Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
DL. 2002/1551
datum
24-04-2002

onderwerp
Schriftelijke beantwoording vragen n.a.v. Algemeen Overleg van 11 april jl. inzake mestbeleid

bijlagen

Geachte Voorzitter,

Naar aanleiding van vragen van leden van uw commissie gesteld in het Algemeen Overleg van 11 april jl. inzake de voortgang van het mestbeleid en hardheidsgevallen Wet herstructurering varkenshouderij, bericht ik u het volgende.

Het eerste onderwerp betreft knelpunten die voortvloeien uit het verbod op het scheuren van grasland na 16 september jl. Ik kan toezeggen dat de knelpunten bij het scheuren van grasland ten behoeve van de omzetting naar bouwland zullen worden opgelost door een wijziging van het Besluit gebruik meststoffen. Binnenkort zal een wijziging van het besluit worden voorgepubliceerd.

datum
24-04-2002

kenmerk
DL. 2002/1551

bijlage

Een tweede punt betreft de subsidievaststellingen en uitbetalingen in het kader van de Regeling beëindiging veehouderijtakken (hierna: Rbv).

Op 8 april jl. waren er nog 267 aanvragers van de 1e tranche Rbv, die nog geen vast-stellingsaanvraag hebben ingediend bij LASER. In het Algemeen Overleg heb ik toegezegd dat vóór 1 juli 2002 door LASER op alle aanvragen van de 1e tranche Rbv zal zijn uitbetaald. Echter LASER is op dit punt afhankelijk van het initiatief van de subsidieaanvrager: er kan pas tot subsidievaststelling en uitbetaling worden overgegeaan als de aanvrager daartoe een aanvraag tot subsidievaststelling bij LASER heeft ingediend. Per 1 juli 2002 zal er nog maar een beperkt aantal aanvragen zijn waarop nog niet is betaald. De redenen hiervan kunnen onder meer zijn:
* er is vanwege een bezwaarschrift uitstel verleend voor het aan de voorwaarden voldoen (sloop etc.);
* per 1 juli 2002 loopt er nog een bezwaarprocedure: indien het bezwaar gegrond wordt verklaard zal alsnog een uitbetaling plaatsvinden;
* de aanvrager krijgt van de gemeente geen beschikking tot aanpassing/intrekking van de milieuvergunning omdat de wetgeving hiervan momenteel niet stabiel is;
* de aanvrager stelt de keuze voor sloop uit, omdat nog niet zeker is of de bestemming gewijzigd wordt zodat woningbouw mogelijk wordt.

Ten derde is in het algemeen overleg de vraag aan orde geweest waarom, na de intro-ductie van het stelsel van pluimveerechten, de mestproductie van pluimvee in 2003 naar verwachting toch een stijging te zien zal geven van 2,7 mln kg fosfaat. Bij de introductie van het stelsel van pluimveerechten is er voor bedrijven een pluimveerecht berekend op basis van het gemiddeld aantal gehouden dieren in de referentiejaren. Voor bedrijven met aantoonbare plannen (op basis van milieu- en bouwvergunningen) om de productie uit te breiden, is daarenboven de latente (niet benutte) productieruimte omgezet in een voor-waardelijk pluimveerecht. De voorwaardelijke pluimveerechten vervallen als de pluimvee-houder de desbetreffende staluitbreiding niet voor 1 januari 2004 heeft gerealiseerd.
De Permanente Commissie van Deskundigen Mest- en Ammoniakproblematiek van het Milieuplanbureau gaat er bij haar berekening van het mestoverschot in 2003 (Actualisering landelijk mestoverschot 2003, LEI, maart 2002) vanuit dat alle voorwaardelijke pluimvee-rechten definitief zullen worden als gevolg van het volledig realiseren van de staluitbrei-dingen.

Ten slotte mijn reactie op een vervolgbrief van de vaste commissie voor LNV (d.d. 16-4-2002, kenmerk 26-02-LNV) inzake het BTW-verschil op meststoffen.
In mijn brief van 8 april 2002, nr. KAB. 2002/3015, heb ik u bericht dat er voor landbouwers die de BTW-landbouwregeling toepassen een aparte regeling geldt voor zogenoemde intracommunautaire leveringen. Dit om te voorkomen dat dergelijke landbouwers voor geringe intracommunautaire aankopen in de normale BTW-heffing, met de daarmee gepaard gaande administratieve lasten, moeten worden betrokken. Ook heb ik u bericht dat de lidstaten onder meer voor meststoffen de beleidsvrijheid hebben om het verlaagde BTW-tarief toe te passen. Op grond van de Meststoffenwet zijn onder meer heffingen (MINAS-heffingen) ver-schuldigd ter zake van de aanvoer van meststoffen. Hierbij is het niet van belang uit welk land deze meststoffen worden betrokken. De aangevoerde meststoffen moeten worden geadministreerd. Anders dan in de BTW, geldt hierbij voor geringe aankopen uit het buitenland geen speciale regeling ter voorkoming van administratieve lasten, ook niet
ingeval de forfaitaire heffingen worden toegepast. Het niet voeren van de vereiste admini-stratie levert een strafbaar feit op. Er is derhalve geen sprake van een MINAS-lek.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

mr. L.J. Brinkhorst


---