Actueel
Persbericht vonnissen in de zaken van de zg. Zijper
amfetamine-laboratoria
Bron: Rechtbank Alkmaar
Datum actualiteit: 25-04-2002
Tussen 2 en 11 april 2002 hebben veertien personen voor de Alkmaarse
rechtbank terecht gestaan die er van werden verdacht op enigerlei
wijze betrokken te zijn bij het maken of verbergen van hoeveelheden
amfetamine of bij de levering van grondstoffen voor de
amfetamineproduktie. Bij een aantal verdachten is ook wapenbezit
tenlastegelegd.
Twee van hen zijn vrijgesproken. Van een derde verdachte is de
behandeling van de zaak geschorst om op verzoek van de verdediging
getuigen te horen. Met betrekking tot de overige elf verdachten heeft
de rechtbank een of meer feiten bewezenverklaard en straffen opgelegd.
verweren:
Namens vrijwel alle verdachten is het verweer gevoerd dat de
verklaringen van de getuige M., zelf een belangrijke medeverdachte,
niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Volgens de verdediging zijn deze verklaringen onbruikbaar omdat de
verdediging niet in de gelegenheid is geweest deze getuige kritisch te
ondervragen. M. is weliswaar als getuige ter terechtzitting
verschenen, maar heeft geweigerd als getuige een verklaring af te
leggen over de aan hem en zijn medeverdachten tenlastegelegde feiten,
zich daarbij beroepend op zijn verschoningsrecht. De verdediging heeft
gesteld dat de casus van de onderhavige zaak vergelijkbaar is met de
casus in de zaak Lucà versus Italië (EHRM 27-2-01, NJ 2002,101). In
deze laatste zaak heeft het Europese Hof beslist dat de verklaring bij
de politie van een getuige / medeverdachte die zich ter terechtzitting
op zijn verschoningsrecht beriep niet voor het bewijs mag worden
gebruikt indien het bewijs hoofdzakelijk is gebaseerd op deze
verklaring.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van de volgende
overwegingen:
Het Lucà-arrest breekt de staf over een situatie waarin het bewijs
`solely' was gebaseerd op de verklaring bij de politie van een
medeverdachte, welke verklaring niet getoetst kon worden op de
terechtzitting. De Italiaanse rechter overwoog dat hij deze verklaring
betrouwbaar achtte gelet op de spontaniteit waarmee hij was afgelegd
en de gedetailleerdheid ervan. Verder overwoog de rechter dat de
getuige Lucà herkend had van een foto en dat hij een accurate
beschrijving had gegeven van de woning van Lucà en de route er naar
toe. Ook overwoog de rechter dat klager eerder was veroordeeld voor
drugshandel en dat het hem in dat kader verboden was zijn woning na
het vallen van de avond te verlaten. Dit correspondeerde met de
verklaring van de getuige dat Lucà niet bereid was geweest zijn woning
na acht uur `s avonds te verlaten. Ondanks deze overwegingen achtte
het Europese Hof het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht van de
verdachte om bewijs tegen hem op de terechtzitting te onderzoeken,
geschonden.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de arresten van de Hoge Raad
van 1-2-1994, NJ1994,427, van 14-4-1998, NJ1999,73 en van 29-9-1998,
NJ1999,74 ook na het Lucà-arrest hun geldigheid behouden. Dat betekent
enerzijds dat een in het vooronderzoek afgelegde verklaring die niet
niet in enig stadium van het onderzoek getoetst is kunnen worden en
niet of onvoldoende door ander bewijs wordt bevestigd, niet zonder
strijd met art. 6 EVRM kan worden gebruikt voor het bewijs. Anderzijds
heeft de Hoge Raad in zijn bovengenoemde arresten van 1998 uitgemaakt
dat een belastende in het vooronderzoek afgelegde verklaring voor het
bewijs mag worden gebruikt, ook indien de verdediging niet in enig
stadium van het onderzoek de gelegenheid heeft gehad die getuige te
ondervragen, mits de betrokkenheid van verdachte bij het hem
tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal en de
betrokkenheid van verdachte dus in voldoende mate steun vindt andere
bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank vinden in de onderhavige strafzaken
de verklaringen die M. bij de politie heeft afgelegd en die inderdaad
niet in enig stadium van het onderzoek door de verdediging getoetst
zijn kunnen worden, in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen.
Deze verklaringen kunnen dus wel voor het bewijs worden gebruikt.
Naast dit juridische argument hebben de meeste raadslieden zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van M. onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. Hij is immers kort voor het afleggen van deze verklaringen enige tijd opgenomen is geweest op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis. Bovendien is hij zelf een van de belangrijke verdachten die in beide laboratoria een rol heeft gespeeld. In de visie van de verdediging heeft hij er derhalve belang bij een onjuiste voorstelling van zaken te geven.
Ook deze verweren worden verworpen.
M. heeft bij de politie verklaard dat aan het eind van de periode van
lab II, in de zomer van 2001, ruzie is onstaan tussen hemzelf en van
der S. Deze ruzie ging gepaard met tot hem gerichte bedreigingen en
bedreigingen aan het adres van zijn vriendin en zijn familieleden. M.
verklaart dat hij bij een confrontatie door van der S. met een
honkbalknuppel is geslagen en met een klein kaliber schietwapen in
zijn voet is geschoten. Door deze gebeurtenissen is hij bang geworden
en zodanig overspannen geraakt dat hij een aantal pogingen tot
zelfdoding heeft gedaan. Hierdoor is hij in het ziekenhuis opgenomen
en na korte tijd aansluitend opgenomen op de psychiatrische afdeling.
M. zag dit tevens als een manier om zich aan de dreigementen van zijn
belager te onttrekken. Na een week liep hij op de psychiatrische
afdeling een kennis van van der S. tegen het lijf en heeft hij het
ziekenhuis verlaten. Nadat hij enkele dagen had gezworven, heeft hij
zich op advies van zijn vader gemeld bij de politie, alwaar hij de
bestreden verklaringen heeft afgelegd.
Het bovenstaande betekent echter geenszins dat M. ten tijde van het
afleggen van zijn verklaringen psychisch niet in staat was een juist
relaas van gebeurtenissen in het verleden te geven. Uit de verhoren
van de verbalisanten ter terechtzitting blijkt dat M. tijdens zijn
verklaringen goed aanspreekbaar en niet verward was. Hij was in staat
om vragen te begrijpen en een consistent verhaal te vertellen.
De omstandigheid dat M. zelf een belangrijke verdachte is, geeft
aanleiding zijn verklaringen kritisch te beoordelen. Uit deze
verklaringen blijkt echter dat hij niet alleen anderen, maar ook in
niet geringe mate zichzelf belast. Hij dicht zichzelf zeker geen
ondergeschikte rol toe. Ook overigens is geen omstandigheid uit het
dossier gebleken die er op wijst dat M. er belang bij heeft bepaalde
medeverdachten meer te belasten dan in overeenstemming is met hun
werkelijke rol. Voorts blijken in de loop van het onderzoek veel van
de door hem genoemde details te kloppen. Zo worden in de loods waar
lab I was gevestigd witte spatten op de muur aangetroffen, die bij
analyse amfetamine blijken te bevatten. Deze bevindingen stroken met
de verklaring van M. dat bij een van de productiegangen een kolf is
ontploft. Ook worden op het adres waar lab II was gevestigd in lijn
met zijn verklaringen amfetaminehoudende stoffen en apparaten geschikt
voor de vervaardiging van amfetamine gevonden die er op duiden dat er
een amfetamine-laboratorium was gevestigd. De door M. geschetste gang
van zaken en de rol van een aantal medeverdachten wordt bovendien
gedeeltelijk bevestigd door verklaringen van deze en/of andere
medeverdachten.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de verklaringen van M. naar het
oordeel van de rechtbank gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
opgelegde straffen:
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de
verschillende rollen die de verdachten bij het maken of verbergen van
amfetamine hebben gespeeld. In een aantal gevallen is rekening
gehouden met eerdere veroordelingen terzake van Opiumwet-delicten.
M. van der S.: gevangenisstraf van 5 jaren en tenuitvoerlegging van
een oude voorwaardelijke straf van 3 maanden
M.B.: gevangenisstraf van 4 ½ jaren
F.M.: gevangenisstraf van 3 ½ jaren
S.K.: gevangenisstraf van 2 jaren
T. van D.: gevangenisstraf van 2 jaren en tenuitvoerlegging van een
oude voorwaardelijke straf van 2 maanden
R.F.T.B.: gevangenisstraf van 2 jaren
M.H.: gevangenisstraf van 2 jaren
H.J.W. gevangenisstraf van 240 dagen waarvan 167 dagen voorwaardelijk,
proeftijd 2 jaren, alsmede een werkstraf van 180 uren
H.B.: gevangenisstraf van 240 dagen waarvan 119 dagen voorwaardelijk,
proeftijd 2 jaren
A.S.: voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, proeftijd 2
jaren, alsmede een werkstraf van 240 uren
I.M.: voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, proeftijd 2
jaren, alsmede een werkstraf van 150 uren
strafmotivering:
Amfetamine is een middel dat kan leiden tot schade van de gezondheid.
De ongecontroleerde productiewijze van deze amfetamine brengt
bovendien het gevaar met zich dat er amfetamine op de markt komt van
verschillende concentraties en uiteenlopende samenstellingen. De
gebruiker kan dat niet zonder professionele hulp controleren.
De onderhavige amfetamine-laboratoria kunnen worden aangemerkt als middelgrote laboratoria, waar op een betrekkelijk simpele wijze met betrekkelijk eenvoudige productiemiddelen amfetamine werd gemaakt.
Het is voorts van algemene bekendheid dat de productie van amfetamine afvalstoffen oplevert die, indien men zich daarvan ongecontroleerd ontdoet, een groot gevaar voor het milieu opleveren en slechts met aanmerkelijke kosten op een verantwoorde manier kunnen worden vernietigd. Blijkens de verklaringen van M. zijn ook van de onderhavige laboratoria afvalstoffen gedumpt in natuurgebieden.