Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
1 Inleiding
---
In dit algemene ambtsbericht wordt een beschrijving gegeven van de recente
ontwikkelingen in Guinee voor zover die van belang zijn voor de beoordeling
van asielaanvragen van Guinese staatsburgers en voor de besluitvorming over
terugkeer van afgewezen Guinese asielzoekers. Het ambtsbericht is een
vervolg op het ambtsbericht van 24 augustus 2000. Het beslaat de periode van
september 2000 tot en met januari 2002.
In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de recente ontwikkelingen op politiek,
veiligheids- en sociaal-economisch gebied. Deze beschrijving wordt
voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis van Guinee. Ook is een
passage over geografie en bevolking van Guinee opgenomen. Hoofdstuk drie
geeft een overzicht van de mensenrechtensituatie in Guinee voor zover van
belang voor de beoordeling van asielaanvragen, waarbij ook wordt stilgestaan
bij de positie van bepaalde specifieke groepen in de Guinese samenleving. In
hoofdstuk vier komt de migratieproblematiek aan de orde. Meer in het
bijzonder wordt hierbij aandacht geschonken aan de problematiek van de
alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama's). Daarnaast komen het beleid
van een aantal andere Europese landen inzake asielzoekers uit Guinee alsmede
de activiteiten van internationale organisaties ten aanzien van Guinee aan
de orde. Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.
Bij de opstelling van dit ambtsbericht is gebruik gemaakt van informatie
afkomstig uit openbare bronnen, aangevuld met vertrouwelijke gegevens van
Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland en van EU-lidstaten. Een
overzicht van de gebruikte openbare bronnen is te vinden in de
literatuurlijst (bijlage I).
2 Landeninformatie
---
2.1 Basisgegevens
---
Land
Guinee is gelegen in West-Afrika en beslaat een gebied ter grootte van zo'n
245.000 km . Het land grenst in het noorden aan Guinee-Bissau, Senegal en
Mali, in het oosten aan Ivoorkust, in het zuiden aan Liberia en Sierra
Leone, en in het westen aan de Atlantische Oceaan. Het noordoosten van het
land - het binnenland - bestaat grotendeels uit beboste plateaus en
savannes. Het kustgedeelte is vlak en vochtig.
Het land is verdeeld in vier administratieve regio's: Basse Guinée is een
gebied dat deels bestaat uit moerassige vlakten. De regio beslaat bijna 20%
van het totale landoppervlak van Guinee. Moyenne Guinée beslaat ongeveer 33%
van het totale landoppervlak en bestaat voornamelijk uit plateaus - tot meer
dan zevenhonderd meter boven de zeespiegel - en bossen. In deze regio wordt
veel landbouw bedreven. Haute Guinée is een groot savannegebied - op
gemiddeld zo'n driehonderd meter hoogte - en beschikt nauwelijks over
vruchtbare grond. Guinée Forestière ten slotte is dichtbegroeid met
regenwouden en heeft een subtropisch klimaat. Naast deze vier regio's is er
nog de speciale zone Conakry .
De belangrijkste steden zijn de hoofdstad Conakry en de vier regionale
hoofdsteden Kankan (Haute Guinée), Kindia (Basse Guinée), Labé (Moyenne
Guinée) en N'Zérékoré (Guinée Forestière).
Bevolking
De bevolking telt tussen de zeven- en zeveneneenhalf miljoen mensen, waarvan
naar schatting 80% moslim is. Naar schatting 15% van de bevolking is
christen terwijl de resterende 5% inheemse godsdiensten aanhangt .
Geografische spreiding van etnische groeperingen
Basse Guinée
Van de belangrijkste bevolkingsgroepen in Basse Guinée concentreren de
Soussous zich hoofdzakelijk in de préfectures Dubréka, Coyah, Kindia, (het
zuidelijke deel van) Fria en de niet aan de kust gelegen delen van Boffa. De
Bagas bevinden zich in de kuststreek tussen het schiereiland van Kaloum en
de Rio Nunez en kunnen worden onderverdeeld in Bagas Kaloum, Bagas Sobané,
Bagas Foré, Bagas Bigori, Bagas Sitémou, Bagas Binari en Bagas Monchon. De
Landoumas wonen verspreid over Basse Guinée. De Mikiforés vormen een
etnische minderheidsgroep rond Bintimodia in Boké. Zij zijn oorspronkelijk
afkomstig uit Fouta (Moyenne Guinée). De Diakankés of 'Toubakas' komen
getalsmatig het meest voor in de stedelijke agglomeratie van Boké. Rond de
monding van de Rio Nunez vindt men aan de noordwestelijke oever de Nalous en
aan de zuidoostelijke oever de Moryanais/Mandenyi, oorspronkelijk afkomstig
uit Haute Guinée. In Basse Guinée gebruiken de Soussous, Bagas, Landoumas,
Nalous, Mikiforés en Moryanais/Mandenyi het Soussou als gemeenschappelijke
taal.
Moyenne Guinée
Moyenne Guinée wordt ook wel - net als het aldaar aanwezige massief - Fouta
Djallon genoemd. Dit betekent etymologisch 'het land van de Peuls (Fouta) en
Diallonkés (Djallon)'. Aan de westzijde van het massief, ten oosten van
Boké, ten noorden van Fria, Boffa en Dubréka, en ten zuiden van Télimélé
bevindt zich een overgangsgebied tussen Peuls en Soussous, terwijl ten
oosten van het massief een overlap bestaat met de Malinkés in Dinguiraye en
Dabola. Andere etnische groepen in Moyenne Guinee zijn de Badiarankés,
Coniaguis en Bassaris in de préfecture Koundara, respectievelijk in de regio
van Badiar, en in de sous-préfectures van Youkounkoun en Guingan, de Tyapi
in Gaoual, een minderheidsgroep Diakankés vooral in Touba, kleine groepen
Sarakolés als Linsan Saran en Manda Saran in Lélouma, en tenslotte de Limbas
in de zuidelijke zone van Mamou aan de grens met Sierra Leone.
De gangbare taal in het gebied van het massief van Fouta Djallon is 'Hal
Pular' (de taal van de Peuls).
Haute Guinée
Haute Guinée wordt in meerderheid bevolkt door de Malinkés. Zij leven samen
met andere etnische groepen. De Diallonkés leven in de noordelijke streken
Dinguiraye en Siguiri aan de grens met Mali maar ook ten westen van de
préfecture Faranah en in enclaves in Kouroussa. De Peuls Ouassoulounkés (een
mengvorm van Peuls en Malinkés) komen voornamelijk voor in Mandiana. De
Kourankos zijn geconcentreerd in Kouroussa en Faranah. De Koniankés bewonen
de préfecture Kérouané. Een overgangsgebied tussen Malinkés en Peuls ligt in
het westen van Haute Guinée.
De gemeenschappelijke taal in het gebied is Maninka. Deze taal wordt
gebruikt als handelstaal en om onderling te kunnen communiceren. Ook in
gemengde huwelijken in Haute Guinée is Maninka de gangbare taal.
Guinée Forestière
Guinée Forestière wordt gekarakteriseerd door een veelheid aan etnische
groepen. De Kissis in Gueckédou en deels in Kissidougou, de Tomas in de
préfecture Macenta, de Guerzés met name in N'Zérékoré, de Koniankés in
Beyla, de Konons in le Konolé (zone Lola-Nzoo), de Manons in le Manalé (in
het aan de grens met Liberia gelegen gebied van Yomou en Lola), en tenslotte
de Lélés als enclave in het hart van Kissi.
De grote steden
De grote steden Conakry, Mamou, Fria, Kissidougou, Gueckédou en Kamsar zijn
cosmopolitisch van karakter.
Talen
De officiële voertaal in Guinee is het Frans. Daarnaast heeft in principe
iedere etnische groep zijn eigen taal. Enige voorbeelden zijn Kissiè bij de
Kissis, Lomaghoï bij de Tomas en Kpèlè bij de Guerzés. Vrijwel overal wordt
Maninka gebruikt als 'lingua franca' om onderling te kunnen communiceren. De
talen Lomaghoï en Kpèlè hebben nog een schrift dat dateert uit de
prekoloniale periode.
Vroegste geschiedenis tot de onafhankelijkheid
Europese handelaren waren sinds de 15e eeuw actief langs de West-Afrikaanse
kust. Van vestigingen was evenwel pas in de late 17e eeuw sprake. Frankrijk
deed voor het eerst aanspraken gelden op zuidelijk Guinee en Tumbo eiland
(thans Conakry) in respectievelijk 1783 en 1885. Tot 1891 werd het gebied
bestuurd vanuit Dakar in Senegal. Vervolgens werd het gebied een autonome
Franse kolonie.
In 1958 bood de net aangetreden Franse president Charles de Gaulle de Franse
kolonies in Afrika de keuze tussen toetreding tot de nieuw op te richten
gemeenschap van zelfbesturende Franse overzeese gebiedsdelen of
onmiddellijke onafhankelijkheid. Als enige Franse kolonie stemde
Frans-Guinee via een referendum tegen een dergelijk lidmaatschap. De
secretaris-generaal van de Parti Démocratique de Guinée-Rassemblement
Démocratique Africain (PDG-RDA), Ahmed Sekou Touré, eiste in plaats daarvan
volledige onafhankelijkheid. Deze werd verleend op 2 oktober 1958.
De periode Sekou Touré
Ten tijde van de onafhankelijkheid was de grondwet gebaseerd op
democratische principes en scheiding der machten. De uitvoerende macht lag
in handen van de president die voor een periode van zeven jaar rechtstreeks
werd gekozen. Een tweede termijn was mogelijk. De president was tevens
opperbevelhebber van de strijdkrachten. De wetgevende macht was in handen
van een - uit één kamer bestaand - parlement waarvan de leden voor een
periode van vijf jaar rechtstreeks werden gekozen. Er werd recht gesproken
in naam van de bevolking van Guinee en volledig op basis van de wet. Dit
betekende dat de rechterlijke macht als bewaker van individuele vrijheden
het respect voor de mensenrechten garandeerde. Deze grondwet werd in 1982 en
1984 herzien.
Sekou Touré werd de eerste president van de Republiek Guinee en de PDG-RDA
de enige politieke partij. De Fransen gingen over tot economische
represailles in de vorm van opschorting van hulp en investeringen. Pas in
1976 zouden de diplomatieke relaties worden hersteld. Sekou Touré voerde een
socialistische revolutionaire politiek en iedere vorm van oppositie werd
onderdrukt. In 1979 werd het land omgedoopt tot Revolutionaire
Volksrepubliek Guinee.
Na de onafhankelijkheid ontving Guinee veel steun van het toenmalige
Oosteuropese Sovjet-blok en bleef het land grotendeels geïsoleerd van
westerse invloeden. Dit isolement verdween grotendeels toen Guinee in 1975
het verdrag van Lomé ondertekende en lid werd van de Economic Community of
West African States (ECOWAS). Op kleinschaliger regionaal niveau waren al in
1973 Guinee, Liberia en Sierra Leone een douane- en
samenwerkingsovereenkomst aangegaan in de Mano River Union. In 1980 besloot
Guinee tot samenwerking met Senegal en Gambia in de Gambia River Development
Union.
De militaire staatsgreep van 1984
In 1984 overleed Sekou Touré onverwachts. Voordat er een opvolger kon worden
gekozen vond er een militaire staatsgreep plaats onder leiding van het
Comité Militaire de Redressement National (CMRN). De leider van dit comité,
Lansana Conté, werd president van de Tweede Republiek. Diarra Traoré werd
premier en in mei 1984 werd de naam van het land weer de Republiek Guinee.
Aanvankelijk had Conté een open stijl van regeren en luisterde hij naar
constructieve adviezen en kritiek uit alle sectoren van het openbare leven.
De komst van de tweede republiek in 1984 veranderde het politieke leven in
het land volledig. De grondwet werd buiten werking gesteld. De uitvoerende
en de wetgevende macht waren in handen van de president die voorzitter was
van de militaire commissie van nationaal herstel. Een van de meest
opvallende kenmerken van deze periode was de afwezigheid van een parlement,
politieke partijen en een grondwet .
In december 1984 schafte Conté plotseling de post van premier af, waarop
Traoré in juli 1985 - toen Conté in Togo verbleef als deelnemer aan een
conferentie - een staatsgreep pleegde met - voornamelijk - steun van de
politie. De staatsgreep werd evenwel een fiasco en Traoré werd samen met
zijn sympathisanten gearresteerd. In totaal betrof het zo'n tweehonderd
personen. Traoré en een halfbroer van Sekou Touré werden geëxecuteerd en na
een aantal processen achter gesloten deuren werden zo'n zestig
legerofficieren ter dood veroordeeld.
De mislukte staatsgreep onder leiding van Traoré versterkte de positie van
Conté. Geleidelijk aan kwam een bescheiden democratiseringsproces op gang.
In oktober 1988 - de dertigste verjaardag van de onafhankelijkheid - werd er
amnestie verleend aan 39 politieke gevangenen, waaronder een aantal
coupplegers uit 1985. Ook kwam er een commissie die een nieuwe grondwet
moest opstellen. Het Comité Militaire de Redressement National werd
opgevolgd door een Comité Transitoire de Redressement National (CTRN), dat
leiding diende te geven aan een proces waarbij via een vijfjarige
overgangsperiode een tweepartijensysteem onder een gekozen president en
wetgevende macht tot stand zou komen. In februari 1990 kregen alle nog
resterende politieke gevangenen en verbannen dissidenten amnestie.
In datzelfde jaar waren er als gevolg van economische bezuinigingen studentenprotesten, waarop Conté in november 1990 drie leden van de illegale oppositiebeweging Rassemblement Populaire Guinéen (RPG) gevangen liet zetten. De voorbereidingen voor het nieuwe staatssysteem gingen echter door en in februari 1991 werd het 36-leden tellende CTRN geïnstalleerd onder voorzitterschap van Conté. De Derde Republiek werd uitgeroepen. De president verzekerde zich van de blijvende loyaliteit van het leger door officieren te benoemen op sleutelposities in de nieuwe regering.
In mei 1991 keerde de leider van de - toen nog illegale - RPG, Alpha Condé, terug naar Guinee na een lange periode van ballingschap in Frankrijk en Senegal. Problemen tussen zijn aanhangers en de veiligheidstroepen liepen uit de hand en Condé meldde zich in de Senegalese ambassade in Conakry voor politiek asiel in Senegal, hetgeen hem verleend werd.
De parlementaire en presidentsverkiezingen van 1993 en 1995
In oktober 1991 kondigde Conté aan dat op 3 april 1992 - de achtste
verjaardag van zijn eigen coup - een meerpartijenstelsel zou worden
ingevoerd (sneller dan oorspronkelijk voorgenomen) en dat in verband hiermee
een ongelimiteerd aantal politieke partijen zich zou kunnen laten
registreren. Voor het einde van het jaar 1992 zouden er dan
parlementsverkiezingen kunnen worden gehouden.
De grondwet van de derde republiek werd afgekondigd op 23 december 1991 en
in januari 1992 gaf Conté het presidentschap over aan het CTRN, conform de
gemaakte afspraken. Vervolgens verliet gedurende de volgende maand een groot
aantal ministers en militairen de regering om een nieuwe pro-Conté partij op
te richten met de naam Parti de l'Unité et le Progrès (PUP).
In april 1992 was de - tot dusverre illegale - RPG één van de eerste
politieke partijen die werden toegestaan. Alpha Condé keerde terug naar
Guinee in juni 1992. De meest prominente tegenstanders van de PUP waren
naast Condé's RPG de Parti pour le Renouveau et le Progrès (PRP) geleid door
de journalist Siradiou Diallo, en de Union pour la Nouvelle République
(UNR), geleid door Mamadou Bâ. De oppositie was echter verdeeld. In oktober
1992 werd een verbod ingesteld op publieke bijeenkomsten waarvoor niet
vooraf door de regering toestemming was gegeven. In dezelfde maand
overleefde Conté een aanslag op zijn leven.
In december 1992 werden de parlementsverkiezingen - die voor het einde van
1992 zouden worden gehouden - definitief uitgesteld door de regering om
technische en financiële redenen. Later werd bekend gemaakt dat zij in 1993
zouden worden gehouden, na presidentsverkiezingen. Dit was tegen de zin van
de oppositie. De presidentsverkiezingen waren intussen voorzien voor 5
december 1993. De oppositie was nog steeds verdeeld en naast Conté
betwistten zeven oppositie-kandidaten, waarvan Condé, Diallo en Bâ de meest
invloedrijke waren, het presidentschap.
In september 1993 werden alle politieke bijeenkomsten verboden na
gewelddadige incidenten in Conakry waarbij volgens officiële opgave achttien
mensen om het leven kwamen. Officieuze bronnen spreken van 63 slachtoffers.
In oktober 1993 besloten Conté en een aantal vertegenwoordigers van andere
politieke partijen een onafhankelijke verkiezingscommissie in te stellen.
Bij de onafhankelijkheid werden vraagtekens gezet omdat de commissie
geplaatst werd onder gezag van het machtige ministerie van Binnenlandse
Zaken en Veiligheid.
Uiteindelijk werden de presidentsverkiezingen gehouden op 19 december 1993.
Voorafgaand aan en tijdens de verkiezingsdag waren bij rellen nog minimaal
tien slachtoffers te betreuren. Volgens officiële cijfers was de opkomst bij
de verkiezingen 78,5%. Conté behaalde met 51,7% van de stemmen al in de
eerste ronde de absolute meerderheid. Direct waren er claims van de
oppositie dat de verkiezingen gemanipuleerd waren ten gunste van Conté. Toch
werd Conté - die conform de grondwet ontslag had genomen uit de
strijdkrachten om mee te kunnen doen aan de verkiezingen - geïnstalleerd als
president op 29 januari 1994.
De UNR verklaarde zich in mei 1994 bij monde van leider Bâ bereid Conté te
erkennen als wettig gekozen staatshoofd. Overigens bleef de verhouding
tussen de regering en de oppositie moeizaam. In februari 1995 herkreeg Conté
zijn militaire rang. In maart 1995 werd bekend gemaakt dat de verkiezingen
voor het nieuwe nationale parlement zouden plaatsvinden op 11 juni 1995. De
oppositionele RPG, PRP en UNR beschuldigden de veiligheidstroepen van
pogingen tot intimidatie. De verkiezingen leverden een overwinning op voor
de PUP die 71 zetels veroverde. De RPG verkreeg negentien zetels terwijl de
PRP en UNR niet verder kwamen dan negen zetels elk. De opkomst zou 63%
hebben bedragen. Het nieuwe parlement volgde het CTRN formeel op in juli
1995 nadat de verkiezingsresultaten waren bekrachtigd door het
Hooggerechtshof. In juli 1995 verenigden de drie grote oppositiepartijen
zich in de Coordination de l'Opposition Démocratique (CODEM).
Begin februari 1996 ontaardde een muiterij van ontevreden officieren in het
leger in het Alpha Yaya Diallo Camp in een poging tot staatsgreep. Soldaten
uit het kamp bezetten de luchthaven en de gebouwen van de Staatsomroep.
Conté werd opgepakt en pas vrijgelaten toen hij concessies had gedaan op het
punt van salariëring en immuniteit voor vervolging voor allen die bij de
opstand waren betrokken. De minister van defensie, kolonel Abdourahmane
Diallo, werd ontslagen. Onder de burgerbevolking waren tussen de dertig en
vijftig slachtoffers te betreuren. Daarnaast raakten zo'n honderd tot
driehonderd mensen - voornamelijk burgers die door verdwaalde kogels werden
getroffen - gewond tijdens de gevechten tussen de rebellen en
regeringsgetrouwe troepen. Ondanks de toezegging van Conté werd naderhand
een aantal officieren opgepakt.
In maart 1996 werd bekend gemaakt dat acht militairen, waaronder vier hoge
officieren, in staat van beschuldiging vanwege deelname aan de muiterij van
februari 1996 waren gesteld. Rond juni 1996 waren al zo'n 42 officieren in
staat van beschuldiging gesteld. Inmiddels waren in april 1996 twee naaste
medewerkers van de president - de stafchef van het leger, Omar Soumah, en
de gouverneur van Conakry, ook een officier - vervangen door nieuwe
functionarissen. Dit werd algemeen gezien als onderdeel van de poging van
Conté zowel het militaire apparaat als het burgerlijk bestuur te
herstructureren. In juli 1996 maakte Conté bekend dat er weer een premier
zou worden benoemd, en wel de econoom Sydia Touré. Het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Veiligheid werd opgesplitst in twee aparte ministeries
en de minder geliefde minister Gomez ruimde het veld. Touré maakte bekend
dat de nieuwe regering zich zou inzetten voor economisch herstel en de
bestrijding van corruptie met het oog op het aantrekken van donorgelden en
buitenlandse investeringen. De regering Touré werd positief ontvangen,
hoewel het premierschap nogal controversieel was omdat er formeel geen
grondwettelijke basis voor bestond.
Ten aanzien van de juridische afwikkeling van de muiterij verklaarde de
Guinese mensenrechtenorganisatie Association Guinéenne des Droits de l'Homme
in een rapport uit oktober 1997, dat gedetineerden constant slecht behandeld
werden. De organisatie ageerde vooral tegen het feit dat vele burgers in
verband met de muiterij van 1996 nog steeds zonder vorm van proces werden
vastgehouden.
Op 12 februari 1998 werden in totaal 96 beschuldigden vanwege deelname aan
de muiterij van februari 1996 - burgers en militairen - voor de in juni 1997
gevormde staatsrechtbank gebracht. Advocaten voor de verdediging hadden hun
cliënten al geruime tijd niet te spreken gekregen. Tot midden september 1998
kwam het Hof niet meer bijeen. Pas in oktober 1998 deed de staatsrechtbank
uitspraak. Dertien mensen werden vrijgelaten, omdat de tijd die zij in
voorarrest hadden doorgebracht hun vonnis oversteeg, twee mensen werden
vrijgelaten in verband met ziekte of immuniteit, 34 mensen werden
vrijgesproken, bij vier mensen kwam het niet tot een aanklacht en 43
aangeklaagden ten slotte kregen uiteenlopende straffen opgelegd variërend
van drie tot twintig jaar gevangenisstraf .
Volgens Amnesty International werden zeker nog dertig soldaten gedurende
1999 vastgehouden .
In maart 1998 besloot de regering om een lang voorbereid plan voor de
verhuizing van een aantal ministeries, vanuit het overvolle centrum van
Conakry naar de buitenwijken, ter hand te nemen. Toen de bulldozers illegaal
geplaatste bouwsels in de wijk Kaporo Rails in het Ratoma district
begonnen op te ruimen, ontstond een oproer. De confrontatie tussen de
bewoners en de autoriteiten nam ernstige vormen aan maar leek door de
autoriteiten niet op de spits te worden gedreven. De autoriteiten beperkten
zich aanvankelijk tot een omsingeling van het gebied en boden de inwoners de
gelegenheid ongestoord te vertrekken om aldus de harde kern te isoleren en
deze nadien met harde hand te verwijderen. Bij de uiteindelijke ontruiming
vielen tussen de acht en dertien doden en vele gewonden . De sloop van de
wijk maakte 100.000 burgers - voornamelijk leden van de etnische groep Peuls
- dakloos.
De regering beschuldigde islamieten van het veroorzaken van het geweld en
oordeelde dat de oppositie zich van haar onverantwoordelijke zijde had
getoond door haar oproepen tot gewapend verzet. Anderen beschouwden het als
een strijd langs etnische lijnen tussen bewoners van een bedreigde wijk en
leden van de veiligheidstroepen.
De kern van het verzet bleek te liggen bij groepen Peuls die werden
opgezweept door islamitische fundamentalisten.
De politieke spanningen namen eind maart 1998 verder toe toen Mamadou Bâ en
twee andere afgevaardigden van de UNR werden gearresteerd, om overigens
onbekende redenen. In juni, respectievelijk september 1998 werden Bâ en de
twee anderen weer vrijgelaten.
In oktober 1998 werden oppositionele activisten die in juni in verband met
Kaporo Rails waren vastgezet weer vrijgelaten op basis van een presidentieel
pardon.
De presidentsverkiezingen van 1998
In 1998 - vijf jaar na de presidentsverkiezingen van 1993 - stond Guinee
opnieuw voor reguliere presidentsverkiezingen. In het politieke krachtenveld
speelden de volgende partijen een rol.
Parti de l'Unité et du Progrès (PUP)
Lansana Conté, behorend tot de etnische groep Kissi (6.5 % van de
bevolking), de president van dat moment en voormalig legerchef, in 1984 aan
de macht gekomen via een coup na het overlijden van Sekou Touré en
vervolgens in één ronde tot president gekozen in 1993, was de kandidaat van
de Parti de l'Unité et du Progrès die de meerderheid had in parlement en
kabinet, een landelijk vertegenwoordigde partij waarin de etnische groep van
de Sousou overheerste. Het thuisland van de partij was de westelijke regio
rond Conakry. Conté had een redelijk vertrouwen weten te winnen als een
boven de partij-politiek verheven leider. Diverse factoren werkten sterk in
het voordeel van president Conté en zijn regeringspartij. Zo was de PUP,
hoewel deze als partij van de Sousou werd beschouwd, landelijk
georganiseerd. Daarnaast had de PUP als regerende nationale partij het
distributiemonopolie met betrekking tot de staatsfinanciën en -diensten
basis van deze twee gegevens had de partij een electorale voorsprong op de
overige, in hoge mate op regionaal-etnische basis gefundeerde
oppositiepartijen.
Tijdens zijn relatief korte verkiezingscampagne bracht president Conté
voorts zijn ambtenarenapparaat in het gehele land in actie ten behoeve van
de regeringspartij onder de slogan 'vrede en rust door continuïteit'. In de
pers en met behulp van verkiezingsposters werd uitbundig campagne gevoerd.
In Conakry was geen poster van andere kandidaten te zien.
De PUP kon ook bogen op redelijke economische resultaten, circa 5%
jaarlijkse groei, met over de laatste periode een gunstige IMF-beoordeling.
Conakry was voorzien van een geheel nieuw netwerk van straatverlichting dat
inmiddels goed functioneerde na een lange periode van duisternis of slechts
enkele uren per dag elektriciteit.
Toch had de PUP-regering de bevolking niet alleen succesverhalen te bieden.
Doordat Guinee nog sterk onder invloed van de stalinistisch-socialistische
erfenis van Sekou Touré verkeerde, stagneerde de economische en
maatschappelijke ontwikkeling gedeeltelijk. Het onderwijs bleef slecht van
kwaliteit, het voorzieningenniveau laag en de werkloosheid schrijnend hoog.
De overheid weigerde voorts de bodemschatten waaraan Guinee rijk is, te
exploiteren zolang potentiële buitenlandse investeerders weigerden de staat
het leeuwendeel van de winst van minerale vondsten te gunnen.
De oppositiepartijen grepen uiteraard deze zwakke punten aan, en lieten voorts niet na de vinger te leggen op corruptie en mismanagement binnen de overheid en op de schendingen van mensenrechten, die - ook in het recente verleden - hadden plaatsgevonden. De oppositie slaagde er echter niet in om één samenbindende oppositionele presidentskandidaat in het veld te brengen, ondanks dat in 1995 de grote oppositiepartijen zich hadden gebundeld in de CODEM. Zij zette zich daarom in om een overwinning van president Conté (met 50% of meer van de stemmen) in de eerste ronde te blokkeren.
De oppositie bleef overigens zwak, etnisch en regionaal maar niet landelijk geworteld, en wist onvoldoende tegenwicht te bieden.
Voorts werd de oppositie in haar functioneren belemmerd door de kieswet die
onder meer bepaalde dat de kandidaten voor het hoogste ambt de Guinese
nationaliteit moesten bezitten. Daar alle kopstukken van de oppositie
vanwege hun verblijf in het buitenland tijdens de regering van Sekou Touré
een andere nationaliteit hadden verworven, waren zij uitgesloten. De Hoge
Raad bepaalde echter in 1998 dat er een termijn van zes maanden stond voor
het opgeven van de vreemde nationaliteit. Het argument dat dit gegeven een
absolute uitsluiting zou betreffen werd de oppositie aldus uit handen
geslagen.
De belangrijkste oppositiepartijen:
Rassemblement du Peuple Guinéen (RPG)
De oppositionele RPG steunde vrijwel exclusief op de etnische groep der
Malinke, dominant in het midden-noorden van Guinee. Presidentskandidaat was
Alpha Condé, oud-vakbondsleider, nationalist, hoogleraar
rechtswetenschappen, expert op het terrein van de mensenrechten en destijds
vurig bestrijder van Sekou Touré. Condé was ook in 1993 presidentskandidaat.
Union pour le Progrès et le Renouveau (UPR)
De oppositionele UPR (een samenwerkingsverband tussen de Parti pour le
Renouveau et le Progrès en de Union pour la Nouvelle République) was de
politieke representant van de etnische groep Peuls die het sterkst
vertegenwoordigd is in de noordwestelijke regio rond Fouta Djallon. Ook de
UPR-kandidaat Mamadou Bâ - parlementslid - was in 1993 al eerder
presidentskandidaat.
Parti de Peuple de Guinée (PPG)
De machtsbasis van de PPG bevond zich bij een aantal etnische groeperingen
in het zuidoosten van Guinee (le forêt). Charles Pascal Tolno,
wetenschapper, oud-minister en parlementslid was de presidentskandidaat van
deze partij.
l'Union pour la Prospérité de la Guinée (UPG)
Evenals de PPG vond de UPG haar machtsbasis bij etnische groeperingen in het
zuidoosten. Jean Marie Doré, wetenschapper en parlementslid was de
presidentskandidaat van de partij.
Samenvattend leek de positie van het staatshoofd aan de vooravond van de
verkiezingen sterk. Hij gaf zijn tegenstanders voor een deel de vrijheid
zichzelf te manifesteren en zodoende te getuigen van hun verdeeldheid en
onmacht. Het gedrag van de oppositie gaf weinig hoop. Opjuttende uitspraken
en oproepen tot geweld voorspelden weinig goeds voor de verkiezingsstrijd.
CODEM was kritisch over de voorbereidingen van de regering voor de presidentsverkiezingen, met name over de instelling van de Haut Conseil aux Affaires Electorales (HCE) die in samenwerking met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Decentralisatie de verkiezingen moest voorbereiden en overzien. De HCE bestond uit 68 leden, afkomstig uit vertegenwoordigers uit het parlement, inclusief afgevaardigden van de oppositie, ministers, en burgers. De HCE sprak begin november 1998 een ban uit over openbare demonstraties. De oppositie beschuldigde de PUP van misbruik van staatsinstellingen in het kader van de herverkiezing van Conté. Hoewel de campagne ontsierd werd door meerdere gewelddadige incidenten, gingen de verkiezingen volgens schema door op 14 december 1998.
De verkiezingsdag verliep tamelijk rustig, na de met incidenten gepaard
gaande verkiezingscampagne. Aan de vooravond van de verkiezingen werden de
landsgrenzen voor langere tijd gesloten. Op verkiezingsdag werd
gemotoriseerd verkeer, behoudens voor vergunninghouders, in de hoofdstad
Conakry verboden. Vanaf 13 december werden ook alle luchtverbindingen
tijdelijk geblokkeerd. De regering wenste kennelijk het aantal incidenten
tot een minimum te beperken.
Internationale waarnemers signaleerden onregelmatigheden op verkiezingsdag.
In sommige districten van Conakry was een tekort aan stembiljetten voor
leden van de oppositie. Veiligheidstroepen arresteerden meer dan honderd
waarnemers van de oppositie.
Soldaten waren verplicht in hun kazerne stemmen. Ongeveer tweehonderd
soldaten in Camp Alpha Yaya trachtten evenwel buiten hun kamp hun stem uit
te brengen en een groot aantal van hen werd op bevel van hun commandant,
Panival Sama Bangoura, ernstig mishandeld. Eén soldaat overleed aan de
gevolgen hiervan. Op 28 december 1998 braken in zijn woonplaats Labe,
tijdens het overbrengen van zijn stoffelijk overschot, rellen uit.
Veiligheidstroepen onderdrukten deze rellen en arresteerden ongeveer twintig
personen. Bij de rellen werd één vrouw gedood door leden van de
veiligheidsdiensten.
Verder geweld vond plaats in Conakry en in Mamou (in Centraal-Guinee) waar
PUP-aanhangers en die van de oppositie elkaar te lijf gingen.
Op 17 december 1998 werd de officiële uitslag door de regering bekendgemaakt en twee weken later bekrachtigde het Hooggerechtshof de uitslag. Conté was winnaar met 56.1 % van de stemmen, Bâ werd tweede met 24.6 % van de stemmen en Condé ontving 16.6% van de uitgebrachte stemmen. Het opkomstpercentage bedroeg 71.4 %. De oppositie betichtte de regering van stembusfraude en verliet in groten getale de HCE. De regerende PUP werd met name verweten dat er op een aantal stembureau's te weinig stembiljetten waren voor oppositionele kandidaten, er zouden stembussen met uitgebrachte stemmen zijn verdwenen en het zou de oppositie onmogelijk gemaakt zijn toezicht uit te oefenen op een deugdelijk verloop van de verkiezingen. Zo werden, aldus de UPR, in Centraal-Guinee circa vijftig oppositieleden die de verkiezingen wilden monitoren gearresteerd, en in een militair kamp te Boké vastgehouden.
De arrestatie van Alpha Condé
De verslagen oppositiekandidaat Condé werd op de dag na de verkiezingen, 15
december 1998, gearresteerd in Lola, een stad bij de grens met Ivoorkust. De
autoriteiten hielden hem vast omdat hij vermomd als marabout (een
islamitisch geestelijke) zou hebben geprobeerd Guinee illegaal te verlaten.
Condé weersprak dit en verklaarde dat hij zich slechts in het grensgebied
wilde schuilhouden omdat hij voor zijn leven vreesde. Condé werd in december
1998 formeel in staat van beschuldiging gesteld in verband met een poging de
wettige regering ten val te brengen. Zo'n honderd anderen die in verband met
de arrestatie van Condé waren gearresteerd (in de grensstreek maar vooral
ook in Conakry) bleven in hechtenis.
De arrestatie van Condé had tot gevolg dat in Siguiri - bij de grens met
Mali - bij een betoging ten gunste van Condé, ten minste twee doden vielen.
Ook bij de stad Mamou in Centraal-Guinee liepen soortgelijke betogingen op
19 december 1998 uit op ongeregeldheden na een politieoptreden tegen
betogers. In totaal zijn uiteindelijk zeker twaalf mensen omgekomen als
gevolg van aan de verkiezingen gerelateerd geweld in Conakry, Kankan,
Siguiri en Baro .
Een nieuw kabinet, uitstel van parlementsverkiezingen
Op 12 maart 1999 werd een nieuwe regering gevormd onder leiding van Lamine Sidime, voormalig voorzitter van het Hooggerechtshof. De meeste ministers uit de vorige regering werden herbenoemd. De reden voor het vertrek van de vorige premier, Sydia Touré, werd niet bekend gemaakt . In de nieuwe regering was derhalve sprake van een zekere continuïteit terwijl de nieuwe ministers technocraten waren zonder sterke partijbanden. De oppositie had twijfels over de samenstelling van de nieuwe regering en over het feit dat een jurist als nieuwe premier optrad in plaats van een econoom.
Eind april 1999 werd het parlement bijeengeroepen. In verband met de
voortgezette detentie van Alpha Condé werd deze bijeenkomst, met
uitzondering van Jean-Marie Doré van de Union pour le Progrès de Guinée,
geboycot door de CODEM.
Gedurende de eerste helft van 1999 werd er van verschillende zijden druk
uitgeoefend op de regering om Condé en andere activisten die waren
gearresteerd tijdens en na de presidentsverkiezingen van 1998 vrij te laten.
Midden juli 1999 kondigde de regering aan dat het proces tegen Condé begin
september 1999 zou aanvangen (uiteindelijk werd het proces pas een jaar
later gehouden).
In de loop van het jaar 2000 liepen de politieke spanningen op in verband
met de in 2000 te houden verkiezingen voor het parlement . De regerende
Parti de l'Unité et du Progrès (PUP) stond er in principe sterk voor. Of zij
een absolute meerderheid zou weten te behalen was onzeker. De werkelijke
test voor de regering bestond erin om aan te tonen dat de verkiezingen vrij
zouden verlopen. Donoren vereisten dit. Correct verlopende verkiezingen
zouden ook het pas in december 2003 aflopende mandaat van president Lansana
Conté verder ondersteunen.
President Conté stond onder druk het publieke vertrouwen in zijn regering te
herwinnen nadat een financieel schandaal twee ministers tot aftreden had
gedwongen.
Lokale verkiezingen - evenals de parlementsverkiezingen oorspronkelijk
voorzien voor juni 2000 - werden op 25 juni 2000 gehouden, ondanks het feit
dat de regering er weinig voor voelde ze parallel te laten lopen aan het
proces tegen oppositieleider Alpha Condé. De opkomst was laag en de PUP
behaalde een klinkende overwinning. Volgens tegenstanders van de regering
werd de uitslag van de verkiezingen te laat bekend gemaakt en protesten van
militante oppositieleden leidden tot incidenten waarbij vijf doden
vielen .
De ontwikkelingen vanaf september 2000 worden beschreven in paragraaf 2.2.
De verhouding met de buurlanden
Guinee had de laatste jaren ernstig te lijden onder de onrust in de
buurlanden, met name in het zuiden in het grensgebied met Liberia en Sierra
Leone. Met enige regelmaat werd het land gebruikt als uitvalsbasis voor
rebellerende strijders tegen de regeringen in de buurlanden.
Al vanaf het begin van de jaren negentig was de interne instabiliteit van de
buurlanden Liberia en Sierra Leone een bron van grote zorg voor Guinee. In
beide buurlanden woedden burgeroorlogen. In augustus 1990 werden Guinese
troepen gelegerd aan de grens met Liberia, na een aantal invallen van
Liberiaanse deserteurs op Guinees grondgebied. Guinese legereenheden gingen
ook deel uitmaken van de ECOMOG-troepen die in dezelfde maand werden
uitgezonden naar Liberia.
In april 1991 werd daarnaast een contingent Guineeërs ingezet in Sierra
Leone om dat land te assisteren bij het terugdringen van gebiedsschendingen
door het Liberiaanse National Patriotic Liberation Front van Charles Taylor.
In april 1992 vond in Sierra Leone een staatsgreep plaats. De als gevolg
daarvan afgezette president Momoh kreeg politiek asiel in Guinee. Conté
benadrukte dat normale betrekkingen met het nieuwe Sierra Leoonse regime van
Valentine Strasser zouden worden onderhouden en dat de Guinese troepen in
Sierra Leone zouden blijven.
In oktober 1992 gaf de Guinese regering voor het eerst toe dat er op Guinees
grondgebied trainingsfaciliteiten waren voor Liberiaanse militairen. Deze
zouden evenwel niet behoren tot de anti-Taylor United Liberation Movement of
Liberia for Democracy (ULIMO), maar zouden te zijner tijd deel moeten gaan
uitmaken van het nieuwe Liberiaanse regeringsleger dat zou worden gevormd
als de vrede in het land uiteindelijk hersteld zou zijn. In maart 1993
diende de NPLF van Taylor een klacht in bij de VN dat ULIMO vanuit Guinee
een gewapende aanval had ondernomen op NPLF-gebied. Deze klacht ging
vergezeld van een dreiging tot vergelding. De Guinese regering bleef
ontkennen sympathie te koesteren voor ULIMO, maar verklaarde op dat moment
wel dat de Liberiaanse troepen die bestemd waren voor het uiteindelijk weer
te vormen regeringsleger al waren vertrokken naar Liberia.
Vanaf begin 1994 werden pogingen ondernomen de veiligheid langs de grens tussen Guinee en Liberia te versterken na bewegingen van zowel ULIMO als NPLF. Hernieuwd geweld in Liberia volgend op een poging tot staatsgreep in september 1994 zorgde voor zeker 50.000 Liberiaanse vluchtelingen in Guinee. Bovendien zorgde een toename van de vijandelijkheden in Sierra Leone tussen regeringstroepen en rebellen in januari 1995 voor een verdere toename met zo'n 20.000 tot 40.000 vluchtelingen. Na het vredesakkoord van Abuja in augustus 1995 waarbij in formele zin een eind kwam aan de burgeroorlog in Liberia kwam de repatriëring van Liberiaanse vluchtelingen langzaam op gang.
In januari 1996 werd in Sierra Leone president Strasser afgezet. Ook hij zocht evenals zijn voorganger zijn toevlucht in Guinee. Dit verhinderde Guinee overigens niet warme banden te onderhouden met de regering van Ahmed Tejan Kabbah, de opvolger van Strasser. De coup in Sierra Leone van Johnny Paul Koroma in 1997 zorgde voor een nieuwe vluchtelingenstroom en 1.500 Guinese manschappen gingen deel uitmaken van de ECOMOG-macht in Sierra Leone. UNHCR meldde dat het aantal vluchtelingen in Guinee aan het eind van 1997 in totaal 435.300 bedroeg vergeleken met 663.900 een jaar eerder.
Twee personen werden gedood en vele anderen werden gewond toen eind april
1999 rebellen afkomstig uit Sierra Leone de stad Mollah aanvielen. De
plaatselijke bevolking - de herhaalde aanvallen moe - nam wraak door een
nabij gelegen kamp voor Sierra Leoonse vluchtelingen in brand te steken.
Sierra Leone's president Kabbah kwam op bezoek in Guinee om de situatie te
bespreken. Volgens officiële bronnen waren de besprekingen vruchtbaar en
president Conté sprak zijn genoegen uit over het feit dat zijn Sierra
Leoonse ambtgenoot besloten had de dialoog met de leiders van het
Revolutionary United Front te hervatten .
Eveneens in april 1999 diende de Liberiaanse regering een formeel protest in
bij de Guinese autoriteiten als reactie op wat zij beschouwde als een
Guinese invasie in de grensplaats Voinjama in Lofa County. De Guinese
regering reageerde verontwaardigd en herhaalde dat het land nooit zou dienen
als uitvalsbasis om de buurlanden te destabiliseren. In juni 1999 begon het
Guinese leger een offensief in het grensgebied met Sierra Leone om de
activiteiten van Sierra Leoonse guerillagroepen tegen te gaan.
In augustus 1999 herhaalde de Liberiaanse regering haar beschuldiging van
april 1999 . Volgens hulpverleners behoorden de aanvallers vrijwel zeker
tot ULIMO-K van Alhaji Kromah, een oude tegenstander van Liberia's president
Charles Taylor. Taylor noemde het incident een ernstige bedreiging voor de
vrede en stabiliteit in de regio en deed zijn beklag bij de Guinese
regering, de Economic Community of West African States (ECOWAS) en de
Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE). Voor het incident plaatsvond had
Liberia overigens al een officieel verzoek tot uitlevering van Kromah
ingediend bij de Guinese regering . In maart 2000 vond een minitop
plaats in Mali tussen de presidenten van Guinee, Liberia, Sierra Leone en
Mali om de gespannen situatie tussen Liberia en de buurlanden Guinee en
Sierra Leone te bespreken . De top heeft niet geleid tot een verbetering
van de gespannen verhoudingen.
Als gevolg van de opnieuw opgelaaide strijd in Sierra Leone ontstond in mei
en juni 2000 een nieuwe vluchtelingenstroom richting Guinee. Op 20 juni 2000
waren reeds meer dan 4.000 nieuwe vluchtelingen - voornamelijk vrouwen uit
de in de noordelijke provincie gelegen steden Kambia, Makeni en Port Loko -
in Guinee opgevangen. Een nieuw kamp werd gebouwd in Kalako en samen met de
reeds bestaande acht kampen in de regio Forecariah bedroeg de
opvangcapaciteit zo'n 30.000 mensen . Op 9 juli 2000 maakten de
Liberiaanse autoriteiten bekend dat dissidente Liberianen vanuit Guinee de
grensplaats Koryamah in Lofa County hadden aangevallen. Op 15 juli 2000
maakte de regering bekend de rebellen in Lofa County te gaan aanpakken. Op
19 juli 2000 werd de noodtoestand uitgeroepen in Lofa County . Sindsdien
deden zich in Lofa County gewapende incidenten voor tussen rebellen en
Liberiaanse militairen. Ook werden door Guinee aanvallen van Liberiaanse
rebellen op het grondgebied van Guinee gemeld. Zeker was dat over en weer
aanvallen werden uitgevoerd door gewapende groepen. De precieze
betrokkenheid van de Guinese en Liberiaanse overheden bij de acties van de
verschillende rebellentroepen was onduidelijk.
De ontwikkelingen sinds september 2000 worden beschreven in paragraaf 2.2.
De grondwet van de derde republiek is aangenomen op 23 december 1990 en uitgevaardigd in 1991. In 1992 werd een wet afgekondigd die voorziet in de oprichting en registratie van een ongelimiteerd aantal politieke partijen waardoor de grondwet op het punt van een tweepartijensysteem herzien moest worden. De president is gedurende een termijn van vijf jaar het staatshoofd (laatste verkiezing tot dusverre in december 1998) en kan alleen worden gekozen bij absolute meerderheid van stemmen. Artikel 24 van de Grondwet bepaalt dat de president maximaal twee ambtstermijnen mag dienen. Artikel 26 van de Grondwet bepaalt dat de president minimaal veertig moet en maximaal 65 jaar mag zijn. Als geen van de kandidaten de absolute meerderheid behaalt, vindt een tweede verkiezingsronde plaats. De president is hoofd van de regering en benoemt in die hoedanigheid de ministers.
De wetgevende macht is de Assemblée Nationale die bestaat uit 114 leden.
Verkiezingen voor het parlement vinden eens per vijf jaar plaats. Eenderde
van de parlementsleden wordt gekozen als vertegenwoordiger van de
verschillende kiesdistricten; de overigen worden gekozen volgens een systeem
van evenredige vertegenwoordiging. Het huidige parlement is gekozen in juni
1995, de voor juni en later november 2000 voorziene verkiezingen werden
uitgesteld .
De grondwet voorziet in een onafhankelijk rechtsapparaat, maar in de
praktijk is deze sterk gelieerd aan de uitvoerende macht .
2.2 Politieke ontwikkelingen
---
In deze paragraaf zullen de politieke ontwikkelingen die in de
verslagperiode (september 2000 - november 2001) plaatsvonden, worden
beschreven. Deze ontwikkelingen hebben vooral betrekking op enerzijds
voorzichtige voortgang in het democratische proces in Guinee (na de
vrijlating van Alpha Condé) en anderzijds de terugslag voor dit proces als
gevolg van de plannen van de regeringspartij PUP de grondwet te wijzigen om
aldus voor president Conté een derde ambtstermijn mogelijk te maken.
Daarnaast waren de sinds september 2000 aanhoudende instabiliteit in de
grensgebieden met Liberia en Sierra Leone van invloed op de politieke
stabiliteit in Guinee. Daar deze instabiliteit zich vooral in militaire zin
uitte, zal zij worden beschreven in paragraaf 2.3.
De veroordeling en vrijlating van Alpha Condé
In september 2000 werd de in december 1998 gearresteerde leider van de RPG,
Alpha Condé, in een zwaar bekritiseerd en herhaalde malen verdaagd proces
veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. Samen met enkele medestanders
werd hij schuldig bevonden aan het in gevaar brengen van de
staatsveiligheid, het rekruteren van huurlingen en samenzwering met het doel
president Conté te doden.
Alpha Condé werd na een tweeëneenhalf jaar durende gevangenschap op 18 mei
2001 vrijgelaten nadat hem gratie was verleend door president Conté. De
laatste twee medestanders die ook nog vastzaten werden eveneens vrijgelaten.
Volgens de procureur-generaal van Guinee was echter geen sprake van een
algehele amnestie en moest Alpha Condé zich, gezien zijn strafblad,
onthouden van alle politieke activiteiten . Zijn vrijlating betekende
een kleine stap vooruit in het democratische proces. De oppositie, meer in
het bijzonder de RPG, reageerde verheugd en hoopte dat de politieke
spanningen zouden verminderen en dat spoedig de parlementaire verkiezingen
zouden worden uitgeschreven die eigenlijk al eind 2000 hadden moeten
plaatsvinden.
Uitstel van de parlementsverkiezingen
Als gevolg van de instabiele veiligheidssituatie in de grensgebieden met
Liberia en Sierra Leone werd in november 2000 - met instemming en
medewerking van de oppositie - besloten de parlementsverkiezingen om
logistieke redenen voor onbeperkte tijd uit te stellen. De situatie langs de
grens was dermate instabiel dat een goed en veilig verloop van de
verkiezingen niet kon worden gegarandeerd. Tot op heden hebben de
verkiezingen nog niet plaats gevonden. President Conté maakte eind oktober
2001 bekend dat 27 december 2001 de nieuwe streefdatum voor de
parlementsverkiezingen is. Aan geen enkele voorwaarde van de donoren - een
onafhankelijke verkiezingscommissie, nieuwe lijsten met namen van
stemgerechtigden, en een meer transparante politiek in het land - is echter
inmiddels voldaan .
Op 29 november 2001 maakte de Guinese regering bekend dat de voor 27
december 2001 voorziene parlementsverkiezingen werden uitgesteld. Uitstel
was nodig om de lijsten met namen van stemgerechtigden te kunnen nazien, om
een toezichthoudend orgaan (Haut Conseil des Affaires Électorales) te kunnen
instellen, en om nader overleg met de oppositie te kunnen voeren .
Plannen tot wijziging van de grondwet
Conform het bepaalde in de grondwet is president Conté na afloop van
zijn huidige ambtstermijn in december 2002 niet herkiesbaar. De president en
zijn partij besloten echter te trachten de grondwet te wijzigen om een
nieuwe ambtstermijn mogelijk te maken. Voor 11 november 2001 werd een
referendum uitgeschreven om de grondwet als volgt te amenderen: de
ambtstermijn voor de president wordt verlengd van vijf naar zeven jaar, de
president mag zich onbeperkt herkiesbaar stellen voor een volgende (in dit
geval derde) termijn, en de huidige leeftijdsgrens van 65 jaar voor de
president wordt opgeheven (Conté zal naar eigen zeggen in 2002 68 jaar oud
zijn). Alle veranderingen zouden met terugwerkende kracht gelden om de
president de gelegenheid te geven hiervan gebruik te maken .
De oppositie verzette zich sterk tegen dit referendum. Een dergelijk
referendum is op zich toegestaan binnen de grondwet van Guinee, maar slechts
na het doorlopen van voorgeschreven procedures. Het doorlopen van deze
procedures is in het gegeven tijdpad onmogelijk.
De PUP startte de campagne voor het referendum in de zomer van 2001 en kort
daarop reageerde de oppositie door de oprichting van de Mouvement contre le
référendum et pour l'alternance démocratique. De beweging bestaat uit leden
van de verzamelde oppositie. De leider van de oppositionele UPR, Siradiou
Diallo, bezocht in juli 2001 een aantal noordelijke steden om de publieke
opinie te mobiliseren. Hij verklaarde dat Guinee geen monarchie was en riep
de mensen op de bedoelingen van de PUP te dwarsbomen. De leider van de UPG,
Jean-Marie Doré, verklaarde dat de campagne voor een referendum onwettig
was. Bovendien werd, zolang Conté aan de macht bleef, iedere vorm van
vooruitgang in Guinee tegengehouden aldus Jean-Marie Doré. Ook de
mensenrechtenorganisatie Organisation Guinéenne des Droits de l'Homme (OGDH)
is tegen het referendum maar neemt een formalistisch standpunt in: wijziging
van de grondwet kan alleen volgens voorgeschreven procedures die in de
huidige grondwet zijn vastgelegd. De voorzitter van het parlement, El Hadj
Biro Diallo, neemt eenzelfde standpunt in.
Op 30 oktober 2001 kwam het tot een eerste confrontatie tussen leden van de
oppositie en het leger. De oppositiepartijen wilden - ondanks het al sinds
1993 bestaande verbod - een bijeenkomst houden in Kankan. De bijeenkomst
werd verhinderd door het leger ten koste van enige tientallen arrestanten en
zeker tien gewonden . Op 3 november 2001 gebruikten leden van de
veiligheidsdiensten wapenstok en traangas om een vreedzame demonstratie in
Conakry te verhinderen .
Ook binnen de internationale gemeenschap bestaat bezorgdheid over deze
ontwikkelingen in Guinee en van de zijde van de EU is aangekondigd dat
consultaties met het land zullen worden geopend over het voortzetten van de
Europese hulp. Zowel de Verenigde Staten als de EU hebben president Conté
gemaand de wet te respecteren .
In de aanloop tot het referendum waren er sporadische uitbarstingen van
geweld. Op 8 november 2001 werden de hoofdkwartieren van de RPG en de UPR in
Conakry overvallen door paramilitaire gendarmes en leden van
veiligheidsdiensten. Tussen de drie en vijf partijleden werden hierbij voor
korte tijd gearresteerd .
Het referendum werd op de voorgenomen datum - 11 november 2001 - gehouden.
Er waren geen noemenswaardige incidenten en het referendum verliep
vreedzaam. Volgens persberichten was de opkomst uiterst laag . Volgens
de regering echter bedroeg het opkomstpercentage 87% . Het officieel
resultaat was dat 98% van de stemmen de voorgenomen amenderingen van de
grondwet steunde .
2.3 Veiligheidssituatie
---
In de verslagperiode (september 2000 - november 2001) werden de
veiligheidssituatie en stabiliteit in Guinee grotendeels bepaald door de
ontwikkelingen in de West-Afrikaanse subregio gevormd door Guinee, Liberia
en Sierra Leone. Deze ontwikkelingen worden in de volgende alinea's
beschreven.
Grensgebieden
Zowel vanaf RUF-gebied in West- en Oost-Sierra Leone als vanuit Liberia
hielden grensoverschrijdende aanvallen op Guinee aan in de periode september
2000 tot zeker maart 2001 .
Het grensgebied van Guinee en Sierra Leone
In september en oktober 2000 werden aanvallen uitgevoerd vanuit het district
Kambia in (West-)Sierra Leone, door RUF-leden strijdend naast Guinese
rebellen op Forécariah in Guinee (dichtbij de hoofdstad Conakry). Als
vergelding bombardeerden de Guinese strijdkrachten enkele kleinere
grenssteden in Sierra Leone, waardoor RUF-strijders beklemd raakten tussen
de twee legers van Sierra Leone en Guinee. Hierna nam de onrust af. Begin
mei 2001 meldde Amnesty International dat Guinese troepen in maart en april
opnieuw aanvallen hadden uitgevoerd op het district Kambia, waarbij juist
burgers slachtoffer werden en bij het RUF relatief weinig slachtoffers
vielen. Op 18 mei 2001 vond nog een ernstig incident plaats waarbij Guinese
artillerie verscheidene granaten op het district Kambia afvuurde. Na overleg
tussen de presidenten Kabbah en Conté zegde Guinee toe het
ontwapeningsprogramma in Sierra Leone te steunen, en werd overeengekomen de
weg tussen Freetown en Conakry, door het district Kambia, te heropenen.
Sindsdien hebben voorzover bekend geen grensoverschrijdende aanvallen vanuit
Guinee meer plaatsgevonden.
Het grensgebied van Guinee, Liberia en Sierra Leone
Het tweede front langs de Guinese grens wordt gevormd door het grensgebied
tussen Guinee, Liberia en Sierra Leone. De situatie bleef hier lange tijd
onrustig en onduidelijk.
De kern van het conflict lijkt een strijd tussen Guinee en Liberia. Wie in
deze strijd het eerste schot loste, blijft omstreden. President Taylor houdt
staande dat president Conté van Guinee in 2000 steun verleende aan
Liberiaanse rebellen in hun pogingen Lofa County in Liberia te
destabiliseren. Een jaar lang voerden ongeïdentificeerde rebellengroepen
aanvallen uit vanuit Guinee op Lofa County in Liberia, wellicht met de steun
van president Conté's strijdkrachten.
Kringen rond president Conté daarentegen stellen dat president Taylor's
zoon, Chucky (Charles junior) met enkele Zuid-Afrikaanse officieren, Guinese
rebellen had getraind in Gbatala (Liberia), nabij Gbarnga, het vroegere
bolwerk van president Taylor.
Eind 2000 vond een intensivering van de gevechtshandelingen in het gebied
plaats. Hoewel betrouwbare informatie uit het gebied nauwelijks voorhanden
was, leken de presidenten Taylor en Conté elkaars 'dissidenten' te steunen.
Liberiaanse rebellen gesteund door Guinese troepen en Sierra Leoonse CDF
-strijders zouden zijn begonnen Lofa County aan te vallen; en Guinese
rebellen gelegerd in Liberia, gesteund door president Taylors Anti-Terrorist
Unit en RUF-strijders (met name volgelingen van RUF-leider Sam 'Mosquito'
Bockarie die zich in Monrovia bevond) zouden Guinee zijn binnengevallen.
Een mogelijke verklaring voor de steun van president Taylor (en Bockarie)
aan de Guinese rebellen, is dat president Taylor hoopte de internationale
druk op zichzelf (vanwege zijn steun aan het RUF) te verlichten, en
tegelijkertijd zijn tegenstanders, de Liberiaanse rebellen in Guinee, te
treffen, door het conflict in Sierra Leone te regionaliseren. Regionalisatie
zou immers tot betrokkenheid van ECOWAS leiden en president Taylor hoopte in
dit conflict op steun van ECOWAS. In het Sierra Leoonse conflict stond
ECOWAS aan de kant van de regering-Kabbah van Sierra Leone, en dus tegenover
president Taylor, maar in een conflict tussen Guinee en Liberia zou ECOWAS
wellicht neutraal blijven, daar president Conté minder medestanders binnen
ECOWAS had dan president Taylor.
Vele RUF-strijders trokken naar het Guinese front, hetgeen mogelijk de
oorzaak was van geringere activiteit van het RUF in Sierra Leone. Maar naar
het voorkomt onderschatten president Taylor en het RUF president Conté. In
de eerste helft van 2001 pasten Guinese troepen de tactiek van de
verschroeide aarde toe om de bases van Guinese rebellen te vernietigen.
Guinese militairen vernietigden tot in Sierra Leone verdachte bases met
mortieren en raketten vanuit gevechtshelikopters. Tientallen burgers en
honderden RUF-strijders werden gedood. Zonder wapens, munitie en voedsel,
vluchtten vele RUF-strijders.
President Taylors Liberiaanse strijdkrachten waren wellicht niet langer in
staat het RUF in Guinee voldoende te ondersteunen. De vroeger effectieve
verbindingen tussen RUF en het Liberiaanse leger lijken verzwakt, en de
aanvoer van wapens en brandstof lijkt minder betrouwbaar geworden. De
VN-sancties, die de uitvoer van diamanten en de reismogelijkheden voor
ministers en hun zakenvrienden beperken, hebben blijkbaar de kosten van de
eens lucratieve diamanten-voor-wapens-handel vanuit Monrovia verhoogd .
Reacties van ECOWAS
Gedurende de verslagperiode zetten de leiders van de ECOWAS actief hun
pogingen voort de conflicten in deze subregio van West-Afrika aan te pakken.
Op 11 april 2001 riep een buitengewone top van ECOWAS-staatshoofden de VN
Veiligheidsraad op in te stemmen met de inzet van ECOMOG-troepen langs de
grenzen van Guinee, Sierra Leone en Liberia. Ook werd een missie van ECOWAS
naar Liberia gezonden, op 18 april 2001, om te beoordelen in hoeverre
Liberia voldeed aan de eisen gesteld in resolutie 1343 (2001) van 7 maart
2001.
De inzet van ECOMOG-troepen is (nog) niet gerealiseerd, onder meer bij
gebrek aan (donor)fondsen, hetgeen weer samenhangt met gebrek aan vertrouwen
in de effectiviteit. De Europese Unie bijvoorbeeld stelde dat zij het plan
alleen kan steunen als het mandaat redelijk is (wel monitoring, geen peace
enforcement) en als de betrokken landen instemmen met de troepenmacht.
Vooralsnog verzet president Conté zich tegen inzet van de ECOMOG-macht op
zijn grondgebied, en toont Sierra Leone zich zeer sceptisch.
Huidige situatie
Sinds maart 2001 kan worden gesproken van een verbetering van de
veiligheidssituatie in Guinee. Vanaf maart 2001 hebben geen significante
nieuwe aanvallen plaatsgevonden op Guinees grondgebied. Ten dele is dit
veroorzaakt door het voortgaand vredesproces in Siera Leone, ten dele door
het feit dat het Guinese leger en milities erin zijn geslaagd het geweld
over de grens met Liberia en Sierra Leone terug te dringen. Van een serieuze
dialoog tussen de presidenten van de landen van de Mano River Union is
thans nog geen sprake. President Conté heeft lang hardnekkig geweigerd zijn
Liberiaanse ambtgenoot Taylor zelfs maar te ontmoeten. Wel voerden de
ministers van Buitenlandse Zaken van Guinee, Liberia en Sierra Leone overleg
op 14 augustus 2001 in Monrovia en op 22 en 23 augustus 2001 in Freetown.
Doel van het overleg was de voorbereiding van een mogelijke top tussen de
drie presidenten van de landen die zou moeten leiden tot een definitief
staken van de vijandelijkheden in de grensgebieden. Een ontmoeting tussen de
drie staatshoofden van de Mano River Union stond tentatief op de agenda voor
januari 2002. Thans is deze bijeenkomst voorzien voor de eerste helft van
2002 .
Over het algemeen is de situatie aan de grens met Sierra Leone thans veilig
en stabiel. Slechts in het gebied rond de 'parrot's beak' ten zuidwesten van
Gueckédou en het gebied langs de grens met Liberia is de situatie nog in
hoge mate labiel. Het grondgebied van Guinee is al enige tijd niet meer
vanuit andere landen aangevallen, maar aan de Liberiaanse kant van de grens
wordt nog regelmatig gevochten. Gewapende groepen zijn actief in dit gehele
grensgebied. Aan de Guinese kant van de grens met Liberia gaat het daarbij
met name om het nationale leger en milities, maar ook om strijders van
Liberiaanse en Sierra Leoonse facties. Veiligheidsincidenten doen zich met
regelmaat voor. UNHCR en andere NGO's beschouwen het grensgebied als
onveilig en hebben hun hulpverlening ter plaatse vrijwel stopgezet. Op enige
afstand van het grensgebied is de situatie stabieler, hoewel ook daar leger,
milities en veiligheidsdiensten een prominente rol spelen. De hoofdstad
Conakry is nooit in gevaar geweest en is veilig.
Veiligheidssituatie in relatie met de in Guinee verblijvende vluchtelingen
De aanwezigheid van vele vluchtelingen uit de buurlanden heeft gevolgen voor
de veiligheidssituatie in Guinee. Het land heeft vluchtelingen op zijn
grondgebied opgenomen sinds het begin van de burgeroorlog in Liberia in
december 1989. De Liberiaanse vluchtelingen werden opgevangen in de
préfectures aan de grens met Liberia in Guinée Forestière. Met het begin van
de burgeroorlog in Sierra Leone in 1991 werden Sierra Leoonse vluchtelingen
opgevangen in de in het grensgebied gelegen préfectures Gueckédou en
Kissidougou in Guinée Forestière, Forécariah en Kindia in Basse Guinée, en
Faranah in Haute Guinée. Deze vluchtelingen werden voornamelijk opgevangen
in speciaal voor dat doel ingerichte kampen nabij Guinese dorpen en steden.
Daarnaast vonden veel vluchtelingen onderdak bij Guinese gezinnen van
dezelfde etnische groep. De vluchtelingen en de Guinese bevolking hebben tot
september 2000 altijd in harmonie samengeleefd en Guinee heeft tot september
2000 een zeer positieve rol gespeeld bij de opvang van vluchtelingen uit de
regio. Als gevolg van het op dat moment oplaaiende geweld in de grensstreken
met Liberia en Sierra Leone ontstonden echter grote onderlinge spanningen -
mede aangewakkerd door de Guinese autoriteiten - die tot uitwassen leidden.
Vluchtelingenkampen werden aangevallen en geplunderd. Uiteindelijk keerden
veel Sierra Leoners terug naar eigen land. Bij hun aftocht waren zij veeal
slachtoffer van aanvallen door milities, militairen en burgers. In
incidentele gevallen is het mogelijk dat inwoners van Guinee die
vluchtelingen huisvesting boden, in deze periode werden lastig gevallen door
leger, politie en veiligheidsdiensten.
Vanaf de zomer van 2001 is in bovenstaande situatie echter een aanzienlijke
verbetering opgetreden.
Leger, veiligheidsdiensten en politie
Leger
Het leger valt onder het Ministerie van Defensie en kent een landmacht,
luchtmacht, marine en de gendarmerie.
In Conakry beschikt de landmacht over een 'quartier général' (Camp Samori),
een 'bataillon spécial' (Camp Alpha Yaya Diallo), een kamp van de genie in
Sangoyah, en een infanteriekamp in Camayenne (het voormalige kamp van de
republikeinse garde). In het binnenland zijn er militaire kampen in Kankan,
Kindia en N'Zérékoré. Het leger heeft de beschikking over een militaire
politie die verantwoordelijk is voor de veiligheid binnen militaire
garnizoenen en kampen.
Het leger wordt onder omstandigheden waarbij sprake is van een ernstige
bedreiging van de openbare orde ingezet om de orde te herstellen.
De presidentiële garde (rode baretten) is gelegerd in het infanteriekamp in Camayenne en is sinds 4 oktober 2001 formeel onderdeel van de landmacht.
De nationale gendarmerie is een integraal onderdeel van het leger. Voornaamste taken zijn de bescherming van het platteland, handhaving van de orde (politionele taken) en de bescherming van verbindingen.
Politie (Sûreté)
De nationale politie ressorteert onder het Ministerie van Veiligheid en kent
diverse eenheden die zijn belast met handhaving van de rechtsorde (police
générale), taken op het gebied van preventie van schending van wetten en
regels (police administrative) en opsporings- en justitiële taken (police
judiciaire).
De police municipale (meestal genoemd police communale) opereert binnen de
diverse lokale leefgemeenschappen. Tenslotte zijn er brigades ter
bestrijding van banditisme.
In iedere prefectuur van Guinee is een 'commissariat central' belast met het
bevel over alle politie-eenheden.
2.4 Sociaal-economische situatie
---
In het algemeen leeft de bevolking in armoedige sociaal-economische
omstandigheden. Volgens de internationaal aanvaarde norm voor
sociaal-economische ontwikkeling, de Human Development Index, staat Guinee
op plaats 150 (van de 172 landen). Slechts de helft van de bevolking - nog
geen kwart van de vrouwen - is alfabeet, en de indicatoren voor de
gezondheidstoestand behoren tot de laagste voor Afrika. Dit weerspiegelt het
feit dat slechts 45 % van de bevolking toegang heeft tot gezondheidszorg
(buiten Conakry slechts 31 %) .
De hoofdstad Conakry is in de afgelopen decennia snel gegroeid als gevolg
van een massale trek van het platteland naar de stad. Deze groei heeft
geleid tot het ontstaan van arme wijken rond de stad. Gekoppeld aan de
gevolgen van het gevoerde economische beleid - afslanking van de overheid,
bezuiniging op sociale diensten, prijsliberalisatie - heeft die snelle
groei talrijke negatieve sociaal-economische gevolgen met zich meegebracht,
zoals een geleidelijke verpaupering van de bevolking, een tekortschieten van
de sociale infrastructuur, werkloosheid, een crisis in het onderwijs, een
toename van het aantal echtscheidingen, van delinquentie, van het aantal
straatkinderen en andere misdeelde kinderen. Het aantal alleenstaande
(straat)kinderen is in de afgelopen decennia dan ook toegenomen, evenals het
aantal aan hun lot overgelaten pasgeborenen. Het aantal straatkinderen in
Conakry wordt geschat op drie- à vijfduizend.
Straatkinderen werken veelal als sjouwers, schoenpoetsers, of voor grote
handelaren als straatverkopers. De afgelopen tien jaar is het gebruik van
drugs (cannabis, alcohol, lijm, etc; ook heroïne en cocaïne zijn
gesignaleerd) een ernstig probleem geworden onder de jongeren in Conakry,
met name in de leeftijdsgroep van tien - 18 jaar, met als gevolg een toename
van de criminaliteit.
In de grensgebieden dichtbij Sierra Leone en Liberia is de
sociaal-economische situatie de laatste jaren verder onder druk komen te
staan door de grote aantallen vluchtelingen uit de beide buurlanden en door
aanvallen door rebellengroepen van beide zijden van de grens, al dan niet
ondersteund door de nationale legers van de drie landen.
2.5 Samenvatting
---
De ontwikkelingen in Sierra Leone, de verbetering van de veiligheidssituatie
sinds maart 2001 en de vrijlating van Alpha Condé zorgden er aanvankelijk
voor dat de vooruitzichten op vrede, politieke stabiliteit en een meer
democratische samenleving in Guinee beter werden dan de afgelopen jaren het
geval was. De plannen van president Conté en de PUP om indirect via een
referendum een derde ambtstermijn te verzekeren vormden echter weer een
terugslag voor dit proces.
Sinds maart 2001 kan worden gesproken van een verbetering van de
veiligheidssituatie in Guinee. Vanaf maart 2001 hebben geen significante
nieuwe aanvallen plaatsgevonden op Guinees grondgebied. Over het algemeen is
de situatie aan de grens met Sierra Leone thans veilig en stabiel. Slechts
in het gebied van de 'parrot's beak' en het gebied langs de grens met
Liberia is de situatie nog in hoge mate labiel. Gewapende groepen zijn
actief in dit gehele grensgebied. Veiligheidsincidenten doen zich met
regelmaat voor. Op enige afstand van het grensgebied is de situatie
stabieler, hoewel ook daar leger, milities en veiligheidsdiensten een
prominente rol spelen. De hoofdstad Conakry is nooit in gevaar geweest en is
veilig.
De bevolking van Guinee leeft in het algemeen in armoedige
sociaal-economische omstandigheden. Volgens de internationaal aanvaarde norm
voor sociaal-economische ontwikkeling, de Human Development Index, staat
Guinee op plaats 150 (van de 172 landen). De massale trek van het platteland
naar de steden - met name Conakry - heeft geleid tot het ontstaan van arme
wijken. Gekoppeld aan de gevolgen van het gevoerde economische beleid -
afslanking van de overheid, bezuiniging op sociale diensten,
prijsliberalisatie - heeft die snelle groei talrijke negatieve
sociaal-economische gevolgen met zich meegebracht.
In de grensgebieden dichtbij Sierra Leone en Liberia is de sociaal-economische situatie de laatste jaren verder onder druk komen te staan door grote aantallen vluchtelingen uit de beide buurlanden.
3 Mensenrechten
---
3.1 Juridische context
---
Guinee is partij bij de belangrijkste mensenrechtenverdragen, inclusief the
Convention Against Torture and Other Cruel Inhuman or Degrading Treatment or
Punishment, the Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination
against Women, the Convention on the Rights of the Child (niet
geratificeerd), the International Convention on the Elimination of All Forms
of Racial Discrimination, the International Covenant on Civil and Political
Rights, en the International Covenant on Economic, Social and Cultural
Rights . Guinee voldoet al sinds jaar en dag nauwelijks aan zijn
rapportageverplichtingen . Guinee is eveneens partij bij het
Vluchtelingenverdrag van 1951 en het daarbij behorende Protocol van 1967
.
Grondwet
De grondwet van Guinee werd op 23 december 1990 aangenomen en werd in 1991
van kracht. De grondwet is gebaseerd op de algemene principes van de
rechtsstaat, en bevat waarborgen tegen schending van de burgerlijke en
politieke rechten .
In de grondwet is scheiding van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke
macht voorzien.
3.2 Toezicht
---
Niet-gouvernementele organisaties (NGO's)
De vier belangrijkste niet-overheids-organisaties op het gebied van de
mensenrechten in Guinee zijn: l' Organisation Guinéenne de Défense des
Droits de l'Homme et du Citoyen (OGDH), l'Association de Défense des Droits
des Femmes (ADDEF), Femmes Aide et Justice (FAJ) en Association des Femmes
Juristes de Guinée (AFJG) .
Ook worden nog genoemd als lokale NGO's op het gebied van de mensenrechten:
The Diallo Telli Foundation, Les Enfants des Victimes du Camp Boiro, S.O.S.
Burial Grounds, The Association of Victims of Repression, Humanitarian
Assistance for Prisons, Defense of Prisoner's Rights, The Committee for the
Defense of Civil Rights, en The Coordinating Committee on Traditional
Practices Affecting Women's and Children's Health. Door de regering en haar
ambtenaren worden deze organisaties over het algemeen welwillend tegemoet
getreden. Sommige organisaties beschuldigen de overheid echter van pogingen
tot intimidatie en van tegenwerking bij onderzoeken .
Vanzelfsprekend zijn er nog meer NGO's actief - niet noodzakelijk op het
gebied van het toezicht op de mensenrechten - in Guinee . Deze NGO's
kunnen in het kader van hun werkzaamheden wel misstanden op het gebied van
de mensenrechten signaleren .
3.3 Naleving en schendingen
---
Algemene situatie
In Guinee is geen sprake van grootschalige ernstige, levensbedreigende en
systematische schendingen van de mensenrechten.
Met name vanwege de gevechten in de grensgebieden zijn de
mensenrechtenschendingen in Guinee extra in de internationale schijnwerpers
gekomen. De kwaliteit van het overheidsapparaat is over het algemeen
ondermaats, de politie-, leger- en veiligheidsfunctionarissen worden
onderbetaald en mede daardoor komen schendingen op het terrein van de
mensenrechten veel voor. Deze schendingen kennen evenwel doorgaans geen
systematisch karakter, zijn niet ideologisch gemotiveerd, met voorbedachte
rade doelgericht of door de centrale overheid gepland en geleid.
Leden van oppositiepartijen hebben vaak problemen met de Guinese
autoriteiten bij deelname aan politieke activiteiten. Politieke activiteiten
van leden van de oppositie zijn weliswaar officieel toegestaan, in de
praktijk worden zij bemoeilijkt doordat de oppositie niet of nauwelijks
toegang heeft tot de media en doordat de overheid demonstraties van de
oppositie veelal verbiedt .
De grondwet voorziet in vrijheid van meningsuiting. De regering legt deze in
de praktijk echter sterk aan banden. Openbare kritiek op de president wordt
niet getolereerd. De pers wordt sterk in de gaten gehouden door de overheid
en journalisten worden geregeld lastig gevallen en soms voor korte tijd
vastgehouden. Een minder zware sanctie is het intrekken van perskaarten.
De overheid publiceert een dagelijks nieuwsblad Horoya. Er zijn ook
onafhankelijke particuliere nieuwsbladen. Wekelijks verschijnen in Conakry
le Lynx, la Lance, l'Oeil, l'Indépendent en l'Indépendent Plus. Omdat
slechts 35 % van de bevolking kan lezen en omdat de prijs van de geschreven
pers te hoog is voor de gemiddelde burger, is het effect van het medium
beperkt.
De overheid beheert de officiële televisie- en radiostations. Radio en tv
geven een toename te zien in het aantal buitenlandse satellietzenders. De
overheid legt hier geen beperkingen op. Ook hier is het bereik, gezien de
hoge kosten van met name televisietoestellen en bijbehorende apparatuur, in
de praktijk gering.
Ook internet is sinds 1997 volledig beschikbaar. Gebrek aan betrouwbare
telefoonlijnen en de hoge kosten zorgen ervoor dat slechts een kleine elite
van dit medium gebruik kan maken .
De wet beperkt vrijheid van vergadering en de regering benut dit gegeven om
in haar ogen ongewenste politieke activiteit te frusteren. Zo ondervinden
leden van oppositionele groepen grote problemen bij het organiseren van
bijeenkomsten. Sinds september 1993 is er een verbod op het houden van
(oppositionele) politieke manifestaties. Volgens het strafrecht is iedere
bijeenkomst met een etnisch of raciaal karakter verboden evenals elke
bijeenkomst waarvan de aard de nationale eenheid zou kunnen bedreigen. De
regering eist een vooraankondiging van 72 uur, anders zijn bijeenkomsten
illegaal. De regering verbiedt alle straatmarsen behalve begrafenisstoeten.
Lokale autoriteiten kunnen een bijeenkomst annuleren wanneer zij van oordeel
zijn dat de bijeenkomst de openbare orde bedreigt. Organisatoren kunnen
aansprakelijk worden gesteld in geval van geweld en vernietiging van
eigendommen.
Vrijheid van vereniging is beschermd door de wet. Verenigingen dienen
loodzware procedures te doorlopen alvorens officiële erkenning te
verkrijgen .
Van de 46 in Guinee geregistreerde politieke partijen zijn er negen in het
parlement vertegenwoordigd. De belangrijkste partijen zijn de heersende
Parti de l'unité et du progrès (PUP) en de oppositiepartijen Rassemblement
du peuple de Guinée (RPG), Union pour le progrès et le renouveau (UPR) en
Union nationale pour le progrès en Guinée (UNPG) .
Er is sprake van door de grondwet gegarandeerde vrijheid van godsdienst. Over het algemeen respecteert de regering deze vrijheid in de praktijk.
Het grootste deel van de bevolking is aanhanger van de islam. De door de regering ondersteunde Ligue Islamique Nationale (LIN) vertegenwoordigt de soennitische islamitische meerderheid (85% van de bevolking) in het land. Slechts een zeer klein deel van de moslims is shi'itisch.
De regering eist van alle erkende christelijke kerken dat zij zich
aansluiten bij de Vereniging van Kerken en Missies om te kunnen profiteren
van bepaalde privileges, zoals belastingvoordelen en subsidies op
energiegebruik. Onder de christenen vinden we rooms-katholieken, anglicanen,
baptisten, jehova's en zevende dagadventisten.
Alhoewel de regering en de LIN tegen een uitbreiding van shi'itisch
fundamentalisme zijn, uit angst voor onrust binnen de islamitische
bevolkingsgroepen in het land, worden de activiteiten van shi'itische
groepen niet beperkt.
In april 1999 stelde de regering voor het eerst als eis dat iedere minister
de eed moest afleggen op Koran of Bijbel. Dit leidde tot kritiek van hen die
dit zagen als in strijd met het seculiere karakter van de staat.
Zowel islamitische als christelijke feestdagen worden door de regering
erkend en gevierd door de bevolking.
Buitenlandse missies en op kerkelijke leest geschoeide hulporganisaties
kunnen in het gehele land vrijuit opereren. Er zijn alleen incidentele
meldingen geweest dat de regering zendingsarbeid van Jehova's heeft
gedwarsboomd. Daar zijn nu geen meldingen meer van .
De grondwet voorziet in vrijheid van beweging voor alle burgers, zowel in
Guinee als naar en van het buitenland.
Binnen Guinee zijn echter wel bepaalde beperkingen. Iedereen dient te zijn
voorzien van een identiteitskaart die bij veiligheidscontrolepunten moet
worden getoond. Met name laat in de avond lopen reizigers het risico te
worden lastig gevallen door politie en militairen bij roadblocks. Vaak
worden reizigers kleine bedragen afhandig gemaakt. Alhoewel de regering
volhoudt dat corruptie bij checkpoints slechts een zaak is van een klein
aantal soldaten, is corruptie bij officiële checkpoints systematisch.
Reizen van en naar het buitenland is vrij toegestaan. De regering behoudt
zich echter het recht voor deze vrijheid in te perken om politieke
redenen .
Aanvraagprocedure nationale identiteitskaart (Carte Nationale d'Identité)
Het bezit van een nationale identiteitskaart is wettelijk verplicht vanaf het achttiende levensjaar. Bij de aanvraag dienen te worden overgelegd: een bij het bevolkingsregister te verkrijgen uittreksel uit het geboorteregister (Extrait de Naissance). Indien een geboortedatum - zoals veelvuldig het geval is - niet officieel werd geregistreerd volstaat een Jugement Supplétif. Dit is een verklaring door de rechter op basis van een getuigeverklaring dat de betrokken persoon op een bepaalde datum is geboren. Voorts zijn benodigd een woonplaatsverklaring (Certificat de Résidence, afgegeven door de Chef de Quartier), een bewijs van stemrecht (Carte d'Electeur, afgegeven door de Chef de Quartier, het nummer van het bewijs van stemrecht wordt eveneens vermeld op de identiteitskaart) en vier pasfoto's. Aan leges dient te worden betaald 5.000 CFA (plusminus EUR 7,50).
De kaart kan worden aangevraagd bij alle politiebureaus in het land of
rechtstreeks bij het kantoor van de Sûreté (Urbaine) in Conakry. De aanvraag
dient in persoon te worden ingediend.
De kleur van de Carte Nationale d'Identité is oranje-donkerblauw/nachtblauw
en de tekst wordt geprint.
Aanvraagprocedure nationaal paspoort
Bij de aanvraag dienen te worden overgelegd: een identiteitskaart (Carte
Nationale d'Identité), een uittreksel uit het geboorteregister (Extrait de
Naissance) , een woonplaatsverklaring (Certificat de Résidence,
afgegeven door de Chef de Quartier), een bewijs van stemrecht (Carte
d'Electeur, afgegeven door de Chef de Quartier), het nummer van het bewijs
van stemrecht wordt eveneens vermeld op de identiteitskaart) en vier
pasfoto's. Aan leges dient te worden betaald 75.000 CFA (plusminus EUR
112,50). Het reisdocument dient in persoon te worden aangevraagd bij een
Officier de Police Judiciaire waarbij de aanvrager door de politie wordt
ondervraagd. De uitgevende instantie is la Police de l'Air et des Frontières
die valt onder de Direction Nationale de la Police.
De omslag van het paspoort is blauw. Aan de binnenzijde zijn de kleuren
oranje, geel en groen. De teksten worden gedrukt en zijn niet
handgeschreven.
Aanvraagprocedure ECOWAS reisdocument
Bij de aanvraag dienen te worden overgelegd: een identiteitskaart (Carte
Nationale d'Identité), een woonplaatsverklaring (Certificat de Résidence,
afgegeven door de Chef de Quartier), en twee pasfoto's. Aan leges dient te
worden betaald 35.000 CFA (plusminus EUR 52,50).
De voor de afgifte verantwoordelijke autoriteit is het Ministère de la
Sécurite.
Met dit document kan worden gereisd binnen de ECOWAS-verdragsstaten ..
Het document staat een verblijf in een lidstaat toe van maximaal drie
maanden. Na deze periode dient te worden beschikt over een
verblijfsvergunning.
Problemen in de praktijk bij het aanvragen van bovengenoemde documenten
Ongeletterden en armen ondervinden veel problemen bij het verkrijgen van
bovengenoemde documenten. Vooral met betrekking tot de eerste groep zijn de
gegevens in het bevolkingsregister veelal uiterst incompleet. Armen
beschikken niet over de noodzakelijke financiële middelen. Tenslotte doen
zich problemen voor bij het verkrijgen van identiteits- en/of reisdocumenten
in politiek turbulente gebieden zoals het grensgebied met Liberia en Sierra
Leone. Het is daar als gevolg van de plaatselijke situatie niet altijd
mogelijk het gewenste document te verkrijgen.
Luchtvaart
De internationale luchthaven van Guinee is gelegen nabij de hoofdstad
Conakry. De luchthaven wordt aangedaan door de volgende
luchtvaartmaatschappijen:
- Air Guinee (nationale maatschappij - binnenlandse en regionale vluchten);
- Air Afrique (regionale en internationale vluchten);
- Air Ghana (regionale en internationale vluchten);
- Air Senegal (regionale en internationale vluchten);
- Air France;
- Sabena (in november 2001 failliet gegaan);
- Aeroflot (eind oktober 2001 gestopt met vluchten van en naar Conakry);
- Royal Air Morocco;
- West Coast Airlines (regionale vluchten);
- Paramount Airlines (binnenlandse en regionale vluchten).
De reizigerscontrole op de luchthaven is recentelijk verbeterd. Documenten
van reizigers van Air France, Sabena (tot november 2001) en Royal Air
Morocco worden voor de incheck-procedure gecontroleerd door de
beveiligingsfirma SICAS die daarvoor door genoemde drie
luchtvaartmaatschappijen is ingehuurd. Van Royal Air Morocco is bekend dat
zij 'adviezen' van SICAS niet altijd opvolgt .
Scheepvaart
De haven van Conakry wordt aangedaan door een aantal (internationale)
scheepvaartmaatschappijen:
- Maersk Sealand (Deense multinational), agent in Conakry: Maersk Guinée
(deze maatschappij vaart op het Schengengebied);
- Safmarine (Zuid-Afrika, deze maatschappij vaart op het Schengengebied);
- Delmas (Frankrijk), P&O Nedlloyd (Nederland/Verenigd Koninkrijk), agent in
Conakry: SDV/Saga/Socopao Guinée (deze maatschappijen varen op het
Schengengebied);
- Messina (Italië), Grimaldi (Italië), West Afrika Linien (WAL, Duitsland)
en Mitsui Ocean Lines (MOL, Verre Oosten), agent in Conakry: Getma Guinée
(deze maatschappijen varen op het Schengengebied);
- Nile Dutch Shipping (NDS, onder Nederlands-Cypriotische vlag, doet het
Schengengebied aan, waaronder Amsterdam);
Daarnaast zijn er diverse - vaak Aziatische - chartermaatschappijen die
veelal op Rusland en Noord- en Zuid-Amerika varen en worden er
kustvaartdiensten onderhouden tussen Guinee, Liberia en Sierra Leone.
De belangrijkste scheepvaartmaatschappijen verklaren dat zij gedurende de
laatste jaren slechts in zeer geringe mate te maken hebben gehad met
verstekelingen en/of vluchtelingen.
Het formele rechtsysteem bestaat uit courts of first instance, twee courts
of appeal en het supreme court. De rechterlijke macht is onderworpen aan
beïnvloeding door de uitvoerende macht, met name in politiek gevoelige
zaken, d.w.z. zaken tegen politieke tegenstanders van de regering . Er
is corruptie en nepotisme. Een onpartijdige en objectieve rechtsgang is dan
ook niet gewaarborgd. Ook is er een tekort aan voldoende gekwalificeerde
rechters en wordt gebruik gemaakt van een gedateerd wetboek van strafrecht.
De bevolking van Guinee valt vaak terug op het traditionele rechtssysteem,
dat echter discriminerend is voor vrouwen. De scheidslijn tussen formele en
informele rechtspraak is vaag.
Een schoolvoorbeeld van beïnvloeding van de rechterlijke macht door de
uitrvoerende macht was het proces tegen Alpha Condé en 47 anderen. Volgens
onder meer Amnesty International voldeed het proces niet aan de minimale
eisen die mogen worden gesteld op het gebied van eerlijkheid en
onpartijdigheid. De instelling van een Speciaal Hof opende de weg tot
misbruik waardoor de oppositie bedreigd wordt. Ook de samenstelling van het
Speciale Hof was welhaast een garantie voor een gebrek aan onpartijdigheid,
omdat de leden waren gekozen door president Conté, erkend tegenstander van
Alpha Condé. Het vooronderzoek duurde meer dan een jaar, gedurende welke
tijd de voornaamste verdachten in slechte omstandigheden in hechtenis werden
gehouden .
Regelmatig worden mensen - veelal opposanten van de regering - opgepakt
zonder aanklacht en vastgehouden onder slechte condities. Volgens de wet mag
alleen de gendarmerie arresteren, maar het leger, de presidentiële garde
(Rode Baretten) en de staatspolitie houden ook mensen aan. Volgens de wet
moet er een arrestatiebevel zijn en moet de opgepakte binnen 72 uur worden
voorgeleid. In de praktijk is vaak aanzienlijk meer tijd nodig. Ook wordt
vaak de hand gelicht met het recht op bezoek door een advocaat. Het wetboek
van strafrecht verbiedt dat burgers worden gedetineerd in militaire kampen.
Ook hiermee wordt de hand gelicht. Tijdens lokale verkiezingen in juni 2000
werden 44 personen, waaronder kinderen, vrouwen en oude mannen naar een
militair kamp overgebracht. Hun vrijlating dankten zij aan de tussenkomst
van lokale en geestelijke autoriteiten .
Volgens leden van de oppositie en een lokale mensenrechtenorganisatie zou er
eind 1999 een onbekend aantal politieke gevangenen hebben vastgezeten. De
regering ontkent dit . Aan het eind van 2000 was er een onbekend aantal
politieke gevangenen opgepakt voor politiek gemotiveerde daden maar
gearresteerd en veroordeeld voor commune delicten. De regering ontkent nog
steeds en meer informatie is thans niet beschikbaar.
Begin september 2000 werden, na raids in de grensgebieden met Sierra Leone,
duizenden vluchtelingen opgepakt door militairen, politie en milities. Velen
van hen werden mishandeld of verkracht. Ongeveer 3.000 vluchtelingen werden
enige tijd vastgehouden. De meesten werden echter nog voor het eind van 2000
weer vrijgelaten .
Advocaten, de onafhankelijke pers en bronnen uit de regering maken melding
van een parallel rechtssysteem waarbij niet-geïdentificeerd geuniformeerd
personeel nachtelijke arrestaties uitvoert en verdachten opsluit en martelt
in geheime gevangenissen. Personen die bedreigend zijn voor de staat worden
volgens bronnen opgesloten in een oud koloniaal gebouw gelegen op het eiland
Kassa voor de kust bij Conakry. De regering ontkent het bestaan van dit
detentiecentrum. Gedurende het proces tegen Alpha Condé meldden veel van de
beschuldigden dat zij naar Kassa waren gebracht en daar waren gemarteld
.
Gedwongen verbanning komt niet voor .
De omstandigheden in de gevangenissen zijn slecht. Er is gebrek aan medische
zorg en voor hun voedsel zijn de gevangenen aangewezen op familieleden en
vrienden. Het sanitair is slecht. Als gevolg van deze omstandigheden
overlijden regelmatig gevangenen. Mannen en vrouwen zijn gescheiden,
jongeren niet .
Er zijn rapporten verschenen waarin melding wordt gemaakt van seksuele
intimidatie van vrouwelijke gevangenen . De regering staat toe dat
lokale mensenrechten- en kerkelijke organisaties gevangenissen bezoeken. Dit
voorkomt dat mensen zonder familie en vrienden van uithongering sterven
. Op 10 november 1999 sloot het Internationale Comité van het Rode Kruis een
overeenkomst met de regering - na een periode van twee jaar onderhandelen -
over toegang tot gevangenen. Deze uitkomst werd beschouwd als een stap in de
goede richting door de regering. Volgens het Internationale Comité van het
Rode Kruis had men ook daadwerkelijk toegang tot de gevangenen .
Het strafrecht en de grondwet verbieden foltering en wrede, onmenselijke
behandeling. In de praktijk nemen zowel burger als militaire
veiligheidstroepen hun toevlucht tot folteringen om bekentenissen af te
dwingen .
Ook waren er tijdens de verslagperiode rapporten van mishandelingen van
Liberiaanse en Sierra Leoonse vluchtelingen door burgerwachtgroepen met name
in de grensgebieden .
Zowel oppositieleiders, lokale NGO's, als de onafhankelijke pers rapporteren
nu en dan over politiek geïnspireerde tijdelijke verdwijningen die meestal
eindigen met de uiteindelijke vrijlating van de gevangenen die werden
vastgehouden door de veiligheidsdiensten .
Tijdens de verslagperiode waren er berichten dat leden van de strijdkrachten
mensen uit Sierra Leone ontvoerden na aanvallen door rebellen van het RUF en
Guinese dissidenten in het grensgebied tussen beide landen .
Het aantal door de veiligheidsdiensten uitgevoerde buitengerechtelijke
executies en gepleegde moorden was in 2000 minder dan in het jaar 1999.
Echter eind november/begin december 2000 werden in Conakry zes personen die
kritiek hadden op de regering, waaronder een hoogleraar aan de universiteit
van Conakry, vermoord door leden van de veiligheidsdiensten. Aan het eind
van het jaar 2000 was tegen de daders nog geen actie ondernomen . Nadere
informatie is niet beschikbaar.
Guinee houdt vast aan de doodstraf (ook voor commune delicten). Wel werd in
1984 de uitvoering van de doodstraf opgeschort door de toenmalige nieuwe
militaire machthebbers die na de dood van president Sekou Touré de macht
hadden gegrepen. Officieel werd de doodstraf evenwel niet uit het wetboek
gehaald. In het jaar 2001 begon de discussie over de feitelijke herinvoering
van de doodstraf opnieuw. Op 5 februari 2001 werden vier van vijf in 1995
ter dood veroordeelden geëxecuteerd . Abou Camara, minister van
justitie, verdedigde de beslissing om de vier terecht te stellen door er op
te wijzen dat corruptie en misdaad welig tierden en dat het Guinese
rechtssysteem nogal laks was geworden. Volgens de minister zouden voortaan
alle rechterlijke besluiten worden uitgevoerd conform de letter van de
wet . Ook in april 2001 werd - volgens Amnesty International - de
doodstraf drie maal ten uitvoer gelegd .
Op 15 oktober 2001 vroeg Amnesty International opnieuw aandacht voor een
dreigende tenuitvoerlegging van de doodstraf. Volgens Amnesty International
werden in Kankan gedurende de maand juli 2001 tweeëntwintig mannen wegens
het plegen van moord ter dood veroordeeld. De tweeëntwintig waren betrokken
geweest bij etnisch geïnspireerd geweld rond een geschil over landeigendom
in Konissérédou in april 2000 .
3.4 Positie van specifieke groepen
---
In de Guinese samenleving zijn vrouwen talrijker dan mannen. Volgens cijfers
uit 1996 waren er in dat jaar 3.658.855 vrouwen op een totale bevolking van
7.156.406 zielen. Het merendeel der vrouwen - 72% van het totaal - leefde op
het platteland. Het aantal meisjes dat onderwijs volgde bedroeg 333.472
waarvan 63% in de steden. Gerekend naar soort onderwijs lagen de percentages
als volgt: 82% lager onderwijs, 16% middelbaar onderwijs (collèges en
lycées), en slechts 2% hoger onderwijs .
Participatie van vrouwen in hoge maatschappelijke posities
De participatie van vrouwen in hoge maatschappelijke functies ligt op een
zeer laag niveau. De regering telt vier vrouwen tegen 22 mannen. Er bevinden
zich geen vrouwen onder de acht 'Gouverneurs de Régions Administratives' en
onder de 33 'Préfets' bevinden zich evenmin vrouwen. In het 'Cour Suprême'
worden van de veertien zetels drie door vrouwen vervuld. In de 'Conseil
Économique et Social' zijn negen van de 45 leden van het vrouwelijk
geslacht.
Participatie van vrouwen in politieke activiteiten
De mate waarin vrouwen participeren in politieke activiteiten ligt eveneens op een laag niveau. In het 114 leden tellende parlement zijn tien vrouwen vertegenwoordigd. Slechts één van de 46 geregistreerde politieke partijen wordt geleid door een vrouw en van de 38 burgemeesters in de 'Communes Urbaines' zijn er slechts twee van het vrouwelijk geslacht.
Arbeidsparticipatie van meisjes en vrouwen in de Guinese maatschappij
Bijna de helft van de werkzame bevolking in Guinee bestaat uit vrouwen en meisjes. Daarvan participeert 87% in de primaire sector (landbouw, veeteelt en visserij), 2% in de secundaire sector (industrie en ambachten) en 11% in de tertiaire sector (handel, dienstverlening - hotels en restaurants -, publieke werken en privaatdiensten in de informele sector).
Het opleidingsniveau van de vrouwen en meisjes is laag. De meerderheid (94%) is niet of nauwelijks geschoold ('sans niveau d'instruction') en de rest heeft slechts enige vorm van (vak)onderwijs genoten.
Discriminatie en geweld tegen vrouwen in de maatschappij
De Guinese regering veroordeelt sinds jaar en dag discriminatie en geweld
tegen vrouwen in de maatschappij. In de praktijk was de strijd tegen geweld
en discriminatie tegen vrouwen meer effectief gedurende de periode van de
eenpartijstaat (1958-1984) dan sindsdien het geval is. Vrouwen hadden
gedurende die periode meer kans door rechtbanken in het gelijk te worden
gesteld in geval van huwelijkse twisten dan hun echtgenoten. Tijdens het
bewind van Sékou Touré was er in het onderwijs zelfs sprake van positieve
discriminatie met betrekking tot meisjes. Zij kregen bij hun eindexamen
middelbare school c.q. toelatingsexamen tot de universiteit één punt meer
dan de gemiddelde score. De komst van het militaire bewind in 1984 betekende
het einde van deze praktijk.
Een slachtoffer van geweld in de huiselijke kring door de echtgenoot of een
ander lid van de familie heeft het recht haar beklag te doen bij haar ouders
of anderen binnen de familiegemeenschap. In het algemeen worden dergelijke
problemen op discrete wijze opgelost door de schuldige te manen zich niet
meer aan dergelijk gedrag schuldig te maken. In geval van herhaling kan de
schuldige een ernstige reprimande krijgen of kan worden overgegaan tot
ontbinding van de relatie indien de vrouw en haar ouders dit wensen. Bij
geweld door overheidsfunctionarissen kan de zaak door een hoger geplaatste
functionaris worden opgelost in het voordeel van het slachtoffer. Of dit in
de praktijk gebruikelijk is, is onduidelijk.
Geweld tegen vrouwen komt veelvuldig voor en diverse vrouwen hebben melding
gemaakt van seksuele intimidatie in de formele arbeidssector in de
stedelijke gebieden.
Besnijdenis (female genital mutilation, FGM)
Vrouwenbesnijdenis komt bij alle godsdienstige en etnische groepen en in
alle streken voor. In de regenwoudgebieden wordt de meest ernstige vorm,
infibulatie, toegepast. Hoewel vrouwenbesnijdenis bij de wet verboden is, en
zowel de overheid als de particuliere media zich publiek uitgesproken hebben
tegen FGM, vindt geen vervolging plaats voor overtreding van het
desbetreffende wetsartikel. Wel heeft de overheid in samenwerking met de
Wereldgezondheidsorganisatie een langetermijnbeleid ontwikkeld ter
bestrijding van FGM.
Vrouwenbesnijdenis wordt uitgevoerd vanaf de leeftijd van vier jaar. Er is
een tendens om op steeds jongere leeftijd te besnijden: 44 % van de vrouwen
van 40 - 49 jaar zou zijn besneden vóór de leeftijd van tien jaar, tegen 56
% van de vrouwen van 15 - 24 jaar . Een lokale NGO meent dat de
uitvoering van vrouwenbesnijdenis sinds kort terugloopt, met name in de
steden. Schattingen stellen dat thans 65 - 90 % van alle vrouwen besneden
is .
De praktijk kent vier typen besnijdenis: infibulatie of totale verwijdering
van de clitoris en de kleine schaamlippen; totale verwijdering van alleen de
clitoris; gedeeltelijke verwijdering van de clitoris; 'pincering' en
verwonding om werkelijke besnijdenis te simuleren.
De praktijk kent een traditionele en een moderne uitvoering van het ritueel.
Traditioneel wordt bij animisten het ritueel uitgevoerd in gewijde wouden.
Bij moslims vindt besnijdenis plaats tijdens - veelal jaarlijks terugkerende
- feestelijke bijeenkomsten in een bosschage aan de rand van het dorp. De
meest ernstige vorm van besnijdenis - totale verwijdering van clitoris en
kleine schaamlippen - vinden we in Guinée Forestière, het gebied van de
regenwouden. De minder zware vorm - waarbij alleen de clitoris deels wordt
verwijderd - treffen we hoofdzakelijk aan in Haute Guinée.
In vooral stedelijke milieu's is het meer en meer gebruikelijk geworden de
ingreep chirurgisch door verpleegkundigen in een ziekenhuis of bij het
meisje thuis te laten uitvoeren.
In Guinee wordt de praktijk van besnijdenis bestreden door de 'Cellule pour
la lutte contre les Pratiques Traditionnelles Affectant la santé des Femmes
et des Enfants' (CPTAFE). Deze NGO zet zich in voor de bestrijding van
genitale verminking en alle vormen van besnijdenis bij vrouwen, taboes op
het gebied van voeding, huwelijken die op jonge leeftijd worden gesloten,
het tatoueren van vrouwen, polygamie en verstoting van vrouwen.
Er zijn wel successen geboekt met het houden van ceremoniële bijeenkomsten waarbij vrouwen die de praktijk van besnijdenis uitvoerden hun messen op basis van vrijwilligheid en op waardige wijze inleverden.
Verder organiseert CPTAFE met steun van UNICEF bijeenkomsten die worden bijgewoond door journalisten, sociologen, vroedvrouwen, artsen, verpleegkundigen en religieuze leiders. Op deze bijeenkomsten komen alle schadelijke traditionele praktijken aan de orde, en ook de samenhang ervan met AIDS. De organisatie heeft goede contacten met de Guinese overheid.
In tegenstelling tot de traditionele dorpsgemeenschappen op het platteland
bestaat in de grote steden - zoals in principe in de gehele West-Afrikaanse
regio - de mogelijkheid zich aan de praktijk van besnijdenis te onttrekken
vanwege de daar minder aanwezige of zelfs geheel ontbrekende sociale
controle.
Vrouwen en het leger
Vrouwen kunnen dienst nemen als beroepsmilitair. Zij komen voor in alle
takken van militaire dienst, maar uitsluitend in de lagere rangen .
In Guinee leven verschillende etnische groepen. Geen enkele heeft in
absolute zin de meerderheid. De grootste groepen zijn de Peuls (40% van de
bevolking), de Malinkés (30% van de bevolking) en de Soussous (20% van de
bevolking). Grondwet en strafrecht verbieden raciale en etnische
discriminatie. Etnische identificatie is sterk. Wederzijdse verdenkingen
beïnvloeden relaties langs etnische scheidslijnen binnen en buiten de
regering. Ook in de maatschappij komt etnische discriminatie voor en
stedelijke gebieden kennen veel etnische segregatie. Interetnische
huwelijken zijn schaars, zelfs in de steden. De overrepresentatie van
Soussous in de publieke sector, met name op de hogere niveau's, is bron
geweest van politieke spanningen en geweld. De heersende PUP-partij, hoewel
in het algemeen gesteund door Soussous, heeft de etnische grenzen meer
effectief overschreden dan de voornaamste oppositiepartijen, die veel
sterker nog gebaseerd zijn op duidelijk te identificeren etnische en
regionale bases. De UNR is sterk gekoppeld aan de Peuls, de RPG aan de
Malinkés. De al genoemde dominante rol van de Soussous in de publieke sector
en de migratie van Malinkés naar traditionele woongebieden van kleinere
etnische groepen hebben voor veel politieke spanningen gezorgd die soms tot
geweld leidden .
Geweld tussen etnische groepen
Geweld tussen etnische groepen kan zich voordoen bij politiek getinte
confrontaties. Politieke affiniteit is sterk verweven met etnische
verwantschap. Dergelijk geweld kan leiden tot schendingen van de
mensenrechten. Andere confrontaties worden door de verschillende etnische
groepen op traditionele of religieuze wijze opgelost.
Ofschoon de wet iedere vorm van discriminatie veroordeelt zijn er in de
praktijk regeringsfunctionarissen en ambtenaren die hun functie misbruiken
om mensen om te kopen. Dit heeft betrekking op leden van hun familie,
schoonfamilie, vrienden, maar ook op personen die de mogelijkheid hebben hèn
om te kopen.
Gemengde huwelijken
Gemengde huwelijken kwamen al voor in het prekoloniale tijdperk. Deze
praktijk is toegenomen in de koloniale tijd en na de onafhankelijkheid .
Oorzaken zijn de migratie van bevolkingsgroepen, verstedelijking, en een
'nieuwe moderne' mentaliteit die zorgdraagt voor verval van oude zeden en
gewoonten en de scheidslijnen tussen etnische groepen doet vervagen.
Verdeling van etnische groepen in de publieke sector
Er zijn nauwelijks betrouwbare cijfers over de verdeling van etnische
groepen binnen het leger, politie, politiek en de publieke sector. Een
diverse etnische representatie wordt officieel aangemoedigd als bewaker van
de nationale eenheid. Het kabinet en de legerleiding omvatten
vertegenwoordigers van alle grote etnische groepen. Een onevenredig groot
aantal hoge officieren in het leger behoort evenwel tot de Soussous, de
etnische groep van president Conté . In de praktijk is het zo dat de
verantwoordelijken voor belangrijke beslissingen voortkomen uit
vertegenwoordigers van de partij die aan de macht is en van de etnische
groep waartoe de president behoort.
In Guinee bestond vroeger algemene dienstplicht voor jongens en meisjes. Na
de dood van de toenmalige president Sékou Touré in 1984 is de militaire
dienstplicht echter afgeschaft. Sindsdien bestaat het leger geheel uit
vrijwilligers. Mede gezien de slechte economische situatie in Guinee is een
baan in het leger een aantrekkelijk alternatief voor een jonge man of jonge
vrouw. Van gedwongen recrutering of ronseling is dan ook geen sprake.
Desertie is formeel en wettelijk strafbaar. Deserteurs kan gevangenisstraf of de doodstraf te wachten staan . De gegeven straf is afhankelijk van de omstandigheden of de ernst van de feiten. Gevallen van desertie ontsnappen vrijwel niet aan de inlichtingendiensten. Deserteurs zijn in de praktijk meestal soldaten die absent without leave zijn of hun verloftijd overschrijden. De gangbare straf is opsluiting in de gevangenis of verwijdering uit het leger. Er zijn geen gevallen van strafrechtelijke vervolging bekend waarbij sprake was van discriminatoire bestraffing wegens godsdienst, ras, etnische afkomst of politieke voorkeur.
3.5 Samenvatting
---
Hoewel in Guinee geen sprake is van grootschalige, levensbedreigende
schendingen van de mensenrechten lopen met name leden van oppositionele
groeperingen het risico problemen te ondervinden van de zijde van de Guinese
autoriteiten.
Tijdens de verslagperiode waren ook in Guinee verblijvende vluchtelingen
kwestbaar voor schendingen van hun mensenrechten als gevolg van de strijd in
de grensgebieden met Liberia en Sierra Leone. Vanaf de zomer van 2001 is in
deze situatie echter een aanzienlijke verbetering opgetreden.
4 Migratieproblematiek
---
4.1 Migratiestromen
---
Andere nationaliteiten
De regering werkt volledig mee met UNHCR, het Wereldvoedselprogramma en
andere organisaties om vluchtelingen te ondersteunen. De regering verleent
asiel conform de conventies van de Verenigde Naties en de Organisatie van
Afrikaanse Eenheid. Als gevolg van de toenemende instabiliteit in de
grensgebieden met Liberia en Sierra Leone nam de traditionele gastvrijheid
jegens vluchtelingen echter in de laatste maanden van 2000 snel af. In
september 2000 werden duizenden vluchtelingen opgepakt door militairen,
politie en milities. Velen van hen werden mishandeld of verkracht. Ongeveer
3.000 vluchtelingen werden enige tijd vastgehouden. De meesten werden echter
nog voor het eind van 2000 weer vrijgelaten .
De situatie voor de ruim één miljoen vluchtelingen en ontheemden in de regio
gevormd door Guinee, Liberia en Sierra Leone is in de afgelopen periode
verslechterd door aanhoudende gevechten in de diverse grensgebieden en
binnen Liberia. Dit heeft ertoe geleid dat vele tienduizenden vluchtelingen
naar Sierra Leone zijn (terug)gegaan, ondanks het feit dat de voorwaarden
voor de onmiddellijke terugkeer van alle vluchtelingen naar Sierra Leone
door de VN vooralsnog niet aanwezig worden geacht.
Sierra Leoonse vluchtelingen
Gedurende de laatste maanden van 2000 werd de omgeving van Guéckédou,
Macenta en Forecariah geplaagd door grensoverschrijdende aanvallen vanuit de
buurlanden. UNHCR moest zich noodgedwongen terugtrekken uit de regio. Vanaf
begin 2001 konden noodteams worden ingezet vanuit Kissidougou, ten noorden
van Guéckédou. Aldus konden ongeveer 65.000 Sierra Leoonse vluchtelingen
weer geholpen worden. Er werden vier nieuwe opvanglocaties gevonden in het
binnenland . Leefden de vluchtelingen voor september 2000 in kleine
kampen verspreid in het grensgebied, nu leven zij - voorzover niet
teruggekeerd naar Sierra Leone - in vier dichtbevolkte kampen in het
binnenland .
Liberiaanse vluchtelingen
De grens tussen Guinee en Liberia is nog altijd gesloten. In verband met de
situatie in Lofa County vindt geen repatriëring naar Liberia plaats .
4.2 Minderjarigen
---
In de navolgende subparagrafen wordt de situatie van (alleenstaande)
minderjarigen in Guinee beschreven, voorzover van belang voor de
besluitvorming over terugkeer van afgewezen Guinese ama's.
Bij de opstelling van dit rapport is gebruik gemaakt van het verslag van een
onderzoek naar opvangcentra voor minderjarigen in Conakry door een
hoogleraar verbonden aan de universiteit van Conakry, uitgevoerd in opdracht
van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, evenals van
aanvullende informatie van genoemde hoogleraar en van andere Guinese
deskundigen. Voorts is (vertrouwelijke) informatie aangeleverd door de
Nederlandse ambassade in Abidjan (Ivoorkust). Ten slotte zijn openbare
bronnen gebruikt (zie bijlage I).
In subparagraaf 4.2.1. worden de wet- en regelgeving rond meerderjarigheid
in Guinee behandeld. In subparagraaf 4.2.2. wordt de uitvoering in de
praktijk geschetst evenals de culturele en sociaal-economische context.
Vervolgens wordt in subparagraaf 4.2.3. ingegaan op de opvang van
(alleenstaande) minderjarigen in Guinee. Het geheel wordt afgesloten met een
samenvatting in subparagraaf 4.2.4.
In deze subparagraaf wordt de Guinese wetgeving beschreven, voorzover
relevant voor de positie van minderjarigen. In hoeverre de wetgeving in de
praktijk wordt toegepast, volgt in subparagraaf 4.2.3.
Algemeen
De Guinese wetgeving op het terrein van de rechten van het kind sluit aan
bij de uitgangspunten van de Internationale Conventie over de Rechten van
het Kind. Zo erkent de Guinese wetgeving in principe:
1. het recht op gelijke behandeling .
2. het recht op een gezonde ontwikkeling .
3. het recht op een naam en nationaliteit .
4. het recht op gezond en voldoende voedsel .
5. het recht op (medische) zorg .
6. het recht op liefde .
7. het recht op scholing en vrije tijd .
8. het recht op hulp .
9. het recht op bescherming tegen uitbuiting .
Meerderjarigheid
Volgens de Guinese wetgeving (Burgerlijk Wetboek) is men meerderjarig indien
men de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. Op die leeftijd is men volledig
handelingsbekwaam voor alle handelingen van het leven als burger .
In het kiesrecht wordt echter de leeftijd van achttien jaar aangehouden als
leeftijd waarop men kiesrecht verwerft. Men is gerechtigd zijn of haar stem
uit te brengen indien men achttien jaar is op de dag waarop de betrokken
verkiezingen worden gehouden, mits men in het volledige bezit is van zijn of
haar burger- en politieke rechten .
Vóór de wettelijke meerderjarigheid van 21 jaar is bereikt, kan een jonge
man of jonge vrouw onder voorwaarden een meerderjarigheidsverklaring
verkrijgen . Met deze meerderjarigheidsverklaring wordt men
gedeeltelijk handelingsbekwaam. Beperkingen in de handelingsbekwaamheid
betreffen handelingen die ernstige gevolgen zouden hebben voor het vermogen
van betrokkene (bijvoorbeeld aan- of verkoop van onroerend goed, het
aangaan van leningen).
De meerderjarigheidsverklaring kan op drie wijzen worden verkregen:
- het aangaan van een huwelijk: de minderjarige die in het huwelijk treedt,
wordt van rechtswege meerderjarig verklaard;
- door een besluit van de vader of - als de vader niet meer in leven is - de
moeder van het kind. Betrokkene dient wel minimaal achttien jaar te zijn;
- door een besluit van de familie (conseil de famille) als beide ouders niet
meer in leven zijn. Ook hier geldt dat betrokkene minimaal achttien jaar
moet zijn.
Huwelijk
Het Burgerlijk Wetboek stelt de reguliere leeftijd waarop men 'zelfstandig'
kan trouwen op 21 jaar. Mannen van achttien jaar en vrouwen van zeventien
jaar kunnen evenwel trouwen, indien de ouders of de voogd(en) daarmee
instemmen . Een ander artikel stipuleert dat jongens onder de achttien
en meisjes onder de zeventien jaar geen huwelijk kunnen sluiten. Alleen op
basis van een decreet van dispensatie dat door de president van de republiek
Guinee wordt verleend, op voordracht van de minister van Justitie, kan op
dergelijke jeugdige leeftijden een huwelijk worden gesloten .
Arbeid
Volgens de Code de Travail is de minimumleeftijd om formeel te werken
zestien jaar. Leerlingen/leerjongens mogen vanaf veertien jaar werken.
Werknemers onder de achttien jaar mogen niet 's nachts, op zondag of langer
dan twaalf uur achter elkaar werken. In bepaalde beroepen en functies mogen
personen onder de 21 jaar niet werken. Gedwongen kinderarbeid is verboden.
Onderwijs
Er is leerplicht maar naleving daarvan wordt niet gecontroleerd of
afgedwongen. Lager onderwijs is verplicht (en gratis) vanaf de leeftijd van
zeven jaar, evenals de eerste vier jaar middelbare school (collège) voor
degenen die met succes de lagere school hebben afgesloten . In de
praktijk volgt slechts 54% (cijfer uit 1999) van de kinderen onderwijs. In
de hoofdstad Conakry ligt het percentage op 84%, daarbuiten aanzienlijk
lager. Er is een tekort aan onderwijsinstellingen en leerkrachten. Het komt
veelvuldig voor dat leerlingen slechts halve dagen onderwijs genieten.
Dienstplicht
Guinee kent geen dienstplicht, en daarmee ook geen leeftijd waarop men in
dienst moet .
Identiteits- en reisdocumenten
De Guinese wet staat de uitgifte van een nationale identiteitskaart aan een
persoon onder de achttien jaar niet toe. Voor het verkrijgen van een
identiteitskaart is het nodig een uittreksel uit het geboorteregister, een
woonplaatsverklaring en een bewijs van stemrecht (carte d'électeur) te
tonen. Stemgerechtigd zijn Guineeërs van achttien jaar en ouder.
Voor schoolgaande kinderen en jongeren, en voor studenten, dient de
leerling- of studentenkaart als identiteitsbewijs. Ongeletterde jongeren of
jongeren die niet (langer) naar school gaan hebben een probleem om aan een
identiteitsbewijs te komen. In die gevallen kunnen, in afwijking van de
regels, jongeren van zestien, zeventien en soms vijftien jaar van de
autoriteiten een identiteitskaart of paspoort verkrijgen. Ook het rijbewijs
wordt beschouwd als identiteitsbewijs. Jongere kinderen kunnen worden
bijgeschreven in het paspoort van hun ouders.
Meer in het algemeen hebben ongeletterde en/of armoedige bewoners de meeste
problemen om aan reis- of identiteitsdocumenten te komen, daar met name op
het platteland men veelal de noodzaak niet inziet geboorten, huwelijken en
overlijdensgevallen te registreren.
In principe kan aan een persoon onder de 21 jaar geen zelfstandig
reisdocument (paspoort) worden verstrekt. Om een paspoort te verkrijgen, is
een identiteitskaart benodigd. In uitzonderingsgevallen kan echter aan een
minderjarige een reisdocument voor bepaalde tijd worden verstrekt,
bijvoorbeeld voor studie of (medische) zorg in het buitenland. De
geldigheid van het document is dan gekoppeld aan de duur van het verblijf in
het buitenland. De verkrijging van het reisdocument dient in een dergelijk
geval te worden geregeld door een persoon die de minderjarige
vertegenwoordigt.
Strafrecht
In strafzaken kunnen het Tribunal pour Enfants en het Cour d'Assises des
mineurs besluiten dat er geen aanleiding is ten aanzien van een jongere
boven de zestien jaar zijn/haar minderjarige leeftijd te laten gelden als
verzachtende omstandigheid. Er dient wel een gemotiveerde beschikking aan
ten grondslag te liggen .
In geval van scheiden door de ouders
Het Burgerlijk Wetboek geeft aan dat, in het geval van scheiding van de
ouders, kinderen jonger dan zeven jaar worden toevertrouwd aan de moeder en
kinderen van zeven jaar en ouder aan de vader.
Besnijdenis
Vrouwenbesnijdenis is verboden bij het Wetboek van Strafrecht .
Bepaling van meerderjarigheid in de praktijk
Wat de leeftijd van meerderjarigheid betreft, is de praktijk minder
eenduidig dan de wetgeving. In de eerste plaats is in een aantal gebieden in
Guinee de werkelijke leeftijd van een kind veelal niet bekend. Het bepalen
van de leeftijd gebeurt dan door schatting, bijvoorbeeld aan de hand van
bepaalde grote of belangrijke gebeurtenissen uit het verleden. Men werkt
gewoonlijk met indicatoren volgens welke men jongeren beschouwt als meer of
minder volwassen. Hierbij zij opgemerkt dat volwassenheid niet hoeft samen
te vallen met zelfstandigheid. In de praktijk wordt veelal de leeftijd van
achttien jaar voor volwassenheid aangehouden.
Bij meisjes gelden de ontwikkeling van borsten en de eerste menstruatie als
indicatoren van volwassenheid. Volgens Guinese traditie wordt een meisje dan
niet alleen beschouwd als geschikt voor het voortbrengen van kinderen, maar
ook als in staat de verantwoordelijkheden van het huwelijksleven aan te
kunnen.
Bij jongens wordt de meerderjarigheid gemeten aan hun inbreng in het
(boeren)bedrijf. Zo wordt in Guinée Forestière een jongen die in staat is
palmwijn te oogsten of palmbomen te snoeien, als volwassen beschouwd.
Het ondergaan van initiatieriten - besnijdenis zowel bij jongens als bij meisjes, tatoeages - kan niet langer beschouwd worden als drempel naar de volwassenheid, sinds deze riten op steeds jongere leeftijd plaatsvinden. Vroeger werden jongens en meisjes als volwassen beschouwd vanaf het moment waarop zij - rond dertien à vijftien jaar oud - in de gewijde wouden de ceremoniën hadden ondergaan van besnijdenis of initiatie.
Zelfstandigheid
Een algemene uitspraak op welke leeftijd minderjarigen zelfstandig zijn is
niet te doen. Zelfstandigheid hangt namelijk af van de mogelijkheid zich,
onafhankelijk van de ouders, materieel en financieel te redden. Men wordt
geacht in staat te zijn een zelfstandig leven te leiden na het aangaan van
een huwelijk of na het vinden van werk om in het eigen levensonderhoud te
voorzien.
Zo worden minderjarigen van zestien jaar en ouder de facto als zelfstandig
beschouwd indien zij in een stad werkzaam zijn en voldoende geld verdienen
om zichzelf in leven te houden. Gezien de uittocht uit het platteland
verkeren vele zestien- en zeventienjarigen in deze omstandigdheden.
Het aantal straatkinderen in Conakry wordt geschat op drie- à vijfduizend.
Straatkinderen werken veelal als sjouwers, schoenpoetsers, prostituées, of
voor grote handelaren als straatverkopers.
Het al dan niet worden beschouwd als zelfstandig is mede afhankelijk van de
sociaal-economische klasse waartoe betrokkenen behoren, of zij afkomstig
zijn van stad of platteland, en de etnische groep. Kinderen van boeren, die
al vroeg meewerken en kinderen die in de stad werken worden aanzienlijker
sneller als zelfstandig beschouwd dan kinderen van werknemers in loondienst,
kinderen van relatief goed betaalde werknemers en kinderen van welgestelden.
Kinderen uit de regio Fouta Djallon (Moyenne Guinée) worden vroegtijdig
beschouwd als zelfstandig omdat de geringe patriarchale gezinsstructuur bij
de Peuls garant staat voor meer individuele vrijheid dan bij andere etnische
groepen.
Arbeid
Het ministerie van Planning schatte in 1997 dat op het platteland 66 % van
de kinderen tussen de zeven en veertien jaar werkten, en 91 % van de
leeftijdsgroep vijftien - negentien jaar. In de stedelijke gebieden werden
de vergelijkbare cijfers geschat op 19 % (zeven - veertien jaar) en 50 %
(vijftien - negentien jaar). Hierbij dient te worden aangetekend dat uit
deze cijfers niet is af te leiden welke percentages minderjarigen door hun
werk in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
Vanuit sociaal-cultureel oogpunt is het volstrekt acceptabel dat
minderjarigen van zestien en zeventien jaar deelnemen aan het arbeidsproces.
Veel kinderen beginnen vroeg - soms zelfs al vanaf zes jaar - met werken,
met name op het platteland. Deelname aan het arbeidsproces is niet alleen
acceptabel, maar wordt gestimuleerd als belangrijk instrument om het
gezinsinkomen te vergroten.
Welk werk door minderjarigen wordt verricht is afhankelijk van de omgeving
waar men leeft. Op het platteland werken minderjarigen voornamelijk in de
primaire sector: landbouw, veeteelt, visserij, bosbouw en jacht. Meer in het
bijzonder zijn zij betrokken bij de bewerking van grond: ontbossen, ploegen,
zaaien, oogsten, en transporteren van produkten. Ook worden zij ingeschakeld
bij huishoudelijke taken en leren zij het werk van hun vader en/of moeder.
In de stad zijn minderjarigen meestal werkzaam in de detailhandel als
leerling van handwerkslieden of arbeiders. Daarnaast werken zij als
huishoudelijk personeel of als schoenpoetser.
Prostitutie
In toenemende mate prostitueren meisjes zich . Ook minderjarige meisjes
werken als prostituee, sommige al vanaf de leeftijd van veertien jaar. De
overheid treedt niet op, ook niet als prostitutie door minderjarigen onder
haar aandacht wordt gebracht .
Prostitutie wordt afgekeurd door de gemeenschap en door de families. Meisjes
worden vaak op jonge leeftijd uitgehuwelijkt om te voorkomen dat zij
ongewenst zwanger worden of vóór het huwelijk door onbekende mannen worden
bezocht. Huiseigenaren weigeren ongetrouwde vrouwen woonruimte, om te
voorkomen dat hun pand misbruikt wordt voor prostitutie. De tradities, die
zich tegen prostitutie verzetten, zijn nog springlevend.
Prostitutie is in de Guinese samenleving een dermate ongewenst verschijnsel dat in sommige gevallen meisjes worden verstoten of zelfs doodgeslagen, wanneer zij met een man zijn betrapt of wanneer de herkomst van geld, sieraden en kleding die in hun bezit zijn, onduidelijk is.
Huisvesting
Een klein deel van de Guinese minderjarigen van zestien en zeventien jaar
woont niet (meer) bij de ouders maar is onafhankelijk gehuisvest, buiten het
gezinsverband, samen met andere jongeren, in 'pension' of alleenstaand. Het
is niet mogelijk een nauwkeurige schatting te maken van het aantal gevallen.
Huwelijk
De feitelijke huwelijksleeftijd ligt in elk geval voor meisjes veelal lager
dan zeventien jaar. De gemiddelde huwelijksleeftijd voor meisjes lag in 1992
op 15,8 jaar (een recenter cijfer is niet beschikbaar). In de
regenwoudgebieden regelen ouders huwelijken voor meisjes die niet ouder zijn
dan elf jaar. In vele gevallen wordt de dochter op deze manier ingezet voor
het financiële overleven van de familie. Vele huwelijken vinden niet plaats
voor de burgerlijke stand.
In tegenstelling tot de traditionele gebruiken op het platteland is het
inmiddels, en met name in de stad, niet zeer gebruikelijk dat minderjarigen
trouwen en een gezin stichten. In de navolgende gevallen worden huwelijken
tussen minderjarigen (op eengemiddelde leeftijd van tussen de vijftien en
twintig jaar) gesloten:
- minderjarige wezen kunnen trouwen indien de overleden vader en/of moeder
over voldoende middelen beschikte waardoor men in staat is een gezin te
stichten en te onderhouden;
- een minderjarige jongen trouwt met een zwanger meisje. Een dergelijk
huwelijk wordt gesloten ter bescherming van de toekomstige moeder en haar
kind alsmede om te garanderen dat de jongen en zijn ouders hun
verantwoordelijkheid nemen;.
- een huwelijk tussen twee minderjarigen kan een definitieve band tussen
twee bevriende families markeren;
- een huwelijk tussen twee minderjarigen die elkaar hartstochtelijk
liefhebben, kan op aandringen van de ouders worden gesloten om een
buitenechtelijke geboorte, een factor voor sociaal discrediet, te voorkomen;
- een meester op een koranschool kan zijn dochter uithuwelijken aan een
minderjarige leerling.
Structuur en rol van de familie
Men onderscheidt het kerngezin, bestaande uit vader, moeder en kinderen; de
(groot-)familie, omvattende familieleden van vaders- en moederskant; en de
familie van vaderskant, verbonden met de afstammingslijn of clan.
Het kerngezin heeft de taak de kinderen te voorzien van voedsel, kleding,
onderdak, traditionele dan wel moderne medische zorg, en opleiding en
onderwijs. De (groot-)familie zorgt voor de sociale opvoeding, de
organisatie van ceremoniën als doop en besnijdenis, stapsgewijze scholing in
de Koran, het huwelijk en de initiatieriten.
In geval van overlijden van een of beide ouders
Indien de vader overlijdt is het bij de meerderheid van de Guinese
bevolkingsgroepen de praktijk dat de weduwe een zwagerhuwelijk aangaat. De
vrouw trouwt dan met een jongere broer van haar overleden echtgenoot zoals
ook in het kader van het erfrecht gebruikelijk is. Indien er geen jongere
broer voorhanden is, is het mogelijk dat de weduwe trouwt met iemand die
geen familie van haar overleden man is. Dit brengt complicaties met zich mee
voor het toezicht op de kinderen. Als de overledene een rijk man was, zal de
familie van de man de zorg voor de kinderen willen behouden (om het beheer
van de goederen van de overledene te rechtvaardigen). In het veel vaker
voorkomende tegengestelde geval, als de man arm was en niemand staat te
springen om voor de kinderen te zorgen, blijft de zorg voor de kinderen
alleen rusten op de vrouw en haar familie. Met name in het stedelijk milieu
en indien zij veel kinderen heeft, zal de vrouw ernstige problemen
ondervinden bij het vinden van een nieuwe echtgenoot. Als zij niet
onbemiddeld is (bijvoorbeeld als zakenvrouw) heeft zij wel grote kans te
hertrouwen. Als zij knap en van onbesproken gedrag is, met één of twee
kinderen, kan zij ook een nieuwe echtgenoot vinden, en de kinderen uit haar
eerste huwelijk blijven dan onder de hoede van haarzelf of leden van haar
familie.
Als de moeder overlijdt, huwt de man een andere vrouw als hij monogaam is.
Als hij polygaam is, verzorgt hij weliswaar het onderhoud van zijn
kind(eren), maar het is mogelijk dat de andere echtgenotes zich alleen om
hun eigen kind(eren) bekommeren, vooral als deze vrouwen voor het inkomen
zorgen en slecht konden opschieten met de overledene. In een dergelijk geval
is het kind min of meer op zichzelf aangewezen, daar opvoeden een
vrouwentaak is. Bovendien is de man veelal afwezig om te trachten geld te
verdienen om zijn familie te onderhouden.
Opvang en voogdij
Rekening houdend met de structuur van de Guinese samenleving komt het weinig
voor dat een minderjarige wees niet kan worden opgevangen door leden van
zijn (groot-)familie, zijn etnische groep, zijn dorp, of zijn 'quartier'.
Economische moeilijkheden en het hoge aantal kinderen per gezin (zes tot
tien kinderen) zijn echter veelal de oorzaak van een verzwakking van het
kader dat de familie biedt, en soms zelfs van het uiteenvallen van het gezin
en van het loslaten van de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de
eigen kinderen. Het komt dan ook voor dat een minderjarige wees niet wordt
opgevangen door de familie. In dat geval wordt gepoogd de minderjarige toe
te vertrouwen aan andere personen die meer of minder sterk verbonden zijn
met de familie. Vooral in de steden, met name Conakry, kan de bereidheid van
familie of anderen om minderjarigen op te vangen in de praktijk beperkt
zijn, als gevolg van ernstige problemen op het gebied van huisvesting en
voeding en als gevolg van werkloosheid en lage inkomsten.
Bij minderjarigen van zestien en zeventien jaar oud speelt nog mee of
betrokkene wordt beschouwd als nuttig (bijdragen aan inkomsten of
huishoudelijk werk) of niet. Tenslotte kan de reputatie van de minderjarige
een rol spelen.
Het is niet mogelijk in het algemeen aan te geven in welke gevallen een
minderjarige al dan niet (adequaat) door de familie of anderen zal worden
opgevangen.
Kwaliteit en capaciteit van opvangcentra
De overheid kent in haar beleid ten aanzien van minderjarigen in moeilijke
omstandigheden (waaronder zowel wezen zonder adequate opvang, als
straatkinderen vallen) een centrale rol toe aan NGO's. Vanwege financiële
beperkingen heeft de staat vooralsnog geen eigen opvangcentra. Evenmin is
een overheidsinstelling verantwoordelijk voor het onder voogdij stellen van
individuele gevallen.
De NGO-centra kunnen slechts een gedeelte van alle wezen en straatkinderen
in Conakry opvangen. De centra herbergen thans 618 kinderen waarvan 463
(75%) meisjes. Het is onwaarschijnlijk dat alle minderjarigen die jarenlang
als straatkind geleefd hebben, in aanraking zijn gekomen met een van de
opvangprojecten van deze NGO's. Weinig over deze opvangcentra wordt publiek
gemaakt. De bewoners van Conakry zijn dan ook - met uitzondering van
omwonenden en buurtgenoten - zelden op de hoogte van het bestaan van de
opvangcentra. Bovendien zijn de straatkinderen van Conakry in het algemeen
meer geïnteresseerd in het vinden van werk en inkomen dan in het onderdak
dat de opvangcentra bieden.
De betreffende Guinese overheidsdienst, de Direction Nationale de l'Enfance,
heeft dertien opvangcentra voor minderjarigen geregistreerd, waarvan er
zeven actief zijn en de andere (nog) slechts op papier bestaan. Daarnaast
kennen de steden Labé en Nzérékoré elk een (particulier)
straatkinderenproject. Deze twee projecten richten zich vooral op
bewustmaking van bevolking en autoriteiten.
De zeven opvangcentra liggen verspreid over de vijf communes van Conakry:
Commune Dixinn: Pupilles de Guinée en Sabou Guinée.
Commune Kaloum: Missionaires de la Charité en Dimakanè.
Commune Matam: Hadja Mariama Bah.
Commune Matoto: SOS Guinée village d'enfants.
Commune Ratoma: SOS mineurs espoir sans frontières.
In bijlage III wordt een korte beschrijving gegeven van deze zeven
opvangcentra.
Voor Guinee zijn geen kwantitatieve gegevens bekend over de algemene
levensstandaard, noch over de levensomstandigheden in de zeven beschreven
opvangcentra. Naar de mening van de twee geraadpleegde Guinese deskundigen
zijn in de opvanginstellingen de levensomstandigheden van het kind, op het
gebied van huisvesting, voeding, onderwijs en medische zorg, slechter dan de
algemene levensstandaard, met uitzondering van SOS Guinée village d'enfants.
Hulporganisaties en Guinese overheidsdiensten die de centra ondersteunen
zijn: UNICEF, UNHCR, de ambassade van Saudi-Arabië, Lions Club, SOS
Kinderdorf International, religieuze organisaties en de reeds genoemde
Direction Nationale de l'Enfance.
De Guinese wetgeving op het terrein van de rechten van het kind sluit aan
bij de uitgangspunten van de Internationale Conventie over de Rechten van
het Kind.
De algemene rechten die de Guinese wetgeving het kind toekent kunnen echter
in de praktijk - als gevolg van verschillende sociaal-economische en
demografische factoren - niet voor ieder kind worden gewaarborgd.
Formeel is men volgens de Guinese wetgeving (Burgerlijk Wetboek)
meerderjarig indien men de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. Op die
leeftijd is men volledig handelingsbekwaam voor alle handelingen van het
leven als burger.
In de praktijk wordt echter veelal de leeftijd van achttien jaar gehanteerd.
Wat betreft de leeftijd van meerderjarigheid is de praktijk minder strikt,
formeel en eenduidig dan de wetgeving. Bovendien is vaak de werkelijke
leeftijd van een kind niet bekend. Het bepalen van de leeftijd gebeurt dan
door schatting. Men werkt gewoonlijk met indicatoren volgens welke men
jongeren beschouwt als meer of minder volwassen. Hierbij zij opgemerkt dat
volwassenheid niet hoeft samen te vallen met zelfstandigheid.
In de Guinese samenleving worden minderjarige wezen in principe opgevangen door de (groot-)familie. Het komt echter voor dat een minderjarige wees niet wordt opgevangen door de familie, met name in Conakry. Het is niet mogelijk in het algemeen aan te geven in welke gevallen een kind al dan niet (adequaat) door de familie of anderen zal worden opgevangen.
De overheid kent in haar beleid ten aanzien van minderjarigen in moeilijke omstandigheden (waaronder zowel wezen zonder adequate opvang, als straatkinderen vallen) een centrale rol toe aan NGO's. Vanwege financiële beperkingen heeft de staat vooralsnog geen eigen opvangcentra.
Voor Guinee zijn geen kwantitatieve gegevens bekend over de algemene levensstandaard, noch over de levensomstandigheden in de zeven beschreven opvangcentra. Naar de mening van de twee geraadpleegde Guinese deskundigen zijn in de opvanginstellingen de levensomstandigheden van het kind, op het gebied van huisvesting, voeding, onderwijs en medische zorg, slechter dan de algemene levensstandaard, met uitzondering van SOS Guinée village d'enfants.
4.3 Activiteiten van internationale organisaties
---
ICRC
Het Internationale Rode Kruis wil hulp geven aan (Liberiaanse en Sierra
Leoonse) ontheemden die slachtoffer zijn van geweld. Daarnaast bezoekt het
Internationale Rode Kruis gedetineerden in de gevangenis .
UNHCR (met betrekking tot in Guinee verblijvende vluchtelingen uit Liberia
en Sierra Leone)
UNHCR Guinee heeft zich gedurende de verslagperiode geconcentreerd op de
volgende acties (vanzelfsprekend voornamelijk gericht op in Guinee
verblijvende vluchtelingen uit Liberia en Sierra Leone):
- het verstrekken van noodhulp aan vluchtelingen in Guinee;
- het overbrengen van vluchtelingen (circa 57.500) uit de grensgebieden naar
nieuwe kampen in het binnenland;
- verificatie en registratie. Een UNHCR-verificatiemissie is onlangs
begonnen met werkzaamheden op het gebied van registratie en verificatie en
heeft bekend gemaakt dat zij binnenkort verslag zal uitbrengen. De
registratie in twee vluchtelingenkampen is afgerond en is gaande in het
grootste kamp (Kountaya met 26.000 vluchtelingen);
- de voorbereiding voor afgifte van nieuwe vluchtelingendocumenten. De
aanbesteding voor de aanmaak van die documenten zal binnenkort geschieden;
- het, in samenwerking met de NGO 'Talking Drums Studio', verstrekken van
informatie aan Sierra Leoonse vluchtelingen over de toestand in Sierra
Leone, hen in staat stellend een weloverwogen beslissing te nemen over een
mogelijke terugkeer naar huis;
- het, in samenwerking met IOM, faciliteren van vrijwillige repatriatie van
Sierra Leoonse vluchtelingen (2001: 65.000, 2002: 30.000) naar hun land.
UNHCR (met betrekking tot Guinese vluchtelingen)
Er is nauwelijks sprake van Guinese vluchtelingen in de regio. UNHCR
faciliteert echter bij vrijwillige terugkeer naar Guinee in individuele
gevallen.
WFP
Het World Food Program ondersteunt ontwikkelingsactiviteiten in de meest
afgelegen en armste landelijke gebieden in Haut Guinée en Moyenne Guinée.
Ook worden grote hoeveelheden voedsel verstrekt aan de Sierra Leoonse
vluchtelingen in Guinee .
Door de inadequate registratie en het grote aantal zich verplaatsenden is
het moeilijk om het aantal vluchtelingen in Guinee precies vast te stellen.
De schattingen lopen als volgt - fors - uiteen:
- UNHCR: 110.000 Sierra Leoonse en 80.000 Liberiaanse vluchtelingen;
- ECHO (EU): 60.000 Sierra Leoonse en 50.000 Liberiaanse vluchtelingen;
- Human Rights Watch: houdt het aantal op 300.000 Sierra Leoonse en 125.000
Liberiaanse vluchtelingen, doch tekent daarbij aan dat de registratie van
vluchtelingen (door UNHCR en de Guinese overheid) inadequaat is.
4.4 Beleid in andere Europese landen
---
Ruim eenderde van het totaal aantal asielzoekers uit Guinee wordt gevormd
door mensen in de leeftijdsgroep zestien - 21 jaar. Er wordt geen
onderscheid gemaakt tussen bedoelde groepering en overige asielzoekers uit
Guinee. België houdt zich bij de beoordeling van eventuele asielverzoeken
van minderjarigen aan het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Er bestaan
geen contacten met instituten van opvang in Guinee. Uitgeprocedeerde Guinese
asielzoekers zijn verwijderbaar. In het jaar 2001 is echter niemand
verwijderd omdat de Guinese autoriteiten niet meewerken bij de afgifte van
een laissez-passer.
Er komen niet proportioneel veel alleenstaande minderjarige Guinese
asielzoekers naar Duitsland. De meeste Guineeërs die in Duitsland asiel
aanvragen zijn tussen de twintig en 35 jaar oud.
De Franse autoriteiten onderscheiden geen specifieke groepen Guinese
asielzoekers. Elk verzoek wordt apart beoordeeld. Verwijdering naar Guinee
is problematisch, omdat de begeleiders er, in verband met
veiligheidsredenen, de nacht niet kunnen doorbrengen.
De Italiaanse autoriteiten onderscheiden geen verschillende categorieën asielzoekers uit Guinee. Vanwege de lage aantallen asielzoekers uit Guinee (tot dusverre één dit jaar) en het principe van individuele toetsing, wordt geen onderscheid in statusverlening toegepast. Er vindt om technische redenen - er zijn geen vluchten - geen uitzetting plaats naar Guinee.
De Britse autoriteiten maken geen onderscheid naar categorieën asielzoekers
uit Guinee. Ieder asielverzoek wordt op individuele merites beoordeeld en in
bepaalde individuele gevallen kan een asielzoeker in aanmerking worden
gebracht voor een verblijfstitel om humanitaire redenen. Afgewezen
asielzoekers worden verwijderd naar Guinee.
In de statistieken van de Britten wordt geen onderscheid gemaakt naar
leeftijd van Guinese asielzoekers. In enkele gevallen zouden asielzoekers
gezegd hebben minderjarig te zijn. Of een afgewezen minderjarige asielzoeker
wordt verwijderd, wordt per geval beoordeeld. Voorzover bekend hebben de
Britten geen contact met instituten voor opvang van minderjarigen in Guinee.
In Zweden is de kans op het verkrijgen van de vluchtelingenstatus voor een
inwoner van Guinee zeer gering. Een verblijfsvergunning kan echter wel
worden afgegeven op humanitaire gronden.
80% van de asielaanvragers die voorgeeft minderjarig te zijn blijkt in
werkelijkheid meerderjarig te zijn. Minderjarigen worden teruggestuurd als
er in Guinee opvangmogelijkheden zijn. Wanneer deze mogelijkheid niet
aanwezig is, mogen zij tot het moment waarop zij meerderjarig worden op
basis van een vtv in Zwitserland blijven waarna zij alsnog worden
verwijderd.
5 Samenvatting
---
De politieke situatie in Guinee is nog niet stabiel. Aanvankelijk wekte de
vrijlating van Alpha Condé hoop op verbeteringen in de politieke stabiliteit
en een meer democratische samenleving dan de afgelopen jaren het geval was.
De actie van president Conté en de PUP om indirect via een referendum een
derde ambtstermijn te verzekeren en het herhaalde uitstel van de
verkiezingen vormden echter weer een terugslag voor dit proces.
Sinds maart 2001 kan worden gesproken van een verbetering van de veiligheidssituatie in Guinee. Vanaf maart 2001 hebben geen significante nieuwe aanvallen plaatsgevonden op Guinees grondgebied. Over het algemeen is de situatie aan de grens met Sierra Leone thans veilig en stabiel. Slechts in het gebied van de 'parrot's beak' ten zuiden van de stad Guéckédou en het gebied langs de grens met Liberia is de situatie nog in hoge mate labiel. Gewapende groepen zijn actief in dit gehele grensgebied. Veiligheidsincidenten aan de grens met Liberia doen zich met regelmaat voor. Op enige afstand van het grensgebied is de situatie stabieler, hoewel ook daar leger, milities en veiligheidsdiensten een prominente rol spelen. De hoofdstad Conakry is nooit in gevaar geweest en is veilig.
De sociaal-economische situatie van Guinee blijft zorgelijk. De bevolking van Guinee leeft in het algemeen in armoedige sociaal-economische omstandigheden. Volgens de internationaal aanvaarde norm voor sociaal-economische ontwikkeling, de Human Development Index, staat Guinee op plaats 150 (van de 172 landen). De massale trek van het platteland naar de steden gekoppeld aan de gevolgen van het gevoerde economische beleid heeft talrijke negatieve sociaal-economische gevolgen met zich meegebracht.
In de grensgebieden dichtbij Sierra Leone en Liberia is de sociaal-economische situatie de laatste jaren verder onder druk komen te staan door grote aantallen vluchtelingen uit de beide buurlanden.
Hoewel in Guinee geen sprake is van grootschalige, levensbedreigende
schendingen van de mensenrechten lopen met name leden van oppositionele
groeperingen het risico problemen te ondervinden van de zijde van de Guinese
autoriteiten.
Tijdens de verslagperiode waren ook in Guinee verblijvende vluchtelingen
kwestbaar voor schendingen van hun mensenrechten als gevolg van de strijd in
de grensgebieden met Liberia en Sierra Leone. Vanaf de zomer van 2001 is in
deze situatie echter een aanzienlijke verbetering opgetreden.
Constitution de la République de Guinée, 1958.
Gouvernement de Guinée: Enquête Démographique et de Santé, 1992.
Loi Fondamentale (votée en Décembre 1990).
Ministère de l'Administration du Territoire et de la Décentralisation
(Commission Réglementation et Formation): Recueil de Textes Législatifs et
Réglementaires relatifs aux Elections en Guinée (Conakry, Juin 2000).
Ministère de la Justice (Service de la législation): Code Pénal de la République de Guinée (Conakry, CASTEL Editions, 1999).
Ministère de la Justice (Service de la législation): Code de Procédure Pénale de la République de Guinée (Conakry, CASTEL Editions, 1999).
Ministère de la Justice (Service de la législation): Code Civil (mis à jour le 1er Janvier 1996), Société d'Imprimerie Patrice Lumumba.
PNUD 1995: Pauvreté en Guinée, Analyse microéconomique.
*
Africa Confidential, 29 June 2001.
Africa Research Bulletin, March 1999.
Amnesty International: Report 2000 - Country Reports, Guinea.
Amnesty International: AFR/29/02/00 - The Alpha Condé Affair, a Mockery of a
Trial.
Amnesty International: AFR/29/005/2001 - Guinea: Security forces should
respect right to freedom of expression and association.
Economist Intellegence Unit: Country Profile Guinea 2000.
Economist Intellegence Unit: Country Report Guinea 2 quarter 1999.
Economist Intellegence Unit: Country Report Guinea September 2001.
Economist Intellegence Unit: Country Report Liberia June 2000.
Economist Intellegence Unit: Country Report Liberia September 2000.
Economist Intellegence Unit: Country Report Sierra Leone December 2001.
Europa Publications Ltd: Africa South of the Sahara 2000 - Guinea.
International Family Planning Perspectives: Sexual Behavior and Attitudes Among Unmarried Urban Youths in Guinea (Volume 24, No. 2, June 1998).
IRIN en Reuters persberichten.
United Nations: CRC/C/3/Add.48 - State Party Report - Guinea.
United Nations: HRI/CORE/1/Add. 80/Rev. 1, 17 December 1998.
UNHCR: Global Appeal 2000, West and Central Africa, Regional Overview,
Guinea.
UNHCR: Mid-Year Progress Report 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 1999 - Guinea,
February 25, 2000.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000 - Guinea,
February 26, 2001.
Centre d'accueil assistance aux pupilles de Guinée
Het Centre d'accueil assistance aux pupilles de Guinée heeft een capaciteit
van circa honderd kinderen. Er worden gemiddeld zes kinderen per jaar
opgenomen, in de leeftijden van nul - achttien jaar. De activiteiten bestaan
hoofdzakelijk uit huisvesting en voeding. Daarnaast heeft het centrum een
lagere school, waar ook kinderen uit de wijk schoolgaan. Het centrum heeft
steun ontvangen van onder meer UNICEF en UNDP.
Centre d'accueil Sabou Guinée
Het Centre d'accueil Sabou Guinée huisvest ruim driehonderd kinderen,
waarvan thans slechts achttien jongens. In de afgelopen drie jaar heeft het
centrum de toelating drastisch beperkt ten gevolge van een tekort aan
gebouwen. De leeftijd van de opgevangen kinderen ligt tussen tien - achttien
jaar. De activiteiten omvatten naast huisvesting en voeding ook een
beroepsopleiding, die tevens openstaat voor kinderen van buiten het centrum.
Het centrum heeft steun ontvangen van onder meer Terre des Hommes, UNICEF en
Enfants du Monde.
Centre d'accueil Missionnaires de la Charité
Het Centre d'accueil Missionnaires de la Charité is een religieuze
instelling naar het voorbeeld van de opvangcentra die in de hele wereld zijn
opgericht door Moeder Theresa. Het heeft een capaciteit van circa veertig
kinderen, vrijwel alle jonger dan zes jaar. Het opvangcentrum heeft in de
afgelopen jaren vierhonderd kinderen opgenomen op tijdelijke basis, voor
medische verzorging. De activiteiten omvatten huisvesting, voeding, medische
zorg en onderwijs (religieus en praktisch). Het personeel is grotendeels
ongeletterd, maar onder de leiding bevinden zich enkele universitair
geschoolden. Donoren waren in de afgelopen jaren de Rooms-Katholieke Kerk en
Artsen Zonder Grenzen.
Centre d'accueil Hadja Mariama Bah
Het Centre d'accueil Hadja Mariama Bah huisvest momenteel negen kinderen
waarvan zeven meisjes, in de leeftijd tot negen jaar. De opvang beperkt zich
tot huisvesting en voeding. Het centrum wordt beheerd door de oprichtster
bijgestaan door enkele van de kinderen. Het centrum wordt gesteund door
lokale NGO's en de Lions Club.
Centre d'accueil SOS mineurs espoirs sans frontière
Het Centre d'accueil SOS mineurs espoirs sans frontière herbergt thans 25 jongens van tien - achttien jaar, waaronder ex-delinquenten. Het centrum verzorgt huisvesting, voeding en (beroeps)onderwijs. Het wordt beheerd door drie vrijwilligers. Gebrek aan fondsen hindert uitbreiding van de activiteiten. UNICEF heeft het centrum materiaal en training geleverd.
Centre d'accueil SOS Guinée village d'enfants
Het Centre d'accueil SOS Guinée village d'enfants telt thans 109 kinderen,
verdeeld over de leeftijden van nul - achttien jaar, zowel jongens als
meisjes. In de laatste twee jaar zijn 25 kinderen toegelaten. Sinds de
oprichting in 1990 hebben dertig kinderen het opvangcentrum verlaten daar
zij de leeftijd van achttien jaar hadden bereikt. Activiteiten omvatten
huisvesting, voeding, (beroeps)onderwijs, sport en spel. Het
(beroeps)onderwijs staat ook open voor jeugd uit de wijk. Het opvangcentrum
wordt geheel gefinancierd door SOS Kinderdorf International.
Centre d'accueil Dimakanè
Het Centre d'accueil Dimakanè vangt verlaten pasgeborenen op. Het huisvest
achttien kinderen, waarvan dertien meisjes, in de leeftijd van nul - negen
jaar. Het opvangcentrum wordt beheerd door een groep vrouwen, vrijwilligers
uit de wijk. Het verzorgt met name onderdak en voeding, met behulp van
bijdragen van de overheid en diverse (wijk)organisaties.
Zie bijlage II voor een kaart van Guinee.
Zie ook subparagraaf 3.3.3.
United Nations: HRI/CORE/1/Add.80/Rev.1, 17 December 1998.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 1999: Guinea,
February 25, 2000.
Amnesty International Report 2000 - Country Reports, Guinea.
Ook wel Kaporo Rail genoemd.
Het cijfer van dertien doden is gebaseerd op een lijst van de
Organisation Guineénne de Defense des Droits de l'Homme et du Citoyen
(OGDH). Diverse openbare bronnen spreken afwisselend van acht en negen
doden.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 1999: Guinea,
February 25, 2000.
Africa Research Bulletin, maart 1999.
De parlementsverkiezingen waren op dat moment voorzien op een nader
te bepalen tijdstip voor het eind van 2000. Als gevolg van de instabiele
situatie in de grensgebieden zijn de verkiezingen nog steeds niet gehouden.
Zie verder paragraaf 2.2.
IRIN-WA Update 750 (20000701).
EIU Country Report 2 quarter 1999.
Africa South of the Sahara 2000, Guinee.
EIU Country Report 2 quarter 1999.
EIU Country Report June 2000.
Irin West Africa, 20000622.
EIU: Country Report September 2000.
EIU: Country Report Guinea September 2001.
Zie subparagraaf 3.3.5.
IRIN meldt evenwel dat Condé op 25 september 2001 voor het eerst na
zijn vrijlating een zitting van het parlement bijwoonde.
Reuters, 26 oktober 2001.
IRIN, 30 November 2001.
Zie subparagraaf 2.1.3.
In sommige bronnen is sprake van zeventig jaar.
Andere voorstellen tot amendering van de grondwet zijn: een
parlementslid dat - al dan niet gedwongen - zijn politieke partij verlaat,
dient het parlement te verlaten. De betrokken partij wijst een opvolger aan;
de president kan - door middel van een decreet - de leden en voorzitter van
het Hooggerechtshof aanstellen. Nu ligt de benoeming van de leden bij het
parlement terwijl de leden uit hun midden hun eigen voorzitter kiezen; de
president kan alleen nog worden aangeklaagd wegens een politiek misdrijf
(impeachment) door het Hoogerechtshof, en dan nog alleen in geval van
hoogverraad. In de huidige situatie volstaan een tweederde meerderheid in
het parlement en een hoorzitting in het Hooggerechtshof; hervorming van de
territoriale indeling van het land (EIU Country Report Guinea September
2001).
IRIN, 31 Oktober 2001.
Amnesty International AFR/29/005/2001.
Reuters, 30 Oktober 2001.
Reuters, 12 November 2001.
Reuters, 12 November 2001. Het gemiddelde gebaseerd op persberichten
ligt rond de 20%.
IRIN, 15 November 2001.
IRIN, 15 November 2001.
Grotendeels gebaseerd op Africa Confidential, 29 juni 2001.
Civil Defence Forces, over het algemeen loyaal aan de Sierra Leoonse
president Kabbah.
Op 7 maart 2001 nam de VN in resolutie 1343 aan, waarin nieuwe
sancties werden voorgesteld voor Liberia, daar het land niet voldaan had aan
de eisen gesteld in de eerdere resolutie 1306 van 5 juli 2000. De resolutie
werd op 7 mei 2001 van kracht. Zij verbiedt alle handel in diamanten met
Liberia, en verbiedt Liberiaanse regeringsvertegenwoordigers, hun
echtgenoten en connecties te reizen; de eerder opgelegde sancties op
wapenhandel met Liberia bleven van kracht.
Zie pagina 8.
EIU: Country Report Sierra Leone December 2001.
EIU Country Profile Guinea 2000
UN CRC/C/3/Add. 48 - State Party Report 1999 - Guinea.
www.unhchr.ch
Laatste data: CAT: -, CEDAW: 4 augustus 2000, CRC: 20 november 1996,
CERD: 29 september 1998, CCPR: 30 april 1991, CESCR: 10 mei 1997.
UNHCR.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
OCHA Guinea.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
Action Contre la Faim, American Refugee Committee, CARE, Centre
Canadien d'Études et de Coopération Internationale, Centre Rural pour l'
Éducation des Adultes, Comité National de l'Hospitalité et de Secours Croix
Rouge Guinéenne, Enfants Réfugiés du Monde, Gesellschaft für Technische
Zusammenarbeit, Handicap International, International Federation of the Red
Cross and Red Crescent Societies, International Rescue Committee, Médecins
sans Frontières Belgique, Mission Catholique pour les Réfugiés en Service
Chrétien d'Animation pour le Développement des Oeuvres Sociales et de
Secours.
Bron: UNHCR Global Appeal 2000, West and Central Africa, Regional
Overview, Guinea.
Zie de beschrijving van de confrontatie tussen de autoriteiten en de
oppositie in het kader van het omstreden referendum over de grondwet op
pagina 23.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
EIU: Country Report Guinea September 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
Idem.
De volgende landen zijn aangesloten bij ECOWAS: Benin, Burkina Faso,
Gambia, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Ivoorkust, Kaapverdië, Liberia, Mali,
Mauritanië, Niger, Nigeria, Senegal, Sierra Leone en Togo. Op de webside van
ECOWAS wordt Mauritanië afwisselend wel of niet als lidstaat vermeld.
Houders van Guinese reisdocumenten zijn overigens niet visumplichtig
voor Marokko.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
Amnesty International: AFR/29/02/00.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 1999: Guinea,
February 25, 2000.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 1999: Guinea,
February 25, 2000.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
De vijfde veroordeelde was volgens Amnesty International reeds in de
gevangenis overleden.
www.afrol.com/news2001/gui005_death_penalty.htm, 19 February 2001.
AFR 29/004/2001.
AFR 29/004/2001.
Recensement Général de la Population et de l'Habitation de la Guinée
de 1996.
Enquête Démographique et de Santé, 1992.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
Zie voor de geografische spreiding van de verschillende etnische
groepen subparagraaf 2.1.1.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
Zoals eerder opgemerkt ligt volgens het State Department het aantal
gemengde huwelijken op een relatief laag niveau, zelfs in de steden.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
Artikelen 546 en 560 van het Wetboek van Strafrecht.
U.S. Department of State: Human Rights Reports for 2000: Guinea,
February 26, 2001.
Boreah, Kountaya en Telikoro in de prefectuur Albadaria (ten noorden
van Kissidougou) en Sembakounya in de prefectuur Dabola.
UNHCR Mid-Year Progress Report 2001.
UNHCR Mid-Year Progress Report 2001.
Artikel 8 van de Grondwet.
Artikelen 289 en 333 van het Wetboek van Strafrecht alsmede artikelen
5, 148 en 149 Code du Travail (arbeidswetgeving) alsmede artikelen 33, 102,
107, 118 en 119 van de Grondwet.
Artikel 170 van het Burgerlijk Wetboek respectievelijk artikelen 20
en 109 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikelen 333 en 339 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 15 van de Grondwet.
Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht alsmede artikel 373 van
het Burgerlijk Wetboek.
Artikelen 2, 16 en 21 van de Grondwet.
Artikel 11 van de Grondwet.
Artikelen 6, 17 en 33 van de Grondwet.
Artikel 443 van het Burgerlijk Wetboek.
Organieke wet 91 / 012 / CTRN en 93 / 038 / CTRN.
Artikelen 433 - 442 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 284 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 280 van het Burgerlijk Wetboek.
UN CRC/C/3/Add. 48 - State Party Report - Guinea.
Zie ook subparagraaf 3.4.4.
Wetboek van Strafrecht, Artikel 700.
Zie ook subparagraaf 3.4.2.
UN CRC/C/3/Add. 48 - State Party Report - Guinea.
US Department of State 1999.
Zie voor wetgeving subparagraaf 4.2.1.
Enquête Démographique et de Santé, 1992.
Website ICRC.
Website WFP.
===