Ministerie van Economische Zaken Berichtnaam: ECONOMISCH, SOCIAAL EN MAATSCHAPPELIJK BELANG VAN DE GASUNIE VOOR HET NOORDEN VAN HET LAND Nummer: 77 Datum: 17-05-2002
Het lid van de Tweede Kamer, Witteveen-Hevinga (PvdA), heeft aan de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken op 23-04-2002 de volgende schriftelijke vragen gesteld.
1 Kent u de brief van de directie, ondernemingsraad en medewerkers van Gasunie van 18 april jl.? 1)
2 Deelt u de mening dat de huidige aandeelhouders van Gasunie, mede tegen de achtergrond van uw visie over maatschappelijk verantwoord ondernemen, een verantwoord, een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben voor het behoud van werkgelegenheid in het noorden van het land? Zo ja, hoe gaat u deze aandeelhouders op die verantwoordelijkheid aanspreken? Zo nee, waarom niet?
3 Hoe groot is het economisch, sociaal en overig maatschappelijk belang van Gasunie voor het noorden van het land?
4 Deelt u de zorg over het verdwijnen van arbeidsplaatsen ten gevolge van de aangekondigde herstructurering van het 'gasgebouw'?
5 Hoe gaat u concreet uitvoering geven aan uw standpunt 2) dat bij de uitwerking van de herstructureringsplannen de werkgelegenheid die voortkomt uit de Gasunie voor het noorden 'een essentieel aandachtspunt' is? Kunt u uw antwoord uitvoerig toelichten?
6 Bent u bereid mee te werken aan het behouden en uitbouwen van het noorden van het land als vestigingsregio van gashandelactiviteiten? Zo ja, hoe gaat u hier gestalte aan geven? Zo nee, waarom niet?
---
1) http://www.gasunie.nl/n_nl/actueel/pers/02/18042002_Gasbusiness_voor_het_noorden.pdf
2) Uw brief van 8 april jl., kamerstuk 28 109 nr. 2.
De minister van Economische Zaken, A. Jorritsma-Lebbink, heeft deze vragen als volgt beantwoord.
Ministerie van Economische Zaken
1. Ja
2. Ja. De maatschappelijke verantwoordelijkheid van de aandeelhouders in het Gasgebouw ligt met name op het terrein van de publieke belangen in het Gasgebouw, te weten het optimale beheer van de nationale bodemschatten, het kleine velden beleid, de publieke baten uit de winning, een transparante marktordening (voor handel en transport), en in dat verband dan ook de betrokken ondernemingsbelangen. Ik wijs op hetgeen ik in mijn brief aan de TK van 8 april 2002 (Kamerstukken II, 2001-2002, 28109 nr. 2) heb gesteld. Shell, ExxonMobil en de Staat zullen bij dit proces terdege rekening houden met het belang van de werkgelegenheid die met Gasunie (respectievelijk de uit Gasunie voortkomende bedrijven) is gemoeid. Al eerder, in mijn brief van 19 november 2001 (Kamerstukken II, 2001-2002, 28109 nr. 1) heb ik er op gewezen dat voor de Staat een belangrijk uitgangspunt is dat de nieuwe structuur aan Gasunie en bedrijven die daar mogelijk uit voortkomen, een goed perspectief blijft bieden om als volwaardige marktpartij op de gasmarkt te kunnen opereren. Behoud en zo mogelijk uitbouw van de vooraanstaande positie op de Europese gasmarkt, de aanzienlijke werkgelegenheid die hiermee gemoeid is, en de betekenis hiervan voor (Noord) Nederland in breder verband, zijn daarbij voor mij belangrijke elementen.
3. Gasunie is en blijft een belangrijke directe en indirecte werkgever in het Noorden van het land, maar is dat niet in isolement of alleen op eigen titel of gelegenheid. Gasunie is in belangrijke mate gekoppeld aan een reeks van andere mijnbouw- en gasactiviteiten in het Noorden die als zodanig in essentie blijven bestaan, in belangrijke mate gekoppeld aan het Groningenveld.
4. Neen, want voor een verdwijnen van arbeidsplaatsen heb ik geen aanwijzingen. Zie ook het antwoord op vraag 3. In dit verband wijs ik er overigens op dat mij onlangs is gebleken dat Shell voornemens is in een periode van drie tot vijf jaar de (naar verluidt snelgroeiende) tak die zich bezighoudt met onder meer de verkoop van gas, van Londen naar Nederland over te brengen met het oogmerk werkprocessen die in elkaars verlengde liggen, samen te brengen. Dat is op zich zelf reeds van betekenis voor het streven in de onder vraag 1 aangehaalde brief, om de internationale positie van Nederland in dezen te verstevigen.
5. Ik kan op dit moment niet aangeven hoe de aandacht voor de werkgelegenheid in Noord-Nederland concreet gestalte zal krijgen. De gesprekken over de uitwerking en implementatie van de splitsing van Gasunie, waarbij Gasunie overigens rechtstreeks betrokken is, zijn nog pril.
6. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 4. De beste dienst die ik immers het Noorden kan bewijzen is dat de nieuwe structuur Gasunie en alle bedrijven die daar mogelijk uit voortkomen, een goed perspectief blijft bieden om als volwaardige marktpartij op de gasmarkt te kunnen opereren, en dat sprake zal kunnen zijn van behoud en uitbouw van de huidige vooraanstaande positie op de Europese gasmarkt. Het moge duidelijk zijn dat dat ook een dienst aan Nederland als geheel is, omdat dat mede bijdraagt aan de optimale ontwikkeling van de Nederlandse bodemschatten.