervatting te leiden. Dit is in overeenstemming met Cuelenaere (1997). De redenen die de werknemers aangaven hadden voornamelijk betrekking op terugkeer van de klachten. Omdat mannen en vrouwen even vaak werkhervattingspogingen ondernamen, blijken dus vooral vrouwen meer nodig te hebben om tot stabiele werkhervatting te komen dan alleen het proberen van werkhervatting.
Dubbele belasting in periode voor verzuim geen verklaring Ook in dit onderzoek kon niet aangetoond worden dat dubbele belasting in de periode voor het verzuim ("werk-thuis interferentie" of "spill-over effect") verband hield met de kleinere werkhervattingskans van vrouwen. Allereerst rapporteerden mannen en vrouwen even weinig dat ze, toen ze nog werkten, te maken hadden met werk-thuis interferentie. Deze afwezigheid van een man/vrouw verschil in werk-thuis interferentie is in overeenstemming met eerdere bevindingen van Geurts et al. (1999) onder personeel van zorginstellingen. In het onderhavige onderzoek had bovendien de mate waarin er in de periode vóór het verzuim sprake was van werk-thuis interferentie evenmin effect op de werkhervattingskans,




103



noch bij de mannen, noch bij de vrouwen. Werk-thuis interferentie in de periode voor het verzuim bleek dus geen effect te hebben op de werkhervattingsdrempel. Werkhervattingskans bij klachten aan het bewegingsapparaat voor vrouwen relatief kleiner dan voor mannen
Ongeveer de helft van de mannen en vrouwen die in het onderzoek betrokken waren hadden psychische klachten (m.n. overspanning en burnout), de andere helft had klachten aan het bewegingsapparaat (m.n. lage rugpijn, klachten aan nek, schouder en arm). Voor het type klachten werden tegengestelde effecten gevonden voor mannen en vrouwen. Bij de mannen hing werkhervatting heel sterk samen met het hebben van klachten aan het bewegingsapparaat: alle mannen met klachten aan het bewegingsapparaat hervatten. Bij de vrouwen was het verband omgekeerd en wat minder sterk: wat meer vrouwen met psychische klachten dan vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat hervatten het werk. Ook Jehoel-Gijsbers en Van der Giezen (2000) vonden dat wanneer vrouwen klachten aan het bewegingsapparaat hadden, hun werkhervattingskans kleiner was. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat tijdens hun verzuim meer geconfronteerd werden met hun beperkingen dan de vrouwen met psychische klachten en dan de mannen. Vrouwen blijken tijdens het verzuim meer dan mannen te gaan nadenken over hoe ze hun huishoudelijke taken kunnen verrichten zonder bijvoorbeeld, zoals Cuelenaere (1997) vond, hun rug teveel te belasten. Er werd dus gevonden dat mannen met klachten aan het bewegingsapparaat een veel betere werkhervattingskans hadden dan vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat, maar het uiteindelijke effect hiervan op man/vrouw verschillen in werkhervatting werd in dit onderzoek gedeeltelijk gecompenseerd doordat vrouwen met psychische klachten een grotere werkhervattingskans hadden dan mannen met psychische klachten (zie ook paragraaf 8.3.4).
8.3 Nieuwe bevindingen
In dit onderzoek werd een aantal nieuwe bevindingen gedaan met betrekking tot man/vrouw verschillen in het werkhervattingspatroon en de werkhervatting. Ook deze bevindingen zijn weergegeven in tabel 8.1(b) in bijlage 8.

8.3.1 Nieuwe bevindingen met betrekking tot werkhervattingspatroon Werkhervattingsskansen moeilijk vergelijkbaar tussen verschillende onderzoeken Het blijkt moeilijk werkhervattingskansen van mannen en vrouwen, zoals die in verschillende onderzoeken worden gevonden, te vergelijken. Door de onderzoeksopzet kon in het huidige onderzoek berekend worden hoe groot de werkhervattingskans van vrouwen was, en hoe groot die van mannen. Mannen bleken een 1,2 keer grotere kans op werkhervatting na 13 maanden te hebben dan vrouwen. Andersom geredeneerd hadden de vrouwen een 2 keer grotere kans dan mannen op volledige ziekmelding na 13 maanden. Dit lijkt in eerste instantie in overeenstemming met eerdere bevindingen van Van der Giezen (2000). Echter, dit laatste onderzoek heeft betrekking op alle werknemers en niet alleen op de populatie werknemers die meer dan een maand verzuimt. Al eerder is door Van der Giezen, Cuelenaere en Prins (1998) en Van der Giezen en Cuelenaere (1998) aangetoond dat in de periode van 1990 tot 1995 vrouwen ná ziekmelding een iets grotere kans op werkhervatting hebben dan mannen. Deze bevinding zou impliceren dat ook in het huidige onderzoek vrouwen een grotere kans op werkhervatting hadden moeten hebben dan mannen. Toch vindt ook Cueleneare (1997) in haar longitudinale onderzoek uitgevoerd in 1994-1995 dat vrouwen veel minder vaak




104



hervatten dan mannen. Ook in het ISSA-cohort dat in haar onderzoek is opgenomen, blijken iets minder vrouwen dan mannen het werk hervat te hebben. Een mogelijke verklaring is dat vrouwen vooral na kortdurend verzuim een grotere werkhervattingskans hebben dan mannen en dat als een vrouw langer dan een maand verzuimen, haar werkhervattingskans beduidend lager wordt dan die van mannen. Mannen en vrouwen hervatten even snel
Er werden geen verschillen aangetroffen in de snelheid waarmee de mannen en de vrouwen gedurende het jaar het werk hervatten. Hoewel de percentages in tabel 4.1 suggereren dat de mannen iets sneller hervatten dan de vrouwen, konden statistisch geen verschillen worden aangetoond.
Werkhervatting na verzuim betekent verbetering op werkgebied De hervatte mannen werkten zowel voor als na de ziekmelding meer uren dan de hervatte vrouwen. Werkhervatting betekende in de meeste gevallen volledige werkhervatting; in eenderde van de gevallen veranderde men daarbij van functie en/of werkgever. Gedeeltelijke werkhervatting betekende gemiddeld genomen hervatting voor de helft van het oude aantal uren. De werknemers die hervatten, waren in vergelijking met de situatie voor het verzuim erop vooruit gegaan qua tevredenheid met het werk en autonomie in het werk; de emotionele belasting nam iets toe. Voor de overige werkkenmerken werden geen verschillen aan- getroffen. Dit beeld komt enigszins overeen met de verbetering die Cuelenaere (1997) aantrof bij degenen die het werk hervat hadden. Hoewel zij niet naar werkbeleving heeft gevraagd kwam uit haar onderzoek wel naar voren dat degenen die ander werk waren gaan doen, vertelden dat zij duidelijk minder zwaar werk deden dan voorheen; werknemers die bij de oude werkgever waren blijven werken hadden vaak werkaanpassingen. Wel kan afgevraagd worden in hoeverre de verbetering stabiel zal zijn. In het onderzoek van Cuelenaere (1997) bleken bijvoorbeeld toch nog veel werknemers te twijfelen de stabiliteit van hun werkhervatting, ook al betekende de werkhervatting in een aantal opzichten een verbetering.

8.3.2 Nieuwe bevindingen: factoren die niet samenhangen met de kleinere werkhervattingskans van vrouwen
In dit onderzoek werd een aantal verwachtingen niet bevestigd en in sommige gevallen zelfs tegengesproken. Deze worden hieronder besproken.
Vrouwen niet minder positief over werken dan mannen Eén van de veronderstellingen die aanleiding waren voor dit onderzoek, was dat vrouwen een minder positieve attitude ten aanzien van werk zouden hebben dan mannen, met andere woorden, dat zij minder gemotiveerd zouden zijn voor werk dan mannen. Een groot aantal opvattingen ten aanzien van werk, werkhervatting na verzuim, ziek thuis zijn en de rol van gezondheid bij werkhervatting is bestudeerd. Ook is nagegaan in hoeverre verwachtingen die men had van werken en de mate waarin die verwachtingen waren uitgekomen, man/vrouw verschillen in werkhervatting konden verklaren. Er werd aangetoond dat mannen en vrouwen niet verschilden: vrouwen stonden in bepaalde opzichten zelfs nog positiever tegenover werkhervatting dan mannen. Er werd gevonden dat vrouwen de sociaal-participatieve functie van werk nog meer waardeerden dan mannen. Deze bevinding is enigszins in overeen- stemming met Cuelenaere (1997), die vond dat mannen en vrouwen even positief tegenover werk stonden, maar om verschillende redenen. Voor dat laatste is in het huidige onderzoek weinig bewijs gevonden. Ook in buitenlands onderzoek wordt over het algemeen gevonden dat mannen en vrouwen niet of nauwelijks verschillen in arbeidsmotivatie (Bielby & Bielby,




105




1988; Dex, 1988; Haavio-Mannilla, 1992; deVaus & McAllister, 1991). Tenslotte is geen bewijs gevonden voor de suggestie van Van der Gulden (2000) dat vrouwen door een grotere teleurstelling in het werkende bestaan minder vaak zouden hervatten. De vrouwen en mannen verschilden niet in verwachtingen ten aanzien van het hervatte bestaan of in de mate waarin ze daarin teleurgesteld waren en deze factor hield in het algemeen geen verband met werkhervatting.
Dat vrouwen positiever staan tegenover werk, is in wezen logisch aangezien er ten aanzien van werkende vrouwen een positieve selectie optreedt: vooral de gezondere (Bekker, 1999) en beter gekwalificeerde vrouwen (Maassen van den Brink & Groot, 1994) blijken voor betaald werk te worden geselecteerd. Ten aanzien van gezondheid is dit ook wel bekend onder de term "healthy worker effect" (Bekker, 1999). Het is dan ook onjuist te veronderstellen dat in Nederland vrouwelijke werknemers minder positief zouden staan tegenover werk dan mannelijke werknemers.
Waargenomen sociale norm privé-omgeving van vrouwen iets minder positief In het algemeen was de privé-omgeving van verzuimende vrouwen volgens de vrouwen zelf iets minder positief over werkhervatting dan de privé-omgeving van de verzuimende mannen volgens de mannen zelf. Dit is in overeenstemming met bevindingen van Cuelenaere (1997) die vond dat iets meer verzuimende vrouwen dan verzuimende mannen weinig stimulerende partners hadden. Behalve in het onderzoek van Cuelenaere (1997) is nog niet eerder onderzoek gedaan naar de invloed van de sociale norm op werkhervatting. Vrouwen geen lagere eigen effectiviteit ten aanzien van werkhervatting dan mannen Ten aanzien van het gevoel in staat te zijn om zelf veranderingen te bewerkstelligen (eigen effectiviteit) werden geringe man/vrouw verschillen gevonden. In de eigen effectiviteit ten aanzien van werkhervatting werden geen verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen. Dit is niet in overeenstemming met aanwijzingen uit eerder onderzoek dat verzuimende vrouwen vaker onzeker zijn over hun resterende vaardigheden dan mannen (Svr (1986) in Cuelenaere, 1997; Jacobi, 1988; van der Stelt et al., 1996). Werkhervatting na langdurig verzuim is geen kwestie van motivatie De attitudes ten aanzien van werk, de opvattingen van de sociale omgeving (sociale norm) en de eigen effectiviteit, de drie factoren die samen de motivatie bepalen, bleken werkhervatting niet te verklaren, zowel voor mannen als vrouwen niet. Ondanks het feit dat de motivatie van de werknemers zeer uitgebreid is bevraagd, kon niet worden aangetoond dat de motivatie van de werknemers man/vrouw verschillen in werkhervatting zou verklaren. Ook Cuelenaere (1997) vond dat, hoewel de partners van de verzuimende vrouwen wat minder positief stonden tegenover werkhervatting dan de partners van de verzuimende mannen, dit geen effect had op verschillen in werkhervatting tussen verzuimende mannen en vrouwen. Werkbeleving geen effect
In het onderzoek van Van der Giezen (2000) bleek een aantal werkbelevingsaspecten een belangrijke verklaring voor man/vrouw verschillen in langdurig verzuim. In dit onderzoek kon niet worden aangetoond dat er een verband was tussen man/vrouw verschillen in werkhervatting enerzijds en het minder vaak zelfstandig oplossingen mogen bedenken, werkdruk, binding met werk en conflicten met collega's of leidinggevenden anderzijds. Ook voor een groot aantal andere werkbelevingsaspecten werden geen verbanden gevonden. Een mogelijke verklaring is dat werkbeleving wel de verzuimdrempel verklaart maar niet de hervattingsdrempel. Met andere woorden: een negatieve werkbeleving vergroot de kans op




106



verzuim doordat er bijvoorbeeld meer stressklachten optreden, maar verkleint de kans op werkhervatting na verzuim niet.
Opvattingen van de bedrijfsarts hebben alleen effect op werkhervatting van mannen De bedrijfsarts, leidinggevende en collega's waren volgens de mannelijke en vrouwelijke werknemers die verzuimden even positief ten aanzien van hun werkhervatting; ook kon geen effect van de door hen waargenomen sociale norm op werkhervatting worden aangetoond. Er werden nauwelijks verbanden gevonden tussen de direct gemeten opvattingen van de sociale omgeving (bedrijfsarts, huisarts, direct leidinggevende, een collega, partner en een belangrijke ander) en man/vrouw verschillen in werkhervatting, ondanks dat een groot aantal opvattingen is bestudeerd.
In dit onderzoek werd wel een effect van opvattingen ten aanzien van werkhervatting van de bedrijfsarts op de werkhervatting van mannen aangetoond. Naarmate de bedrijfsarts minder belang hechtte aan het zoeken naar alternatieven om werkhervatting te bevorderen, inschatte dat de werknemer negatiever stond tegenover werkhervatting in een nieuwe functie, en de gezondheid van de werknemer ook als slechter inschatte, hervatte de mannen minder vaak. Het minder belang hechten aan het zoeken naar alternatieven om werkhervatting te bevorderen door de bedrijfsarts bleek vaker voor te komen bij mannen met psychische klachten. Deze verbanden suggereren dat bedrijfsartsen bij mannen een veel scherper oordeel hadden dan bij vrouwen. Mogelijk is dit oordeel een adequate inschatting van de praktijk, met andere woorden, kregen bedrijfsartsen ook meer zicht op de werkhervattingsmogelijkheden van mannen dan op die van vrouwen (zie ook paragraaf 8.3.3). Mannen en vrouwen even vaak contact met leidinggevende Al in de eerste drie maanden van het verzuim hadden de mannen en de vrouwen gemiddeld zeven keer contact met hun leidinggevende, meestal op initiatief van de leidinggevende. Er werd door de werknemers nauwelijks druk om te hervatten ervaren vanuit de leidinggevenden; er kon ook niet aangetoond worden dat druk enig effect had op werkhervatting, noch bij mannen noch bij vrouwen. Wel gaven de leidinggevenden die na een jaar nog meededen aan het onderzoek, aan bij de vrouwen die uiteindelijk niet hervatten minder medewerking vanuit het bedrijf te hebben ontvangen om de werkhervatting vorm te geven dan bij de vrouwen die wel hervat waren.
Vervanging bij vrouwen een positief en bij mannen en negatief effect Vrouwen keerden vaker terug als ze tijdens hun verzuim vervangen waren, terwijl mannen minder vaak terugkeerden. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat het aanstellen van een vervanger voor de mannen én vrouwen verband hield met de aard van de aandoening: bij psychische klachten werd vaker een vervanger aangesteld dan bij klachten aan het bewegingsapparaat.
Er was gebleken dat de mannen met psychische klachten minder vaak het werk hervatten dan de mannen met klachten aan het bewegingsapparaat. Het positieve verband tussen psychische klachten en het aanstellen van een vervanger kan dus verklaren waarom de mannen bij wie een vervanger aangesteld was, minder vaak bleken te hervatten dan de mannen bij wie geen vervanger was aangesteld.
Er was ook gebleken dat de vrouwen met psychische klachten vaker het werk hervatten dan de vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat. Het positieve verband tussen psychische klachten en het aanstellen van een vervanger kan dus verklaren waarom de vrouwen bij wie een vervanger was aangesteld, vaker het werk hervatten dan de vrouwen bij wie geen vervanger was aangesteld (zie ook paragraaf 8.3.4 voor de relatie tussen type klachten en werkhervatting van mannen en vrouwen).




107



Niet minder werkaanpassingen bij vrouwen
De mate waarin werkaanpassingen werden toegepast verschilde niet voor mannen en vrouwen. Dit is niet in overeenstemming met Cuelenaere (1997), die vond dat bij vrouwen minder vaak werkaanpassingen werden toegepast dan bij mannen. Mogelijk wordt dit verklaard doordat het onderzoek van Cuelenaere (1997) alleen betrekking had op klachten aan het bewegingsapparaat en op werknemers met een lager functieniveau, werkzaam in bepaalde sectoren die in het huidige onderzoek minder vertegenwoordigd waren (schoonmaakbranche, winkelbedrijf).
Investering in huishouding na ziekmelding hangt samen met minder werkhervatting mannen Meer tijd aan het huishouden gaan besteden in de eerste drie maanden na ziekmelding hing voor verzuimende mannen samen met een verlaagde kans op werkhervatting. Verzuimende vrouwen gingen over het algemeen minder tijd aan de huishouding besteden en voor hen was er geen verband tussen de tijd die ze aan het huishouden gingen besteden en werkhervatting. Het is bij de verzuimende mannen niet duidelijk wat oorzaak is en wat gevolg. Al na vier maanden stond de bedrijfsarts minder positief tegenover de werkhervatting van de groep mannen die uiteindelijk niet zou hervatten. Het is mogelijk dat deze mannen bewust of onbewust hun perspectieven al in de eerste maanden na de ziekmelding naar de thuissituatie hadden verlegd.

8.3.3 Nieuwe bevindingen: factoren die wel samenhangen met de kleinere werkhervattingskans van vrouwen
Vrouwen werken vaker in situaties die samenhangen met een kleinere werkhervattingskans De vrouwen bleken over het algemeen vaker te werken in situaties die samenhingen met een kleinere werkhervattingskans dan de mannen.
Vrouwen werkten allereerst vaker in bedrijven waar weinig regelmatig overleg plaatsvond tussen het bedrijf en de bedrijfsarts dan de mannen. Dit bleek de werkhervattingskans van vrouwen te verkleinen.
De vrouwen hadden bovendien vaker een tijdelijk contract dan de mannen. Bij een tijdelijk contract bleek de werkhervattingskans kleiner.
De vrouwen werkten minder vaak in een leidinggevende functie. Bij mannen leidde het werken in leidinggevende functies tot een grotere werkhervattingskans. Doordat meer werkende mannen dan werkende vrouwen leidinggevende posities hebben, kan dit mogelijk tot een gemiddeld grotere werkhervattingskans voor mannen leiden in vergelijking met die van vrouwen. Van der Giezen (2000) vond overigens geen effect van het hebben van een leidinggevende functie op man/vrouw verschillen in werkhervattingskans. De vrouwen in dit onderzoek bleken tenslotte vaker te hervatten als ze werkten onder een vrouwelijke leidinggevende. Weliswaar hadden de vrouwen relatief vaker een vrouwelijke leidinggevende dan de mannen, maar over het algemeen waren (en zijn in het algemeen) leidinggevenden toch mannen.
Uit de onderzoeksresultaten is niet op te maken via welk proces deze factoren de werkhervattingskans van vrouwen beïnvloed kunnen hebben. Het is, gezien de overige resultaten, onwaarschijnlijk dat deze factoren via de houding (attitude, normen en opvat- tingen) van de betrokkenen invloed hebben uitgeoefend op de werkhervattingskans van de werknemers.
Gezondheid belangrijke belemmering voor werkhervatting (bij vrouwen) Behalve drie maanden na het verzuim, bleek op alle meetmomenten gedurende het eerste ziektejaar bij vrouwen de subjectieve gezondheid samen te hangen met werkhervatting: de vrouwen die uiteindelijk niet hervatten hadden een slechtere subjectief ervaren gezondheid.




108



De gezondheid van de vrouwen die (uiteindelijk) hervatten verbeterde in de loop van het jaar ook veel meer dan de gezondheid van de vrouwen die niet hervatten. Voor de mannen werd een veel minder duidelijk verschil gevonden tussen de mannen die wel en niet hervatten. Alleen na ruim een half jaar en na een jaar hing ook bij de mannen de subjectief ervaren gezondheid samen met het al dan niet hervatten van werk. De gezondheid speelde dus bij de werkhervatting van vrouwen een grotere rol dan bij die van mannen. Dit was niet zozeer het geval vanwege een sterkere verbetering van de gezondheid van mannen dan van vrouwen, zoals in de studie van Cuelenaere et al. (1999) het geval was, maar vanwege een veel groter verschil in gezondheid tussen de vrouwen die wel en niet hervatten dan tussen de mannen die wel en niet hervatten.
Deze bevinding aangaande de rol van gezondheid bij vrouwen kan niet goed verklaard worden door het type klachten. Allereerst gaat het daarbij om het onderscheid tussen psychische klachten en klachten aan het bewegingsapparaat. De vrouwen die niet hervatten hadden weliswaar veel vaker klachten aan het bewegingsapparaat dan de vrouwen die wel hervatten, maar bij mannen was het hebben van klachten aan het bewegingsapparaat een belangrijke voorspeller van hervatten.
Vervolgens kan gekeken worden naar de precieze diagnoses (zie paragraaf 5.2). Ook dit geeft geen duidelijke verklaring. Afgezien van de mate van voorkomen, werden bij de vrouwen die niet hervatten vrijwel geen andere diagnoses gesteld dan bij de vrouwen die wel hervatten of bij de mannen. De onderzoeksgegevens geven geen antwoord op de vraag of er bij de vrouwen die niet hervatten sprake was van ernstigere vormen van de gediagnosticeerde aandoeningen dan bij de overige werknemers. Het is niet zo waarschijnlijk dat dit het geval is geweest omdat op het eerste meetmoment de vrouwen die uiteindelijk niet zouden hervatten geen significant slechtere gezondheid rapporteerden dan de overige werknemers. De bevindingen duiden er eerder op dat er gedurende het eerste jaar na ziekmelding bij de verzuimende vrouwen veel minder herstel optrad dan bij de vrouwen die (uiteindelijk) hervatten.
Mannen en vrouwen verstaan mogelijk iets verschillends onder waardering Voor gewaardeerd voelen in het werk werd een tegengesteld effect gevonden voor mannen en vrouwen: voor mannen vergrootte gewaardeerd voelen de werkhervattingskans terwijl voor vrouwen de werkhervattingskans juist verkleind werd. Een verklaring zou kunnen zijn dat mannen en vrouwen verschillend gewaardeerd worden en waardering dus verschillend opvatten. Cuelenaere (1997) beschreef hoe vrouwelijke werknemers vooral gewaardeerd worden vanwege hun aanwezigheid en loyaliteit terwijl mannen om specifieke deskundig- heden gewaardeerd worden. Mannen zouden zich hierdoor meer direct aangesproken kunnen voelen om terug te keren terwijl vrouwen de waardering tijdens het verzuim gaan opvatten als loyaliteit van hun bedrijf of instelling ten aanzien van hun gezondheidsproblemen en verzuim. De bedrijfsarts lijkt iets minder zicht te hebben op werkhervatting van vrouwen Er zijn twee bevindingen gedaan ten aanzien de rol van de bedrijfsarts bij de werkhervatting van vrouwen. Allereerst bleken vrouwen vaker te werken in bedrijven met een minder frequent standaardoverleg (8 keer of minder per jaar) tussen Arbo-dienst en bedrijf/instelling, en bleek bij een minder frequent standaardoverleg de werkhervattingskans van de vrouwen kleiner te zijn. Ook werd gevonden dat bedrijfsartsen minder vaak advies gaven bij vrouwen en dat als de bedrijfsarts minder advies gaf, vrouwen minder vaak hervatten. Het onderzoek biedt geen duidelijke verklaringen. Net als de bevindingen ten aanzien van de mannen (zie paragraaf 8.3.2) kunnen ook deze bevindingen erop wijzen dat de bedrijfsarts minder zicht kreeg op de werkhervattingsmogelijkheden van vrouwen dan van mannen. De




109



bevindingen zouden namelijk als volgt geïnterpreteerd kunnen worden. De bedrijfsarts kent mogelijk het bedrijf/de instelling en de betrokken leidinggevende mogelijk minder goed als er geen of geen geregeld standaardoverleg is. Dit gebrek aan gedetailleerde kennis over het werk van vrouwen zou er dan voor kunnen zorgen dat de analyse van de problematiek en de begeleiding van werkhervatting minder optimaal verloopt dan wanneer deze informatie wel aanwezig is bij de bedrijfsarts. Dit zou weer kunnen verklaren waarom er minder vaak advies werd gegeven door bedrijfsartsen bij vrouwen, terwijl dit advies op zich een positief effect had op werkhervatting.
Overigens, het advies van de huisarts had bij vrouwen een negatief effect op de werkhervattingskans. Er is niet gevraagd wat de inhoud van de adviezen van de bedrijfsarts en huisarts was. De bevindingen suggereren dat adviezen van de bedrijfsarts vooral betrekking hadden op werkhervatting en die van de huisarts vooral op ziekmelding. Vergroting inzet partner in huishouding bij slechtere gezondheid vrouwen De inzet van de partners van de vrouwen vóór het verzuim had geen effect op de werkhervattingskansen van vrouwen, maar hun inzet na de ziekmelding wel. De partners van de vrouwen gaven vaker aan dat naarmate de gezondheid van hun partner slechter was, zij meer waren gaan doen in het huishouden dan voor de ziekmelding. De partners van de mannen veranderden hun hulp bij taken niet na ziekmelding. Zij hadden vóór het verzuim al een groter aandeel in het huishouden dan de partners van de vrouwen. Het onderhavig onderzoek geeft weinig aanknopingspunten voor verklaringen. De bevinding ten aanzien van de inzet van de partners van de vrouwen kan in elk geval niet verklaard worden door somatisatie. De partners van vrouwen gingen eerder minder dan meer doen als hun vrouwelijke partner psychosomatische klachten had. De precieze diagnose lijkt ook geen verklaring. Zoals hierboven al geconcludeerd was op basis van de gegevens in paragraaf 5.2, kwamen bij de vrouwen die niet hervatten nauwelijks andere diagnoses voor dan bij de overige werknemers. Het type diagnose is dus niet alleen geen verklaring voor de slechtere gezondheid van deze vrouwen, het is ook geen verklaring voor de grotere inzet van de partner.
Wel was het opvallend dat de partners van vrouwen die aangaven meer te zijn gaan doen in het huishouden, vrijwel allen ook aangaven meer dan 40 uur per week te werken. Het is mogelijk dat in hun ervaring hun inzet in het huishouden, zowel voor als tijdens het verzuim, groter was dan hun daadwerkelijk inzet. De bevindingen zouden dan als volgt geïnterpreteerd kunnen worden. De vrouwen, en met name de groep wiens partner veel uren per week werkte, zouden relatief weinig steun ontvangen, zeker in vergelijking met de mannen. Ook Van der Giezen (2000) vond indirect bewijs dat het hebben van een partner die de verzorgende taken grotendeels op zich neemt (zoals bij de meeste mannen het geval is), de werkhervattingskans vergrootte. De partners van de mannen zouden door hun relatief grotere steun de gevolgen van de gezondheidsproblemen van de mannen nog enigszins maskeren, terwijl dit bij met name bij de vrouwen wiens partner 40 uur of meer per week werkte, veel minder het geval was. Deze redenering wordt ondersteund door de bevinding dat de bedrijfsartsen en de mannen zelf hun gezondheid als beter inschatte naarmate hun partner een grotere bijdrage aan het huishouden leverde.
De moeite die sommige partners van de vrouwen zich getroostten om bij te dragen aan het huishouden (naast hun drukke baan) kan mogelijk ook een reden zijn geweest die hun vrouwelijke partner ervan weerhouden heeft om haar werk te hervatten. Werkhervatting zou in de beleving van deze vrouwen het risico van verergering van klachten met zich meebrengen, en daarmee vergroting van het beroep op hun partner, die toch al zoveel extra




110



hulp gaf. In onderzoek van Cuelenaere (1997) werd bijvoorbeeld aangetoond dat verzuimende vrouwen veel meer dan mannen nadenken over de gevolgen van werkhervatting voor hun huishouding.
Belemmeringen
Als de motivatie van de mannelijke en vrouwelijke werknemers en van hun omgeving nauwelijks verklarend is voor werkhervatting, en alle betrokkenen dus gemotiveerd zijn om werkhervatting te bewerkstelligen, betekent dit dat er sprake moet zijn van belemmeringen. In het voorafgaande zijn de situaties beschreven die voor vrouwen belemmerend uitpakten. Daarnaast bleek de subjectieve gezondheid bij vrouwen een rol te spelen ten aanzien van hun werkhervatting, hetgeen erop kan duiden dat gezondheid vooral bij vrouwen als een belemmering optrad. Er zijn nog meer aanwijzingen voor belemmeringen aangetroffen. Er is namelijk aan de werknemers gevraagd wat volgens henzelf factoren waren die werkhervatting tegenhielden. Deze bevindingen zijn niet kwantificeerbaar en betreffen situaties die als belemmeringen ervaren werden. Het is daarom moeilijk conclusies te trekken. De werkgerelateerde belemmeringen die door vrouwen worden genoemd onderbouwen de conclusies met betrekking tot de negatieve effecten van tijdelijke contracten en bovendien rapporteerden een paar vrouwen verminderde medewerking van het bedrijf aan de werkhervatting. Ernstige belemmeringen gerelateerd aan de privé-situatie kwamen voor bij zowel mannen als vrouwen die het werk na 13 maanden nog niet hervat hadden. Hoewel deze problematiek dus samenhangt met geringere werkhervattingskansen, kan vooralsnog niet aangenomen worden dat privé-problematiek man/vrouw verschillen in werkhervatting verklaart.

8.3.4 Nieuwe bevindingen: factoren die samenhangen met een grotere werkhervattingskans van vrouwen
Alleen wonen positief effect op werkhervatting
De vrouwen in dit onderzoek woonden vaker alleen dan mannen. Het alleenwonen hing zowel voor mannen als voor vrouwen samen met een grotere kans op werkhervatting. Dit verschilt met de eerdere bevinding dat alleenstaande mannen en vrouwen vaker arbeidsongeschikt worden (Van der Giezen, 2000). Bij nadere beschouwing blijkt het bij Van der Giezen (2000) te gaan om werknemers zonder vaste partner (al dan niet met kinderen), terwijl in dit onderzoek is gekeken naar alleenwonen. Alleenstaande ouders hadden in dit onderzoek geen grotere of kleinere werkhervattingskans dan de overige werknemers. Ook was het niet zo dat alleenwonenden jonger waren dan degenen die met een partner woonden. Psychische klachten bij vrouwen veel minder belemmerend voor werkhervatting dan bij mannen
Er is weliswaar al eerder aangetoond dat de werkhervattingskans bij klachten aan het bewegingsapparaat voor vrouwen relatief kleiner is dan voor mannen (Jehoel-Gijsbers & van der Giezen, 2000), maar voor dit onderzoek betekende dit ook, dat mannen met psychische klachten een veel kleinere werkhervattingskans hadden dan de mannen met klachten aan het bewegingsapparaat, terwijl voor vrouwen juist het omgekeerde werd gevonden. Een mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdige effecten van psychische klachten is, dat er bij mannen veel meer dan bij vrouwen een taboe zou rusten op psychische klachten en dat dit taboe het herstel bij mannen ongunstig zou kunnen beïnvloeden. Daarnaast zouden vrouwen positiever kunnen staan tegenover de behandeling bij psychische klachten, die voor een belangrijk deel uit praten bestaat (Hertogh, Putman & Urban, 2001). Vrouwen praten mogelijk gemakkelijker over hun klachten dan mannen. Aanwijzingen hiervoor werden ook gegeven in de voorbereidende diepte interviews met bedrijfsartsen en




111



komen ook naar voren uit de bevinding dat mannen met psychische klachten vaker dan de andere verzuimende werknemers moeite hadden met het huidige onderzoek vanwege de grote hoeveelheid interviews (zie paragraaf 2.1.4).




112

























































































































113




9. NABESCHOUWING
Verzuimende werknemers, mannen zowel als vrouwen, willen graag weer werken. Helaas lukte het de werknemers in dit onderzoek niet allemaal - vrouwen vaker niet dan mannen - om werkhervatting te realiseren. Dit is een enerzijds geruststellende maar anderzijds ook uitdagende bevinding. Als het niet ligt aan de motivatie, waar ligt het dan aan? Het antwoord blijkt een complexe combinatie van verschillende situaties te zijn; een complex waarin vrouwen zich vaker dan mannen lijken te bevinden.
In deze beschouwing zal eerst het ASE-model en de bruikbaarheid ervan voor de verklaring van werkhervatting onder de loep genomen worden (paragraaf 9.1). Vervolgens zal het huidige onderzoek worden vergeleken met ander onderzoek (paragraaf 9.2), zal kort de rol van de bedrijfsgezondheidszorg toegelicht worden (paragraaf 9.3) en zal de rol van de thuissituatie ter discussie worden gesteld (paragraaf 9.4). Tenslotte zal de waarde van het huidige onderzoek ten opzichte van eerder onderzoek naar man/vrouw verschillen in arbeidsongeschiktheidsrisico worden bediscussieerd (paragraaf 9.5).
9.1 ASE-model
Er zijn geen bewijzen gevonden dat het ASE-model (de Vries et al., 1988) een geschikt verklaringsmodel is voor werkhervatting. Dat wil zeggen: motivatie blijkt geen rol te spelen bij werkhervatting en ook niet bij de verklaring van verschillen tussen mannen en vrouwen. Er zijn verschillende mogelijke verklaringen hiervoor. In bijlage 7 (methodologische discussie) worden deze verder toegelicht; hier volgt een korte samenvatting van de inhoudelijke verklaringen.
Als de attitude, de sociale norm en de eigen effectiviteit niet in staat zijn om het gedrag te verklaren kan dit drie dingen betekenen. Allereerst is het mogelijk dat de betrokkenen zelf geen vat hebben op het werkhervattingsproces. Als zij niet degenen zijn die beslissen over werkhervatting dan doet hun mening er niet toe. Het is echter moeilijk voorstelbaar dat al degenen die bij dit onderzoek betrokken waren, geen invloed konden uitoefenen op werkhervatting. De tweede verklaring is, dat niet motivatie (de wil om te hervatten) maar de mogelijkheden en onmogelijkheden om te hervatten een rol hebben gespeeld. Er zijn inderdaad aanwijzingen dat degenen die niet hervatten, belemmeringen in het werk en in de privé-situatie hebben ervaren. Een derde verklaring is dat de besluitvormingsprocessen die een rol spelen bij werkhervatting na langdurig verzuim zo complex zijn, dat zij moeilijk meetbaar zijn.

9.2 Vrouwen vaker "arbeidsondergeschikt"?
Net als Verdonk et al. (2001) vonden op basis van literatuuronderzoek, werd in dit onderzoek geconstateerd dat de werkhervattingskansen van vrouwen kleiner zijn dan die van mannen doordat vrouwen onder minder gunstige omstandigheden werken. Echter, Verdonk et al. (2001) betrekken niet een groot aantal factoren gerelateerd aan een slechtere arbeidsmarktpositie maar ook een slechtere werkbeleving in hun verklaring. In het huidige onderzoek werden geen aanwijzingen gevonden voor de rol van werkbeleving in het verklaren van werkhervatting na langdurig verzuim. Mogelijk bepaalt de werkbeleving vooral het verzuim, terwijl de arbeidsmarktpositie vooral bepalend is voor het herstel.




114




9.3 Bedrijfsgezondheidszorg
Ten aanzien van de rol van sociale omgeving bij werkhervatting bleken de bedrijfsgezondheidszorg en de thuissituatie het meest belangrijk. Er werd een aantal relaties gevonden tussen het handelen van de bedrijfsgezondheidszorg en de werkhervatting van vrouwen én van mannen. Deze relaties worden hier kort weergegeven. Ten eerste werd gevonden dat wanneer bedrijven op vaste momenten overleg hebben met de Arbo-dienst, dit de werkhervattingskans van werknemers duidelijk bleek te verhogen. Vrouwen werken minder vaak in organisaties die een dergelijk standaardoverleg met de Arbo- dienst hebben, en hebben hierdoor een lagere werkhervattingskans. Ten tweede werd gevonden dat bedrijfsartsen bij mannen met psychische klachten een veel negatiever oordeel over hun gezondheid en werkhervattingsmogelijkheden hadden dan bij de andere groepen werknemers. Bij mannen bleek het hebben van psychische klachten ook de belangrijkste voorspeller van afwezigheid van werkhervatting. Ten derde werd een indirecte aanwijzing gevonden. Slechts bij een achtste van de werknemers had de bedrijfsartsen in de eerste drie maanden van het verzuim contact gehad met de huisarts; hierin werden geen man/vrouw verschillen aanggetroffen. Dit terwijl huisartsen met name bij vrouwen een rol bleken te spelen ten aanzien van het al dan niet hervatten. Na een jaar had de meerderheid van de dan nog deelnemende bedrijfsartsen contact gehad met de huisarts; ook hierin werden geen man/vrouw verschillen aangetroffen. Op een aantal momenten gedurende het jaar werd gevonden dat vrouwen meer dan mannen tevreden zijn over hun contact met de huisarts. In tegenstelling tot ander Nederlands onderzoek (zie bijvoorbeeld van den Brink-Muinen, 1996) hadden de vrouwen in dit onderzoek niet vaker de huisarts bezocht dan mannen, maar er zijn dus wel aanwijzingen dat de huisarts voor verzuimende vrouwen een belangrijkere rol speelde dan voor verzuimende mannen.
9.4 Thuissituatie
Voorts zijn er bevindingen gedaan met betrekking tot de thuissituatie. Dit betreft de gevolgen van de taakverdeling tussen partners voor en tijdens het verzuim en de rol van privé- problematiek.
De taakverdeling tussen partners (waaronder zowel het aantal uren dat beiden betaald werk verrichten, de mate waarin beiden een aandeel in de huishouding hebben als de mate waarin er hulp geboden wordt bij verzuim van de partner wordt verstaan) blijkt verband te houden met man/vrouw verschillen in werkhervatting. Ten eerste maken de huidige bevindingen duidelijk dat de gemiddelde werkende vrouw, ook als zij verzuimt, een andere rol in het huishouden vervult dan de gemiddelde werkende man. Mannen hebben een kleiner aandeel in het huishouden dan vrouwen. Dit betekent dat de partners van een werkende vrouw, ook tijdens haar verzuim, minder bijdragen aan het huishouden. Ten tweede is er tegelijkertijd toch wel enige variatie in de taakverdeling tussen mannen en vrouwen. Ten aanzien van de taakverdeling in de huishoudingen van werkende vrouwen werden namelijk opvallende verschillen gevonden. De partners van de vrouwen die niet hervatten bleken veel meer uren te werken dan de partners van de vrouwen die wel hervatten. Onze bevindingen komen overeen met die van het Sociaal Cultureel Planbureau (2000): als vrouwen in Nederland werken, werken zij vrijwel altijd meestal minder uren dan hun partner, maar huishoudens in Nederland verschillen toch tamelijk sterk voor wat betreft de verdeling van werken en zorgen tussen de partners.
In verklaringen voor problemen die werkende vrouwen ondervinden (bijvoorbeeld klachten, verzuim) wordt vrijwel altijd dubbele belasting genoemd (zie o.a. Groenendijk, 1998). Toch




115



wijzen onderzoeksresultaten uit dat niet alle werkende vrouwen last hebben van de combinatie tussen werken en zorgen (Groenendijk, 1998), dat het grotere arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen niet verklaard kan worden door de zorg voor kinderen (Van der Giezen, 2000) en dat mannen en vrouwen even vaak last hebben van werk- thuis interferentie (Geurts et al., 1999).
De huidige bevindingen pleiten er dan ook voor om de effecten van werken en verzuim bij vrouwen op het niveau van de huishouding te bekijken, zodat de rol van de partner meegenomen kan worden. Uit het huidige onderzoek bleek dat naarmate deze verdeling onevenwichtiger is, deze ook negatievere effecten heeft op de werkhervattingskans van vrouwen maar niet op die van mannen.
Daarnaast bleek dat vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat wat kleinere werkhervattingskansen hadden dan vrouwen met psychische klachten. Klachten aan het bewegingsapparaat interfereren mogelijk meer met de uitvoering van de huishoudelijke taken (zie Cuelenaere, 1997) dan psychische klachten. Met interfereren wordt bedoeld dat de klachten erger kunnen worden door huishoudelijke en zorgtaken, maar ook dat bepaalde taken niet meer uitgevoerd kunnen worden en dat er meer hulp nodig is in het huishouden. Het uitvoeren van huishoudelijke en zorgtaken kan er bij vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat mogelijk toe geleid hebben dat er minder verbetering van de gezondheid optrad. In overeenstemming met deze interpretatie is, dat binnen de groep vrouwen die gedurende het jaar niet zou hervatten (en waarin dus een groter percentage vrouwen met klachten aan het bewegingsapparaat werd aangetroffen), minder verbetering van de gezondheid optrad dan binnen de groep vrouwen die wel hervatte. Er kan dus gesteld worden dat het man/vrouw verschil in werkhervatting bij verzuim niet zozeer samenhangt met de dubbele taken die alle werkende vrouwen ervaren als wel met het aantal uren dat beide partners werken en hun specifieke verdeling van huishoudelijke en zorgtaken. Daarbij kan mogelijk ook de mate waarin de klachten van de vrouwen interfereren met het uitvoeren van huishoudelijke en zorgtaken een rol spelen. Een ander aspect van de thuissituatie betreft ingrijpende gebeurtenissen in de privé-sfeer. Van Deursen et al. (1999) vonden dat ziekmeldingen bij vrouwen iets sterker verband hielden met het vóórkomen van ingrijpende gebeurtenissen bij mannen. In het huidige onderzoek heeft een aantal werknemers, zowel mannen als vrouwen, aangegeven dat privé-problemen een belangrijke belemmering voor werkhervatting zijn. Hoewel in het algemeen wordt gevonden dat 60% van het verzuim bij psychische klachten toegeschreven kan worden aan persoonlijke en privé-oorzaken (en 40% aan werkgerelateerde oorzaken) (Veerman, Schoemaker, Cueleneare & Bijl, 2001), is er naast het onderzoek van Van Deursen et al. (1999) weinig bekend over de rol die privé-problematiek speelt bij verzuim. Er werden in dit onderzoek dus indicaties gevonden dat ernstige privé-problemen werkhervattingskansen aanmerkelijk kunnen verminderen, hoewel daarin geen man/vrouw verschillen konden worden aangetoond.
9.5 De waarde van het huidige onderzoek
Dit onderzoek heeft betrekking op een gevarieerdere groep werknemers en een zeer groot aantal factoren waarvan verbanden met man/vrouw verschillen in werkhervatting na verzuim werden verondersteld. De belangrijkste bevinding is dat, ondanks een positieve motivatie voor werkhervatting, vrouwen vaker dan mannen het werk niet hervatten. Redenen hiervoor zijn gerelateerd aan een slechtere arbeidsmarktpositie van vrouwen, in die zin dat ze vaker een tijdelijke aanstelling hadden en minder vaak een leidinggevende functie dan mannen. Ook dat




116



vrouwen vaker in bedrijven of instellingen werken met een minder frequent standaardoverleg tussen Arbo-dienst en bedrijf kan als een onderdeel van de slechtere arbeidsmarktpositie beschouwd worden. De gevolgen van het verzuim voor de taakverdeling in het huishouden waarvan werkende vrouwen deel uit maken en de mate waarin de bedrijfsarts zicht krijgt op de klachten van vrouwen kunnen ook in verband worden gebracht met de wat geringere werkhervattingskans van verzuimende vrouwen ten opzichte van verzuimende mannen. De bevindingen komen deels overeen met eerdere bevindingen (zie o.a. Van der Giezen en Geurts (2001) voor een recent overzicht van feiten en ficties over vrouwen in de WAO). De bevindingen vormen echter vooral een aanvulling op bevindingen uit eerder onderzoek naar verschillen tussen mannen en vrouwen in werkhervatting. Tezamen laten zij zien dat de verklaring voor man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim complex is.




117



REFERENTIES
Aarts, L.J.M., Bruinsma, H., Emanuel, H., Hop, J.P., de Jong, Ph. R. & van Praag, B.M.S. (1987). Determinantenonderzoek WAO. Eindrapportage. R87/3. Zoetermeer: Sociale verzekeringsraad.
Bandura, A. (1997). Self-efficacy. The exercise of control. New York: W.H. Freeman and Company.
Bekker, M.(1999). Werk en zorg gecombineerd m/v: Stress, gezondheid, en welbevinden. De Psycholoog, 1, 8-14.
Bielby, D.D. & Bielby, W.T. (1988). She works hard for the money: household responsibilities and the allocation of work effort. American Journal of Sociology, 93,
1031-1059.
du Bois- Reymond, M., Peters, E., Guit, H., Meijers, F., Ravesloot, J. & van Rooijen, E. (1990). Jongeren verder op weg, keuzen voor werk en opleiding. Tweede onderzoeksverslag van het project `Jongeren en arbeid'. Leiden: R.U.L./ FSW, sectie jongerenstudies.
Bouter, L.M. & van Dongen, M.C.J.M. (1991). Epidemiologisch onderzoek, opzet en interpretatie. Houten: Bohn, Stafleu Van Loghum. Van den Brink-Muinen, A. (1996). Gender, health and health care in general practice. A comparison between women's health care and regular health care. Academisch proefschrift Universiteit Utrecht. Utrecht: Nivel. van Casteren, J.B.M., van Empelen, P., Hogeweg, J.A., Schaalma, H.P. & Matser, E.J.T. (2001). Whiplashletsel en arbeidsreïntegratie, een kwestie van willen? Determinanten van arbeidsreïntegratie van chronische whiplashpatiënten. In: J.F. Ybema, H. Aartsen, W. Elving & M Hagedoorn (Red.), Sociale psychologie & haar toepassingen. Delft: Eburon. CBS (1999). De leefsituatie van de Nederlandse bevolking 1997-deel I: Gezondheid en kwaliteit van de arbeid. Voorburg/Heerlen: CBS. Cuelenaere, B. (1997). Verder na langdurig ziekteverzuim. Een onderzoek naar trajecten van mannen en vrouwen. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam, Vakgroep Sociologie. Cuelenaere, B., Molenaar-Cox, Y. & van Brummelen (2001). Begeleiding van mannen en vrouwen in het eerste ziektejaar. Onderzoek op initiatief van het FNV, in opdracht van het Lisv uitgevoerd door Bureau AS/tri. Amsterdam: Lisv. Cuelenaere, B., van der Giezen, A.M., Veerman, T.J. & Prins, R. (1999). Werkhervatting na rugklachten. Langdurig zieke werknemers twee jaar gevolgd. Zoetermeer: Ctsv. van Deursen, C.G.L., Houtman, I.L.D. & Bongers, P.M. (1999). Werk, privé-situatie, riskante gewoonten en ziekteverzuim: verschillen tussen mannen en vrouwen. Gezondheids- wetenschappen, 2, 105-115.
Dex, S. (1988). Women's attitudes towards work. London: The macmillan Press.Ltd. Dirken, J.M. (1967). Arbeid en stress. Het vaststellen van aanpassingsproblemen in werksituaties. Groningen: J.B.Wolters.
Euroqol Group (1995, 1998). EQ-5D User Guide. Rotterdam: Sanders Instituut, EUR. Foets, M. & van der Velden, J. (1990). Een nationale studie van ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Basisrapport: Meetinstrumenten en procedures. Utrecht: NIVEL. Fournier, M. (2001). Optimism and Chronic Disease. An empirical study on the adaptive role of optimistic beliefs among patients with type 1 diabetes mellitus, rheumatioid arthritis or multiple sclerosis. Academisch proefschrift Universiteit Utrecht. Geurts, S., Rutte, C. & Peeters, M. (1999). Antecedents and consequences of work-home interference among medical residents. Social Sience & Medicine, 48, 1135-1148.




118



van der Giezen, A.M. (2000). Vrouwen, (werk)omstandigheden en arbeidsongeschiktheid. Veroorzaken (werk)omstandigheden het hoge WAO-risico van vrouwen? Amsterdam: Lisv.
van der Giezen, A.M. & Cuelenaere, B. (1998). Hoge instroom in de WAO betreft vooral vrouwen werkzaam in de gezondheidszorg. Medisch Contact, 53, 1582-1585. van der Giezen, A.M., Cuelenaere, B. & Prins, R. (1998). Vrouwen vaker in de WAO? Den Haag: Elsevier.
van der Giezen, A.M. & Geurts, S.A.E. (2001). Feiten en ficties over vrouwen en de WAO. ESB, 22-6-2001, 540-542.
van der Giezen, A.M., Molenaar-Cox, P. & Jehoel-Gijsbers, G. (1999). Langdurige arbeids- ongeschiktheid in 1998 ­ Een analyse van arbeidsongeschiktheidsrisico's en ontwikkelingen in de tijd. Amsterdam: Lisv
van der Giezen, A.M. & Veerman, T.J. (1997). Werkhervatting na rugklachten. Uitvoering reïntegratie-activiteiten tijdens het eerste ziektewetjaar. Deelrapport 3. R97/2. Zoetermeer: Ctsv.
Groenendijk, H. (1998). Werken en zorgen: de moeite waard. Proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam.
Gründemann, R.W.M.& Nijboer, I.D. (1998). WAO-intrede en werkhervatting. Proefschrift. Amsterdam: NIA/TNO.
Gründemann, R.W.M., Smulders, P.G.W. & de Winter, C.R. (1993). VAG. Vragenlijst Arbeid en Gezondheid. Handleiding. Lisse: Swets & Zeitlinger. van der Gulden, J. (2000). Leuk werk. De Psycholoog, 8, 333. Haavio-Mannilla, E. (1992). Work, Family and Well-being in five North- and east-european capitals. Helsinki: Suomalainen Tiedeakatemia. Hertogh, M.W., Putman, L.S. & Urban, K.L. (2001). Enkeltje WAO. De gebrekkige begeleiding van werknemers met psychische klachten tijdens het eerste ziektejaar. Breukelen: Nyfer.
Houtman, I. (1995). Reliability and validity of the Dutch version of the Karasek Job Content Questionnaire. Paper presented at the NIOSH/APA conference on Stress, Work and Health. Washington, D C.
Houtman, I.L.D. & van den Heuvel, F.M.M. (2001). Verwerkingsvermogen van vrouwen en mannen in relatie tot ziekte en uitval: een literatuurstudie. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Doetinchem: Elsevier bedrijfsinformatie. Houtman, I., Verboon, F., van Dormalen, M. (1997). Vrouwen en reïntegratie. Fase 1: verslag van secundaire analyse op het PES-3 bestand. Amsterdam: NIA TNO. Jacobi, A.M., Kaag, M., Kers, W. & van der Stelt, H.G. (1988). Arbeidsongeschiktheid bij vrouwen. Rapport in het kader van het project `Epidemiologie van de arbeidsongeschiktheid'. Amsterdam: Gemeenschappelijke Medische Dienst ­ afdeling algemeen onderzoek.
Jehoel-Gijsbers, G. & Van der Giezen, A.M (2000). Na REA; verbetering in reïntegratie? Amsterdam: Lisv.
Joosten, J. (1995). De invloed van klasse, status en burgerschap op subjectieve gezondheid. Academisch proefschrift Universiteit Maastricht. Jorna, A. & Offers, E. (1991). Jonge vrouwen, hun werk, hun toekomst. 's-Gravenhage: VUGA.
Karasek, R.A. (1985). Job Content Questionnaire and User's Guide. Lowell (MA). Department of Work Environment, University of Massachussets-Lowell. de Kleine Gids voor de Nederlandse Sociale Zekerheid (2001). Deventer/Utrecht: Kluwer/Voorlichtingscentrum Sociale verzekering.




119



Kok, G.J., de Vries, H., de Boer, D.J., Dijkstra, M., Gerards, F., Hospers, H.J. & Mudde, A. (1990). De rol van eigen effectiviteit bij de beïnvloeding van gezondheidsgedrag. In: A.P. Buunk, D. van Kreveld & R. van der Vlist (red.), Sociale psychologie en stereotypen, organisaties, gezondheid (blz. 140-157). 's Gravenhage: VUGA. Lisv (1998). Psychische klachten en de WAO. Amsterdam: Lisv. Lisv (2000). Ontwikkeling arbeidsongeschiktheid. Jaaroverzicht WAO/WAZ/WAJONG. Amsterdam: Lisv.
Maassen van den Brink, H. & Groot, W. (1994). Obstakels. Vrouwen tussen arbeidsmarkt en gezin. Amsterdam: Amsterdam University Press. Molenaar-Cox, P.G.M. & Prins, R. (1998). Het werkhervattingsproces na een WAO- beoordeling ­ Arbeidssituatie, zoekgedrag en bemiddeling van toetredingsgekeurden. Zoetermeer: Ctsv.
Naber, P. (1991). Vriendschap onder jonge vrouwen. Amersfoort: Acco/Bibliotheek Jeugd en Samenleving.
Nijhuis, F. & Bullinga, R. (1987). Reïntegratiebeleid in organisaties. Tijdschrift voor sociale gezondheidszorg, 816-821.
Nijhuis, F. & Soeters, J. (1983). Ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en de organisatie van de arbeid. Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg, 61, 686-693. Quakernaat, A. (1992). Hulp aan vrouwen die chronisch ziek zijn. Net even anders of ietsjes minder? Vrouw & gezondheidszorg, 5, 24-25.
Roeleveld, N., Kromhout, H. & Suurmond, G. (1982). WAO en arbeidsomstandigheden: een patiënt-controle-onderzoek in de grafische industrie bij het toetreden tot de WAO. Wageningen: Landbouwhogeschool, vakgroep Gezondheidsleer. Schaalma, H. (1998). Analyse van gedragsdeterminanten. In: V. Damoiseaux, H.T. van der Molen en G.J. Kok (red.), Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Assen: Van Gorcum.
Schwarzer, R. & Jerusalem, M. (1989). Erfassung leistungsbezogener und allgemeiner Kontroll- und Kompetenzerwartungen. In Krampen, G. (ed.), Diagnostiek von Attributionenen und Kontrollüberzeugungen, Hogrefe, Göttingen, Germany, pp. 127-133. Schwarzer, R. (1993). Measurement of Perceived Self-Efficacy: Psychometric Scales for Cross-cultural Research, Freie Universität Berlin, Institut für Psychologie, Berlin. SCP (2000). De kunst van het combineren. Taakverdeling onder partners. Den Haag: SCP. Sikkel, D. (1980). Een verkorting van de VOEG-schaal. Sociaal-Cultureel Kwartaalbericht,
2, 22-26.
Smit, F. & Bijl, R.V. (2000). Een verkennende studie naar de kosten van de combinatie van werk en zorgtaken. Utrecht: Trimbos-instituut. Smulders, P.G.W. & Veerman, T.J. (1990). Handboek ziekteverzuim, gids voor de bedrijfspraktijk. Den Haag: Delwel.
van der Stelt, H.G., Fiseler, J.G., Kers, W.C., Molenaar-Cox, P.G.M. & Smaal, M. (1996). Herstel of WAO. Onderzoek naar de kans op WAO-toetreding bij langdurig ziekteverzuim. Den Haag: Vuga/Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid. van der Valk, J., Groot, W., Otten, F., Reemers, F. & Wieling, F. (1998). Arbeids- omstandigheden 1998. Monitoring via personen. 's-Gravenhage/Voorburg: SZW/CBS. de Vaus, D. & McAllister, I. (1991). Gender and work orientation. Values and satisfaction in Western Europe. Work and Occupations, 18, 72-93. Veerman, T.J., Schoemaker, C.G., Cuelenaere, B. & Bijl, R.V. (2001). Psychische arbeidsongeschiktheid. Een overzicht van actuele feiten en cijfers. Commissie Psychische Arbeidsongeschiktheid. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Doetinchem: Elsevier bedrijfsinformatie.




120



Veldhoven, M. van & Meijman, T. (1994). Het meten van psychosociale arbeidsbelasting met een vragenlijst: de vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid (VBBA). Amsterdam: Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden. Verdonk, P., Peeters, M. & Geurts, S. (2001). Vrouwen: arbeidsongeschikt of arbeidsondergeschikt? Een uitgebreide literatuurstudie naar het arbeidsongeschiktheids- risico van vrouwen in opdracht van de vrouwenbond FNV. Nijmegen: wetenschapswinkel KUN.
Vinke, H. Andriessen, S., van den Heuvel, S.G., Houtman, I.L.D., Rijnders, S., van Vuuren, C.V. & Wevers, C.W.J. (1999). Vrouwen en reïntegratie. Hoofddorp: TNO Arbeid. de Vos, E.L., Nijboer, I.D., Heuvel, S.G. van den, Hazelnet, A.M. & Smit, A.A. (1996). Werkaanpassing bij reïntegratie na ziekte. Den Haag: VUGA. de Vries, H., Dijkstra, M. & Kuhlman, P. (1988). Self-efficacy: the third factor besides attitude and subjective norm as a predictor of behavioral intentions. Health Education Research, 3, 273-282.
de Vries, H., Weijts, W., Dijkstra, M. & Kok, G. (1992). The utilization of qualitative and quantitative data for health education program planning, implementation and evaluation: a spiral approach. Health Education Quarterly, 19(1), 101-115. de Waal, M. (1989). Meisjes: een wereld apart. Een etnografie van meisjes op de middelbare school. Amsterdam: Boom Meppel
Wevers, C.W.J. & de Vos, E.L. (1998). Research-nota 1998 Reïntegratieinstrumenten. Amsterdam: NIA TNO.




121








BIJLAGEN




122

























































































































123



Bijlage 1 Bijlagen bij methode
Tijd tussen de meetmomenten
In tabel 1.1(b) is de tijd (in weken) tussen de verschillende meetmomenten aangegeven. Tabel 1.1(b) Tijd (in weken) tussen de verschillende meetmomenten. Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Tijd tussen 1e dag ziek en 11,99(3,83) 12,31(3,95) 12,14(3,87) face-to-face interview (T1) n.s.
Tijd tussen T1 en T2 n.s. 20,8 (1,5) 20,7 (1,6) 20,8 (1,6) Tijd tussen T2 en T3 n.s. 29,3 (1,8) 29,2 (1,4) 29,2 (1,6) Tijd tussen T3 en T4 n.s. 36,0 (1,7) 35,7 (1,38) 35,9 (1,5) Tijd tussen T4 en T5 n.s. 45,1 (2,2) (n=31) 44,9 (1,6) (n=27) 45,0 (1,9) Tijd tussen T5 en T6 n.s. 53,7 (1,1) (n=21) 53,4 (1,6) (n=24) 53,5 (1,0) Mannen (19 Tijd tussen 1e dag ziek en T1 16,5 (4,5) 18,4 (6,0) 17,7 (5,5) ander n.s.
Tijd tussen 1e dag ziek en T1 16,5 (4,5) 17,9 (5,2) 17,2 (4,9) bedrijfsarts n.s.
Tijd tussen 1e dag ziek en T1 18,7 (4,3) 17,6 (4,5) 18,1 (4,4) huisarts n.s.
Tijd tussen 1e dag ziek en T1 17,1 (3,8) 18,5 (5,4) 17,9 (4,7) collega n.s.
Tijd tussen 1e dag ziek en T1 17,9 (3,9) 19,1 (4,2) 18,5 (4,1) directleidinggevende n.s.

n.s. niet significant verschillend tussen mannen en vrouwen Uit de tabel blijkt dat de grootste spreiding wordt gevonden ten aanzien van het tijdstip van het T1 interview. Dit had te maken met variaties in contactfrequentie tussen bedrijfsarts en werknemer en hoe snel er contact kon worden gelegd met de werknemer door de onderzoeker én de enquêteur of enquêtrice. De interviews met de actoren vonden gemiddeld 18 weken (dat wil zeggen 4,2 maanden, standaarddeviatie 4 à 5 weken) na de ziekmelding plaats.




124



Steekproef Arbo-diensten
De deelnemende Arbo-diensten waren verspreid over het hele land. Hieronder is in tabel
1.2(b) weergegeven in welke provincie de Arbo-diensten gevestigd waren en welke Arbo- dienst het betreft.
Tabel 1.2 (b) Arbo-diensten
Aantal vestigingen Arbo-dienst Noord-Holland 5 1,2 Zuid-Holland 2 1,3 Zeeland - Utrecht - Brabant 1 1 Limburg 6 4,5 Gelderland - Overijssel 2 1 Drenthe - Groningen 1 6 Friesland - Arbo-dienst: 1= Arbo Unie

2= ArboNed

3= AMG

4= Maetis Arbo

5= Arbodienst Limburg

6= Arbo Noord





































































125



Steekproef bedrijfsartsen die werknemers aanmeldden Zoals vermeld, hadden 94 bedrijfsartsen aangegeven mee te willen werken met het onderzoek. Gedurende het onderzoek hebben 12 bedrijfsartsen laten weten niet meer mee te willen doen met het onderzoek. Drie bedrijfsartsen gaven zich in de loop van de tijd op voor deelname. Van de 85 (90,42%) overgebleven bedrijfsartsen hebben 48 (56,5%) bedrijfsartsen geschikte werknemers aangemeld. Een kleine helft van de geïnteresseerde bedrijfsartsen hebben geen werknemers aangemeld. Uit de onderstaande tabel 1.3(b) blijkt dat de meeste bedrijfsartsen hiervoor geen reden konden noemen, maar dat ook een aanzienlijk deel aangaf geen werknemers die aan de criteria voldeden op het spreekuur te krijgen, of het te druk te hebben. Tabel 1.3(b) Reden voor het niet aanmelden van werknemers door bedrijfsartsen (n=37).
Reden
Te druk 9 (16,36%) Van werkgever veranderd 4 ( 7,27%) Zelf ziek 3 ( 5,45%) Werknemers voldoen niet aan inclusie- en 13 (23,63%) exclusiecriteria
Criteria moeilijk 3 ( 5,45%) Reden onbekend 15 (27,27%) Angst voor benadering leidinggevende, angst voor 2 ( 3,63%) onderzoek
Kan/wil niet meedoen 1 ( 1,81%) Invaller 1 ( 1,81%) Vaak op locatie 1 ( 1,81%) Niet gelezen, vergeten 2 ( 3,63%) Werkt maar 1 dag per week 1 ( 1,81%) totaal 55 redenen De meeste bedrijfsartsen begeleidden meerdere werknemers. 42 bedrijfsartsen begeleidden de
119 werknemers op wie de resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd. [48 bedrijfsartsen meldden geschikte werknemers aan. Zes bedrijfsartsen vielen af doordat zij werknemers begeleidden die zelf bij nader inzien niet mee wilden werken aan het onderzoek (n=5); en de werknemer van één bedrijfsarts (n=1) haakte af nadat het face-to-face interview was voltooid en werd dus niet betrokken bij de analyses voor dit onderzoek.]




126



"Genest" per arbodienst?
De vraag is in hoeverre de werknemers "genest" zijn per Arbo-dienst of per bedrijfsarts, dat wil zeggen in hoeverre bepaalde Arbo-diensten en/of bedrijfsartsen relatief meer werknemers hebben aangemeld, of meer mannen dan wel vrouwen. De verdeling van de werknemers over de Arbodiensten en bedrijfsartsen is weergegeven in Tabel 1.4(b). Uit deze tabel valt op te maken dat er sprake is van een redelijk evenwichtige spreiding. De bedrijfsartsen meldden gemiddeld 2,83 werknemers aan. Eén arts meldde 13 werknemers aan;
14 bedrijfsartsen meldden ieder één werknemer aan. Tabel 1.4(b) Aantal en geslacht van werknemers per bedrijfsarts Nummer n clienten Nummer Mannen (n=65) Vrouwen (n=54) Totaal (n=119) Arbodienst (n artsen) per Arts en
arbodienst geslacht

1 16 ( 4) 101 v 1 5 6
102 m 2 4 6
104 m - 1 1
105 v - 3 3
2 7 ( 4) 201 m - 1 1
202 m 2 - 2
204 m 1 1 2
206 m 2 - 2
4 7 ( 2) 401 m 4 - 4
402 m 1 2 3
5 14 ( 3) 501 m 5 4 9
502 m 1 - 1
504 m 4 - 4
6 8 ( 4) 601 v 2 3 5
602 m 1 - 1
603 v 1 - 1
604 m 1 - 1
7 37 (13) 701 v 3 3 6
702 m 3 - 3
703 v 1 2 3
704 m 2 - 2
705 v 1 1 2
706 m 7 - 7
707 v 1 1 2
708 v 2 - 2
709 m 1 - 1
711 v - 2 2
712 v - 6 6
713 ? - 1 1
8 17 ( 3) 801 v 8 5 13
802 m 1 1 2
803 m - 2 2
9 3 ( 3) 901 v 1 - 1
902 m - 1 1
903 v 1 - 1
10 8 ( 6) 1001 m 1 - 1
1003 v - 2 2
1004 m 1 - 1
1005 m 1 - 1
1006 m - 2 2
1101 m - 1 1














127



Vrouwelijke werknemers vaker door vrouwelijke bedrijfsartsen aangemeld? Er waren 15 vrouwelijke (35,7%) en 27 mannelijke (64,3%) bedrijfsartsen, die samen 54 vrouwelijke en 65 mannelijke werknemers hebben aangemeld. Er is een klein verband tussen het geslacht van de bedrijfsarts zoals uit onderstaande tabel 1.5(b) blijkt (Chi2=7,69; Pearson's R=0,254, p=0,005). Van de werknemers die door mannelijke bedrijfsartsen waren aangemeld was 66,2% man, van de werknemers die door vrouwelijke bedrijfsartsen waren aangemeld was 40,7% man. Ook blijkt dat de vrouwelijke bedrijfsartsen relatief meer werknemers hebben aangemeld: 15 (35,7%) vrouwelijke bedrijfsartsen hebben 45,4% van de werknemers aangemeld.
. Tabel 1.5(b) Samenhang tussen geslacht bedrijfsarts en geslacht werknemers
Resp. man Resp.vrouw totaal

Bedrijfsarts man 43 (66,2%) 22 (33,8%) 65 ( 54,6%) Bedrijfsarts vrouw 22 (40,7%) 32 (59,3%) 54 ( 45,4%) totaal 65 (54,6%) 54 (45,4%) 119 (100 %)




128

























































































































129



Bijlage 2 Beschrijving meetinstrumenten
Werknemer-gerelateerde variabelen (onderzoeksvraag 1, 3, 5) Sociaal-demografische kenmerken
Leeftijd (BA)9. De bedrijfsarts noteerde de geboortedatum van de werknemer. Op basis hiervan is de leeftijd berekend tijdens het eerste interview (T1). Geslacht (BA). De bedrijfsarts noteerde het geslacht van de werknemer. Opleidingsniveau (T1)10. Gevraagd is naar de hoogst voltooide opleiding. Er waren 4 ordinale antwoordcategorieën: (1) lager onderwijs; (2) mulo/mavo/lbo/3 klassen havo/3 klassen vwo; (3) havo/vwo/mbo; (4) hbo/universiteit.
Nationaliteit (T1). Gevraagd is naar het geboorteland, en het geboorteland van beide ouders (conform standaard van Buitenlandse Zaken, wet SAMEN). Werkkenmerken
Functieniveau (BA). Het functieniveau is gemeten met een ordinale schaal. De bedrijfsarts noteerde het beroep van de werknemer. Hieraan is door de onderzoekers een functieniveau toegekend, dat kon variëren van (1) agrarisch; (2) ongeschoolde en geoefende handarbeid; (3) semi-geschoolde handarbeid; (4) geschoolde en leidinggevende handarbeid; (5) overige hoofdarbeid; (6) middelbaar leidinggevend of commercieel beroep; (7) middelbaar intellectueel of vrij beroep; (8) hoger leidinggevend beroep; (9) hoger intellectueel of vrij beroep. Deze indeling in 9 ordinale categorieën is vervolgens teruggebracht tot 4 ordinale categorieën: (1) handarbeid; (2) overig hoofdarbeid; (3) middelbaar hoofdarbeid; (4) hoger hoofdarbeid.
Verantwoordelijkheid voor medewerkers (T1). Tijdens het T1 interview is gevraagd of men een leidinggevende functie had en zo ja, aan hoeveel personen men leiding gaf. Werkervaring:
Type dienst (T1). Gevraagd is of men voor het verzuim in dagdienst, in andere diensten met nachtdienst, of in andere diensten zonder nachtdienst werkte. Vaste aanstelling of niet (T1).
Werkbeleving
Autonomie (T1). Deze schaal betreft 7 items uit de Job Content Questionnaire (Karasek,
1985; Houtman, 1995), bijvoorbeeld: "Kunt u zelf kiezen wanneer u pauzeert?". De antwoordmogelijkheden waren ja (2) of nee (1). Alpha is 0,77. Geestelijke belasting (T1). Dit is gemeten met 1 item uit de VAG (Gründemann et al., 1993), namelijk: "Vindt u uw werk geestelijk erg inspannend?" De antwoordmogelijkheden waren ja (2) of nee (1).
Emotionele belasting (T1). De schaal voor emotionele belasting bestaat uit 4 items. Hiervan zijn 2 items afgeleid uit de VBBA (Veldhoven & Meijman, 1994) en 1 uit de VAG (Gründemann et al, 1993). Eén item is zelf geformuleerd ("heeft u in het afgelopen jaar misschien een of meer schokkende gebeurtenissen op het werk meegemaakt, bijvoorbeeld een ongeval, geweldsmisdrijf, ongewenste intimiteiten, agressie op het werk)?". De antwoord- mogelijkheden waren ja (2) of nee (1). Alpha is 0,63. Lichamelijke inspanning (T1). Gevraagd is of men het werk lichamelijk erg inspannend vond. De antwoordmogelijkheid was ja (2) of nee (1).
Leer- en loopbaan mogelijkheden (T1). Deze schaal bestaat uit 3 items afkomstig uit de VBBA (Veldhoven & Meijman, 1994) en de DLO (CBS, 1999). Een voorbeeld is: "Biedt uw


9 BA = door de bedrijfsarts opgegeven

10 T1 = op T1 bij werknemer gemeten











130



bedrijf u voldoende mogelijkheden tot het volgen van bijscholing/cursussen?" De antwoordmogelijkheden waren ja (2) of nee (1). Alpha is 0,73. Psychologische taakeisen (T1). Deze schaal betreft 5 items afkomstig uit de Job Content Questionnaire (Karasek, 1985; Houtman, 1995). De antwoordcategorieën variëren van 1 (helemaal niet mee eens) tot 4 (helemaal mee eens). Twee items (Mijn werk vereist dat ik erg snel werk; mijn baan vereiste dat ik erg hard werk) krijgen het gewicht 3; de overige 3 items (Er wordt van mij niet teveel werk gevraagd, omgepoold; Ik heb genoeg tijd om het werk af te maken, omgepoold; Ik krijg géén tegenstrijdige opdrachten van anderen, omgepoold) krijgen het gewicht 2. De minimale score is daarmee 12, de maximale 24. De alpha was 0,75. Commitment (T1). Deze schaal bestaat uit 3 items afkomstig uit de VBBA (Veldhoven & Meijman, 1994). De antwoordmogelijkheden waren ja (2) of nee (1). Een voorbeeld is: "Vindt u dat uw eigen opvattingen sterk overeenkomen met die van dit bedrijf?" De alpha was 0,58. Waardering voelen (T1). Dit betreft 1 item ("Voelt u zich in dit bedrijf voldoende gewaardeerd?") gebaseerd op een vraag uit de VBBA (Veldhoven & Meijman, 1994). De antwoordmogelijkheid was ja (2) of nee (1).
Beloning in overeenstemming met werk (T1). Dit betreft 1 item ("Vindt u uw beloning in overeenstemming met het werk dat u doet?") gebaseerd op een vraag uit de VBBA (Veldhoven & Meijman, 1994). De antwoordmogelijkheid was ja (2) of nee (1). Baan op opleidingsniveau (T1). Gevraagd is of deze baan goed aansluit bij de opleiding en ervaring. De antwoordmogelijkheid was ja (2) of nee (1). Steun van collega's (T1). Dit betreft een schaal van 4 items afkomstig uit de Job Content Questionnaire (Karasek, 1985; Houtman, 1995). Een voorbeeld is: "Mijn collega's zijn goed in hun werk." Antwoordmogelijkheden waren: helemaal mee eens (4); mee eens (3); niet mee eens (2); helemaal niet mee eens (1). De alpha was 0,66. Steun van leidinggevende (T1). Dit betreft een schaal van 4 items afkomstig uit de Job Content Questionnaire (Karasek, 1985; Houtman, 1995). Een voorbeeld is: "Mijn chef besteedt aandacht aan wat ik zeg." Antwoordmogelijkheden waren: helemaal mee eens (4); mee eens (3); niet mee eens (2); helemaal niet mee eens (1). Alpha is 0,84. Arbeidssatisfactie (T1). Gevraagd is in hoeverre men in het algemeen tevreden is met het werk (antwoordmogelijkheden 0 ­ 100 ). Aan de werknemers die het werk volledig hebben hervat zijn bovengenoemde items eveneens gevraagd.
Thuissituatie
Woonsituatie (BA, T1). Gevraagd is naar hoe de werknemer woonde. Antwoordmogelijkheden: samen met partner; samen met partner en kinderen; zonder partner met kinderen; alleen; bij ouders.
Werk-thuis interferentie (T1). Gevraagd is naar de invloed van werk op thuis en andersom met een schaal van 14 items (de Jonge & van der Linden KUN, Arbeids- & Organisatie Psychologie, vragenlijst nog in test-fase). Een voorbeeld is: "Hoe vaak kwam het voor dat u zoveel werkt te doen had dat u niet toekwam aan uw hobby's?" Antwoordmogelijkheden waren: (bijna) nooit (1), soms (2) , vaak (3), (bijna) altijd (4). Alpha is 0,85. Gezondheid
Hoe lang klachten?(T1). Gevraagd is wanneer de werknemer voor het eerst last kreeg van klachten waarvoor hij of zij ziek gemeld was. Antwoordmogelijkheden waren: ½ jaar voor ziekmelding. Type aandoening (BA). De bedrijfsarts was gevraagd alleen kandidaten te selecteren die klachten aan het bewegingsapparaat hadden (CAS-code L: ziekten aan het botspierstelsel) of psychische klachten (CAS-code P: psychische aandoeningen en gedragsstoornissen). Zij




131



gaven op het formulier aan of de reden van ziekmelding een klacht aan het bewegingsapparaat of een psychische klacht was.
Klachten (T1).Gevraagd is met welke klachten de werknemer zich ziek gemeld had. De antwoorden op deze open vraag zijn door de onderzoekers gecodeerd als CAS-codes. Diagnose (T1). Gevraagd is of er al een diagnose gesteld was. Zo ja, dan is deze door de onderzoekers gecodeerd als CAS-code. Op dezelfde wijze als klacht gemeten. Eerder uitgevallen met dezelfde klachten? (T1). Indien men meer dan een week voor de ziekmelding last had gekregen van de klachten, is gevraagd of men in het jaar voorafgaande aan de ziekmelding ook al één of meer keer uitgevallen was vanwege dezelfde klachten. Antwoordmogelijkheid: ja of nee.
Oorzaak gezondheidsklachten in het werk (T1). Gevraagd is in hoeverre de werknemer dacht dat de oorzaak van uitval in het werk lag (antwoordmogelijkheden: nee (1); ja, gedeeltelijk (2); ja, geheel (3)). Tevens is gevraagd in hoeverre het te maken had met: werkdruk; weinig regelmogelijkheden; lichamelijke werkkenmerken; weinig carrièremogelijkheden; en/of slechte werkverhoudingen. Antwoordmogelijkheden waren: veel (4), enigszins (3), nauwelijks (2), niet (1)). De items zijn afgeleid uit diverse vragen en schalen naar werkstress (zie bijvoorbeeld Lisv, 2000).
Gezondheid T1- T6. Gevraagd is hoe goed of hoe slecht de afgelopen weken de gezondheidstoestand was (antwoordmogelijkheden: 1-100). Deze vraag is afgeleid van één van de vragen uit de EUROQOL; een vragenlijst naar de kwaliteit van leven (EUROQOL,
1995, 1998).
Verslechtering gezondheid in vergelijking met ziekmelding. Gevraagd is of de gezondheid op T1 in vergelijking met de gezondheid toen de werknemer zich ziek melde, beter (1), ongeveer hetzelfde (2) of slechter (3) was.
Chronische ziekte (T1). Gevraagd is of de werknemer een chronische ziekte had en zo ja, welke.
Mate van belemmering door chronische ziekte (T1). Indien er sprake was van een chronische ziekte, is gevraagd in hoeverre de werknemer belemmerd werd door de chronische ziekte. Antwoordmogelijkheden: sterk belemmerd; enigszins belemmerd; niet belemmerd. Psychosomatische klachten (T1). Lichamelijk onwelbevinden is gemeten met de Verkorte VOEG (13 items, bijvoorbeeld: "Bent u nogal eens kortademig?"; antwoordmogelijkheden: ja (1), nee (0)) (Dirken, 1967; Sikkel, 1980). Somscore varieert van 0 tot en met13. Alpha is 0,74.
Conflict op het werk (T1). Gevraagd is of men met iemand op het werk een conflict had. Antwoordmogelijkheden zijn: nee; ja, met collega(`s); met direct leidinggevende; met iemand anders, nl. (open vraag, door onderzoekers antwoorden gecodeerd). Motivationele factoren: attitudes ten aanzien van werken/niet werken Uitgaande van theorievorming over attitudes (zie bijvoorbeeld Schaalma, 1998) zijn diepte- interviews gehouden met verzuimende werknemers over de attitude ten aanzien van ziek thuis zitten, werken en werkhervatten. Op basis hiervan zijn items geformuleerd. Vervolgens zijn schalen geconstrueerd met factoranalyse en betrouwbaarheidsanalyse. In tabel 2.1(b) worden de schalen met items en de betrouwbaarheid weergegeven. De namen van de schalen zijn met name geïnspireerd op de items die het sterkst laadden op de schaal.




132



Tabel 2.1(b) Attitudes ten aanzien van werken/niet werken Naam van de schaal Items Alpha (1=helemaal niet mee eens; 4=helemaal mee eens) Werken is voor mij vanzelfsprekend Dat ik bij mijn terugkeer weer mijn (oude) werkplek terugkrijg .61 (n items=6) vind ik niet meer dan vanzelfsprekend Ik doe er alles aan om zo snel mogelijk terug te komen Werken is gewoon een onderdeel van je leven Nu ik ziek thuis ben, kan ik het wel schudden om nog een kans te maken op werk bij mijn werkgever (omgepoold) Ik denk niet dat ik over een tijdje weer werk (omgepoold) Ik heb er moeite mee om mijn eigen werk weer op te eisen als ik terugkom (omgepoold) Niet meer werken is niet zo erg Ik zou het vervelend vinden als ik niet meer aan het werk kwam .68 (n items=7) (omgepoold)
Ik ben er niet rouwig om als ik niet meer aan het werk kom Als ik mijn oude functie niet meer kan vervullen hoeft het niet meer
Ik hoef niet zo nodig terug te keren in het arbeidsproces Ik ben van plan om te blijven werken tot mijn pensioen (omgepoold)
Indien nodig, verwacht ik dat er door het bedrijf voor mij aangepast werk wordt geregeld (omgepoold) Ik heb er moeite mee dat ik bij mijn terugkeer mijn vervanger aan de kant moet schuiven

Ik voel me afhankelijk van anderen Mijn bedrijf doet er alles aan om mij zo snel mogelijk terug te .59 (n items=3) laten keren
Pas als de bedrijfsarts aangeeft dat ik weer kan beginnen, zal ik weer beginnen Ik zou het vervelend vinden als ik niet meer aan het werk kwam Ik voel me angstig als het gaat over Niet werken omdat je ziek bent, houdt in: .72 werkhervatting
(n items=7)
Dat je onzeker bent over je toekomst Dat je het stempel van ziek zijn krijgt

Weer gaan werken houdt in: Weer kans op terugkeer van je klachten Dat spanningen binnen het team kunnen ontstaan door je terugkomst
Angstig zijn dat het misschien niet lukt Aangekeken worden op je ziekteverleden Kans op stress of conflicten met leidinggevende Ik voel me schuldig dat ik zolang
uitval (1 item)




133



Vervolg tabel 2.1(b)
Niet werken betekent meer tijd en Weer gaan werken houdt in: .81 aandacht voor privé-leven dan weer (1=helemaal niet mee eens; 4=helemaal mee eens) gaan werken
(n=10)
Minder tijd voor je hobby's Minder vaak leuke dingen doen met het gezin Minder tijd voor het huishouden en de zorg voor het gezin Geen baas meer over je eigen tijd en werkzaamheden

Niet werken omdat je ziek bent, houdt in: Dat er thuis veel minder dingen hoeven te worden geregeld omwille van het werk Dat je meer tijd hebt om anderen te helpen Dat je je eigen ritme kan bepalen Dat je tijd hebt om leuke dingen te doen Meer tijd aan je gezin kunnen besteden Dat er meer rust is in het gezin Weer werken betekent weer Weer gaan werken houdt in: .84 betrokken zijn bij de maatschappij (1=helemaal niet mee eens; 4=helemaal mee eens) (weer `erbij' horen/zinvol bezig
zijn) (n=15)
De gewone draad weer oppakken Er weer helemaal bij horen Weer tussen de mensen zijn Alle taken die waren overgenomen, weer zelf kunnen doen Terugkeren naar je passie Eindelijk weer het huis uit Weer voldoening voelen Einde van de verveling Niet werken omdat je ziek bent, houdt in: Dat je niks kunt doen omdat je ziek bent Dat je jezelf niet meer nuttig kan maken Dat je alleen maar thuis naar de TV staart Dat je geen voldoening meer voelt Je schuldig voelen omdat je niet werkt Dat de muren op je af komen Dat je geen doel meer hebt in je leven De attitudes met betrekking tot angst voor werkhervatting, niet werken betekent meer tijd voor privé-leven en weer werken betekent weer betrokken zijn bij de maatschappij zijn eveneens gevraagd aan de volledige hervatters.
Verwachtingen van werken (T1). Naar aanleiding van Van der Gulden (2000) zijn schalen geconstrueerd die de verwachtingen van werken meten (tabel 2.2 (b)). . Tabel 2.2(b) Verwachtingen van werken
Naam schaal Items Alpha (1=helemaal niet mee eens; 4=helemaal mee eens) Werken betekende vroeger voor mij Toen ik nog op school zat twijfelde ik er niet aan dat ik later zou .59 een onafhankelijk bestaan gaan werken Toen ik nog op school zat, betekende het hebben van werk voor mij dat ik een onafhankelijk bestaan zou kunnen leiden Een leven zonder werken is voor mij nooit een optie geweest Na mijn schoolopleiding wilde ik graag gaan werken omdat werken me leuk leek Werken is zwaarder dan ik vroeger Werken is over het geheel genomen zwaarder dan ik ooit had .56 dacht gedacht Werken is al met al minder leuk dan ik van tevoren had verwacht




134



Attitudes t.a.v. werken en niet-werken (T1 en na werkhervatting). Zie bij vraag 1. Houding werknemer t.o.v. werkhervatting oude functie (T1-T6). Gevraagd is hoe de werknemer staat tegenover terugkeer naar oude functie (antwoordmogelijkheden: zeer positief (5), positief (4), neutraal (3), negatief (2), zeer negatief (1)). Houding werknemer t.o.v. werkhervatting nieuwe functie (T1-T6). Gevraagd is hoe de werknemer staat tegenover terugkeer naar oude functie (antwoordmogelijkheden: zeer positief (5), positief (4), neutraal (3), negatief (2), zeer negatief (1)). Motivationele factoren: sociale norm
Er is eerst gevraagd met wie uit de sociale omgeving de werknemer de nauwste, de op een na nauwste en de op twee na nauwste persoonlijke band heeft. De antwoordmogelijkheden (bijvoorbeeld partner, vriend, vriendin, buurvrouw etc.) konden op een antwoordkaart aangewezen worden. Vervolgens is over elk van deze referentiepersonen een aantal vragen gesteld. Het ging om de vragen die zijn weergegeven in tabel 2.3(b). Vervolgens is gevraagd in hoeverre men zich in het algemeen iets aantrok van de mening van iedere referentiepersoon. Dit is de motivation to comply. Antwoordmogelijkheden waren: ja, veel (4); ja, een beetje (3); nee, niet zoveel (2); nee, helemaal niets (1). De motivation to comply vermenigvuldigd met de opvatting geeft de sociale invloed (t.a.v. werkhervatting en emotionele steun).
Tabel 2.3(b) Schalen sociale norm van referentiepersonen Naam van de schaal Items
(1=nee, 4=ja)
Sociale norm Denkt u dat hij/zij het belangrijk vindt dat u een cursus of Alpha referentiepersonen t.a.v. scholing gaat volgen mocht dat noodzakelijke zijn voor uw referentie- werkhervatting werkhervatting? persoon 1: .66 Denkt u dat hij/zij het belangrijk vindt dat u naar ander werk Alpha gaat zoeken mocht werkhervatting in uw oude functie niet referentie- mogelijk zijn? persoon 2: .70 Denkt u dat hij/zij het belangrijk vindt dat u (betaald) werk Alpha heeft? referentie- Denkt u dat hij/zij het belangrijk vindt dat u nu zo snel mogelijk persoon 3: .74 weer aan het werk gaat? Denkt u dat hij/zij het belangrijk vindt dat u op termijn het werk weer voor hetzelfde aantal uur hervat als in uw contract staat? Sociale norm t.a.v. Is hij/zij overdreven bezorgd over uw gezondheid? Alpha emotionele steun van referentie- referentiepersonen persoon 1: .56 Denkt u dat hij/zij begrip heeft voor uw situatie? Alpha referentie- persoon 2: .60 Alpha referentie- persoon 3: .59 Ook is gevraagd naar hoe de steun van de bedrijfsarts en collega's ervaren wordt en in hoeverre men zich iets van deze personen aantrekt (motivation to comply, zie Schaalma,
1998).
Waargenomen steun van bedrijfsarts (T1-T6):

- Bedrijfsarts geeft werknemer op een prettige wijze steun tijdens verzuim. Deze schaal betreft drie items (Denkt u dat uw bedrijfsarts uw gezondheidsklachten serieus neemt?; Voelt u zich onder druk gezet het werk zo snel mogelijk weer te hervatten? (omgepoold); Bent u tevreden over het contact met de bedrijfsarts?) (antwoordcategorieën: ja, heel veel




135



(4); ja, een beetje (3); nee, bijna niet (2); nee, helemaal niet (1)). Alpha is 0,75. De gemiddelde schaalscore is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de bedrijfsarts (antwoordcategorieën: ja, heel veel (4); ja, een beetje (3); nee, bijna niet (2); nee, helemaal niet (1)).

- Bedrijfsarts vindt dat de werknemer zo snel mogelijk het werk moet hervatten. Dit betreft
1 item (antwoordcategorieën: ja, heel veel (4); ja, een beetje (3); nee, bijna niet (2); nee, helemaal niet (1)). De gemiddelde schaalscore is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de bedrijfsarts.
Waargenomen steun direct leidinggevende (T1-T6):

- Direct leidinggevende neemt werknemer serieus. Deze schaal betreft twee items (Denkt u dat uw leidinggevende uw gezondheidsklachten serieus neemt?; Bent u tevreden over het contact met uw leidinggevende?) (antwoordcategorieën: ja, heel veel (4); ja, een beetje (3); nee, bijna niet (2); nee, helemaal niet (1)). Alpha is 0,74. De gemiddelde score is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de direct leidinggevende (Trekt u zich wat aan van de mening van uw direct leidinggevende?, antwoordcategorieën: ja, heel veel (4); ja, een beetje (3); nee, bijna niet (2); nee, helemaal niet (1)).
- Direct leidinggevende vindt dat werknemer snel het werk moet hervatten. Dit betreft 1 item, en is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de direct leidinggevende (antwoordcategorieën: zie hierboven).
- Direct leidinggevende mist werknemer. Dit betreft 1 item, en is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de direct leidinggevende (antwoordcategorieën: zie hierboven).

- Werknemer voelt zich door direct leidinggevende onder druk gezet om het werk te hervatten. Dit betreft 1 item, en is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de direct leidinggevende (antwoordcategorieën: zie hierboven). Waargenomen steun collega's (T1-T6):

- Collega's blijven betrokken tijdens verzuim. Deze schaal betreft drie items (Denkt u dat uw collega's uw gezondheidsklachten serieus nemen?; Heeft u het gevoel dat uw collega's u missen?; Bent u tevreden over het contact met uw collega's?) (antwoordcategorieën: ja, heel veel (4); ja, een beetje (3); nee, bijna niet (2); nee, helemaal niet (1)). Alpha is 0,69. De gemiddelde score is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de collega's.

- Collega's vinden dat werknemer snel het werk moet hervatten. Dit betreft 1 item, en is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de collega's (antwoordcategorieën: zie hierboven).

- Werknemer voelt zich door collega's onder druk gezet om het werk te hervatten. Dit betreft 1 item, en is vermenigvuldigd met de motivation to comply ten aanzien van de direct leidinggevende (antwoordcategorieën zie hierboven). Motivationele factoren: eigen effectiviteit
Gevraagd is naar de mate waarin men ook bij tegenslagen nog doorzet. Hiervoor is gebruik gemaakt van de schaal ontwikkeld door Schwarzer (Schwarzer & Jerusalem, 1989; Schwarzer, 1993) in de Nederlandse vertaling van Dijkstra en Stroebe (UU). Items zijn bijvoorbeeld: "Het lukt me altijd om moeilijke problemen op te lossen als ik maar hard genoeg probeer" en "Als iemand me tegenwerkt, vind ik toch manieren om te krijgen wat ik wil". Antwoordmogelijkheden zijn: helemaal mee eens (4); mee eens (3); niet mee eens (2); helemaal niet mee eens (1). Alpha was 0.86. Bij volledige werkhervatting is dit nogmaals bevraagd.
Eigen effectiviteit ten aanzien van werkhervatting (T1). Uitgaande van theorievorming over eigen effectiviteit (zie bijvoorbeeld Schaalma, 1998) zijn diepte-interviews gehouden met




136



verzuimende werknemers over de ervaring van eigen effectiviteit ten aanzien van ziek thuis zitten, werken, en werk hervatten. Op basis hiervan zijn items geformuleerd. Vervolgens is een schaal geconstrueerd met behulp van factoranalyse en betrouwbaarheidsanalyse. In tabel
2.4(b) worden de items en de betrouwbaarheid weergegeven. Tabel 2.4(b) Eigen effectiviteit ten aanzien van werkhervatting. Eigen effectiviteit ten aanzien van Items Alpha werkhervatting (1=helemaal niet mee eens; 4=helemaal mee eens) (n=14)
Hoe moeilijk vindt u het om weer te gaan werken als....... .78 u er zelf voor moet zorgen dat het werk zo wordt aangepast dat u geen problemen meer ondervindt? u weet dat u veelvuldig de hulp zult moeten inroepen van uw collega's u daardoor minder tijd en energie over zult hebben voor de dingen die u opgepakt heeft toen u thuis zat? u dan wordt geconfronteerd met negatieve reacties van collega's? u dan wordt geconfronteerd met negatieve reacties van uw direct leidinggevende? u moet beginnen met een opgelopen achterstand in te halen? u daarvoor eerst scholing of training moet volgen? u ander werk gaat doen dan u eerst deed? u op een andere afdeling komt te werken? u nog niet helemaal hersteld bent u niet zeker weet of uw klachten door het werk weer terug zullen komen?
u niet zeker weet of uw klachten door het werk zullen verergeren? u niet zeker weer dat alles thuis weer goed is geregeld? het maar voor een paar uur is en u woont ver van u werk? Inschatting werknemer mogelijkheid terugkeer naar oude functie (T1-T6). Gevraagd is of terugkeer naar oude functie mogelijk wordt geacht (antwoordmogelijkheden: ja, nee). Inschatting werknemer mogelijkheid terugkeer naar nieuwe functie (T1). Gevraagd is of terugkeer naar oude functie mogelijk wordt geacht (antwoordmogelijkheden: ja, nee). De bovenstaande inschattingen zijn ook gevraagd aan de bedrijfsarts, direct leidinggevende en collega.
Belemmeringen ten aanzien van werkhervatting
Werkaanpassingen nodig? (T1). Om een indruk te krijgen van de grootte van de belemmeringen is gevraagd welke aanpassingen men nodig denkt te hebben voor succesvolle terugkeer naar oude of andere functie (aan te kruisen indien van toepassing): minder uren per week; op andere tijden werken; andere werkzaamheden; andere functie; het rustiger aandoen (werktempo; werkhoeveelheid); overplaatsing naar andere afdeling; aanpassen van werkplek (meubilair, apparatuur); anders. De categorieën zijn zelf samengesteld en gebaseerd op onderzoek van Vos et al. (1996).
Belemmeringen (T1). Gevraagd is waar het los van werkaanpassingen vanaf hangt of men het werk kan hervatten. De antwoorden op deze open vraag zijn door de onderzoekers gecategoriseerd.




137




2.2 Omgevingsgerelateerde variabelen
Sociaal-medische begeleiding
Volgens werknemers.
Contacten bedrijfsarts (T1-T6). Gevraagd is hoe vaak sinds de ziekmelding (of sinds de vorige meting) de werknemer al contact heeft gehad met de bedrijfsarts (antwoord- mogelijkheden: 1 keer, 2-4 keer, > 4 keer).
Inhoud contacten bedrijfsarts volgens werknemer (T1). Gevraagd is naar de activiteiten van de bedrijfsarts tijdens het contact. Antwoordmogelijkheden waren: onderzocht; behandeld; voorlichting gegeven over klachten/ziekte; voorlichting gegeven over eventuele behandeling (medicatie/operatie), advies gegeven omtrent werk of werkhervatting; geadviseerd om goed uit te rusten; gerust gesteld; iets anders (open vraag, door onderzoekers antwoorden gegroepeerd). De items zijn afgeleid uit Foets en van der Velden (1990). Tevredenheid over contact met bedrijfsarts (T1). Gevraagd is in hoeverre de werknemers tevreden is over het contact met de bedrijfsarts. Antwoordmogelijkheden: ja, heel erg; ja, enigszins; nee, nauwelijks; nee, helemaal niet.
Contacten huisarts (T1). Gevraagd is hoe vaak sinds de ziekmelding de werknemer al contact heeft gehad met de huisarts: frequentie (antwoordmogelijkheden: 1 keer, 2-4 keer, > 4 keer). Inhoud contacten huisarts volgens werknemer (T1). Gevraagd is naar de activiteiten van de huisarts tijdens het contact. Antwoordmogelijkheden waren: onderzocht; behandeld; voorlichting gegeven over klachten/ziekte; voorlichting gegeven over eventuele behandeling (medicatie/operatie), advies gegeven omtrent werk of werkhervatting; geadviseerd om goed uit te rusten; gerust gesteld; iets anders (open vraag, door onderzoekers antwoorden gegroepeerd). De items zijn afgeleid uit Foets en van der Velden (1990). Contacten specialist (T1). Gevraagd is of de werknemer contacten heeft gehad met een of meer specialisten, en zo ja, welke.
Paramedische begeleiding (T1). Gevraagd is of de werknemer contacten heeft gehad met een of meer paramedici, en zo ja, welke.
Sociaal-psychologische begeleiding (T1). Gevraagd is of de werknemer contacten heeft gehad met een of meer psychologen of (psycho)therapeuten, en zo ja, welke. Volgens bedrijfsartsen.
Gezondheid volgens bedrijfsarts (T1). Gevraagd is hoe goed of hoe slecht de afgelopen weken de gezondheidstoestand was (antwoordmogelijkheden: 1-100). Deze vraag is afgeleid van één van de vragen uit de EUROQOL; een vragenlijst naar de kwaliteit van leven (EUROQOL,
1995, 1998).
Attitude bedrijfsarts (T1).

- Het is belangrijk om voor de werknemer naar alternatieven te zoeken zoals ander werk of scholing. Deze schaal betreft twee items (Vindt u het belangrijk dat er voor ... naar ander werk wordt gezocht als hij/zij het werk niet meer zou kunnen hervatten in zijn/haar oude functie? en: Vindt u het belangrijk dat hij/zij scholing en/of cursussen volgt als dat noodzakelijk is voor zijn/haar werkhervatting?, antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1)). Alpha 0,86.
- Het is belangrijk dat ... nu z.s.m. weer aan het werk gaat. Dit is gemeten met 1 item; antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).

- Het is belangrijk voor de werknemer om betaald werk te hebben. Dit is gemeten met 1 item; antwoordcategorieën: erg belangrijk (4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2); onbelangrijk (1). De categorie `geen idee' is gehercodeerd als missing.




138




- Het heeft geen zin om druk uit te oefenen op de werknemer om het werk te hervatten. Dit betreft 1 item. Antwoordcategorieën zijn: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).

- Ik heb snelle werkhervatting gestimuleerd. Dit betreft een schaal van 4 items (Ik stimuleer(de) hem/haar c.q. heb hem/haar gestimuleerd zodra zijn/haar gezondheid het ook maar enigszins toeliet, het werk zo snel mogelijk te hervatten; Ik stimuleer(de) hem/haar c.q. heb hem/haar gestimuleerd zich eerst volledig te richten op herstel alvorens weer aan het werk te gaan denken (omgepoold); Ik zal pas c.q. ben pas over werkhervatting begonnen als c.q. toen ... dit zelf aangeeft/aangaf (omgepoold); Pas als/toen ..... zich volledig hersteld voelt/voelde vind/vond ik werkhervatting geoorloofd (omgepoold)). Antwoordcategorieën zijn: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1). Alpha is 0,67. Inschatting dat werkhervatting in oude functie mogelijk is. Dit is gevraagd indien de werknemer het werk op het moment van het interview nog niet hervat had; antwoordcategorieën: ja; nee; dat weet ik niet.
Mate waarin bedrijfsarts denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in oude functie. De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4); neutraal (3); negatief (2); zeer negatief (1). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd tot missing. Inschatting dat terugkeer naar nieuwe functie mogelijk is (T1). Als werknemer nog niet het werk hervat had, en terugkeer naar oude functie was niet mogelijk is gevraagd of terugkeer naar nieuwe functie mogelijk wordt geacht (antwoordmogelijkheden: ja, nee). Mate waarin bedrijfsarts denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in nieuwe functie (T1, T2). De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4); neutraal (3); negatief (2); zeer negatief (1). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd tot missing.
Mate waarin werknemer volgens BA een reële inschatting van de klachten heeft (T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de bedrijfsarts denkt dat zijn/haar cliënt een reëel beeld heeft van de ernst van zijn/haar klachten. Antwoordmogelijkheden waren: klachten worden zwaar overschat (5); klachten worden enigszins overschat (4); hij/zij heeft een reëel beeld van de klachten (3); klachten worden enigszins onderschat (2); klachten worden zwaar onderschat (1).
Frequentie standaardoverleg (T1). Gevraagd is hoe vaak per jaar er standaardoverleg is met het bedrijf.
Frequentie incidenteel overleg (T1). Gevraagd is hoe vaak per jaar er incidenteel overleg is met het bedrijf.
Standaardtermijn (T1). Gevraagd is of er een standaardtermijn is voor het overleg met de werknemer en zo ja, hoeveel weken deze termijn bedraagt. Bedrijfsarts: werknemer onderneemt voldoende activiteiten om werkhervatting te bespoedigen (T1-T2). Gevraagd is in hoeverre de bedrijfsarts vindt dat de werknemer voldoende onderneemt om werkhervatting te bespoedigen. Antwoordcategorieën zijn: meer dan voldoende (4); voldoende (3); nauwelijks voldoende (2); onvoldoende (1). Bedrijfsarts: bedrijf onderneemt voldoende activiteiten om werkhervatting te bespoedigen (T1-T2). Gevraagd is in hoeverre de bedrijfsarts vindt dat de werknemer voldoende onder- neemt om werkhervatting te bespoedigen. Antwoordcategorieën zijn: meer dan voldoende (4); voldoende (3); nauwelijks voldoende (2); onvoldoende (1). Bedrijfsarts: bedrijf oefent druk uit op werknemer om werkhervatting te bespoedigen (T1-T2). Antwoordcategorieën zijn: sterk mee oneens (1), mee oneens (2), mee eens (3), sterk mee eens (4).
Bedrijfsarts heeft contact gehad met huisarts. Gevraagd is of de bedrijfsarts contact heeft gehad met de huisarts en zo nee, of deze dit van plan is.




139



Bedrijfsarts wordt gehinderd door contract met Arbo-dienst (T1-T2). Antwoord categorieën zijn: sterk mee oneens (1), mee oneens (2), mee eens (3), sterk mee eens (4). Bedrijfsarts wordt gehinderd door tijdsdruk (T1-T2). Antwoord categorieën zijn: sterk mee oneens (1), mee oneens (2), mee eens (3), sterk mee eens (4). Volgens huisartsen.
Op de hoogte van ziekmelding werknemer (T1). Gevraagd is of de huisarts op de hoogte was van de ziekmelding van de werknemer. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee. Op de hoogte van klachten waarvoor werknemer is ziek gemeld (T1). Gevraagd is of de werknemer op de hoogte is van de klachten waarvoor werknemer is ziek gemeld. Antwoord- categorieën zijn: ja, nee.
Op de hoogte van werk dat de werknemer doet (T1). Gevraagd is of de werknemer op de hoogte is van de klachten waarvoor werknemer is ziek gemeld. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.
Indien huisarts op de hoogte was van ziekmelding is het volgende gevraagd: Attitude (T1, T2).

- Eerst herstel, dan werkhervatting. Deze schaal bestaat uit 3 items (Zolang mijn patiënt nog in het behandelingsproces is, doet hij/zij er verstandig aan nog niet te gaan werken; ik stimuleer(de) mijn patiënt zich eerst volledig te richten op herstel alvorens weer aan werk te gaan denken; Pas als mijn patiënt zich volledig hersteld voelt vind ik werkhervatting geoorloofd). Antwoordcategorieën zijn: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1). Alpha is 0,82.
- Oorzaak gezondheidsklachten ligt in het werk. Gevraagd is in hoeverre de huisarts denkt dat de oorzaak van de gezondheidsklachten in het werk ligt. Antwoordcategorieën: weet ik niet (gehercodeerd als missing); nee, helemaal niet (1); ja, gedeeltelijk (2); ja, hoofdzakelijk (3). Advies omtrent werk of werkhervatting gegeven (T1, T2). Gevraagd is of de huisarts een advies heeft gegeven omtrent werk of werkhervatting. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee. Contact gehad met bedrijfsarts (T1, T2). Gevraagd is of de huisarts in de afgelopen 3-4 maanden contact heeft gehad met de bedrijfsarts. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee. Zo nee, dan is gevraagd in hoeverre de huisarts van plan is om contact op te nemen met de bedrijfsarts. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.
Bedrijf/instelling
Volgens de leidinggevende.
Bedrijfsgrootte (T1). Gevraagd is hoe groot het bedrijf of de vestiging is. Antwoordmogelijkheden zijn:
500 werknemers.
Inschatting financieel-economische situatie (T1). Gevraagd is in hoeverre de leidinggevende de financieel economische situatie van zijn/haar bedrijf of instelling als goed inschat. De antwoordmogelijkheden waren: goed (4), redelijk (3), matig (2), slecht (1). Bezetting van afdeling (T1). Gevraagd is of de afdeling normaal bezet, onderbezet of overbezet is.
Percentage mannelijke werknemers (T1). Gevraagd is naar het percentage mannen binnen de groep waaraan de leidinggevende leiding geeft.
Werknemers op afdeling met WAO-uitkering (T1). Gevraagd is of er werknemers met behoud van WAO-uitkering werken. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee. Werknemers op afdeling met blijvend aangepaste functie (T1). Gevraagd is of er werknemers met een blijvend aangepaste functie op de afdeling werken. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.




140



Verzekering bedrijf t.b.v. loondoorbetaling in eerste verzuimjaar (T1). Gevraagd is hoe het bedrijf verzekerd is tegen loondoorbetaling in het eerste verzuimjaar. Antwoordcategorieën zijn: volledig eigenrisicodrager; gedeeltelijk eigenrisicodrager; particulier verzekerd. Bedrijf heeft in afgelopen 5 jaar te maken gehad met organisatieverandering (T1). Gevraagd is of het bedrijf in de afgelopen 5 jaar te maken heeft gehad met belangrijke veranderingen in de organisatiestructuur of cultuur of met de direct merkbare gevolgen daarvan. Antwoord- categorieën zijn: ja, nee.
Direct leidinggevende was tevreden over de prestaties van de werknemer (T1). Gevraagd is in hoeverre de leidinggevende over het algemeen tevreden is over de prestaties op het werk van de werknemer. Antwoordcategorieën zijn: heel erg tevreden (4); enigszins tevreden (3); nauwelijks tevreden (2); helemaal niet tevreden (1). Direct leidinggevende mist(e) werknemer (T1, T2). Gevraagd is of de leidinggevende de werknemer op het werk had gemist. Antwoordcategorieën zijn: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
Direct leidinggevende heeft idee dat oorzaak ziekte in werk ligt (T1). Gevraagd is in hoeverre de leidinggevende denkt dat de oorzaak van de gezondheidsklachten van de werknemer in het werk ligt. Antwoordcategorieën zijn: nee, niet in het werk (1); ja, gedeeltelijk in het werk (2); ja, hoofdzakelijk in het werk (3).
Contact direct leidinggevende met werknemer tussen ziekmelding en leidinggevende_T1. Gevraagd is hoe vaak de leidinggevende en werknemer contact hebben gehad en op wiens initiatief dit gebeurde (antwoordcategorieën: directleidinggevende, werknemer, beiden). Gepraat over werkhervatting (T1). Indien de werknemer nog niet aan het werk was is gevraagd of de leidinggevende al met de werknemer heeft gesproken over werkhervatting. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.
Afspraken gemaakt over werkhervatting. Indien de werknemer nog niet aan het werk was, is gevraagd of er al afspraken zijn gemaakt over het moment van werkhervatting. Antwoordcategorieën zijn: ja, nee.
Oplossing afwezigheid werknemer in eerste instantie (T1). Gevraagd is hoe in eerste instantie de afwezigheid van de werknemer was opgelost. Antwoordmogelijkheden (meerdere antwoorden mogelijk): vervanger aangesteld; werk bleef volledig liggen; werk bleef gedeeltelijk liggen; collega's namen werk volledig over; collega's namen werk gedeeltelijk over.
Attitude (T1, T2)11:

- Eerst herstel, dan werken. Dit betreft 1 item (Ik stimuleer(de) werknemer zich eerst te richten op herstel alvorens weer aan werk te gaan denken); antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
- Pas bij toestemming bedrijfsarts gaan werken. Dit betreft 1 item (Bij het verzuim van werknemer wacht ik af tot ik van de bedrijfsarts hoor wat ik kan doen om werkhervatting mogelijk te maken); Antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
- (Snelle) werkhervatting werknemer is belangrijk. Deze schaal bestaat uit 4 items. Drie items met antwoordcategorieën ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1) (Vindt u het belangrijk dat er voor de werknemer naar ander werk wordt gezocht als hij/zij het werk niet meer kan hervatten in zijn/haar oude functie?; Vindt u het belangrijk dat hij/zij scholing en/of cursussen volgt als dat noodzakelijk is voor zijn/haar werkhervatting? ;Vindt u het belangrijk dat werknemer


11 Geprobeerd is om bij direct leidinggevende en collega's dezelfde schalen te vormen. Dit lukte niet altijd; klaarblijkelijk is de betekenis van de verschillende items verschillend in de werknemer-direct leidinggevend relatie en in een werknemer-collega relatie




141



nu zo snel mogelijk weer aan het werk gaat?. Eén item (Ik stimuleer(de) hem/haar, zodra zijn/haar gezondheid het ook maar enigszins toelaat/toeliet, het werk zo snel mogelijk te hervatten) heeft de volgende antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1). Alpha is 0,85.
- Werk is belangrijk voor werknemer. Dit betreft 1 item (Hoe belangrijk denkt u dat het voor werknemer is om (betaald) werk te hebben?), antwoordcategorieën: erg belangrijk 94); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2); onbelangrijk 1). De categorie `geen idee' is gehercodeerd als missing.
- Verzuim was/is last voor afdeling omdat werkdruk omhoog gaat. Deze schaal bestaat uit 2 items (Door het verzuim van werknemer is/was de sfeer slechter geworden binnen het team of op de afdeling waar hij/zij werkte; Door het verzuim van werknemer is/was de werkdruk gestegen binnen het team of op de afdeling waar hij/zij werkte). Antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1). Alpha is 0,77.

- De sfeer is slechter geworden binnen afdeling door verzuim werknemer. Dit betreft 1 item (door het verzuim van werknemer is de sfeer slechter geworden binnen het team of op de afdeling waar hij/zij werkt); antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1). Het is moeilijke goede mensen te krijgen voor de baan van werknemer (T1). Gevraagd is in hoeverre de leidinggevende vindt dat het moeilijk is goede mensen te krijgen voor de baan van de werknemer. Antwoordcategorieën zijn: sterk eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
Inschatting dat werkhervatting in oude functie mogelijk is (T1). Dit is gevraagd indien de werknemer het werk op het moment van het interview nog niet hervat had; antwoordcategorieën: ja; nee; dat weet ik niet.
Mate waarin leidinggevende denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in oude functie (T1). De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4); neutraal (3); negatief (2); zeer negatief (2). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd tot missing.
Inschatting dat terugkeer naar nieuwe functie mogelijk is (T1). Als werknemer nog niet het werk hervat had, en terugkeer naar oude functie was niet mogelijk is gevraagd of terugkeer naar nieuwe functie mogelijk wordt geacht (antwoordmogelijkheden: ja, nee). Mate waarin leidinggevende denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in nieuwe functie (T1). De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4); neutraal (3); negatief (2); zeer negatief (2). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd tot missing.
Belemmeringen (T1). Gevraagd is waar volgens de leidinggevende los van werkaanpassingen vanaf hangt of de werknemer het werk kan hervatten. De antwoorden op deze open vraag zijn door de onderzoekers gecategoriseerd.
Gerealiseerde aanpassingen (T1).Gevraagd is of (antwoordmogelijkheden: geen, wel aanpassingen) en welke aanpassingen zijn gerealiseerd (open vraag) voor de betrokken werknemer, en of deze tijdelijk, gedeeltelijk tijdelijk of blijvende waren. Tevens is gevraagd welke werkaanpassingen moeilijk en welke helemaal niet realiseerbaar waren (open vraag). Bedrijf doet er alles aan om werknemer zo snel mogelijk te laten terugkeren. Dit betreft 1 item; antwoordcategorieën zijn: sterk eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1). Leidinggevende krijgt voldoende medewerking om binnen het bedrijf het werkhervattingstraject vorm te geven (T1, T2). Dit betreft 1 item (Ik krijg voldoende medewerking binnen het bedrijf om het werkhervattingstraject van hem/haar goed vorm te




142



kunnen geven); antwoordcategorieën zijn: sterk eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
Leidinggevende werd/wordt gehinderd door bureaucratische procedures (T1, T2). Dit betreft
1 item over de bureaucratische procedures binnen het bedrijf; antwoordcategorieën: sterk eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1). Mate waarin er een goede samenwerking met arbodienst is (T1). Gevraagd is hoe de samenwerking met de Arbo-dienst waar het bedrijf bij is aangesloten over het algemeen verloopt. Antwoordmogelijkheden zijn: goed (4), redelijk (3), matig (2), slecht (1). Bedrijfsarts oefent volgens leidinggevende druk uit om werk te hervatten (T1). Gevraagd is of de leidinggevende het gevoel had dat er druk uitgeoefend werd door de bedrijfsarts op de werknemer. Antwoordcategorieën: ja, nee.
Volgens collega.
Bezetting van afdeling (T1). Gevraagd is of de afdeling normaal bezet, onderbezet of overbezet is.
Collega's mis(t)(s)en werknemer (T1, T2). Gevraagd is of de collega's de werknemer op het werk hebben gemist. Antwoordcategorieën zijn: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
Collega heeft idee dat oorzaak ziekte in werk ligt (T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de collega denkt dat de oorzaak van de gezondheidsklachten van de werknemer in het werk ligt. Antwoordcategorieën zijn: nee, niet in het werk (1); ja, gedeeltelijk in het werk (2); ja, hoofdzakelijk in het werk (3).
Contact collega met werknemer tussen ziekmelding en collega_T1. Gevraagd is of de collega en werknemer contact hebben gehad en op wiens initiatief dit gebeurde (antwoordcategorieën: collega, werknemer, beiden).
Last van verzuim (T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de collega's last hadden van het verzuim. Antwoordcategorieën zijn: heel erg veel last (4); enigszins last (3); nauwelijks last (2); helemaal geen last (4). De categorie `geen idee' is gehercodeerd tot missing. Taken overgenomen(T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de collega's taken hadden overgenomen. Antwoordcategorieën: ja, alle taken (3) ; ja, een deel (2); nee (1). Als collega weer werkt: hulp nodig? (T1). In het geval de werknemer weer werkt is gevraagd of de werknemer hulp nodig heeft van de collega's. Antwoordcategorieën: ja, nee. De categorie `weet niet' is gehercodeerd als missing. Attitude (T1)12:

- Eerst herstel, dan werken. Dit betreft 1 item (Pas als werknemer zich volledig hersteld voelt, vind ik werkhervatting geoorloofd); antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).
- Het is belangrijk om voor de werknemer naar alternatieven te zoeken zoals ander werk of scholing. Dit is alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op collega_T1. Deze schaal bestaat uit 2 items (Vindt u het belangrijk dat er voor de werknemer naar ander werk wordt gezocht als hij/zij het werk niet meer kan hervatten in zijn/haar oude functie?; Vindt u het belangrijk dat hij/zij scholing en/of cursussen volgt als dat noodzakelijk is voor zijn/haar werkhervatting?); antwoordcategorieën ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1). Alpha is: 0,86.


12 Geprobeerd is om bij direct leidinggevende en collega's dezelfde schalen te vormen. Dit lukte niet altijd; klaarblijkelijk is de betekenis van de verschillende items verschillend in de werknemer-direct leidinggevende relatie en in een werknemer-collega relatie




143




- Het is belangrijk dat werknemer nu zo snel mogelijk weer aan het werk gaat. Dit is alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op collega_T1. Het betreft 1 item (Vindt u het belangrijk dat werknemer nu zo snel mogelijk weer aan het werk gaat?); antwoordcategorieën ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).

- Stimulering werkhervatting. Dit is gemeten onafhankelijk de werkstatus van de werknemer. Dit betreft 1 item (Ik stimuleer(de) hem/haar, zodra zijn/haar gezondheid het ook maar enigszins toelaat/toeliet, het werk zo snel mogelijk te hervatten); antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1).

- Werk is belangrijk voor werknemer. Dit betreft 1 item (Hoe belangrijk denkt u dat het voor werknemer is om (betaald) werk te hebben?), antwoordcategorieën: erg belangrijk (4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2); onbelangrijk 1). De categorie `geen idee' is gehercodeerd als missing.
- Verzuim was/is last voor afdeling omdat werkdruk omhoog gaat (T1-T2). Deze schaal bestaat uit 2 items (Door het verzuim van werknemer is/was de sfeer slechter geworden binnen het thema of op de afdeling waar hij/zij werkte; Door het verzuim van werknemer is/was de werkdruk gestegen binnen het team of op de afdeling waar hij/zij werkte). Antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1). Alpha is 0,83.

- De sfeer is slechter geworden binnen afdeling door verzuim werknemer. Dit betreft 1 item (door het verzuim van werknemer is de sfeer slechter geworden binnen het team of op de afdeling waar hij/zij werkt); antwoordcategorieën: sterk mee eens (4); mee eens (3); mee oneens (2); sterk oneens (1). Mate waarin collega denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in oude functie. De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4); neutraal (3); negatief (2); zeer negatief (1). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd tot missing. Inschatting dat terugkeer naar nieuwe functie mogelijk is.. Als werknemer nog niet het werk hervat had, en terugkeer naar oude functie was niet mogelijk is gevraagd of terugkeer naar nieuwe functie mogelijk wordt geacht (antwoordmogelijkheden: ja, nee). Mate waarin collega denkt dat werknemer positief staat tegenover werkhervatting in nieuwe functie. De betreft 1 item; antwoordcategorieën: zeer positief (5); positief (4); neutraal (3); negatief (2); zeer negatief (1). De antwoordcategorie `geen idee' is gehercodeerd tot missing. Belemmeringen. Gevraagd is waar volgens de collega los van werkaanpassingen vanaf hangt of de werknemer het werk kan hervatten. De antwoorden op deze open vraag zijn door de onderzoekers gecategoriseerd.
Leidinggevende oefent volgens collega druk uit om werk te hervatten (T1, T2). Gevraagd is of de leidinggevende het gevoel had dat er druk uitgeoefend werd door de bedrijfsarts op de werknemer. Antwoordcategorieën: ja, nee.
Privé-omgeving
Volgens werknemer.
Aandeel werknemer in totale inkomen/kostwinnerschap (T1). Gevraagd is wat het aandeel van de werknemer was in het totale gezinsinkomen. De antwoordmogelijkheden vormden een ordinale schaal en waren: ¾ (5). Aantal kinderen thuis (T1).
Leeftijd kinderen (T1).
Hoofdverantwoordelijke voor huishouding voor ziekmelding (T1). Gevraagd is wie de hoofdverantwoordelijke voor huishoudelijke en zorgtaken was voor de ziekmelding. Antwoordmogelijkheden waren: werknemer zelf; partner; hulp in huishouding; iemand




144



anders. Dit is gehercodeerd tot een ordinale schaal lopend van een ander (1); samen met een ander (2); de werknemer zelf (3).
Situatie verzorging huishouden na ziekmelding (T1). Gevraagd is of er iets veranderd was sinds de werknemer thuis zat in de tijd die hij/zij aan het huishouden en eventuele zorgtaken besteedde. Antwoordmogelijkheden: nee, er is niet veranderd; ja, ik besteed er minder tijd aan; ja, ik besteed er meer tijd aan. Dit is gehercodeerd tot wel/geen verandering en tot een ordinale schaal lopend van ja, ik besteed er minder tijd aan (1); nee, er is niets veranderd (2); ja, ik besteed er meer tijd aan (3).
Situatie verzorging huishouden na ziekmelding (T1). Gevraagd is of er iets veranderd was sinds de werknemer thuis zat in de tijd die hij/zij aan het huishouden en eventuele zorgtaken besteedde. Antwoordmogelijkheden: nee, er is niet veranderd; ja, ik besteed er minder tijd aan; ja, ik besteed er meer tijd aan. Dit is gehercodeerd tot wel/geen verandering en tot een ordinale schaal lopend van ja, ik besteed er minder tijd aan (1); nee, er is niets veranderd (2); ja, ik besteed er meer tijd aan (3).
Volgens partner.
Opleidingsniveau partner (T1). Gevraagd is naar de hoogst voltooide opleiding. Er waren 4 ordinale antwoordcategorieën: (1) lager onderwijs; (2) mulo/mavo/lbo/3 klassen havo/3 klassen vwo; (3) havo/vwo/mbo; (4) hbo/universiteit Werkt partner (T1). Gevraagd is of partner al dan niet betaald werk heeft. Hoeveel uur werkt partner? (T1). Indien partner werkt, is gevraagd hoeveel uur de partner werkt.
Aandeel partner in het huishouden (%) (T1-T2). Gevraagd is wat het aandeel van de partner in het huishouden is in procenten op partner_T1.
Situatie verzorging huishouden na ziekmelding (T1-T2). Gevraagd is of er iets veranderd was sinds de werknemer thuis zat in de tijd die hij/zij aan het huishouden en eventuele zorgtaken besteedde. Antwoordmogelijkheden: nee, er is niet veranderd; ja, ik besteed er minder tijd aan; ja, ik besteed er meer tijd aan. Dit is gehercodeerd tot wel/geen verandering en tot een ordinale schaal lopend van ja, ik besteed er minder tijd aan (1); nee, er is niets veranderd (2); ja, ik besteed er meer tijd aan (3).
Invloed ziekmelding op relatie (T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de ziekmelding van de werknemer grote invloed heeft gehad op de relatie. Antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1). Soort invloed (T1, T2). Indien de ziekmelding grote invloed heeft gehad, is ook gevraagd wat de invloed was. Deze antwoorden zijn door de onderzoekers gehercodeerd tot: positieve invloed; negatieve invloed; niet positief of negatief. Hulp bij uitvoering taken van werknemer (T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de partner taken overneemt/nam van de werknemer; schaal, bestaande uit twee items (alpha= 0.79) antwoordcategorieën: veel (4); in redelijke mate (3); nauwelijks (2); helemaal niet (1). Werknemer helpen bij gezondheidsbevordering (T1, T2). Als de partner helpt/hielp is gevraagd of deze hielp bij gezondheidsbevordering; antwoordcategorieën: ja, nee. Werknemer helpen bij werkhervatting (T1, T2). Als de partner helpt/hielp is gevraagd of deze hielp bij (toekomstige) werkhervatting; antwoordcategorieën: ja, nee. Partner voelt zich door ziekmelding werknemer belemmerd in normale bezigheden (T1). Dit betreft 1 item. Gevraagd is in welke mate de partner ten gevolge van extra aandacht voor de partner en/of zorgactiviteiten, werd of wordt belemmerd in de normale bezigheden. Antwoordcategorieën zijn: heel erg veel (4); nogal veel (3); klein beetje (2); helemaal niet (1). Attitude partner (T1, T2):

- Belangrijk te wachten met werkhervatting tot bekend is welke taken werknemer. nog kan doen zonder dat gezondheid gevaar loopt. Dit betreft 1 item (Vindt u dat het




145



belangrijk dat uw partner wacht met werkhervatting totdat bekend is welke taken hij/zij nog kan doen zonder dat zijn/haar gezondheid gevaar loopt?); antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).

- Gezondheid en herstel is op dit moment belangrijker dan werkhervatting. Dit betreft 1 item (Vindt u op dit moment de gezondheid en het herstel van uw partner belangrijker dan zijn/haar werkhervatting?), antwoordcategorieën: veel belangrijker (4), iets belangrijker (3), nauwelijks belangrijk (2) of even belangrijk (1).
- Zorgen over werknemer. Gevraagd is of de partner zich voortdurend zorgen maakt over de werknemer; antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).

- Het is belangrijk om voor de werknemer naar alternatieven te zoeken zoals ander werk of scholing. Dit is alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op partner_T1. Deze schaal bestaat uit 2 items (Vindt u het belangrijk dat er voor de werknemer naar ander werk wordt gezocht als hij/zij het werk niet meer kan hervatten in zijn/haar oude functie?; Vindt u het belangrijk dat hij/zij scholing en/of cursussen volgt als dat noodzakelijk is voor zijn/haar werkhervatting?); antwoordcategorieën ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1). Alpha is: 0,82.

- Het is belangrijk dat werknemer nu zo snel mogelijk weer aan het werk gaat. Dit is alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op partner_T1. Het betreft 1 item (Vindt u het belangrijk dat werknemer nu zo snel mogelijk weer aan het werk gaat?); antwoordcategorieën ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).

- Stimulering herstel. Dit is gemeten onafhankelijk de werkstatus van de werknemer. Gevraagd is of de partner de werknemer stimuleert/stimuleerde om zich zoveel mogelijk te richten op herstel of vermindering van zijn/haar gezondheidsklachten; antwoordcategorieën: ja, nee.

- Stimulering werkhervatting. Dit is gemeten onafhankelijk de werkstatus van de werknemer. Dit betreft 1 item (Ik stimuleer(de) hem/haar, zodra zijn/haar gezondheid het ook maar enigszins toelaat/toeliet, het werk zo snel mogelijk te hervatten); antwoordcategorieën: ja, nee.

- Werk is belangrijk voor werknemer volgens partner. Dit betreft 1 item (Hoe belangrijk denkt u dat het voor werknemer is om (betaald) werk te hebben?), antwoord- categorieën: erg belangrijk (4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2); onbelangrijk (1).

- Belangrijk dat werknemer op termijn zelfde aantal uren werkt als voorheen. Dit betreft
1 item (Vindt u het belangrijk dat uw partner het werk op termijn weer voor hetzelfde aantal uur hervat als in zijn/haar contract staat); antwoordcategorieën: erg belangrijk (4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2); onbelangrijk (1).
- Vervelend als werknemer weer gaat werken, want minder tijd en energie voor partner. Dit betreft 1 item (Zou u het vervelend vinden als uw partner nu weer zou gaan werken, omdat hij/zij dan minder tijd en energie overhoudt voor u?); antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).

- Vervelend om tegen anderen te zeggen dat partner ziek is. Dit betreft 1 item (Vindt u het vervelend om tegen anderen te zeggen dat uw partner ziek is?); antwoord- categorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).




146



Belemmeringen (T1, T2). Gevraagd is waar volgens de partner los van werkaanpassingen vanaf hangt of de werknemer het werk kan hervatten. De antwoorden op deze open vraag zijn door de onderzoekers gecategoriseerd.
Volgens belangrijke ander.
Relatie met werknemer (T1). Gevraagd is welke relatie de belangrijke ander heeft met de werknemer, bijvoorbeeld vriendin, moeder, zoon etc. Opleidingsniveau belangrijke ander (T1). Gevraagd is naar de hoogst voltooide opleiding. Er waren 4 ordinale antwoordcategorieën: (1) lager onderwijs; (2) mulo/mavo/lbo/3 klassen havo/3 klassen vwo; (3) havo/vwo/mbo; (4) hbo/universiteit. Werkt belangrijke ander (T1). Gevraagd is of partner al dan niet betaald werk heeft. Antwoordcategorieën: ja, nee.
Hoeveel uur werkt ander? (T1). Indien belangrijke werkt, is gevraagd hoeveel uur de belangrijke ander werkt.
Invloed ziekmelding op relatie/contact (T1). Gevraagd is in hoeverre de ziekmelding van de werknemer grote invloed heeft gehad op de relatie tussen de belangrijke ander en de werknemer. Antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
Soort invloed (T1). Indien de ziekmelding grote invloed heeft gehad, is ook gevraagd wat de invloed was. Deze antwoorden zijn door de onderzoekers gehercodeerd tot: positieve invloed; negatieve invloed; niet positief of negatief.
Hulp bij uitvoering taken van werknemer (T1, T2). Gevraagd is in hoeverre de werknemer taken overneemt/nam van de werknemer; schaal bestaande uit twee items, antwoord- categorieën: veel (4); in redelijke mate (3); nauwelijks (2); helemaal niet (1). Werknemer helpen bij gezondheidsbevordering (T1, T2). Als de belangrijke ander helpt/hielp is gevraagd of deze hielp bij gezondheidsbevordering; antwoordcategorieën: ja, nee. Werknemer helpen bij werkhervatting (T1, T2). Als de belangrijke ander helpt/hielp is gevraagd of deze hielp bij (toekomstige) werkhervatting; antwoordcategorieën: ja, nee. Belangrijke ander voelt zich door ziekmelding werknemer belemmerd in normale bezigheden (T1). Dit betreft 1 item. Gevraagd is in welke mate de partner ten gevolge van extra aandacht voor de partner en/of zorgactiviteiten, werd of wordt belemmerd in de normale bezigheden. Antwoordcategorieën zijn: heel erg veel (4); nogal veel (3); klein beetje (2); helemaal niet (1). Attitude belangrijke ander (T1, T2):

- Belangrijk te wachten met werkhervatting tot bekend is welke taken resp. nog kan doen zonder dat gezondheid gevaar loopt. Dit betreft 1 item (Vindt u dat het belangrijk dat de werknemer wacht met werkhervatting totdat bekend is welke taken hij/zij nog kan doen zonder dat zijn/haar gezondheid gevaar loopt?); antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
- Gezondheid en herstel is op dit moment belangrijker dan werkhervatting. Dit betreft 1 item (Vindt u op dit moment de gezondheid en het herstel van werknemer belangrijker dan zijn/haar werkhervatting?), antwoordcategorieën: veel belangrijker (4), iets belangrijker (3), nauwelijks belangrijk (2) of even belangrijk (1).
- Zorgen over werknemer. Gevraagd is of de belangrijke ander zich voortdurend zorgen maakt over de werknemer; antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).

- Het is belangrijk om voor de werknemer naar alternatieven te zoeken zoals ander werk of scholing. Dit is alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op ander_T1. Deze schaal bestaat uit 2 items (Vindt u het belangrijk dat er voor de werknemer naar ander werk wordt gezocht als hij/zij het werk niet meer kan hervatten in zijn/haar oude functie?; Vindt u het belangrijk dat hij/zij scholing en/of cursussen




147



volgt als dat noodzakelijk is voor zijn/haar werkhervatting?); antwoordcategorieën ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1). Alpha is: 0,79.

- Het is belangrijk dat werknemer nu zo snel mogelijk weer aan het werk gaat. Dit is alleen gemeten als de werknemers nog niet aan het werk waren op belangrijke ander_T1. Het betreft 1 item (Vindt u het belangrijk dat werknemer nu zo snel mogelijk weer aan het werk gaat?); antwoordcategorieën ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
- Stimulering herstel. Dit is gemeten onafhankelijk de werkstatus van de werknemer. Gevraagd is of de belangrijke ander de werknemer stimuleert/stimuleerde om zich zoveel mogelijk te richten op herstel of vermindering van zijn/haar gezondheids- klachten; antwoordcategorieën: ja, nee.

- Stimulering werkhervatting. Dit is gemeten onafhankelijk de werkstatus van de werknemer. Dit betreft 1 item (Ik stimuleer(de) hem/haar, zodra zijn/haar gezondheid het ook maar enigszins toelaat/toeliet, het werk zo snel mogelijk te hervatten); antwoordcategorieën: ja, nee.

- Werk is belangrijk voor werknemer volgens belangrijke ander. Dit betreft 1 item (Hoe belangrijk denkt u dat het voor werknemer is om (betaald) werk te hebben?), antwoordcategorieën: erg belangrijk (4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2); onbelangrijk (1).

- Belangrijk dat werknemer op termijn zelfde aantal uren werkt als voorheen. Dit betreft
1 item (Vindt u het belangrijk dat de werknemer het werk op termijn weer voor hetzelfde aantal uur hervat als in zijn/haar contract staat); antwoordcategorieën: erg belangrijk (4); enigszins belangrijk (3); nauwelijks belangrijk (2); onbelangrijk (1).
- Vervelend als werknemer weer gaat werken, want minder tijd en energie voor belangrijke ander. Dit betreft 1 item (Zou u het vervelend vinden als de werknemer nu weer zou gaan werken, omdat hij/zij dan minder tijd en energie overhoudt voor u?); antwoordcategorieën: antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).

- Vervelend om tegen anderen te zeggen dat partner ziek is. Dit betreft 1 item (Vindt u het vervelend om tegen anderen te zeggen dat de werknemer ziek is?); antwoordcategorieën: ja, heel erg (4); ja, enigszins (3); nee, nauwelijks (2); nee, helemaal niet (1).
Belemmeringen (T1, T2). Gevraagd is waar volgens de belangrijke ander los van werkaanpassingen vanaf hangt of de werknemer het werk kan hervatten. De antwoorden op deze open vraag zijn door de onderzoekers gecategoriseerd.




148

























































































































149



Bijlage 3 Repeated measures werknemer-gerelateerde factoren In het hiernavolgende worden de resultaten weergegeven van de metingen die om de twee maanden hebben plaatsgevonden bij de werknemers. Variantie analyse heeft plaatsgevonden voor ieder meetmoment, daar waar relevant en mogelijk is gebruik gemaakt van repeated measures. Indien hiervan sprake is, wordt dit zowel in de titel van de tabel als onderaan de tabel vermeld.
Tabel 3.1(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: De subjectieve gezondheid ten tijde van het meetmoment. Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=slechts denkbare gezondheid, 100=best denkbare gezondheid) (repeated measures) Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 65 52,3 (21,9) 53 46,8 (19,5)
9 42,9 (26,4) 56 53,8 (21,0) 15 39,7 (16,0) 38 49,6 (20,3) T2 (4,5 mnd) 62 64,1 (21,5) 51 58,5 (23,5)
9 46,1 (17,9) 53 67,2 (20,7) 15 44,3 (15,5) 36 64,4 (24,0) 4>3* T3 (6,5 mnd)* 62 70,2 (19,8) 52 60,3 (24,1)
4>3**
9 52,8 (19,2) 53 73,1 (18,4) 15 43,1 (17,6) 37 67,3 (23,0) 2>1* T4 (8,5 mnd)** 57 73,3 (19,7) 51 61,6 (22,9)
8 65,0 (17,9) 49 74,7 (19,8) 14 46,4 (17,9) 37 67,4 (22,1) 4>3* T5 (10,5 mnd)* 48 76,1 (18,9) 42 64,8 (23,2)
8 72,5 ( 8,9) 40 76,9 (20,1) 13 57,7 (17,9) 29 67,9 (24,8) T6 (12,5 mnd) 52 71,7 (22,7) 44 68,5 (21,2) 4>3**
7 45,8 (24,3) 45 75,8 (19,8) 14 52,5 (20,6) 30 75,9 (17,1) 2>1**
* 0,05 > p > 0,01

** 0,01 > p > 0,001

*** p Voor wat betreft de ervaren gezondheid wordt een aantal verschillen gevonden. Er is een verandering in de tijd voor alle groepen (p




150



Tabel 3.2(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: In hoeverre is terugkeer naar oude functie mogelijk? volgens werknemer. Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (0=nee, 1=ja). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 37 1,0 (0,2) 33 0,9 (0,3)
8 0,8 (0,5) 29 1,0 (0,0) 13 0,7 (0,5) 20 1,0 (0,0) 4>3* T2 (4,5 mnd) 44 0,7 (0,5) 40 0,7 (0,5)
9 0,4 (0,5) 35 0,8 (0,4) 15 0,6 (0,5) 25 0,7 (0,5) T3 (6,5 mnd) 31 0,7 (0,5) 38 0,6 (0,5)
9 0,4 (0,5) 22 0,8 (0,4) 14 0,4 (0,5) 24 0,8 (0,4) T4 (8,5 mnd) 28 0,5 (0,5) 34 0,6 (0,5)
7 0,1 (0,4) 21 0,7 (0,5) 14 0,6 (0,5) 20 0,7 (0,5) T5 (10,5 mnd) 25 0,5 (0,5) 29 0,4 (0,5)
8 0,1 (0,4) 17 0,6 (0,5) 14 0,4 (0,5) 15 0,5 (0,1) T6 (12,5 mnd) 19 0,4 (0,5) 26 0,5 (0,5)
7 0,3 (0,5) 12 0,5 (0,5) 14 0,4 (0,5) 12 0,5 (0,5)
* 0,05 > p > 0,01
Op meetmoment T1 waren de hervattende vrouwen meer van mening dat terugkeer naar de oude functie mogelijk is dan de verzuimende vrouwen. Tabel 3.3 (b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: Hoe staat de werknemer tegenover werkhervatting in de oude functie? Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=zeer negatief, 5=zeer positief). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 34 4,1 (0,9) 28 3,6 (1,0)
6 3,5 (1,0) 28 4,1 (0,9) 9 3,9 (1,0) 19 3,5 (1,1) T2 (4,5 mnd) 32 4,4 (0,7) 28 4,1 (0,6)
4 4,3 (0,4) 28 4,5 (0,6) 9 4,0 (0,5) 19 4,1 (1,0) T3 (6,5 mnd) 22 4,0 (1,1) 22 4,2 (0,9)
4 3,0 (1,2) 18 4,2 (1,0) 5 4,0 (0,7) 17 4,2 (1,0) T4 (8,5 mnd) 14 4,3 (0,6) 20 4,1 (0,9)
1 4,0 (0,0) 13 4,5 (0,7) 8 4,3 (0,7) 12 4,0 (1,0) T5 (10,5 mnd) 12 4,5 (0,7) 14 3,9 (0,8)
1 5,0 (0,0) 11 4,5 (0,7) 7 3,7 (1,0) 7 4,1 (0,8) T6 (12,5 mnd) 8 4,8 (0,5) 12 4,2 (0,8)
2 5,0 (0,0) 6 4,6 (0,0) 6 4,3 (0,8) 6 4,0 (0,9)


































151



Tabel 3.4(b) Verschillen en overeenkomsten factoren gerelateerd aan de sociale omgeving in relatie tot situatie op T6: In hoeverre sinds vorige meetmoment contact gehad met de bedrijfsarts? Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=nee, 2=ja). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 65 2,0 (0,1) 54 2,0 (0,0)
9 1,9 (0,3) 56 2,0 (0,0) 15 2,0 (0,0) 39 2,0 (0,0) T2 (4,5 mnd) 56 1,9 (0,2) 50 1,9 (0,4)
9 1,8 (0,4) 47 2,0 (0,1) 15 1,9 (0,4) 35 1,9 (0,4) T3 (6,5 mnd) 48 1,9 (0,3) 42 1,8 (0,4)
9 2,0 (0,0) 39 1,9 (0,3) 14 1,9 (0,3) 28 1,7 (0,5) T4 (8,5 mnd) 32 1,9 (0,3) 38 1,8 (0,4)
8 1,9 (0,4) 24 1,9 (0,3) 14 1,9 (0,4) 24 1,7 (0,5) T5 (10,5 mnd) 29 1,8 (0,4) 36 1,7 (0,5)
8 1,6 (0,5) 21 1,9 (0,3) 14 1,8 (0,4) 22 1,6 (0,5) T6 (12,5 mnd) 24 1,7 (0,5) 31 1,6 (0,5)
7 1,7 (0,5) 17 1,6 (0,5) 14 1,4 (0,5) 17 1,7 (0,5) Tabel 3.5(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: In hoeverre wordt druk van de bedrijfsarts ervaren m.b.t. snelle werkhervatting? Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 64 1,5 (0,6) 54 1,5 (0,9)
9 1,4 (0,5) 55 1,5 (0,7) 15 1,4 (0,9) 39 1,6 (0,9) T2 (4,5 mnd) 56 1,3 (0,7) 50 1,5 (0,9)
9 1,8 (1,2) 47 1,2 (0,4) 15 1,5 (0,7) 35 1,5 (0,9) T3 (6,5 mnd) 48 1,2 (0,7) 41 1,5 (0,9)
9 1,4 (0,9) 39 1,2 (0,7) 14 1,4 (0,9) 27 1,6 (0,9) T4 (8,5 mnd) 32 1,2 (0,6) 37 1,6 (1,1)
8 1,2 (0,5) 24 1,2 (0,6) 14 1,3 (0,8) 23 1,9 (1,2) T5 (10,5 mnd) 28 1,2 (0,5) 36 1,3 (0,7)
7 1,1 (0,4) 21 1,2 (0,5) 14 1,2 (0,6) 22 1,4 (0,8) T6 (12,5 mnd) 24 1,4 (0,8) 29 1,3 (0,8)
7 1,3 (0,8) 17 1,4 (0,9) 13 1,2 (0,6) 16 1,4 (1,0)










































152



Tabel 3.6(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: Bent u tevreden over het contact met de bedrijfsarts? Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=nee, 2=ja). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 64 1,5 (0,8) 54 1,6 (0,7)
9 1,2 (0,4) 55 1,6 (0,8) 15 1,5 (0,8) 39 1,6 (0,7) T2 (4,5 mnd) 55 1,3 (0,7) 50 1,4 (0,8)
9 1,4 (0,7) 46 1,3 (0,7) 15 1,3 (0,6) 35 1,4 (0,8) T3 (6,5 mnd)* 48 1,3 (0,7) 42 1,7 (1,0)
9 1,4 (0,7) 39 1,3 (0,6) 14 1,6 (1,1) 28 1,7 (0,9) T4 (8,5 mnd) 32 1,3 (0,8) 36 1,0 (0,9)
8 1,6 (1,1) 24 1,3 (0,7) 13 1,3 (0,5) 23 1,8 (1,1) T5 (10,5 mnd)* 28 1,2 (0,4) 36 1,6 (0,9)
7 1,4 (0,5) 21 1,1 (0,4) 14 1,6 (0,9) 22 1,6 (0,9) T6 (12,5 mnd)* 24 1,3 (0,5) 29 1,8 (1,2)
7 1,3 (0,5) 17 1,2 (0,6) 13 1,9 (1,3) 16 1,8 (1,2)
* 0.05>p>0.01
Op drie meetmomenten, namelijk T3, T5 en T6 zijn vrouwen meer dan mannen tevreden over het contact met de huisarts.
Tabel 3.7(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: In hoeverre vindt uw bedrijfsarts dat u zich eerst moet richten op uw herstelproces? volgens de werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 63 3,2 (0,8) 53 3,2 (0,6)
9 3,3 (0,9) 54 3,1 (0,7) 14 3,3 (0,7) 39 3,1 (0,6) T2 (4,5 mnd) 15 3,7 (0,6) 19 3,6 (0,8)
8 3,6 (0,7) 7 3,9 (0,4) 9 3,9 (0,3) 10 3,3 (1,1) T3 (6,5 mnd) 13 3,6 (0,8) 16 3,4 (0,6)
8 3,8 (0,7) 5 3,4 (0,9) 9 3,7 (0,5) 7 3,1 (0,7) T4 (8,5 mnd) 10 3,2 (0,9) 15 3,6 (0,5)
6 3,0 (0,9) 4 3,5 (1,0) 12 3,7 (0,5) 3 3,3 (0,6) T5 (10,5 mnd) 6 3,3 (1,2) 16 3,4 (0,8)
4 3,3 (1,5) 2 3,5 (0,7) 11 3,5 (0,7) 5 3,0 (1,0) T6 (12,5 mnd) 8 3,0 (1,1) 15 3,3 (1,0)
7 3,0 (1,2) 1 3,0 (0,0) 13 3,2 (1,1) 2 3,5 (0,7)
















153



Tabel 3.8(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6 In hoeverre vindt uw bedrijfsarts (snelle) werkhervatting belangrijk? volgens de werknemer. Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 65 3,0 (0,9) 53 2,8 (1,0)
9 2,7 (1,2) 56 1,9 (0,8) 14 2,4 (1,1) 39 2,1 (0,9) T2 (4,5 mnd) 55 2,1 (0,9) 50 2,8 (1,1)
9 2,4 (9,1) 46 3,0 (0,9) 15 2,5 (1,1) 35 2,9 (1,1) T3 (6,5 mnd) 47 2,7 (1,1) 40 2,9 (1,0)
9 2,4 (1,3) 38 2,8 (1,0) 13 2,7 (1,3) 27 3,1 (0,9) T4 (8,5 mnd) 32 3,0 (0,9) 37 2,8 (1,2)
8 3,2 (0,7) 24 2,9 (1,0) 14 2,4 (1,1) 23 3,0 (1,3) T5 (10,5 mnd) 28 2,7 (1,1) 35 2,8 (1,1)
7 3,1 (1,1) 21 2,6 (1,2) 13 2,5 (1,0) 22 3,0 (1,2) T6 (12,5 mnd) 23 2,7 (1,4) 29 2,5 (1,2)
7 2,6 (1,5) 16 2,8 (1,3) 13 2,1 (1,2) 16 2,8 (1,1) Tabel 3. 9(b) Verschillen en overeenkomsten factoren gerelateerd aan de sociale omgeving in relatie tot situatie op T6 Heeft iemand van het werk contact opgenomen? Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=nee, 2=ja). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 65 1,9 (0,3) 54 1,9 (0,3)
9 2,0 (0,0) 56 1,9 (0,3) 15 1,9 (0,3) 39 1,9 (0,3) T2 (4,5 mnd) 15 1,9 (0,3) 19 1,9 (0,3)
8 2,0 (0,0) 7 1,9 (3,8) 9 1,9 (0,3) 10 1,9 (0,3) T3 (6,5 mnd) 13 1,7 (0,5) 16 1,7 (0,5)
8 1,6 (0,5) 5 1,8 (0,4) 9 1,7 (0,5) 7 1,7 (0,5) T4 (8,5 mnd) 10 1,8 (0,4) 16 1,7 (0,4)
6 1,8 (0,4) 4 1,7 (0,5) 12 1,7 (0,5) 4 2,0 (0,0) T5 (10,5 mnd) 6 1,8 (0,4) 14 1,6 (0,5)
4 1,7 (0,5) 2 2,0 (0,0) 9 1,7 (0,5) 5 1,4 (0,5) T6 (12,5 mnd) 8 1,6 (0,5) 15 1,6 (0,5)
7 1,6 (0,5) 1 2,0 (0,0) 13 1,6 (0,5) 2 1,5 (0,7)








154



Tabel 3.10(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: In hoeverre heeft u het gevoel dat uw direct leidinggevende u mist? volgens werknemer. Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 65 2,0 (1,0) 53 2,7 (1,0)
9 1,7 (1,0) 56 2,1 (1,0) 14 2,4 (0,9) 39 2,3 (1,1) T2 (4,5 mnd) 30 3,1 (0,9) 29 2,7 (1,0)
9 2,9 (1,3) 21 3,2 (0,7) 9 2,0 (1,0) 20 2,9 (0,9) T3 (6,5 mnd) 31 2,6 (1,1) 26 2,4 (1,0)
7 2,4 (1,3) 24 2,7 (1,1) 12 2,4 (1,0) 14 2,4 (1,0) T4 (8,5 mnd) 15 2,9 (1,1) 21 2,6 (1,0)
7 2,6 (1,1) 8 3,2 (1,0) 12 2,7 (1,2) 9 2,6 (0,7) T5 (10,5 mnd) 10 2,4 (1,1) 25 2,6 (1,0)
4 1,7 (1,5) 6 2,8 (1,2) 11 2,6 (1,1) 14 2,5 (1,1) T6 (12,5 mnd) 8 2,1 (1,4) 15 2,1 (1,2)
7 1,9 (1,2) 1 4,0 (0,0) 13 2,2 (1,1) 2 2,0 (1,4) Tabel 3.11(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: In hoeverre vindt uw direct leidinggevende (snelle) werkhervatting belangrijk? volgens de werknemer. Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 64 3,2 (0,9) 53 3,0 (1,0)
9 3,6 (0,7) 55 3,1 (0,9) 14 2,7 (1,1) 39 3,1 (1,0) T2 (4,5 mnd) 56 3,1 (1,1) 50 2,9 (1,1)
9 3,1 (1,3) 47 3,1 (1,1) 15 2,8 (1,1) 35 3,0 (1,1) T3 (6,5 mnd) 47 2,9 (1,2) 42 2,7 (1,2)
8 2,7 (1,4) 39 2,9 (1,2) 14 2,2 (1,2) 28 2,9 (1,0) T4 (8,5 mnd) 32 2,7 (1,0) 38 2,7 (1,2)
8 2,2 (1,0) 24 2,8 (0,9) 14 2,4 (1,3) 24 3,0 (1,1) T5 (10,5 mnd) 27 2,7 (1,3) 35 2,9 (1,2)
7 2,7 (1,6) 20 2,7 (1,2) 13 2,8 (1,2) 22 3,0 (1,2) T6 (12,5 mnd) 19 2,6 (1,2) 26 2,0 (1,1)
7 2,1 (1,5) 12 2,8 (1,0) 13 1,8 (1,1) 13 2,3 (1,1)








155



Tabel 3.12(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: In hoeverre wordt druk van direct leidinggevende ervaren m.b.t. snelle werkhervatting? volgens werknemer.
Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 64 1,9 (1,0) 53 1,8 (0,9)
9 2,1 (1,3) 55 1,9 (0,9) 14 1,7 (1,1) 39 1,8 (0,9) T2 (4,5 mnd) 56 1,5 (1,0) 50 1,6 (0,9)
9 1,7 (1,3) 47 1,5 (0,9) 15 1,6 (1,0) 35 1,7 (0,9) T3 (6,5 mnd) 47 1,4 (1,0) 42 1,6 (1,1)
8 2,1 (1,6) 39 1,3 (0,7) 14 1,4 (0,9) 28 1,7 (1,1) T4 (8,5 mnd) 32 1,4 (1,0) 38 1,7 (1,0)
8 1,7 (1,4) 24 1,3 (0,8) 14 1,3 (0,7) 24 1,9 (1,1) T5 (10,5 mnd) 28 1,4 (0,8) 35 1,7 (1,2)
7 1,4 (0,8) 21 1,4 (0,9) 13 1,5 (0,9) 22 1,8 (1,3) T6 (12,5 mnd) 19 1,3 (0,9) 26 1,4 (0,9)
7 1,4 (1,1) 12 1,2 (0,9) 13 1,5 (1,0) 13 1,4 (1,0) Tabel 3.13(b) Verschillen en overeenkomsten werknememer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: In hoeverre heeft u het gevoel dat collega's u missen? volgens werknemer. Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 63 2,8 (0,9) 53 2,9 (0,8)
8 2,5 (0,8) 55 2,2 (1,0) 15 2,1 (1,0) 38 2,0 (0,89) T2 (4,5 mnd) 29 2,8 (0,9) 27 3,0 (0,9)
8 2,7 (1,0) 21 2,9 (0,9) 8 3,0 (0,9) 19 3,0 (0,9) T3 (6,5 mnd) 32 2,7 (1,1) 26 2,8 (1,0)
8 2,5 (1,3) 24 2,7 (1,1) 12 2,7 (1,2) 14 3,0 (1,0) T4 (8,5 mnd) 14 2,6 (1,0) 20 2,8 (1,0)
6 2,5 (1,2) 8 2,7 (0,9) 12 2,7 (1,2) 8 3,1 (0,8) T5 (10,5 mnd) 10 2,3 (1,3) 25 2,5 (1,1)
4 1,7 (1,5) 6 2,7 (1,0) 11 2,4 (1,1) 14 2,6 (1,2) T6 (12,5 mnd) 13 2,3 (1,3) 19 2,4 (1,0)
7 1,7 (1,3) 6 3,0 (0,9) 13 2,4 (1,1) 6 2,5 (0,8)








156



Tabel 3.14(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren gerelateerd in relatie tot situatie op T6: In hoeverre vinden collega's (snelle) werkhervatting belangrijk? volgens de werknemer. Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 64 2,2 (1,0) 53 2,2 (1,0)
8 2,2 (0,9) 56 2,2 (1,0) 15 2,3 (0,9) 38 2,2 (1,0) T2 (4,5 mnd) 55 2,7 (1,1) 48 2,4 (1,1)
8 2,9 (1,1) 47 2,7 (1,1) 14 2,4 (1,1) 34 2,4 (1,2) T3 (6,5 mnd) 47 2,3 (1,2) 41 2,6 (1,0)
8 2,5 (1,4) 39 2,7 (1,1) 13 2,4 (1,1) 28 2,6 (1,0) T4 (8,5 mnd) 31 2,7 (1,0) 37 2,7 (1,0)
7 2,3 (1,1) 24 2,8 (1,0) 14 2,6 (1,2) 23 2,7 (1,0) T5 (10,5 mnd) 28 2,5 (1,2) 35 2,4 (1,0)
7 1,9 (1,2) 21 2,8 (1,2) 13 2,5 (1,1) 22 2,4 (1,0) T6 (12,5 mnd) 24 2,3 (1,0) 30 2,1 (1,1)
7 1,1 (1,0) 17 2,6 (0,9) 13 1,9 (1,1) 17 2,3 (1,1) Tabel 3.15(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: In hoeverre wordt druk van collega's ervaren m.b.t. snelle werkhervatting? volgens werknemer. Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 64 1,5 (0,5) 53 1,5 (0,7)
8 1,2 (0,5) 36 1,5 (0,5) 15 1,5 (0,9) 38 1,5 (0,7) T2 (4,5 mnd) 56 1,2 (0,5) 48 1,2 (0,5)
9 1,1 (0,7) 47 1,1 (0,4) 14 1,4 (0,7) 34 1,1 (0,4) T3 (6,5 mnd) 48 1,2 (0,6) 42 1,1 (0,4)
9 1,6 (1,1) 39 1,1 (0,3) 14 1,2 (0,6) 28 1,1 (0,3) T4 (8,5 mnd) 31 1,0 (0,0) 37 1,1 (0,4)
7 1,0 (0,0) 24 1,0 (0,0) 14 1,0 (0,0) 23 1,2 (0,5) T5 (10,5 mnd) 28 1,1 (0,3) 35 1,2 (0,5)
7 1,1 (0,4) 21 1,0 (0,2) 13 1,3 (0,6) 22 1,1 (0,3) T6 (12,5 mnd) 24 1,2 (0,5) 30 1,1 (0,4)
7 1,0 (0,0) 17 1,3 (0,6) 13 1,2 (0,6) 17 1,0 (0,0)








157



Tabel 3.16(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6 Zijn er aanpassingen nodig voor werkhervatting? volgens werknemer. Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (0=nee, 1=ja). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd ) 22 0,7 (0,5) 18 0,8 (0,4)
3 1,0 (0,0) 19 0,7 (0,5) 5 1,0 (0,0) 13 0,8 (0,4) T2 (4,5 mnd) 18 0,4 (0,5) 19 0,7 (0,5)
8 0,3 (0,5) 10 0,5 (0,5) 9 0,6 (0,5) 10 0,8 (0,4) T3 (6,5 mnd) 14 0,9 (0,4) 20 0,9 (0,4)
7 0,7 (0,5) 7 1,0 (0,0) 10 0,8 (0,4) 10 0,9 (0,3) T4 (8,5 mnd) 10 0,5 (0,5) 16 0,8 (0,4)
5 0,4 (0,5) 5 0,6 (0,5) 11 0,8 (0,4) 5 0,8 (0,4) T5 (10,5 mnd)*** 7 0,0 (0,0) 16 0,8 (0,4)
5 0,0 (0,0) 2 0,0 (0,0) 9 0,8 (0,4) 7 0,7 (0,5) T6 (12,5 mnd) 7 0,7 (0,5) 14 0,7 (0,5)
6 0,8 (0,4) 1 0,0 (0,0) 12 0,8 (0,5) 2 0,5 (0,7)
*** p Op meetmoment T5 gaven vrouwen vaker aan ten behoeve van werkhervatting aanpassingen nodig te hebben.




158























































































































































159



Bijlage 4 Repeated measures factoren gerelateerd aan de sociale omgeving
Tabel 4.1(b) Verschillen en overeenkomsten werknemer-gerelateerde factoren in relatie tot situatie op T6: In hoeverre is sinds twee maanden geleden het aandeel in het huishouden veranderd? Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=minder gaan doen, 2=gelijk gebleven, 3=meer gaan doen).
Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd )

T2 (4,5 mnd) 62 1,4 (0,7) 51 1,6 (0,8)
9 1,6 (0,9) 53 1,3 (0,7) 15 1,2 (0,6) 36 1,7 (0,9) T3 (6,5 mnd) 57 1,3 (0,6) 51 1,4 (0,8)
9 1,1 (0,3) 48 1,3 (0,6) 14 1,5 (0,9) 37 1,4 (0,7) T4 (8,5 mnd)* 48 1,3 (0,6) 41 1,6 (0,8)
8 1,5 (0,9) 40 1,2 (0,5) 14 1,6 (0,9) 27 1,6 (0,8) T5 (10,5 mnd) 32 1,5 (0,7) 38 1,5 (0,8)
8 1,5 (0,8) 24 1,5 (0,7) 13 1,6 (0,9) 25 1,4 (0,8) T6 (12,5 mnd) 30 1,6 (0,7) 38 1,4 (0,8)
7 1,4 (0,5) 23 1,6 (0,8) 14 1,5 (0,7) 24 1,3 (0,7)
* 0.05

Mannelijke werknemers gaven op meetmoment T4 vaker aan minder in het huishouden te zijn gaan doen dan de vrouwelijke werknemers. Dit verschil hing niet samen met werkhervatting. Tabel 4.2(b) Verschillen en overeenkomsten factoren gerelateerd aan de sociale omgeving in relatie tot situatie op T6: In hoeverre heeft de ziekmelding invloed op de relatie met partner? Omvang groep, gemiddelde en standaarddeviatie (1=helemaal niet, 4=heel erg). Variabele Mannen Vrouwen Post-hoc Scheffé
1.Verzuimende 2.Hervattende 3.Verzuimend 4.Hervattende mannen mannen vrouwen vrouwen

T1 (3,0 mnd )

T2 (4,5 mnd) 56 1,7 (1,1) 40 2,1 (1,2)
8 1,9 (1,1) 48 1,7 (1,1) 14 2,0 (1,1) 26 2,1 (1,2) T3 (6,5 mnd) 52 1,7 (1,0) 42 2,1 (1,1)
8 2,0 (1,2) 44 1,7 (1,0) 13 2,0 (1,2) 20 2,2 (1,1) T4 (8,5 mnd) 42 1,8 (1,1) 33 2,3 (1,2)
6 2,2 (1,3) 36 1,8 (1,1) 13 2,3 (1,5) 20 2,2 (1,1) T5 (10,5 mnd) 29 3,0 (1,2) 32 2,4 (1,2)
7 2,1 (1,5) 22 2,0 (1,2) 13 2,3 (1,3) 19 2,4 (1,2) T6 (12,5 mnd) 26 2,0 (1,3) 30 2,5 (1,3)
5 2,6 (1,5) 21 1,9 (1,3) 12 2,4 (1,4) 18 2,5 (1,3)














160

























































































































161



Bijlage 5 Resultaten actoren tweede meting
Tabel 5.1(b) Sociaal-medische begeleiding volgens bedrijfsarts (BA) gemiddelden (standaarddeviatie), aantallen (percentages) (toets zonder verzuimende mannen). Variabele Mannen Vrouwen Totaal Post-hoc (n=44) (n=42) (n= 86) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=2) (n=42) (n=12) (n=30) BA: werknemer 3,00 (0,0) 3,41 (0,59) 2,75 (0,75) 3,37 (0,61) 3,30 (0,65) onderneemt
voldoende activiteiten
om werkhervatting te
bespoedigen
(1=helemaal niet mee
eens, 4 =helemaal
mee eens)
BA: Bedrijf 3,00 (0,0) 3,10 (0,80) 2,58 (0,90) 3,03 (0,68) 3,00 (0,78) onderneemt
voldoende activiteiten
om werkhervatting wn
te bespoedigen
(1=helemaal niet mee
eens, 4 =helemaal
mee eens)
BA: Bedrijf oefent 14 (33,3%) 4 (33,3%) 10 (34,5%) 28 (32,9%) druk uit op wn om
werkhervatting te
bespoedigen (n=86)
BA wordt bij 2,50 (0,71) 1,31 (0,60) 1,58 (0,67) 1,33 (0,616) 1,38 (0,64) verzuimbegeleiding
gehinderd door
contract (1=helemaal
niet mee eens, 4
=helemaal mee eens)
BA wordt bij 1,50 (0,71) 1,52 (0,71) 1,87 (0,83) 1,57 (0,73) 1,58 (0,74) verzuimbegeleiding
gehinderd door
tijdsdruk (1=helemaal
niet mee eens, 4
=helemaal mee eens)
BA heeft contact 2 (100%) 39 (92,9%) 12 (100%) 28 (93,3%) 81 (94,2%) gehad met de huisarts




162





Tabel 5.2(b) Attitude huisarts, gemiddelde (standaarddeviatie), aantallen (percentages) (toets zonder verzuimende mannen).
Variabele Mannen Vrouwen Totaal Post-hoc (n=26) (n=34) (n=60) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=3) (n=23) (n=9) (n=27) Attitude huisarts (1=helemaal mee oneens, 4 = helemaal mee eens) Eerst herstel, dan

2,33 (0,58) 2,50 ( 0,76) 3,29 (0,49) 2,46 ( 0,78) 2,62 ( 0,76) werkhervatting
Oorzaak 3,33 (0,58) 2,35 ( 0,93) 2,56 (1,13) 2,67 ( 1,09) 2,56 ( 1,02) gezondheidsklachten
ligt in het werk
Contact gehad met 3 (100,0%) 14 (60,9%) 9 (100,0%) 14 ( 51,9%) 40 ( 66,7%) bedrijfsarts over
werknemer
Advies omtrent werk 2 ( 66,7%) 1 ( 7,1%) 4 ( 44,4%) 4 ( 28,6%) 11 ( 27,5%) of werkhervatting
gegeven




163





Tabel 5.3(b) Direct leidinggevende (DL), gemiddelde (standaarddeviatie), aantallen (percentages) (toets zonder verzuimende mannen).
Variabele Mannen Vrouwen Totaal Post-hoc (n=29) (n=26) (n=55) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=2) (n=27) (n=10) (n=16) Situatie werknemer volgens direct leidinggevende (DL) en mening direct leidinggevende (DL) (1=helemaal niet mee eens, 4 =helemaal mee eens)
DL mist(e) werknemer 1,50 (0,71) 1,64 (0,73) 1,80 (0,79) 1,75 (0,77) 1,70 (0,74) Frequentie contact DL 8,50 (9,19) 6,92 (6,31) 12,30 (14,80) 8,38 (6,75) 8,22 (8,66) met werknemer tussen
ziekmelding en DL_T1
Initiatief contact
DL 1 (50,0%) 10 (40,0%) 4 (44,4%) 7 (50,0%) 22 (44,0%) Werknemer - 1 (24,0%) 2 (22,2%) 2 (14,3%) 5 (10,0%) Beiden 1 (50,0%) 14 (56,0%) 3 (33,3%) 5 (35,7%) 23 (46,0%) Oplossing afwezigheid
werknemer in eerste
instantie
Vervanger 1 (50,0%) 7 (25,0%) 8 (80,0%) 7 (41,2%) 23 (40,4%) aangesteld*
Werk bleef 4 (14,3%) 2 (20,2%) 3 (17,6%) 9 (15,8%) gedeeltelijk liggen
Collega's namen 9 (32,1%) 2 (20,2%) 6 (35,3%) 17 (29,8%) het werk ged.over
Attitude DL t.a.v.
reïntegratie van
werknemer:
Eerst herstel, dan 3,50 (0,71) 3,00 (0,73) 3,40 (0,70) 3,19 (0,98) 3,15 (0,80) werken
Pas bij toestemming 2,50 (0,71) 2,63 (0,84) 2,70 (0,48) 2,37 (1,09) 2,56 (0,86) bedrijfsarts gaan
werken
(Snelle) hervatting 3,00 (0,00) 3,04 (0,65) 3,20 (0,42) 2,81 (0,75) 3,00 (0,64) werknemer is
belangrijk
Verzuim was/is last 2,50 (0,71) 2,84 (0,71) 3,00 (0,81) 2,81 (0,91) 2,86 (0,77) voor afdeling
omdat werkdruk
omhoog gaat
De sfeer is slechter 2,00 (0,00) 2,89 (0,58) 1,80 (0,63) 2,00 (0,82) 1,91 (0,65) geworden binnen
afdeling door verzuim
werknemer
Het is moeilijk goede 2,50 (0,71) 3,14 (0,80) 3,20 (0,79) 2,88 (0,99) 3,05 (0,85) mensen te krijgen voor
de baan van werknemer




164



Vervolg tabel 5.3(b)
Oordeel van DL over (samenwerking met) anderen
Bedrijf doet er alles aan 3,00 (0,00) 3,14 (0,52) 3,10 (0,57) 3,41 (0,51) 3,21 (0,53) om werknemer zo snel
mogelijk te laten
terugkeren
DL krijgt voldoende 3,50 (0,71) 3,39 (0,50) 3,10 (0,74) 3,76 (0,44) 3,46 (0,57) 3>4 * medewerking om binnen
het bedrijf het
werkhervattingstraject
vorm te geven
DL werd/wordt 2,00 (0,00) 1,64 (0,56) 1,60 (0,52) 1,41 (0,51) 1,58 (0,53) gehinderd door
bureaucratische
procedures (1=helemaal
niet mee eens, 4
=helemaal mee eens)

* 0,05>p>0,01




165





Tabel 5.4(b) Collega, gemiddelde (standaarddeviatie), aantallen (percentages) (toets zonder verzuimende mannen). Variabele Mannen Vrouwen Totaal Post-hoc (n=20) (n=23) (n=43) Scheffé
1.Verzui- 2.Hervatten- 3.Verzuimen- 4.Hervattende mende de mannen de vrouwen vrouwen mannen (n=17) (n=9) (n=14) (n=3)
Situatie afdeling volgens collega
Bezetting
Onderbezetting 1 (33,3%) 10 (58,8%) 6 (40,0%) 17 (38,6%) Normale bezetting 2 (66,7%) 6 (35,3%) 9 (100%) 9 (60,0%) 26 (59,1%) Overbezetting 1 (5,9%) 1 (2,3%) Situatie werknemer volgens collega en mening collega Mate waarin collega idee 3,00 (1,00) 3,24 (0,66) 3,00 (0,87) 2,80 (0,68) 3,02 (0,73) heeft dat oorzaak ziekte in
werk ligt (1=helemaal niet
mee eens, 4 =helemaal mee
eens)
Contact collega en 3 (7,5%) 13 (32,5%) 9 (22,5%) 15 (37,5%) 40 (100%) werknemer tussen
ziekmelding en collega
Initiatief contact
Collega 4 (30,8%) 2 (22,2%) 3 (20,0%) 9 (22,5%) Werknemer 1 (33,3%) 1 ( 6,7%) 2 ( 5,0%) Beiden 2 (66,7%) 9 (69,2%) 7 (77,81%) 11 (73,3%) 29 (72,5%) Collega's hebben last van 2,33 (0,58) 2,65 (0,43) 2,78 (0,67) 2,27 (0,88) 2,52 (0,85) verzuim
Mate waarin taken zijn 2,67 (0,58) 3,59 (0,62) 3,44 (0,88) 3,33 (0,82) 3,41 (0,76) overgenomen
Collega stimuleert 2,67 (0,58) 2,18 (0,81) 2,00 (0,87) 2,43 (0,65) 2,26 (0,76) Werkhervatting
(1=helemaal niet mee
eens, 4 =helemaal mee
eens)
verzuim was/is last 2,65 (1,00) 2,78 (1,09) 2,80 (0,94) 2,70 (0,95) voor afdeling
omdat werkdruk
omhoog gaat (1=helemaal
niet mee eens, 4=helemaal
mee eens)
De sfeer is slechter 2,33 (0,58) 1,76 (0,56) 2,00 (0,71) 1,80 (0,68) 1,86 (0,63) geworden binnen
afdeling door
verzuim werknemer
(1=helemaal niet mee
eens, 4 =helemaal mee
eens)
Collega's missen werknemer 2,00 (1,00) 3,24 (0,56) 2,78 (0,97) 3,00 (1,07) 2,98 (0,90) (1=helemaal niet mee eens,

4 =helemaal mee eens)
Leidinggevende oefent 2 (66,7%) 2 (11,8%) 2 (22,2%) 4 (28,6%) 10 (23,3%) volgens collega's druk uit
om werk te hervatten




166





Tabel 5.5(b) Partner, gemiddelde (standaarddeviatie), aantallen (percentages) (toets zonder verzuimende mannen). Variabele Mannen Vrouwen Totaal (n=61) Post-hoc (n=35) (n=26) Scheffé
1.Verzuimen- 2.Hervattende 3.Verzuimen- 4.Hervattende de mannen mannen de vrouwen vrouwen (n=1) (n=34) (n=8) (n=18) Aandeel partner in het 95,0% (0,0%) 76,9% (19,0) 38,8%(24,8) 14,4% (3,4) 62,5%(25,3) huishouden (%)
Verandering verzorging 14 (41,2%) 4 (50,0%) 6 (33,3%) 24 (39,3%) huishouding na ziekmelding
Soort verandering
Minder tijd door 7 (20,6%) 3 (37,5%) 4 (22,2%) 14 (22,9%) werknemer
Even veel tijd door 1 (100%) 20 (58,8%) 4 (50,0%) 12 (66,7%) 37 (60,7%) werknemer
Meer tijd door 7 (20,6%) 1 (12,5%) 2 (11,1%) 10 (16,4%) werknemer
Invloed ziekmelding op relatie 3,00 (0,0) 2,09 (1,26) 1,50 (0,93) 1,33 (0,94) 1,80 (1,15) (1=helemaal niet mee eens, 4
=helemaal mee eens)
Soort invloed indien veranderd:
Positieve invloed 3 (12,0%) 1 (20,0%) 4 (36,4%) 8 (18,2%) Negatieve invloed 3 (100,0%) 18 (72,0%) 3 (60,0%) 5 (45,5%) 29 (65,9%) Niet duidelijk positief 4 (16,0%) 1 (20,0%) 2 (18,2%) 7 (15,9%) of negatief
Hulp van partner bij uitvoering 4,00 (0,0) 3,00 (1,00) 2,25 (0,92) 2,86 (0,90) 2,88 (1,00) taken (1=helemaal niet mee
eens, 4 =helemaal mee eens)
Helpen bij 9 (56,3%) 4 (57,1%) 4 (30,8%) 17 (47,2%) gezondheidsbevordering
Helpen bij werkhervatting 1 ( 6,3%) 2 (28,6%) 1 (7,7%) 4 (11,1%)




167



Vervolg tabel 5.5(b)
Attitude partner t.a.v. reïntegratie van werknemer (1=helemaal niet mee eens, 4 =helemaal mee eens)
Belangrijk te wachten met 4,00 (0,0) 3,67 (0,65) 3,87 (0,35) 3,37 (1,19) 3,64 (0,77) werkhervatting tot bekend is
welke taken resp. nog kan doen
zonder dat gezondheid
gevaar loopt
Gezondheid en herstel is op dit 4,00 (0,0) 3,92 (0,29) 4,00 (0,0) 4,00 (0,0) 3,97 (0,19) moment belangrijker dan
werkhervatting
Zorgen over werknemer 4,00 (0,0) 2,83 (0,72) 2,37 (1,19) 2,37 (0,74) 2,62 (0,90) Het is belangrijk om voor de 1,00 (0,0) 2,67 (1,37) 3,62 (0,74) 2,62 (0,92) 2,86 (1,19) werknemer naar alternatieven te
zoeken zoals ander werk of
scholing
Het is belangrijk dat werknemer 1,00 (0,0) 2,08 (1,16) 2,87 (0,99) 2,00 (0,93) 2,24 (1,09) nu zo snel mogelijk weer aan
het werk gaat
Stimulering herstel 1 (100%) 29 (85,3%) 8 (100%) 18 (100%) 56 (91,8%) Stimulering werkhervatting 15 (44,1%) 3 (37,5%) 5 (27,8%) 23 (37,7%) Werk is belangrijk voor 4,00 (0,0) 3,67 (0,49) 3,62 (0,74) 4,00 (0,0) 3,76 (0,51) werknemer
Belangrijk dat werknemer op 1,00 (0,0) 2,17 (1,11) 2,50 (0,93) 2,00 (1,07) 2,17 (1,04) termijn zelfde aantal uren
werkt als voorheen
Vervelend als resp. weer gaat 1,00 (0,0) 1,75 ( 0,45) 1,75 (0,46) 1,75 (0,41) 1,24 (0,51) werken, want minder tijd en
energie voor partner
Vervelend om tegen anderen te 1,00 (0,0) 1,67 (0,89) 1,62 (0,92) 1,25 (0,71) 1,52 (0,83) zeggen dat partner ziek is
Andere dingen dan 2 (16,7%) 2 (25,0%) 2 (25,0%) 6 (20,7%) gezondheidsklachten
belemmeren werkhervatting




168





Tabel 5.6(b) Ander, gemiddelde (standaarddeviatie), aantallen (percentages) (toets zonder verzuimende mannen).
Variabele Mannen Vrouwen Totaal Post-hoc (n=17) (n=27) (n=44) Scheffé
1.Verzui- 2.Hervatten- 3.Verzuimen- 4.Hervattende mende de mannen de vrouwen vrouwen mannen (n=15) (n=9) (n=18) (n=2)
Woont bij werknemer 2 (4,5%) 15 (34,1%) 9 (20,5%) 18 (40,9%) 44 (100%) in huis
Mening belangrijke ander over situatie (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens) Invloed ziekmelding op 3,50 (0,71) 2,27 (1,44) 1,56 (1,13) 1,50 (0,86) 3,86 (1,21) relatie
Soort invloed:
Positieve invloed 2 (22,2%) 4 ( 7,1%) 2 (13,3%) 5 (12,8%) 13 (10,9%) Negatieve invloed 3 ( 5,4%) 3 ( 2,5%) Niet duidelijk 7 (77,8%) 49 (87,5%) 13 (86,7%) 34 (87,2%) 103 (86,6%) positief
of negatief
Hulp bij uitvoering 1,50 (0,7) 1,33 (0,50) 1,22 (0,4) 1,33 (0,40) 1,32 (0,44) taken
Helpen bij 1 (33,3%) 2 (66,7%) 3 (100%) gezondheids-
bevordering
Helpen bij 1 (100%) 1 (100%) werkhervatting
Attitude belangrijke ander t.a.v. reïntegratie van werknemer (1=helemaal niet mee eens, 4=helemaal mee eens)
Belangrijk te wachten 1,00 (0,0 ) 1,00 (0,0 ) 1,22 (0,44) 1,12 (0,35) 1,12 (0,33) met werkhervatting tot
bekend welke taken
nog doen zonder
gevaar gezondheid
Gezondheid en herstel 1,50 (0,71) 1,50 (0,84) 1,00 (0,0) 1,00 (0,0) 1,16 (0,47) is nu belangrijker dan
werkhervatting
Zorgen over 3,50 (0,71) 1,87 (0,98) 2,67 (1,12) 1,37 (0,52) 2,12 (1,09) werknemer
Het is belangrijk om 3,00 (1,41) 2,67 (1,21) 2,44 (1,13) 2,75 (1,16) 2,64 (1,11) voor de werknemer
naar alternatieven te
zoeken
Belangrijk dat 2,50 (2,12) 2,67 (1,21) 2,44 (1,51) 2,75 (1,04) 2,60 (1,26) werknemer zo snel
mogelijk weer aan het
werk gaat
Stimulering herstel 2 (5,6%) 12 (33,0%) 8 (22,2%) 14 (38,9%) 36 (100%) Stimulering 1 (6,3%) 5 (31,3%) 3 (18,8%) 7 (43,8%) 16 (100%) werkhervatting
Werk is belangrijk voor 3,50 (0,71) 4,00 (0,0 ) 3,56 (0,73) 4,00 (0,0) 3,79 (0,51) werknemer
Belangrijk dat wn'er op 2,00 (1,41) 2,33 (1,51) 2,78 (1,09) 2,62 (1,06) 2,56 (1,16) termijn zelfde aantal
uren werkt als
voorheen




169



Vervolg tabel 5.6(b)
Vervelend als resp. 1,00 (0,00) 1,20 (0,45) 1,11 (0,33) 1,38 (0,52) 1,21 (0,41) weer gaat werken, want
minder tijd en energie
voor ander
Vervelend om tegen 1,50 (0,71) 1,67 (1,21) 1,89 (1,27) 1,13 (0,35) 1,56 (1,00) anderen te zeggen dat
partner ziek is
Andere dingen dan 2 (40,0%) 2 (25,0%) 2 (25,0%) 6 (26,1%) gezondheidsklachten
belemmeren hervatting




170







































































































171



Bijlage 6 Logistische regressie en correlaties
Achtergrond informatie over logistische regressie De exp(B) geeft weer hoeveel de "odds ratio" (een benadering voor het "relatieve risico", zie Bouter & van Dongen, 1991) voor volledige werkhervatting toeneemt, als de voorspeller met
1 toeneemt. De "odds ratio" geeft verandering in de kans op volledige werkhervatting als de voorspeller 1 toeneemt. Dus als de exp(B) 14,35 bedraagt voor de voorspeller aandoening aan het bewegingsapparaat, dan is de kans op volledige werkhervatting 14,35 keer groter bij klachten aan het bewegingsapparaat dan bij psychische klachten. De exp(B) waarden zijn dus onderling niet vergelijkbaar omdat ze afhankelijk zijn van de schaal waarmee de voorspeller is gemeten.
De maten voor de fit van het model geven allereerst weer hoe goed het model werkhervatting voorspelt (in % weergegeven). Daarnaast zijn er specifieke toetsingsgrootheden, die aangeven in hoeverre het model een verbetering is ten opzichte van het "nul-model" waarin alleen een constante is opgenomen.
Tabel 6.1(b) Verklaring van werkhervatting van mannen (n=64, 1 hervatte man is missing) door middel van logistische regressie met wel versus niet hervat na 13 maanden als afhankelijke variabele, methode enter
Voorspeller B(S.E.) Exp. (B) p Leidinggevende functie 0,378 (1,261) 1,46 0,764 Voldoende gewaardeerd 2,196 8,99 0,054 voelen
Klachten aan het bew. 2,664(1,125) 14,349 0,018 app.
Maten voor de fit van het model:
Totale percentage goed 85,9% -2 log Likelihood: 36,418 voorspeld
Percentage niet hervat 0,0% Cox & Snell R square: 0,216 goed voorspeld
Percentage volledig hervat 100,0% Nagelkerke R square: 0,388 goed voorspeld
Percentage hervat 85,9% Chi square: 15,562*** waargenomen

***p Tabel 6.2(b) Correlatiematrix voor de mannen (57 1 2 3 4 5
1. Leidinggevende - -,105 ,202 ,136 ,141 functie

2. Vaste aanstelling - ,122 ,205 -,487**
3. Genoeg - ,132 -,065 gewaardeerd voelen

4. Aandoening aan - -,036 BA

5. Alleen wonen -
**0,01>p>0,001




172



Tabel 6.3(b) Verklaring van volledige werkhervatting van vrouwen (n=49, 5 missing, waaronder 2 niet hervatte vrouwen) door middel van logistische regressie met wel versus niet hervat na dertien maanden als afhankelijke variabele, methode enter. Voorspeller B(S.E.) Exp. (B) p Voldoende gewaardeerd -1,01 (0,75) 0,366 0,78 voelen
Klachten aan het bew. -,588 (0,66) 0,555 0,369 app.
Alleen wonen of niet 1,50 (1,11) 4,927 0,51 Maten voor de fit van het model:
Totale percentage goed 71,7% -2 log Likelihood: 56,34 voorspeld
Percentage niet hervat 0,0% Cox & Snell R square: 0,121 goed voorspeld
Percentage hervat goed 100% Nagelkerke R square: 0,173 voorspeld
Percentage hervat 71,7% Chi square: 6,82# waargenomen
# 0,1>p>0,05
Tabel 6.4(b) Correlatiematrix voor de vrouwen met alle significante werknemer-gerelateerde factoren (48
1 2 3 4 5
1. Leidinggevende - ,094 ,019 ,099 ,063 functie

2. Vaste aanstelling - -,296* -,305* ,211
3. Genoeg - ,097 -,137 gewaardeerd
voelen

4. Aandoening aan - -,060 BA

5. Alleen wonen -
* 0,05>p>0,01




173



Tabel 6.5(b) Correlatiematrix van de significante factoren gerelateerd aan de sociaal- medische begeleiding voor mannen
1 2 3 4 5 7 8 (n>46) (n>40) (n>41) (n>14) (n>11) (n>46)
1.Bedrijfsarts is - -,047 -,054 -,156 -,023 -,019 -,114 vrouw

2. Meer dan 8x p.j. - ,191 ,266 ,224 -,228 ,182 standaardoverleg

3. Steun bedr.arts: - ,074 -,341 ,018 -,042 advies geven

4. Inschatting ,271 ,184 ,350* gezondheid door
bedrijfsarts

5. Bedrijfsarts: - ,417# ,545* scholing/ander
werk belangrijk

6. Huisarts gaf - ,294* advies omtrent
werk

7. Aandoening aan - bew. app.
# 0,1>p>0,05

* 0,05>p>0,01
Tabel 6.6(b) Correlatiematrix van de significante factoren gerelateerd aan de sociaal- medische begeleiding voor vrouwen
1 2 3 4 5 6 7 (n>46) (n>41) (n>40) (n>14) (n>11) (n>19)
1.Bedrijfsarts is - ,059 -,357* ,283# ,176 ,020 -,080 vrouw

2. Meer dan 8x p.j. - -,163 ,222 ,170 -,005 ,014 standaardoverleg

3. Steun bedr.arts: - -,186 -,429# -,133 -,108 advies geven

4. Inschatting - ,094 -,160 gezondheid door
bedrijfsarts

5. Bedrijfsarts: - ,141 ,135 scholing/ander
werk belangrijk

6.Huisarts gaf - ,245# advies omtrent
werk

7. Aandoening aan - bew. app.
# 0,1>p>0,05

* 0,05>p>0,01




174



Tabel 6.7 (b) Correlatiematrix van factoren mogelijk gerelateerd aan het aanstellen van een vervanger voor mannen

1 2 3 4 (321.Psychische - -,231# -,075 ,464** klachten

2. Functieniveau - -,019 ,123
3. Oorzaak: - -,214 werkdruk

4. Aanstellen - van vervanger
(n=33)
# 0,1>p>0,05

* 0,05>p>0,01

** 0,01>p>0,001

*** p Tabel 6.8 (b) Correlatiematrix van factoren mogelijk gerelateerd aan het aanstellen van een vervanger voor vrouwen

1 2 3 4 (321.Psychische - -,128 -,177 ,344* klachten

2. Functieniveau - ,220 -,115
3. Oorzaak: - ,104 werkdruk

4. Aanstellen - van vervanger
(n=33)
# 0,1>p>0,05

* 0,05>p>0,01

** 0,01>p>0,001

*** p




175





Tabel 6.9(b) Correlatiematrix van factoren gerelateerd aan de privé-omgeving en de gezondheid van mannen

1 2 3 4 5 6 7 8 9 (n>28) (n>28) (n>28) (n>28) (n>28) (n>24) (n>28) (n>28)
1. Aantal uren - ,640*** -,015 -,596*** ,074 ,079 -,313 -,476** ,592*** dat partner per
week werkt

2.Aandeel - ,295# -,303# ,179 ,00 ,107 ,109 ,089 partner in
inkomen

3. Hulp partner - ,063 -,286# -,096 -,112 -,184 -,222
4. Aandeel - -,179 ,253 ,385* ,277 -,284 partner in
huishouding

5. Mate waarin - -,122 ,010 ,010 ,106 wn meer tijd
besteedt aan
huishouding na
ziekmelding

6. Psychosoma- - -,139 -,374** ,241# tische klachten

7. Gezondheid - ,272 -,097 volgens
bedrijfsarts

8. Gezondheid - - volgens ,466*** werknemer

9. Verslechtering - van gezondheid
in eerste drie
maanden
# 0,1>p>0,05

* 0,05>p>0,01

** 0,01>p>0,001

*** p




176



Tabel 6.10(b) Correlatiematrix van factoren gerelateerd aan de privé-omgeving en de gezondheid van vrouwen

1 2 3 4 5 6 7 8 9 (n>30) (n>30) (n>27) (n>30) (n>30) (n>26) (n>29) (n>30)
1. Aantal uren - ,079 ,173 -,490** ,228 -,247 -,004 ,252 -,085 dat partner per
week werkt

2.Aandeel - -,040 -,290 -,070 ,192 ,125 ,067 -,007 partner in
inkomen

3. Hulp partner - ,180 - -,346* -,056 -,457** ,539** ,534***
4. Aandeel - -,157 -,003 -,203 -,343# ,112 partner in
huishouding

5. Mate waarin - ,039 ,341* ,321* -,137 wn meer tijd
besteedt aan
huishouding na
ziekmelding

6. Psychosoma- - -,07 -,247# -,109 tische klachten

7. Gezondheid - ,467*** ,008 volgens
bedrijfsarts

8. Gezondheid - - volgens ,460*** werknemer

9. Verslechtering - van gezondheid
in eerste drie
maanden
# 0,1>p>0,05

* 0,05>p>0,01

** 0,01>p>0,001

*** p




177



Bijlage 7 Methodologische discussie

1. Gevolgen van de selectie door de bedrijfsarts Het is niet uitgesloten dat de bedrijfsartsen een bepaalde invloed hebben gehad op de selectie van de werknemers die deelnamen aan dit onderzoek. Het is goed mogelijk dat zij alleen werknemers die gemotiveerd overkwamen over het onderzoek hebben verteld. Het is de vraag of en in hoeverre dit ook feitelijk is gebeurd.
Echter, ook als de werknemers in dit onderzoek een bijzondere, gemotiveerde, selectie vormen, dan is de conclusie van het onderzoek nog krachtiger: motivatie is geen garantie is voor werkhervatting. Immers, een deel van de werknemers in dit onderzoek had het werk na dertien maanden nog niet hervat. De selectie kan ook gevolgen hebben gehad voor de hervattingskans. Wellicht zijn er meer werknemers geselecteerd die kans hadden om niet te hervatten. Toch bleek dat bedrijfsartsen dit vooral bij vrouwen slecht konden inschatten.
2. Selectie-effect bij actoren
Ook ten aanzien van de meewerkende is er een selectie opgetreden Er was nauwelijks uitval van bedrijfsartsen. Wel meldden sommige bedrijfsartsen veel meer respondenten aan dan anderen. Bovendien zijn vrouwelijke bedrijfsartsen relatief sterker vertegenwoordigt. De kans is groot dat de meewerkende bedrijfsartsen actiever en gemotiveerder zijn dan de gemiddelde bedrijfsarts. Ruim de helft van de direct leidinggevende deed mee. Mogelijk betreft het ook hier een groep leidinggevende die een tamelijk positief contact met hun ondergeschikte hadden. Niet alle werknemers hadden collega's. Ook voor wat betreft de deelnemende collega's kan een positieve selectie zijn opgetreden. Huisartsen zullen waarschijnlijk vooral hebben meegewerkt als ze het nut van het onderzoek inzagen en dus betrof het hier ook weer een selectie van huisartsen die zich (enigszins) betrokken voelden bij verzuimende patiënten.
De deelname van partners en belangrijke anderen weerspiegelt vooral de sterkte van het sociale netwerk. Vooral bij verzuimende mannen de deelname laag. Zoals uit het bovenstaande blijkt, zullen vooral actoren die ook daadwerkelijk contact hebben met de werknemer, hebben deelgenomen. Het is dus de vraag in hoeverre de deelnemende actoren daadwerkelijk invloed uitoefenden op werkhervatting.
3. Steekproefomvang
In dit onderzoek is ervoor gekozen om bij een relatief kleine groep werknemers een groot aantal factoren te onderzoeken. Aangezien in eerder onderzoek slechts een beperkt aantal factoren in relatie tot werkhervatting was onderzocht, was het noodzakelijk in dit onderzoek een groot aantal factoren te onderzoeken.
De relatief beperkte omvang van het onderzoek met betrekking tot het aantal respondenten maakte het mogelijk om de uitval tijdens het onderzoek te beperken. Het was gemakkelijker om respondenten die verhuisd waren e.d. weer op te sporen. Bovendien is dit onderzoek binnen een beperkte periode uitgevoerd, waardoor er nu zeer recente gegevens beschikbaar zijn. Een onderzoek waarin verzuimende werknemers worden gevolgd vergt veel voorbereidingstijd, omdat verzuimende werknemers altijd indirect, dat wil zeggen via een andere instantie, benaderd moeten worden. Ook het benaderen van personen in de sociale omgeving vergt veel voorbereidingstijd en logistieke ondersteuning. Er was ook uitval met betrekking tot de personen in de sociale omgeving. Het is erg moeilijk om volledige medewerking van de sociale omgeving te bewerkstelligen in een onderzoek. Dit heeft de mogelijkheden voor analyses van de invloed van personen in de sociale omgeving beperkt met name ten aanzien van de mannen. Omdat ook de univariate analyses maar weinig resultaten opleverden ten aanzien van de invloed van de sociale omgeving, lijkt het




178



onwaarschijnlijk dat hierdoor factoren die een belangrijke verklaring vormen voor langdurig verzuim bij vrouwen over het hoofd gezien zijn. Methodologisch zou een grotere steekproefomvang idealer zijn geweest, maar praktisch gezien is dit zeer moeilijk uitvoerbaar bij een dergelijk intensief onderzoek.

4. Vergelijkbaarheid van mannen en vrouwen
De mannen en vrouwen in de steekproef bleken te verschillen op de volgende factoren:
- opleidingsniveau

- functieniveau

- het hebben van een leidinggevende functie

- aanstellingsomvang

- psychosomatische klachten

- alleen wonen

- aandeel in het totale inkomen

- mate waarin de werknemer hoofdverantwoordelijke was voor het huishouden Kleine verschillen werden gevonden ten aanzien van opleidingsniveau, functieniveau en gezondheid. Er waren iets meer mannen dan vrouwen met alleen lager onderwijs en iets meer vrouwen met mavo/lbo of 3 havo. Dit is gebruikelijk voor de beroepsbevolking. Er waren meer mannen die handarbeid verrichtten en meer vrouwen die hoofdarbeid op laag niveau verrichtten. Dit heeft te maken met verschillen tussen mannen- en vrouwenberoepen: op lager niveau zijn vrouwenberoepen vaker dan mannenberoepen te classificeren als hoofdarbeid. Met betrekking tot de verschillende gezondheidsindicatoren scoorden vrouwen alleen iets hoger op lichamelijk onwelbevinden. De overige verschillen tussen mannen en vrouwen waren toe te schrijven aan de voor onze maatschappij vanzelfsprekende rollen van mannen en vrouwen.
Dit betekent dat het niet noodzakelijk was om in de analyse van man/vrouw verschillen in werkhervatting te corrigeren voor factoren waarop de mannen en de vrouwen in dit onderzoek verschilden.

5. Mogelijke verklaringen waarom het ASE-model werkhervatting niet verklaarde Allereerst is het mogelijk dat de geïnterviewden niet degenen zijn die beslissen over werkhervatting. Niet alleen de houding van de werknemers zelf maar ook de houdingen van de bedrijfsarts en van de leidinggevende bleken er nauwelijks toe te doen. Het is opmerkelijk dat de situaties die voor vrouwen negatief uitpakten (minder contact Arbodienst-bedrijf, minder vaak leidinggevende functie, vaker tijdelijk contract), niet tot uitdrukking kwamen in de waargenomen sociale norm, de attitudes en de steun van de actoren in deze situaties. Een tweede verklaring is, dat vooral belemmeringen een rol gespeeld hebben. De ASE- variabelen zouden dan weliswaar vooral de intentie bepalen, maar deze intentie zou niet bepalend zijn voor werkhervatting, omdat belemmeringen een doorslaggevende rol zouden spelen. De werknemers in het huidige onderzoek rapporteerden inderdaad belemmeringen die zij qua gezondheid in de werk en privé-situatie ervoeren. Het is daarnaast mogelijk dat er sprake was van belemmeringen waar de betrokkenen zelf geen kennis van hadden, omdat zij ook geen kennis hadden van de mogelijkheden die er waren. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn ten aanzien van werkaanpassingen. Als de betrokkenen niet weten dat er bij hun beperking werkaanpassingen mogelijk zijn, is het moeilijk om aan te geven dat werkhervatting niet tot stand komt doordat werkaanpassingen ontbreken. Een derde mogelijke verklaring is, dat werkhervatting zeer complex, en daarmee moeilijk verklaarbaar gedrag is. Het is mogelijk dat attitudes ten aanzien van specifieke gedragingen, als bijvoorbeeld het zoeken naar werkaanpassingen, verschillen van de algemene attitudes ten aanzien van werkhervatting. Het is echter minder waarschijnlijk dat dit een goede verklaring




179



is, omdat gedrag per definitie "meervoudig en situatiespecifiek is" (Schaalma, 1998, p. 147) en met het ASE-model over het algemeen toch goede resultaten geboekt worden. Toch is het wel mogelijk dat niet zozeer het gedrag als wel het besluitvormingsproces dat een rol speelt bij werkhervatting na langdurig verzuim, zo gevarieerd en complex is, dat dit moeilijk meetbaar is in een kwantitatief onderzoek.
Een vierde mogelijke verklaring betreft de wijze waarop de ASE-variabelen gemeten zijn. Het is mogelijk dat de betrokkenen sociaal wenselijk geantwoord hebben. De enquêtrices waren echter zeer ervaren met verzuimonderzoek, hadden regelmatig contact met de respondenten en hadden niet de indruk dat de respondenten geen eerlijke antwoorden gaven. Bovendien zou het dan opvallend zijn dat de mannen en vrouwen in dezelfde richting sociaal wenselijk antwoordden, terwijl hun sociale rol en positie zo verschillend is. Een vijfde mogelijke (deel)verklaring is dat de wijze waarop met name het concept eigen effectiviteit in dit onderzoek gemeten is, de werkelijke belemmeringen wellicht onderschatte. Met name de privé-belemmeringen hadden betrekking op veel ernstigere situaties (zoals levensbedreigende ziekte van kind, echtscheiding) dan de situaties die in de eigen effectiviteitsvragen naar voren kwamen. In deze vragen ging het bijvoorbeeld om de afstand tussen werk en thuis of de negatieve reacties van collega's, terwijl werknemers rapporteerden dat hun partner of kind zeer ernstig ziek was.
Een zesde verklaring is, dat er relatief weinig variatie was in de antwoorden op de attitude-, sociale norm- en eigen effectiviteitsvragen. Dit betekent dat de werknemers niet zoveel verschilden in motivatie ten aanzien van werk of dat de manier van vragen aanleiding gaf tot weinig variatie. Dat laatste is overigens geprobeerd te voorkomen door geen 5-puntsschaal maar een 4-puntsschaal te gebruiken, waardoor respondenten niet de middelste antwoord- mogelijkheid konden kiezen.

6. Causaliteit
Ondanks het longitudinale design zijn oorzaak-gevolg relaties moeilijk vast te stellen. Om causaliteit vast te stellen moet voldaan zijn aan een aantal voorwaarden. Er moet in elk geval tijd zitten tussen oorzaak en gevolg. Door factoren gemeten aan het begin van het verzuim (potentiële oorzaak), de werkhervatting (gevolg) te laten voorspellen, wordt aan deze voorwaarde voldaan. Toch wordt het daarmee niet duidelijk hoe precies werkhervatting veroorzaakt wordt door de voorspeller. De voorspeller kan bijvoorbeeld zelf in de loop van de tijd ook bepaalde effecten tot gevolg hebben.
Als er sprake is van een combinatie van factoren die een rol spelen, zoals in dit onderzoek het geval is, dan is het onduidelijk wat de oorzaak-gevolg relaties zijn tussen deze factoren die op hetzelfde moment gemeten zijn. Om die reden is in de meeste gevallen gebruik gemaakt van de term "samenhang" in plaats van "effect" of "oorzaak".
7. Power van de toetsen
Voor de vergelijking tussen de groepen geldt, dat de toetsen minder betrouwbaar zijn naarmate de groepsgroottes onderling meer verschillen. De (one-way) F-toets onderschat de significantie van de verschillen indien de grootste groep de hoogste variantie (c.q. standaarddeviatie) heeft. De F-toets overschat de significantie van de verschillen indien de grootste groep een lagere variantie heeft dan één of meer van de andere groepen. Bij de meeste toetsen die zijn uitgevoerd in dit onderzoek, had de grootste groep ook de grootste standaarddeviatie. Hier is rekening mee gehouden bij de interpretatie van significante effecten.
Wanneer significante verschillen worden gevonden bij analyses met relatief kleine aantallen geldt dat deze bij grotere (vergelijkbare) steekproeven ook gevonden zullen worden.




180



Bovendien geldt dat bij kleine steekproeven significante verschillen ook een praktische betekenis hebben, omdat de toets pas significant is bij relatief grote verschillen tussen percentages c.q. gemiddelden. Voor dit onderzoek betekent dit dat er sprake is van een onderschatting van het aantal factoren dat een rol speelt; vooral factoren waarvan de effecten op werkhervatting gering zijn, kunnen niet naar voren zijn gekomen in dit onderzoek. De factoren die wel naar voren zijn gekomen hebben in elk geval betekenis in de praktijk.
8. Veranderingen in de tijd
Veranderingen in de tijd voor de verschillende werknemer-gerelateerde factoren zijn gemeten door werknemers op opeenvolgende meetmomenten te bevragen. Er zijn geen gegevens verzameld als werknemers al langer dan twee maanden weer volledig aan het werk zijn. De veranderingen in de loop van de tijd zijn geanalyseerd met behulp van "repeated measures". Voor de groep die het werk na dertien maanden hervat had, zijn op eerdere meetmomenten voor meer respondenten gegevens verzameld dan op latere meetmomenten. De vergelijking over de tijd binnen de groep hervatte werknemers is deels ook een vergelijking tussen vroege en late hervatters. Het belangrijkste voor dit onderzoek is echter de vergelijking tussen de ontwikkeling in factoren van degenen die gedurende het jaar nooit hervatten met de ontwikkeling in factoren van de rest van de werknemers (interactie-effect tussen tijd en groep). Door de in de loop van de tijd steeds kleinere groepsgrootte binnen de groepen hervattende werknemers, werd het moeilijker verschillen in ontwikkelingen over de tijd aan te tonen.
Echter, voor vrijwel geen van de groepen werknemers konden verschillen in de loop van de tijd aangetoond worden. Dit betekent dat de vraag of de huidige onderzoeksopzet voldoende gelegenheid bood om verschillen in tijdsbeloop tussen de groepen aan te tonen, nauwelijks ter zake doet.

9. Beperkte resultaten multivariate toetsing Dit onderzoek was allereerst gericht op het onderzoeken van de effecten van motivationele factoren op werkhervatting. Deze factoren bleken geen verband te houden met werkhervatting. Daarnaast is nog een groot aantal andere factoren onderzocht, die echter geen theoretisch model vormden, waardoor de kans op een significant regressiemodel waarin meerdere factoren onderzocht werden verkleind werd. Er is niet nagegaan in hoeverre er sprake is van mediërende en interactie-effecten tussen de voorspellers. Deze effecten zouden in kleinere deelstudies onderzocht moeten worden aan de hand van specifieke hypotheses.
10. Generaliseerbaarheid van de bevindingen
Dit onderzoek is uitgevoerd onder een zeer gevarieerde groep mannelijke en vrouwelijke werknemers werkzaam in een groot aantal verschillende sectoren in verschillende delen van het land, hetgeen de generaliseerbaarheid vergroot. Er zijn alleen mannen en vrouwen betrokken die in sectoren werkten waarin zowel mannen als vrouwen werkzaam waren, hetgeen de vergelijkbaarheid tussen de mannen en vrouwen vergroot. Er zijn geen mannen en vrouwen die 20 uur per week of minder werkten bij het onderzoek betrokken omdat deze groepen nauwelijks vergelijkbaar met elkaar zijn (mannen die minder dan 20 uur werken betreffen voornamelijk scholieren en studenten). Alle functieniveaus waren in het onderzoek vertegenwoordigd, zowel voor mannen als voor vrouwen. Door alle belangrijke actoren bij het onderzoek te betrekken, is de inhoudelijke generaliseerbaarheid vergroot. De werkhervattingskansen van vrouwen ten opzichte van die van mannen wijken niet af van die in eerder onderzoek. Het is hierdoor onwaarschijnlijk dat het onderzoek zelf een verschillende invloed heeft gehad op de werkhervatting van mannen en vrouwen. Dit wordt ook bevestigd door subjectieve gegevens over mogelijke effecten van het onderzoek.




181



Het is op basis van dit onderzoek niet mogelijk een uitspraak te doen over de rol van motivatie bij vrouwen die minder dan 20 uur per week werken. Echter, het is op basis van eerdere empirische bevindingen zeer onwaarschijnlijk dat motivatie in deze groep wel een rol zou spelen bij werkhervatting. Groenendijk (1998) vond dat met name de groep werkende moeders die kleinere deeltijdbanen hadden, zeer gemotiveerd waren voor werk buitenshuis. Zij zagen buitenshuis werken duidelijk als een vlucht uit het huisvrouwenbestaan. Cuelenaere (1997), die ook vrouwen met kleinere deeltijdcontracten in haar onderzoek betrok, vond ook geen verschillen in de mate waarin verzuimende mannen en vrouwen gemotiveerd waren voor werk. Zoals in hoofdstuk 8 aangegeven, is het - gezien de positieve selectie die optreedt ten aanzien van werkende vrouwen (Bekker, 1999) - niet logisch dat werkende vrouwen minder gemotiveerd zijn voor hun werk dan werkende mannen.




182

























































































































183



Bijlage 8 Overzicht van alle resultaten in vergelijking met eerder onderzoek
In de nu volgende tabel (tabel 8.1(b)) wordt een overzicht gegeven van alle onderzochte factoren13 in relatie tot alle factoren waarvoor in eerder onderzoek aanwijzingen werden gevonden voor man/vrouw verschillen en voor de verklaring van man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim (zie ook tabel 1.1 op p. 31). Niet weergegeven zijn de resultaten ten aanzien van combinaties van factoren. Voor de hoofdcategorieën is dezelfde volgorde aangehouden als in tabel 1.1 gebruikt. Ten aanzien van het grote aantal factoren dat niet eerder is onderzocht is de volgorde zoals die is gebruikt in de opeenvolgende hoofdstukken aangehouden. Dat betekent dat per hoofdcategorie eerst de factoren aan bod komen waarover verwachtingen zijn (die zijn weergegeven in tabel 1.1 in hoofdstuk 1). Vervolgens komen de overige factoren aan bod, waarbij bij de omgevingsgerelateerde factoren eerst de gegevens verkregen via de werknemers worden weergegeven, en dan de gegevens verkregen via de bedrijfsarts en huisarts (ten aanzien van de sociaal-medische begeleiding), de direct leidinggevende en collega (ten aanzien van het bedrijf of de instelling) en tenslotte de gegevens verkregen via de partner en belangrijke ander (ten aanzien van de privé-omgeving). Een grijze cel betekent dat dit een factor is die man/vrouw verschillen in werkhervatting verklaart. De richting van de verklaring is kort weergegeven in de tabel, voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de beschrijvingen in hoofdstuk 8. Een lege cel betekent dat er geen onderzoek naar gedaan is.


13 De percentages zoals weergegeven in de tabellen in de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 hebben geen absolute waarde. Vergelijking tussen de percentages en gemiddelden onderling is alleen verantwoord aan de hand van statistische toetsen en niet "met het blote oog". Deze statistische toetsen geven aan of de resultaten statistisch significant verschillen. Ten behoeve van dit onderzoek zijn de significante factoren als volgt geselecteerd. Uit de resultaten van de groepsvergelijkingen zijn die variabelen geselecteerd, die significant (d.w.z. p




184



Tabel 8.1(b) Overzicht van alle onderzochte factoren in relatie tot factoren waarvoor in de literatuur aanwijzingen werden gevonden voor man/vrouw verschillen en voor de verklaring van man/vrouw verschillen in werkhervatting na langdurig verzuim. Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek? in verschil- ao 1) in aanwezig bij lende mate eerder mannen of aanwezig onderzoek? vrouwen? bij mannen en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6)) WERKNEMER-GERELATEERDE FACTOREN
(Eerder onderzoek en verwachtingen in hoofdstuk 1, resultaten in hoofdstuk 3 en 5) Sociaal-demografische kenmerken
Leeftijd ja maskeert nee 2) nee H1, H3 en H5 verschil Opleidingsniveau ja maskeert nee 2) nee H1, H3 en H5 verschil H1, H3 en H5 Functieniveau nauwelijks 2) nee Werkkenmerken
Leidinggevende ja nee ja ja H3 en H5 positie
Omvang ja nee ja nee H1, H3 en H5 aanstelling
Binding met werk ja ja nee, commitment nee H1, H3 en H5 gelijk Werkbeleving
Gebrek aan ja ja nee nee carrièremogelijk-
H1, H3 en H5 heden
Niet zelfstandig ja ja nee, autonomie nee oplossingen gelijk H1, H3 en H5 bedenken
Ongezonde ja ja nee nee H1, H3 en H5 werkdruk
H1 Slechte werksfeer nee ja Geen plezier in nee ja nee, arbeidssatis- nee H1, H3 en H5 werk factie gelijk Grote fysieke ja ja nee nee H1, H3 en H5 belasting in werk
Klachten ja, gedeelte- nee nee H1, H3 en H5 arbeidsgebonden lijk
Conflicten op werk ja, gedeelte- nee nee nee H1, H3 en H5 lijk
Steun van nee ja, bij mannen collega's in werk positief effect op H3 en H5 werkhervatting Steun van de anders ja nee nee H1, H3 en H5 leiding in werk
Geestelijke nee nee H3 en H5 inspanning
Emotionele nee nee H3 en H5 belasting

1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
2) het was de bedoeling dat de mannen en vrouwen in dit onderzoek vergelijkbaar waren qua leeftijd, type aandoening, functieniveau, sector en al dan niet samenwonend met partner.




185



Vervolg tabel 8.1(b): werknemer-gerelateerde factoren Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek? in verschil- ao 1) in aanwezig bij lende mate eerder mannen of aanwezig onderzoek? vrouwen? bij mannen en vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6)) Gewaardeerd nee ja, bij vrouwen voelen in het werk negatief, bij toen men nog mannen positief werkte effect op H3 en H5 werkhervatting Beloning in nee nee overeenstemming
H3 en H5 met werk
Baan op nee nee H3 en H5 opleidingsniveau
Thuissituatie
Burgerlijke staat ja ja ja, enigszins: wat ja, wat meer meer vrouwen vrouwen wonen wonen alleen 2) alleen; alleenwo- nen positief effect H1, H5 op werkhervatting Veeleisendheid ja H1 van baan
Werk-thuis nee nee nee H1, H3, H5 interferentie
Alternatieve nee nee activiteiten tijdens
H1 verzuim
Gezondheid
H1, H3, H5, Herstel ja ja nee, niet na 3 mnd ja, bij vrouwen bijlage 3 positief verband herstel en werkhervatting, bij mannen niet Omgaan met ja ja H1 gezondheid
Ingrijpende ja nee nee levensgebeurteniss
H1, H3, H5 en
Type klacht nee 2) ja, vrouwen met (psychisch of klachten aan bewe- bewegingsapp.) gingsapparaat her- vatten minder dan vrouwen met psychische klach- ten, voor mannen H3, H5 geldt omgekeerde Duur van de nee nee klachten voor
H3, H5 ziekmelding

1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
2) het was de bedoeling dat de mannen en vrouwen in dit onderzoek vergelijkbaar waren qua leeftijd, type aandoening, functieniveau, sector en al dan niet samenwonend met partner.




186



Vervolg tabel 8.1(b): werknemer-gerelateerde factoren en omgevingsgerelateerde factoren Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek? in verschil- ao 1) in aanwezig bij lende mate eerder mannen of aanwezig onderzoek? vrouwen? bij mannen en vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6)) Eerder uitgevallen nee nee wegens zelfde
H3, H5 klacht
Beoordeling nee nee H3, H5 gezondheid
Aantal nee, nauwelijks nee psychosomatische
H3, H5 klachten
H3, H5 Chronische ziekte nee nee Belemmering door nee nee H3, H5 chronische ziekte
Motivatie werknemer
Algemene normen Nee, even nee nee H1, H3, H5 t.a.v. werk positief Vrouwen nee nee hogere verwachting van H1, H3, H5 werken? H1, H3, H5 Sociale normen ja ja nee Eigen effectiviteit ja ja, nee, nauwelijks nee H1, H3, H5 gedeeltelijk FACTOREN GERELATEERD AAN DE SOCIALE OMGEVING
(Eerder onderzoek en verwachtingen in hoofdstuk 1, resultaten in hoofdstuk 3, 5 (volgens werknemer) en 6 (volgens actor))
Sociaal-medische begeleiding
Bezoek aan ja nee H1, H5 huisarts
Negatieve visie ja, indicatie dat van curatieve advies huisarts bij sector op vrouwen rol speelt werkhervatting bij verminderde H1, H5 werkhervatting Bezoek aan nee, standaardter- bedrijfsarts mijn-contact geen H1, H5 effect Opvatting ja Ja, binnen nee ja, voor mannen bedrijfsarts "vrouwen- effect op H1, H3, H5 sectoren" werkhervatting (Para)medische Gedeeltelijk nee nee H1, H3, H5 behandelingen anders Steun van nee nee bedrijfsarts tijdens
H3, H5 verzuim vlgs
(bedrijfsarts) werknemer

1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
2) het was de bedoeling dat de mannen en vrouwen in dit onderzoek vergelijkbaar waren qua leeftijd, type aandoening, functieniveau, sector en al dan niet samenwonend met partner.




187



Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek? in verschil- ao 1) in aanwezig bij lende mate eerder mannen of aanwezig onderzoek? vrouwen? bij mannen en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6)) Type steun nee nee H3, H5 bedrijfsarts vlgs
(bedrijfsarts) werknemer
Geslacht ja ja, indicatie effect H6 bedrijfsarts op werkhervatting (bedrijfsarts) bij mannen Gezondheid ja, voor mannen H6 volgens effect op (bedrijfsarts) bedrijfsarts werkhervatting Cliënt volgens nee H6 bedrijfsarts reëel
(bedrijfsarts) beeld van klachten
Attitude ja, effect op bedrijfsarts werkhervatting bij H6 werkhervatting mannen (bedrijfsarts) cliënt
Werknemer nee onderneemt vlgs
bedrijfsarts
voldoende
activiteiten om
H6 werkhervatting te
(bedrijfsarts) bespoedigen
Bedrijfsarts heeft nee H6 contact met
(bedrijfsarts) huisarts
Frequentie ja ja, vrouwen vaker standaardoverleg in bedrijven met Arbo-dienst en minder frequent bedrijf overleg; minder frequent overleg H6 betekent minder (bedrijfsarts) hervatting Frequentie nee incidenteel overleg
H6 Arbo-dienst en
(bedrijfsarts) bedrijf
Bedrijf onderneemt nee volgens
bedrijfsarts
voldoende om
H6 werkhervatting te
(bedrijfsarts) bespoedigen
Bedrijf oefent nee volgens bedrijfs-
arts druk uit om
H6 werkhervatting te
(bedrijfsarts) bespoedigen

1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)










188



Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek? in verschil- ao 1) in aanwezig bij lende mate eerder mannen of aanwezig onderzoek? vrouwen? bij mannen en vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6)) Bedrijfsarts wordt nee bij verzuimbegelei-
H6 ding gehinderd
(bedrijfsarts) door contract
Bedrijfsarts wordt nee bij verzuimbegelei-
H6 ding gehinderd
(bedrijfsarts) door tijdsdruk
H6 Attitude huisarts nee (huisarts)
H6 Gezondheid nee (huisarts) volgens huisarts
Patiënt volgens nee H6 huisarts reëel beeld
(huisarts) van klachten
Bedrijf/instelling
Sector Ja ja nee 2) nee H1, H3, H6
Grootte bedrijf: ja nee nee klein bedrijf meer
binding; groot
bedrijf
professioneler
H1, H3, H6 beleid
Attitude werkgever ja ja nee, attitude leidinggevende H1, H6 geen verklaring Werkplekaanpas- ja ja nee H1, H5 singen
Therapeutische nee nee nee H1, H4 werkhervatting
Contact houden ja ja nee, frequentie met werknemer contact met direct leidinggevende en initiatief contact H1, H6 geen verklaring Steun van direct nee, ervaren steun nee, sociale norm leidinggevende van direct van leidinggevende tijdens verzuim leidinggevende geen verklaring H3, H5 vlgs. werknemer geen verschil H3, H6 Financieel- nee nee (direct economische
leidinggevende) situatie bedrijf
Verzekering nee nee H3, H6 verzuim
H3, H6 Uvi nee nee
1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
2) het was de bedoeling dat de mannen en vrouwen in dit onderzoek vergelijkbaar waren qua leeftijd, type aandoening, functieniveau, sector en al dan niet samenwonend met partner.




189



Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek? in verschil- ao 1) in aanwezig bij lende mate eerder mannen of aanwezig onderzoek? vrouwen? bij mannen en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6)) Recente nee nee organisatieverande
H3, H6 ring
Bezetting afdeling nee nee, bezetting vlgs. werknemer leidinggevende of collega geen H3, H6 verklaring % mannelijke ja nee werknemers op
H3, H6 afdeling
Aanwezigheid nee nee werknemers met
H3, H6 WAO-uitkering
Aanwezigheid nee nee werknemers met
blijvend
H3, H6 aangepaste functie
Bedrijf doet er nee volgens direct
leidinggevende
alles aan om
werknemer zo snel
H6 mogelijk te laten
(leidinggevende) terugkeren
Direct nee leidinggevende
krijgt voldoende
medewerking om
binnen bedrijf
H6 werkhervatting
(leidinggevende) vorm te geven
Direct leiding- nee gevende wordt
gehinderd door
bureau-cratische
procedures bij
H6 verzuimbegelei-
(leidinggevende) ding
Goede samen- nee H6 werking met Arbo-
(leidinggevende) dienst
Bedrijfsarts oefent nee volgens
leidinggevende
H6 druk uit op
(leidinggevende) werkhervatting

1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)












190



Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek? in verschil- ao 1) in aanwezig bij lende mate eerder mannen of aanwezig onderzoek? vrouwen? bij mannen en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6)) H6 Geslacht direct ja ja, vrouwen (leidinggevende) leidinggevende hebben minder vaak vrouwelijke dan mannelijke leidinggevende en hervatten vaker bij vrouwelijke leidinggevende Direct leiding- nee gevende tevreden
H6 over prestaties
(leidinggevende) werknemer
Direct leidingge- nee H6 vende mist
(leidinggevende) werknemer
Direct leidingge- nee vende denkt dat
H6 oorzaak verzuim in
(leidinggevende) werk ligt
Direct leidingge- nee vende heeft met
werknemer over
H6 werkhervatting
(leidinggevende) gepraat
H6 Aanstellen ja, verklaring (leidinggevende) vervanger waarschijnlijk via type klacht: bij psychische klach- ten vaker vervanger Andere oplossin- nee H6 gen voor verzuim
(leidinggevende) dan vervanger
Steun van colle- nee, ervaren steun nee, sociale norm ga's tijdens ver- van collega geen van collega geen H5 zuim vlgs. werk- verschil verklaring (collega) nemer
Mate waarin colle- nee ga denkt dat oor-
H6 zaak verzuim in
(collega) werk ligt
Contact collega en nee H6 werknemer vanaf
(collega) ziekmelding
H6 (collega) Initiatief contact nee H6 Collega's last van nee (collega) verzuim


1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)










191



Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek? in verschil- ao 1) in aanwezig bij lende mate eerder mannen of aanwezig onderzoek? vrouwen? bij mannen en vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6)) H6 Taken overgeno- nee (collega) men door collega's
Attitude collega nee H6 t.a.v. reïntegratie
(collega) werknemer
Direct leidingge- nee vende oefent vol-
H6 gens collega druk
(collega) uit op werkhervat.
Privé-omgeving
Aanwezigheid van nee nee ja 2) nee H1, H3, H5 kinderen in gezin
Kostwinnerschap ja ja, vrouwen lager Nee, aandeel in H1, H3, H5 aandeel in gezinsinkomen gezinsinkomen geen verklaring Tijdsbesteding in ja Ja nee H1, H3, H5 huishouden
Hulp partner in ja ja nee H1, H3, H5 huishouding
Veranderingen in ja ja, verzuimende organisatie mannen gaan meer huishouding na doen in H1, H3, H6 verzuim huishouden Stimulansen ja nee Ja, sociale norm nee, sociale norm partner t.a.v t.a.v werkhervatting werkhervatting referentiepersoon 1 referentiepersoon 1 (meestal partner) (meestal partner) H1, H3, H5 lager bij vrouwen geen verklaring Ondersteuning ja ja, voor vrouwen door partner bij samenhang steun H1, H6 verzuim van partner en ao1) H6 Opleidingsniveau nee (partner) partner
H6 Leeftijd partner nee (partner)
Aantal uren dat ja, voor vrouwen partner per week samenhang uren H6 werkt dat partner werkt (partner) en ao1) Ziekmelding heeft nee H6 invloed op relatie
(partner) volgens partner

1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)
2) het was de bedoeling dat de mannen en vrouwen in dit onderzoek vergelijkbaar waren qua leeftijd, type aandoening, functieniveau, sector en al dan niet samenwonend met partner.




192



Vervolg tabel 8.1(b): omgevingsgerelateerde factoren Factor Factor vol- Verklaring Factor volgens dit Verklaring m/v gens eerder m/v onderzoek verschil in ao in onderzoek verschil in verschillend dit onderzoek? in verschil- ao 1) in aanwezig bij lende mate eerder mannen of aanwezig onderzoek? vrouwen? bij mannen en
vrouwen? (onderzoeksvraag (onderzoeksvragen Hoofdstuk (H1) (H1) 1 (H3)) 3 (H5) en 4 (H6)) Partner wordt door nee ziekmelding be-
lemmerd in
H6 normale bezig-
(partner) heden
H6 Attitude partner nee (partner) (volgens partner)
H6 Opleidingsniveau nee (belangrijke ander) belangrijke ander
H6 Leeftijd nee (belangrijke ander) belangrijke ander
Aantal uren dat nee H6 belangrijke ander
(belangrijke ander) werkt
Invloed ziekmel- nee ding op relatie
H6 belangrijke ander
(belangrijke ander) en werknemer
Hulp bieden bij nee H6 taken door
(belangrijke ander) belangrijke ander
Ander is belem- nee merd in normale
bezigheden door
H6 ziekmelding
(belangrijke ander) werknemer
Attitude belang- nee rijke ander t.a.v.
H6 werkhervatting
(belangrijke ander) werknemer

1) ao=ao-risico = arbeidsongeschiktheidsrisico = 12-maands ziekte (zie Van der Giezen, 2000)