Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
1 Inleiding
---
In dit ambtsbericht wordt een beschrijving gegeven van de situatie in
Ethiopië voorzover van belang voor de beoordeling van asielaanvragen van
Ethiopische staatsburgers, inclusief de besluitvorming over terugkeer van
afgewezen Ethiopische asielzoekers. Dit ambtsbericht beslaat de periode
sinds het vorige algemene ambtsbericht over Ethiopië van 1 augustus 2000 tot
begin maart 2002, met nadruk op de situatie aan het einde van deze periode.
Hierbij wordt de volgende indeling aangehouden.
In hoofdstuk 2 wordt de historische, staatsrechtelijke en economische
context geschetst en wordt ingegaan op politieke ontwikkelingen en de
veiligheidssituatie sinds het vorige ambtsbericht. In hoofdstuk 3 wordt de
mensenrechtensituatie beschreven voorzover van belang voor de beoordeling
van asielaanvragen. Hierbij wordt aandacht besteed aan een aantal klassieke
grondrechten, alsmede aan de positie van bijzondere groepen, waaronder die
van 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' . De positie van
vluchtelingen en ontheemden, inclusief het beleid daaromtrent van de ons
omringende landen, wordt behandeld in hoofdstuk 4. Het ambtsbericht wordt
afgesloten met een samenvatting.
Bij de opstelling van dit ambtsbericht is onder meer gebruik gemaakt van
informatie afkomstig uit openbare bronnen. Voor een overzicht van de
openbare bronnen zij verwezen naar bijlage I van dit ambtsbericht. Deze
informatie is vergeleken en aangevuld met vertrouwelijke gegevens afkomstig
van de Nederlandse ambassade in Addis Abeba en van een aantal ons omringende
landen.
2 Landeninformatie
---
2.1 Basisgegevens
---
De Federale Democratische Republiek Ethiopië is gelegen in de Hoorn van
Afrika, tussen Somalië in het oosten, Kenia in het zuiden, Soedan in het
westen en Eritrea en Djibouti in het noorden. Het aantal inwoners wordt
geschat op 65 miljoen, verdeeld over minstens 80 etnische groepen, waarvan
de belangrijkste zijn: Oromo (35%), Amharen (28%), Sidamo (9%), Tigrayers
(7%), Shankella (6%), Somali (6%) en Afar (4%). Deze groepen spreken elk hun
eigen taal, terwijl Amhaars en Engels de officiële talen zijn. Historisch
bezien wordt de kern van Ethiopië gevormd door het vooral door Amharen
bewoonde centrale hoogland. Pas in de 19 eeuw werd het land door
veroveringen uitgebreid tot de huidige omvang, waardoor vele andere etnische
groepen deel gingen uitmaken van Ethiopië. Behalve langs etnische
scheidslijnen kan het land worden ingedeeld in verschillende religieuze
gemeenschappen, met name moslims (45-50%), christenen (hoofdzakelijk
Ethiopisch-orthodox, 35-40%) en animisten (12%) . Het christendom is
dominant in de noordelijke regio's Tigray en Amhara, terwijl de islam in de
zuidelijke regio's Somali en Oromia de voornaamste godsdienst is. De
bevolking leeft voor een belangrijk gedeelte van de landbouw. Een landkaart
is opgenomen in bijlage II.
Ethiopië is de oudste onafhankelijke staat van Afrika (de periode 1936-1941
onder Italiaans bestuur niet meegerekend) en een van de oudste ter wereld,
minstens 2000 jaar. Hieronder wordt in vogelvlucht de moderne geschiedenis
van Ethiopië tot het meest recente ambtsbericht weergegeven, ingedeeld in
drie periodes.
1855-1974: Keizerrijk
Het jaar 1855 markeert het begin van de moderne periode van het Ethiopische
keizerrijk. Sinds dat jaar kende het land een centraal gezag en een feodaal
systeem van met name Amhaarse grootgrondbezitters en Oromo pachters. Met
name de in 1930 gekroonde keizer Haile Selassie heeft veel bijgedragen aan
de modernisering van de staat. Hij voerde een nieuw muntstelsel, een nieuw
burgerlijk wetboek, een moderner onderwijssysteem en algemeen kiesrecht in.
Het feodale systeem werd evenwel vrijwel ongemoeid gelaten. De modernisering
van landbouw en industrie kwam niet van de grond en er groeide
ontevredenheid over de 'amharisering' van de overheid en het onderwijs. Een
en ander had verzet tegen het centrale gezag tot gevolg, dat in 1974 tot de
afzetting van de keizer door het leger leidde.
1974-1991: DERG
Het machtsvacuum dat ontstond door de internering van de keizer werd
opgevuld door de Voorlopige Militaire Administratieve Raad, beter bekend
onder het Amhaarse acronym DERG. De Grondwet werd buiten werking gesteld en
het parlement werd ontbonden. In 1977 werd de voorzitter van de DERG,
Mengistu Haile Mariam, het nieuwe staatshoofd van Ethiopië. Deze trachtte
zijn macht te consolideren, onder meer door openlijke oppositie te
verbieden. Politieke tegenstanders werden vervolgd. Tijdens deze periode,
bekend als de Rode Terreur, werden tienduizenden mensen vermoord en
ontvluchtte een veelvoud daarvan het land. Ethiopië werd omgevormd tot een
socialistische volksrepubliek, waarbij grote bedrijven, bezittingen van de
Ethiopische Kerk en grootgrondbezit genationaliseerd werden. In 1984 werd de
Workers Party of Ethiopia (WPE) opgericht en werden alle andere politieke
partijen verboden. Mengistu werd in 1987 gekozen tot de eerste president van
de Democratische Volksrepubliek Ethiopië, onder een op Sovjet-leest
geschoeide Grondwet. Diverse etnische groepen kwamen hiertegen in gewapend
verzet, hetgeen uiteindelijk leidde tot de val van het Mengistu-regime. In
mei 1991 marcheerde de overkoepelende verzetsorganisatie Ethiopian People's
Revolutionary Democratic Front (EPRDF) Addis binnen. De EPRDF bestond uit
een aantal, op etnische basis georganiseerde verzetsbewegingen, waarvan de
Tigray People's Liberation Front de belangrijkste was (zie over de huidige
samenstelling van de EPRDF in 3.3.2).
1991-1998: EPRDF
De voorzitter van de EPRDF, Meles Zenawi, werd na het vertrek van Mengistu
tot staatshoofd ad interim benoemd en er werd een staatsraad ingesteld,
bestaande uit vertegenwoordigers van de op etniciteit gebaseerde partijen.
Het land werd ingedeeld in 14 administratieve regio's, teneinde de
belangrijkste etnische groepen meer bestuurlijke zelfstandigheid te geven.
De Eritrean People's Liberation Front (EPLF) nam echter geen deel aan de
overgangsregering en vormde een eigen Eritrese regering. Het
onafhankelijkheidsstreven van Eritrea werd overigens door de EPRDF gesteund.
Eritrea werd uiteindelijk na een referendum onder Eritreërs in en buiten het
land in 1993 onafhankelijk. De betrekkingen tussen de twee landen waren tot
het uitbreken van het grensconflict in mei 1998 goed te noemen.
De eerste verkiezingen onder het nieuwe bewind, in juni 1992, werden geboycot door het Oromo Liberation Front (OLF), evenals een aantal kleinere oppositie-partijen. Het OLF weigerde verder aan de overgangsregering deel te nemen en trok zich terug uit de staatsraad, waar het tot dan toe twaalf zetels had bezet. Het OLF is thans nog immer actief, met name in het zuiden en westen van de huidige regio Oromia (zie verder hieronder en onder 3.3.2).
De verkiezingen van juni 1992 voor het lokale bestuur en van juni 1994 voor
een Grondwetgevende Vergadering leverden een vrijwel monopolie-positie op
voor de in het EPRDF verenigde partijen (zie 3.3.2). De nieuwe Grondwet trad
in december 1994 in werking. In mei en juni 1995 volgden vervolgens
parlementsverkiezingen. Aan deze verkiezingen deden 49 politieke partijen
mee (de in het EPRDF verenigde partijen inbegrepen). Een groot aantal
oppositiepartijen nam evenwel geen deel aan de verkiezingen, waaronder het
OLF, de All-Amhara People's Organisation (AAPO) en de Coalition of
Alternative Forces for Peace and Democracy in Ethiopia (CAFPDE), die de
regering van intimidatie beschuldigden. Het EPRDF verwierf op nationaal en
regionaal niveau de meerderheid. In augustus 1995 werd Meles Zenawi tot
minister-president benoemd.
In kabinet en parlement was, naast de twee grootste bevolkingsgroepen (Oromo
en Amharen), een representatieve etnische doorsnede van de Ethiopische
bevolking vertegenwoordigd. Conform de Grondwet streefde de EPRDF ernaar om
de angst van minderheden voor mogelijke overheersing van een bepaalde
bevolkingsgroep weg te nemen. Toch werden overheidsfuncties in toenemende
mate bezet door Tigrayers, die de EPRDF overigens vanaf het begin hadden
gedomineerd. Vanaf 1995 werd de regering in toenemende mate bekritiseerd
over de behandeling van politieke opposanten, waaronder die binnen de media.
Behalve met het gewapend verzet van het OLF, kreeg de regering te maken met de islamitisch fundamentalistische beweging Al Ittihad al Islamia. In de afgelopen jaren heeft het leger diverse malen invallen gedaan tot ver op Somalisch grondgebied, gericht tegen deze groepering. Met Sudan in het westen indachtig is Ethiopië beducht voor een sterke islamitisch fundamentalistische aanwezigheid aan de oostgrens.
De relatie met Eritrea verslechterde toen dat land in november 1997 zijn
eigen munteenheid invoerde, waardoor de handel met Ethiopië werd verstoord.
Deze kwestie, alsmede een sluimerend grensconflict, zou de aanleiding
geweest zijn van militaire acties van Eritrea tegen Ethiopië in mei 1998.
Volgens Eritrea was de aanleiding evenwel dat Ethiopische troepen al sinds
medio 1997 de Eritrese grenzen hadden overschreden. Hoe dan ook, het
conflict escaleerde tot een grootschalige oorlog tussen beide landen, die
ruim twee jaar zou duren.
De oorlog bereikte een climax in mei 2000, toen Ethiopische troepen een
massaal offensief inzetten. Ethiopische troepen drongen door tot ruim 40 km.
op het grondgebied van Eritrea. In reactie hierop nam de VN-Veiligheidsraad
op 13 mei 2000 Resolutie 1297 aan, waarin de hervatting van de
vijandelijkheden werd veroordeeld en de strijdende partijen werden
opgeroepen deze onmiddellijk te staken. Toen hieraan na drie dagen geen
gehoor werd gegeven, werd unaniem tot een wapenembargo besloten (Resolutie
1298).
Op 25 mei 2000 slaagde Ethiopië erin om de bijna twee jaar eerder door
Eritrea bezette gebieden bij Zala Ambessa te heroveren. Het offensief bleef
hier echter niet toe beperkt, ondanks hervatting van (indirecte)
onderhandelingen. Eerst nadat Ethiopië zijn militaire doelen had bereikt,
ging men akkoord met een door de OAE opgesteld, aan de nieuwe realiteit
aangepast vredesplan. Op 18 juni 2000 werd in Algiers een overeenkomst
getekend tussen beide landen, die een (voorlopig) einde maakte aan de
vijandelijkheden. De overeenkomst stipuleerde onder meer een onmiddellijk
staakt-het-vuren, terugtrekking van het Ethiopische leger tot achter de
grenzen van mei 1998 en de creatie van een bufferzone van 25 km in Eritrea,
waar een internationale vredesmacht zou worden gestationeerd die de
overeenkomst moest bewaken.
De regionale en federale parlementsverkiezingen van 14 mei 2000 gingen
ondanks het conflict met Eritrea en de op dat moment net uitgebroken
gevechten gewoon door . De verkiezingen werden gemarkeerd door
incidenten, met name in de zuidelijke regio's. Daarentegen was de campagne
verrassend open en er was een ruim aanbod van op radio en TV uitgezonden
debatten. Ook de kranten lieten een krachtig oppositiegeluid horen. De
verkiezingsuitslag gaf weliswaar de te verwachten meerderheid van de EPRDF
te zien, maar de oppositie won niettemin terrein. Over het algemeen spraken
waarnemers van vooruitgang ten opzichte van de verkiezingen van 1995 en van
een zekere liberalisering van de politieke situatie. In hoeverre deze
ontwikkeling zich in de verslagperiode heeft bestendigd wordt behandeld in
de nu volgende paragraaf.
2.2Politieke ontwikkelingen
---
In de maanden na het staakt-het-vuren van juni 2000 werkte de VN aan de
voorbereiding van stationering van de vredesmacht, de UN Mission in Ethiopia
and Eritrea (UNMEE), terwijl de onderhandelingen tussen de partijen over een
definitief akkoord moeizaam vooruitgang maakten. In september 2000 nam de VN
Veiligheidsraad Resolutie 1320 aan, waarin de rol en omvang van UNMEE verder
werden gedefinieerd. Significant hierbij was de consensus van de
internationale gemeenschap; eind oktober 2000 hadden reeds 22 landen,
waaronder Nederland, troepen aangeboden. Mede dankzij deze brede
internationale bereidheid en na maanden van diplomatieke druk van de VN, de
VS en de OAE bereikten Ethiopië en Eritrea tenslotte op 12 december 2000 te
Algiers een vredesakkoord, dat het formele einde van de oorlog markeerde.
Het vredesakkoord bestaat uit drie componenten:
- De instelling van een onafhankelijk lichaam, benoemd door de OAE, dat de
oorzaken van de oorlog moet onderzoeken;
- de instelling van een neutrale grenscommissie (Boundary Commission) die de
betwiste grens moet definiëren. Beide landen hebben elk twee leden in de
commissie mogen benoemen. Naar verwachting zal de commissie eind maart 2002
een bindende uitspraak doen over de exacte loop van de (definitieve) grens;
- de instelling van een claimscommissie (Claims Commission), die claims ten
aanzien van schade aan eigendommen alsook ten aanzien van deportaties moet
onderzoeken. De arbitrage door deze commissie, waarvan de leden door beide
landen zelf zijn benoemd, is eveneens bindend.
De in het staakt-het-vuren overeengekomen bufferzone, de Temporary Security
Zone (TSZ), werd formeel ingesteld in april 2001. Op dat moment kon UNMEE
verklaren dat beide partijen hun troepen volledig uit de TSZ hadden
teruggetrokken. Beide partijen bleven doorgaan met elkaar te beschuldigen
van schending van het vredesakkoord. Desondanks wordt de kans op hervatting
van de gewapende strijd niet groot geacht.
Het sluiten van het vredesakkoord vormde de opmaat naar een aantal
binnenlands politieke ontwikkelingen, die hieronder aan de orde komen. In de
eerste plaats kwam een scheuring binnen het Ethiopische leiderschap aan het
licht, meer in het bijzonder binnen de Tigray People's Liberation Front
(TPLF), de dominante factie in de regeringspartij EPRDF. Het gaat hierbij in
wezen om twee vleugels. Aan de ene kant de groep van minister-president
Meles Zenawi (de Paleis-groep); aan de andere kant de groep rondom Seye
Abraha (de Mekele-groep). De Mekele-groep staat een hardere lijn voor jegens
Eritrea. Bovendien pleitte de Mekele-groep voor een sterkere rol van partij
en staat en voor het langzamer doorvoeren van politieke en economische
liberalisering. De 12 leden van de Mekele-groep werden in maart 2001 van hun
functies ontheven en lijken politiek gemarginaliseerd . Abraha werd zelfs
gearresteerd op beschuldiging van corruptie. De EPRDF nam een verklaring aan
waarin deze dissidente TPLF-factie hard werd veroordeeld.
In de periode tussen maart en augustus 2001 duurde de openlijke verdeeldheid
evenwel voort. Een campagne van 'politieke vernieuwing' en een
anti-corruptie- campagne gingen van start, volgens sommigen vooral bedoeld
om de politieke oppositie van de 'Paleisgroep' uit te schakelen. Feit is dat
met name politieke tegenstanders van de premier van corruptie werden
beschuldigd en in een drietal gevallen gearresteerd. Saillant is ook dat van
corruptie beschuldigde personen niet meer op borgtocht kunnen worden
vrijgelaten. De wetswijziging die dit mogelijk maakte, werd in juni 2001 in
recordtempo door het (door de EPRDF gedomineerde) parlement bekrachtigd. Het
is echter niet zo dat de rechter de corruptie-aanklachten klakkeloos heeft
overgenomen. Voorts werd een aanzienlijk aantal gezagsdragers vervangen,
waaronder de president van de regio Tigray (geografisch de machtsbasis van
de regeringspartij).
Behalve in de TPLF kwam ook de verdeeldheid van de Oromo-partij binnen de
EPRDF, de OPDO, aan de oppervlakte. Steun van de Oromo, kwantitatief de
grootste etnische groep in Ethiopië, is van groot belang voor het overleven
van de EPRDF. Het bovengenoemde proces van 'politieke vernieuwing' (lees: de
zuivering van de partijtop van tegenstanders van Meles) leidde tot de vlucht
(dan wel, zoals de meeste media het noemden, het overlopen) naar het
buitenland van een aantal prominente OPDO-politici, onder wie Almaz Meko, de
voorzitter van het Hogerhuis, die in de VS asiel vroeg. Ook de (ceremoniële)
president van Ethiopië, Negasso Gidada, werd uit het Centraal Comité van de
EPRDF gezet. Hijzelf zegde zijn lidmaatschap van OPDO op, maar bleef nog
president. Nadat Negasso's ambtstermijn als president verstreek, werd in
oktober 2001 de onbekende luitenant Girma Wolde Giorgis benoemd tot
president. Ook de nieuwe leider van OPDO, Abadula Gemeda, is een bondgenoot
van premier Meles. Hij is tevens ex-generaal, hetgeen niet onbelangrijk is
voor de loyaliteit van het leger. De verdeeldheid in het Oromo-kamp moet
worden gezien als een machtsstrijd tussen aanhangers van premier Meles aan
de ene kant en voorstanders van een meer onafhankelijke, tegen dominantie
door de TPLF gekante lijn aan de andere kant.
In september 2001 hielden de vier partijen die samen het EPRDF vormen, hun
partijcongressen. Deze congressen vormden de afsluiting van maandenlange
bespiegelingen waaraan ze zichzelf hadden onderworpen. In een gezamenlijke
afsluitende sessie werd het concept van de 'revolutionaire democratie' als
basis van het beleid voor de komende jaren omarmd. In theorie wordt hiermee
gedoeld op verwezenlijking van een markteconomie die ten goede komt aan de
bevolking als geheel; in de praktijk bestaat het risico dat dit concept
uitpakt als een ideologisch vehikel ten behoeve van de machtspositie van de
regeringspartij.
Een tweede binnenlandse ontwikkeling was het onverwachts ontvlammen van
openlijk maatschappelijk protest. In januari 2001 organiseerde de Ethiopian
Democratic Party (EDP), gesteund door vijf andere oppositiegroeperingen, een
demonstratie in Addis Abeba tegen de inhoud van het vredesakkoord. Ofschoon
het protest vreedzaam verliep, vormde het de opmaat naar maatschappelijke
onvrede die in de maanden erna aan de oppervlakte zou komen.
In februari en maart 2001 vonden wijk- (kebele) en provinciale (woreda)
verkiezingen plaats, die volgens waarnemers de nodige gebreken vertoonden,
met name voorafgaand aan de respectievelijke verkiezingsdagen. Er werd
gesproken van een verslechtering ten opzichte van de verkiezingen van mei
2000. De verkiezingen van mei 2000 waren weliswaar ook niet vlekkeloos
verlopen, maar werden als een verbetering ten opzichte van de verkiezingen
van 1995 beschouwd. De onregelmatigheden tijdens de kebele-verkiezingen in
februari waren aanleiding voor oppositiepartijen als AAPO, EDP, en ONC om
niet mee te doen aan de woreda-verkiezingen in maart. De politieke onrust
was aanleiding om de verkiezingen in de zuidelijke regio, Southern Nations,
Nationalities and Peoples Region (SNNPR), uit te stellen tot december 2001
en de verkiezingen in de regio's Somali, Gambella en Beneshangul tot nader
order (zie verder 3.3.2).
In april 2001 brak een studentenprotest uit op de campus van de universiteit
van Addis Abeba. Aanvankelijk waren de studenteneisen niet politiek van
aard; hadden met name betrekking op de gang van zaken op de universiteit.
Toen de politie ingreep escaleerde het protest evenwel en kreeg het
conflict een meer politiek karakter. De woede van de studenten richtte zich
tegen het bewind in het algemeen en sloeg over op ontevreden jongeren buiten
de universiteit. Dit leidde tot ernstige rellen en plunderingen, waartegen
de politie met excessief geweld optrad. De balans na twee dagen: 41 doden;
250 gewonden; enorme materiële schade; en enkele duizenden arrestaties
(schattingen variëren nogal; van 2000 tot 5000). De arrestanten werden
overgebracht naar politie- en legerkampementen buiten de stad. De overgrote
meerderheid van hen werd kort hierna weer vrijgelaten. Een aantal is
voorgeleid op beschuldiging van openbare geweldpleging en aanzetten tot
geweld. De arrestanten werden aangeduid als studenten en relschoppers, maar
zeker is dat niet iedereen aan dit 'profiel' voldeed.
Hoewel de autoriteiten benadrukten dat de studentenprotesten door relschoppers waren aangegrepen om te plunderen, namen zij de gelegenheid te baat om (vermeende) politieke opponenten aan te pakken. Meer dan honderd leden van de Ethiopian Democratic Party, de All Amharic People's Organisation, en anderen werden gearresteerd (zie verder 3.3.2). In mei 2001 werd vervolgens de oprichter van de belangrijkste Ethiopische mensenrechtenorganisatie gearresteerd wegens het 'aanzetten tot geweld'. De directeur van het enige onafhankelijke economisch onderzoeksinstituut in het land werd op grond van dezelfde aanklacht gearresteerd. Beiden werden na enkele weken op borgtocht vrijgelaten. De zitting waarop de aanklacht zal worden behandeld, werd verdaagd tot december 2001 en later tot april 2002.
In contrast tot deze negatieve ontwikkelingen, werd tegelijkertijd (mei
2001) een aantal prominente Oromo-activisten vrijgelaten, dat jaren in
detentie had doorgebracht. Die vrijlating vond plaats op last van de rechter
en is volgens sommigen een indicator van de toenemende onafhankelijkheid van
de rechterlijke macht (zie verder in 3.3.5).
Samenvattend kan worden gesteld dat de politieke ontwikkelingen in het teken
staan van de nasleep van de oorlog. De vrede met Eritrea is wellicht niet
van harte maar desalniettemin gesloten. Binnenlands heeft dit de nodige
scheidslijnen aan het licht gebracht, zowel binnen het leiderschap als
tussen het leiderschap en de Ethiopische maatschappij. De in het vorige
ambtsbericht gesignaleerde trend van politieke liberalisering zette, als
gevolg van deze spanningen, in de verslagperiode niet verder door. Het is
onwaarschijnlijk dat het optreden van de overheid een einde heeft gemaakt
aan de binnenlandse onrust, ook al lijkt de regeringspartij de eigen
gelederen te hebben gesloten. De machtsbasis van de premier lijkt evenwel te
zijn versmald.
2.3 Veiligheidssituatie
---
De veiligheidssituatie is over het algemeen goed te noemen, met uitzondering
van een aantal specifieke plaatsen.
Aan het front met Eritrea hebben zich sinds de staakt-het-vuren-overeenkomst
van juni 2000 geen gewelddadigheden van enige omvang meer voorgedaan. Wel is
melding gemaakt van een aantal incidenten in de Temporary Security Zone, die
evenwel op Eritrees grondgebied ligt (zie hierover het ambtsbericht Eritrea
van 1 maart 2002). Niettegenstaande enkele punten van zorg, wordt een
hervatting van vijandelijkheden niet verwacht. Het Ethiopische leger wordt
inmiddels in hoog tempo gedemobiliseerd. De namen van de doden die gevallen
zijn tijdens het conflict, werden vanaf het tweede kwartaal 2001 via de
kebeles bekend gesteld. Een totaal overzicht van het aantal doden is evenwel
niet verstrekt door de autoriteiten. De autoriteiten zijn dit ook niet van
plan, omdat zij dit als geheime informatie beschouwen.
Daarnaast zijn er in de regio's Somali en Oromia, met name in de
grensgebieden met Somalië en Sudan, gewapende guerrillabewegingen actief,
waaronder Al Ittihad al Islamia, het Ogaden National Liberation Front, en
het Oromo Liberation Front (zie verder 3.3.2). Volgens een in de regio
Somali actieve humanitaire organisatie beheerst de overheid er alleen de
steden, terwijl de uitgestrekte gebieden daarbuiten de facto worden beheerst
door diverse facties. Naast politiek geweld gericht tegen de overheid van de
kant van genoemde guerrillabewegingen komen banditisme en clan-gebonden
geweld voor. Hierbij gaat het om conflicten tussen clans over bijvoorbeeld
vee, water of grond.
Verder laaien er van tijd tot tijd etnische conflicten op, waarbij ook doden
vallen, onder meer tussen Amharen en Oromo's in met name de streek
oost-Wellega in de regio Oromia (zie verder 3.4.4).
2.4 Staatsinrichting
---
Zoals reeds opgemerkt dateert de huidige Grondwet van 1994. Een belangrijk
element van deze Grondwet is de federale structuur. Het land is verdeeld in
negen deelstaten of keelils (in dit bericht regio's genoemd), die in
theorie, conform artikel 39 van de Grondwet, het recht hebben om zich af te
scheiden. De Grondwet legt een aanzienlijke uitvoerende en wetgevende
bevoegdheid bij de regio's, die elk een eigen regering en parlement hebben.
Elke regio kent een administratieve indeling in zones, woreda's (in de tijd
van de Derg keftegna's genaamd), die op hun beurt weer zijn ingedeeld in
kleinere eenheden (kebeles). Behalve de negen regio's kent het land nog twee
aparte administratieve eenheden, Addis Abeba en Dire Dawa.
De scheiding der machten is als volgt vormgegeven:
· De wetgevende macht op federaal niveau ligt bij de twee kamers van het
parlement: de 548 leden tellende Council of People's Representatives, die
eens per vijf jaar direct wordt gekozen, en de 130 leden tellende House of
Federation, dat deels direct door de bevolking, deels door de regionale
parlementen (Regional Councils) wordt gekozen;
· De nationale uitvoerende macht wordt gevormd door een regering bestaand
uit een minister-president en zijn Raad van Ministers. De minister-president
is tevens opperbevelhebber van de strijdkrachten. De minister-president
selecteert zijn ministersploeg. De president, die een grotendeels
ceremoniële rol heeft, wordt niet direct maar door het parlement gekozen;
· De rechterlijke macht, ten slotte, bestaat op federaal niveau uit de
Federal Courts of First Instance, de Federal High Court en de Federal
Supreme Court. Deze rechtbanken zijn bevoegd om recht te spreken in gevallen
die de Grondwet, federale wetgeving of internationale verdragen betreffen.
Op regionaal niveau bestaan de Regional First Instance Courts (ook
woreda-courts genoemd), de Regional High Courts en de Regional Supreme
Courts, die rechtspreken op grond van de regionale wetgeving. Op het
administratieve niveau daaronder bestaan nog Zonal Courts. Voor moslims
bestaan er voorts shari'a-rechtbanken, die rechtspreken in
familierechtelijke zaken (mits beide partijen hiermee instemmen). Daarnaast
bestaan er militaire rechtbanken, die rechtspreken op grond van het militair
strafrecht. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht wordt in de
Grondwet gegarandeerd. De Grondwet voorziet voorts in waarborgen ter
handhaving van de rechtszekerheid en ter bescherming van de mensenrechten.
De praktijk wordt beschreven in 3.3.
2.5 Economische situatie
---
Ethiopië is een van de armste landen ter wereld: op de internationale
ranglijst voor sociale ontwikkeling, de Human Development Index, staat het
land op de 158 plaats (van de 162) . De economie is grotendeels
gebaseerd op landbouw, die meer dan de helft van het bruto nationaal
product, 90% van de export en 80% van de werkgelegenheid voor zijn rekening
neemt. De economie is kwetsbaar als gevolg van droogte, gebrekkige
landbouwmethoden, de verdeling van grondbezit en het gevoerde
landbouwbeleid. In het algemeen is de infrastructuur gebrekkig, mede als
gevolg van jaren van burgeroorlog. De schuldenlast bedraagt 38% van het BNP
voor 2000/2001.
De economische prognoses zijn evenwel positiever: het IMF voorziet een groei
van het Bruto Nationaal Product met 6,5% in 2001 en 7% in 2002. Voorts is
van belang dat donoren (Wereldbank, IMF en ook Nederland) de tijdens de
oorlog bevroren hulp aan Ethiopië hebben ontdooid. De belangrijkste
schuldeisers van Ethiopië besloten in april 2001 om een belangrijk deel van
Ethiopiës buitenlandse schuld kwijt te schelden dan wel de betaling ervan te
herstructureren. De hoge defensie-uitgaven zijn inmiddels verminderd.
Voorts zijn er geen aanwijzingen dat op korte termijn voedselschaarste in
dezelfde mate als vorig jaar zal optreden; de landbouwproductie is in het
jaar 2000 zodanig verbeterd dat vier miljoen minder mensen afhankelijk zijn
van voedselhulp . In sommige regio's is er een productie-overschot, in
anderen een tekort. Wel is het zo dat de koopkracht in regio's met een
voedseltekort zodanig laag is dat de prijs en dus de inkomsten van de
regio's met een surplus navenant laag zijn.
2.6 Samenvatting
---
Politieke ontwikkelingen in de verslagperiode stonden in het teken van het
einde van de oorlog met Eritrea, dat op 12 december 2000 officieel bezegeld
werd. Met de stationering van de UNMEE-vredesmacht en gelet op de ervaringen
tot dusverre lijkt het onwaarschijnlijk dat dit conflict in de voorzienbare
toekomst tot een hernieuwde uitbarsting zal komen. Binnenlands heeft het
einde van de oorlog de nodige scheidslijnen aan de oppervlakte gebracht,
zowel binnen de regeringspartij EPRDF zelf als tussen EPRDF en ander
politieke krachten in het land. Binnen de partij, en met name in de TPLF en
de OPDO, vond een machtsstrijd plaats, die leidde tot een aantal personele
wijzigingen (c.q. 'zuiveringen') in de top en herstel van de hegemonie van
premier Meles. De maatschappelijke onrust is hiermee evenwel nog niet
verstomd.
De veiligheidssituatie is goed te noemen, met uitzondering van enkele
specifieke plaatsen. Sinds het staakt-het-vuren van juni 2000 hebben zich
tussen Ethiopië en Eritrea geen gewelddadige confrontaties meer voorgedaan.
Een groot deel van de als gevolg van de oorlog ontheemden is inmiddels
(spontaan) teruggekeerd. De gewapende guerrilla door organisaties als OLF,
ONLF, Al Ittehad is beperkt in tijd en plaats (delen van Ogaden, Oromia in
het oosten en zuidoosten van Ethiopië).
3 Mensenrechten
---
3.1 Inleiding
---
In dit hoofdstuk wordt een aantal aspecten van de mensenrechtensituatie
beschreven, te weten de waarborgen en het toezicht (3.2), de naleving en
schending van een aantal grondrechten (3.3) en de mensenrechtensituatie van
een aantal specifieke groepen (3.4).
3.2 Waarborgen en toezicht
---
Ethiopië is partij bij de belangrijkste VN-mensenrechtenverdragen, inclusief
het Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten en het Verdrag tegen
Foltering. Voorts is Ethiopië partij bij het Vluchtelingenverdrag van Genève
van 1951 en het bijbehorende Protocol van 1967. In de verslagperiode is het
rapport verschenen over Ethiopië van het verdragscomité onder het Verdrag
voor de Rechten van het Kind. Aan een aantal andere comités is nog steeds
niet gerapporteerd, waardoor het internationale toezicht op naleving van de
desbetreffende verdragen wordt bemoeilijkt. Verder wordt internationaal
toezicht uitgeoefend door UNMEE, in welk kader een mensenrechtencomponent
met zeven professionele medewerkers is opgezet. Hierbij wordt met name
gekeken naar de mensenrechtensituatie voor zover gerelateerd aan de oorlog,
waaronder de situatie van de Ethiopiërs van Eritrese afkomst (zie 3.4.1).
Daarnaast is er sprake van een zeker toezicht door internationale NGO's zoals Amnesty International en Human Rights Watch. In hun respectievelijke rapporten beoordelen zij de mensenrechtensituatie in Ethiopië vrij negatief.
Op nationaal niveau biedt de Grondwet en de lagere wetgeving een groot
aantal waarborgen op het vlak van de mensenrechten. Naar de letter is de
Ethiopische Grondwet wellicht een van de meest 'verlichte' in Afrika, in de
zin dat waarborgen van mensenrechten erin zijn opgenomen. In de praktijk kan
dit niet altijd worden waargemaakt.
Van de zijde van de overheid wordt toezicht op de naleving van mensenrechten
beoogd door oprichting van een Nationale Mensenrechtencommissie en benoeming
van een Ombudsman. De wet terzake is vorig jaar van kracht geworden; de
uitvoering is nog nauwelijks van de grond gekomen. In oktober 2001 startten
twee parlementaire commissies met hun werk om kandidaten te selecteren voor
de mensenrechtencommissie en de functie van Ombudsman. Te zijner tijd zal
blijken hoe onafhankelijk het toezicht door deze organisaties daadwerkelijk
is.
Non-gouvernementeel nationaal toezicht wordt bemoeilijkt door restricties
van de overheid. De non-gouvernementele organisatie Human Rights League is
het niet toegestaan zich te registreren (naar verluidt wegens vermeende
banden met het Oromo Liberation Front). De Ethiopian Human Rights Council
(EHRCO) werd in juni 1999, na een juridische strijd van zeven jaar, wel
gelegaliseerd. Deze organisatie heeft met financiële hulp van buitenlandse
donoren inmiddels vier kantoren in het gehele land en is van plan er nog
twee te openen. Men organiseert openbare discussie-bijeenkomsten, die over
het algemeen ongehinderd plaatsvinden. EHRCO volgde de verkiezingen van mei
2000 en bracht hierover een vrij kritisch rapport uit. Naar aanleiding van
de onlusten in Addis Abeba van april 2001 (zie 2.2) werd EHRCO evenwel ook
doelwit van de overheid. Oprichter Mesfin Woldemariam werd in mei 2001
gearresteerd op beschuldiging van het aanzetten tot geweld, en na vier weken
op borgtocht vrijgelaten. Het EHRCO-hoofdkantoor werd tijdelijk gesloten,
maar is inmiddels weer open. De zitting is verdaagd.
3.3 Naleving en schendingen
---
Hieronder volgt een beschrijving van de naleving dan wel schending in
Ethiopië van een aantal klassieke grondrechten.
Er bestaat in Ethiopië een private pers: zo zijn in Addis Abeba bijna 50
onafhankelijke (week)bladen te koop. Daarnaast bestaan er vier kranten die
door de overheid worden uitgegeven. Radio en televisie zijn geheel in handen
van de overheid.
Journalisten en uitgevers van kranten kunnen strafrechtelijk worden vervolgd
op grond van de Perswet van 1992, die onder meer het publiceren van onjuiste
informatie, het aanzetten tot etnische conflicten en smaad verbiedt. Op deze
delicten staan straffen die variëren van geldboetes tot gevangenisstraffen
van maximaal drie jaar. Daarnaast kan een aantal bepalingen uit het
strafrecht worden aangewend jegens journalisten, zoals het 'in gevaar
brengen van de veiligheid van de staat', 'aanzetten tot oorlog' en
'onthullen van staatsgeheimen', delicten die bedreigd worden met maximaal
tien jaar gevangenisstraf.
Verschillende bronnen hebben uiteenlopende aantallen gedetineerde
journalisten gemeld. Zo rapporteerde Amnesty International dat 'momenteel
ongeveer 25 journalisten in de gevangenis zitten' . De
aanklachten werden hierbij niet vermeld. De organisatie Reporters sans
Frontières, ging in februari 2001 uit van zeven gedetineerde journalisten
. Drie journalisten van het Oromo-georiënteerde weekblad Urjii die ten tijde
van het vorige ambtsbericht nog steeds vastzaten, werden in mei 2001 op last
van de rechter vrijgelaten. In dezelfde maand werden evengoed weer twee
andere journalisten opgepakt. Deze zouden in juli 2001 weer zijn
vrijgelaten. De journalist Tamrat Zuma van het tijdschrift Atkurot zat
enkele maanden vast omdat hij niet over het voor vrijlating op borgtocht
benodigde bedrag, US$ 1.300, beschikte. Begin maart 2002 werd hij tenslotte
op borgtocht vrijgelaten. Een 'nieuwe golf van repressieve maatregelen' (met
name door nieuwe of hernieuwde aanklachten) ten aanzien van journalisten
vanaf november 2001 kan slechts in zoverre worden bevestigd dat
bepaalde journalisten opgeroepen werden zich te melden. Er is geen sprake
van nieuwe arrestaties en aanklachten.
Ook in andere (naar schatting enkele tientallen) gevallen zijn journalisten
op borgtocht vrijgelaten, maar hangt hen mogelijk nog een proces boven het
hoofd. Ook zijn er journalisten gearresteerd en pas vrijgelaten nadat zij
bij de politie een verklaring hadden afgelegd (de inhoud waarvan dezerzijds
onbekend is). Voorts heeft de naar Ethiopische maatstaven hoge borgsom een
afschrikkende werking. Er zijn berichten bekend van journalisten die het
land zijn ontvlucht (een aantal van 40 wordt genoemd) en elders asiel hebben
aangevraagd. Niet bekend is of deze aanvragen ook zijn ingewilligd.
In elk geval staat vast dat de aantallen gedetineerde journalisten lager liggen dan enkele jaren geleden. Ondanks de dreiging van potentiële juridische stappen, publiceren de particuliere media ongestraft allerlei onbewezen verhalen en harde kritiek op de regering. In maart 2000 werd ook de organisatie voor onafhankelijke journalisten Ethiopian Free Press Journalists Association door de regering erkend, zeven jaar na de oprichting, hetgeen als een positieve stap kan worden beschouwd.
Al met al dus een gemengd beeld, waarbij intimidatie en in uitzonderlijke
gevallen arrestatie van journalisten op grond van hun (vermeende) politieke
opinie niet uitgesloten kunnen worden.
Ook het recht op vrijheid van vereniging en vergadering is grondwettelijk
vastgelegd. Dit is echter, net als het recht op vrije meningsuiting, geen
absoluut recht. In de praktijk wordt een aantal restricties opgelegd,
teneinde de staat te beschermen tegen centrifugale krachten. Hieronder wordt
een (niet uitputtend) overzicht gegeven van de belangrijkste legale en
illegale partijen in het huidige Ethiopië. Tot slot van deze paragraaf
worden nog enkele opmerkingen gemaakt over de positie van vakbonden en
andere maatschappelijke organisaties.
EPRDF
De dominante partij in Ethiopië, de EPRDF (ook bekend onder het Amhaarse
acronym EHADAG), is een coalitie van vier bewegingen:
- Tigray People's Liberation Front: de dominante factie binnen de EPRDF
sinds de oprichting in 1989. De minister-president is afkomstig uit deze
beweging. De TPLF is voortgekomen uit de Tigray-beweging MAGEBET en verzette
zich sedert de oprichting in 1975 tegen het regime van Mengistu. In maart
2001 kwam voor het eerst verdeeldheid binnen de TPLF aan het licht (zie
2.2);
- Oromo People's Democratic Organisation. OPDO afficheert zich als de
vertegenwoordiger van de Oromo-bevolkingsgroep.
- Amhara National Democratic Movement. De ANDM is de Amhaarse vleugel van de
EPRDF en wordt dan ook met name gesteund in de regio Amhara;
- Southern Ethiopia Peoples Democratic Front , die zijn machtsbasis met
name in de zuidelijke regio SNNPR vindt, waar zoals de naam van de regio al
zegt tal van etnische groepen leven.
Daarnaast is nog een aantal kleinere partijen aan de EPRDF gelieerd, maar
deze maken er officieel geen deel van uit. Dit zijn:
- Somali People's Democratic Organisation
- Gambella People's Democratic Front
- Benishangul Gumuz People's Democratic Unity Party
- Afar National Democratic Party
- Harari National League
Legale oppositie
De legale oppositie is relatief zwak doch wordt sterker. De campagne voor de
verkiezingen van mei 2000 was verrassend open. Dankzij de aanwezigheid in
het parlement heeft de oppositie betere toegang tot de media gekregen
(sommige debatten worden live uitgezonden). Ook zijn de oppositiepartijen
organisatorisch steeds beter op orde.
De belangrijkste legale oppositiepartijen zijn:
- Southern Ethiopian Peoples Democratic Coalition (SEPDC). Leider is dr.
Beyene Petros, die tevens leider is van de Coalition of Alternative Forces
for Peace and Democracy in Ethiopia (CAFPDE). Beide partijen zijn coalities
van een groot aantal partijtjes, waarvan een aantal van beide coalities lid
is.
De SEPDC heeft met name in het zuiden een sterke aanhang, meer in het
bijzonder in de regio SNNPR in de zones Hadya en Kembeta. Bij de
verkiezingen van mei 2000 veroverde de SEPDC negen zetels in het federale
parlement en 25 zetels in het regionale parlement. Deze relatieve kracht van
de SEPDC-oppositie, gekoppeld aan de defensieve houding van de EPRDF hebben
geleid tot een gespannen situatie in dit gebied. Sinds maart 2001 is sprake
geweest van groeiende repressie van de oppositie door de regionale overheid,
in de vorm van intimidatie, geweld en (willekeurige) detentie. Er zijn
speciale politie- en legereenheden in het gebied geplaatst. Naar schatting
700 mensen van de oppositie werden om politieke redenen gearresteerd,
terwijl meer dan 2000 mensen, veelal leden of aanhangers van de SEPDC,
tijdelijk zijn ondergedoken of verhuisd. Vanaf augustus 2001 is het
merendeel van de gedetineerden vrijgelaten, op borgtocht en/of op voorwaarde
dat ze een verklaring tekenden waarin werd gesteld dat ze zich voortaan van
steun aan de SEPDC zouden onthouden. Eind 2001 zouden er volgens de
SEPDC-leiding nog 104 leden vastzitten, inclusief een aantal
verkiezingskandidaten; de autoriteiten gaven een lager aantal . De
partij heeft, naar aanleiding van de vrijlatingen, aan de zonale en
woreda-verkiezingen deelgenomen, maar heeft vervolgens de
kebele-verkiezingen geboycot vanwege het geringe democratische gehalte van
de zonale en woreda-verkiezingen. Hoewel er recentelijk geen gewelddadige
incidenten zijn gemeld, blijven militairen in deze regio nadrukkelijk
aanwezig. De repressieve houding lijkt met name afkomstig van de regionale
overheid, terwijl de federale overheid zich niet geheel bewust heeft getoond
van de ernst van de situatie. De federale overheid heeft dan ook niet
expliciet ingegrepen.
- All-Amhaara People's Organisation (AAPO, ook bekend onder het Amhaarse
acronym MAHAD). Sinds 1999 is de houding van de autoriteiten ten aanzien
van de AAPO versoepeld. Bij de verkiezingen van mei 2000 deed AAPO mee met
17 kandidaten voor het federale parlement en 32 voor de regionale
parlementen. Volgens eigen zeggen 'met tegenzin' omdat de kieswet
voorschrijft dat een partij die twee maal achter elkaar de verkiezingen
boycot de registratie wordt ontnomen, waardoor deze illegaal wordt. Hoewel
de verkiezingen in het geheel relatief positief waren verlopen, waren er
meldingen van intimidatie, waaronder jegens AAPO-leden.
Deze ontwikkeling ten goede wordt echter weer gedeeltelijk overschaduwd door
de gebeurtenissen in het voorjaar van 2001. Zoals reeds gesteld, besloot
AAPO wegens onregelmatigheden bij de kebele-verkiezingen niet mee te doen
aan de woreda-verkiezingen van maart 2001. In de nasleep van de onlusten in
Addis Abeba in april 2001 werd een 37-tal AAPO-aanhangers gearresteerd. Er
zou thans slechts nog een enkeling van vastzitten. Eén lid zou in detentie
zijn overleden .
AAPO wordt sinds 2000 geleid door Hailu Shawel. De partij geeft geen
lidmaatschapskaarten uit.
- Oromo National Congress (ONC). Onder leiding van Merera Gudina heeft de
ONC zich met enig succes opgeworpen als de vertegenwoordiger van de Oromo.
Men heeft geklaagd over massale intimidatie van ONC-kandidaten bij de
verkiezingen van mei 2000; zo zou 40% van de kandidaten zich als gevolg van
druk van de overheid hebben teruggetrokken.
- Ethiopian Democratic Party (EDP). De EDP, onder leiding van Lidetu Ayalew,
is een nieuwkomer in de Ethiopische politiek. Het is de enige partij die
niet op etnische basis is georganiseerd; men is ook tegen het etnisch
federalisme. Men streeft naar nationale verzoening en verankering van de
liberale democratie. De partij werd hard aangepakt in de nasleep van de
rellen in Addis Abeba in april 2001 (meer dan 100 EDP-leden werden
gearresteerd ). De meeste arrestanten werden na korte tijd vrijgelaten,
sommigen zonder aanklacht, anderen op borgtocht. Diegenen die op borgtocht
werden vrijgelaten, hangt mogelijk nog een proces boven het hoofd. De partij
wordt sindsdien met argusogen gevolgd. Zo werd het de EDP in september 2001
nog onmogelijk gemaakt een publieke discussiebijeenkomst te houden over
'revolutionaire democratie'.
Voor een lijst met alle legale partijen die aan de verkiezingen van mei 2000
hebben meegedaan zij verwezen naar bijlage III.
Illegale oppositie
Een aantal bewegingen erkent de regering niet als het wettig gezag en sluit
geweld niet expliciet uit. Om die reden wordt het hun niet toegestaan zich
als politieke partij te registreren. Zij zijn daarmee in Ethiopië
illegaal . Personen die worden aangehouden wegens betrokkenheid bij deze
organisaties, kunnen strafrechtelijk worden vervolgd. Discriminatoire dan
wel disproportionele bestraffing kan hierbij niet worden uitgesloten.
Verdachten van betrokkenheid bij deze organisaties worden vastgehouden in
voorarrest, soms zelfs jarenlang. Vertrouwelijke bronnen noemen een aantal
van 3500 van dergelijke 'security detainees'.
Hieronder worden de belangrijkste van deze bewegingen opgesomd:
- Oromo Liberation Front. Het OLF streeft afscheiding van 'Oromoland' of
'Oromia' na en schuwt het geweld niet om dat doel te bereiken. De regering
treedt hard op tegen het OLF, met zowel militaire als strafrechtelijke
middelen. Bij gevechten tussen het Oromo Liberation Army (de gewapende tak
van het OLF) en het leger zijn naar verluidt reeds honderden doden gevallen.
Sinds augustus 1999 zijn er berichten over gevechten tussen het OLF en het
Ethiopische leger in Kenia en Somalië. Hierbij werd het OLF ondersteund door
Eritrea, in een poging het Ethiopische leger althans gedeeltelijk van het
front tussen beide landen af te leiden. Sinds het vredesakkoord van december
2000 is de indirecte oorlog tussen beide landen in Somalië ten einde
gekomen. Wel zijn er nog steeds aanwijzingen voor Ethiopische (militaire)
aanwezigheid op Somalisch grondgebied .
Nog steeds worden mensen gearresteerd en gedetineerd op de (valse)
verdenking lid of aanhanger van het OLF te zijn, zij het op minder massale
schaal dan in het begin van de jaren '90. Aantallen zijn niet exact bekend,
maar vast staat dat het om enkele duizenden mensen gaat. De meeste
gedetineerden worden na enkele weken met een waarschuwing heengezonden.
Sommige verdachten worden echter lange tijd zonder proces vastgehouden. Het
Internationale Rode Kruis heeft beperkte toegang tot de militaire
detentiecentra, waar deze mensen worden vastgehouden. Zoals in 2.2. gesteld,
werden in mei 2001 enkele tientallen prominente Oromo's, die sinds 1997
vastzaten, door de rechter vrijgesproken. Zij zijn vervolgens ook
vrijgelaten.
Het OLF wordt geleid door een Executive Committee, bestaande uit negen
leden. Deze worden gekozen uit de National Council, die op zijn beurt weer
wordt gekozen door het National Congress. In Ethiopië is het OLF
georganiseerd in committees op regionaal niveau en cells op dorpsniveau.
Leden van de militaire tak verblijven meesttijds ondergedoken in de bush,
terwijl andere OLF-leden in de dorpen en steden verblijven, zij het
clandestien gezien de status van het OLF. Voor gewone leden zal de structuur
van de organisatie alleen tot op het celniveau bekend verondersteld mogen
worden. Het OLF gaf tot 1996 lidmaatschapskaarten af (met uitzondering van
de periode 1992-1994). Gedurende 1991/1992, toen het OLF deel uitmaakte van
de overgangsregering, werden in Ethiopië kaarten uitgegeven. Aan de
voorzijde het OLF-logo (groene boom met gele rand; rode ster erboven; het
woord ODDA eronder; rood-groen-rode strepen als achtergrond); aan de
achterkant personalia en pasfoto. Tussen 1994 en medio 1996 werden
lidmaatschapskaarten afgegeven voor OLF-leden buiten Ethiopië, met name in
Europa. Aan de voorkant stond het OLF-logo en een foto; aan de achterkant de
OLF-vlag.
Het OLF heeft in het verleden opgeroepen tot een referendum, dat zou moeten
beslissen over onafhankelijkheid van 'Oromia'. Recentelijk lijkt er sprake
te zijn van een ideologische splitsing binnen de beweging. Een vleugel,
waarvan de huidige secretaris-generaal van het OLF, Daud Ibsa, deel
uitmaakt, roept op tot vrijwillige unie met de rest van Ethiopië, terwijl de
andere vleugel voor volledige afscheiding is. Ook de vraag in hoeverre er
met de Ethiopische regering gesproken zou moeten worden, is onderwerp van
debat. Het OLF zelf relativeert de verdeeldheid .
- Al Ittihad al Islamiya. Deze islamitisch-fundamentalistische beweging is
met name (militair) actief in de regio Somali en streeft naar een
pan-Somalische eenheidsstaat op islamitische grondslag. Al Ittihad wordt
door de Ethiopische regering als een terroristische groepering beschouwd, en
niet geheel zonder reden, gezien de gehanteerde middelen (zie 2.1.2). Onder
de bevolking bestaat betrekkelijk weinig steun voor deze beweging. Na de
gebeurtenissen van 11 september 2001 in de VS, plaatste ook de Amerikaanse
regering Al Ittihad op de lijst van 'terroristische organisaties'.
- Ethiopian People's Revolutionary Party. De EPRP streeft naar de eenheid
van Ethiopië c.q. hereniging met Eritrea. Hierbij worden ook gewelddadige
middelen gehanteerd. De EPRP kent een gewapende vleugel, Ethiopian People's
Revolutionary Army genaamd. Laatstelijk in juli 2001 meldde de EPRP dat deze
militaire vleugel negen regeringssoldaten had gedood en 12 verwond, bij een
aanval in de noordwestelijke streek Gondar. Dit kon verder niet bevestigd
worden.
- Medhin (Ethiopian Medhin Democratic Party). In naam is Medhin
multi-etnisch maar in de praktijk wordt de partij door Amharen gedomineerd.
De partij, geleid door Goshu Wolde, is voornamelijk actief in ballingschap
in de VS doch zou ook in beperkte mate in de grote steden in Ethiopië
vertegenwoordigd zijn. Medhin streeft naar een federaal Ethiopië (met
inbegrip van Eritrea), met een vrije markteconomie en een
meerpartijensysteem. In het partijprogramma wordt niet gerept over geweld
als middel; voorzover bekend bestaat er geen militaire tak van deze partij.
Niettemin wordt geweld ook niet expliciet uitgesloten.
Andere illegale oppositiebewegingen zijn: Ogaden National Liberation Front;
Sidama Liberation Front; Coalition of Ethiopian Democratic Forces (bestaande
uit All Ethiopia Socialist Movement (Meison), Tigray Democratic People's
Movement); Ethiopian Former Soldiers Union; Ethiopian Democratic Union;
Mo-Ambessa;ODAA BULTUM; Ethiopian People's Patriotic Front. Deze opsomming
is niet uitputtend.
Vakbonden
Hoewel vakbondsactiviteiten zijn toegestaan onder de Grondwet en de Labour
Proclamation van 1993, zijn slechts 300.000 arbeiders lid van een vakbond.
Dit relatief lage aantal heeft te maken met het feit dat de grote
meerderheid van de werkende bevolking niet bestaat uit gesalarieerde
employees maar werkzaam is in de informele sector. In de praktijk bestaan er
restricties op het werk van vakbonden die zich te kritisch opstellen
tegenover de regering.
Een voorbeeld hiervan is de Ethiopian Teachers Association (ETA), die vanaf
1993, vanwege haar kritische houding, hinder ondervond van de zijde van de
regering. In augustus 1998 werd het hoofdkantoor van de ETA op last van de
autoriteiten gesloten, werden ETA-leiders gedetineerd en werden de tegoeden
van de vakbond overgeheveld naar een nieuwe, door de overheid opgerichte
vakbond met dezelfde naam. Hoewel deze ETA-leiders na korte tijd op
borgtocht werden vrijgelaten, is sindsdien ten aanzien van hen nog geen
vonnis gewezen. Het Supreme Court heeft inmiddels geoordeeld dat de 'oude'
ETA een wettelijk toegestane organisatie is, op grond waarvan de organisatie
nog altijd bestaat. De tweede man van de ETA is het land in- en uitgereisd
zonder problemen; de voorzitter van de ETA daarentegen, dr. Taye Wolde
Semayat, werd in juni 1999 tot 15 jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens
verraad en betrokkenheid bij een terroristische organisatie. Hiermee werd
overigens niet de ETA bedoeld maar de Amhaarse terroristische organisatie
Ethiopian National Patriotic Front. Volgens waarnemers hangt deze
veroordeling samen met dr. Taye's vakbondsactiviteiten. Overigens ligt er
nog een beroep voor bij het Hooggerechtshof, dat dit vonnis nog zou kunnen
wijzigen.
Hoe dan ook, vast staat dat al te kritische vakbondsleden intimidatie van de
zijde van de overheid kunnen ondervinden. Het internationale orgaan bevoegd
inzake het toezicht op vakbondsvrijheid, het ILO Committee of Experts on the
Application of Conventions and Recommendations, heeft haar zorg uitgesproken
over de veroordeling van dr. Taye en over beperkingen van de
vakbondsvrijheid in Ethiopië in het algemeen . Dit kan gezien worden als
een vrij ernstig signaal - slechts zes landen wereldwijd zijn door dit
comité op deze wijze aangesproken.
Maatschappelijke organisaties
In het vorige ambtsbericht werd een zekere versoepeling in de houding van de
autoriteiten ten aanzien van de civil society geconstateerd. Het proces van
registratie van non-gouvernementele organisaties (NGO's) door de overheid
was vergemakkelijkt ten opzichte van voorafgaande jaren. Dit proces is
weliswaar niet omgekeerd, maar van verdere liberalisering lijkt op het
moment evenmin sprake, zoals blijkt uit een tweetal voorbeelden. Zoals
gesteld in 2.2, werd de non-gouvernementele Ethiopian Human Rights Council
onderworpen aan repressieve maatregelen van de overheid, in de nasleep van
de rellen in april 2001. Op dit moment functioneert deze organisatie weer
normaal, zij het onder een zekere dreiging. In augustus 2001 werd de
vergunning ingetrokken van de kwalitatief goede en kritische NGO Ethiopian
Women's Lawyers Association en werd de bankrekening bevroren. Dit werd in
november 2001 vervolgens weer ongedaan gemaakt.
De vrijheid van godsdienst wordt over het algemeen gerespecteerd. Van
vervolging op religieuze gronden is geen sprake. Dit geldt ook ten aanzien
van Jehovah's Getuigen, die vrijelijk hun overtuiging kunnen uitdragen,
hoewel een al te sterke bekeringsdrift niet gewaardeerd wordt. Jehovah's
Getuigen van Eritrese afkomst werden zelfs uitgezonderd van deportatie naar
Eritrea vanwege een mogelijk risico op religieuze vervolging aldaar ..
Zij zijn evenwel niet definitief toegelaten als vluchteling; 400 van hen
zijn door tussenkomst van UNHCR hergevestigd, met name in Canada.
In de meeste delen van Ethiopië leven mensen met verschillende geloofsovertuiging doorgaans vreedzaam naast elkaar. Interreligieuze huwelijken en bekering worden over het algemeen getolereerd. Het voornaamste incident van religieuze animositeit in de verslagperiode vond plaats in januari 2001 in de plaats Harar: bij een gevecht tussen moslims en christenen viel een veertigtal dodelijke slachtoffers; bijna 200 mensen werden gearresteerd wegens verstoring van de openbare orde en geweldpleging. Er zijn, anders dan in het verleden, in de verslagperiode geen meldingen geweest van problemen tussen pinkstergemeente en protestante kerken of tussen orthodoxe en niet-orthodoxe christenen .
De Grondwet garandeert het recht op bewegingsvrijheid. In de praktijk kunnen Ethiopiërs doorgaans vrijelijk reizen binnen Ethiopië.
Om een paspoort te verkrijgen dient men te beschikken over een identiteitskaart. Deze kaart wordt op aanvraag afgegeven door het lokale (kebele-)bestuur. Momenteel is er sprake van een overgangssituatie omdat de autoriteiten sinds het voorjaar van 2001 de registratie aan het standaardiseren zijn, en worden er nieuwe identiteitskaarten uitgegeven (tot dusverre alleen Addis Abeba). In plaats van registratie per individu dient het hoofd van het gezin (man of vrouw) zichzelf en de van hem/haar afhankelijke gezinsleden te registreren, inclusief een foto van alle te registreren personen. Overlegging van een geboortebewijs is hierbij geen voorwaarde. Afhankelijke gezinsleden kunnen eigen kinderen zijn, maar ook neven/nichten en anderen die bij de desbetreffende familie wonen. Bij twijfel over het door de aanvrager gestelde kunnen er getuigen gevraagd worden. Nadat er opnieuw geregistreerd is, dienen de oude identiteitskaarten ingeleverd te worden alvorens nieuwe afgegeven worden. In de toekomst zal het steeds moeilijker worden om zich zonder identiteitskaart te bewegen, maar ook nu wordt er bij bepaalde diensten al vaak naar gevraagd, bijv. het openen van een bankrekening, overnachting in een hotel buiten Addis Abeba, of bij binnenlandse vluchten. In principe wordt uitsluitend aan personen van 18 jaar en ouder een identiteitskaart uitgereikt na registratie, maar op verzoek kan ook aan minderjarigen een kaart uitgereikt worden.
Paspoorten worden centraal afgegeven door de immigratie-autoriteiten. Een
paspoort kan verkregen worden op grond van de door de kebele afgegeven
identiteitskaart. Jongeren onder de 18 jaar kunnen via hun ouders een
paspoort aanvragen. Een van de ouders moet voor deze gelegenheid een
identiteitskaart overleggen plus een geboortebewijs van het kind. Een
geboortebewijs wordt verkregen via het ziekenhuis als het kind daar geboren
is, via de kerk (doopregister) of via de kebele. Via de kebele is de
procedure als volgt. Er wordt een afspraak gemaakt met het kebele tribunaal,
dat doorgaans tweemaal per week zitting houdt. Tijdens die afspraak dient
een van de ouders met zijn/haar identiteitskaart te komen (om aan te tonen
dat desbetreffend gezin in deze specifieke kebele woont), het desbetreffend
kind en drie getuigen die de gezinsrelatie bevestigen. Het gemeentehuis
geeft op basis hiervan een officieel geboortebewijs af waarmee een paspoort
gehaald kan worden.
Identiteitskaarten worden uitgegeven via de kebele kantoren en worden niet
centraal beheerd en niet gecomputeriseerd. Paspoortafgifte wordt wel
centraal geregistreerd.
Om Ethiopië te kunnen verlaten is behalve een paspoort ook een uitreisvisum
vereist. Doorgaans worden paspoort en uitreisvisum zonder problemen
afgegeven. Dit geldt in de regel ook voor leden van de legale oppositie, die
regelmatig uitreizen om vergaderingen van de oppositie in het buitenland (de
diaspora) bij te wonen. In september 2001 verordonneerde het Ethiopische
ministerie van Buitenlandse Zaken dat verzoeken om uitreisvisa door
overheidspersoneel streng beoordeeld moesten worden, hangende de politieke
vernieuwingscampagne (zie 2.2). Dit kan worden geplaatst in de context van
het vertrek van een aantal politici, met name uit de Oromo-hoek, die de
voorafgaande maanden elders asiel hadden aangevraagd.
Voor 'Eritreërs/Ethiopiërs van Eritrese afkomst' geldt dat terugkeer
geweigerd kan worden, zeker indien gereisd wordt op een paspoort van voor
september 1999. Hun paspoort zou bij aankomst geannuleerd kunnen worden,
indien men van oordeel is dat zij door hun eigen toedoen de Ethiopische
nationaliteit hebben verloren (zie verder over deze groep in 3.4.1). Hun
worden geen visa (of verblijfsvergunning) verleend, net zo min als aan
Eritreërs die Ethiopië willen bezoeken. Het staat 'Eritreërs/Ethiopiërs van
Eritrese afkomst' wel vrij het land te verlaten.
Er bestaat een aantal directe luchtverbindingen met Europa, te weten naar
Rome, Kopenhagen, Frankfurt, Londen en sinds december 2001 ook naar
Amsterdam. De beveiliging van de luchthaven van Addis Abeba is zwaar.
Illegale uitreis via deze route is derhalve onwaarschijnlijk. Er bestaat een
opsporingslijst die geraadpleegd wordt indien men het niet vertrouwt. Er
zijn geen aanwijzingen dat teruggekeerde asielzoekers problemen van de zijde
van de autoriteiten ondervinden, enkel omdat zij in het buitenland asiel
hebben aangevraagd.
De Grondwet garandeert de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. In de
praktijk is de rechterlijke macht de zwakste schakel in de trias politica,
die wordt gedomineerd door de uitvoerende macht, in het bijzonder de
minister-president. Met name op het regionale niveau komt het voor dat de
uitvoerende macht uitspraken van de rechter niet (geheel) respecteert. Er
zijn echter aanwijzingen dat de rechterlijke macht in toenemende mate
onafhankelijk oordeelt. Zo werd in augustus 2000 de leider van een
Oromo-organisatie, dr. Moga Frissa, vrijgesproken van de beschuldiging
betrokken te zijn bij het OLF, een organisatie die door de overheid te vuur
en te zwaard wordt bestreden (zie 3.3.2). In juni 2001 werd ook de leider
van de TPLF-dissidenten, Siye Abraha, op beschuldiging van corruptie
gearresteerd, maar vervolgens op last van het Federal High Court op vrije
voeten gesteld (zie 2.2). Illustratief voor de spanning tussen rechterlijke
en uitvoerende macht is het feit dat beiden na hun vrijlating opnieuw werden
gearresteerd. Frissa werd vervolgens op borgtocht vrijgelaten, terwijl
Abraha nog vastzit.
De capaciteit van de rechterlijke macht laat in kwalitatief en kwantitatief
opzicht nog steeds te wensen over. Duizenden gedetineerden (geschat wordt
75% van het totaal) zijn in voorarrest c.q. wachten nog op het begin van hun
proces , dikwijls in slechte omstandigheden (zie ook 3.3.7). Bij het
Federal High Court zouden nog meer dan 61.000 zaken openstaan (juni 2001).
De regering verricht inspanningen om wetten in overeenstemming te brengen
met de Grondwet en om rechterlijk personeel beter op te leiden (onder meer
op het Civil Service College en de rechtenfaculteiten van de universiteiten
van Addis Abeba en Mekele). Men wordt hierbij ondersteund door diverse
westerse landen.
De Grondwet en het wetboek van strafrecht verbieden willekeurige arrestatie
en detentie. Dit wordt in de praktijk echter niet altijd gerespecteerd. Het
komt voor dat (vermeende) opposanten worden vastgehouden zonder juridische
grondslag, niet binnen de vereiste 48 uur in staat van beschuldiging worden
gesteld, of op borgtocht worden vrijgelaten en niet meer worden opgeroepen
door de rechtbank. In 2.2 en 3.3.2 is reeds melding gemaakt van de
arrestatie en detentie van een aantal, met naam bekende politieke activisten
(o.a. AAPO, EDP), journalisten en vakbondsleiders. Ook werd een drietal
politici gearresteerd op beschuldiging van corruptie en machtsmisbruik, in
het kader van de campagne van 'politieke vernieuwing' (zie 2.2) . Mensen
in deze categorieën worden, al dan niet om politieke redenen, van commune
delicten beschuldigd en formeel in staat van beschuldiging gesteld.
Daarnaast worden zeker enkele duizenden, niet of nauwelijks met naam bekende mensen om 'veiligheidsredenen' vastgehouden; dit slaat veelal op vermeende betrokkenheid bij OLF, ONLF of Al Ittihad (zie ook 3.3.2). Daarnaast is reeds melding gemaakt van naar schatting 700 personen die (mede) om politieke redenen zijn gearresteerd in de zuidelijke regio SNNPR. Ook de arrestatie en detentie van studenten in de nasleep van de rellen in Addis Abeba in april 2001 had een vrij willekeurig karakter.
Er zijn gevallen bekend van mishandeling van verdachten door de politie.
Deze praktijken worden in beginsel door de (hogere) autoriteiten niet
getolereerd. Functionarissen die zich hieraan schuldig maken lopen de kans
ontslagen en/of strafrechtelijk vervolgd te worden. In de praktijk reageert
de overheid evenwel nog niet altijd even krachtdadig op dit soort
praktijken.
De situatie in gevangenissen laat te wensen over, maar er is geen sprake van
een levensbedreigende situatie c.q. een situatie in strijd met
internationale normen . Het Internationale Rode Kruis heeft toegang tot
de meeste plaatsen van detentie, met uitzondering van militaire kampen (waar
o.m. vermeende OLF-leden worden vastgehouden). Ook was er lange tijd geen
toegang tot de personen die tijdens de onlusten in Addis Abeba in april 2001
werden gearresteerd en nog immer vastzaten. Zij zijn inmiddels overgebracht
naar gevangenissen in Addis Abeba, waar ze wel bezocht kunnen worden.
Berichten van recente, politiek gemotiveerde en door de overheid uitgevoerde
verdwijningen kunnen niet bevestigd worden . Wel worden mensen die onder
het militair recht vallen, vastgehouden in militaire kampen, waarop weinig
extern toezicht bestaat. De Werkgroep inzake gedwongen of onvrijwillige
verdwijningen van de VN-Mensenrechtencommissie heeft in haar verslag van
december 1999 melding gemaakt van één vermeend geval van verdwijning,
hetgeen is doorgegeven aan de Ethiopische autoriteiten . Dit betreft een
Eritreër/Ethiopiër van Eritrese afkomst. Er is nog geen conclusie over dit
geval getrokken.
Politie en leger zijn beschuldigd van een aantal buitengerechtelijke
executies en moorden. Het betreft hier onder meer legeracties in de Somali-
en Oromia-regio's tegen gewapende guerrilla's . Dergelijke legeracties
kunnen op zich legitiem zijn. Disproportioneel geweld (van beide zijden) kan
hierbij evenwel niet worden uitgesloten. Of genoemde beschuldigingen terecht
zijn, kan niet worden vastgesteld. Met betrekking tot de vele doden die zijn
gevallen in gewapende confrontaties met Eritrea kan evenmin worden
vastgesteld of er sprake is geweest van buitengerechtelijke executies.
In de verslagperiode viel in elk geval één politieke moord te betreuren. In mei 2001 werd de chef van de veiligheidsdienst Kinfe Gebre-Medhin vermoord door een majoor uit het leger. Het slachtoffer was lid van het TPLF-politbureau en het Centraal Comité van de EPRDF en gold als een rechterhand van premier Meles. De precieze achtergronden van het incident zijn niet bekend geworden. De verblijfplaats van de verdachte en de omstandigheden waaronder hij wordt vastgehouden, zijn niet bekend gemaakt.
De Grondwet en het strafrecht maken de doodstraf mogelijk voor een
aanzienlijk aantal misdrijven. Sinds de machtswisseling in 1991 is de
doodstraf echter slechts eenmaal uitgevoerd. Dit betrof de moordenaar van
een populaire generaal, in 1998. Er is weliswaar een aantal personen
veroordeeld tot de doodstraf, maar het is niet bekend of die ten uitvoer zal
worden gelegd. Zij zijn veroordeeld ofwel wegens commune delicten, ofwel
wegens misdaden tegen de menselijkheid begaan tijdens het DERG-regime (thans
elf personen, zie 3.4.6).
3.4 Positie van specifieke groepen
---
Hieronder wordt de positie van een aantal specifieke groepen beschreven,
achtereenvolgens Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst ,
vrouwen, kinderen (inclusief alleenstaande minderjarige asielzoekers),
etnische groepen en minderheden, dienstweigeraars en deserteurs en, tot
slot, Mengistu-aanhangers.
Tijdens de oorlog met Eritrea heeft Ethiopië op grote schaal 'Eritreërs en
Ethiopiërs van Eritrese afkomst' geïnterneerd en gedeporteerd. Hierover is
ook in vorige ambtsberichten gerapporteerd. In de verslagperiode heeft zich
een aantal ontwikkelingen voorgedaan, die hieronder aan de orde komen.
De Ethiopische autoriteiten hebben steeds gesteld dat de maatregelen jegens
de 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' (deportatie, internering,
registratie) gericht waren op diegenen die zich voor het referendum over de
onafhankelijkheid van Eritrea in 1993 hadden laten registreren en die
daartoe van de Eritrese vertegenwoordiging in Ethiopië een Eritrese
identiteitskaart hadden ontvangen, alsmede op diegenen die na de
onafhankelijkheid van Eritrea de nationaliteit van dat land verkregen
hebben. Daarmee zouden zij, in de visie van de Ethiopische autoriteiten, hun
Ethiopische nationaliteit hebben opgegeven. Hoewel in de praktijk ook
'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die niet aan deze criteria
voldeden aan genoemde maatregelen zijn onderworpen, kan worden gesteld dat
in toenemende mate zorgvuldig naar dit punt is gekeken. Gaandeweg is de kans
dan ook kleiner geworden dat 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst'
die niet aan genoemd profiel voldoen, 'ten onrechte' aan de beperkende
maatregelen werden onderworpen. Met andere woorden, de kans is groter
geworden dat 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die niet aan dit
profiel voldeden, ongemoeid zijn gelaten.
De Ethiopische nationaliteitswetgeving laat dubbele nationaliteit niet toe,
hoewel dit in het geval van 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst'
wel jarenlang is gedoogd. Zo zouden er mensen hebben gestemd in zowel het
referendum voor de onafhankelijkheid van Eritrea als in de verkiezingen van
1995 in Ethiopië. Pas na het uitbreken van het conflict werd de handhaving
van deze bepaling ter hand genomen, in die zin dat bovengenoemde categorieën
'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' ineens werden geacht hun
Ethiopische nationaliteit te hebben verloren. In het geval van gemengde
(Ethiopisch/Eritrese) huwelijken zijn Eritreërs niet van deze maatregelen
uitgezonderd (geweest). Wat betreft kinderen uit een gemengd huwelijk is het
overigens zo dat een persoon met een Ethiopische vader of moeder volgens de
Grondwet aanspraak kan maken op de Ethiopische nationaliteit. Bij het
bereiken van de meerderjarigheid verliest men de aanspraak op de Ethiopische
nationaliteit als definitief wordt gekozen voor de andere nationaliteit. In
de praktijk verkeren kinderen uit gemengde (Ethiopisch/Eritrese) huwelijken
nog altijd in onzekerheid over hun toekomst, in die zin dat zij er niet
zeker van zijn dat zij hun Ethiopische nationaliteit zullen kunnen behouden
(zie verder hieronder).
In augustus 1999 werd in Ethiopië op grond van de vreemdelingenwet een
decreet uitgevaardigd dat alle in Ethiopië verblijvende 'Eritreërs' van
18 jaar en ouder zich binnen twee weken dienden te registreren teneinde voor
een verblijfsvergunning in aanmerking te komen. Dit werd bekend gemaakt via
de media (met name radio, niet via persoonlijk gerichte oproepen). Diegenen
die hieraan voldeden en een bedrag betaalden van 100 Birr (destijds circa
EUR13) - een fors bedrag in Ethiopië - kregen een identiteitsbewijs en een
verblijfsvergunning voor de duur van zes maanden . Ethiopische
paspoorten van betrokkenen werden hierbij ingenomen dan wel beperkt in
geldigheidsduur. In maart 2000 verliepen deze vergunningen; betrokkenen
werden opgeroepen de geldigheidsduur van hun vergunning te laten verlengen
met een periode van nog eens een jaar. Men moest uiterlijk 8 april 2000 in
persoon verschijnen, hetzij bij de kantoren van de Security, Immigration and
Refugee Affairs Authority, hetzij bij de politiebureaus op districtsniveau.
Bij deze (tweede) registratieronde werd door de autoriteiten een onderscheid
gemaakt tussen diegenen die als Eritreër werden beschouwd en diegenen die
wellicht toch de Ethiopische nationaliteit hadden. De eerste categorie
(verreweg de meerderheid van de gevallen) ontving een zogenaamde yellow card
(in werkelijkheid overigens oranje), afgegeven door de Immigration Office.
De geldigheidsduur van deze kaart dient jaarlijks verlengd te worden, wat
geen noemenswaardige problemen lijkt op te leveren.
De tweede categorie ontving een normale Ethiopische identiteitskaart (white
card), afgegeven op het Woreda-niveau. Van deze mensen werd de nationaliteit
nader onderzocht door het kebele kantoor, geassisteerd door de
immigratie-autoriteiten. Alvorens de uiteindelijke beslissing te nemen
worden de betrokkene en eventueel meegenomen getuigen gehoord. Indien de
autoriteiten uit het onderzoek concluderen dat betrokkene geen Eritreër is,
blijven hem/haar verdere problemen bespaard. Overigens zijn er gevallen
bekend van 'Eritreërs/Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die niet hebben
meegedaan aan het referendum in 1993 en destijds ijverden voor de eenheid,
aan wie de Ethiopische nationaliteit is verleend.
Deze registratieregeling geldt nog immer, ondanks de ondertekening van het
vredesakkoord in december 2000. In oktober 2001 vond de meest recente
registratiegolf plaats (voor alle buitenlanders, niet alleen voor
'Eritreërs/ Ethiopiërs van Eritrese afkomst'). Volgens de autoriteiten zijn
inmiddels alle 'Eritreërs/ Ethiopiërs van Eritrese afkomst' geregistreerd.
De in 2.2 genoemde Claims Commission zal gestelde gevallen van 'onterechte
deportatie' bestuderen, maar hiervan moet op korte termijn geen resultaat
verwacht worden in die zin dat mensen hun Ethiopische nationaliteit zal
worden 'teruggegeven' dan wel dat de gedeporteerde 'Eritreërs en Ethiopiërs
van Eritrese afkomst' het recht krijgen terug te keren naar Ethiopië. Deze
Claims Commission zal overigens ook aanspraken op (in beslag genomen en/of
vernielde) bezittingen onderzoeken.
Ook kinderen uit gemengde (Ethiopisch/Eritrese) huwelijken hebben zich
moeten laten registreren. Vervolgens werd beoordeeld of de Eritrese ouder
inderdaad de Eritrese nationaliteit heeft, in de visie van de Ethiopische
autoriteiten. Bleek dat niet het geval, dan werd de Ethiopische
nationaliteit bevestigd en worden de Ethiopische documenten geretourneerd.
Gevallen waarin een ouder wel de Eritrese nationaliteit geacht werd te
hebben, zijn nog in behandeling. Het is daarom nog niet duidelijk of de
kinderen hun Ethiopische nationaliteit zullen verliezen.
Bij de beoordeling van de nationaliteitskwesties speelt het lokale (kebele-)bestuur een beslissende rol; zo zijn veel invloedrijke, gerespecteerde 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' door hun kebele-bestuur ongemoeid gelaten. Van personen die de leges niet konden betalen zou de identiteitskaart zijn ingenomen, maar deportatie zou niet aan de orde zijn. Er zijn gevallen bekend van mensen die zich niet hadden laten registreren en die om die reden in hechtenis werden genomen. Na betaling van de leges werden zij weer vrijgelaten en konden ze in Ethiopië blijven. In het algemeen kan voorts worden gesteld dat indien een Ethiopisch paspoort na september 1999 is afgegeven, de houder ervan geen represailles op grond van (vermeende) Eritrese nationaliteit te vrezen heeft.
De 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die tijdens de oorlog uit
Ethiopië werden gedeporteerd, ontvingen bij aankomst in Eritrea een
geldbedrag van de Eritrean Relief and Refugees Commission (ERREC) en werden
geplaatst bij hetzij vrienden of familie, hetzij in kampen voor ontheemden.
De ERREC beschikt over een gedetailleerde database van de gedeporteerde
'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst'. Een ieder werd in eerste
instantie door de autoriteiten in het bezit gesteld van een door de ERREC
afgegeven Identification Card for Eritreans Expelled from Ethiopia, die
formeel zes maanden geldig is. Vervolgens beoordeelden de
immigratie-autoriteiten in elk individueel geval hoe het verblijf verder
geregeld moest worden. De overgrote meerderheid (95%) werd geoordeeld
Eritreër te zijn, en is dan ook in het bezit gesteld van een Eritrees
identiteitsbewijs. In die gevallen waarin men de Eritrese nationaliteit niet
met documenten kan aantonen, wordt ook genoegen genomen met de verklaringen
van (drie) getuigen.
In die gevallen waarin de Eritrese nationaliteit niet kon worden aangetoond,
zijn de expellees door de immigratie-autoriteiten in het bezit gesteld van
een yellow card, een verblijfsvergunning voor buitenlanders. Een Ethiopiër
van Eritrese afkomst uit een derde land (bijvoorbeeld Nederland) is evenzeer
welkom in Eritrea als de direct uit Ethiopië afkomstige expellees, mits
hij/zij de Eritrese nationaliteit kan aantonen. Indien hij/zij die niet kan
aantonen, zal hij/zij vanuit dat derde land een verblijfsvergunning als
vreemdeling in Eritrea moeten aanvragen. De Eritrese ambassades in derde
landen kunnen zonodig behulpzaam zijn bij het verzamelen van bewijs van de
Eritrese nationaliteit. Zie verder het ambtsbericht Eritrea van 1 maart
2002.
Deportaties hebben zich sinds het staakt-het-vuren van juni 2000 slechts
incidenteel voorgedaan. Tijdens een moeilijke fase in de uitvoering van het
vredesakkoord, in juni 2001, kwam plotseling een bericht dat Ethiopië een
groep van 722 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' had uitgezet.
Het initiatief tot deze uitzetting kwam naar verluidt van de regionale
regering van Tigray. Het lijkt dat de federale overheid minder
geïnteresseerd is in deportaties; er zijn dan ook sinds zomer 2001 geen
deportaties meer gemeld. Het Internationale Rode Kruis (ICRC) is het
afgelopen jaar betrokken geweest bij het vrijwillige vertrek van 911
'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' naar Eritrea. Er wordt
geschat dat sinds de aanvang van het conflict in totaal meer dan 70.000
'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' zijn vertrokken, terwijl nog
tussen de 100.000 en 300.000 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese
afkomst' in Ethiopië verblijven. In Ethiopië ondervonden zij vooral
gedurende het conflict problemen, zoals het verlies van (overheids-)werk,
van huisvesting of van eigendommen. Hun positie is gedurende de
verslagperiode verbeterd, zij het dat hinder op plaatselijk niveau nog immer
kan voorkomen .
De meeste van de naar schatting 1.100 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese
afkomst' die tijdens de oorlog 'om veiligheidsredenen' door Ethiopië in
interneringskamp Dedesa werden vastgehouden, zijn in januari 2001
vrijgelaten. Een honderdtal dat te kennen had gegeven niet naar Eritrea te
willen, zou nog vastzitten. De vrijgelaten gevangenen zijn vervolgens
overgebracht naar Eritrea, onder toezicht van ICRC. Deze groep van 1.100
werd waarschijnlijk als veiligheidsrisico gezien vanwege hun opleiding,
militaire achtergrond en/of de (in Eritrea geldende) dienstplichtige
leeftijd.
Daarnaast worden er nog circa 1.750 Eritrese krijgsgevangenen vastgehouden.
In strijd met het vredesakkoord houdt Ethiopië ze vast, volgens de officiële
lezing omdat men eerst informatie van Eritrea wil over het lot van een
Ethiopische kolonel die in Eritrea vermist is.
Hoewel de gelijkheid van man en vrouw in de Grondwet is verankerd, blijft de
vrouw in de praktijk in een ondergeschikte positie. Vrouwen kunnen hun recht
halen bij de politie en/of de rechter maar dit wordt in de praktijk begrensd
door fysieke afstand en culturele beperkingen. De overheid doet echter
inspanningen om de positie van de vrouw te verbeteren. Zo werd in 1997 een
National Programme of Action aangenomen, dat tot doel heeft de toegang van
vrouwen tot onderwijs, arbeid en medische zorg te verbeteren en om vrouwen
voor te lichten over bepaalde schadelijke traditionele praktijken (waaronder
FGM, gedwongen huwelijk door ontvoering, huwelijk op zeer jonge leeftijd,
uvulectomy ; het trekken van
melktanden). Dankzij dit programma zijn bepaalde schadelijke praktijken in
omvang afgenomen . De omvang van deze trends moet echter niet overdreven
worden.
Naar schatting tussen de 70 en 80% van alle vrouwen ondergaat enigerlei vorm
van besnijdenis (female genital mutilation, ofwel FGM). FGM komt voor in
zowel de orthodox-christelijke als de moslim-gemeenschap. De leeftijd waarop
dit plaatsvindt, verschilt per etnische groep en voor de grotere groepen
zelfs per plaats. Bij sommigen is dat als baby (voor de achtste dag), bij
anderen enkele dagen voor of een dag na het huwelijk. Volgens een recente
studie vindt besnijdenis in 52% van de gevallen plaats voor het eerste jaar
en in 12% van de gevallen na het 11 levensjaar . In bijlagen IV en V
wordt een overzicht gegeven van het voorkomen van FGM per etnische groep en
van de voorkomende types (conform de door de WHO gehanteerde classificatie)
FGM per regio.
Hoewel in principe de moeder beslist of de dochter besneden wordt, is die
keuzevrijheid relatief, gezien de aanzienlijke druk van de traditie die in
de meeste milieus heerst. In het extreme geval kan men zich evenwel aan
dreigende FGM (van de dochter) onttrekken door zich elders in Ethiopië te
vestigen, doch het zal per persoon verschillen of men elders ook een bestaan
kan opbouwen. In de praktijk zal dit slechts een enkele keer voorkomen.
Ondanks de beperkte capaciteit van de overheid worden inspanningen verricht
om zorg, waaronder onderwijs en medische zorg, aan kinderen te verschaffen,
al dan niet in samenwerking met nationale en internationale NGO's. Er is
evenwel nog een aantal problemen, dat in de verslagperiode onder meer door
het Comité bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (CRC) is
geconstateerd. In dit verband kunnen onder meer genoemd worden: de
gebrekkige handhaving van het verbod op allerlei schadelijke traditionele
praktijken; de zeer lage minimumleeftijd van strafrechtelijke
aansprakelijkheid (negen jaar), terwijl 15-18 jarigen dezelfde
aansprakelijkheid als volwassenen dragen (wel toepassing van lagere
straffen); ook wordt verwezen naar het op grote schaal voorkomen van
kinderarbeid (met inbegrip van kinderprostitutie). Daarnaast is er een groot
aantal straatkinderen. Alleen al in Addis Abeba zijn naar schatting van
UNICEF circa honderdduizend straatkinderen. Dit zijn overigens niet
noodzakelijkerwijs wezen, maar dat het een kwetsbare groep is, staat wel
vast.
De hierboven genoemde schadelijke traditionele praktijken hebben dikwijls
betrekking op kinderen. De Grondwet verbiedt dergelijke praktijken, maar de
overheid is nog niet in staat ze geheel uit te bannen. Zowel gouvernementele
als non-gouvernementele organisaties ontplooien activiteiten in de sfeer van
bewustwording.
Opvang van wezen vindt, evenals in andere delen van Afrika, doorgaans plaats
door meer of minder verre familieleden. Dit laat onverlet dat er behoefte is
aan alternatieve opvang als de familie - om uiteenlopende redenen - niet in
staat blijkt deze rol te vervullen. Hoe vaak dit het geval is, is niet
bekend. Er bestaan ook in Ethiopië overheids- en particuliere weeshuizen. De
animo onder deze instellingen om teruggekeerde Ethiopische alleenstaande
minderjarige asielzoekers uit Nederland op te nemen is niet groot, omdat men
van mening is dat deze kinderen doorgaans tot een hogere sociaal-economische
klasse behoren dan de doelgroep van de instelling. Een van deze instellingen
heeft desgevraagd aangegeven onder bepaalde voorwaarden (financiële
tegemoetkoming) bereid te zijn om Ethiopische afgewezen minderjarige
asielzoekers uit Nederland op te vangen. Dit is nog onderwerp van gesprek.
De omstandigheden in deze instelling steken gunstig af tegen wat in Ethiopië
als gangbaar wordt beschouwd.
De omstandigheden in overheidsweeshuizen zijn over het algemeen gebrekkig:
gebouwen in slechte staat, weinig ruimte, weinig personeel, verzorging van
kinderen laat te wensen over. Tehuizen zijn dikwijls afhankelijk van giften
voor kleding en medicijnen. De vraag hoe de omstandigheden in deze
weeshuizen zich verhouden tot de gemiddelde omstandigheden van Ethiopische
kinderen, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord.
In het burgerlijk recht is de meerderjarigheidsleeftijd 18 jaar. Volgens in
2000 aangenomen familiewetgeving kan men pas op het 18 jaar in het
huwelijk treden, waar dit voordien voor meisjes vanaf het 15 jaar
mogelijk was. Ook stelt de nieuwe wet het burgerlijk recht boven het
gewoonterecht, hetgeen de leeftijd van 18 jaar als meerderjarigheidsleeftijd
bevestigt (conform gewoonterecht kan een 15-jarige na familieberaad
meerderjarig verklaard worden). Indien meerderjarig is men formeel volledig
handelingsbekwaam. Een en ander laat onverlet dat op het platteland het
gewoonterecht nog steeds een grote rol speelt; met name meisjes worden er op
jonge leeftijd uitgehuwelijkt.
Zoals hierboven beschreven, speelt de etnische factor nog immer een
belangrijke rol in Ethiopië. Hoewel de bevolking bestaat uit meer dan 80
etnische groepen, wordt het politieke en culturele leven traditioneel
gedomineerd door de Tigrayers en Amharen. De Oromo, die met 35% van de
bevolking de grootste groep vormen, spelen traditioneel een minder
prominente rol. Er is in Ethiopië geen sprake van vervolging door de
overheid louter op grond van etniciteit. Hoewel Tigrayers politiek en
bestuur domineren, kan niet worden gesproken van stelselmatige discriminatie
van andere bevolkingsgroepen, inclusief de Oromo, enkel op deze grond. Wel
is in dit verband significant dat zowel de Ethiopische ex-president Negasso
als de naar de VS gevluchte ex-voorzitter van het Hogerhuis, Almaz Meko,
(beiden Oromo) in het openbaar verklaarden dat de regering de rechten van de
Oromo onvoldoende beschermt. Meko verklaarde voorts van de OPDO, de
gematigde Oromopartij in de EPRDF, over te stappen naar het OLF, de
militante Oromo-beweging.
'Eritreër' is geen etnische maar een staatkundige aanduiding, dat wil zeggen
(oorspronkelijk) afkomstig uit het gebied van het huidige land Eritrea.
Zoals te lezen valt in het ambtsbericht Eritrea van 1 maart 2002, bestaat de
Eritrese bevolking uit een aantal verschillende etnische groepen, waarvan de
Tigrinya de belangrijkste is. Etnische Tigrayers wonen in beide landen.
Juist om recht te doen aan de etnische verschillen is de federatie
grotendeels ingedeeld (c.q. zijn de regiogrenzen getrokken) langs etnische
scheidslijnen. De regio's zijn bevoegd om veel zaken zelf te regelen, zonder
tussenkomst van de federale regering. Zo wordt in de regio Oromia
bijvoorbeeld in de taal van de Oromo onderwijs gegeven. Deze relatieve
autonomie heeft evenwel weer geleid tot problemen met minderheden in regio's
die door een bepaalde etnische groep gedomineerd worden. De problemen
variëren van discriminatie in de werksfeer en ontslagen tot
gewelddadigheden. Zo heeft etnische spanning tussen Amharen en Oromo in de
regio Oromia tot gewelddadigheden geleid. Sinds maart 2000 zouden er circa
100 Amharen zijn gedood en 12.000 Amharen verdreven door Oromo die meenden
dat het land hen toekomt. De Amharen hadden zich er in het kader van een
hervestigingsprogramma in de tijd van Mengistu gevestigd. De federale
overheid heeft tot op heden niet ingegrepen in deze situatie. Hoewel de
spanning aanwezig is, zijn er recentelijk geen gewelddadige uitbarstingen
gemeld.
Ethiopië kent een beroepsleger en dienstweigering is derhalve niet aan de
orde. Het leger is in toenemende mate representatief voor de etnische
diversiteit van Ethiopië, met name op de lagere niveaus. Op officiersniveau
lijkt er sprake te zijn van bevoordeling van Tigrayers (vgl. de leidende
positie van de Tigray People's Liberation Front in de regeringspartij). Er
zijn geen aanwijzingen dat gedwongen rekrutering systematisch heeft
plaatsgevonden, hoewel er met name uit de regio Tigray wel berichten zijn
gekomen over (sociale) druk op families om iemand 'af te vaardigen'. In het
algemeen maakten de relatief gunstige soldij, de hoge werkloosheid en het
feit dat de oorlog breed gesteund werd, dat er zich voldoende mensen voor
het leger aanmeldden.
Al voor de sluiting van de vredesovereenkomst in december 2000 werd een
aanvang gemaakt met de demobilisatie van het leger. In die maand zouden al
bijna 65.000 soldaten naar hun thuisbases teruggekeerd zijn. Inmiddels wordt
het leger in hoog tempo gedemobiliseerd (120.000 man per eind december
2001).
In het wetboek van strafrecht staat op desertie ten tijde van de
noodtoestand, van algehele mobilisatie of van oorlog vijf jaar tot
levenslange gevangenisstraf. In het zwaarste geval kan de doodstraf worden
opgelegd. Op desertie in vredestijd staat maximaal vijf jaar
gevangenisstraf. Aangenomen wordt dat sinds de sluiting van het
vredesakkoord laatstgenoemde strafmaat van toepassing zal zijn. In de
praktijk zijn er echter geen vonnissen bekend. Niet bekend is of dergelijke
zaken überhaupt voor de (militaire) rechter komen; dit wordt binnen het
leger gehouden.
Volgens de Special Prosecutor's Office (SPO), de instantie die zich bezig
houdt met vervolging van plegers van misdaden onder het Mengistu-regime
(1977-1991), zijn 6.180 mensen aangeklaagd wegens hun rol in dit regime.
Vervolging vindt plaats op grond van art 281 (genocide) en 282
(oorlogsmisdaden) van het Ethiopische wetboek van strafrecht. Deze artikelen
zijn al van kracht sinds 1957 en golden dus ook tijdens de periode van de
DERG. Met name hogere legerofficieren en ambtenaren zijn aangeklaagd.
Hiervan wordt ongeveer de helft vastgehouden, terwijl de andere helft op
vrije voeten is in Ethiopië of in het buitenland, of niet meer leeft. In
november 1999 werden de eerste vonnissen gewezen. Men hoopt in 2004 klaar te
zijn.
De zaken die door de SPO worden aangedragen, worden beoordeeld door een
gespecialiseerde rechtbank, de Sixth Criminal Bench van het Federal High
Court. Tegen uitspraken is beroep en cassatie mogelijk bij het Supreme Court
respectievelijk het Cassation Court. Indien een verdachte schuldig wordt
bevonden aan genocide of moord, kan de doodstraf worden opgelegd. Of de
doodstraf ook ten uitvoer zal worden gelegd, is niet bekend. Tot dusver is
het in elk geval nog niet tot tenuitvoerlegging gekomen. De stand van zaken
in januari 2002: 1.181 personen werden veroordeeld tot gevangenisstraf,
variërend van twee jaar tot levenslang; elf personen werden wegens genocide
ter dood veroordeeld; 274 personen werden vrijgesproken.
Het beeld dat oprijst uit de informatie is dat de vervolging van de
DERG-verdachten plaats vindt op rechtmatige gronden en dat ook de procesgang
is voorzien van de nodige juridische waarborgen. Daar staat tegenover dat de
duur van het voorarrest erg lang is, niet alle ten laste gelegde delicten
even ernstig zijn en dat politieke (bij-)motieven niet kunnen worden
uitgesloten.
3.5 Samenvatting
---
Vergeleken met de situatie van enkele jaren geleden is de naleving van
burger- en politieke rechten over het algemeen verbeterd. Deze positieve
tendens, die in het vorige ambtsbericht werd geconstateerd, kreeg evenwel
een schok te verwerken in de nasleep van de rellen in Addis Abeba in april
2001. Een groot aantal personen dat door de overheid werd beschouwd als
oppositie, werd gearresteerd en korte of lange tijd vastgehouden. Of deze
verslechtering van tijdelijke aard is geweest, valt nu nog niet vast te
stellen.
Ondanks wettelijke waarborgen komt het nog immer voor dat in de praktijk
inbreuk gemaakt wordt op bepaalde grondrechten, waaronder het recht op vrije
meningsuiting en het recht op vereniging en vergadering. Dit betreft
journalisten, vakbondsleden en anderen die zich zeer kritisch uitlaten over
de regering. Het (militair) strafrecht kan hiervoor worden gebruikt, onder
meer door het opleggen van (langdurig) voorarrest. Bij de behandeling van
leden van de illegale oppositie is niet altijd evident of er sprake is van
mensenrechtenschendingen. Partijen en bewegingen die de rechtmatigheid van
het gezag in Addis Abeba niet erkennen en/ of het gebruik van geweld tegen
de staat niet hebben afgezworen, worden door de regering bestreden. Hierbij
is van belang dat de kwaliteit van de rechterlijke macht te wensen overlaat.
Op dit punt is enige verbetering waarneembaar.
De situatie van Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst in Ethiopië is
sinds het ambtsbericht van 1 augustus 2000 verbeterd, in die zin dat de kans
op uitwijzingen sinds het staakt-het-vuren klein is geweest. Er verblijven
nog tussen 100.000 en 300.000 Eritreërs/Ethiopiërs van Eritrese afkomst in
Ethiopië, die door de autoriteiten als vreemdeling worden beschouwd en die
inmiddels als zodanig geregistreerd zijn (c.q. een speciale
verblijfsvergunning hebben). Hoewel hun situatie sinds het einde van de
oorlog is verbeterd, kan deze groep nog immer problemen van de zijde van de
autoriteiten ondervinden, zoals het verlies van (overheids)werk, woning of
eigendom. Ook kan Eritreërs/ Ethiopiërs van Eritrese afkomst die in het
buitenland verblijven terugkeer naar Ethiopië geweigerd worden. Er zijn geen
aanwijzingen dat de Ethiopische overheid de genoemde beperkende maatregelen
op korte termijn zal opheffen, laat staan de Ethiopische nationaliteit aan
deze personen zou willen 'teruggeven'. Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese
afkomst die gedwongen dan wel vrijwillig naar Eritrea zijn vertrokken, wordt
in Eritrea verblijf toegestaan. Indien de Eritrese nationaliteit niet kan
worden aangetoond bij de Eritrese autoriteiten, wordt verblijf als
vreemdeling (Ethiopiër) toegestaan mits betrokkene rechtstreeks uit Ethiopië
is gekomen. Vanuit een derde land zal eerst om toelating dienen te worden
verzocht bij de Eritrese autoriteiten.
4 Migratie
---
4.1 Inleiding
---
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de migratieproblematiek. Achtereenvolgens
komen aan de orde de binnenlandse vestigingsgebieden, het toelatings- en
terugkeerbeleid ten aanzien van Ethiopische asielzoekers van een aantal
andere Europese landen, en tot slot de activiteiten van UNHCR en andere
internationale organisaties.
4.2 Binnenlandse vestigingsvrijheid
---
De oorlog met Eritrea heeft honderdduizenden Ethiopiërs ontheemd , met
name in het grensgebied. De meesten van hen (naar schatting van
hulporganisaties zo'n 80%) zijn het afgelopen jaar teruggekeerd naar hun
regio's van herkomst, Tigray en Afar.
Tot het uitbreken van het conflict met Ethiopië verbleef een groot aantal
Ethiopiërs in Eritrea. Dit waren mensen die er ten tijde van de Eritrese
onafhankelijkheid al woonden maar niet geopteerd hadden voor de Eritrese
nationaliteit, alsook mensen die na de Eritrese onafhankelijkheid naar
Eritrea waren gekomen, bijvoorbeeld om er te werken, onder meer in de havens
van Assab en Massawa. De Ethiopiërs die al dan niet vrijwillig zijn
vertrokken uit Eritrea zijn nog immer welkom in Ethiopië. In de praktijk
wordt hun (Ethiopische) nationaliteit niet ter discussie gesteld door de
Ethiopische autoriteiten.
Het afgelopen jaar bedroeg het aantal met hulp van het Internationale Rode
Kruis uit Eritrea teruggekeerde Ethiopiërs ruim 35.000 . Bij het
passeren van de grens bij de Mehreb-rivier worden de Ethiopiërs door het
Rode Kruis opgevangen en van daaruit vervoerd naar een transitkamp bij Rama,
waar zij voor een vijftal dagen verblijven voor het regelen van de diverse
formaliteiten. Ze worden geregistreerd en er vindt een medische check-up
plaats. Ook wordt de uiteindelijke vestigingsplaats bepaald, veelal de
plaats waar nog (verre) familie woont, en wordt het vervoer naar die locatie
georganiseerd. Ze krijgen van de Ethiopische autoriteiten een geldbedrag en
voedsel. De meeste Ethiopiërs die teruggekeerd zijn uit Eritrea hebben zich
in de regio Tigray gevestigd. De meeste gezinnen verblijven in de steden van
Tigray onder moeilijke omstandigheden. Er is een sterk toegenomen aantal
straatkinderen in steden als Mekele, alsook een toename van de kleine
criminaliteit.
Het enkele feit dat men in het buitenlands asiel heeft aangevraagd blijft
bij terugkeer zonder gevolgen.
Inter-etnische en inter-clan conflicten (zie 2.3) zijn van zodanige aard en
omvang dat men zich hier desgewenst aan kan onttrekken door zich elders in
Ethiopië te vestigen. Vestiging in andere delen van het land - behalve in
Addis Abeba - kan echter moeilijk zijn, bijvoorbeeld vanwege de noodzaak de
lokale taal te spreken om er een baan te kunnen vinden.
4.3 Beleid andere landen
---
Geen van de ons omringende landen sluit gedwongen terugkeer van
uitgeprocedeerde Ethiopische asielzoekers in principe uit. In de praktijk
echter is het aantal repatrianten over het algemeen laag, hetgeen onder meer
verband houdt met het feit dat Ethiopië - in strijd met internationale
verplichtingen - onvoldoende meewerkt aan verstrekking van vervangende
reisdocumenten aan de eigen onderdanen, tenzij de betrokkene verklaart
vrijwillig terug te keren. Hieronder volgt een overzicht van het beleid
(voorzover bekend dan wel specifiek aanwezig) en terugkeer ten aanzien van
Ethiopische asielzoekers in een aantal ons omringende landen in de periode 1
juni 2000 tot 1 juni 2001 (tenzij anders vermeld).
Volgens de autoriteiten in België is het aantal Ethiopische asielzoekers er
zodanig klein dat men geen bijzonder beleid kent. Men baseert beslissingen
in individuele zaken voornamelijk op informatie van het US State Department.
Om technische redenen (geen reisdocumenten) werden geen Ethiopische
asielzoekers uitgezet.
Denemarken onderscheidt een categorie asielzoekers die in aanmerking komt
voor een de facto vluchtelingenstatus, namelijk deserteurs. Er zijn in 2001
verder geen Ethiopiërs naar hun land van herkomst uitgezet. Men overweegt
thans de optie om Ethiopiërs van Eritrese afkomst naar Eritrea terug te
zenden. Niet bekend is of de Eritrese autoriteiten de Eritrese nationaliteit
van deze mensen hebben erkend.
In de periode januari t/m augustus 2001 werd in Duitsland op 274 aanvragen
van Ethiopische asielzoekers beslist. Hiervan ontvingen er 14 de
Grondwettelijke vluchtelingenstatus; 7 kwamen in aanmerking voor de
zogenaamde Abschiebeschutz; ten aanzien van 54 Ethiopiërs werd vastgesteld
dat zij om redenen van humanitaire aard niet mogen worden uitgezet; van 171
Ethiopiërs werd de asielaanvraag afgewezen; de overige aanvragen zijn
procedureel afgehandeld (bijvoorbeeld intrekking van de aanvraag). In
dezelfde periode zijn twee Ethiopiërs daadwerkelijk verwijderd, niet is
bekend waarheen.
Ethiopiërs van Eritrese afkomst kunnen volgens Duitsland worden
teruggestuurd naar Ethiopië indien zij in het bezit zijn van een paspoort
dat is afgegeven na het uitbreken van de oorlog met Eritrea in mei 1998.
Volgens Italië was het aantal Ethiopische asielzoekers minimaal. Dit land heeft geen Ethiopiërs naar hun land van herkomst verwijderd. Daar lagen voornamelijk technische redenen aan ten grondslag.
Het Verenigd Koninkrijk onderscheidt geen bijzondere categorieën, met
uitzondering van Eritreërs afkomstig uit Ethiopië/ Ethiopiërs van Eritrese
afkomst die het risico zouden lopen uit Ethiopië gedeporteerd te worden
tracht deze personen uit te zetten naar Eritrea, omdat zij bescherming
kunnen zoeken in dat land waarvan zij de nationaliteit hebben. In de
onderhavige periode zijn zes Ethiopische asielzoekers uitgezet; het is
echter niet bekend naar welk land.
Ethiopische asielzoekers van Eritrese afkomst wordt in Zwitserland geen
vluchtalternatief in Eritrea tegengeworpen. Geen enkele Ethiopiër werd in
deze periode gerepatrieerd. Hieraan lagen technische redenen ten grondslag
(geen reisdocumenten).
Het overgrote deel van de asielaanvragen van Ethiopiërs in Zweden wordt
afgewezen. Ten aanzien van Eritreërs / Ethiopiërs van Eritrese afkomst wordt
gesteld dat de kans op eventuele deportatie naar Eritrea zodanig gering is
dat het geen reden voor asiel in Zweden vormt. In de praktijk wordt deze
groep ook een vluchtalternatief in Eritrea tegengeworpen; volgens de Zweden
kan een groot deel van deze groep worden gezien als Eritrese staatsburgers.
Uitzetting wordt om technische redenen zelden of nooit gerealiseerd
(ontbreken van reisdocumenten).
4.4 Activiteiten van internationale organisaties
---
De meeste (zo niet alle) VN-organisaties zijn in Ethiopië vertegenwoordigd
en operationeel. Daarnaast zijn ook het Internationale Rode Kruis en Artsen
zonder Grenzen er actief.
Voor wat UNHCR betreft, is van belang dat Ethiopiërs die het land voor 1991
hadden verlaten per 1 maart 2000 in principe niet langer als vluchteling
worden beschouwd. Dit betrof mensen die de burgeroorlog in de jaren '80,
voorafgaande aan de val van Mengistu, waren ontvlucht (zie 2.1.2). Dit houdt
in dat de steun en voorzieningen in kampen waar zij verblijven, worden
beëindigd. UNHCR zal diegenen assisteren die vrijwillig terug willen gaan;
van hen die dat niet willen zal alsnog het vluchtverhaal op individuele
merites worden beoordeeld.
Naar aanleiding van de rellen in Addis Abeba in april 2001 is een 200-tal
Ethiopiërs, voornamelijk studenten, naar Kenia gevlucht. UNHCR heeft hen als
vluchteling erkend onder het OAE-Vluchtelingenverdrag (dat een ruimere
definitie van 'vluchteling' kent dan het Vluchtelingenverdrag van Genève).
Zoals te doen gebruikelijk in Kenia, zijn de Ethiopische vluchtelingen
gehuisvest in een van de UNHCR-kampen Kakuma of Dadaab.
Voor wat Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst betreft, heeft UNHCR laten weten dat eerdere beleidsdocumenten (van juni respectievelijk oktober 2000, zie bijlage I) over dit onderwerp geactualiseerd dienen te worden. Hangende deze actualisering stelt UNHCR dat er tot op heden geen gedocumenteerde gevallen zijn van staatloze expellees (zie 3.4.1). Wel is UNHCR van mening dat de houders van een Eritrese yellow card (diegenen die niet konden aantonen Eritreër te zijn) problemen ondervinden in Eritrea, zoals willekeurige detentie, hinder en het niet kunnen vinden van werk. Willekeurige detentie kon door andere bronnen niet bevestigd worden.
4.5 Samenvatting
---
De ontheemden als gevolg van de oorlog zijn grotendeels naar hun regio's van
herkomst teruggekeerd. Ethiopiërs die lange tijd in Eritrea hadden
verbleven, hebben ook in de verslagperiode zonder problemen kunnen
terugkeren naar Ethiopië. UNHCR heeft de vluchtelingenstatus ingetrokken van
een oude (van voor 1991) groep Ethiopische vluchtelingen, omdat de grond aan
de verlening was komen te ontvallen.
De ons omringende landen sluiten gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde
asielzoekers niet uit. Gedwongen uitzetting uit de ons omringende landen
wordt evenwel bemoeilijkt door technische problemen.
5 Samenvatting
---
Politieke ontwikkelingen in de verslagperiode stonden in het teken van het
einde van de oorlog met Eritrea, dat op 12 december 2000 officieel bezegeld
werd. Het lijkt het onwaarschijnlijk dat dit conflict in de voorzienbare
toekomst tot een hernieuwde uitbarsting zal komen. Binnenlands heeft het
einde van de oorlog de nodige scheidslijnen aan de oppervlakte gebracht,
zowel binnen de regeringspartij EPRDF zelf als tussen EPRDF en ander
politieke krachten in het land. Inmiddels lijkt de hegemonie van de
regeringspartij en premier Meles hersteld.
De veiligheidssituatie is goed te noemen, met uitzondering van enkele
specifieke plaatsen. Sinds het staakt-het-vuren van juni 2000 hebben zich
tussen Ethiopië en Eritrea geen gewelddadige confrontaties meer voorgedaan.
De gewapende guerrilla door organisaties als OLF, ONLF, Al Ittehad is
beperkt in tijd en plaats.
Vergeleken met de situatie van enkele jaren geleden is de naleving van
burger- en politieke rechten over het algemeen verbeterd. Deze positieve
tendens, die in het vorige ambtsbericht werd geconstateerd, kreeg evenwel
een schok te verwerken in de nasleep van de rellen in Addis Abeba in april
2001. Een groot aantal personen dat door de overheid werd beschouwd als
oppositie, werd gearresteerd en korte of lange tijd vastgehouden. Of deze
verslechtering van tijdelijke aard is geweest, valt nu nog niet vast te
stellen. Ondanks wettelijke waarborgen komt het nog immer voor dat in de
praktijk inbreuk gemaakt wordt op grondrechten zoals het recht op vrije
meningsuiting en het recht op vereniging en vergadering. Dit betreft
journalisten, vakbondsleden en anderen die zich zeer kritisch uitlaten over
de regering. Het (militair) strafrecht kan hiervoor worden gebruikt, onder
meer door het opleggen van (langdurig) voorarrest. Partijen en bewegingen
die het gezag in Addis Abeba niet erkennen en/ of het gebruik van geweld
tegen de staat niet hebben afgezworen, worden door de regering bestreden.
De situatie van 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' in Ethiopië
is sinds het ambtsbericht van 1 augustus 2000 verbeterd, in die zin dat de
kans op uitwijzingen sinds het staakt-het-vuren klein is geweest. De
'Eritreërs/Ethiopiërs van Eritrese afkomst' in Ethiopië worden door de
autoriteiten als vreemdeling beschouwd en zijn inmiddels als zodanig
geregistreerd. Deze groep kan nog immer problemen van de zijde van de
autoriteiten ondervinden, zoals het verlies van (overheids)werk, woning of
eigendom. Ook kan 'Eritreërs/ Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die in het
buitenland verblijven terugkeer naar Ethiopië geweigerd worden. Er zijn geen
aanwijzingen dat de Ethiopische overheid de genoemde beperkende maatregelen
op korte termijn zal opheffen, laat staan de Ethiopische nationaliteit aan
deze personen zou willen 'teruggeven'. 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese
afkomst' die gedwongen dan wel vrijwillig naar Eritrea zijn vertrokken,
wordt nog immer in Eritrea verblijf toegestaan.
Literatuurlijst
Europa Publications: Africa South of the Sahara 2000 - Ethiopia, 2001
Amnesty International: Ethiopia and Eritrea: Human Rights Issues in a year
of Armed Conflict, 21 mei 1999
Idem (afd. Nederland) : Brief aan Staatssecretaris Cohen van Justitie d.d.
3.11.1999
Idem (afd. Duitsland): Länderkurzbericht Äthiopien, juni 2001
CIA : The World Factbook 2000 - Ethiopia
Economist Intelligence Unit: Country Report Ethiopia, t/m december 2001
EHRCo Special Report: The harm done by ethnic and religious conflict, 23
februari 2001
ICRC: ICRC in Ethiopia - Eritrea international conflict, 26 januari 2000
Idem: Update on ICRC activities in Ethiopia, 5 mei 2000
Immigration and Naturalisation Directorate, UK Home Office: Country
Assessment Ethiopia, april 2001
Ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie: Brieven aan de Voorzitter van
de Tweede Kamer inzake UNMEE/ Stand van Zaken, d.d. 10 mei en 6 juni 2001
Minority Rights Group: Ethiopia - A New Start?, april 2000
National Committee on Traditional Practices: Baseline Survey on Harmful Traditional Practices in Ethiopia, , september 1998
Reporters sans Frontières: Ethiopia - Freedom with Strings Attached, april
2000
Idem: Written statement to the Commission on Human Rights, 1 februari 2001
(E/CN.4/2001/NGO/137)
UN Commission on Human Rights: Report of the Working Group on Enforced or
Unvoluntary Disappearances, 21 december 1999, E/CN.4/2000/64
Idem: Report of the Working Group on Arbitray Detention, 17 december 1999,
E/CN.4/2000/4/add.1
UN Committee on the Rights of the Child: Concluding Observations/ Comments:
Ethiopia, 31 januari 2001 (CRC/C/15/Add.144)
UNHCR: UNHCR's Position on the treatment of rejected Ethiopian asylum
seekers and those whose Ethiopian nationality is disputed, juni 2000
Idem: Information sheet Ethiopia/Eritrea, Synthesis of Nationality Conflict
Issues, 6 October 2000
Idem: Global Report 2000 - Achievements and Impact
UN Security Council: Progress Report of the Secretary-General on Ethiopia and Eritrea, , 9 augustus 2000 (S/2000/785), 18 september 2000 (S/2000/879), 19 juni 2001 (S/2001/608), en 5 september 2001 (S/2001/843)
US Department of State: 2001 Human Rights Country Practices Report -
Ethiopia, maart 2002
Idem: Annual Report on International Religious Freedom for 2001: Ethiopia,
oktober 2001
Verscheidene nieuwsberichten (IRIN, BBC, Reuters, Addis Tribune, etc)
Bijlage II: Landkaart
Bijlage III: partijen die deelnamen aan de verkiezingen van mei 2000
Bijlage IV: FGM per etnische groep
Bijlage V: FGM Per type per regio
Bijlage VI: Beschrijving van kindertehuis Le Toukoul
Le Toukoul, gefinancierd door SOS France, is een kindertehuis dat op een
tweetal lokaties gevestigd is: een tehuis in Addis Abeba is bestemd voor
kinderen tot 15 jaar, een ander in Borayu (Oromyia regio; eigenlijk in de
buitenwijken van Addis Abeba, 15 km. uit het centrum) is voor kinderen
tussen de 15 en 18 jaar. In Borayu worden de kinderen ook in de gelegenheid
gesteld beroepsonderwijs te volgen. Het tehuis in Addis Abeba bestaat al 12
jaar, terwijl het tehuis in Borayu nu vier jaar draait.
De omstandigheden waaronder kinderen in Le Toukoul leven, worden hieronder
nader uiteengezet.
Le Toukoul/Addis Abeba.
Het terrein beslaat een oppervlakte van 4.500 m2. Op dit terrein bevinden
zich kantoren, opslagruimtes, slaapvertrekken, een eetzaal, een recreatie
ruimte, en ruimte om huiswerk te maken voor de schoolgaande kinderen, een
kleuterschool, buitentoiletten en een kliniek. In de kliniek wordt door een
part-time dokter en zusters medische hulp geboden.
De opvang van de babies en kleine kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar
is gescheiden van die van de grotere kinderen (5 -14 jaar). Er is opvang
voor max. 275 kinderen in bovengenoemde leeftijdscategorieën. Momenteel
worden er 250 kinderen opgevangen; eenderde van deze kinderen is jonger dan
5 jaar. Voor de Addis-branch werken rond de 100 mensen: een part-time
dokter, vijf verpleegsters, 54 babysitters, een professionele begeleider
(counsellor), een manager, een vice-manager, vijf onderwijzers, een
accountant, een automonteur, negen koks, acht wassers, vijf schoonmakers,
vijf wachters en vijf chauffeurs.
Maaltijden
Driemaal per dag, het dieet varieert van spaghettigerechten tot injera met
wot (lokale pannenkoek van t'eff met groente of vleessaus) krijgen de
kinderen te eten. De maaltijden worden in een apart keukengebouw bereid door
een aantal koks. Het eten gebeurt in ploegendienst in de eetzaal. Er wordt
maximaal tweemaal per week injera bereid en de rest van de dagen krijgen de
kinderen eten uit de internationale keuken aangeboden. Naast granen
(brood/pannenkoek), groente en aardappelen, krijgen de kinderen ook
regelmatig melk, vlees, kip, ei of vis.
Kleding
Elke zes maanden krijgen de kinderen nieuwe kleding en schoeisel. Ook worden
schooluniformen verstrekt.
Scholing
De kleuterschool (ter voorbereiding op lagere school) is op het terrein. De
lagere school volgen de kinderen in het Amhaars buiten het tehuis op een
reguliere school. Alle kinderen volgen onderwijs tot grade 8 in de ochtend-
dan wel in de middaguren (Ethiopische scholen bieden kinderen momenteel
onderwijs via dit systeem vanwege het tekort aan schoolgebouwen en
onderwijzers).
Naschoolse opvang
Na schooltijd krijgen de kinderen huiswerk begeleiding in een
ploegensysteem.
Medische voorzieningen
In de kliniek wordt door een part-time dokter en zusters medische hulp
geboden, die veel verder gaat dan eerste hulp vanwege de slechte
voorzieningen buiten de instelling c.q. in Ethiopië in het algemeen.
Recreatie
Er is een tukul waar kinderen spelletjes kunnen doen, er is een TV in de
eetruimte voor in de avonduren en in het weekend. Verder spelen de kinderen
buiten op het terrein.
Slaapzalen/toiletten/douches
De kleintjes verblijven en slapen in een ander gebouw op het terrein dan de
grotere kinderen. Het gebouw is opgesplitst in een keuken, een eetzaal, een
speelzaal, een ziekenboeg, en meerdere slaapzalen. De kinderen slapen met 6
à 7 kinderen in een zaal. Ieder kind heeft een eigen bedje.
De grotere kinderen wonen in een gebouw met vier etages. De
benedenverdieping bestaat uit een eetzaal, een huiswerkruimte en een ruimte
waar de kleuters les krijgen. De overige verdiepingen bestaan uit
slaapzalen, douches en toiletten. De slaapzalen voor de meisjes zijn
gescheiden van die van de jongens (andere etage). Op een zaal slapen rond de
30 kinderen in stapelbedden. Ieder heeft een eigen bed, en heeft ook een
klein deel van een kledingkast in gebruik (ieder kind heeft een eigen
nummer) waar ook de toiletspullen (tandenborstel en kam) liggen. Aan het
eind van iedere gang bevinden zich een paar douches en toiletten. Ook is er
buiten op het terrein een aantal toiletten gebouwd voor de buiten spelende
kinderen.
Le Toukoul/Borayu
Het tweede tehuis is voor kinderen in de leeftijd van 15-18 jaar. Het
terrein beslaat een oppervlakte van 20.000 m2. Onder de hoede van het Borayu
tehuis vallen 100 kinderen. Op de compound wonen momenteel 35 kinderen, en
61 kinderen zijn bij families in de omgeving ondergebracht. De kinderen
volgen onderwijs op lokale scholen van de 9 tot 12 grade. Naast de
dagscholen worden de kinderen in de gelegenheid gesteld beroepsonderwijs te
volgen. Sommige kinderen gaan naar de reguliere school, anderen volgen
alleen het beroepsonderwijs, en er zijn kinderen die beide opleidingen
volgen. Het beroepsonderwijs wordt door 75 kinderen gevolgd. De kinderen
wonen in laagbouw, met gescheiden vertrekken voor meisjes en jongens, en
worden op de maatschappij, een leven buiten Le Toukoul, voorbereid. Alle
kinderen krijgen wat zakgeld.
In Borayu werken ongeveer 30 mensen: een verpleegster, een part-time dokter,
een begeleider, een manager plus een assistent, drie koks, een accountant,
vijf docenten, wassers, bewakers en chauffeurs. Er is hier geen
24-uurs-begeleiding gezien de leeftijd van de kinderen. De kliniek is alleen
toegerust om eerste hulp te geven, de rest gebeurt bij klinieken in de
omgeving of in Le Toukoul/Addis. De organisatie in Borayu loopt nog wat
minder gesmeerd dan in Addis Abeba, omdat Borayu slechts vier jaar bestaat
in tegenstelling tot Le Toukoul/Addis dat al 12 jaar draait.
Beroepsonderwijs
Er worden drie-jarige cursussen aangeboden op het gebied van metaabewerking,
landbouw, bamboe-verwerking, en er is een opleiding tot secretaresse.
Voeding
De kinderen die op het terrein wonen, krijgen elk per maand 250 ETB (ong.
EUR36) om in hun onderhoud d.w.z. voeding en toiletspullen te voorzien. Hier
wordt voornamelijk het lokale voedsel 'injera met wot' gegeten. De kinderen
hebben een voedselcommissie opgericht die beslist over welk voedsel er
ingekocht en gegeten gaat worden. Het eten wordt voor ze ingekocht en
bereid. De kinderen die bij families inwonen, krijgen niet dit
onderhoudsgeld, dat gaat rechtstreeks naar hun families.
Kleding
Elke 6 maanden krijgen de kinderen nieuwe kleding, en een paar schoenen. Ook
worden schooluniformen verstrekt.
Conclusie
De omstandigheden waarin de kinderen in dit tehuis leven, steken positief af
bij de situatie waarin de meerderheid van de kinderen in Ethiopië verkeert.
Het overgrote deel van de kinderen in Ethiopië krijgt geen drie maaltijden
per dag, en krijgt zeker niet regelmatig melk en vleesproducten. Ongeveer de
helft van de Ethiopische kinderen gaat niet naar school, en is zeker niet in
de gelegenheid om tot minimaal de achtste klas onderwijs te volgen (plus
huiswerkbegeleiding) terwijl alle kinderen van Le Toukoul wel minimaal tot
de achtste klas naar school gaan. De meeste families in Ethiopië zijn te arm
om tweemaal per jaar nieuwe kleding te kopen voor hun kinderen. Als ze
nieuwe kleren krijgen, is dat meestal met nieuwjaar (medio september), en
veelal gaat het dan om één enkel stuk (niet een hele set met schoeisel en
los van schooluniformen). Een uniform is verplicht voor de kinderen die naar
school gaan, en de kosten ervan plegen een grote aanslag op het
gezinsinkomen.
Voor definitie hiervan zie 3.4.1
Volgens oudere gegevens van het Ethiopische bureau voor statistiek is
de verdeling: orthodoxe christenen 50%, moslims 33%, protestanten 10%,
traditionele godsdiensten 5%
In de regio Somali en in enkele zones in de zuidelijke regio
SNNPRwerden de verkiezingen echter uitgesteld in verband met de situatie als
gevolg van de voedselschaarste resp. wegens politieke incidenten.
Twee van de 12, Hassan Shifa en Abbay Tshehaye, keerde na openlijke zelfkritiek terug in het Centraal Comité van de EPRDF
T.w: Tigray, Afar, Amhara, Oromia, Somali, Benishangul, Gambella,
Harar, SNNPR
6 UNDP, Human Development Report, juni 2001
EIU Country Report, juni 2001
Brief van Amnesty International aan Staatssecretaris Cohen van
Justitie d.d. 3 november 1999, p. 9
Reporters sans Frontières, verklaring d.d. 1 febr. 2001, p. 1
Persbericht van de Ethiopian Free Press Journalists Association d.d.
7.11.01
in het ambtsbericht Ethiopië van 1 augustus 2000 stond hier
abusievelijk Afar National Democratic Party als partij binnen de EPRDF
genoemd
US Department of State, Country Report on Human Rights Practices, p.
6
Addis Tribune, AAPO says one member dies in prison, 20.7.01
zie onder meer Amnesty International, Urgent Action, 27 juni 2001
De term 'bewegingen' wordt gehanteerd omdat het hun niet is
toegestaan als 'partij' te functioneren en moet niet worden gelezen als
waardeoordeel. Er zijn geen aanwijzingen dat het bewegingen om andere
redenen dan de hier genoemde zou zijn verboden zich als partij te
registreren.
Zie ook het ambtsbericht Somalië d.d. 12 juni 2001 (kenmerk DPC/AM
676400/01)
IRIN, Oromo rebel group denies ideological split, 30.8.01
Report of the Committee of Experts on the Application of Conventions
and Recommdations: Freedom of Association and Protection of the Right to
Organise Convention, Observation, 2000: Ethiopia
US Department of State, Country Report on Human Rights Practices,
maart 2002, p. 15
US Department of State, Annual Report on Religious Freedom, september
2001, p. 3-4
21 Inclusief de verdachten van misdaden gepleegd door leden van het
DERG-regime (zie 3.4.6)
Andere corruptiezaken hebben een politieke lading in die zin dat
degenen die tot de Meles-groep behoren tot op heden niet vervolgd zijn.
Immigration and Naturalisation Directorate, Country Assessment
Ethiopia, maart 1999, par 5.72
(onder meer) US Department of State, Country Report on Human Rights
Practices, maart 2002, p.4
Report of the Working Group on Enforced or Involuntary
Disappearances, par 42, E/CN.4/2000/64
Met 'Eritrëers/Ethiopiërs van Eritrese afkomst' wordt in dit bericht
bedoeld: van Ethiopische dan wel van Eritrese nationaliteit, van Eritrese
afkomst en (langdurig) verblijvend in Ethiopië. Juist over de nationaliteit
bestaat vaak verschil van mening tussen de Ethiopische autoriteiten en de
betrokkene. Men spreekt van Eritrese afkomst als een of beide ouders - of
mogelijk zelfs een of meer grootouders - van Eritrese afkomst zijn, d.w.z.
(oorspronkelijk) afkomstig uit een plaats op het grondgebied van het huidige
land Eritrea (zie ook 3.4.4)
Volgens de definitie van de autoriteiten (zie de tweede alinea van
deze paragraaf).
Volgens een zegsman van de immigratie-autoriteiten in Addis Abeba
werden hierbij soepeler criteria gehanteerd dan bij 'andere vreemdelingen'
(mei 2000).
Het exacte aantal is niet bekend; schattingen variëren thans meer dan
in het vorige ambtsbericht Ethiopië van 1.8.00, waarin nog werd uitgegaan
van 150-180.000 personen. Het US State Department noemt een schatting van
80-100.000 (Country Report 2002).
US Department of State, Country Report on Human Rights Practices,
maart 2002, p. 11
US Department of State, Country Report on Human Rights Practices,
maart 2002, p. 20
Central Statistical Authority: 2000 Ethiopia Demographic and Health
Survey, mei 2001
Schattingen variëren nogal; de UN Appeal van januari 2000 spreekt van
350.000 IDPs (binnenlands ontheemden) in Ethiopië (UN Country Team Ethiopia:
Relief Action Plan and Appeal 2000).
IRIN 12.7.01
===