Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
GRR. 2002/474
datum
08-05-2002
onderwerp
Reactie op advies Raad voor het Landelijk Gebied 'Agribusiness'
TRC 2001/7833
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Op 31 juli 2001 heb ik het advies 'Agribusiness: steeds meer business, steeds minder agri' ontvangen van de Raad voor het Landelijk Gebied (RLG). Dit advies is het antwoord op de adviesaanvraag over dit onderwerp van mijn voorganger d.d. 29 maart 1999.
Hierbij bied ik u mijn reactie op dit advies aan.
datum
08-05-2002
kenmerk
GRR. 2002/474
bijlage
Hoofdpunten van het advies.
De raad heeft een analyse gemaakt van de agribusiness en zijn
omgeving. De raad concludeert dat agribusiness geen bijzondere positie
meer inneemt. Marktbewegingen zullen leiden tot verscherpte
concurrentie en efficiëntieverhoging bij de agribusiness. Krimp van de
primaire productie bedreigt een deel van de agribusiness. Uitbreiding
van de EU leidt niet tot groei van de agribusiness in ons land. Het
streven naar de regiefunctie in de sturing van handelsstromen als
alternatief voor de fysieke handling van deze stromen, brengt ook
gevaren met zich mee, omdat de regiefunctie concurrentiegevoelig en
weinig plaatsgebonden is. Stimulering van multinationals is weinig
zinvol, voor kleinere bedrijven ligt dat anders. De economie wordt
steeds minder grondstoffelijk en ontwikkelt zich steeds meer in
virtuele richting.
Door de harmonisatie in de EU-landen worden kleine verschillen en
niet-economische factoren op lokale schaal als vestigingsfactor steeds
belangrijker. De menselijke factor wordt doorslaggevend. De
agribusinessbedrijven moeten aanspreekbaar zijn op hun
maatschappelijke verantwoordelijkheid. De overheid moet voorwaarden
voor bedrijven creëren en voorwaarden aan bedrijven stellen.
De raad beveelt de overheid aan om het bedrijfsleven te helpen om
sectorale grenzen te doorbreken. De sectorale grenzen binnen de
overheid moeten ook worden doorbroken. De raad stelt voor om de
condities voor innovatie te versterken. Hiervoor moeten onderwijs- en
onderzoekinstellingen een bijdrage gaan leveren aan netwerken en
clustervorming via platforms met bedrijven, met als doel doorstroming
van kennis en technologieën en mobilisering van creativiteit uit de
dagelijkse praktijk.
Er moet een innovatiefonds komen met als uitgangspunt verbreding en
het benutten van kansen op zowel nationale als regionale schaal. De
kwaliteit van de leefomgeving moet worden verbeterd, en instandhouding
van de algemene vestigingsvoorwaarden moet worden bewaakt. Het
'agronetwerk' moet worden benut voor werving van bedrijven. Lokale
overheden moeten van adequate informatie worden voorzien ten behoeve
van hun internationale acquisitie. De overheid moet strategische
discussies over maatschappelijke thema's voeren, en overheidsprocessen
en bedrijfsprocessen op elkaar afstemmen. Samenwerking van overheid en
bedrijven gericht op het buitenland blijft belangrijk.
Reactie op de hoofdpunten van het advies.
Ik onderschrijf de analyse van de raad over de bedreigingen en de
mogelijkheden tot groei (en verdere ontplooiing) en over de
vestigingsvoorwaarden voor de internationale agribusiness in
Nederland.
Bij de analyse plaats ik twee kanttekeningen. De eerste betreft de
stelling van de raad dat de agribusiness geen bijzondere positie meer
inneemt in het totale bedrijfsleven. De agribusiness dient inderdaad
in principe te fungeren als een normale economische sector, maar
volgens mij wel één met een sterke publieke dimensie: de specifieke
kenmerken van de productie van voedsel als primaire levensbehoefte en
de behandeling en de verwerking van vaak levende productiemiddelen. De
tweede betreft de externe oriëntatie. De raad heeft voor de opstelling
van zijn advies een groot aantal externe instanties en bedrijven
geraadpleegd (bijlage 2 van het advies). Het valt mij op dat er geen
buitenlandse agribusinessbedrijven zijn geïnterviewd die zich de
afgelopen jaren nieuw in Nederland hebben gevestigd; bij uitstek zij
kunnen inzicht verschaffen in mogelijk additionele overwegingen bij
hun investeringsbeslissingen en locatiekeuzes.
Voor de handhaving en de verdere ontplooiing van de agribusiness in
Nederland is in eerste instantie het bedrijfsleven zelf
verantwoordelijk. De rol van de overheid daarbij is stimuleren en het
scheppen van randvoorwaarden. De hoofdlijnen daarvoor heb ik
uiteengezet in de nota 'Voedsel en Groen' (Kamerstukken II, 1999-2000,
27232, nrs. 1 en 2).
Hieronder ga ik in op de voornaamste aanbevelingen van de Raad aan de
overheid.
Versterking vestigingsvoorwaarden
Bovenal gaat het bij de vestigingsvoorwaarden voor de internationale
agribusiness om de algemene vestigingsvoorwaarden voor bedrijven. Het
moge duidelijk zijn dat door de opstelling van LNV als departement van
algemeen bestuur, LNV waar nodig en mogelijk zijn invloed uitoefent op
het sociaal-economische beleid en de sociale, fysieke en
kennisinfrastructuur, alsmede op de kwaliteit van de leefomgeving. Dit
laatste aspect komt nadrukkelijk ook aan de orde in de brief over de
toekomst van het landelijk gebied (Kamerstukken II, 2001-2002, 28 181,
nr. 1) en in de nadere uitwerking daarvan, het Structuurschema Groene
Ruimte 2.
Naast de algemene vestigingsvoorwaarden zijn diverse 'agrospecifieke'
voorwaarden van belang, waaronder die voor innovatie. De raad doet
diverse suggesties voor verbetering van de condities voor innovatie.
Alle suggesties komen aan de orde in mijn beleidsbrief over het
LNV-innovatiebeleid (Kamerstukken II, 2001-2002, 28 077, nr. 1).
In deze beleidsbrief heb ik specifiek aandacht gevraagd voor
agendavorming, onder meer van nieuwe kennisthema's, en ondersteuning
en stimulering van netwerken en clusters. Bij beide aspecten zal het
Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster een prominente rol
spelen. Daarnaast stimuleer ik netwerkvorming in en clustering tussen
de kennisinstellingen ook via Ketennetwerken, Clusters en ICT (KLICT),
Stichting Agro Keten Kennis (AKK) en het topinstituut Wageningen
Centre for Food Sciences (WCFS). Ook andere netwerken gericht op
innovatie zullen - weliswaar tijdelijk - worden ondersteund.
De raad noemt ook Agrologistieke Innovatie als belangrijk
aandachtsveld. In de visie Agrologistiek 'Clusteren, Verbinden,
Regisseren' (Kamerstukken II, 2001-2002, 28 141, nr. 1) is aangegeven
hoe V&W en LNV de verdere vernieuwing op dit vlak willen ondersteunen.
In het Algemeen Overleg over deze visie van 6 februari jl. is
afgesproken dat er medio 2002 een nader plan van aanpak zal liggen.
De aanbeveling om een breed fonds voor innovatie op te zetten ter
ondersteuning van innovatieprojecten die dicht bij marktintroductie
staan, heb ik niet overgenomen, omdat de invoering van zo'n fonds met
de gewenste sturingsmogelijkheden door de overheid te veel tijd zou
vergen. Zoals in de beleidsbrief innovatie aangegeven, heeft het
kabinet gekozen voor een Garantieregeling risicovolle
innovatieprojecten waarmee in essentie dezelfde doelstellingen als met
een fonds zullen worden bereikt.
Voor de periode 2003-2010 heeft het kabinet recent besloten ¤ 805
mln te investeren om de positie van Nederland als innovatieve en
kennisintensieve economie te versterken. In dat ICES-kader zal ook
worden geïnvesteerd in de kennisinfrastructuur van voedselintegriteit
en transitie naar een duurzame landbouw.
Werving van internationale bedrijven
Voor de werving van buitenlandse bedrijven voor vestiging in Nederland
zou, zo stelt de Raad, het ministerie van Economische Zaken (EZ) het
'agronetwerk' (beter) moeten benutten. Het Commissariaat Buitenlandse
Investeringen in Nederland (CBIN) van EZ gebruikt evenwel al jarenlang
het agronetwerk van onder meer landbouwattachés, het ministerie van
LNV in Den Haag en de diverse kennisinstellingen. Daarbij constateer
ik overigens dat de afgelopen jaren slechts een beperkt aantal
buitenlandse agrobedrijven interesse tonen voor vestiging in
Nederland. De ondersteuning van regio's bij de internationale
acquisitie vanuit LNV verloopt vaak via CBIN dat op dit vlak nauw
samenwerkt met de regionale en lokale overheden. Waar gewenst
verstrekt LNV de benodigde informatie.
Samenwerking
De Raad bepleit de samenwerking tussen agribusiness en overheid verder
te versterken. Deze suggestie spreekt mij aan.
Gedurende de laatste jaren heeft LNV maatschappelijke debatten en
strategische discussies - al dan niet samen met andere ministeries en
andere landen - over een groot aantal onderwerpen dan ook geëntameerd.
In dit verband noem ik onder meer het debat 'Eten en Genen' over
biotechnologie, het Nederlands-Duitse initiatief Future of Food en
workshops en conferenties over zuivere grondstoffen en duurzame
ketens. In april 2002 heeft een conferentie over Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen in de agrosector plaatsgevonden. Ik ben me
ervan bewust dat hierbij, conform het advies van de Raad, voortdurende
alertheid is geboden om de betrokkenheid van het midden- en
kleinbedrijf te garanderen.
Ook de afstemming van overheids- en bedrijfsprocessen, bijvoorbeeld
bij de afwikkeling van keuringen en vergunningverlening verdient extra
impulsen. In dit verband noem ik het project CLIENT (Controles op
Landbouwgoederen bij Import en Export naar een Nieuwe Toekomst), dat
gericht is op de verbetering van de administratieve en logistieke
processen bij overheid en bedrijfsleven bij de import en export van
landbouwgoederen. Diverse instanties, zoals Douane, RVV, PD,
Productschappen en bedrijfsleven zijn hierbij betrokken.
Het is vanzelfsprekend dat de samenwerking bij het behartigen van de
economische - maar overigens ook andere - belangen in het buitenland
ook in de toekomst zal worden voortgezet, door middel van onder meer
handelsmissies, handelscontactbijeenkomsten, samenwerking in multi- en
bilateraal verband. Daarbij wordt bijzondere aandacht gegeven aan
toekomstige EU-lidstaten.
Doorbreken van sectorgrenzen
Het advies van de Raad om meer samen te werken tussen ministeries,
vooral tussen LNV en EZ en om ook binnen de overheid de sectorgrenzen
te doorbreken, suggereert dat er thans geen of te weinig samenwerking
of afstemming zou zijn. Dat is volgens mij een misvatting. Gezien de
samenhang tussen diverse beleidsterreinen en de raakvlakken tussen
agribusiness en andere handels- en industriesectoren zocht en zoekt
LNV juist de samenwerking met EZ en andere departementen zoals VROM,
VenW, BuZa, VWS en SozaWe op, of omgekeerd. Een goed voorbeeld is de
samenwerking in ICES-verband voor investeringen in versterking van de
kenniseconomie ook op het gebied van voedselproductie en ruimtegebrek.
Dit geldt bijvoorbeeld voor (agro)logistiek, energie
(efficiencyverbetering), gebruik van (hernieuwbare) agrogrondstoffen
in zogenaamde non-foodsectoren, verpakkingen, technologie (inclusief
biotechnologie), clusterbenadering, internationale (economische)
samenwerking en het Nederlands-Duitse initiatief 'Future of Food'.
Die samenwerking bestaat er ook tussen uitvoeringsorganisaties als
Syntens en het Innovatiesteunpunt Wageningen. Ook vele
agrokennisinstellingen werken - zelfs in toenemende mate - samen met
andere kennisinstellingen.
Met het bovenstaande heb ik mijn inzet aangegeven om het
vestigingsklimaat voor de (internationale) agribusiness in Nederland
waar nodig verder te verbeteren. Een vestigingsklimaat dat niet alleen
is gericht op de zogenaamde harde concurrentiekrachtfactoren zoals
loonkosten en fysieke infrastructuur, maar juist ook op de zogenaamde
zachte factoren zoals hechte ketenorganisatie, innovatie, kwaliteit
van de leefomgeving en maatschappelijk verantwoord ondernemen. De
laatstgenoemde factoren zullen in de komende jaren in belang toenemen.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst
---