Ministerie van Buitenlandse Zaken


---


1 Inleiding

---

In dit ambtsbericht wordt een beschrijving gegeven van de situatie in Ethiopië voorzover van belang voor de beoordeling van asielaanvragen van Ethiopische staatsburgers, inclusief de besluitvorming over terugkeer van afgewezen Ethiopische asielzoekers. Dit ambtsbericht beslaat de periode sinds het vorige algemene ambtsbericht over Ethiopië van 1 augustus 2000 tot begin maart 2002, met nadruk op de situatie aan het einde van deze periode. Hierbij wordt de volgende indeling aangehouden.

In hoofdstuk 2 wordt de historische, staatsrechtelijke en economische context geschetst en wordt ingegaan op politieke ontwikkelingen en de veiligheidssituatie sinds het vorige ambtsbericht. In hoofdstuk 3 wordt de mensenrechtensituatie beschreven voorzover van belang voor de beoordeling van asielaanvragen. Hierbij wordt aandacht besteed aan een aantal klassieke grondrechten, alsmede aan de positie van bijzondere groepen, waaronder die van 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' . De positie van vluchtelingen en ontheemden, inclusief het beleid daaromtrent van de ons omringende landen, wordt behandeld in hoofdstuk 4. Het ambtsbericht wordt afgesloten met een samenvatting.

Bij de opstelling van dit ambtsbericht is onder meer gebruik gemaakt van informatie afkomstig uit openbare bronnen. Voor een overzicht van de openbare bronnen zij verwezen naar bijlage I van dit ambtsbericht. Deze informatie is vergeleken en aangevuld met vertrouwelijke gegevens afkomstig van de Nederlandse ambassade in Addis Abeba en van een aantal ons omringende landen.


2 Landeninformatie

---

2.1 Basisgegevens

---
De Federale Democratische Republiek Ethiopië is gelegen in de Hoorn van Afrika, tussen Somalië in het oosten, Kenia in het zuiden, Soedan in het westen en Eritrea en Djibouti in het noorden. Het aantal inwoners wordt geschat op 65 miljoen, verdeeld over minstens 80 etnische groepen, waarvan de belangrijkste zijn: Oromo (35%), Amharen (28%), Sidamo (9%), Tigrayers (7%), Shankella (6%), Somali (6%) en Afar (4%). Deze groepen spreken elk hun eigen taal, terwijl Amhaars en Engels de officiële talen zijn. Historisch bezien wordt de kern van Ethiopië gevormd door het vooral door Amharen bewoonde centrale hoogland. Pas in de 19 eeuw werd het land door veroveringen uitgebreid tot de huidige omvang, waardoor vele andere etnische groepen deel gingen uitmaken van Ethiopië. Behalve langs etnische scheidslijnen kan het land worden ingedeeld in verschillende religieuze gemeenschappen, met name moslims (45-50%), christenen (hoofdzakelijk Ethiopisch-orthodox, 35-40%) en animisten (12%) . Het christendom is dominant in de noordelijke regio's Tigray en Amhara, terwijl de islam in de zuidelijke regio's Somali en Oromia de voornaamste godsdienst is. De bevolking leeft voor een belangrijk gedeelte van de landbouw. Een landkaart is opgenomen in bijlage II.

Ethiopië is de oudste onafhankelijke staat van Afrika (de periode 1936-1941 onder Italiaans bestuur niet meegerekend) en een van de oudste ter wereld, minstens 2000 jaar. Hieronder wordt in vogelvlucht de moderne geschiedenis van Ethiopië tot het meest recente ambtsbericht weergegeven, ingedeeld in drie periodes.

1855-1974: Keizerrijk
Het jaar 1855 markeert het begin van de moderne periode van het Ethiopische keizerrijk. Sinds dat jaar kende het land een centraal gezag en een feodaal systeem van met name Amhaarse grootgrondbezitters en Oromo pachters. Met name de in 1930 gekroonde keizer Haile Selassie heeft veel bijgedragen aan de modernisering van de staat. Hij voerde een nieuw muntstelsel, een nieuw burgerlijk wetboek, een moderner onderwijssysteem en algemeen kiesrecht in. Het feodale systeem werd evenwel vrijwel ongemoeid gelaten. De modernisering van landbouw en industrie kwam niet van de grond en er groeide ontevredenheid over de 'amharisering' van de overheid en het onderwijs. Een en ander had verzet tegen het centrale gezag tot gevolg, dat in 1974 tot de afzetting van de keizer door het leger leidde.

1974-1991: DERG
Het machtsvacuum dat ontstond door de internering van de keizer werd opgevuld door de Voorlopige Militaire Administratieve Raad, beter bekend onder het Amhaarse acronym DERG. De Grondwet werd buiten werking gesteld en het parlement werd ontbonden. In 1977 werd de voorzitter van de DERG, Mengistu Haile Mariam, het nieuwe staatshoofd van Ethiopië. Deze trachtte zijn macht te consolideren, onder meer door openlijke oppositie te verbieden. Politieke tegenstanders werden vervolgd. Tijdens deze periode, bekend als de Rode Terreur, werden tienduizenden mensen vermoord en ontvluchtte een veelvoud daarvan het land. Ethiopië werd omgevormd tot een socialistische volksrepubliek, waarbij grote bedrijven, bezittingen van de Ethiopische Kerk en grootgrondbezit genationaliseerd werden. In 1984 werd de Workers Party of Ethiopia (WPE) opgericht en werden alle andere politieke partijen verboden. Mengistu werd in 1987 gekozen tot de eerste president van de Democratische Volksrepubliek Ethiopië, onder een op Sovjet-leest geschoeide Grondwet. Diverse etnische groepen kwamen hiertegen in gewapend verzet, hetgeen uiteindelijk leidde tot de val van het Mengistu-regime. In mei 1991 marcheerde de overkoepelende verzetsorganisatie Ethiopian People's Revolutionary Democratic Front (EPRDF) Addis binnen. De EPRDF bestond uit een aantal, op etnische basis georganiseerde verzetsbewegingen, waarvan de Tigray People's Liberation Front de belangrijkste was (zie over de huidige samenstelling van de EPRDF in 3.3.2).

1991-1998: EPRDF
De voorzitter van de EPRDF, Meles Zenawi, werd na het vertrek van Mengistu tot staatshoofd ad interim benoemd en er werd een staatsraad ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de op etniciteit gebaseerde partijen. Het land werd ingedeeld in 14 administratieve regio's, teneinde de belangrijkste etnische groepen meer bestuurlijke zelfstandigheid te geven. De Eritrean People's Liberation Front (EPLF) nam echter geen deel aan de overgangsregering en vormde een eigen Eritrese regering. Het onafhankelijkheidsstreven van Eritrea werd overigens door de EPRDF gesteund. Eritrea werd uiteindelijk na een referendum onder Eritreërs in en buiten het land in 1993 onafhankelijk. De betrekkingen tussen de twee landen waren tot het uitbreken van het grensconflict in mei 1998 goed te noemen.

De eerste verkiezingen onder het nieuwe bewind, in juni 1992, werden geboycot door het Oromo Liberation Front (OLF), evenals een aantal kleinere oppositie-partijen. Het OLF weigerde verder aan de overgangsregering deel te nemen en trok zich terug uit de staatsraad, waar het tot dan toe twaalf zetels had bezet. Het OLF is thans nog immer actief, met name in het zuiden en westen van de huidige regio Oromia (zie verder hieronder en onder 3.3.2).

De verkiezingen van juni 1992 voor het lokale bestuur en van juni 1994 voor een Grondwetgevende Vergadering leverden een vrijwel monopolie-positie op voor de in het EPRDF verenigde partijen (zie 3.3.2). De nieuwe Grondwet trad in december 1994 in werking. In mei en juni 1995 volgden vervolgens parlementsverkiezingen. Aan deze verkiezingen deden 49 politieke partijen mee (de in het EPRDF verenigde partijen inbegrepen). Een groot aantal oppositiepartijen nam evenwel geen deel aan de verkiezingen, waaronder het OLF, de All-Amhara People's Organisation (AAPO) en de Coalition of Alternative Forces for Peace and Democracy in Ethiopia (CAFPDE), die de regering van intimidatie beschuldigden. Het EPRDF verwierf op nationaal en regionaal niveau de meerderheid. In augustus 1995 werd Meles Zenawi tot minister-president benoemd.

In kabinet en parlement was, naast de twee grootste bevolkingsgroepen (Oromo en Amharen), een representatieve etnische doorsnede van de Ethiopische bevolking vertegenwoordigd. Conform de Grondwet streefde de EPRDF ernaar om de angst van minderheden voor mogelijke overheersing van een bepaalde bevolkingsgroep weg te nemen. Toch werden overheidsfuncties in toenemende mate bezet door Tigrayers, die de EPRDF overigens vanaf het begin hadden gedomineerd. Vanaf 1995 werd de regering in toenemende mate bekritiseerd over de behandeling van politieke opposanten, waaronder die binnen de media.

Behalve met het gewapend verzet van het OLF, kreeg de regering te maken met de islamitisch fundamentalistische beweging Al Ittihad al Islamia. In de afgelopen jaren heeft het leger diverse malen invallen gedaan tot ver op Somalisch grondgebied, gericht tegen deze groepering. Met Sudan in het westen indachtig is Ethiopië beducht voor een sterke islamitisch fundamentalistische aanwezigheid aan de oostgrens.

De relatie met Eritrea verslechterde toen dat land in november 1997 zijn eigen munteenheid invoerde, waardoor de handel met Ethiopië werd verstoord. Deze kwestie, alsmede een sluimerend grensconflict, zou de aanleiding geweest zijn van militaire acties van Eritrea tegen Ethiopië in mei 1998. Volgens Eritrea was de aanleiding evenwel dat Ethiopische troepen al sinds medio 1997 de Eritrese grenzen hadden overschreden. Hoe dan ook, het conflict escaleerde tot een grootschalige oorlog tussen beide landen, die ruim twee jaar zou duren.

De oorlog bereikte een climax in mei 2000, toen Ethiopische troepen een massaal offensief inzetten. Ethiopische troepen drongen door tot ruim 40 km. op het grondgebied van Eritrea. In reactie hierop nam de VN-Veiligheidsraad op 13 mei 2000 Resolutie 1297 aan, waarin de hervatting van de vijandelijkheden werd veroordeeld en de strijdende partijen werden opgeroepen deze onmiddellijk te staken. Toen hieraan na drie dagen geen gehoor werd gegeven, werd unaniem tot een wapenembargo besloten (Resolutie 1298).

Op 25 mei 2000 slaagde Ethiopië erin om de bijna twee jaar eerder door Eritrea bezette gebieden bij Zala Ambessa te heroveren. Het offensief bleef hier echter niet toe beperkt, ondanks hervatting van (indirecte) onderhandelingen. Eerst nadat Ethiopië zijn militaire doelen had bereikt, ging men akkoord met een door de OAE opgesteld, aan de nieuwe realiteit aangepast vredesplan. Op 18 juni 2000 werd in Algiers een overeenkomst getekend tussen beide landen, die een (voorlopig) einde maakte aan de vijandelijkheden. De overeenkomst stipuleerde onder meer een onmiddellijk staakt-het-vuren, terugtrekking van het Ethiopische leger tot achter de grenzen van mei 1998 en de creatie van een bufferzone van 25 km in Eritrea, waar een internationale vredesmacht zou worden gestationeerd die de overeenkomst moest bewaken.

De regionale en federale parlementsverkiezingen van 14 mei 2000 gingen ondanks het conflict met Eritrea en de op dat moment net uitgebroken gevechten gewoon door . De verkiezingen werden gemarkeerd door incidenten, met name in de zuidelijke regio's. Daarentegen was de campagne verrassend open en er was een ruim aanbod van op radio en TV uitgezonden debatten. Ook de kranten lieten een krachtig oppositiegeluid horen. De verkiezingsuitslag gaf weliswaar de te verwachten meerderheid van de EPRDF te zien, maar de oppositie won niettemin terrein. Over het algemeen spraken waarnemers van vooruitgang ten opzichte van de verkiezingen van 1995 en van een zekere liberalisering van de politieke situatie. In hoeverre deze ontwikkeling zich in de verslagperiode heeft bestendigd wordt behandeld in de nu volgende paragraaf.

2.2Politieke ontwikkelingen

---
In de maanden na het staakt-het-vuren van juni 2000 werkte de VN aan de voorbereiding van stationering van de vredesmacht, de UN Mission in Ethiopia and Eritrea (UNMEE), terwijl de onderhandelingen tussen de partijen over een definitief akkoord moeizaam vooruitgang maakten. In september 2000 nam de VN Veiligheidsraad Resolutie 1320 aan, waarin de rol en omvang van UNMEE verder werden gedefinieerd. Significant hierbij was de consensus van de internationale gemeenschap; eind oktober 2000 hadden reeds 22 landen, waaronder Nederland, troepen aangeboden. Mede dankzij deze brede internationale bereidheid en na maanden van diplomatieke druk van de VN, de VS en de OAE bereikten Ethiopië en Eritrea tenslotte op 12 december 2000 te Algiers een vredesakkoord, dat het formele einde van de oorlog markeerde.

Het vredesakkoord bestaat uit drie componenten:


- De instelling van een onafhankelijk lichaam, benoemd door de OAE, dat de oorzaken van de oorlog moet onderzoeken;


- de instelling van een neutrale grenscommissie (Boundary Commission) die de betwiste grens moet definiëren. Beide landen hebben elk twee leden in de commissie mogen benoemen. Naar verwachting zal de commissie eind maart 2002 een bindende uitspraak doen over de exacte loop van de (definitieve) grens;


- de instelling van een claimscommissie (Claims Commission), die claims ten aanzien van schade aan eigendommen alsook ten aanzien van deportaties moet onderzoeken. De arbitrage door deze commissie, waarvan de leden door beide landen zelf zijn benoemd, is eveneens bindend.

De in het staakt-het-vuren overeengekomen bufferzone, de Temporary Security Zone (TSZ), werd formeel ingesteld in april 2001. Op dat moment kon UNMEE verklaren dat beide partijen hun troepen volledig uit de TSZ hadden teruggetrokken. Beide partijen bleven doorgaan met elkaar te beschuldigen van schending van het vredesakkoord. Desondanks wordt de kans op hervatting van de gewapende strijd niet groot geacht.

Het sluiten van het vredesakkoord vormde de opmaat naar een aantal binnenlands politieke ontwikkelingen, die hieronder aan de orde komen. In de eerste plaats kwam een scheuring binnen het Ethiopische leiderschap aan het licht, meer in het bijzonder binnen de Tigray People's Liberation Front (TPLF), de dominante factie in de regeringspartij EPRDF. Het gaat hierbij in wezen om twee vleugels. Aan de ene kant de groep van minister-president Meles Zenawi (de Paleis-groep); aan de andere kant de groep rondom Seye Abraha (de Mekele-groep). De Mekele-groep staat een hardere lijn voor jegens Eritrea. Bovendien pleitte de Mekele-groep voor een sterkere rol van partij en staat en voor het langzamer doorvoeren van politieke en economische liberalisering. De 12 leden van de Mekele-groep werden in maart 2001 van hun functies ontheven en lijken politiek gemarginaliseerd . Abraha werd zelfs gearresteerd op beschuldiging van corruptie. De EPRDF nam een verklaring aan waarin deze dissidente TPLF-factie hard werd veroordeeld.

In de periode tussen maart en augustus 2001 duurde de openlijke verdeeldheid evenwel voort. Een campagne van 'politieke vernieuwing' en een anti-corruptie- campagne gingen van start, volgens sommigen vooral bedoeld om de politieke oppositie van de 'Paleisgroep' uit te schakelen. Feit is dat met name politieke tegenstanders van de premier van corruptie werden beschuldigd en in een drietal gevallen gearresteerd. Saillant is ook dat van corruptie beschuldigde personen niet meer op borgtocht kunnen worden vrijgelaten. De wetswijziging die dit mogelijk maakte, werd in juni 2001 in recordtempo door het (door de EPRDF gedomineerde) parlement bekrachtigd. Het is echter niet zo dat de rechter de corruptie-aanklachten klakkeloos heeft overgenomen. Voorts werd een aanzienlijk aantal gezagsdragers vervangen, waaronder de president van de regio Tigray (geografisch de machtsbasis van de regeringspartij).

Behalve in de TPLF kwam ook de verdeeldheid van de Oromo-partij binnen de EPRDF, de OPDO, aan de oppervlakte. Steun van de Oromo, kwantitatief de grootste etnische groep in Ethiopië, is van groot belang voor het overleven van de EPRDF. Het bovengenoemde proces van 'politieke vernieuwing' (lees: de zuivering van de partijtop van tegenstanders van Meles) leidde tot de vlucht (dan wel, zoals de meeste media het noemden, het overlopen) naar het buitenland van een aantal prominente OPDO-politici, onder wie Almaz Meko, de voorzitter van het Hogerhuis, die in de VS asiel vroeg. Ook de (ceremoniële) president van Ethiopië, Negasso Gidada, werd uit het Centraal Comité van de EPRDF gezet. Hijzelf zegde zijn lidmaatschap van OPDO op, maar bleef nog president. Nadat Negasso's ambtstermijn als president verstreek, werd in oktober 2001 de onbekende luitenant Girma Wolde Giorgis benoemd tot president. Ook de nieuwe leider van OPDO, Abadula Gemeda, is een bondgenoot van premier Meles. Hij is tevens ex-generaal, hetgeen niet onbelangrijk is voor de loyaliteit van het leger. De verdeeldheid in het Oromo-kamp moet worden gezien als een machtsstrijd tussen aanhangers van premier Meles aan de ene kant en voorstanders van een meer onafhankelijke, tegen dominantie door de TPLF gekante lijn aan de andere kant.

In september 2001 hielden de vier partijen die samen het EPRDF vormen, hun partijcongressen. Deze congressen vormden de afsluiting van maandenlange bespiegelingen waaraan ze zichzelf hadden onderworpen. In een gezamenlijke afsluitende sessie werd het concept van de 'revolutionaire democratie' als basis van het beleid voor de komende jaren omarmd. In theorie wordt hiermee gedoeld op verwezenlijking van een markteconomie die ten goede komt aan de bevolking als geheel; in de praktijk bestaat het risico dat dit concept uitpakt als een ideologisch vehikel ten behoeve van de machtspositie van de regeringspartij.

Een tweede binnenlandse ontwikkeling was het onverwachts ontvlammen van openlijk maatschappelijk protest. In januari 2001 organiseerde de Ethiopian Democratic Party (EDP), gesteund door vijf andere oppositiegroeperingen, een demonstratie in Addis Abeba tegen de inhoud van het vredesakkoord. Ofschoon het protest vreedzaam verliep, vormde het de opmaat naar maatschappelijke onvrede die in de maanden erna aan de oppervlakte zou komen.

In februari en maart 2001 vonden wijk- (kebele) en provinciale (woreda) verkiezingen plaats, die volgens waarnemers de nodige gebreken vertoonden, met name voorafgaand aan de respectievelijke verkiezingsdagen. Er werd gesproken van een verslechtering ten opzichte van de verkiezingen van mei 2000. De verkiezingen van mei 2000 waren weliswaar ook niet vlekkeloos verlopen, maar werden als een verbetering ten opzichte van de verkiezingen van 1995 beschouwd. De onregelmatigheden tijdens de kebele-verkiezingen in februari waren aanleiding voor oppositiepartijen als AAPO, EDP, en ONC om niet mee te doen aan de woreda-verkiezingen in maart. De politieke onrust was aanleiding om de verkiezingen in de zuidelijke regio, Southern Nations, Nationalities and Peoples Region (SNNPR), uit te stellen tot december 2001 en de verkiezingen in de regio's Somali, Gambella en Beneshangul tot nader order (zie verder 3.3.2).

In april 2001 brak een studentenprotest uit op de campus van de universiteit van Addis Abeba. Aanvankelijk waren de studenteneisen niet politiek van aard; hadden met name betrekking op de gang van zaken op de universiteit. Toen de politie ingreep escaleerde het protest evenwel en kreeg het conflict een meer politiek karakter. De woede van de studenten richtte zich tegen het bewind in het algemeen en sloeg over op ontevreden jongeren buiten de universiteit. Dit leidde tot ernstige rellen en plunderingen, waartegen de politie met excessief geweld optrad. De balans na twee dagen: 41 doden; 250 gewonden; enorme materiële schade; en enkele duizenden arrestaties (schattingen variëren nogal; van 2000 tot 5000). De arrestanten werden overgebracht naar politie- en legerkampementen buiten de stad. De overgrote meerderheid van hen werd kort hierna weer vrijgelaten. Een aantal is voorgeleid op beschuldiging van openbare geweldpleging en aanzetten tot geweld. De arrestanten werden aangeduid als studenten en relschoppers, maar zeker is dat niet iedereen aan dit 'profiel' voldeed.

Hoewel de autoriteiten benadrukten dat de studentenprotesten door relschoppers waren aangegrepen om te plunderen, namen zij de gelegenheid te baat om (vermeende) politieke opponenten aan te pakken. Meer dan honderd leden van de Ethiopian Democratic Party, de All Amharic People's Organisation, en anderen werden gearresteerd (zie verder 3.3.2). In mei 2001 werd vervolgens de oprichter van de belangrijkste Ethiopische mensenrechtenorganisatie gearresteerd wegens het 'aanzetten tot geweld'. De directeur van het enige onafhankelijke economisch onderzoeksinstituut in het land werd op grond van dezelfde aanklacht gearresteerd. Beiden werden na enkele weken op borgtocht vrijgelaten. De zitting waarop de aanklacht zal worden behandeld, werd verdaagd tot december 2001 en later tot april 2002.

In contrast tot deze negatieve ontwikkelingen, werd tegelijkertijd (mei 2001) een aantal prominente Oromo-activisten vrijgelaten, dat jaren in detentie had doorgebracht. Die vrijlating vond plaats op last van de rechter en is volgens sommigen een indicator van de toenemende onafhankelijkheid van de rechterlijke macht (zie verder in 3.3.5).

Samenvattend kan worden gesteld dat de politieke ontwikkelingen in het teken staan van de nasleep van de oorlog. De vrede met Eritrea is wellicht niet van harte maar desalniettemin gesloten. Binnenlands heeft dit de nodige scheidslijnen aan het licht gebracht, zowel binnen het leiderschap als tussen het leiderschap en de Ethiopische maatschappij. De in het vorige ambtsbericht gesignaleerde trend van politieke liberalisering zette, als gevolg van deze spanningen, in de verslagperiode niet verder door. Het is onwaarschijnlijk dat het optreden van de overheid een einde heeft gemaakt aan de binnenlandse onrust, ook al lijkt de regeringspartij de eigen gelederen te hebben gesloten. De machtsbasis van de premier lijkt evenwel te zijn versmald.

2.3 Veiligheidssituatie

---
De veiligheidssituatie is over het algemeen goed te noemen, met uitzondering van een aantal specifieke plaatsen.

Aan het front met Eritrea hebben zich sinds de staakt-het-vuren-overeenkomst van juni 2000 geen gewelddadigheden van enige omvang meer voorgedaan. Wel is melding gemaakt van een aantal incidenten in de Temporary Security Zone, die evenwel op Eritrees grondgebied ligt (zie hierover het ambtsbericht Eritrea van 1 maart 2002). Niettegenstaande enkele punten van zorg, wordt een hervatting van vijandelijkheden niet verwacht. Het Ethiopische leger wordt inmiddels in hoog tempo gedemobiliseerd. De namen van de doden die gevallen zijn tijdens het conflict, werden vanaf het tweede kwartaal 2001 via de kebeles bekend gesteld. Een totaal overzicht van het aantal doden is evenwel niet verstrekt door de autoriteiten. De autoriteiten zijn dit ook niet van plan, omdat zij dit als geheime informatie beschouwen.

Daarnaast zijn er in de regio's Somali en Oromia, met name in de grensgebieden met Somalië en Sudan, gewapende guerrillabewegingen actief, waaronder Al Ittihad al Islamia, het Ogaden National Liberation Front, en het Oromo Liberation Front (zie verder 3.3.2). Volgens een in de regio Somali actieve humanitaire organisatie beheerst de overheid er alleen de steden, terwijl de uitgestrekte gebieden daarbuiten de facto worden beheerst door diverse facties. Naast politiek geweld gericht tegen de overheid van de kant van genoemde guerrillabewegingen komen banditisme en clan-gebonden geweld voor. Hierbij gaat het om conflicten tussen clans over bijvoorbeeld vee, water of grond.

Verder laaien er van tijd tot tijd etnische conflicten op, waarbij ook doden vallen, onder meer tussen Amharen en Oromo's in met name de streek oost-Wellega in de regio Oromia (zie verder 3.4.4).

2.4 Staatsinrichting

---
Zoals reeds opgemerkt dateert de huidige Grondwet van 1994. Een belangrijk element van deze Grondwet is de federale structuur. Het land is verdeeld in negen deelstaten of keelils (in dit bericht regio's genoemd), die in theorie, conform artikel 39 van de Grondwet, het recht hebben om zich af te scheiden. De Grondwet legt een aanzienlijke uitvoerende en wetgevende bevoegdheid bij de regio's, die elk een eigen regering en parlement hebben. Elke regio kent een administratieve indeling in zones, woreda's (in de tijd van de Derg keftegna's genaamd), die op hun beurt weer zijn ingedeeld in kleinere eenheden (kebeles). Behalve de negen regio's kent het land nog twee aparte administratieve eenheden, Addis Abeba en Dire Dawa.

De scheiding der machten is als volgt vormgegeven:


· De wetgevende macht op federaal niveau ligt bij de twee kamers van het parlement: de 548 leden tellende Council of People's Representatives, die eens per vijf jaar direct wordt gekozen, en de 130 leden tellende House of Federation, dat deels direct door de bevolking, deels door de regionale parlementen (Regional Councils) wordt gekozen;


· De nationale uitvoerende macht wordt gevormd door een regering bestaand uit een minister-president en zijn Raad van Ministers. De minister-president is tevens opperbevelhebber van de strijdkrachten. De minister-president selecteert zijn ministersploeg. De president, die een grotendeels ceremoniële rol heeft, wordt niet direct maar door het parlement gekozen;


· De rechterlijke macht, ten slotte, bestaat op federaal niveau uit de Federal Courts of First Instance, de Federal High Court en de Federal Supreme Court. Deze rechtbanken zijn bevoegd om recht te spreken in gevallen die de Grondwet, federale wetgeving of internationale verdragen betreffen. Op regionaal niveau bestaan de Regional First Instance Courts (ook woreda-courts genoemd), de Regional High Courts en de Regional Supreme Courts, die rechtspreken op grond van de regionale wetgeving. Op het administratieve niveau daaronder bestaan nog Zonal Courts. Voor moslims bestaan er voorts shari'a-rechtbanken, die rechtspreken in familierechtelijke zaken (mits beide partijen hiermee instemmen). Daarnaast bestaan er militaire rechtbanken, die rechtspreken op grond van het militair strafrecht. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht wordt in de Grondwet gegarandeerd. De Grondwet voorziet voorts in waarborgen ter handhaving van de rechtszekerheid en ter bescherming van de mensenrechten. De praktijk wordt beschreven in 3.3.

2.5 Economische situatie

---
Ethiopië is een van de armste landen ter wereld: op de internationale ranglijst voor sociale ontwikkeling, de Human Development Index, staat het land op de 158 plaats (van de 162) . De economie is grotendeels gebaseerd op landbouw, die meer dan de helft van het bruto nationaal product, 90% van de export en 80% van de werkgelegenheid voor zijn rekening neemt. De economie is kwetsbaar als gevolg van droogte, gebrekkige landbouwmethoden, de verdeling van grondbezit en het gevoerde landbouwbeleid. In het algemeen is de infrastructuur gebrekkig, mede als gevolg van jaren van burgeroorlog. De schuldenlast bedraagt 38% van het BNP voor 2000/2001.

De economische prognoses zijn evenwel positiever: het IMF voorziet een groei van het Bruto Nationaal Product met 6,5% in 2001 en 7% in 2002. Voorts is van belang dat donoren (Wereldbank, IMF en ook Nederland) de tijdens de oorlog bevroren hulp aan Ethiopië hebben ontdooid. De belangrijkste schuldeisers van Ethiopië besloten in april 2001 om een belangrijk deel van Ethiopiës buitenlandse schuld kwijt te schelden dan wel de betaling ervan te herstructureren. De hoge defensie-uitgaven zijn inmiddels verminderd.

Voorts zijn er geen aanwijzingen dat op korte termijn voedselschaarste in dezelfde mate als vorig jaar zal optreden; de landbouwproductie is in het jaar 2000 zodanig verbeterd dat vier miljoen minder mensen afhankelijk zijn van voedselhulp . In sommige regio's is er een productie-overschot, in anderen een tekort. Wel is het zo dat de koopkracht in regio's met een voedseltekort zodanig laag is dat de prijs en dus de inkomsten van de regio's met een surplus navenant laag zijn.

2.6 Samenvatting

---
Politieke ontwikkelingen in de verslagperiode stonden in het teken van het einde van de oorlog met Eritrea, dat op 12 december 2000 officieel bezegeld werd. Met de stationering van de UNMEE-vredesmacht en gelet op de ervaringen tot dusverre lijkt het onwaarschijnlijk dat dit conflict in de voorzienbare toekomst tot een hernieuwde uitbarsting zal komen. Binnenlands heeft het einde van de oorlog de nodige scheidslijnen aan de oppervlakte gebracht, zowel binnen de regeringspartij EPRDF zelf als tussen EPRDF en ander politieke krachten in het land. Binnen de partij, en met name in de TPLF en de OPDO, vond een machtsstrijd plaats, die leidde tot een aantal personele wijzigingen (c.q. 'zuiveringen') in de top en herstel van de hegemonie van premier Meles. De maatschappelijke onrust is hiermee evenwel nog niet verstomd.

De veiligheidssituatie is goed te noemen, met uitzondering van enkele specifieke plaatsen. Sinds het staakt-het-vuren van juni 2000 hebben zich tussen Ethiopië en Eritrea geen gewelddadige confrontaties meer voorgedaan. Een groot deel van de als gevolg van de oorlog ontheemden is inmiddels (spontaan) teruggekeerd. De gewapende guerrilla door organisaties als OLF, ONLF, Al Ittehad is beperkt in tijd en plaats (delen van Ogaden, Oromia in het oosten en zuidoosten van Ethiopië).


3 Mensenrechten

---

3.1 Inleiding

---
In dit hoofdstuk wordt een aantal aspecten van de mensenrechtensituatie beschreven, te weten de waarborgen en het toezicht (3.2), de naleving en schending van een aantal grondrechten (3.3) en de mensenrechtensituatie van een aantal specifieke groepen (3.4).

3.2 Waarborgen en toezicht

---
Ethiopië is partij bij de belangrijkste VN-mensenrechtenverdragen, inclusief het Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten en het Verdrag tegen Foltering. Voorts is Ethiopië partij bij het Vluchtelingenverdrag van Genève van 1951 en het bijbehorende Protocol van 1967. In de verslagperiode is het rapport verschenen over Ethiopië van het verdragscomité onder het Verdrag voor de Rechten van het Kind. Aan een aantal andere comités is nog steeds niet gerapporteerd, waardoor het internationale toezicht op naleving van de desbetreffende verdragen wordt bemoeilijkt. Verder wordt internationaal toezicht uitgeoefend door UNMEE, in welk kader een mensenrechtencomponent met zeven professionele medewerkers is opgezet. Hierbij wordt met name gekeken naar de mensenrechtensituatie voor zover gerelateerd aan de oorlog, waaronder de situatie van de Ethiopiërs van Eritrese afkomst (zie 3.4.1).

Daarnaast is er sprake van een zeker toezicht door internationale NGO's zoals Amnesty International en Human Rights Watch. In hun respectievelijke rapporten beoordelen zij de mensenrechtensituatie in Ethiopië vrij negatief.

Op nationaal niveau biedt de Grondwet en de lagere wetgeving een groot aantal waarborgen op het vlak van de mensenrechten. Naar de letter is de Ethiopische Grondwet wellicht een van de meest 'verlichte' in Afrika, in de zin dat waarborgen van mensenrechten erin zijn opgenomen. In de praktijk kan dit niet altijd worden waargemaakt.

Van de zijde van de overheid wordt toezicht op de naleving van mensenrechten beoogd door oprichting van een Nationale Mensenrechtencommissie en benoeming van een Ombudsman. De wet terzake is vorig jaar van kracht geworden; de uitvoering is nog nauwelijks van de grond gekomen. In oktober 2001 startten twee parlementaire commissies met hun werk om kandidaten te selecteren voor de mensenrechtencommissie en de functie van Ombudsman. Te zijner tijd zal blijken hoe onafhankelijk het toezicht door deze organisaties daadwerkelijk is.

Non-gouvernementeel nationaal toezicht wordt bemoeilijkt door restricties van de overheid. De non-gouvernementele organisatie Human Rights League is het niet toegestaan zich te registreren (naar verluidt wegens vermeende banden met het Oromo Liberation Front). De Ethiopian Human Rights Council (EHRCO) werd in juni 1999, na een juridische strijd van zeven jaar, wel gelegaliseerd. Deze organisatie heeft met financiële hulp van buitenlandse donoren inmiddels vier kantoren in het gehele land en is van plan er nog twee te openen. Men organiseert openbare discussie-bijeenkomsten, die over het algemeen ongehinderd plaatsvinden. EHRCO volgde de verkiezingen van mei 2000 en bracht hierover een vrij kritisch rapport uit. Naar aanleiding van de onlusten in Addis Abeba van april 2001 (zie 2.2) werd EHRCO evenwel ook doelwit van de overheid. Oprichter Mesfin Woldemariam werd in mei 2001 gearresteerd op beschuldiging van het aanzetten tot geweld, en na vier weken op borgtocht vrijgelaten. Het EHRCO-hoofdkantoor werd tijdelijk gesloten, maar is inmiddels weer open. De zitting is verdaagd.

3.3 Naleving en schendingen

---
Hieronder volgt een beschrijving van de naleving dan wel schending in Ethiopië van een aantal klassieke grondrechten.

Er bestaat in Ethiopië een private pers: zo zijn in Addis Abeba bijna 50 onafhankelijke (week)bladen te koop. Daarnaast bestaan er vier kranten die door de overheid worden uitgegeven. Radio en televisie zijn geheel in handen van de overheid.

Journalisten en uitgevers van kranten kunnen strafrechtelijk worden vervolgd op grond van de Perswet van 1992, die onder meer het publiceren van onjuiste informatie, het aanzetten tot etnische conflicten en smaad verbiedt. Op deze delicten staan straffen die variëren van geldboetes tot gevangenisstraffen van maximaal drie jaar. Daarnaast kan een aantal bepalingen uit het strafrecht worden aangewend jegens journalisten, zoals het 'in gevaar brengen van de veiligheid van de staat', 'aanzetten tot oorlog' en 'onthullen van staatsgeheimen', delicten die bedreigd worden met maximaal tien jaar gevangenisstraf.

Verschillende bronnen hebben uiteenlopende aantallen gedetineerde journalisten gemeld. Zo rapporteerde Amnesty International dat 'momenteel ongeveer 25 journalisten in de gevangenis zitten' . De aanklachten werden hierbij niet vermeld. De organisatie Reporters sans Frontières, ging in februari 2001 uit van zeven gedetineerde journalisten . Drie journalisten van het Oromo-georiënteerde weekblad Urjii die ten tijde van het vorige ambtsbericht nog steeds vastzaten, werden in mei 2001 op last van de rechter vrijgelaten. In dezelfde maand werden evengoed weer twee andere journalisten opgepakt. Deze zouden in juli 2001 weer zijn vrijgelaten. De journalist Tamrat Zuma van het tijdschrift Atkurot zat enkele maanden vast omdat hij niet over het voor vrijlating op borgtocht benodigde bedrag, US$ 1.300, beschikte. Begin maart 2002 werd hij tenslotte op borgtocht vrijgelaten. Een 'nieuwe golf van repressieve maatregelen' (met name door nieuwe of hernieuwde aanklachten) ten aanzien van journalisten vanaf november 2001 kan slechts in zoverre worden bevestigd dat bepaalde journalisten opgeroepen werden zich te melden. Er is geen sprake van nieuwe arrestaties en aanklachten.

Ook in andere (naar schatting enkele tientallen) gevallen zijn journalisten op borgtocht vrijgelaten, maar hangt hen mogelijk nog een proces boven het hoofd. Ook zijn er journalisten gearresteerd en pas vrijgelaten nadat zij bij de politie een verklaring hadden afgelegd (de inhoud waarvan dezerzijds onbekend is). Voorts heeft de naar Ethiopische maatstaven hoge borgsom een afschrikkende werking. Er zijn berichten bekend van journalisten die het land zijn ontvlucht (een aantal van 40 wordt genoemd) en elders asiel hebben aangevraagd. Niet bekend is of deze aanvragen ook zijn ingewilligd.

In elk geval staat vast dat de aantallen gedetineerde journalisten lager liggen dan enkele jaren geleden. Ondanks de dreiging van potentiële juridische stappen, publiceren de particuliere media ongestraft allerlei onbewezen verhalen en harde kritiek op de regering. In maart 2000 werd ook de organisatie voor onafhankelijke journalisten Ethiopian Free Press Journalists Association door de regering erkend, zeven jaar na de oprichting, hetgeen als een positieve stap kan worden beschouwd.

Al met al dus een gemengd beeld, waarbij intimidatie en in uitzonderlijke gevallen arrestatie van journalisten op grond van hun (vermeende) politieke opinie niet uitgesloten kunnen worden.

Ook het recht op vrijheid van vereniging en vergadering is grondwettelijk vastgelegd. Dit is echter, net als het recht op vrije meningsuiting, geen absoluut recht. In de praktijk wordt een aantal restricties opgelegd, teneinde de staat te beschermen tegen centrifugale krachten. Hieronder wordt een (niet uitputtend) overzicht gegeven van de belangrijkste legale en illegale partijen in het huidige Ethiopië. Tot slot van deze paragraaf worden nog enkele opmerkingen gemaakt over de positie van vakbonden en andere maatschappelijke organisaties.

EPRDF
De dominante partij in Ethiopië, de EPRDF (ook bekend onder het Amhaarse acronym EHADAG), is een coalitie van vier bewegingen:


- Tigray People's Liberation Front: de dominante factie binnen de EPRDF sinds de oprichting in 1989. De minister-president is afkomstig uit deze beweging. De TPLF is voortgekomen uit de Tigray-beweging MAGEBET en verzette zich sedert de oprichting in 1975 tegen het regime van Mengistu. In maart 2001 kwam voor het eerst verdeeldheid binnen de TPLF aan het licht (zie 2.2);


- Oromo People's Democratic Organisation. OPDO afficheert zich als de vertegenwoordiger van de Oromo-bevolkingsgroep.


- Amhara National Democratic Movement. De ANDM is de Amhaarse vleugel van de EPRDF en wordt dan ook met name gesteund in de regio Amhara;


- Southern Ethiopia Peoples Democratic Front , die zijn machtsbasis met name in de zuidelijke regio SNNPR vindt, waar zoals de naam van de regio al zegt tal van etnische groepen leven.

Daarnaast is nog een aantal kleinere partijen aan de EPRDF gelieerd, maar deze maken er officieel geen deel van uit. Dit zijn:


- Somali People's Democratic Organisation


- Gambella People's Democratic Front


- Benishangul Gumuz People's Democratic Unity Party

- Afar National Democratic Party


- Harari National League

Legale oppositie

De legale oppositie is relatief zwak doch wordt sterker. De campagne voor de verkiezingen van mei 2000 was verrassend open. Dankzij de aanwezigheid in het parlement heeft de oppositie betere toegang tot de media gekregen (sommige debatten worden live uitgezonden). Ook zijn de oppositiepartijen organisatorisch steeds beter op orde.

De belangrijkste legale oppositiepartijen zijn:


- Southern Ethiopian Peoples Democratic Coalition (SEPDC). Leider is dr. Beyene Petros, die tevens leider is van de Coalition of Alternative Forces for Peace and Democracy in Ethiopia (CAFPDE). Beide partijen zijn coalities van een groot aantal partijtjes, waarvan een aantal van beide coalities lid is.

De SEPDC heeft met name in het zuiden een sterke aanhang, meer in het bijzonder in de regio SNNPR in de zones Hadya en Kembeta. Bij de verkiezingen van mei 2000 veroverde de SEPDC negen zetels in het federale parlement en 25 zetels in het regionale parlement. Deze relatieve kracht van de SEPDC-oppositie, gekoppeld aan de defensieve houding van de EPRDF hebben geleid tot een gespannen situatie in dit gebied. Sinds maart 2001 is sprake geweest van groeiende repressie van de oppositie door de regionale overheid, in de vorm van intimidatie, geweld en (willekeurige) detentie. Er zijn speciale politie- en legereenheden in het gebied geplaatst. Naar schatting 700 mensen van de oppositie werden om politieke redenen gearresteerd, terwijl meer dan 2000 mensen, veelal leden of aanhangers van de SEPDC, tijdelijk zijn ondergedoken of verhuisd. Vanaf augustus 2001 is het merendeel van de gedetineerden vrijgelaten, op borgtocht en/of op voorwaarde dat ze een verklaring tekenden waarin werd gesteld dat ze zich voortaan van steun aan de SEPDC zouden onthouden. Eind 2001 zouden er volgens de SEPDC-leiding nog 104 leden vastzitten, inclusief een aantal verkiezingskandidaten; de autoriteiten gaven een lager aantal . De partij heeft, naar aanleiding van de vrijlatingen, aan de zonale en woreda-verkiezingen deelgenomen, maar heeft vervolgens de kebele-verkiezingen geboycot vanwege het geringe democratische gehalte van de zonale en woreda-verkiezingen. Hoewel er recentelijk geen gewelddadige incidenten zijn gemeld, blijven militairen in deze regio nadrukkelijk aanwezig. De repressieve houding lijkt met name afkomstig van de regionale overheid, terwijl de federale overheid zich niet geheel bewust heeft getoond van de ernst van de situatie. De federale overheid heeft dan ook niet expliciet ingegrepen.


- All-Amhaara People's Organisation (AAPO, ook bekend onder het Amhaarse acronym MAHAD). Sinds 1999 is de houding van de autoriteiten ten aanzien van de AAPO versoepeld. Bij de verkiezingen van mei 2000 deed AAPO mee met 17 kandidaten voor het federale parlement en 32 voor de regionale parlementen. Volgens eigen zeggen 'met tegenzin' omdat de kieswet voorschrijft dat een partij die twee maal achter elkaar de verkiezingen boycot de registratie wordt ontnomen, waardoor deze illegaal wordt. Hoewel de verkiezingen in het geheel relatief positief waren verlopen, waren er meldingen van intimidatie, waaronder jegens AAPO-leden.

Deze ontwikkeling ten goede wordt echter weer gedeeltelijk overschaduwd door de gebeurtenissen in het voorjaar van 2001. Zoals reeds gesteld, besloot AAPO wegens onregelmatigheden bij de kebele-verkiezingen niet mee te doen aan de woreda-verkiezingen van maart 2001. In de nasleep van de onlusten in Addis Abeba in april 2001 werd een 37-tal AAPO-aanhangers gearresteerd. Er zou thans slechts nog een enkeling van vastzitten. Eén lid zou in detentie zijn overleden .

AAPO wordt sinds 2000 geleid door Hailu Shawel. De partij geeft geen lidmaatschapskaarten uit.


- Oromo National Congress (ONC). Onder leiding van Merera Gudina heeft de ONC zich met enig succes opgeworpen als de vertegenwoordiger van de Oromo. Men heeft geklaagd over massale intimidatie van ONC-kandidaten bij de verkiezingen van mei 2000; zo zou 40% van de kandidaten zich als gevolg van druk van de overheid hebben teruggetrokken.


- Ethiopian Democratic Party (EDP). De EDP, onder leiding van Lidetu Ayalew, is een nieuwkomer in de Ethiopische politiek. Het is de enige partij die niet op etnische basis is georganiseerd; men is ook tegen het etnisch federalisme. Men streeft naar nationale verzoening en verankering van de liberale democratie. De partij werd hard aangepakt in de nasleep van de rellen in Addis Abeba in april 2001 (meer dan 100 EDP-leden werden gearresteerd ). De meeste arrestanten werden na korte tijd vrijgelaten, sommigen zonder aanklacht, anderen op borgtocht. Diegenen die op borgtocht werden vrijgelaten, hangt mogelijk nog een proces boven het hoofd. De partij wordt sindsdien met argusogen gevolgd. Zo werd het de EDP in september 2001 nog onmogelijk gemaakt een publieke discussiebijeenkomst te houden over 'revolutionaire democratie'.

Voor een lijst met alle legale partijen die aan de verkiezingen van mei 2000 hebben meegedaan zij verwezen naar bijlage III.

Illegale oppositie
Een aantal bewegingen erkent de regering niet als het wettig gezag en sluit geweld niet expliciet uit. Om die reden wordt het hun niet toegestaan zich als politieke partij te registreren. Zij zijn daarmee in Ethiopië illegaal . Personen die worden aangehouden wegens betrokkenheid bij deze organisaties, kunnen strafrechtelijk worden vervolgd. Discriminatoire dan wel disproportionele bestraffing kan hierbij niet worden uitgesloten. Verdachten van betrokkenheid bij deze organisaties worden vastgehouden in voorarrest, soms zelfs jarenlang. Vertrouwelijke bronnen noemen een aantal van 3500 van dergelijke 'security detainees'.

Hieronder worden de belangrijkste van deze bewegingen opgesomd:


- Oromo Liberation Front. Het OLF streeft afscheiding van 'Oromoland' of 'Oromia' na en schuwt het geweld niet om dat doel te bereiken. De regering treedt hard op tegen het OLF, met zowel militaire als strafrechtelijke middelen. Bij gevechten tussen het Oromo Liberation Army (de gewapende tak van het OLF) en het leger zijn naar verluidt reeds honderden doden gevallen. Sinds augustus 1999 zijn er berichten over gevechten tussen het OLF en het Ethiopische leger in Kenia en Somalië. Hierbij werd het OLF ondersteund door Eritrea, in een poging het Ethiopische leger althans gedeeltelijk van het front tussen beide landen af te leiden. Sinds het vredesakkoord van december 2000 is de indirecte oorlog tussen beide landen in Somalië ten einde gekomen. Wel zijn er nog steeds aanwijzingen voor Ethiopische (militaire) aanwezigheid op Somalisch grondgebied .

Nog steeds worden mensen gearresteerd en gedetineerd op de (valse) verdenking lid of aanhanger van het OLF te zijn, zij het op minder massale schaal dan in het begin van de jaren '90. Aantallen zijn niet exact bekend, maar vast staat dat het om enkele duizenden mensen gaat. De meeste gedetineerden worden na enkele weken met een waarschuwing heengezonden. Sommige verdachten worden echter lange tijd zonder proces vastgehouden. Het Internationale Rode Kruis heeft beperkte toegang tot de militaire detentiecentra, waar deze mensen worden vastgehouden. Zoals in 2.2. gesteld, werden in mei 2001 enkele tientallen prominente Oromo's, die sinds 1997 vastzaten, door de rechter vrijgesproken. Zij zijn vervolgens ook vrijgelaten.

Het OLF wordt geleid door een Executive Committee, bestaande uit negen leden. Deze worden gekozen uit de National Council, die op zijn beurt weer wordt gekozen door het National Congress. In Ethiopië is het OLF georganiseerd in committees op regionaal niveau en cells op dorpsniveau. Leden van de militaire tak verblijven meesttijds ondergedoken in de bush, terwijl andere OLF-leden in de dorpen en steden verblijven, zij het clandestien gezien de status van het OLF. Voor gewone leden zal de structuur van de organisatie alleen tot op het celniveau bekend verondersteld mogen worden. Het OLF gaf tot 1996 lidmaatschapskaarten af (met uitzondering van de periode 1992-1994). Gedurende 1991/1992, toen het OLF deel uitmaakte van de overgangsregering, werden in Ethiopië kaarten uitgegeven. Aan de voorzijde het OLF-logo (groene boom met gele rand; rode ster erboven; het woord ODDA eronder; rood-groen-rode strepen als achtergrond); aan de achterkant personalia en pasfoto. Tussen 1994 en medio 1996 werden lidmaatschapskaarten afgegeven voor OLF-leden buiten Ethiopië, met name in Europa. Aan de voorkant stond het OLF-logo en een foto; aan de achterkant de OLF-vlag.

Het OLF heeft in het verleden opgeroepen tot een referendum, dat zou moeten beslissen over onafhankelijkheid van 'Oromia'. Recentelijk lijkt er sprake te zijn van een ideologische splitsing binnen de beweging. Een vleugel, waarvan de huidige secretaris-generaal van het OLF, Daud Ibsa, deel uitmaakt, roept op tot vrijwillige unie met de rest van Ethiopië, terwijl de andere vleugel voor volledige afscheiding is. Ook de vraag in hoeverre er met de Ethiopische regering gesproken zou moeten worden, is onderwerp van debat. Het OLF zelf relativeert de verdeeldheid .


- Al Ittihad al Islamiya. Deze islamitisch-fundamentalistische beweging is met name (militair) actief in de regio Somali en streeft naar een pan-Somalische eenheidsstaat op islamitische grondslag. Al Ittihad wordt door de Ethiopische regering als een terroristische groepering beschouwd, en niet geheel zonder reden, gezien de gehanteerde middelen (zie 2.1.2). Onder de bevolking bestaat betrekkelijk weinig steun voor deze beweging. Na de gebeurtenissen van 11 september 2001 in de VS, plaatste ook de Amerikaanse regering Al Ittihad op de lijst van 'terroristische organisaties'.


- Ethiopian People's Revolutionary Party. De EPRP streeft naar de eenheid van Ethiopië c.q. hereniging met Eritrea. Hierbij worden ook gewelddadige middelen gehanteerd. De EPRP kent een gewapende vleugel, Ethiopian People's Revolutionary Army genaamd. Laatstelijk in juli 2001 meldde de EPRP dat deze militaire vleugel negen regeringssoldaten had gedood en 12 verwond, bij een aanval in de noordwestelijke streek Gondar. Dit kon verder niet bevestigd worden.


- Medhin (Ethiopian Medhin Democratic Party). In naam is Medhin multi-etnisch maar in de praktijk wordt de partij door Amharen gedomineerd. De partij, geleid door Goshu Wolde, is voornamelijk actief in ballingschap in de VS doch zou ook in beperkte mate in de grote steden in Ethiopië vertegenwoordigd zijn. Medhin streeft naar een federaal Ethiopië (met inbegrip van Eritrea), met een vrije markteconomie en een meerpartijensysteem. In het partijprogramma wordt niet gerept over geweld als middel; voorzover bekend bestaat er geen militaire tak van deze partij. Niettemin wordt geweld ook niet expliciet uitgesloten.

Andere illegale oppositiebewegingen zijn: Ogaden National Liberation Front; Sidama Liberation Front; Coalition of Ethiopian Democratic Forces (bestaande uit All Ethiopia Socialist Movement (Meison), Tigray Democratic People's Movement); Ethiopian Former Soldiers Union; Ethiopian Democratic Union; Mo-Ambessa;ODAA BULTUM; Ethiopian People's Patriotic Front. Deze opsomming is niet uitputtend.

Vakbonden
Hoewel vakbondsactiviteiten zijn toegestaan onder de Grondwet en de Labour Proclamation van 1993, zijn slechts 300.000 arbeiders lid van een vakbond. Dit relatief lage aantal heeft te maken met het feit dat de grote meerderheid van de werkende bevolking niet bestaat uit gesalarieerde employees maar werkzaam is in de informele sector. In de praktijk bestaan er restricties op het werk van vakbonden die zich te kritisch opstellen tegenover de regering.

Een voorbeeld hiervan is de Ethiopian Teachers Association (ETA), die vanaf 1993, vanwege haar kritische houding, hinder ondervond van de zijde van de regering. In augustus 1998 werd het hoofdkantoor van de ETA op last van de autoriteiten gesloten, werden ETA-leiders gedetineerd en werden de tegoeden van de vakbond overgeheveld naar een nieuwe, door de overheid opgerichte vakbond met dezelfde naam. Hoewel deze ETA-leiders na korte tijd op borgtocht werden vrijgelaten, is sindsdien ten aanzien van hen nog geen vonnis gewezen. Het Supreme Court heeft inmiddels geoordeeld dat de 'oude' ETA een wettelijk toegestane organisatie is, op grond waarvan de organisatie nog altijd bestaat. De tweede man van de ETA is het land in- en uitgereisd zonder problemen; de voorzitter van de ETA daarentegen, dr. Taye Wolde Semayat, werd in juni 1999 tot 15 jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens verraad en betrokkenheid bij een terroristische organisatie. Hiermee werd overigens niet de ETA bedoeld maar de Amhaarse terroristische organisatie Ethiopian National Patriotic Front. Volgens waarnemers hangt deze veroordeling samen met dr. Taye's vakbondsactiviteiten. Overigens ligt er nog een beroep voor bij het Hooggerechtshof, dat dit vonnis nog zou kunnen wijzigen.

Hoe dan ook, vast staat dat al te kritische vakbondsleden intimidatie van de zijde van de overheid kunnen ondervinden. Het internationale orgaan bevoegd inzake het toezicht op vakbondsvrijheid, het ILO Committee of Experts on the Application of Conventions and Recommendations, heeft haar zorg uitgesproken over de veroordeling van dr. Taye en over beperkingen van de vakbondsvrijheid in Ethiopië in het algemeen . Dit kan gezien worden als een vrij ernstig signaal - slechts zes landen wereldwijd zijn door dit comité op deze wijze aangesproken.

Maatschappelijke organisaties
In het vorige ambtsbericht werd een zekere versoepeling in de houding van de autoriteiten ten aanzien van de civil society geconstateerd. Het proces van registratie van non-gouvernementele organisaties (NGO's) door de overheid was vergemakkelijkt ten opzichte van voorafgaande jaren. Dit proces is weliswaar niet omgekeerd, maar van verdere liberalisering lijkt op het moment evenmin sprake, zoals blijkt uit een tweetal voorbeelden. Zoals gesteld in 2.2, werd de non-gouvernementele Ethiopian Human Rights Council onderworpen aan repressieve maatregelen van de overheid, in de nasleep van de rellen in april 2001. Op dit moment functioneert deze organisatie weer normaal, zij het onder een zekere dreiging. In augustus 2001 werd de vergunning ingetrokken van de kwalitatief goede en kritische NGO Ethiopian Women's Lawyers Association en werd de bankrekening bevroren. Dit werd in november 2001 vervolgens weer ongedaan gemaakt.

De vrijheid van godsdienst wordt over het algemeen gerespecteerd. Van vervolging op religieuze gronden is geen sprake. Dit geldt ook ten aanzien van Jehovah's Getuigen, die vrijelijk hun overtuiging kunnen uitdragen, hoewel een al te sterke bekeringsdrift niet gewaardeerd wordt. Jehovah's Getuigen van Eritrese afkomst werden zelfs uitgezonderd van deportatie naar Eritrea vanwege een mogelijk risico op religieuze vervolging aldaar .. Zij zijn evenwel niet definitief toegelaten als vluchteling; 400 van hen zijn door tussenkomst van UNHCR hergevestigd, met name in Canada.

In de meeste delen van Ethiopië leven mensen met verschillende geloofsovertuiging doorgaans vreedzaam naast elkaar. Interreligieuze huwelijken en bekering worden over het algemeen getolereerd. Het voornaamste incident van religieuze animositeit in de verslagperiode vond plaats in januari 2001 in de plaats Harar: bij een gevecht tussen moslims en christenen viel een veertigtal dodelijke slachtoffers; bijna 200 mensen werden gearresteerd wegens verstoring van de openbare orde en geweldpleging. Er zijn, anders dan in het verleden, in de verslagperiode geen meldingen geweest van problemen tussen pinkstergemeente en protestante kerken of tussen orthodoxe en niet-orthodoxe christenen .

De Grondwet garandeert het recht op bewegingsvrijheid. In de praktijk kunnen Ethiopiërs doorgaans vrijelijk reizen binnen Ethiopië.

Om een paspoort te verkrijgen dient men te beschikken over een identiteitskaart. Deze kaart wordt op aanvraag afgegeven door het lokale (kebele-)bestuur. Momenteel is er sprake van een overgangssituatie omdat de autoriteiten sinds het voorjaar van 2001 de registratie aan het standaardiseren zijn, en worden er nieuwe identiteitskaarten uitgegeven (tot dusverre alleen Addis Abeba). In plaats van registratie per individu dient het hoofd van het gezin (man of vrouw) zichzelf en de van hem/haar afhankelijke gezinsleden te registreren, inclusief een foto van alle te registreren personen. Overlegging van een geboortebewijs is hierbij geen voorwaarde. Afhankelijke gezinsleden kunnen eigen kinderen zijn, maar ook neven/nichten en anderen die bij de desbetreffende familie wonen. Bij twijfel over het door de aanvrager gestelde kunnen er getuigen gevraagd worden. Nadat er opnieuw geregistreerd is, dienen de oude identiteitskaarten ingeleverd te worden alvorens nieuwe afgegeven worden. In de toekomst zal het steeds moeilijker worden om zich zonder identiteitskaart te bewegen, maar ook nu wordt er bij bepaalde diensten al vaak naar gevraagd, bijv. het openen van een bankrekening, overnachting in een hotel buiten Addis Abeba, of bij binnenlandse vluchten. In principe wordt uitsluitend aan personen van 18 jaar en ouder een identiteitskaart uitgereikt na registratie, maar op verzoek kan ook aan minderjarigen een kaart uitgereikt worden.

Paspoorten worden centraal afgegeven door de immigratie-autoriteiten. Een paspoort kan verkregen worden op grond van de door de kebele afgegeven identiteitskaart. Jongeren onder de 18 jaar kunnen via hun ouders een paspoort aanvragen. Een van de ouders moet voor deze gelegenheid een identiteitskaart overleggen plus een geboortebewijs van het kind. Een geboortebewijs wordt verkregen via het ziekenhuis als het kind daar geboren is, via de kerk (doopregister) of via de kebele. Via de kebele is de procedure als volgt. Er wordt een afspraak gemaakt met het kebele tribunaal, dat doorgaans tweemaal per week zitting houdt. Tijdens die afspraak dient een van de ouders met zijn/haar identiteitskaart te komen (om aan te tonen dat desbetreffend gezin in deze specifieke kebele woont), het desbetreffend kind en drie getuigen die de gezinsrelatie bevestigen. Het gemeentehuis geeft op basis hiervan een officieel geboortebewijs af waarmee een paspoort gehaald kan worden.

Identiteitskaarten worden uitgegeven via de kebele kantoren en worden niet centraal beheerd en niet gecomputeriseerd. Paspoortafgifte wordt wel centraal geregistreerd.

Om Ethiopië te kunnen verlaten is behalve een paspoort ook een uitreisvisum vereist. Doorgaans worden paspoort en uitreisvisum zonder problemen afgegeven. Dit geldt in de regel ook voor leden van de legale oppositie, die regelmatig uitreizen om vergaderingen van de oppositie in het buitenland (de diaspora) bij te wonen. In september 2001 verordonneerde het Ethiopische ministerie van Buitenlandse Zaken dat verzoeken om uitreisvisa door overheidspersoneel streng beoordeeld moesten worden, hangende de politieke vernieuwingscampagne (zie 2.2). Dit kan worden geplaatst in de context van het vertrek van een aantal politici, met name uit de Oromo-hoek, die de voorafgaande maanden elders asiel hadden aangevraagd.

Voor 'Eritreërs/Ethiopiërs van Eritrese afkomst' geldt dat terugkeer geweigerd kan worden, zeker indien gereisd wordt op een paspoort van voor september 1999. Hun paspoort zou bij aankomst geannuleerd kunnen worden, indien men van oordeel is dat zij door hun eigen toedoen de Ethiopische nationaliteit hebben verloren (zie verder over deze groep in 3.4.1). Hun worden geen visa (of verblijfsvergunning) verleend, net zo min als aan Eritreërs die Ethiopië willen bezoeken. Het staat 'Eritreërs/Ethiopiërs van Eritrese afkomst' wel vrij het land te verlaten.

Er bestaat een aantal directe luchtverbindingen met Europa, te weten naar Rome, Kopenhagen, Frankfurt, Londen en sinds december 2001 ook naar Amsterdam. De beveiliging van de luchthaven van Addis Abeba is zwaar. Illegale uitreis via deze route is derhalve onwaarschijnlijk. Er bestaat een opsporingslijst die geraadpleegd wordt indien men het niet vertrouwt. Er zijn geen aanwijzingen dat teruggekeerde asielzoekers problemen van de zijde van de autoriteiten ondervinden, enkel omdat zij in het buitenland asiel hebben aangevraagd.

De Grondwet garandeert de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. In de praktijk is de rechterlijke macht de zwakste schakel in de trias politica, die wordt gedomineerd door de uitvoerende macht, in het bijzonder de minister-president. Met name op het regionale niveau komt het voor dat de uitvoerende macht uitspraken van de rechter niet (geheel) respecteert. Er zijn echter aanwijzingen dat de rechterlijke macht in toenemende mate onafhankelijk oordeelt. Zo werd in augustus 2000 de leider van een Oromo-organisatie, dr. Moga Frissa, vrijgesproken van de beschuldiging betrokken te zijn bij het OLF, een organisatie die door de overheid te vuur en te zwaard wordt bestreden (zie 3.3.2). In juni 2001 werd ook de leider van de TPLF-dissidenten, Siye Abraha, op beschuldiging van corruptie gearresteerd, maar vervolgens op last van het Federal High Court op vrije voeten gesteld (zie 2.2). Illustratief voor de spanning tussen rechterlijke en uitvoerende macht is het feit dat beiden na hun vrijlating opnieuw werden gearresteerd. Frissa werd vervolgens op borgtocht vrijgelaten, terwijl Abraha nog vastzit.

De capaciteit van de rechterlijke macht laat in kwalitatief en kwantitatief opzicht nog steeds te wensen over. Duizenden gedetineerden (geschat wordt 75% van het totaal) zijn in voorarrest c.q. wachten nog op het begin van hun proces , dikwijls in slechte omstandigheden (zie ook 3.3.7). Bij het Federal High Court zouden nog meer dan 61.000 zaken openstaan (juni 2001). De regering verricht inspanningen om wetten in overeenstemming te brengen met de Grondwet en om rechterlijk personeel beter op te leiden (onder meer op het Civil Service College en de rechtenfaculteiten van de universiteiten van Addis Abeba en Mekele). Men wordt hierbij ondersteund door diverse westerse landen.

De Grondwet en het wetboek van strafrecht verbieden willekeurige arrestatie en detentie. Dit wordt in de praktijk echter niet altijd gerespecteerd. Het komt voor dat (vermeende) opposanten worden vastgehouden zonder juridische grondslag, niet binnen de vereiste 48 uur in staat van beschuldiging worden gesteld, of op borgtocht worden vrijgelaten en niet meer worden opgeroepen door de rechtbank. In 2.2 en 3.3.2 is reeds melding gemaakt van de arrestatie en detentie van een aantal, met naam bekende politieke activisten (o.a. AAPO, EDP), journalisten en vakbondsleiders. Ook werd een drietal politici gearresteerd op beschuldiging van corruptie en machtsmisbruik, in het kader van de campagne van 'politieke vernieuwing' (zie 2.2) . Mensen in deze categorieën worden, al dan niet om politieke redenen, van commune delicten beschuldigd en formeel in staat van beschuldiging gesteld.

Daarnaast worden zeker enkele duizenden, niet of nauwelijks met naam bekende mensen om 'veiligheidsredenen' vastgehouden; dit slaat veelal op vermeende betrokkenheid bij OLF, ONLF of Al Ittihad (zie ook 3.3.2). Daarnaast is reeds melding gemaakt van naar schatting 700 personen die (mede) om politieke redenen zijn gearresteerd in de zuidelijke regio SNNPR. Ook de arrestatie en detentie van studenten in de nasleep van de rellen in Addis Abeba in april 2001 had een vrij willekeurig karakter.

Er zijn gevallen bekend van mishandeling van verdachten door de politie. Deze praktijken worden in beginsel door de (hogere) autoriteiten niet getolereerd. Functionarissen die zich hieraan schuldig maken lopen de kans ontslagen en/of strafrechtelijk vervolgd te worden. In de praktijk reageert de overheid evenwel nog niet altijd even krachtdadig op dit soort praktijken.

De situatie in gevangenissen laat te wensen over, maar er is geen sprake van een levensbedreigende situatie c.q. een situatie in strijd met internationale normen . Het Internationale Rode Kruis heeft toegang tot de meeste plaatsen van detentie, met uitzondering van militaire kampen (waar o.m. vermeende OLF-leden worden vastgehouden). Ook was er lange tijd geen toegang tot de personen die tijdens de onlusten in Addis Abeba in april 2001 werden gearresteerd en nog immer vastzaten. Zij zijn inmiddels overgebracht naar gevangenissen in Addis Abeba, waar ze wel bezocht kunnen worden.

Berichten van recente, politiek gemotiveerde en door de overheid uitgevoerde verdwijningen kunnen niet bevestigd worden . Wel worden mensen die onder het militair recht vallen, vastgehouden in militaire kampen, waarop weinig extern toezicht bestaat. De Werkgroep inzake gedwongen of onvrijwillige verdwijningen van de VN-Mensenrechtencommissie heeft in haar verslag van december 1999 melding gemaakt van één vermeend geval van verdwijning, hetgeen is doorgegeven aan de Ethiopische autoriteiten . Dit betreft een Eritreër/Ethiopiër van Eritrese afkomst. Er is nog geen conclusie over dit geval getrokken.

Politie en leger zijn beschuldigd van een aantal buitengerechtelijke executies en moorden. Het betreft hier onder meer legeracties in de Somali- en Oromia-regio's tegen gewapende guerrilla's . Dergelijke legeracties kunnen op zich legitiem zijn. Disproportioneel geweld (van beide zijden) kan hierbij evenwel niet worden uitgesloten. Of genoemde beschuldigingen terecht zijn, kan niet worden vastgesteld. Met betrekking tot de vele doden die zijn gevallen in gewapende confrontaties met Eritrea kan evenmin worden vastgesteld of er sprake is geweest van buitengerechtelijke executies.

In de verslagperiode viel in elk geval één politieke moord te betreuren. In mei 2001 werd de chef van de veiligheidsdienst Kinfe Gebre-Medhin vermoord door een majoor uit het leger. Het slachtoffer was lid van het TPLF-politbureau en het Centraal Comité van de EPRDF en gold als een rechterhand van premier Meles. De precieze achtergronden van het incident zijn niet bekend geworden. De verblijfplaats van de verdachte en de omstandigheden waaronder hij wordt vastgehouden, zijn niet bekend gemaakt.

De Grondwet en het strafrecht maken de doodstraf mogelijk voor een aanzienlijk aantal misdrijven. Sinds de machtswisseling in 1991 is de doodstraf echter slechts eenmaal uitgevoerd. Dit betrof de moordenaar van een populaire generaal, in 1998. Er is weliswaar een aantal personen veroordeeld tot de doodstraf, maar het is niet bekend of die ten uitvoer zal worden gelegd. Zij zijn veroordeeld ofwel wegens commune delicten, ofwel wegens misdaden tegen de menselijkheid begaan tijdens het DERG-regime (thans elf personen, zie 3.4.6).

3.4 Positie van specifieke groepen

---
Hieronder wordt de positie van een aantal specifieke groepen beschreven, achtereenvolgens Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst , vrouwen, kinderen (inclusief alleenstaande minderjarige asielzoekers), etnische groepen en minderheden, dienstweigeraars en deserteurs en, tot slot, Mengistu-aanhangers.

Tijdens de oorlog met Eritrea heeft Ethiopië op grote schaal 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' geïnterneerd en gedeporteerd. Hierover is ook in vorige ambtsberichten gerapporteerd. In de verslagperiode heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan, die hieronder aan de orde komen.

De Ethiopische autoriteiten hebben steeds gesteld dat de maatregelen jegens de 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' (deportatie, internering, registratie) gericht waren op diegenen die zich voor het referendum over de onafhankelijkheid van Eritrea in 1993 hadden laten registreren en die daartoe van de Eritrese vertegenwoordiging in Ethiopië een Eritrese identiteitskaart hadden ontvangen, alsmede op diegenen die na de onafhankelijkheid van Eritrea de nationaliteit van dat land verkregen hebben. Daarmee zouden zij, in de visie van de Ethiopische autoriteiten, hun Ethiopische nationaliteit hebben opgegeven. Hoewel in de praktijk ook 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die niet aan deze criteria voldeden aan genoemde maatregelen zijn onderworpen, kan worden gesteld dat in toenemende mate zorgvuldig naar dit punt is gekeken. Gaandeweg is de kans dan ook kleiner geworden dat 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die niet aan genoemd profiel voldoen, 'ten onrechte' aan de beperkende maatregelen werden onderworpen. Met andere woorden, de kans is groter geworden dat 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die niet aan dit profiel voldeden, ongemoeid zijn gelaten.

De Ethiopische nationaliteitswetgeving laat dubbele nationaliteit niet toe, hoewel dit in het geval van 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' wel jarenlang is gedoogd. Zo zouden er mensen hebben gestemd in zowel het referendum voor de onafhankelijkheid van Eritrea als in de verkiezingen van 1995 in Ethiopië. Pas na het uitbreken van het conflict werd de handhaving van deze bepaling ter hand genomen, in die zin dat bovengenoemde categorieën 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' ineens werden geacht hun Ethiopische nationaliteit te hebben verloren. In het geval van gemengde (Ethiopisch/Eritrese) huwelijken zijn Eritreërs niet van deze maatregelen uitgezonderd (geweest). Wat betreft kinderen uit een gemengd huwelijk is het overigens zo dat een persoon met een Ethiopische vader of moeder volgens de Grondwet aanspraak kan maken op de Ethiopische nationaliteit. Bij het bereiken van de meerderjarigheid verliest men de aanspraak op de Ethiopische nationaliteit als definitief wordt gekozen voor de andere nationaliteit. In de praktijk verkeren kinderen uit gemengde (Ethiopisch/Eritrese) huwelijken nog altijd in onzekerheid over hun toekomst, in die zin dat zij er niet zeker van zijn dat zij hun Ethiopische nationaliteit zullen kunnen behouden (zie verder hieronder).

In augustus 1999 werd in Ethiopië op grond van de vreemdelingenwet een decreet uitgevaardigd dat alle in Ethiopië verblijvende 'Eritreërs' van 18 jaar en ouder zich binnen twee weken dienden te registreren teneinde voor een verblijfsvergunning in aanmerking te komen. Dit werd bekend gemaakt via de media (met name radio, niet via persoonlijk gerichte oproepen). Diegenen die hieraan voldeden en een bedrag betaalden van 100 Birr (destijds circa EUR13) - een fors bedrag in Ethiopië - kregen een identiteitsbewijs en een verblijfsvergunning voor de duur van zes maanden . Ethiopische paspoorten van betrokkenen werden hierbij ingenomen dan wel beperkt in geldigheidsduur. In maart 2000 verliepen deze vergunningen; betrokkenen werden opgeroepen de geldigheidsduur van hun vergunning te laten verlengen met een periode van nog eens een jaar. Men moest uiterlijk 8 april 2000 in persoon verschijnen, hetzij bij de kantoren van de Security, Immigration and Refugee Affairs Authority, hetzij bij de politiebureaus op districtsniveau. Bij deze (tweede) registratieronde werd door de autoriteiten een onderscheid gemaakt tussen diegenen die als Eritreër werden beschouwd en diegenen die wellicht toch de Ethiopische nationaliteit hadden. De eerste categorie (verreweg de meerderheid van de gevallen) ontving een zogenaamde yellow card (in werkelijkheid overigens oranje), afgegeven door de Immigration Office. De geldigheidsduur van deze kaart dient jaarlijks verlengd te worden, wat geen noemenswaardige problemen lijkt op te leveren.

De tweede categorie ontving een normale Ethiopische identiteitskaart (white card), afgegeven op het Woreda-niveau. Van deze mensen werd de nationaliteit nader onderzocht door het kebele kantoor, geassisteerd door de immigratie-autoriteiten. Alvorens de uiteindelijke beslissing te nemen worden de betrokkene en eventueel meegenomen getuigen gehoord. Indien de autoriteiten uit het onderzoek concluderen dat betrokkene geen Eritreër is, blijven hem/haar verdere problemen bespaard. Overigens zijn er gevallen bekend van 'Eritreërs/Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die niet hebben meegedaan aan het referendum in 1993 en destijds ijverden voor de eenheid, aan wie de Ethiopische nationaliteit is verleend.

Deze registratieregeling geldt nog immer, ondanks de ondertekening van het vredesakkoord in december 2000. In oktober 2001 vond de meest recente registratiegolf plaats (voor alle buitenlanders, niet alleen voor 'Eritreërs/ Ethiopiërs van Eritrese afkomst'). Volgens de autoriteiten zijn inmiddels alle 'Eritreërs/ Ethiopiërs van Eritrese afkomst' geregistreerd. De in 2.2 genoemde Claims Commission zal gestelde gevallen van 'onterechte deportatie' bestuderen, maar hiervan moet op korte termijn geen resultaat verwacht worden in die zin dat mensen hun Ethiopische nationaliteit zal worden 'teruggegeven' dan wel dat de gedeporteerde 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' het recht krijgen terug te keren naar Ethiopië. Deze Claims Commission zal overigens ook aanspraken op (in beslag genomen en/of vernielde) bezittingen onderzoeken.

Ook kinderen uit gemengde (Ethiopisch/Eritrese) huwelijken hebben zich moeten laten registreren. Vervolgens werd beoordeeld of de Eritrese ouder inderdaad de Eritrese nationaliteit heeft, in de visie van de Ethiopische autoriteiten. Bleek dat niet het geval, dan werd de Ethiopische nationaliteit bevestigd en worden de Ethiopische documenten geretourneerd. Gevallen waarin een ouder wel de Eritrese nationaliteit geacht werd te hebben, zijn nog in behandeling. Het is daarom nog niet duidelijk of de kinderen hun Ethiopische nationaliteit zullen verliezen.

Bij de beoordeling van de nationaliteitskwesties speelt het lokale (kebele-)bestuur een beslissende rol; zo zijn veel invloedrijke, gerespecteerde 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' door hun kebele-bestuur ongemoeid gelaten. Van personen die de leges niet konden betalen zou de identiteitskaart zijn ingenomen, maar deportatie zou niet aan de orde zijn. Er zijn gevallen bekend van mensen die zich niet hadden laten registreren en die om die reden in hechtenis werden genomen. Na betaling van de leges werden zij weer vrijgelaten en konden ze in Ethiopië blijven. In het algemeen kan voorts worden gesteld dat indien een Ethiopisch paspoort na september 1999 is afgegeven, de houder ervan geen represailles op grond van (vermeende) Eritrese nationaliteit te vrezen heeft.

De 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die tijdens de oorlog uit Ethiopië werden gedeporteerd, ontvingen bij aankomst in Eritrea een geldbedrag van de Eritrean Relief and Refugees Commission (ERREC) en werden geplaatst bij hetzij vrienden of familie, hetzij in kampen voor ontheemden. De ERREC beschikt over een gedetailleerde database van de gedeporteerde 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst'. Een ieder werd in eerste instantie door de autoriteiten in het bezit gesteld van een door de ERREC afgegeven Identification Card for Eritreans Expelled from Ethiopia, die formeel zes maanden geldig is. Vervolgens beoordeelden de immigratie-autoriteiten in elk individueel geval hoe het verblijf verder geregeld moest worden. De overgrote meerderheid (95%) werd geoordeeld Eritreër te zijn, en is dan ook in het bezit gesteld van een Eritrees identiteitsbewijs. In die gevallen waarin men de Eritrese nationaliteit niet met documenten kan aantonen, wordt ook genoegen genomen met de verklaringen van (drie) getuigen.

In die gevallen waarin de Eritrese nationaliteit niet kon worden aangetoond, zijn de expellees door de immigratie-autoriteiten in het bezit gesteld van een yellow card, een verblijfsvergunning voor buitenlanders. Een Ethiopiër van Eritrese afkomst uit een derde land (bijvoorbeeld Nederland) is evenzeer welkom in Eritrea als de direct uit Ethiopië afkomstige expellees, mits hij/zij de Eritrese nationaliteit kan aantonen. Indien hij/zij die niet kan aantonen, zal hij/zij vanuit dat derde land een verblijfsvergunning als vreemdeling in Eritrea moeten aanvragen. De Eritrese ambassades in derde landen kunnen zonodig behulpzaam zijn bij het verzamelen van bewijs van de Eritrese nationaliteit. Zie verder het ambtsbericht Eritrea van 1 maart 2002.

Deportaties hebben zich sinds het staakt-het-vuren van juni 2000 slechts incidenteel voorgedaan. Tijdens een moeilijke fase in de uitvoering van het vredesakkoord, in juni 2001, kwam plotseling een bericht dat Ethiopië een groep van 722 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' had uitgezet. Het initiatief tot deze uitzetting kwam naar verluidt van de regionale regering van Tigray. Het lijkt dat de federale overheid minder geïnteresseerd is in deportaties; er zijn dan ook sinds zomer 2001 geen deportaties meer gemeld. Het Internationale Rode Kruis (ICRC) is het afgelopen jaar betrokken geweest bij het vrijwillige vertrek van 911 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' naar Eritrea. Er wordt geschat dat sinds de aanvang van het conflict in totaal meer dan 70.000 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' zijn vertrokken, terwijl nog tussen de 100.000 en 300.000 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' in Ethiopië verblijven. In Ethiopië ondervonden zij vooral gedurende het conflict problemen, zoals het verlies van (overheids-)werk, van huisvesting of van eigendommen. Hun positie is gedurende de verslagperiode verbeterd, zij het dat hinder op plaatselijk niveau nog immer kan voorkomen .

De meeste van de naar schatting 1.100 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die tijdens de oorlog 'om veiligheidsredenen' door Ethiopië in interneringskamp Dedesa werden vastgehouden, zijn in januari 2001 vrijgelaten. Een honderdtal dat te kennen had gegeven niet naar Eritrea te willen, zou nog vastzitten. De vrijgelaten gevangenen zijn vervolgens overgebracht naar Eritrea, onder toezicht van ICRC. Deze groep van 1.100 werd waarschijnlijk als veiligheidsrisico gezien vanwege hun opleiding, militaire achtergrond en/of de (in Eritrea geldende) dienstplichtige leeftijd.

Daarnaast worden er nog circa 1.750 Eritrese krijgsgevangenen vastgehouden. In strijd met het vredesakkoord houdt Ethiopië ze vast, volgens de officiële lezing omdat men eerst informatie van Eritrea wil over het lot van een Ethiopische kolonel die in Eritrea vermist is.

Hoewel de gelijkheid van man en vrouw in de Grondwet is verankerd, blijft de vrouw in de praktijk in een ondergeschikte positie. Vrouwen kunnen hun recht halen bij de politie en/of de rechter maar dit wordt in de praktijk begrensd door fysieke afstand en culturele beperkingen. De overheid doet echter inspanningen om de positie van de vrouw te verbeteren. Zo werd in 1997 een National Programme of Action aangenomen, dat tot doel heeft de toegang van vrouwen tot onderwijs, arbeid en medische zorg te verbeteren en om vrouwen voor te lichten over bepaalde schadelijke traditionele praktijken (waaronder FGM, gedwongen huwelijk door ontvoering, huwelijk op zeer jonge leeftijd, uvulectomy ; het trekken van melktanden). Dankzij dit programma zijn bepaalde schadelijke praktijken in omvang afgenomen . De omvang van deze trends moet echter niet overdreven worden.

Naar schatting tussen de 70 en 80% van alle vrouwen ondergaat enigerlei vorm van besnijdenis (female genital mutilation, ofwel FGM). FGM komt voor in zowel de orthodox-christelijke als de moslim-gemeenschap. De leeftijd waarop dit plaatsvindt, verschilt per etnische groep en voor de grotere groepen zelfs per plaats. Bij sommigen is dat als baby (voor de achtste dag), bij anderen enkele dagen voor of een dag na het huwelijk. Volgens een recente studie vindt besnijdenis in 52% van de gevallen plaats voor het eerste jaar en in 12% van de gevallen na het 11 levensjaar . In bijlagen IV en V wordt een overzicht gegeven van het voorkomen van FGM per etnische groep en van de voorkomende types (conform de door de WHO gehanteerde classificatie) FGM per regio.

Hoewel in principe de moeder beslist of de dochter besneden wordt, is die keuzevrijheid relatief, gezien de aanzienlijke druk van de traditie die in de meeste milieus heerst. In het extreme geval kan men zich evenwel aan dreigende FGM (van de dochter) onttrekken door zich elders in Ethiopië te vestigen, doch het zal per persoon verschillen of men elders ook een bestaan kan opbouwen. In de praktijk zal dit slechts een enkele keer voorkomen.

Ondanks de beperkte capaciteit van de overheid worden inspanningen verricht om zorg, waaronder onderwijs en medische zorg, aan kinderen te verschaffen, al dan niet in samenwerking met nationale en internationale NGO's. Er is evenwel nog een aantal problemen, dat in de verslagperiode onder meer door het Comité bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (CRC) is geconstateerd. In dit verband kunnen onder meer genoemd worden: de gebrekkige handhaving van het verbod op allerlei schadelijke traditionele praktijken; de zeer lage minimumleeftijd van strafrechtelijke aansprakelijkheid (negen jaar), terwijl 15-18 jarigen dezelfde aansprakelijkheid als volwassenen dragen (wel toepassing van lagere straffen); ook wordt verwezen naar het op grote schaal voorkomen van kinderarbeid (met inbegrip van kinderprostitutie). Daarnaast is er een groot aantal straatkinderen. Alleen al in Addis Abeba zijn naar schatting van UNICEF circa honderdduizend straatkinderen. Dit zijn overigens niet noodzakelijkerwijs wezen, maar dat het een kwetsbare groep is, staat wel vast.

De hierboven genoemde schadelijke traditionele praktijken hebben dikwijls betrekking op kinderen. De Grondwet verbiedt dergelijke praktijken, maar de overheid is nog niet in staat ze geheel uit te bannen. Zowel gouvernementele als non-gouvernementele organisaties ontplooien activiteiten in de sfeer van bewustwording.

Opvang van wezen vindt, evenals in andere delen van Afrika, doorgaans plaats door meer of minder verre familieleden. Dit laat onverlet dat er behoefte is aan alternatieve opvang als de familie - om uiteenlopende redenen - niet in staat blijkt deze rol te vervullen. Hoe vaak dit het geval is, is niet bekend. Er bestaan ook in Ethiopië overheids- en particuliere weeshuizen. De animo onder deze instellingen om teruggekeerde Ethiopische alleenstaande minderjarige asielzoekers uit Nederland op te nemen is niet groot, omdat men van mening is dat deze kinderen doorgaans tot een hogere sociaal-economische klasse behoren dan de doelgroep van de instelling. Een van deze instellingen heeft desgevraagd aangegeven onder bepaalde voorwaarden (financiële tegemoetkoming) bereid te zijn om Ethiopische afgewezen minderjarige asielzoekers uit Nederland op te vangen. Dit is nog onderwerp van gesprek. De omstandigheden in deze instelling steken gunstig af tegen wat in Ethiopië als gangbaar wordt beschouwd.

De omstandigheden in overheidsweeshuizen zijn over het algemeen gebrekkig: gebouwen in slechte staat, weinig ruimte, weinig personeel, verzorging van kinderen laat te wensen over. Tehuizen zijn dikwijls afhankelijk van giften voor kleding en medicijnen. De vraag hoe de omstandigheden in deze weeshuizen zich verhouden tot de gemiddelde omstandigheden van Ethiopische kinderen, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord.

In het burgerlijk recht is de meerderjarigheidsleeftijd 18 jaar. Volgens in 2000 aangenomen familiewetgeving kan men pas op het 18 jaar in het huwelijk treden, waar dit voordien voor meisjes vanaf het 15 jaar mogelijk was. Ook stelt de nieuwe wet het burgerlijk recht boven het gewoonterecht, hetgeen de leeftijd van 18 jaar als meerderjarigheidsleeftijd bevestigt (conform gewoonterecht kan een 15-jarige na familieberaad meerderjarig verklaard worden). Indien meerderjarig is men formeel volledig handelingsbekwaam. Een en ander laat onverlet dat op het platteland het gewoonterecht nog steeds een grote rol speelt; met name meisjes worden er op jonge leeftijd uitgehuwelijkt.

Zoals hierboven beschreven, speelt de etnische factor nog immer een belangrijke rol in Ethiopië. Hoewel de bevolking bestaat uit meer dan 80 etnische groepen, wordt het politieke en culturele leven traditioneel gedomineerd door de Tigrayers en Amharen. De Oromo, die met 35% van de bevolking de grootste groep vormen, spelen traditioneel een minder prominente rol. Er is in Ethiopië geen sprake van vervolging door de overheid louter op grond van etniciteit. Hoewel Tigrayers politiek en bestuur domineren, kan niet worden gesproken van stelselmatige discriminatie van andere bevolkingsgroepen, inclusief de Oromo, enkel op deze grond. Wel is in dit verband significant dat zowel de Ethiopische ex-president Negasso als de naar de VS gevluchte ex-voorzitter van het Hogerhuis, Almaz Meko, (beiden Oromo) in het openbaar verklaarden dat de regering de rechten van de Oromo onvoldoende beschermt. Meko verklaarde voorts van de OPDO, de gematigde Oromopartij in de EPRDF, over te stappen naar het OLF, de militante Oromo-beweging.

'Eritreër' is geen etnische maar een staatkundige aanduiding, dat wil zeggen (oorspronkelijk) afkomstig uit het gebied van het huidige land Eritrea. Zoals te lezen valt in het ambtsbericht Eritrea van 1 maart 2002, bestaat de Eritrese bevolking uit een aantal verschillende etnische groepen, waarvan de Tigrinya de belangrijkste is. Etnische Tigrayers wonen in beide landen.

Juist om recht te doen aan de etnische verschillen is de federatie grotendeels ingedeeld (c.q. zijn de regiogrenzen getrokken) langs etnische scheidslijnen. De regio's zijn bevoegd om veel zaken zelf te regelen, zonder tussenkomst van de federale regering. Zo wordt in de regio Oromia bijvoorbeeld in de taal van de Oromo onderwijs gegeven. Deze relatieve autonomie heeft evenwel weer geleid tot problemen met minderheden in regio's die door een bepaalde etnische groep gedomineerd worden. De problemen variëren van discriminatie in de werksfeer en ontslagen tot gewelddadigheden. Zo heeft etnische spanning tussen Amharen en Oromo in de regio Oromia tot gewelddadigheden geleid. Sinds maart 2000 zouden er circa 100 Amharen zijn gedood en 12.000 Amharen verdreven door Oromo die meenden dat het land hen toekomt. De Amharen hadden zich er in het kader van een hervestigingsprogramma in de tijd van Mengistu gevestigd. De federale overheid heeft tot op heden niet ingegrepen in deze situatie. Hoewel de spanning aanwezig is, zijn er recentelijk geen gewelddadige uitbarstingen gemeld.

Ethiopië kent een beroepsleger en dienstweigering is derhalve niet aan de orde. Het leger is in toenemende mate representatief voor de etnische diversiteit van Ethiopië, met name op de lagere niveaus. Op officiersniveau lijkt er sprake te zijn van bevoordeling van Tigrayers (vgl. de leidende positie van de Tigray People's Liberation Front in de regeringspartij). Er zijn geen aanwijzingen dat gedwongen rekrutering systematisch heeft plaatsgevonden, hoewel er met name uit de regio Tigray wel berichten zijn gekomen over (sociale) druk op families om iemand 'af te vaardigen'. In het algemeen maakten de relatief gunstige soldij, de hoge werkloosheid en het feit dat de oorlog breed gesteund werd, dat er zich voldoende mensen voor het leger aanmeldden.

Al voor de sluiting van de vredesovereenkomst in december 2000 werd een aanvang gemaakt met de demobilisatie van het leger. In die maand zouden al bijna 65.000 soldaten naar hun thuisbases teruggekeerd zijn. Inmiddels wordt het leger in hoog tempo gedemobiliseerd (120.000 man per eind december 2001).

In het wetboek van strafrecht staat op desertie ten tijde van de noodtoestand, van algehele mobilisatie of van oorlog vijf jaar tot levenslange gevangenisstraf. In het zwaarste geval kan de doodstraf worden opgelegd. Op desertie in vredestijd staat maximaal vijf jaar gevangenisstraf. Aangenomen wordt dat sinds de sluiting van het vredesakkoord laatstgenoemde strafmaat van toepassing zal zijn. In de praktijk zijn er echter geen vonnissen bekend. Niet bekend is of dergelijke zaken überhaupt voor de (militaire) rechter komen; dit wordt binnen het leger gehouden.

Volgens de Special Prosecutor's Office (SPO), de instantie die zich bezig houdt met vervolging van plegers van misdaden onder het Mengistu-regime (1977-1991), zijn 6.180 mensen aangeklaagd wegens hun rol in dit regime. Vervolging vindt plaats op grond van art 281 (genocide) en 282 (oorlogsmisdaden) van het Ethiopische wetboek van strafrecht. Deze artikelen zijn al van kracht sinds 1957 en golden dus ook tijdens de periode van de DERG. Met name hogere legerofficieren en ambtenaren zijn aangeklaagd. Hiervan wordt ongeveer de helft vastgehouden, terwijl de andere helft op vrije voeten is in Ethiopië of in het buitenland, of niet meer leeft. In november 1999 werden de eerste vonnissen gewezen. Men hoopt in 2004 klaar te zijn.

De zaken die door de SPO worden aangedragen, worden beoordeeld door een gespecialiseerde rechtbank, de Sixth Criminal Bench van het Federal High Court. Tegen uitspraken is beroep en cassatie mogelijk bij het Supreme Court respectievelijk het Cassation Court. Indien een verdachte schuldig wordt bevonden aan genocide of moord, kan de doodstraf worden opgelegd. Of de doodstraf ook ten uitvoer zal worden gelegd, is niet bekend. Tot dusver is het in elk geval nog niet tot tenuitvoerlegging gekomen. De stand van zaken in januari 2002: 1.181 personen werden veroordeeld tot gevangenisstraf, variërend van twee jaar tot levenslang; elf personen werden wegens genocide ter dood veroordeeld; 274 personen werden vrijgesproken.

Het beeld dat oprijst uit de informatie is dat de vervolging van de DERG-verdachten plaats vindt op rechtmatige gronden en dat ook de procesgang is voorzien van de nodige juridische waarborgen. Daar staat tegenover dat de duur van het voorarrest erg lang is, niet alle ten laste gelegde delicten even ernstig zijn en dat politieke (bij-)motieven niet kunnen worden uitgesloten.

3.5 Samenvatting

---
Vergeleken met de situatie van enkele jaren geleden is de naleving van burger- en politieke rechten over het algemeen verbeterd. Deze positieve tendens, die in het vorige ambtsbericht werd geconstateerd, kreeg evenwel een schok te verwerken in de nasleep van de rellen in Addis Abeba in april 2001. Een groot aantal personen dat door de overheid werd beschouwd als oppositie, werd gearresteerd en korte of lange tijd vastgehouden. Of deze verslechtering van tijdelijke aard is geweest, valt nu nog niet vast te stellen.

Ondanks wettelijke waarborgen komt het nog immer voor dat in de praktijk inbreuk gemaakt wordt op bepaalde grondrechten, waaronder het recht op vrije meningsuiting en het recht op vereniging en vergadering. Dit betreft journalisten, vakbondsleden en anderen die zich zeer kritisch uitlaten over de regering. Het (militair) strafrecht kan hiervoor worden gebruikt, onder meer door het opleggen van (langdurig) voorarrest. Bij de behandeling van leden van de illegale oppositie is niet altijd evident of er sprake is van mensenrechtenschendingen. Partijen en bewegingen die de rechtmatigheid van het gezag in Addis Abeba niet erkennen en/ of het gebruik van geweld tegen de staat niet hebben afgezworen, worden door de regering bestreden. Hierbij is van belang dat de kwaliteit van de rechterlijke macht te wensen overlaat. Op dit punt is enige verbetering waarneembaar.

De situatie van Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst in Ethiopië is sinds het ambtsbericht van 1 augustus 2000 verbeterd, in die zin dat de kans op uitwijzingen sinds het staakt-het-vuren klein is geweest. Er verblijven nog tussen 100.000 en 300.000 Eritreërs/Ethiopiërs van Eritrese afkomst in Ethiopië, die door de autoriteiten als vreemdeling worden beschouwd en die inmiddels als zodanig geregistreerd zijn (c.q. een speciale verblijfsvergunning hebben). Hoewel hun situatie sinds het einde van de oorlog is verbeterd, kan deze groep nog immer problemen van de zijde van de autoriteiten ondervinden, zoals het verlies van (overheids)werk, woning of eigendom. Ook kan Eritreërs/ Ethiopiërs van Eritrese afkomst die in het buitenland verblijven terugkeer naar Ethiopië geweigerd worden. Er zijn geen aanwijzingen dat de Ethiopische overheid de genoemde beperkende maatregelen op korte termijn zal opheffen, laat staan de Ethiopische nationaliteit aan deze personen zou willen 'teruggeven'. Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst die gedwongen dan wel vrijwillig naar Eritrea zijn vertrokken, wordt in Eritrea verblijf toegestaan. Indien de Eritrese nationaliteit niet kan worden aangetoond bij de Eritrese autoriteiten, wordt verblijf als vreemdeling (Ethiopiër) toegestaan mits betrokkene rechtstreeks uit Ethiopië is gekomen. Vanuit een derde land zal eerst om toelating dienen te worden verzocht bij de Eritrese autoriteiten.


4 Migratie

---

4.1 Inleiding

---
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de migratieproblematiek. Achtereenvolgens komen aan de orde de binnenlandse vestigingsgebieden, het toelatings- en terugkeerbeleid ten aanzien van Ethiopische asielzoekers van een aantal andere Europese landen, en tot slot de activiteiten van UNHCR en andere internationale organisaties.

4.2 Binnenlandse vestigingsvrijheid

---
De oorlog met Eritrea heeft honderdduizenden Ethiopiërs ontheemd , met name in het grensgebied. De meesten van hen (naar schatting van hulporganisaties zo'n 80%) zijn het afgelopen jaar teruggekeerd naar hun regio's van herkomst, Tigray en Afar.

Tot het uitbreken van het conflict met Ethiopië verbleef een groot aantal Ethiopiërs in Eritrea. Dit waren mensen die er ten tijde van de Eritrese onafhankelijkheid al woonden maar niet geopteerd hadden voor de Eritrese nationaliteit, alsook mensen die na de Eritrese onafhankelijkheid naar Eritrea waren gekomen, bijvoorbeeld om er te werken, onder meer in de havens van Assab en Massawa. De Ethiopiërs die al dan niet vrijwillig zijn vertrokken uit Eritrea zijn nog immer welkom in Ethiopië. In de praktijk wordt hun (Ethiopische) nationaliteit niet ter discussie gesteld door de Ethiopische autoriteiten.

Het afgelopen jaar bedroeg het aantal met hulp van het Internationale Rode Kruis uit Eritrea teruggekeerde Ethiopiërs ruim 35.000 . Bij het passeren van de grens bij de Mehreb-rivier worden de Ethiopiërs door het Rode Kruis opgevangen en van daaruit vervoerd naar een transitkamp bij Rama, waar zij voor een vijftal dagen verblijven voor het regelen van de diverse formaliteiten. Ze worden geregistreerd en er vindt een medische check-up plaats. Ook wordt de uiteindelijke vestigingsplaats bepaald, veelal de plaats waar nog (verre) familie woont, en wordt het vervoer naar die locatie georganiseerd. Ze krijgen van de Ethiopische autoriteiten een geldbedrag en voedsel. De meeste Ethiopiërs die teruggekeerd zijn uit Eritrea hebben zich in de regio Tigray gevestigd. De meeste gezinnen verblijven in de steden van Tigray onder moeilijke omstandigheden. Er is een sterk toegenomen aantal straatkinderen in steden als Mekele, alsook een toename van de kleine criminaliteit.

Het enkele feit dat men in het buitenlands asiel heeft aangevraagd blijft bij terugkeer zonder gevolgen.

Inter-etnische en inter-clan conflicten (zie 2.3) zijn van zodanige aard en omvang dat men zich hier desgewenst aan kan onttrekken door zich elders in Ethiopië te vestigen. Vestiging in andere delen van het land - behalve in Addis Abeba - kan echter moeilijk zijn, bijvoorbeeld vanwege de noodzaak de lokale taal te spreken om er een baan te kunnen vinden.

4.3 Beleid andere landen

---
Geen van de ons omringende landen sluit gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Ethiopische asielzoekers in principe uit. In de praktijk echter is het aantal repatrianten over het algemeen laag, hetgeen onder meer verband houdt met het feit dat Ethiopië - in strijd met internationale verplichtingen - onvoldoende meewerkt aan verstrekking van vervangende reisdocumenten aan de eigen onderdanen, tenzij de betrokkene verklaart vrijwillig terug te keren. Hieronder volgt een overzicht van het beleid (voorzover bekend dan wel specifiek aanwezig) en terugkeer ten aanzien van Ethiopische asielzoekers in een aantal ons omringende landen in de periode 1 juni 2000 tot 1 juni 2001 (tenzij anders vermeld).

Volgens de autoriteiten in België is het aantal Ethiopische asielzoekers er zodanig klein dat men geen bijzonder beleid kent. Men baseert beslissingen in individuele zaken voornamelijk op informatie van het US State Department. Om technische redenen (geen reisdocumenten) werden geen Ethiopische asielzoekers uitgezet.

Denemarken onderscheidt een categorie asielzoekers die in aanmerking komt voor een de facto vluchtelingenstatus, namelijk deserteurs. Er zijn in 2001 verder geen Ethiopiërs naar hun land van herkomst uitgezet. Men overweegt thans de optie om Ethiopiërs van Eritrese afkomst naar Eritrea terug te zenden. Niet bekend is of de Eritrese autoriteiten de Eritrese nationaliteit van deze mensen hebben erkend.

In de periode januari t/m augustus 2001 werd in Duitsland op 274 aanvragen van Ethiopische asielzoekers beslist. Hiervan ontvingen er 14 de Grondwettelijke vluchtelingenstatus; 7 kwamen in aanmerking voor de zogenaamde Abschiebeschutz; ten aanzien van 54 Ethiopiërs werd vastgesteld dat zij om redenen van humanitaire aard niet mogen worden uitgezet; van 171 Ethiopiërs werd de asielaanvraag afgewezen; de overige aanvragen zijn procedureel afgehandeld (bijvoorbeeld intrekking van de aanvraag). In dezelfde periode zijn twee Ethiopiërs daadwerkelijk verwijderd, niet is bekend waarheen.

Ethiopiërs van Eritrese afkomst kunnen volgens Duitsland worden teruggestuurd naar Ethiopië indien zij in het bezit zijn van een paspoort dat is afgegeven na het uitbreken van de oorlog met Eritrea in mei 1998.

Volgens Italië was het aantal Ethiopische asielzoekers minimaal. Dit land heeft geen Ethiopiërs naar hun land van herkomst verwijderd. Daar lagen voornamelijk technische redenen aan ten grondslag.

Het Verenigd Koninkrijk onderscheidt geen bijzondere categorieën, met uitzondering van Eritreërs afkomstig uit Ethiopië/ Ethiopiërs van Eritrese afkomst die het risico zouden lopen uit Ethiopië gedeporteerd te worden tracht deze personen uit te zetten naar Eritrea, omdat zij bescherming kunnen zoeken in dat land waarvan zij de nationaliteit hebben. In de onderhavige periode zijn zes Ethiopische asielzoekers uitgezet; het is echter niet bekend naar welk land.

Ethiopische asielzoekers van Eritrese afkomst wordt in Zwitserland geen vluchtalternatief in Eritrea tegengeworpen. Geen enkele Ethiopiër werd in deze periode gerepatrieerd. Hieraan lagen technische redenen ten grondslag (geen reisdocumenten).

Het overgrote deel van de asielaanvragen van Ethiopiërs in Zweden wordt afgewezen. Ten aanzien van Eritreërs / Ethiopiërs van Eritrese afkomst wordt gesteld dat de kans op eventuele deportatie naar Eritrea zodanig gering is dat het geen reden voor asiel in Zweden vormt. In de praktijk wordt deze groep ook een vluchtalternatief in Eritrea tegengeworpen; volgens de Zweden kan een groot deel van deze groep worden gezien als Eritrese staatsburgers. Uitzetting wordt om technische redenen zelden of nooit gerealiseerd (ontbreken van reisdocumenten).

4.4 Activiteiten van internationale organisaties

---
De meeste (zo niet alle) VN-organisaties zijn in Ethiopië vertegenwoordigd en operationeel. Daarnaast zijn ook het Internationale Rode Kruis en Artsen zonder Grenzen er actief.

Voor wat UNHCR betreft, is van belang dat Ethiopiërs die het land voor 1991 hadden verlaten per 1 maart 2000 in principe niet langer als vluchteling worden beschouwd. Dit betrof mensen die de burgeroorlog in de jaren '80, voorafgaande aan de val van Mengistu, waren ontvlucht (zie 2.1.2). Dit houdt in dat de steun en voorzieningen in kampen waar zij verblijven, worden beëindigd. UNHCR zal diegenen assisteren die vrijwillig terug willen gaan; van hen die dat niet willen zal alsnog het vluchtverhaal op individuele merites worden beoordeeld.

Naar aanleiding van de rellen in Addis Abeba in april 2001 is een 200-tal Ethiopiërs, voornamelijk studenten, naar Kenia gevlucht. UNHCR heeft hen als vluchteling erkend onder het OAE-Vluchtelingenverdrag (dat een ruimere definitie van 'vluchteling' kent dan het Vluchtelingenverdrag van Genève). Zoals te doen gebruikelijk in Kenia, zijn de Ethiopische vluchtelingen gehuisvest in een van de UNHCR-kampen Kakuma of Dadaab.

Voor wat Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst betreft, heeft UNHCR laten weten dat eerdere beleidsdocumenten (van juni respectievelijk oktober 2000, zie bijlage I) over dit onderwerp geactualiseerd dienen te worden. Hangende deze actualisering stelt UNHCR dat er tot op heden geen gedocumenteerde gevallen zijn van staatloze expellees (zie 3.4.1). Wel is UNHCR van mening dat de houders van een Eritrese yellow card (diegenen die niet konden aantonen Eritreër te zijn) problemen ondervinden in Eritrea, zoals willekeurige detentie, hinder en het niet kunnen vinden van werk. Willekeurige detentie kon door andere bronnen niet bevestigd worden.

4.5 Samenvatting

---
De ontheemden als gevolg van de oorlog zijn grotendeels naar hun regio's van herkomst teruggekeerd. Ethiopiërs die lange tijd in Eritrea hadden verbleven, hebben ook in de verslagperiode zonder problemen kunnen terugkeren naar Ethiopië. UNHCR heeft de vluchtelingenstatus ingetrokken van een oude (van voor 1991) groep Ethiopische vluchtelingen, omdat de grond aan de verlening was komen te ontvallen.

De ons omringende landen sluiten gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers niet uit. Gedwongen uitzetting uit de ons omringende landen wordt evenwel bemoeilijkt door technische problemen.


5 Samenvatting

---

Politieke ontwikkelingen in de verslagperiode stonden in het teken van het einde van de oorlog met Eritrea, dat op 12 december 2000 officieel bezegeld werd. Het lijkt het onwaarschijnlijk dat dit conflict in de voorzienbare toekomst tot een hernieuwde uitbarsting zal komen. Binnenlands heeft het einde van de oorlog de nodige scheidslijnen aan de oppervlakte gebracht, zowel binnen de regeringspartij EPRDF zelf als tussen EPRDF en ander politieke krachten in het land. Inmiddels lijkt de hegemonie van de regeringspartij en premier Meles hersteld.

De veiligheidssituatie is goed te noemen, met uitzondering van enkele specifieke plaatsen. Sinds het staakt-het-vuren van juni 2000 hebben zich tussen Ethiopië en Eritrea geen gewelddadige confrontaties meer voorgedaan. De gewapende guerrilla door organisaties als OLF, ONLF, Al Ittehad is beperkt in tijd en plaats.

Vergeleken met de situatie van enkele jaren geleden is de naleving van burger- en politieke rechten over het algemeen verbeterd. Deze positieve tendens, die in het vorige ambtsbericht werd geconstateerd, kreeg evenwel een schok te verwerken in de nasleep van de rellen in Addis Abeba in april 2001. Een groot aantal personen dat door de overheid werd beschouwd als oppositie, werd gearresteerd en korte of lange tijd vastgehouden. Of deze verslechtering van tijdelijke aard is geweest, valt nu nog niet vast te stellen. Ondanks wettelijke waarborgen komt het nog immer voor dat in de praktijk inbreuk gemaakt wordt op grondrechten zoals het recht op vrije meningsuiting en het recht op vereniging en vergadering. Dit betreft journalisten, vakbondsleden en anderen die zich zeer kritisch uitlaten over de regering. Het (militair) strafrecht kan hiervoor worden gebruikt, onder meer door het opleggen van (langdurig) voorarrest. Partijen en bewegingen die het gezag in Addis Abeba niet erkennen en/ of het gebruik van geweld tegen de staat niet hebben afgezworen, worden door de regering bestreden.

De situatie van 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' in Ethiopië is sinds het ambtsbericht van 1 augustus 2000 verbeterd, in die zin dat de kans op uitwijzingen sinds het staakt-het-vuren klein is geweest. De 'Eritreërs/Ethiopiërs van Eritrese afkomst' in Ethiopië worden door de autoriteiten als vreemdeling beschouwd en zijn inmiddels als zodanig geregistreerd. Deze groep kan nog immer problemen van de zijde van de autoriteiten ondervinden, zoals het verlies van (overheids)werk, woning of eigendom. Ook kan 'Eritreërs/ Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die in het buitenland verblijven terugkeer naar Ethiopië geweigerd worden. Er zijn geen aanwijzingen dat de Ethiopische overheid de genoemde beperkende maatregelen op korte termijn zal opheffen, laat staan de Ethiopische nationaliteit aan deze personen zou willen 'teruggeven'. 'Eritreërs en Ethiopiërs van Eritrese afkomst' die gedwongen dan wel vrijwillig naar Eritrea zijn vertrokken, wordt nog immer in Eritrea verblijf toegestaan.

Literatuurlijst

Europa Publications: Africa South of the Sahara 2000 - Ethiopia, 2001

Amnesty International: Ethiopia and Eritrea: Human Rights Issues in a year of Armed Conflict, 21 mei 1999

Idem (afd. Nederland) : Brief aan Staatssecretaris Cohen van Justitie d.d. 3.11.1999

Idem (afd. Duitsland): Länderkurzbericht Äthiopien, juni 2001

CIA : The World Factbook 2000 - Ethiopia

Economist Intelligence Unit: Country Report Ethiopia, t/m december 2001

EHRCo Special Report: The harm done by ethnic and religious conflict, 23 februari 2001

ICRC: ICRC in Ethiopia - Eritrea international conflict, 26 januari 2000

Idem: Update on ICRC activities in Ethiopia, 5 mei 2000

Immigration and Naturalisation Directorate, UK Home Office: Country Assessment Ethiopia, april 2001

Ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie: Brieven aan de Voorzitter van de Tweede Kamer inzake UNMEE/ Stand van Zaken, d.d. 10 mei en 6 juni 2001

Minority Rights Group: Ethiopia - A New Start?, april 2000

National Committee on Traditional Practices: Baseline Survey on Harmful Traditional Practices in Ethiopia, , september 1998

Reporters sans Frontières: Ethiopia - Freedom with Strings Attached, april 2000

Idem: Written statement to the Commission on Human Rights, 1 februari 2001 (E/CN.4/2001/NGO/137)

UN Commission on Human Rights: Report of the Working Group on Enforced or Unvoluntary Disappearances, 21 december 1999, E/CN.4/2000/64

Idem: Report of the Working Group on Arbitray Detention, 17 december 1999, E/CN.4/2000/4/add.1

UN Committee on the Rights of the Child: Concluding Observations/ Comments: Ethiopia, 31 januari 2001 (CRC/C/15/Add.144)

UNHCR: UNHCR's Position on the treatment of rejected Ethiopian asylum seekers and those whose Ethiopian nationality is disputed, juni 2000

Idem: Information sheet Ethiopia/Eritrea, Synthesis of Nationality Conflict Issues, 6 October 2000

Idem: Global Report 2000 - Achievements and Impact

UN Security Council: Progress Report of the Secretary-General on Ethiopia and Eritrea, , 9 augustus 2000 (S/2000/785), 18 september 2000 (S/2000/879), 19 juni 2001 (S/2001/608), en 5 september 2001 (S/2001/843)

US Department of State: 2001 Human Rights Country Practices Report - Ethiopia, maart 2002

Idem: Annual Report on International Religious Freedom for 2001: Ethiopia, oktober 2001

Verscheidene nieuwsberichten (IRIN, BBC, Reuters, Addis Tribune, etc)


Bijlage II: Landkaart


Bijlage III: partijen die deelnamen aan de verkiezingen van mei 2000
Bijlage IV: FGM per etnische groep


Bijlage V: FGM Per type per regio


Bijlage VI: Beschrijving van kindertehuis Le Toukoul
Le Toukoul, gefinancierd door SOS France, is een kindertehuis dat op een tweetal lokaties gevestigd is: een tehuis in Addis Abeba is bestemd voor kinderen tot 15 jaar, een ander in Borayu (Oromyia regio; eigenlijk in de buitenwijken van Addis Abeba, 15 km. uit het centrum) is voor kinderen tussen de 15 en 18 jaar. In Borayu worden de kinderen ook in de gelegenheid gesteld beroepsonderwijs te volgen. Het tehuis in Addis Abeba bestaat al 12 jaar, terwijl het tehuis in Borayu nu vier jaar draait.

De omstandigheden waaronder kinderen in Le Toukoul leven, worden hieronder nader uiteengezet.

Le Toukoul/Addis Abeba.
Het terrein beslaat een oppervlakte van 4.500 m2. Op dit terrein bevinden zich kantoren, opslagruimtes, slaapvertrekken, een eetzaal, een recreatie ruimte, en ruimte om huiswerk te maken voor de schoolgaande kinderen, een kleuterschool, buitentoiletten en een kliniek. In de kliniek wordt door een part-time dokter en zusters medische hulp geboden.

De opvang van de babies en kleine kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar is gescheiden van die van de grotere kinderen (5 -14 jaar). Er is opvang voor max. 275 kinderen in bovengenoemde leeftijdscategorieën. Momenteel worden er 250 kinderen opgevangen; eenderde van deze kinderen is jonger dan 5 jaar. Voor de Addis-branch werken rond de 100 mensen: een part-time dokter, vijf verpleegsters, 54 babysitters, een professionele begeleider (counsellor), een manager, een vice-manager, vijf onderwijzers, een accountant, een automonteur, negen koks, acht wassers, vijf schoonmakers, vijf wachters en vijf chauffeurs.

Maaltijden
Driemaal per dag, het dieet varieert van spaghettigerechten tot injera met wot (lokale pannenkoek van t'eff met groente of vleessaus) krijgen de kinderen te eten. De maaltijden worden in een apart keukengebouw bereid door een aantal koks. Het eten gebeurt in ploegendienst in de eetzaal. Er wordt maximaal tweemaal per week injera bereid en de rest van de dagen krijgen de kinderen eten uit de internationale keuken aangeboden. Naast granen (brood/pannenkoek), groente en aardappelen, krijgen de kinderen ook regelmatig melk, vlees, kip, ei of vis.

Kleding
Elke zes maanden krijgen de kinderen nieuwe kleding en schoeisel. Ook worden schooluniformen verstrekt.

Scholing
De kleuterschool (ter voorbereiding op lagere school) is op het terrein. De lagere school volgen de kinderen in het Amhaars buiten het tehuis op een reguliere school. Alle kinderen volgen onderwijs tot grade 8 in de ochtend- dan wel in de middaguren (Ethiopische scholen bieden kinderen momenteel onderwijs via dit systeem vanwege het tekort aan schoolgebouwen en onderwijzers).

Naschoolse opvang
Na schooltijd krijgen de kinderen huiswerk begeleiding in een ploegensysteem.

Medische voorzieningen
In de kliniek wordt door een part-time dokter en zusters medische hulp geboden, die veel verder gaat dan eerste hulp vanwege de slechte voorzieningen buiten de instelling c.q. in Ethiopië in het algemeen.

Recreatie
Er is een tukul waar kinderen spelletjes kunnen doen, er is een TV in de eetruimte voor in de avonduren en in het weekend. Verder spelen de kinderen buiten op het terrein.

Slaapzalen/toiletten/douches
De kleintjes verblijven en slapen in een ander gebouw op het terrein dan de grotere kinderen. Het gebouw is opgesplitst in een keuken, een eetzaal, een speelzaal, een ziekenboeg, en meerdere slaapzalen. De kinderen slapen met 6 à 7 kinderen in een zaal. Ieder kind heeft een eigen bedje. De grotere kinderen wonen in een gebouw met vier etages. De benedenverdieping bestaat uit een eetzaal, een huiswerkruimte en een ruimte waar de kleuters les krijgen. De overige verdiepingen bestaan uit slaapzalen, douches en toiletten. De slaapzalen voor de meisjes zijn gescheiden van die van de jongens (andere etage). Op een zaal slapen rond de 30 kinderen in stapelbedden. Ieder heeft een eigen bed, en heeft ook een klein deel van een kledingkast in gebruik (ieder kind heeft een eigen nummer) waar ook de toiletspullen (tandenborstel en kam) liggen. Aan het eind van iedere gang bevinden zich een paar douches en toiletten. Ook is er buiten op het terrein een aantal toiletten gebouwd voor de buiten spelende kinderen.

Le Toukoul/Borayu
Het tweede tehuis is voor kinderen in de leeftijd van 15-18 jaar. Het terrein beslaat een oppervlakte van 20.000 m2. Onder de hoede van het Borayu tehuis vallen 100 kinderen. Op de compound wonen momenteel 35 kinderen, en 61 kinderen zijn bij families in de omgeving ondergebracht. De kinderen volgen onderwijs op lokale scholen van de 9 tot 12 grade. Naast de dagscholen worden de kinderen in de gelegenheid gesteld beroepsonderwijs te volgen. Sommige kinderen gaan naar de reguliere school, anderen volgen alleen het beroepsonderwijs, en er zijn kinderen die beide opleidingen volgen. Het beroepsonderwijs wordt door 75 kinderen gevolgd. De kinderen wonen in laagbouw, met gescheiden vertrekken voor meisjes en jongens, en worden op de maatschappij, een leven buiten Le Toukoul, voorbereid. Alle kinderen krijgen wat zakgeld.

In Borayu werken ongeveer 30 mensen: een verpleegster, een part-time dokter, een begeleider, een manager plus een assistent, drie koks, een accountant, vijf docenten, wassers, bewakers en chauffeurs. Er is hier geen 24-uurs-begeleiding gezien de leeftijd van de kinderen. De kliniek is alleen toegerust om eerste hulp te geven, de rest gebeurt bij klinieken in de omgeving of in Le Toukoul/Addis. De organisatie in Borayu loopt nog wat minder gesmeerd dan in Addis Abeba, omdat Borayu slechts vier jaar bestaat in tegenstelling tot Le Toukoul/Addis dat al 12 jaar draait.

Beroepsonderwijs
Er worden drie-jarige cursussen aangeboden op het gebied van metaabewerking, landbouw, bamboe-verwerking, en er is een opleiding tot secretaresse.

Voeding
De kinderen die op het terrein wonen, krijgen elk per maand 250 ETB (ong. EUR36) om in hun onderhoud d.w.z. voeding en toiletspullen te voorzien. Hier wordt voornamelijk het lokale voedsel 'injera met wot' gegeten. De kinderen hebben een voedselcommissie opgericht die beslist over welk voedsel er ingekocht en gegeten gaat worden. Het eten wordt voor ze ingekocht en bereid. De kinderen die bij families inwonen, krijgen niet dit onderhoudsgeld, dat gaat rechtstreeks naar hun families.

Kleding
Elke 6 maanden krijgen de kinderen nieuwe kleding, en een paar schoenen. Ook worden schooluniformen verstrekt.

Conclusie
De omstandigheden waarin de kinderen in dit tehuis leven, steken positief af bij de situatie waarin de meerderheid van de kinderen in Ethiopië verkeert. Het overgrote deel van de kinderen in Ethiopië krijgt geen drie maaltijden per dag, en krijgt zeker niet regelmatig melk en vleesproducten. Ongeveer de helft van de Ethiopische kinderen gaat niet naar school, en is zeker niet in de gelegenheid om tot minimaal de achtste klas onderwijs te volgen (plus huiswerkbegeleiding) terwijl alle kinderen van Le Toukoul wel minimaal tot de achtste klas naar school gaan. De meeste families in Ethiopië zijn te arm om tweemaal per jaar nieuwe kleding te kopen voor hun kinderen. Als ze nieuwe kleren krijgen, is dat meestal met nieuwjaar (medio september), en veelal gaat het dan om één enkel stuk (niet een hele set met schoeisel en los van schooluniformen). Een uniform is verplicht voor de kinderen die naar school gaan, en de kosten ervan plegen een grote aanslag op het gezinsinkomen.

Voor definitie hiervan zie 3.4.1

Volgens oudere gegevens van het Ethiopische bureau voor statistiek is de verdeling: orthodoxe christenen 50%, moslims 33%, protestanten 10%, traditionele godsdiensten 5%

In de regio Somali en in enkele zones in de zuidelijke regio SNNPRwerden de verkiezingen echter uitgesteld in verband met de situatie als gevolg van de voedselschaarste resp. wegens politieke incidenten.

Twee van de 12, Hassan Shifa en Abbay Tshehaye, keerde na openlijke zelfkritiek terug in het Centraal Comité van de EPRDF

T.w: Tigray, Afar, Amhara, Oromia, Somali, Benishangul, Gambella, Harar, SNNPR


6 UNDP, Human Development Report, juni 2001

EIU Country Report, juni 2001

Brief van Amnesty International aan Staatssecretaris Cohen van Justitie d.d. 3 november 1999, p. 9

Reporters sans Frontières, verklaring d.d. 1 febr. 2001, p. 1

Persbericht van de Ethiopian Free Press Journalists Association d.d.
7.11.01

in het ambtsbericht Ethiopië van 1 augustus 2000 stond hier abusievelijk Afar National Democratic Party als partij binnen de EPRDF genoemd

US Department of State, Country Report on Human Rights Practices, p. 6

Addis Tribune, AAPO says one member dies in prison, 20.7.01

zie onder meer Amnesty International, Urgent Action, 27 juni 2001

De term 'bewegingen' wordt gehanteerd omdat het hun niet is toegestaan als 'partij' te functioneren en moet niet worden gelezen als waardeoordeel. Er zijn geen aanwijzingen dat het bewegingen om andere redenen dan de hier genoemde zou zijn verboden zich als partij te registreren.

Zie ook het ambtsbericht Somalië d.d. 12 juni 2001 (kenmerk DPC/AM 676400/01)

IRIN, Oromo rebel group denies ideological split, 30.8.01

Report of the Committee of Experts on the Application of Conventions and Recommdations: Freedom of Association and Protection of the Right to Organise Convention, Observation, 2000: Ethiopia

US Department of State, Country Report on Human Rights Practices, maart 2002, p. 15

US Department of State, Annual Report on Religious Freedom, september 2001, p. 3-4

21 Inclusief de verdachten van misdaden gepleegd door leden van het DERG-regime (zie 3.4.6)

Andere corruptiezaken hebben een politieke lading in die zin dat degenen die tot de Meles-groep behoren tot op heden niet vervolgd zijn.

Immigration and Naturalisation Directorate, Country Assessment Ethiopia, maart 1999, par 5.72

(onder meer) US Department of State, Country Report on Human Rights Practices, maart 2002, p.4

Report of the Working Group on Enforced or Involuntary Disappearances, par 42, E/CN.4/2000/64

Met 'Eritrëers/Ethiopiërs van Eritrese afkomst' wordt in dit bericht bedoeld: van Ethiopische dan wel van Eritrese nationaliteit, van Eritrese afkomst en (langdurig) verblijvend in Ethiopië. Juist over de nationaliteit bestaat vaak verschil van mening tussen de Ethiopische autoriteiten en de betrokkene. Men spreekt van Eritrese afkomst als een of beide ouders - of mogelijk zelfs een of meer grootouders - van Eritrese afkomst zijn, d.w.z. (oorspronkelijk) afkomstig uit een plaats op het grondgebied van het huidige land Eritrea (zie ook 3.4.4)

Volgens de definitie van de autoriteiten (zie de tweede alinea van deze paragraaf).

Volgens een zegsman van de immigratie-autoriteiten in Addis Abeba werden hierbij soepeler criteria gehanteerd dan bij 'andere vreemdelingen' (mei 2000).

Het exacte aantal is niet bekend; schattingen variëren thans meer dan in het vorige ambtsbericht Ethiopië van 1.8.00, waarin nog werd uitgegaan van 150-180.000 personen. Het US State Department noemt een schatting van 80-100.000 (Country Report 2002).

US Department of State, Country Report on Human Rights Practices, maart 2002, p. 11

US Department of State, Country Report on Human Rights Practices, maart 2002, p. 20

Central Statistical Authority: 2000 Ethiopia Demographic and Health Survey, mei 2001

Schattingen variëren nogal; de UN Appeal van januari 2000 spreekt van 350.000 IDPs (binnenlands ontheemden) in Ethiopië (UN Country Team Ethiopia: Relief Action Plan and Appeal 2000).

IRIN 12.7.01

===