Actueel
CBb vernietigt besluit Minister van Justitie, waarbij verklaring van
geen bezwaar voor het oprichten van een rechtspersoon werd geweigerd
Bron: College van Beroep voor het Bedrijfsleven 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 2-05-2002
Op 25 april 2002 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven
uitspraak gedaan op een beroep tegen de weigering van een verklaring
van geen bezwaar voor het oprichten van een aantal besloten
vennootschappen.
De Minister van Justitie had de door appellanten gevraagde
verklaringen van geen bezwaar, die op grond van artikel 2:175, tweede
lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn vereist voor het oprichten
van een besloten vennootschap, geweigerd, omdat naar zijn oordeel het
gevaar bestaat dat de op te richten vennootschappen worden gebruikt
voor ongeoorloofde doeleinden en omdat het gevaar bestaat dat de
werkzaamheden van de op te richten vennootschappen zullen leiden tot
benadeling van haar schuldeisers (artikel 2:179, tweede lid, BW). Het
bezwaar van appellanten tegen de weigering van de verklaring werd door
de Minister ongegrond verklaard. Tegen die beslissing om bezwaar
stelden appellanten beroep in bij het College.
Wat betreft het gevaar dat de op te richten vennootschappen zouden
worden gebruikt voor ongeoorloofde doeleinden, heeft het College
eenzelfde beoordeling verricht als in zijn uitspraak van 28 maart 2002
(AWB 01/725, te raadplegen op deze website onder LJN AE1015). Evenals
in die zaak komt het College tot de slotsom dat het besluit van
verweerder tot weigering van de verklaringen van geen bezwaar niet
berust op een deugdelijke motivering.
Wat betreft het gevaar dat de werkzaamheden van de op te richten
vennootschappen zouden leiden tot benadeling van haar schuldeisers,
heeft het College in zijn uitspraak van 25 april 2002 vastgesteld dat
verweerder in de zaak AWB 01/725 een andere opstelling heeft gekozen.
Ook in dat geval was de beleidsbepalende persoon binnen de op te
richten besloten vennootschap strafrechtelijk veroordeeld ter zake van
valsheid in geschrift en had het gepleegde delict geen gevaar
opgeleverd voor benadeling van schuldeisers. In die zaak heeft
verweerder het onder de onderhavige zaak ingenomen standpunt,
inhoudende dat in aanmerking moet worden genomen dat zich bij een
andere vorm van valsheid in geschrift wel gevaar voor benadeling van
schuldeisers van de op te richten vennootschap kan voordien, niet
gehandhaafd. Op de ter zitting door het College gestelde vraag naar
een verklaring voor dit verschil in benadering, is zodanige verklaring
uitgebleven.
Daarnaast heeft het College vastgesteld dat verweerder, in afwijking
van het gestelde in de door hem opgestelde beleidsregels voor het
beoordelen van aanvragen om een verklaring van geen bezwaar, de
omstandigheden waaronder het delict is gepleegd niet heeft betrokken
bij de beoordeling of uit het plegen van dit strafbaar feit gevaar
voor benadeling van de schuldeisers van de op te richten
vennootschappen kan worden afgeleid. Het College heeft derhalve
geoordeeld dat het besluit evenmin berust op een deugdelijke
motivering, voorzover daaraan ten grondslag is gelegd dat het gevaar
bestaat dat de werkzaamheden van de op te richten vennootschappen
zouden leiden tot benadeling van haar schuldeisers.
Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder
opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AE2169
(Zie het originele bericht)