Ministerie van Justitie
Eerste rapportage nationaal rapporteur mensenhandel
Meer mogelijkheden voor aanpak mensenhandel
Deze week is de eerste rapportage van de nationaal rapporteur
mensenhandel aangeboden aan de Nederlandse regering en in ontvangst
genomen door minister Korthals van Justitie en staatssecretaris
Verstand van SZW.
Alle vormen van sociaal-economische uitbuiting met behulp van dwang,
misleiding of geweld moeten strafbaar worden gesteld als mensenhandel.
Daartoe moet de omschrijving van dit delict in het Wetboek van
Strafrecht worden uitgebreid. Nu zijn als mensenhandel alleen
gedwongen vormen van prostitutie strafbaar. Voorts moet opsporing en
vervolging van dit delict plaatsvinden vanuit de invalshoek van de
georganiseerde misdaad in plaats van als zedenmisdrijf. Die opsporing
en vervolging dienen mede gericht te zijn op ontnemen van het behaalde
voordeel. Verder moet er meer aandacht komen voor de verbetering van
de positie van het slachtoffer van deze vorm van misdaad. Dat zijn
enkele belangrijke aanbevelingen uit de rapportage van de nationaal
rapporteur mensenhandel, mevrouw A.G. Korvinus. Het rapport is vandaag
aangeboden aan de Nederlandse regering en in ontvangst genomen door
minister A.H. Korthals van Justitie en staatssecretaris A.E. Verstand
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De nationaal rapporteur en haar taken
Als een van de weinige landen in Europa heeft Nederland een nationaal
rapporteur mensenhandel. Haar taak is jaarlijks rapporteren over
mensenhandel in Nederland en aanbevelingen doen ter verbetering van de
aanpak van het fenomeen. Daartoe verzamelen zij en haar Bureau
informatie bij ondermeer politie, openbaar ministerie en
hulpverlening.
Wat is mensenhandel?
In Nederland is mensenhandel het werven en over de grens brengen van
iemand om deze persoon in een ander land in de prostitutie te brengen,
alsmede exploitatie van minderjarigen in de prostitutie en van
onvrijwillige prostitutie. Het laatste betekent dat iemand via dwang,
geweld, misleiding, of misbruik van overwicht in de prostitutie werkt.
Het delict is omschreven in art. 250a, Wetboek van Strafrecht.
Slachtoffers van mensenhandel zijn veelal vrouwen uit niet-EU landen,
maar ook Nederlandse vrouwen en zelfs mannen worden slachtoffer.
Mensenhandel is een ernstig delict. De maximum straf bedraagt 6 jaar
en kan, afhankelijk van de omstandigheden, oplopen tot 8 of 10 jaar.
Internationaal vat men mensenhandel veelal breder op. Er wordt dan
gedoeld op sociaal-economische uitbuiting in allerlei sectoren,
waaronder de horeca, huishoudelijk werk en de prostitutie. Dit is ook
het geval in het VN-mensenhandelprotocol, dat Nederland eind 2000
ondertekende (maar nog niet ratificeerde).
Vaak verwart men mensenhandel met mensensmokkel. Smokkel is echter
beperkt tot hulp bij illegale grensoverschrijding en verblijf, terwijl
de kern van mensenhandel uitbuiting van slachtoffers is. Mensenhandel
is een vorm van moderne slavernij.
Slachtoffers en hulpverlening
Hoe valt iemand ten prooi aan mensenhandelaars? Voor buitenlandse
slachtoffers spelen armoede, gebrek aan toekomstperspectief en de hoop
op een betere toekomst een belangrijke rol. Een kans op een baan in
het rijke Westen wordt dan dankbaar aanvaard. Soms is vanaf het begin
duidelijk dat het om werk in de prostitutie gaat, soms blijkt dit pas
in het land van bestemming. Nederlandse slachtoffers worden in veel
gevallen door zogenaamde loverboys ingepalmd en verleid. Deze
loverboys dringen hen geleidelijk in de prostitutie. Eenmaal in de
prostitutie beland worden slachtoffers uitgebuit en wordt hen belet om
de prostitutie te verlaten. Dit onder meer door chantage, bedreiging
en mishandeling.
Betrouwbare gegevens over de omvang van mensenhandel zijn schaars. Dat
geldt voor meer vormen van criminaliteit. Complicerende factor bij
mensenhandel is echter dat slachtoffers hun situatie vaak voor zich
houden uit angst voor uitzetting of represailles. Ook voelen zij zich
niet altijd slachtoffer. Ze doen dan ook niet vaak aangifte. Bovendien
zijn ze, in tegenstelling tot bijvoorbeeld slachtoffers van huiselijk
geweld, niet te bereiken via (anonieme) surveys. Niettemin zijn er wel
wat cijfers te geven van aantallen slachtoffers. Bij de Stichting
Tegen Vrouwenhandel (STV) zijn in de periode van 1992 tot en met 2000
1642 slachtoffers geregistreerd. Meer dan de helft komt uit Centraal-
en Oost-Europa. Hun aandeel groeide door de jaren heen, maar er is de
laatste jaren vooral een toename geweest van Afrikaanse slachtoffers
(5 oftewel 7% van de slachtoffers in 1992 naar 101 oftewel 30% in
2000). Ook het aantal bij de STV geregistreerde Nederlandse
slachtoffers groeide (van 2 in 1992 naar 25 in 2000).
Uit een inventarisatie door het Bureau NRM komen hogere aantallen
slachtoffers naar voren: 608 alleen al in het jaar 2000, waaronder 138
Nederlandse (23%). De meeste slachtoffers zijn vrouw, maar ook mannen,
transseksuelen en minderjarigen worden als slachtoffer genoemd. Over
deze laatste categorieën slachtoffers zijn nog minder cijfers
beschikbaar dan over vrouwen. Het lijkt echter om kleine aantallen
mannen en transseksuelen te gaan, maar om aanzienlijke aantallen
minderjarige slachtoffers.
Slachtoffers zijn door hetgeen hen is overkomen veelal angstig en
getraumatiseerd. Ook kennen zij hun rechten als slachtoffer lang niet
altijd. In Nederland zijn diverse hulpverleningsinstanties en
belangenorganisaties voor slachtoffers actief. Hulp en begeleiding aan
buitenlandse slachtoffers is echter afhankelijk gesteld van hun
medewerking aan opsporing en vervolging van de verdachten. De B-9
regeling biedt deze slachtoffers een tijdelijke verblijfsstatus,
opvang, begeleiding, medische en psychische zorg en soms ook
juridische steun.
Opsporing en vervolging
Uit politie-inventarisaties komt naar voren dat het aantal
opsporingsonderzoeken mensenhandel lijkt te stijgen. Onderzoek van de
Unit Kennis en Onderzoek van het KLPD, dat binnenkort openbaar wordt,
traceerde voor de periode 1997 tot en met 2000 81
opsporingsonderzoeken die (met aangifte) hadden geleid tot aanhouding
van verdachten. Bij een opsporingsonderzoek zijn gemiddeld iets meer
dan zes verdachten betrokken. Nogal wat onderzoeken worden niet
opgepakt of afgebroken (plankzaken).
In de periode 1995 tot en met 2000 zijn in totaal 756 strafzaken (lees
verdachten) ingeschreven bij het Openbaar Ministerie. Het aantal per
jaar was tamelijk stabiel. In ruim eenderde van de gevallen was sprake
van verdenking van alleen mensenhandel, in de overige gevallen van
mensenhandel in combinatie met een of meer andersoortige delicten.
De verdachten zijn meestal mannen in de leeftijd van 18 - 40 jaar;
tussen de 13% en 25% (dat verschilt per jaar) van de verdachten is
vrouw en 26 verdachten waren minderjarig. Enkelen van hen waren nog
maar 14 jaar. Bij de geboortelanden van de verdachten staat Nederland
op de eerste plaats, gevolgd door Joegoslavië, Turkije en Marokko.
In 71% van de in 1995 tot en met de eerste helft van 2000 ingeschreven zaken werd gedagvaard en in 88% van deze zaken legde de rechter straf op. Dit was in 82% van de gevallen een vrijheidsstraf.
Aanbevelingen
Het laatste hoofdstuk van de rapportage bevat een dertigtal
aanbevelingen. Enkele daarvan zijn:
* wet- en regelgeving: spoedige ratificatie van het VN
mensenhandelprotocol en uitbreiding van de Nederlandse definitie
en regelgeving terzake mensenhandel, zodat deze ook
sociaal-economische uitbuiting in andere sectoren dan de
prostitutie omvat. Dit is een logische stap na het ondertekenen
door Nederland van het VN mensenhandelprotocol. Wel moet daarbij
rekening worden gehouden met de bijzondere categorie van
slachtoffers van seksuele uitbuiting;
* opsporing en vervolging: actievere bestrijding van mensenhandel,
meer vanuit de invalshoek van (bestrijding van) zware,
georganiseerde criminaliteit dan vanuit het zedenperspectief.
Hiervoor dient voldoende capaciteit beschikbaar te worden gesteld,
zodat minder zaken op de plank blijven liggen. Het door de
politiek uitgesproken, absolute verbod op doorlaten in geval van
mensenhandel belemmert in voorkomende gevallen de opsporing en zou
daarom op zijn uitwerking op de praktijk van de opsporing
beschouwd moeten worden;
* financiële belangen. Winst is de drijfveer voor mensenhandel.
Opsporing en vervolging dienen mede gericht te zijn op ontnemen
van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Kennis van de
financiële stromen kan ook dienstig worden gemaakt aan het
bevorderen van het verkrijgen van schadevergoeding voor de
slachtoffers. In de praktijk zien de slachtoffers zelden iets
terug van de veelal enorme bedragen die zij hebben verdiend;
* de slachtoffers. Medewerking van het slachtoffer aan opsporing en
vervolging is in de praktijk van grote waarde. Hulp aan het
slachtoffer mag echter niet louter afhankelijk zijn van die
medewerking. Onder de B-9 regeling en bij het overwegen van
toekenning van een permanente verblijfsvergunning om humanitaire
redenen moet er meer aandacht zijn voor de risicos die het
slachtoffer loopt bij het doen van aangifte en bij terugkeer naar
het land van herkomst. Voorts zou versterking van de positie van
het slachtoffer integraal deel uit moeten maken van het
terugkeerbeleid voor slachtoffers. Mede in dat licht zou een
slachtoffer in de B-9 regeling moeten kunnen werken.
Informatie over het rapport
Mensenhandel; Eerste Rapportage van de Nationaal Rapporteur,
uitgegeven door het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel, maart
2002. ISBN 90-9015870-7
Het rapport is op te vragen bij het Bureau NRM, Postbus 20301, 2500 EH
Den Haag.
Voor meer informatie, vragen en suggesties over deze site kunt u
terecht bij de redactie
Laatst gewijzigd: 17-05-2002