Ministerie van Buitenlandse Zaken
1 Inleiding
---
Dit algemene ambtsbericht geeft een beschrijving van de huidige situatie in
Togo voor zover van belang voor de beoordeling van asielaanvragen van
Togolese staatsburgers en voor de besluitvorming over terugkeer van
afgewezen Togolese asielzoekers. De verslagperiode beslaat de periode van
september 2000 tot half februari 2002. Het vorige ambtsbericht over Togo is
verschenen op 6 oktober 2000.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de historische, staatsrechtelijke en
economische context van Togo geschetst en wordt ingegaan op de politieke
ontwikkelingen sinds september 2000 en de veiligheidssituatie. In hoofdstuk
3 wordt de mensenrechtensituatie beschreven voor zover van belang voor de
beoordeling van asielaanvragen. Hierbij wordt aandacht besteed aan een
aantal klassieke grondrechten, alsmede aan de positie van bijzondere
groepen. De migratieproblematiek, inclusief het asiel- en terugkeerbeleid
van de ons omringende landen en UNHCR, wordt behandeld in hoofdstuk 4. Het
ambtsbericht wordt afgesloten met een samenvatting in hoofdstuk 5.
Bij de opstelling van dit ambtsbericht is onder meer gebruik gemaakt van informatie afkomstig uit openbare bronnen. Voor een overzicht van de gebruikte openbare bronnen zij verwezen naar de literatuurlijst die als bijlage is toegevoegd. Deze informatie is vergeleken en aangevuld met vertrouwelijke gegevens afkomstig van de Nederlandse ambassades in onder meer Ghana (mede-geaccrediteerd voor Togo). Voorts ligt aan dit ambtsbericht een onderzoeksmissie naar Togo in november 2001 ten grondslag.
2 Landeninformatie
---
2.1 Basisgegevens
---
De Togolese Republiek is gelegen in West-Afrika, tussen Ghana in het westen,
Burkina Faso in het noorden en Benin in het oosten. Het aantal inwoners
wordt geschat op 5 miljoen.
De bevolking is verdeeld in ongeveer veertig etnische groepen, waarvan Ewé
(in het zuiden; 20-25%), Kabyé (in het noorden; 10-15%), Kotokoli (10-15%)
en Moba (10-15%) de belangrijkste zijn. Noord-Togo is etnisch diverser dan
Zuid-Togo, waar de Ewé in de meerderheid zijn.
In meer detail worden de etnische groepen in Togo in het algemeen verdeeld
in zes hoofdcategorieën:
- de Adja-Ewé, met als belangrijkste subgroepen de Ewé, de Ouatchi en de
Guins;
- de Akposso-Akébou, die voornamelijk bestaan uit de Akposso en de Akébou;
- de Ana-Ifê, bestaande uit de Ana en de Ifê;
- de Tem-Kabyé, die getalsmatig vooral bestaan uit de Kabyé, Kotokoli, Losso
en Lamba;
- de Para-N'gourma, bestaande uit verscheidene etnische groepen waarvan de
grootste de Moba en de Gourma zijn;
- andere groepen waaronder de Haoussa, de Peul en vele andere die naar
afstamming niet ondergebracht kunnen worden bij de bovengenoemde groepen.
Qua religie is de bevolking verdeeld tussen aanhangers van inheemse geloven (70%), christenen (20%) en moslims (10%). Het Frans is de officiële en handelstaal, daarnaast zijn het Ewé en Kabyé nationale talen. Het Mina (met name in het zuiden) en Dagomba (met name in het noorden) zijn de andere meest gebruikte talen. De bevolking is voor het merendeel (65%) werkzaam in de landbouw. Togo is evenwel ook een regionaal handelscentrum.
In 1894 werd Togoland, waar het huidige Togo deel van uitmaakte, een Duitse kolonie. Na de Eerste Wereldoorlog werd het gebied onder mandaat geplaatst van de Volkerenbond, waarbij Groot-Brittannië de westelijke helft en Frankrijk de oostelijke helft zouden besturen. Het westelijke gedeelde werd in 1956 gevoegd bij het naburige Goudkust (samen het latere Ghana), terwijl het oostelijke gedeelte na een referendum in dat zelfde jaar een autonome republiek werd. In 1960 werd Togo volledig onafhankelijk van Frankrijk. De eerste president van de nieuwe republiek, Sylvanus Olympio, werd in 1963 aan de kant gezet door een militaire staatsgreep onder leiding van kolonel Etienne Gnassingbe Eyadéma. In januari 1967 benoemde deze zichzelf tot president (hetgeen hij nog immer is). De in 1969 opgerichte Rassemblement pour le Peuple Togolais (RPT) werd de enige toegestane politieke partij, die vooral diende om de belangen van het leger te beschermen.
Eind jaren '80 kwam een einde aan jaren van relatieve politieke rust. Net als in een aantal andere Afrikaanse landen nam de druk op de regering om meer vrijheden toe te staan toe. Dit leidde in 1990 tot de oprichting van een commissie die een nieuwe grondwet zou ontwerpen, welke bij referendum zou worden voorgelegd aan de bevolking. In maart 1991 ging Eyadéma onder druk van de oppositie akkoord met een amnestie voor politieke dissidenten, legalisering van politieke partijen en de oprichting van een nationale conferentie om de politieke ontwikkeling van het land vorm te geven. In een klimaat van onrust en geweld begon de nationale conferentie in juli 1991, met deelname van 700-1000 gedelegeerden. De conferentie stemde ervoor om de RPT te ontbinden en de wetgevende macht neer te leggen bij een interim-regering, de Haut Conseil de la Republique. Uit vrees voor hernieuwde onrust kwam Eyadéma de oppositie tegemoet en benoemde in september 1991 een nieuw kabinet onder leiding van Joseph Koffigoh.
Het leger en de president legden zich echter niet bij de instelling van deze
regering neer. Na maanden van onderhandelingen werd de interim-regering op 1
september 1992 ontbonden. Een nieuwe grondwet werd in een referendum aan de
bevolking voorgelegd en met meer dan 98% van de stemmen aangenomen. Zoals
beschreven in het ambtsbericht van 21 april 1995 werd deze periode
gekenmerkt door ernstige gewelddadigheden over en weer, hetgeen leidde tot
een vluchtelingenstroom van honderdduizenden Togolezen naar de buurlanden.
In 1993 besloten de EU en andere donoren de ontwikkelingshulp aan Togo
tijdelijk op te schorten, uit protest tegen de repressie van het politieke
verzet uitgeoefend door de regering Eyadéma.
Het duurde nog tot februari 1994 voor de eerste parlementsverkiezingen
werden gehouden. De oppositiepartijen behaalden hierbij een nipte
overwinning op de regeringspartij. Aan de regering die na deze verkiezingen
werd gevormd, werd evenwel niet deelgenomen door de belangrijke
oppositiepartij Comité d'Action pour le Renouveau (CAR). Eerste minister
werd de leider van de kleinere Union Togolaise pour la Democratie (UTD),
Edem Kodjo. Eyadéma bleef president.
Eind december 1994 werd een amnestiewet aangenomen die betrekking had op
alle politiek gemotiveerde misdrijven van vóór 15 december 1994, en
uitdrukkelijk ook op de misdrijven in verband met vermeende pogingen tot
staatsgreep van maart 1993 en januari 1994.
Politieke repressie en incidentele geweldsuitbarstingen bleven voorkomen,
waarbij president Eyadéma zijn greep op de macht wist te behouden.
Als gevolg van kleine verschuivingen in de machtsverhoudingen in het
parlement kon de RPT in augustus 1996 de regering Kodjo ten val brengen. Op
20 augustus 1996 benoemde de president de technocraat Kwassi Klutse als
premier van een nieuwe regering. Zowel de CAR als de UTD weigerden zitting
te nemen in deze regering, als gevolg waarvan de regering bijna geheel
bestond uit aanhangers van Eyadéma. Als gevolg van nog verdere
verschuivingen verwierf de RPT in november 1996 eenenveertig (van de 81)
zetels en daarmee een absolute meerderheid. De groeiende machteloosheid van
de oppositie ging samen met een toename van straatdemonstraties en
stakingen.
Bij de verkiezingen van juni 1998 werd Eyadéma opnieuw tot president
gekozen, zij het met een zeer kleine marge. Binnen- en buitenlandse
waarnemers zetten grote vraagtekens bij het verloop van deze verkiezingen.
Met name de aanhangers van de voornaamste tegenkandidaat Gilchrist Olympio,
zoon van de eerste president en leider van de (niet in het parlement
vertegenwoordigde) oppositiepartij Union des Forces du Changement (UFC),
gingen massaal de straat op om hun ongenoegen kenbaar te maken.
Deze kwestie van vermeende stembusfraude was nog altijd niet opgelost toen
de regering parlementsverkiezingen afkondigde, te houden in maart 1999. De
belangrijkste oppositiepartijen besloten de verkiezingen te boycotten.
Uiteindelijk deden alleen RPT, twaalf onafhankelijke kandidaten en twee
kleine, aan Eyadéma loyale partijen mee. De officiële schatting van de
opkomst was 66%, volgens de oppositie echter was deze slechts 10%. In juni
1999 benoemde de president een nieuwe regering, die voor een groot gedeelte
bestond uit eigen aanhangers. De nieuwe premier werd Eugène Koffi Abodoli.
Als voormalig econoom voor de UNCTAD in Genève werd hij door president
Eyadéma gekozen met de bedoeling internationale steun voor de regering te
winnen. Eind augustus 2000 werd Abodoli weggestemd door het parlement en
vervangen door een ander RPT-lid en tot dat moment parlementsvoorzitter,
Agbéyomé Messan Kodjo.
In juli 1999 tekenden regering en oppositie, evenals de internationale
'facilitatoren' , het Accord-Cadrede Lomé (kaderovereenkomst van Lomé).
In dit akkoord kwamen regering en oppositie het volgende overeen:
- in de grondwet moeten nieuwe clausules opgenomen worden inzake de status
van de oppositie en van voormalige politieke leiders, de financiering van
politieke partijen, de persvrijheid en de rol van de toezichthouder op de
media (de Haute autorité de l'audiovisuel et de la communication / HAAC);
- verkiezingen moeten op een democratische en transparante wijze worden
gehouden. Een onafhankelijke nationale verkiezingscommissie wordt opgericht,
evenals mechanismen om de overgang naar democratie te voltooien. In maart
2000 zullen vervroegde parlementaire verkiezingen plaatsvinden. Generaal
Eyadéma zal niet meedingen in de presidentiële verkiezingen van 2003;
- alle Togolese vluchtelingen hebben het recht op terugkeer en op
veiligheid.
Het Comité Paritaire de Suivi (uitvoeringscomité) van het akkoord, bestaande
uit vertegenwoordigers van regering en oppositie, stelde vervolgens een
nieuwe kieswet op, die in december 1999 aan de regering werd gestuurd. Na
goedkeuring door de regering werd in maart 2000, na lange onderhandelingen,
de kieswet ook door het parlement aangenomen. De wet vormt de basis van de
Commission Electorale Nationale Indépendente (CENI), die de verkiezingen
moet organiseren en controleren. Het parlement heeft de tekst van de wet
nogal afgezwakt, onder andere voor wat de door de oppositie gewenste
sterkere rol van de CENI betreft. Dit is niet verwonderlijk, aangezien de
regeringsgezinde partijen de overgrote meerderheid in het parlement vormen.
Belangrijke bepalingen van de kieswet zijn:
- voorlopige verkiezingsresultaten zullen bekend gemaakt worden door de
onafhankelijke nationale verkiezingscommissie (de CENI), nadat ze zijn
verzameld door lokale afdelingen van de CENI;
- de CENI zal een comité oprichten voor de behandeling van
verkiezingsgeschillen;
- beslissingen binnen de CENI vereisen een quorum van 80% (deze eis
verzekert dat regeringsvertegenwoordigers binnen de CENI geen beslissingen
kunnen nemen zonder de deelname van de oppositie);
- verkiezingsresultaten zullen binnen acht dagen worden voorgelegd aan het
Constitutionele Hof;
- het Constitutionele Hof zal beslissen in ieder verkiezingsgeschil, als de
partijen daarom verzoeken;
- het Constitutionele Hof zal kennis nemen van de verkiezingsresultaten
voordat zij officieel bekend gemaakt worden door de CENI.
Er werd vooralsnog geen verkiezingsdatum aangekondigd en regering noch
oppositie drong aan op verkiezingen op korte termijn. De CENI zich vooral op
de technische aspecten van het verkiezingsproces.
In augustus 2000 werd de voorzitter van het parlement en leider van de RPT,
Agbéyomé Messan Kodjo, benoemd tot premier.
De Togolese Republiek is verdeeld in vijf administratieve eenheden
(régions), te weten: De La Kara, Des Plateaux, Des Savanes, Du Centre en
Maritime.
De Grondwet van 1992 stipuleert de scheiding der machten als volgt:
- de uitvoerende macht is in handen van de president en diens regering. De
president wordt elke vijf jaar gekozen in rechtstreekse verkiezingen;
slechts twee presidentiële termijnen per president zijn toegestaan. De
premier wordt benoemd door de president; de president en de premier benoemen
gezamenlijk de leden van het kabinet;
- de wetgevende macht ligt bij de Nationale Vergadering (het parlement),
bestaande uit 81 leden die elke vijf jaar rechtstreeks worden gekozen. Eerst
in april 1991 werden andere politieke partijen toegestaan dan de
regeringspartij Rassemblement du Peuple Togolais (RPT). In de huidige
Nationale Vergadering zijn wegens een boycot van de verkiezingen van maart
1999 door de oppositie naast de RPT echter geen andere partijen
vertegenwoordigd;
- De rechtsprekende macht berust bij de rechtbanken, met boven in de
hiërarchie het Cour Constitutionelle, het Cour d'Appèl en het Cour Suprème.
Verder zijn er lagere Tribunaux de première instance (zie verder 3.3.5). De
Grondwet biedt een aantal waarborgen, ook voor wat mensenrechten betreft. De
feitelijke praktijk wordt beschreven in 3.3.
2.2 Politieke ontwikkelingen
---
Na een aanvankelijke verbetering van het politieke klimaat in Togo, met de
afkondiging van een datum voor de verkiezingen, namen de kansen op vrije en
eerlijke verkiezingen in de loop van 2001 aanzienlijk af, en werd in het
najaar 2001 besloten de verkiezingen opnieuw uit te stellen, tot maart 2002.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de belangrijkste politieke ontwikkelingen in de verslagperiode. Achtereenvolgens komen aan de orde:
- het politieke krachtenveld in Togo
- de uitvoering van de kaderovereenkomst van Lomé in de periode september
2000 tot half februari 2002;
- de resultaten van een internationaal onderzoek, onder auspiciën van de VN
en de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE), naar mogelijke
mensenrechtenschendingen rond de verkiezingen van 1998 en 1999;
- het eindrapport, gepubliceerd in december 2000, van de onderzoekscommissie
in het kader van het sanctiebeleid van de VN tegen (de Angolese
rebellengroep) UNITA, waarin Togo genoemd wordt;
- de overige relaties van Togo met de internationale gemeenschap.
Het politieke krachtenveld in Togo
Er zijn officieel 70 politieke partijen in Togo. Al tientallen jaren lang
domineert de regerende Rassemblement du Peuple Togolais (RPT) het politieke
toneel. De oppositie is zwak en verdeeld, en politieke tegenstanders worden
vaak (ook fysiek) aangevallen (zie 3.3.7). Geen van de oppositieleiders
evenaart de politieke ervaring van president Eyadéma, en de organisatie van
de RPT is beter dan die van de oppositiepartijen.
'Spontane' demonstraties van de RPT als steunbetuiging aan generaal Eyadéma
horen bij het leven van alle dag en bestendigen een persoonlijkheidscultuur,
waarin Eyadéma figureert als de 'gids', de 'vader' of de 'grote roerganger'.
De oppositie vindt zijn aanhang vooral onder de hoger opgeleide bevolking van het zuiden, met name onder de grote Ewé bevolkingsgroep rond Lomé.
De belangrijkste oppositiepartijen zijn het Comité d'Action pour le
Renouveau (CAR) van Yawovi Agboyibo en de Union Togolaise pour la Démocratie
(UTD) van Edem Kodjo, die destijds, in de verkiezingen van 1994,
respectievelijk 34 en 6 zetels verwierven. Ook de Union des Forces du
Changement (UFC), van Gilchrist Olympio, is machtig, en alle
oppositiepartijen ondersteunen Gilchrist Olympio's claim op de overwinning
van de presidentiële verkiezingen van 1998. Maar zijn aanhoudende weigering,
sinds het begin van de verzoeningsbesprekingen in 1999, om tot enig
compromis te komen, heeft de meer verzoenende elementen uit de oppositie van
hem vervreemd en het oppositiefront verzwakt. Begin februari 2001 werd
Gilchrist Olympio beschuldigd van hoogverraad in de zaak Amnesty
International (zie 3.2), en werd hem verboden een politiek ambt in Togo te
bekleden.
Vakbonden en studentenbonden spelen een belangrijke politieke rol, sinds zij
grondwetshervormingen afdwongen in het begin van de jaren negentig (van de
vorige eeuw). Generaal Eyadéma en zijn regering beschuldigen hen
systematisch van het aantasten van wet en orde in het land, van het rekken
van politieke en sociale conflicten en van het lamleggen van de economie.
Moeizame uitvoering van de kaderovereenkomst van Lomé
Op 30 januari 2001 kondigde de CENI aan dat de verkiezingen zouden worden
gehouden op 14 oktober 2001 (met zo nodig een tweede ronde op 28 oktober
2001). De beslissing was tot stand gekomen onder zware druk van de
donoren, en met name de facilitatoren namens de Europese Unie (EU) en de
Internationale Organisatie van de Francofonie (IOF). De EU, die sinds 1998
alle financiële hulp aan Togo (opnieuw) heeft opgeschort, stelt immers het
houden van eerlijke en vrije verkiezingen als voorwaarde aan hervatting van
de hulp. Verwacht wordt dat, zodra de EU haar hulp hervat, de andere
internationale donoren, inclusief Wereldbank en Internationaal Monetair
Fonds, zullen volgen.
De CENI besliste dat de herziening van de kieslijsten zal worden gebaseerd
op de kieslijsten van 1999, en niet op een (te duur geacht) nieuw
kiezersonderzoek. De verkiezingskosten werden door het CENI geschat op fCFA
5 miljard (ongeveer NLG 16,8 miljoen of Euro 7,6 miljoen), hoewel de
regering er slechts fCFA 1 miljard voor begroot heeft. De IOF en de EU
hebben toegezegd bij te dragen in de kosten voor de verkiezingen, maar
hadden in februari 2001 nog geen verzoek ontvangen.
In februari 2001 uitte de premier, Agbéyomé Messan Kodjo, in een brief aan het CPS, zijn twijfels over een aantal bepalingen van de verkiezingswet. Hij plaatste onder meer vraagtekens bij het vereiste quorum van 80% voor beslissingen door de CENI. De brief leidde tot woedende reacties van de oppositie en een protestmars tegen de opstelling van de premier.
Rond deze tijd kwam ook het rapport van de VN/OAE-onderzoekscommissie naar
onrechtmatigheden rond de verkiezingen van 1998 uit, hetgeen leidde tot meer
politieke protesten.
In de daaropvolgende maanden werd moeizaam voortgang geboekt in de verdere
voorbereidingen van de verkiezingen. Gehinderd door een gebrek aan fondsen
liep de CENI steeds grotere vertraging op bij haar werkzaamheden.
Eerst op 27 juli 2001 diende de regering verzoeken om financiële steun in
bij de EU, de Internationale Organisatie van de Francofonie en bij het
United Nations Development Programme (UNDP). Tevens zond de regering, op 24
juli 2001, een uitnodiging aan de EU om deel te nemen in de internationale
waarneming van de verkiezingen, onder coördinatie van de VN. De EU toonde
zich bereid waarnemers te zenden, zodra overeenstemming was bereikt over de
voorwaarden voor hun inzet.
Verdere inhoudelijke problemen vertraagden de voortgang. Zo weigerde
president Eyadéma in te gaan op een verzoek het aantal kiesdistricten in
Lomé te vergroten. Het bestaande verschil in omvang van kiesdistricten zou
tot oneerlijke verkiezingen leiden, aldus oppositiepartijen. Ook stelde de
regering een 'moraliteitstest' verplicht voor alle
verkiezingskandidaten, leden van de CENI, van de lokale
verkiezingscommissies en van de commissies voor de verkiezingslijsten en
-kaarten. De leden van de laatstgenoemde twee typen commissies worden door
de politieke partijen voorgedragen ter benoeming door de CENI. De leden van
de lokale verkiezingscommissies waren op 22 juni 2001 benoemd, maar de
benoeming van de circa 50.000 leden van de commissies voor de
verkiezingslijsten en -kaarten kon nog niet worden afgerond door de CENI.
In april 2001 diende premier Agbéyomé Messan Kodjo een aanklacht in tegen
Yawovi Agboyibo, de leider van het CAR, op grond van een verklaring die
Agboyibo in 1998 had afgelegd, dat leden van de zogenaamde Sendome
militie , gesteund door Agbéyomé Messan Kodjo, vermeende sympathisanten
van de oppositie hadden mishandeld en één aanhanger van het CAR hadden
gedood. Begin augustus 2001 werd Agboyibo veroordeeld wegens
belastering van de premier, tot zes maanden gevangenisstraf. Oppositieleden
riepen op tot een demonstratie, waarop de regering alle demonstraties
verbood. Toch gingen honderden oppositieleden, mensenrechtenactivisten en
vakbondsleden tweemaal de straat op, waar zij door oproerpolitie en
gendarmes met traangas uiteen werden gedreven. De UFC en het CAR schortten
hun deelname in het CPS op. De advocaten van Agboyibo boycotten
gedurende september 2001 de rechtbanken vanwege inbreuken op de wettelijke
procedure. Eind september 2001 werd een tweede aanklacht tegen Agboyibo
ingediend, namelijk dat hij de Sendome militie had geholpen en aangemoedigd
bij de moord op de CAR-aanhanger in 1998. Het CAR noemde de aanklacht
absurd. Ondanks een ongegrondverklaring door het Hof van Beroep van de
veroordeling in de eerste zaak, en een beschikking van de onderzoeksrechter
tot invrijheidsstelling in de tweede zaak, hebben de verschillende
gerechtelijke procedures (zie verder 3.3.6) nog niet geleid tot de
invrijheidsstelling van Agboyibo. Het is dan ook niet zeker dat
Agboyibo kan meedingen in de verkiezingen.
Ook aan de universiteiten bleef het onrustig, vanwege achterstanden in de
betaling van studietoelagen. In mei 2001 bezocht president Eyadéma voor de
eerste keer de universiteit van Lomé. Zijn aanbod om één maand (van de
zestien) achterstallige betalingen te voldoen werd afgewezen. De studenten
eisten betaling van zes maanden achterstallige studietoelagen, meer bussen
en de wedertoelating van twee leiders van de studentenbond, Kodjo Gbodzisi
en Kondi Gnandi, die begin mei 2001 van de universiteit waren weggestuurd.
Voor de verschillende confrontaties tussen studenten en veiligheidstroepen
wordt verwezen naar hoofdstuk 2.3.
In juni 2001 werd de leider van de Rassemblement pour le Soutien de la
Démocratie et le Développement (RSDD), Harry Octavianus Olympio,
gearresteerd. Harry Octavianus Olympio is een neef van de in ballingschap
levende Gilchrist Olympio, en was minister voor Mensenrechten voordat hij in
2000 werd ontslagen door de president. De regering stelde dat in het
hoofdkwartier van de RSDD explosieven waren gevonden. Begin augustus 2001
werd hij veroordeeld tot achttien maanden gevangenis en een boete van USD
480, voor de productie en het illegale bezit van oorlogswapens. Op 24
oktober 2001 vroeg en verkreeg hij gratie van de president.
Op 5 juni 2001 werd Lucien Messan, redacteur van Le combat du Peuple en een
vooraanstaand journalist van de Togolese vrije pers, gearresteerd en
veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf waarvan zes voorwaardelijk,
wegens 'vervalsing en het gebruik van vervalsingen'. De beschuldiging
had te maken met een door Messan getekend communiqué, dat een stelling van
de premier verwierp, namelijk dat geen van de hoofdredacteuren in het land
geloofde dat honderden moorden hadden plaatsgevonden tijdens de verkiezingen
van 1998 (zie 3.3.1). Met deze veroordeling werd het strafrecht ingeschakeld
om een journalist te bedwingen. Ook aan Lucien Messan werd op 24 oktober
gratie verleend.
Tot grote ongerustheid van de oppositie trok premier Kodjo in augustus 2001
de wijsheid van de afspraak (vervat in de kaderovereenkomst van Lomé van
juli 1999) dat president Eyadéma in 2003 niet zou meedingen in de
presidentsverkiezingen, in twijfel. Hoewel de president vanuit Zuid-Afrika,
waar hij verbleef voor de VN Antiracismeconferentie, verzekerde dat hij zich
aan de grondwet zou houden, was de twijfel gezaaid. Deze twijfel werd nog
versterkt toen, bij de opening van het parlementaire jaar op 2 oktober 2001,
de voorzitter van het parlement in zijn rede de mogelijkheid opperde van een
wijziging van de grondwet (die nodig zou zijn om een derde termijn voor
president Eyadéma mogelijk te maken).
In augustus 2001 werd duidelijk dat het CPS een achterstand van meer dan zes
maanden in de uitvoering van de kaderovereenkomst van Lomé had opgelopen,
met als gevolg een achterstand van meer dan een jaar in het
verkiezingsproces. In deze situatie besloot president Eyadéma, in overleg
met de CENI, de hulp in te roepen van verkiezingsexperts van de Verenigde
Naties. Een technische missie van de VN bezocht daarop van 16 tot 27
augustus 2001 Lomé. In het eindrapport worden onder meer vraagtekens gezet
bij de haalbaarheid van de verkiezingen op korte termijn, de kwaliteit van
de kieswet en de samenstelling van de CENI alsmede haar wijze van beslissen.
Op 5 oktober 2001 kondigde de CENI daarop officieel aan dat de verkiezingen
werden uitgesteld tot een nader te bepalen datum. De kritiek van het rapport
van de VN op de kieswet en de samenstelling en werkwijze van de CENI leidde
tot (schriftelijk) protest van de oppositie, die erop wees dat deze zaken
het resultaat zijn van de intertogolese dialoog, waarbij regeringspartij en
oppositiepartijen betrokken waren.
De oppositiepartijen hielden zich overigens redelijk op de vlakte over het
uitstel van de parlementsverkiezingen. Deze partijen staan niet te springen
om parlementsverkiezingen, daar een nieuw verkozen parlement tot aan de
presidentsverkiezingen (voorzien voor 2003) zou moeten samenwerken met
president Eyadéma. Gevreesd wordt dat de president de toekomstige premier en
diens partij (in het geval dat een oppositiepartij zou zijn) zoveel
politieke schade zal weten toe te brengen dat die partij bij de
presidentsverkiezingen kansloos zal zijn. Bovendien zijn de
oppositiepartijen nog steeds onderling sterk verdeeld.
Half november 2001 maakte de CENI bekend dat de parlementaire verkiezingen
voor 10 en 13 maart 2002 zijn voorzien. De herziening van de kieslijsten
heeft vanaf begin december 2001 plaatsgevonden. Togo sloot een overeenkomst
met de EU over een bijdrage van Euro 1,5 miljoen van de EU aan de
verkiezingen, en de overheid stelde kort daarna fCFA 109 miljoen (Euro
166.000) beschikbaar aan de CENI.
Eind januari 2002 stuitte het verkiezingsproces echter op nieuwe obstakels.
Op 22 januari 2002 stemde het parlement (beheerst door de regeringspartij)
niet in met de gevraagde verlenging van het mandaat van alle leden van de
CENI, met als argument het onvermogen van de CENI om de verkiezingen te
organiseren. Tevens nam op 1 februari 2002 de ministerraad een amendement op
de verkiezingswet aan, inhoudende dat parlementskandidaten gedurende zes
aaneensluitende maanden voorafgaand aan de verkiezingen in Togo gewoond
moesten hebben, en presidentskandidaten gedurende twaalf maanden.
De EU toonde zich in een verklaring bezorgd dat deze ontwikkelingen het verkiezingsproces en zelfs de kaderovereenkomst van Lomé in gevaar brengen, en schortte haar steun aan het verkiezingsproces op. Ook de secretaris-generaal van de VN Kofi Annan sprak zijn zorg uit dat dit amendement leidde tot een verbreken van de politieke consensus in Togo.
Het VN/OAE-onderzoek naar mensenrechtenschendingen in 1998 en 1999
In mei 1999 publiceerde Amnesty International (AI) een rapport over de
situatie in Togo, getiteld Togo: Rule of Terror. In het rapport
beschreef AI een serie mensenrechtenschendingen, met name in de periode
voorafgaand aan de presidentsverkiezingen van 1998 en de parlementaire
verkiezingen van 1999. Het rapport stelt dat honderden personen, waaronder
militairen, buitengerechtelijk geëxecuteerd werden gedurende de
verkiezingscampagne en nadat de resultaten waren bekendgemaakt in juni 1998.
Boeren en vissers meldden dat wekenlang lijken aanspoelden op de stranden
van Togo en Benin. Ook nam het aantal willekeurige arrestaties toe in die
periode, aldus het rapport.
De regering ontkende de inhoud van het rapport van AI heftig. In februari
2001 bevestigde echter een gemeenschappelijke onderzoekscommissie van de VN
en de OAE - die in juni 2000 was ingesteld op verzoek van Togo - de meeste
van AI's bevindingen. Ondanks pogingen van de regering om getuigen en
journalisten het zwijgen op te leggen, bevestigde het VN/OAE-rapport dat
lijken waren aangespoeld langs de kust van Togo en Benin. De commissie
concludeerde dat mensenrechten systematisch geschonden werden en dat in Togo
een cultuur van straffeloosheid heerst. Het rapport bevatte belangrijke
aanbevelingen, zoals een juridisch onderzoek naar de moorden, de berechting
van de daders, de bescherming van getuigen en de invoering van wetten om
verdere schendingen te voorkomen. Het riep ook op tot de instelling van een
speciale rapporteur van de VN voor Togo. De commissie was echter niet in
staat het aantal en de identiteit van de slachtoffers te bevestigen. Wel
concludeerde zij dat buitengerechtelijke executies vooral gericht waren op
politieke activisten die lid waren van oppositiepartijen. Wat de daders
betreft wijzen de bevindingen op individuen verbonden met
veiligheidsdiensten, de gendarmerie en de milities die samenwerken met de
autoriteiten. Naast executies hebben deze elementen zich schuldig gemaakt
aan marteling en mishandeling van gevangenen, en verkrachting en ontvoering
van vrouwen in bepaalde gebieden. Gewapende militieleden, opererend in
groepen, nauw verbonden met de autoriteiten, en naar verluidt gesteund door
de toenmalige directeur van de haven van Lomé, Agbéyomé Kodjo (de huidige
premier), zouden op het platteland vrouwen hebben verkracht voor de ogen van
hun echtgenoten, alvorens hen te ontvoeren en voor geld over te geven aan
andere mannen.
De Togolese regering heeft de bevindingen van de VN/OAE-commissie verworpen
als onvoldoende bewezen. Toch benoemde de regering, overeenkomstig de
aanbevelingen van de VN/OAE-commissie, een juridische commissie van vier
leden, geleid door de voorzitter van het Hooggerechtshof, om de
beschuldigingen te onderzoeken, en zo nodig gerechtelijke actie te
ondernemen tegen de daders. De integriteit van de juridische commissie
blijft echter twijfelachtig daar alle leden hun positie te danken hebben aan
de president.
In de VN-mensenrechtencommissie leidde het rapport van de VN/OAE-commissie
vooralsnog niet tot een besluit.
Amnesty International meldde dat sinds begin 2001zeker tien personen in
Togo, Ghana en Benin, waarvan sommigen hadden samengewerkt met de
VN/OAE-onderzoekscommissie, bedreigd waren door de Togolese autoriteiten en
hadden moeten vluchten. Ook andere internationale waarnemers blijven
twijfelen aan de bescherming van de getuigen die door de onderzoekscommissie
gehoord zijn. Zo meldde de pers dat van twee lokale bestuursfunctionarissen,
die getuigd hadden voor de commissie, één uit zijn functie ontheven is en
één heeft moeten vluchten.
Het eindrapport inzake het VN-sanctiebeleid tegen UNITA
Twee rapporten van de VN, gepubliceerd in maart 2000 en december 2000,
meldden de betrokkenheid van enkele Afrikaanse leiders, waaronder generaal
Eyadéma, bij wapenhandel met de gewapende Angolese oppositiegroep UNITA.
Na het bezoek van de VN-onderzoekscommissie aan Lomé eind augustus 2000, had
de regering al aangekondigd, dat zij alle transacties binnen Togo waarbij
Angolese diamanten betrokken waren, verbood. De Togolese regering heeft, na
aanvankelijke ontkenningen, toegegeven een eindgebruikerscerticificaat te
hebben uitgegeven aan een vertegenwoordiger van UNITA. Volgens het rapport
was de vertegenwoordiging van UNITA in Lomé na de val van Mobutu in 1997 een
extern hoofdkwartier van de organisatie geworden, met goede contacten met de
Togolese autoriteiten op de hoogste niveaus. Vanaf begin 1999 zou overigens
een groot deel van de activiteiten verplaatst zijn naar Ouagadougou (Burkina
Faso).
De overige betrekkingen van Togo met de internationale gemeenschap
Togo bekleedde van juli 2000 tot juli 2001 het voorzitterschap van de OAE.
In dit kader heeft president Eyadéma zich actief beziggehouden met de
verschillende conflicten in Afrika (de crisis tussen Liberia, Guinee en
Sierra Leone; het vredesproces in Burundi; nationale verzoening in
Ivoorkust). Zijn pogingen op deze wijze zijn internationale aanzien te
verhogen, leden echter onder de bekendmaking van de resultaten van de
VN/OAE-onderzoekscommisie.
De betrekkingen met de westerse landen en met name de EU verbeterden
enigszins met het concreter worden van de voorbereidingen voor nieuwe
verkiezingen, al ondervonden ook deze een terugslag met de publicatie van
het onderzoeksrapport.
2.3 Veiligheidssituatie
---
Togo verkeert niet in een situatie van burgeroorlog, noch van een
internationaal conflict. Hoewel etnische spanningen voorkomen (zie 3.4.3)
hebben deze in de verslagperiode niet geleid tot etnisch geweld tussen
verschillende groepen.
Leger en politie
Togo kent een politiemacht en een leger (Forces Armées Togolaises / FAT)
waarvan de gendarmerie deel uitmaakt.
Hoewel leger en politie formeel onder verschillende ministeries vallen (zie
verder), staan zij in feite alle onder direct gezag van president
Eyadéma.
Op verschillende hoge posities in de maatschappij (inclusief economische
sleutelposities) zijn onlangs militairen benoemd.
Leger en politie spelen een hoofdrol bij het onderdrukken van politieke
protesten en plegen daarbij ernstige mensenrechtenschendingen. , De
VN/OAE-onderzoekscommissie naar mensenrechtenschendingen in 1998 en 1999
vond aanwijzingen dat individuen verbonden met veiligheidsdiensten , de
gendarmerie en de milities die samenwerken met de autoriteiten, dader zijn
van buitengerechtelijke executies, marteling en mishandeling van gevangenen,
verkrachting en ontvoering van vrouwen, en roof. Vergrijpen door leden
van leger en politie worden soms berecht, maar in de meeste gevallen niet.
Kenmerkend voor de repressie is de onberekenbaarheid van de tegen de
slachtoffers genomen maatregelen (arrestatie, bedreiging, afranseling,
huisuitzetting, foltering en/of moord), waardoor een klimaat van subtiele
maar zeer efficiënte politieke repressie heerst. In de meeste gevallen is
niet duidelijk of de leden van leger en politie op bevel of op eigen
initiatief handelden. In elk geval worden daders nauwelijks ter
verantwoording geroepen.
Overigens maken leger en politie zich ook geregeld schuldig aan criminele
activiteiten. Het onderscheid tussen politieke en criminele aanvallen is
vaak nauwelijks te maken, daar leger en politie ook bij criminele
activiteiten bij voorkeur, uit angst voor bestraffing, hun slachtoffers
uitkiezen onder de aanhangers van de oppositie.
De meeste militairen behoren tot de bevolkingsgroep waartoe ook president
Eyadéma behoort, de Kabyé: ongeveer 90% van de officieren en 70% van de
soldaten. Reeds in 1994 sprak het Human Rights Committee van de VN
zijn bezorgdheid uit over de samenstelling van het leger, waarvan de leden
bijna exclusief uit slechts één van de etnische groepen in Togo worden
gerekruteerd.
Het leger (Forces Armées Togolaises / FAT, inclusief gendarmerie)
Togo kent geen dienstplicht, wel de mogelijkheid vrijwillig gedurende twee jaar (verlengbaar) dienst te nemen. De selectie- en bevorderingscriteria richten zich minder op professionele competentie dan op etnische afkomst (voorkeur voor stamgenoten van de president) en aanpassing aan het systeem. Rekrutering voor de tweejarige dienstperiode is bij wet geregeld en wordt uitgevoerd door een mobiele commissie die alle prefecturen van het land afreist. Gedwongen rekrutering komt niet voor.
De minimumleeftijd voor dienstneming is 18 jaar. De militaire training
duurt zes maanden in nationale 'centres interarmées'. Na deze training
tekenen mannen voor een tweejarige periode die verlengd kan worden. Voor
beroepssoldaten duurt de diensttijd 20 jaar, voor onderofficieren 25 jaar en
voor (hogere) officieren 30 jaar. Officieren kunnen afhankelijk van hun
leeftijd hun diensttijd beëindigen en met pensioen gaan. Er zijn twee
militaire scholen in Togo, de 'École de sous-officiers' van Temedja en de
'École d'officiers' van Pya. Er is ook een school voor kinderen (van 6 tot
18 jaar) van officieren en andere bevoorrechte kinderen, het 'Prytanée
militaire' te Tchitchao.
Het Togolese leger telt 7.700 man, onderverdeeld als volgt:
- Landmacht : 6.500
- Gendarmerie: 750
- Marine: 200
- Luchtmacht: 250
Het leger valt onder het ministerie van Defensie. Landmacht, luchtmacht en
marine hebben elk hun eigen stafchef (met de rang van luitenant-kolonel),
die gedrieën vallen onder een stafchef (met de rang van kolonel), die weer
onder de minister van Defensie valt. De organisatie komt in principe overeen
met die van het Franse leger.
De landmacht omvat de infanterie (twee regimenten), de presidentiële garde
(800 man), een regiment paracommando's en een ondersteuningsregiment. Tegen
de wettelijke bepalingen in oefenen legereenheden nog steeds politiefuncties
uit. Zij zijn echter nog minder dan politie en gendarmerie op
ordehandhavende taken voorbereid. De presidentiële garde is een zeer goed
getrainde eenheid die in de praktijk rechtstreeks wordt aangestuurd door
president Eyadéma.
Verscheidene regimenten van het leger zijn gestationeerd door het gehele
land. De bases in Kara en Lomé zijn het beste uitgerust. De, binnen het
leger niet geliefde, zoon van de president, Ernest Eyadéma, staat aan het
hoofd van de basis in Kara.
Op het Afrikaanse continent heeft het leger gediend in verscheidene
internationale vredesmachten onder de VN of de OAE, onder meer in Angola,
Congo Brazzaville, Sierra Leone en de Centraal-Afrikaanse Republiek.
De gendarmerie is het best georganiseerde onderdeel van het Togolese leger.
Tevens beschikt deze tak over de modernste uitrusting. Het hoofd van de
gendarmerie, tevens hoofd van de binnenlandse inlichtingendienst, is direct
verantwoording schuldig aan de president, en een vertrouweling van president
Eyadéma.
De loyaliteit van het leger is voornamelijk gebaseerd op de etnische afkomst
van de militairen en op het feit dat militairen hun salaris op tijd
ontvangen, in tegenstelling tot andere overheidsfunctionarissen. Desertie
zou economisch zeer onverstandig zijn en komt dan ook nauwelijks voor.
De politie
De politie wordt aangeduid met Sûreté Nationale. De politie valt onder
het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het ontbreekt de politie (evenals de
gendarmerie) niet zozeer aan duidelijke voorschriften als wel aan een goede
training. Met name het proportioneel optreden van ordediensten wordt niet
geoefend.
Milities
Het rapport van de VN/OAE-onderzoekscommissie naar mensenrechten-schendingen
in 1998 en 1999 maakt melding van 'milities die samenwerken met de
autoriteiten' en van 'gewapende militieleden, opererend in groepen, nauw
verbonden met de autoriteiten, en naar verluidt gesteund door de toenmalige
directeur van de haven van Lomé, Agbéyomé Kodjo' (de huidige premier). In de
aanklacht tegen Yawovi Agboyibo is sprake van 'de zogenaamde Sendome
militie gesteund (in 1998) door Agbéyomé Messan Kodjo'.
Over dergelijke milities is nauwelijks iets bekend. Het gaat naar alle
waarschijnlijkheid om illegale groepen gewapende aanhangers/lijfwachten van
belangrijke figuren.
Het CPS heeft in juli 2001 besloten dat de effectieve ontbinding van
milities en van alle illegale gewapende groepen, als deze bestaan, door de
competente overheidsdiensten ter hand zal worden genomen.
2.4 Sociaal-economische situatie
---
Togo behoort tot de categorie minst ontwikkelde landen: op de internationale
ranglijst voor sociaal-economische ontwikkeling, de Human Development Index,
staat het land op de 128-e plaats van de 174 landen. De economie is
voor een groot deel afhankelijk van de landbouw, zowel voor eigen consumptie
als voor de verkoop. Primaire producten zoals cacao, koffie en katoen nemen
30% van de exportopbrengsten voor hun rekening. Het hervormingsprogramma dat
de regering zo'n tien jaar geleden heeft afgekondigd is door politieke
onrust op een laag pitje komen te staan. De steun van de EU werd in 1998
opgeschort wegens de gang van zaken bij de presidentsverkiezingen. Ook de
Wereldbank schortte eind 1998 leningen aan Togo op wegens het niet voldoen
aan aflossingsverplichtingen. Het land heeft een buitenlandse schuld van USD
1,5 miljard, tegen een bruto binnenlands product van fCFA 885 miljard
(ongeveer USD 1,15 miljard). In 2000 bedroeg de economische groei - 0,5%.
In 2001 is een licht herstel opgetreden. De sombere en verslechterende
economische situatie is duidelijk waarneembaar in het dagelijkse leven:
verpaupering, hoge (jeugd)werkloosheid, dure medische zorg (als gevolg
waarvan velen onbehandeld blijven), grote betalingsachterstanden van
ambtenarensalarissen (voor sommigen meer dan een jaar).
In april 2001 kwam de regering tot overeenstemming met het Internationaal
Monetair Fonds (IMF) over een monetair hervormingsprogramma voor zes
maanden. Als de overheid zich aan dit programma houdt, en een beleidsplan
voor de terugdringing van de armoede opstelt, is verdere steun vanuit het
IMF voorzien. Togo's relaties met zijn belangrijkste schuldeisers, waaronder
de Wereldbank en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, zijn verbeterd sinds de
overheid zijn achterstallige schulden aan beide banken heeft voldaan. De
banken hebben vervolgens nieuwe leningen toegezegd. Toch blijft een
volledige hervatting van de buitenlandse hulp, ook van de EU en het IMF,
afhankelijk van een oplossing van de politieke impasse door een succesvol
verloop van de verkiezingen.
2.5 Samenvatting
---
Na een aanvankelijke verbetering van het politieke klimaat in Togo, met de
afkondiging van parlementsverkiezingen te houden in oktober 2001, namen de
kansen op vrije en eerlijke verkiezingen in de loop van 2001 aanzienlijk af,
en werd in najaar 2001 besloten de verkiezingen opnieuw uit te stellen, tot
maart 2002.
Met de verkiezingen in het vooruitzicht liepen de spanningen op. In
toenemende mate was sprake van intimidatie van oppositieleden, journalisten,
studenten, vakbondsleden en mensenrechtenactivisten. Verscheidene
demonstraties werden uiteengeslagen en politieke tegenstanders van de
regering gevangengenomen. Opnieuw was sprake van excessief geweld van de
kant van leger en politie tegen politieke tegenstanders van de regering, met
name bij het uiteenslaan van demonstraties.
De vertragingen in de voorbereidingen voor de verkiezingen waren evenzeer te
wijten aan vertragingstactieken van de regering als aan gebrek aan politieke
wil van de oppositie. De terughoudendheid van de oppositie is te wijten aan
het feit dat de parlementsverkiezingen niet samengaan met
presidentsverkiezingen, zodat een nieuw verkozen parlement tot aan de
presidentsverkiezingen (voorzien voor 2003) zou moeten samenwerken met
president Eyadéma.
De donoren handhaafden, in het licht van de politieke ontwikkeling, de
opschorting van de internationale hulp aan Togo, met als gevolg een vrijwel
stagnerende economie.
3 Mensenrechten
---
3.1 Juridische context
---
Togo is partij bij de belangrijkste mensenrechtenverdragen, zoals het
Verdrag inzake de Burger- en Politieke Rechten (ICCPR), het Verdrag inzake
Economische, Sociale en Culturele Rechten(ICESC), het Verdrag tegen
Foltering en andere wrede onmenselijke of onterende behandeling of
bestraffing (CAT), het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (CRC), het
Verdrag inzake Eliminatie van alle Vormen van Discriminatie van de Vrouw
(CEDAW), het Verdrag inzake de Eliminatie van alle vormen van
Rassendiscriminatie (CERD), het Verdrag inzake de status van Vluchtelingen
en het bijbehorende Protocol evenals het Verdrag van de OAE van 1969, de
International Labour Organization (ILO) Conventies nr. 138 (inzake de
minimumleeftijd voor arbeid door kinderen) en 182 (inzake de ergste vormen
van kinderarbeid).
In de laatste vijf jaar (en in vele gevallen veel langer) heeft Togo echter
niet voldaan aan zijn rapportageverplichtingen in het kader van deze
verdragen.
De grondwet van 1992 bevat voorzieningen die de mensenrechten bevorderen en
beschermen. Tevens waarborgt de grondwet dat internationale instrumenten ter
handhaving van de mensenrechten boven de nationale wetgeving prevaleren,
zijn deze instrumenten geïncorporeerd in nationale wetgeving en kunnen de
internationale verdragen voor de rechtbanken worden ingeroepen.
In de praktijk heerst echter een grote discrepantie tussen de wetsteksten en
de naleving (zie ook 3.3.5).
3.2 Toezicht
---
Van de zijde van de overheid werden inspanningen op het gebied van de
mensenrechten verricht door de in 1998 benoemde minister voor Bevordering
van de Democratie en van de Rechtstaat. Van september 1999 tot juni 2000
werd deze functie vervuld door Harry Octavianus Olympio (neef van UFC-leider
Gilchrist Olympio), maar deze werd door de president ontslagen na een
sluimerend politiek meningsverschil (in juni 2001 werd Harry Octavianus
Olympio gearresteerd, zie 2.2). Het ministerie voor Bevordering van de
Democratie en van de Rechtstaat (dat inmiddels is opgegaan in het ministerie
van Binnenlandse Zaken) heeft indertijd instructies doen uitgaan aan
politie, leger, veiligheidsdiensten en gevangenissen om naleving van de
elementaire mensenrechten te waarborgen. Hier zouden ook disciplinaire
maatregelen aan zijn gekoppeld.
Daarnaast bestaat de (overheids-) Commission Nationale des Droits de l'Homme
(CNDH), die rapporteert over mensenrechtenschendingen. Deze Commissie,
opgericht in 1987 , kampt met aanzienlijke materiële en financiële problemen. Er wordt weinig beroep gedaan op dit orgaan en de CNDH doet sterk aan zelfcensuur. De geloofwaardigheid is beperkt. De benoeming van leden is onderworpen aan parlementaire goedkeuring, en de huidige leden worden gezien als behorend tot het kamp van de president.
Op nationaal niveau wordt de mensenrechtensituatie voorts gevolgd door een aantal betrouwbare non-gouvernementele organisaties (ngo's) waaronder de Ligue Togolaise des Droits de l'Homme (LTDH) en de Association Togolaise pour la Défense et la Promotion des Droits de l'Homme (ATDPHD). Deze organisaties kunnen hun werk doen, zij het niet altijd ongehinderd. Hun functioneren wordt regelmatig bemoeilijkt als gevolg van intimidatie door (aanhangers van) de regering. Beide organisaties kampen bovendien met een chronisch tekort aan financiële middelen en hebben maar weinig leden. Het tekort aan leden wordt mede toegeschreven aan angst onder de bevolking om met dergelijke organisaties geassocieerd te worden.
In verband met de toenemende politieke spanningen als gevolg van de naderende verkiezingen, staan de activiteiten van de mensenrechtenorganisaties thans op een laag pitje.
Internationale mensenrechtenorganisaties als Amnesty International (AI) en Human Rights Watch (HRW) publiceren met enige regelmaat over Togo. Sinds de publicatie door AI van het rapport 'Togo: Rule of Terror' over de verkiezingen van 1998 wordt AI niet meer toegelaten tot Togo. Tegenover de VN/OAE-onderzoekscommissie beschuldigde de regering de oppositiepartij UFC ervan AI betaald te hebben om het oorspronkelijke rapport te schrijven. Zowel de UFC als AI ontkenden deze aantijgingen.
3.3 Naleving en schendingen
---
Onderstaand worden de naleving van een aantal grondrechten (in 3.3.1 tot en
met 3.3.10) en de mensenrechtensituatie van een aantal specifieke groepen
(in 3.4) beschreven.
In de aanloop naar de verkiezingen zijn de politieke spanningen toegenomen,
hetgeen onder meer tot uiting kwam in het optreden van leger en politie bij
demonstraties. Deze diensten schuwden (excessief) geweld hierbij niet.
Criminaliteit, variërend van zakkenrollerij tot autoroof, is tamelijk
gebruikelijk. De criminaliteit neemt toe naarmate de bevolking als
gevolg van de economische malaise verpaupert.
De grondwet garandeert de vrije meningsuiting. In de lagere wetgeving wordt
deze vrijheid echter beperkt. In februari 2000 werd een amendement op de
perswet van 1998 van kracht, dat geldboetes en onvoorwaardelijke
gevangenisstraf mogelijk maakt voor als misdrijven gekwalificeerde
overtredingen als opzettelijke publicatie van onjuiste informatie, of
belediging van het staatshoofd, staatsorganen of overheidsdienaren. Op 10
augustus 2000 nam het parlement een wet aan die onder meer een voltooide
journalistieke opleiding verplicht stelde voor (nieuwe) journalisten (er
zijn geen journalistieke opleidingen in Togo).
In de praktijk intimideerden leger en politie herhaaldelijk journalisten
door bedreigingen, detenties en strafrechtelijke vervolging voor laster of
smaad. Incidenteel vielen politie en gendarmes krantenverkopers lastig en
namen zij oppositiekranten in beslag.
Desondanks kent Togo een levendige pers die voor het grootste deel sterk
gepolitiseerd is en soms zeer kritisch (of zelfs lasterlijk) ten opzichte
van president Eyadéma, hetgeen tot herhaalde problemen met de regering leidt
met name in de aanloop naar de verkiezingen. Ongeveer zestien particuliere
bladen komen met enige regelmaat uit; de kwaliteit van deze bladen is
gemiddeld genomen slechts matig. Oppositiebladen werden herhaaldelijk in
beslag genomen (bijvoorbeeld Le Scorpion/Akekle op 19 maart 2001; Le Regard
op 23 maart 2001; Le Combat du Peuple op 2 juli 2001; Le Regard opnieuw op 4
december 2001; Le Reporter op 7 december 2001).
Tekenend voor de beperkingen opgelegd aan de pers is de veroordeling van
Lucien Messan van de krant Combat du Peuple. Op 5 juni 2001 werd Lucien
Messan gearresteerd en veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf
waarvan zes voorwaardelijk, wegens 'vervalsing en het gebruik van
vervalsingen' (zie 2.2). De redacteur had namelijk een communiqué getekend
van de Association togolaise des éditeurs de la presse privée (ATEPP), in de
hoedanigheid van 'directeur de la publication' van Le combat du Peuple
terwijl hij dat formeel niet is (dat is zijn zoon). Met deze veroordeling
werd het strafrecht ingeschakeld om een journalist te bedwingen. Uit protest
tegen de veroordeling verschenen de oppositiebladen niet in de week van 11
juni 2001. Op 27 oktober 2001 werd Lucien Messan vrijgelaten, nadat de
president hem gratie verleend had.
Journalisten zijn ook geregeld slachtoffer van intimidaties, met name in de
vorm van kortdurend vasthouden bij de gendarmerie. Zo werd de directeur van
de krant Nouvel Echo enige dagen vastgehouden en gedwongen voor de televisie
een foutieve beroepsuitoefening te erkennen. Ook werden twee journalisten
van Echos d'Afrique, dat overigens op de hand van de president is, enkele
dagen vastgehouden.
In de verslagperiode werd de oppositie via de staatstelevisie en de
staatskrant (Togo Presse) systematisch zwart gemaakt. De UFC wordt (na de
aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten) dagelijks
gebrandmerkt als een terroristische organisatie. Ondanks afspraken, gemaakt
in het CPS in juli 2001, heeft de oppositie geen toegang tot de
staatstelevisie en staatskrant, en is de samenstelling van de Haute autorité
de l'audiovisuel et de la communication (HAAC), verantwoordelijk op dit
terrein en thans grotendeels bestaande uit aanhangers van de president, niet
aangepast.
Overigens is de radio het belangrijkste massacommunicatiemiddel, daar
kranten en televisie duur zijn, en de meeste oppositiebladen niet buiten
Lomé verspreid worden. Naast twee staatsradiostations (waaronder Radio Lomé)
zenden meer dan twintig particuliere radiostations uit. Twee van deze
stations, Radio Avenir en Galaxy FM, hebben banden met de regeringspartij.
Sinds 1999 brengen enkele particuliere radiostations enig binnenlands
nieuws, maar nauwelijks de politieke commentaren en kritieken die de
geschreven pers kenmerken. Radio France International is de gehele dag te
ontvangen, en Africa Numero-1 heeft een FM-station in Lomé. Ook Kanal FM, in
buitenlandse handen, brengt dagelijks verscheidene uren nieuws, commentaar
en muziek.
Op 29 november 2001 werden twee radio-uitzendingen van het particuliere
station Radio Victoire verboden door de HAAC, vanwege hun 'controversiële'
karakter en de 'hartstochtelijke en lasterlijke commentaren, die de
autoriteiten in diskrediet brachten'.
De academische vrijheid wordt, op de enige universiteit van het land,
beperkt door bezorgdheid onder de academische staf over mogelijke repressie
van de kant van de regering of regeringsgezinde militanten. Studenten
behorende tot de oppositie werden naar verluidt herhaaldelijk geïntimideerd
via een systeem van informanten dat in het verleden geleid heeft tot hun
vervolging door de overheid.
De grondwet voorziet in de vrijheid van vereniging en vergadering. Sinds
1991 kent Togo een meerpartijensysteem, hetgeen ook in de grondwet is
vastgelegd. Er zijn geen politieke partijen verboden. Ook is er een veelheid
aan ngo's.
Politieke oppositie wordt in Togo meestal in partijverband gevoerd. In de
verslagperiode is het aantal repressieve maatregelen tegen de oppositie
toegenomen. Zo werden vooraanstaande leden van de oppositie gearresteerd, en
werden verschillende demonstraties verboden door het ministerie van
Binnenlandse Zaken. Ook studentenbonden die zich tegen het regeringsbeleid
keerden werd het functioneren bemoeilijkt.
Togo kent verscheidene vakbonden en federaties van vakbonden. Tot de laatste
behoren de Confédération Nationale des Travailleurs Togolais (CNTT, die nauw
verbonden is met de overheid), de Confédération Syndicaledes Travailleurs
Togolais (CSTT), de Union Nationale des Syndicats Indépendants (UNSIT) en de
Union des Syndicats Libres. De beroepsbevolking in de formele sector omvat
slechts 20% van de totale beroepsbevolking, van die 20% is 60 - 70% lid of
sympathisant van een vakbond. Wanneer vakbondsleiders en -leden zich
aansluiten bij politieke protesten tegen de regering, kunnen ook zij te
maken krijgen met tegenacties van de kant van politie en leger.
Een overzicht van de demonstraties die in de verslagperiode plaatsvonden:
Op 24 februari 2001 werd een protestmars, geleid door het CAR, door veiligheidstroepen uiteengeslagen. Aanleiding voor de mars was de brief van de premier waarin hij twijfel uitte over de besluitvorming binnen de CENI.
Op 17 maart 2001 verliep een protestmars, georganiseerd door alle
oppositiepartijen, tegen de straffeloosheid voor mensenrechtenschendingen
vreedzaam en zonder incidenten. De regering sloot de grens met Ghana. Er
bestond weinig twijfel dat deze stap bedoeld was om in ballingschap levende
militante aanhangers van Gilchrist Olympio, de leider van de UFC, te
beletten mee te lopen.
Op 28 maart 2001 werden, bij schermutselingen tussen studenten en leger en
politie op de campus van de universiteit van Lomé, vier studenten gewond. Op
10 april 2001 demonstreerden studenten tegen onder meer de achterstand bij
de uitbetaling van studietoelagen; de demonstratie werd door leger en
politie beëindigd. De volgende dag werd de universiteit gesloten. Op 23
april 2001 verhinderden leger en politie een vergadering van de
studentenbond op de universiteit. Op 3 mei 2001 sloegen leger en politie een
studentendemonstratie uiteen, waarbij verscheidene gewonden vielen. De
rector van de universiteit ontzegde daarop de voorzitter en vice-voorzitter
van de studentenvereniging CEUL, Kodjo Gbodzisi en Kondi Gnandi, de toegang
tot de universiteit wegens opruiing en de organisatie van demonstraties.
President Eyadéma bezocht op 15 mei 2001 de campus en beloofde betaling van
een maand achterstallige studietoelagen. Zijn aanbod werd afgewezen. Een
voor 2 juni 2001 geplande studentendemonstratie werd op 25 mei 2001
verboden; Kodjo Gbodzisi en Kondi Gnandi werden, na een gesprek met de
minister van Binnenlandse Zaken over de geplande demonstratie, verscheidene
uren vastgehouden en naar verluidt door de nationale politie geslagen en
geschopt. De demonstratie ging uiteindelijk toch door, maar werd door leger
en politie met behulp van traangas uiteengedreven. Zeven studenten werden
tijdelijk vastgehouden.
Op 16 juni 2001 werd een demonstratie van de oppositiepartijen, die opriep
tot vrije en eerlijke verkiezingen, uiteengeslagen door veiligheidstroepen
die traangas gebruikten.
Begin augustus 2001 riepen oppositieleden op tot een demonstratie, naar
aanleiding van de veroordeling van Agboyibo tot zes maanden gevangenis.
Daarop verbood de regering alle demonstraties. Toch gingen honderden
oppositieleden, mensenrechtenactivisten, studenten en vakbondsleden tot
tweemaal toe (op 11 en 18 augustus 2001) de straat op, waar zij door
oproerpolitie en gendarmes met traangas uiteen werden gedreven.
Op 8 september 2001 kon een informatiebijeenkomst van de oppositiepartijen
(voornamelijk CAR) in een stadium in Lomé, met circa 500 deelnemers,
ongestoord doorgang vinden.
Op 18 september 2001 zetten jongeren een protest door nadat
oppositie-politici zich hadden teruggetrokken van verdere protestacties. De
jongeren richtten barricaden op voordat zij uiteen werden gedreven. Volgens
een lid van het CAR is besloten geen straatprotesten meer te houden en te
zoeken naar andere methoden.
Met name in het noorden van het land, het achterland van de RPT,
ondervinden oppositiepartijen moeilijkheden. Vergaderingen van de oppositie
worden hier regelmatig door militanten van de regeringspartij RPT
onderbroken. Zo is op 26 september 2001 een aantal leden van de Convergence
Patriotique Panafricaine (CPP) , na afloop van een bijeenkomst in
Tchitchao (ten noorden van Kara), door militanten van de RPT in elkaar
geslagen. Een van de slachtoffers heeft als gevolg hiervan twee dagen in
coma gelegen. Dergelijke verstoringen vinden ook plaats tijdens
bijeenkomsten in woonhuizen van oppositieleden. Partijbijeenkomsten worden
hier dan ook veelal in het geheim georganiseerd. Oppositiepolitici wordt het
reizen in het noorden van het land bemoeilijkt. Zij worden lastig gevallen
en soms tegengehouden, indien zij bij wegversperringen herkend worden.
Ook de arrestatie en detentie van Yawovi Agboyibo en de CAR-secretaris voor
Kozah (zie 2.2 en 3.3.6) worden door gezaghebbende waarnemers gezien als een
beperking van de vrijheid van opereren van politieke oppositiepartijen.
Enkele oppositieleiders vrezen hetzelfde lot te zullen ondergaan. De
deelname van de twee gevangenzittende leiders van oppositiepartijen aan de
verkiezingen is vooralsnog niet zeker. Sommige waarnemers stellen dat,
zolang deze twee oppositieleiders gevangen zitten, geen vrije en eerlijke
verkiezingen mogelijk zijn.
De grondwet voorziet in vrijheid van godsdienst. Dit recht wordt
gerespecteerd.
Naar schatting hangt ongeveer de helft van de bevolking traditionele
godsdiensten aan, terwijl 35% christelijk is (vooral rooms-katholiek) en 15%
moslim.
De grondwet voorziet in de vrijheid om binnen Togo, en naar en van het
buitenland te reizen. In de praktijk zijn er wel enkele beperkingen. Zo kan
men in het land weliswaar zonder identiteitspapieren reizen, maar op vele
wegen bevinden zich militaire wegversperringen, waar auto's en individuen
willekeurig onderzocht kunnen worden. Het gebrek aan discipline van sommige
soldaten bij deze wegblokkades, dat zich veelal uit in verzoeken om geld
voordat burgers mogen passeren, belemmerde de vrijheid van beweging.
Daarnaast is in het noorden de vrijheid van beweging van leden van de oppositie niet gegarandeerd, daar zij bij wegversperringen, als zij herkend worden, worden lastiggevallen en soms tegengehouden.
Een identiteitskaart kan verkregen worden bij het politiebureau in de woonplaats van de aanvrager. Er zijn twee mogelijk procedures om een identiteitskaart te verkrijgen, namelijk via een vader of broer die al een Togolese identiteitskaart heeft, of via een zelfstandige aanvraag.
Voor de zelfstandige aanvraag dienen een authentiek geboortebewijs, een door de dorpschef ondertekend formulier plus een door de traditionele leider van het gebied (paramount chief of area chief) en aanvrager ondertekend formulier ingediend te worden bij het politiebureau in de woonplaats. Voor de aanvraag via vader of broer dient een authentiek geboortebewijs te worden overgelegd; tevens dient de vader of broer de aanvrager te vergezellen naar het politiebureau en zijn identiteitskaart te laten zien.
De politie verifieert de overgelegde documenten op authenticiteit en
waarheid van de informatie, en geeft bij een positieve uitslag van dit
onderzoek een certificaat van Togolese nationaliteit uit. Vervolgens dient
de aanvrager bij de politie een aanvraagformulier voor een identiteitskaart
in, vergezeld van het certificaat van Togolese nationaliteit en pasfoto's.
De politie reikt daarop de identiteitskaart uit.
Een kind dient binnen dertig dagen na de geboorte te worden geregistreerd in
het geboorteregister van zijn of haar woonplaats door een van de ouders. De
ouders ontvangen dan een origineel geboortebewijs, waarvan indien gewenst op
ieder moment gelegaliseerde fotokopieën kunnen worden gemaakt door het
bureau van de burgemeester. Een ongeregistreerd kind kan na het verlopen van
de dertig-dagen-termijn slechts een vervangend geboortecertificaat
verkrijgen door een juridische proces te doorlopen. Het Hof van Justitie
stelt de benodigde documenten op, op verzoek van betrokken partijen. Ook van
vervangende geboortecertificaten kan het bureau van de burgemeester
gelegaliseerde kopieën afgeven.
De Togolese nationaliteit komt toe aan kinderen die geboren worden in Togo
uit ouders die eveneens in Togo geboren zijn. Ook een kind geboren uit een
Togolese vader en/of moeder is Togolees. De nationaliteit kan bevestigd
worden via een certificaat van Togolese nationaliteit.
Aan de afgifte van een paspoort worden sinds december 1997 strikte eisen
gesteld. De afgiftebevoegdheid is gelegd bij de gendarmerie, om corruptie en
onrechtmatige afgifte tegen te gaan. Sinds begin 2000 worden nieuwe, minder
gemakkelijk te vervalsen, paspoorten uitgegeven. Desondanks is het in vele
gevallen mogelijk correct opgestelde documenten, maar gebaseerd op valse
gegevens, te verkrijgen.
De procedure ter verkrijging van een paspoort is als volgt. Eerst gaat men
naar het stadhuis van de woonplaats met een familielid of vriend, die met
een formulier tegenover de autoriteiten verklaart zich voor de aanvrager
garant te stellen. Dit formulier wordt door de burgemeester getekend; een
geboorteakte en een nationaliteitsverklaring worden door dezelfde
burgemeester gelegaliseerd. Bij het paspoortkantoor in Lomé vult de
aanvrager vervolgens een aanvraagformulier in, zet zijn vingerafdrukken op
de achterzijde en overlegt de drie genoemde documenten, vergezeld van
pasfoto's en leges. Na twee weken ontvangt men het paspoort. Alle paspoorten
staan centraal in een database bij het genoemde paspoortkantoor. Tot mei
2000 konden kinderen eerst vanaf 12 jaar zelfstandig over een paspoort
beschikken. Toen heeft de regering, in het kader van de strijd tegen
kindersmokkel, bepaald dat er niet langer een minimumleeftijd is om een
paspoort aan te vragen.
In principe hebben alle Togolese staatsburgers met een geldig Togolees
identiteitsdocument het recht op vrije in- en uitreis in de drie buurlanden
van Togo (Benin, Burkina Faso en Ghana) en de overige landen behorend tot de
ECOWAS (de economische gemeenschap van West-Afrikaanse staten). De grenzen
met deze landen kunnen zonder problemen, en zo nodig zonder de
grenscontroles te passeren, overschreden worden.
Vele Togolese vrouwen zijn niet in het bezit van documenten als
identiteitskaart, uittreksel van geboorteregister of trouwboekje, hetgeen
hen uitsluit van wettelijke bescherming en burgerschap. Een getrouwde
vrouw kan slechts met toestemming van haar echtgenoot een paspoort
aanvragen.
Het aanvragen van asiel in het buitenland vormt in beginsel bij terugkeer in
Togo geen aanleiding voor represailles van de kant van de overheid. Wel
wordt de binnenkomst van terugkerende asielzoekers soms vertraagd doordat de
autoriteiten de nationaliteit en identiteit van de betrokkene willen
verifiëren. Daartoe wordt meestal de hulp van familie (of vrienden) gezocht.
Het komt voor dat een terugkerende asielzoeker om die reden gedwongen is de
nacht op het vliegveld door te brengen.
Lijnvluchten vanuit Europa:
De KLM heeft in januari 2001 de directe vluchten Amsterdam - Lomé beëindigd
vanwege de daling van de activiteiten in de regio. Air France onderhoudt een
lijnvlucht Parijs - Lomé.
Het rechtssysteem hanteert zowel traditioneel recht als een op Frans recht
gebaseerd systeem. Er bestaat een aantal procedurele waarborgen, zoals het
recht op een advocaat en het recht op hoger beroep. Dergelijke procedures
worden over het algemeen gerespecteerd.
De rechterlijke macht staat in het algemeen tamelijk zwak ten opzichte van
de uitvoerende macht. Naar verluidt behoort een belangrijk deel van de
rechters van met name de hogere rechtbanken tot de aanhang van president
Eyadéma, hetgeen de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht niet ten
goede komt. Het komt voor dat personen die het regime onwelgevallig
zijn, ten onrechte gerechtelijk vervolgd worden, bijvoorbeeld voor commune
delicten. Gerechtelijke procedures lijken te worden gebruikt om
oppositieleiders op een zijspoor te zetten. De arrestaties en gerechtelijke
vervolging van Yawovi Agboyibo, Harry Octavianus Olympio en Lucien Messan
(zie 2.2 en 3.3.6) zijn belangrijke voorbeelden hiervan uit de
verslagperiode. Zo blijkt de rechter die Agboyibo veroordeelde tevens
vertegenwoordiger van de RPT in de CENI te zijn.
Ook straffeloosheid blijft een probleem, met name ten aanzien van leden van
leger en politie en personen in de directe omgeving van de president.
Voor misdrijven begaan door militairen bestaat een militair gerechtshof, waarin zaken echter achter gesloten deuren worden behandeld.
Behalve door druk vanuit de uitvoerende macht wordt de rechtsgang bedreigd
door gebrek aan financiële en personele middelen.
Op het platteland kunnen dorpsoudsten kleinere strafrechtelijke en
civielrechtelijke zaken berechten. Degenen die de traditionele rechtspraak
verwerpen kunnen hun zaak voor de reguliere rechtbank brengen.
Willekeurige arrestatie en detentie zijn een probleem in Togo.
In de praktijk worden verdachten vaak langer vastgehouden dan de wettelijk
voorgeschreven termijnen, soms zonder formele aanklacht. Wettelijk kunnen
gearresteerde personen tot 48 uur vastgehouden worden zonder rechterlijk
bevel, en kan deze periode in zwaarwegende gevallen met 48 uur verlengd
worden. Verdachten moeten vaak lang op hun proces wachten wegens de
gebrekkige capaciteit van de rechterlijke macht. Naar schatting bestaat
ongeveer de helft van de gevangenisbevolking uit personen die nog op hun
proces wachten.
In het voorjaar van 2001 is een anti-corruptie-comité opgericht door de
regering. De leden zijn persoonlijk door president Eyadéma aangewezen. Het
comité heeft vergaande bevoegdheden en kan bijvoorbeeld iemand laten
opsluiten zonder betrokkene eerst in staat van beschuldiging te stellen.
Gezaghebbende waarnemers hebben de indruk dat het comité arbitrair opereert
en gebruikt wordt om loyaliteit af te dwingen van regerings- en
partijfunctionarissen dan wel interne (partij)conflicten op te lossen.
Andere waarnemers zien in recente aanklachten van de commissie, gericht
tegen hoge functionarissen die tevens actief waren in de RPT, en in een
beslissing eind augustus 2001 van de ministerraad om het mandaat van de
commissie te verbreden, een mogelijk grotere vastberadenheid om corruptie
aan te pakken.
In het afgelopen jaar zijn verscheidene leiders van oppositiepartijen en
journalisten gearresteerd en gedetineerd, hetzij zonder aanklacht, hetzij
onder een formele strafrechtelijke aanklacht waarbij waarnemers echter
onderliggende politieke motieven vermoeden.
Enkele voorbeelden van arrestaties die in het afgelopen jaar de aandacht
trokken zijn:
- De arrestatie half april 2001 van luitenant-kolonel Kouma Biténéwé, en
zijn vrijlating op 23 juni 2001. Biténéwé was voormalig hoofd van een
elite-eenheid van het leger en is afkomstig, net als president Eyadéma, uit
de Kabyé stam. Hij werd beschuldigd van een complot om de president te
vermoorden. In mei 2001 werden vijftig soldaten en lagere officieren, ook
van de Kabyé stam, gearresteerd en een maand vastgehouden voor hun vermeende
medeplichtigheid aan het complot. De affaire leidde tot speculatie dat de
steun voor de president vanuit het leger en vanuit de Kabyé stam niet zo
vanzelfsprekend is als deze lijkt;
- De arrestaties van Yawovi Agboyibo, Harry Octavianus Olympio en Lucien
Messan (zie 2.2, en hieronder voor Agboyibo);
- De CAR-secretaris voor Kozah werd op 21 april 2001 op bevel van
luitenant-kolonel Ernest Eyadéma (de zoon van de president) gearresteerd
wegens belediging, en op18 juni 2001 door de rechtbank van Kara veroordeeld
tot negen maanden gevangenisstraf (op grond van de moraliteitstest leidt
deze veroordeling tot uitsluiting van deelname als kandidaat aan de
verkiezingen);
- De leider van de oppositiepartij UFC in het district Kara, Marc Palanga,
werd op 27 september 2001 gearresteerd. Op 29 oktober wordt hij veroordeeld
tot zes maanden gevangenisstraf wegens belediging van luitenant-kolonel
Ernest Eyadéma;
- De journalist, en directeur van het particuliere weekblad Nouvel Echo,
Komi Nemvame Klu werd op 13 oktober 2001 gearresteerd, en op 30 oktober 2001
weer vrijgelaten;
- Abdoul Ganiou Bawa, redacteur van Echos d'Afrique, werd op 29 oktober 2001
gearresteerd op beschuldiging van smaad. Na een week werd hij weer
vrijgelaten;
- Houndjo Mawudzro, secretaris van de Union nationale des étudiants togolais
(UNET) en actief lid van de UFC, werd tweemaal korte tijd vastgehouden, in
september en november 2001.
Yawovi Agboyibo, de leider van het CAR, werd in april 2001 aangeklaagd door
premier Agbéyomé Messan Kodjo, op grond van een verklaring die Agboyibo in
1998 had afgelegd, namelijk dat leden van de zogenaamde Sendome militie
, gesteund door Agbéyomé Messan Kodjo, vermeende sympathisanten van de
oppositie hadden mishandeld en één aanhanger van het CAR hadden gedood.
Begin augustus 2001 werd Agboyibo veroordeeld wegens belastering van de
premier, tot zes maanden gevangenisstraf. Eind september 2001 werd een
tweede aanklacht tegen Agboyibo ingediend, namelijk dat hij de Sendome
militie had geholpen en aangemoedigd bij de moord op de CAR-aanhanger in
1998. Agboyibo tekende beroep aan tegen zijn veroordeling tot zes maanden
gevangenisstraf. Op 20 december 2001 werd een verzoek tot onmiddellijke
invrijheidsstelling, ingediend door de advocaten van Agboyibo, verworpen
door het Hof van Beroep, maar op 10 januari 2002 verklaarde ditzelfde Hof de
veroordeling van Agboyibo ongegrond, op een procedurefout (de aanklager had
niet de vereiste borgstelling betaald). Toch werd Agboyibo niet vrijgelaten,
daar hij sinds september 2001 in bewaring is gesteld onder een tweede
aanklacht (zie hiervoor). In deze tweede aanklacht heeft de
onderzoeksrechter op 17 januari 2002 besloten tot voorwaardelijke
invrijheidsstelling, maar de uitvoering van dit besluit is verhinderd door
de Officier van Justitie, die onmiddellijk beroep aantekende tegen het
besluit. De volgende stap is dat het Hof van Beroep zich moet uitspreken
over het door de Officier van Justitie aangetekende beroep. Op 18 februari
2002 bevond Agboyibo zich nog in gevangenschap.
Omstandigheden in de gevangenissen
De omstandigheden in de gevangenissen zijn de laatste jaren verslechterd en
zijn in het algemeen als hard te kenmerken. De gevangenissen zijn overvol
(in een cel van 30 m kunnen honderd personen zitten); de hygiënische
omstandigheden en medische verzorging zijn ontoereikend.
Vrouwen zitten apart van mannen gevangen. Kinderen zitten vaak bij de vrouwen gevangen. In Lomé is een aparte gevangenis voor jongeren, de Brigade pour mineurs, die gemeenschappelijk beheerd wordt door politie en sociale diensten. Buiten de hoofdstad worden minderjarigen niet apart van volwassenen gevangen gehouden. Politieke gevangenen worden opgevangen in normale gevangenissen. Er zijn geen detentiecentra die bekend staan als martelcentra. Wel worden gevangenen soms geslagen, en af en toe komen berichten over martelingen naar buiten (zie 3.3.7).
Hoewel verboden door grondwet en strafrecht, komen mishandeling en foltering
voor, met name door leden van leger en politie. De daders blijven doorgaans
onbestraft. De VN/OAE-onderzoekscommissie meldt twee gevallen met name van
dood als gevolg van foltering en mishandeling in detentiecentra, die
plaatsvonden in april 1998. In geen van beide gevallen leken politieke
motieven een rol te spelen.
Leger en politie gebruikten traangas en de wapenstok om demonstraties met
soms excessief geweld uiteen te slaan (zie 2.3).
Politieke tegenstanders worden vaak (ook fysiek) aangevallen, waarbij de
precieze omstandigheden niet altijd te achterhalen zijn.
Zo meldde de secretaris-generaal van de UFC in april 2001 dat hij, nadat
UFC-bijeenkomsten in Kara en Tchamba verstoord waren door militanten van de
RPT, omver geduwd was en met benzine overgoten, waarbij de gendarmerie hem
te hulp was gekomen.
In augustus 2001 raakte een lid van de CPP ernstig gewond door een kogel in
de prefectuur Yoto, zonder dat dader of motief duidelijk werden. Op 26
september 2001 werden drie andere functionarissen van de CPP met ijzeren
staven in elkaar geslagen in de prefectuur Kozah, bij de openingsceremonie
van een lokaal partijkantoor. Een van de slachtoffers heeft als gevolg
hiervan twee dagen in coma gelegen. Op 30 oktober werd een partijleider van
de CPP geslagen door de gendarmerie, maar de minister van Binnenlandse Zaken
heeft voor deze behandeling zijn verontschuldigingen aangeboden en de
gendarmes zijn naar verluidt gestraft.
Op 25 november 2001 werden een lid van de CENI voor de UFC en een
functionaris van de UFC in Kara aangevallen, aan de vooravond van een
training voor de lokale verkiezingscommissies. Opnieuw bood de minister van
Binnenlandse Zaken zijn verontschuldigingen aan en hij zegde een onderzoek
toe.
De UFC maakte melding van gevallen van intimidatie van zijn functionarissen
in de lokale verkiezingscommissies gedurende de periode van herziening van
de kieslijsten (7 tot 19 december 2001).
Er zijn geen recente meldingen van politiek gemotiveerde verdwijningen.
De VN/OAE-onderzoekscommissie met betrekking tot de periode rond de
verkiezingen in 1998 (zie 2.2) identificeerde acht namen van verdwenen
personen, en wees erop dat de angst voor represailles vele verwanten had
belet te getuigen.
In de verslagperiode zijn geen buitengerechtelijke executies gemeld.
Voor de bevindingen van de VN/OAE-onderzoekscommissie naar de gebeurtenissen rond de verkiezingen in 1998 wordt verwezen naar hoofdstuk 2.2.
Het wetboek van strafrecht van 1997 kent de doodstraf voor commune delicten
(zware moord, landverraad, spionage, gewapende staatsgreep), maar sinds 1979
zijn geen doodstraffen uitgesproken dan wel uitgevoerd. Men kan spreken
van een de facto moratorium.
3.4 Positie van specifieke groepen
---
Vooral politiek actieve leden van de oppositie (inclusief journalisten,
studenten, vakbondsleden en mensenrechtenactivisten) lopen het risico
slachtoffer te worden van maatregelen als arrestatie, bedreiging,
afranseling, huisuitzetting of foltering (zie 2.2 en 3.3). Daarbij is niet
zozeer het lidmaatschap van een bepaalde partij doorslaggevend - politiek
actieve personen zijn in Togo bijna altijd in partijen georganiseerd - als
wel de mate van politieke activiteit. Voor zover bekend blijven personen die
slechts lid zijn van een oppositiepartij, of hun familieleden, gewoonlijk
buiten schot. De leiders en plaatselijke functionarissen van partijen lopen
wel risico, en nemen dan ook vaak hun toevlucht tot particuliere bewaking
van hun persoon. Ook is vastgesteld dat op geëngageerde leden van
oppositiepartijen druk wordt uitgeoefend, onder meer door dreiging met
verlies van werkplek of overplaatsing.
Het VN Committee on economic, social and cultural rights toont zich bezorgd
over de positie van vrouwen in de Togolese samenleving. Ondanks een
grondwettelijke verklaring van gelijkheid onder de wet, blijven vrouwen
wijdverbreide discriminatie ondervinden, met name met betrekking tot rechten
op opleiding, sociale zekerheid (in het bijzonder pensioenrechten),
bescherming in het familierecht (in het bijzonder het erfrecht), en met
betrekking tot traditionele rechtspraktijken. Wettelijk kan een echtgenoot
zich verzetten tegen de uitoefening van een vrij beroep door zijn vrouw.
Het comité spreekt zorg uit over vrouwenhandel met als doel gedwongen
prostitutie en niet-vrijwillig huishoudelijk werk. Ook constateert men dat
geweld tegen vrouwen een ernstig probleem blijft, waarbij mechanismen ter
correctie onvoldoende worden gebruikt en de politie zelden intervenieert in
gevallen van geweld binnen de familie. Ten slotte constateert de VN dat
genitale verminking van vrouwen blijft voorkomen ondanks de genomen
maatregelen door de regering.
Vrouwenbesnijdenis (of genitale verminking van vrouwen, female genital
mutilation, ofwel FGM) wordt vergeleken met sommige andere (West-)Afrikaanse
landen op relatief kleine schaal toegepast.
In Togo wordt besnijdenis type 1 toegepast, dat wil zeggen het geheel of
gedeeltelijk verwijderen van de clitoris. De procedure wordt uitgevoerd op
meisjes van de volgende etnische groepen: Moba, Tchokossi, Kotokoli en
Haoussa. Niet exact bekend is hoeveel vrouwen of meisjes jaarlijks
slachtoffer worden van deze praktijk, maar de Ligue Togolaise des Droits de
la Femme gaat ervan uit dat bijna alle vrouwen binnen deze groepen besneden
worden.
FGM is sinds 1998 wettelijk verboden. Op overtreding staat een
gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk. In de praktijk wordt deze
wet echter nauwelijks toegepast. De overheid ondersteunt
(voorlichtings)activiteiten om de praktijk uit te bannen. De Ligue Togolaise
des Droits de la Femme, een ngo, heeft verschillende kantoren verspreid over
het land. Vrouwen en meisjes met problemen (ook andere dan genitale
verminking) kunnen zich hier melden en de organisatie probeert hen op
verschillende manieren bij te staan. Zij bemiddelt tussen slachtoffer en
familie, schakelt eventueel de politie in en biedt indien nodig
rechtsbijstand.
Of men zich aan genitale verminking kan onttrekken hangt af van de regio, de
omgeving, de familie en van betrokkene zelf.
Vrouwen zijn dan ook ondervertegenwoordigd in (hogere) posities in het
maatschappelijke en politieke leven. Zo telt de huidige volksvergadering
slechts vijf vrouwen op 81 volksvertegenwoordigers, en telde de vorige
volksvergadering maar één vrouw. Een groot deel van de getrouwde
vrouwen heeft geen betaalde baan. Dit heeft meer te maken met de algehele
economische malaise en hoge werkloosheid dan met formele belemmeringen voor
vrouwen in de toegang tot een betaalde baan. Daarnaast wordt er nog relatief
weinig aandacht besteed aan de educatie van meisjes. In de steden zijn vele
vrouwen actief in de informele sector, waar zij de straathandel beheersen.
Vele Togolese vrouwen zijn niet in het bezit van documenten als
identiteitskaart, uittreksel van geboorteregister of trouwboekje, hetgeen
hen uitsluit van wettelijke bescherming en burgerschap. Een getrouwde
vrouw kan slechts met toestemming van haar echtgenoot een paspoort
aanvragen.
De overheid tracht de wettelijke gelijkheid van vrouwen vorm te geven, onder
meer met het ministerie van Sociale Zaken en Ondersteuning van de Vrouw. Ook
is er een aantal ngo's actief dat zich bezighoudt met
bewustwordingsactiviteiten.
Huiselijk geweld komt op grote schaal voor. In principe kan een vrouw zich
hieraan onttrekken door zich bijvoorbeeld te vestigen bij de eigen familie
dan wel te vervoegen bij een van de centra van een ngo als de Ligue
Togolaise des Droits de la Femme. In de praktijk is deze oplossing voor vele
vrouwen niet uitvoerbaar. Hervestiging bij de eigen familie is in de
bestaande traditie niet goed mogelijk zonder dat de vrouw financieel
bijdraagt aan het huishouden, terwijl vrouwen na een scheiding vaak zonder
bezittingen en zonder eigen inkomen achterblijven. Opvangcentra van ngo's
zijn nog niet berekend op verblijf voor langere tijd.
Vrouwen kunnen slechts in het leger dienen bij de medische dienst als arts
of verpleegster.
Hoewel de grondwet in overeenstemming is met het Verdrag inzake de
Eliminatie van alle Vormen van Rassendiscriminatie, bestaat er geen lagere
wetgeving die handelingen gebaseerd op etnische of rassendiscriminatie
strafbaar stelt. In VN-verband is zorg uitgesproken over de eenzijdige
samenstelling van het leger en de dominante positie van de Kabyé in alle
vrije beroepen. Etnische spanningen in het noorden en in het zuiden zouden
minderheidsgroepen hebben gedwongen te vluchten naar buurlanden. De VN
toont zich ernstig bezorgd over maatschappelijke discriminatie op basis van
etniciteit door alle etnische groepen, met name tussen zuiderlingen en
noorderlingen, die zichtbaar is in de facto etnische segregatie in
stedelijke buurten, en in patronen van kopen en huren in de particuliere
sector. Deze spanningen tussen noorden en zuiden zijn in het verleden
geregeld de oorzaak geweest van uitbarstingen van geweld van een duidelijk
interetnisch karakter. In de verslagperiode hebben zich echter geen
aanvallen tussen etnische groepen voorgedaan (afgezien van enkele beperkte
bevolkingsacties tegen Nigerianen na de dood van een Nigeriaanse
taxichauffeur).
Uitgesproken repressie op etnische basis door de overheid is niet vast te
stellen, hoewel de etnische component altijd een rol speelt bij politieke
afrekeningen en vervolgingsmaatregelen. De oververtegenwoordiging van de
Kabyé (waartoe de president behoort) in leger en politie heeft gevolgen voor
hun gedrag tegenover leden van de oppositie die tot andere stammen behoren,
maar is zelden alleen verantwoordelijk voor concrete repressieve
maatregelen.
Omgekeerd lopen juist Kabyé die oppositie-activiteiten ontplooien, of de
president en zijn bewind kritiseren, of deserteren uit het leger bijzondere
risico's, daar zij beschuldigd worden van gebrek aan loyaliteit aan de
opperbevelhebber respectievelijk het eigen volk.
Togo kent geen dienstplicht, en gedwongen rekrutering komt niet voor.
Desertie wordt normaal gesproken bestraft met zes maanden gevangenisstraf.
Er zijn aanwijzingen dat politiek gemotiveerde desertie en/of desertie door
leden van de etnische groep van de president (Kabyé) zwaarder worden
aangerekend. De vraag hoe zwaar dergelijke bestraffing zal uitvallen, kan
niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Er is geen duidelijke
bovengrens aan te geven.
De loyaliteit van het leger is voornamelijk gebaseerd op de etnische afkomst
van de militairen en op het feit dat militairen hun salaris op tijd
ontvangen, in tegenstelling tot andere overheidsfunctionarissen. Desertie
zou economisch zeer onverstandig zijn en komt dan ook nauwelijks voor. Er
zijn geen gevallen bekend van daadwerkelijke desertie of van strafvervolging
van deserteurs.
3.5 Samenvatting
---
De verbetering van de mensenrechtensituatie, die het gevolg was van de
kaderovereenkomst van Lomé van juli 1999, is in de verslagperiode
grotendeels teniet gedaan door een toegenomen intimidatie van de politieke
oppositie door leger en politie, met name sinds 30 januari 2001, de dag
waarop de CENI de (later weer uitgestelde) verkiezingsdata bekend maakte.
Intimidaties zijn vooral gericht op oppositieleden, journalisten, studenten,
vakbondsleden en mensenrechtenactivisten. Het ontmoedigen van deelname van
de oppositie aan de verkiezingen lijkt het doel van de provocaties.
De VN spreekt (over de laatste jaren) van een algemene verslechtering van de mensenrechtensituatie. Kenmerkend voor de situatie is de onberekenbaarheid van de tegen de slachtoffers genomen maatregelen (arrestatie, bedreiging, afranseling, huisuitzetting, foltering en/of moord), waardoor een klimaat van subtiele maar zeer efficiënte politieke vrijheidsbeperking heerst. In de meeste gevallen is niet duidelijk of de leden van leger en politie op bevel of op eigen initiatief handelden. In elk geval worden daders nauwelijks ter verantwoording geroepen.
Overigens maken leger en politie zich ook geregeld schuldig aan criminele
activiteiten. Het onderscheid tussen politieke en criminele aanvallen is
vaak nauwelijks te maken, daar leger en politie ook bij criminele
activiteiten bij voorkeur, uit angst voor bestraffing, hun slachtoffers
uitkiezen onder de aanhangers van de oppositie.
4 Migratieproblematiek
---
4.1 Vluchtelingen en ontheemden
---
Togo kent geen ontheemdenproblematiek. Wel bevinden zich naar schatting
enkele honderden vluchtelingen uit Togo in buurlanden (zie 4.2). Togo biedt
onderdak aan vluchtelingen uit de regio.
Togo voert een ruimhartig beleid ten opzichte van vluchtelingen, ondanks
sociale en economische beperkingen, en biedt onderdak aan ruim 12.000
vluchtelingen uit de regio. Ongeveer 11.000 daarvan zijn Ghanese
vluchtelingen die in het noorden in dorpen verblijven, die beschouwd worden
als volledig geïntegreerd in lokale gemeenschappen. Deze vluchtelingen
worden dan ook niet meer ondersteund door de UNHCR. In overleg met de
betrokken overheden treft UNHCR voorbereidingen om deze vluchtelingen
vrijwillig te repatriëren naar Ghana. Half 2001 had reeds een 500-tal
vluchtelingen zich aangemeld voor vrijwillige repatriatie naar Ghana.
Daarnaast verblijven ongeveer 750 vluchtelingen uit de regio (uit het gebied
van de Grote Meren, Sierra Leone, Liberia en Nigeria) in stedelijke
gebieden in Togo. Deze ontvangen assistentie van de UNHCR. Het
UNHCR-kantoor in Togo zal eind 2001 gesloten worden, waarna de activiteiten
in Togo zullen worden voortgezet vanuit het kantoor in Benin. Gezien de
afnemende werklast van UNHCR in Togo acht de organisatie deze bezuiniging
verantwoord.
Togo is partij bij het VN Vluchtelingenverdrag en bij de Conventie inzake
Vluchtelingen van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid. In december 2000
heeft Togo nationale wetgeving aangenomen inzake vluchtelingen, en de
procedures voor de oprichting van een Commission Nationale d'Eligibilité in
gang gezet. Intussen beoordeelt een overgangscommissie, de Commission
Nationale d'Assistance aux Refugiés, bijgestaan door de UNHCR,
asielaanvragen.
Het aanvragen van asiel in het buitenland vormt bij terugkeer in Togo in
beginsel geen aanleiding voor represailles van de zijde van de overheid. Wel
wordt de binnenkomst van terugkerende afgewezen asielzoekers soms vertraagd
omdat de autoriteiten de identiteit en nationaliteit van de betrokkene
willen verifiëren. Deze verificatie gebeurt meestal door tussenkomst van de
familie (of vrienden). Het komt voor dat de terugkerende asielzoeker om die
reden gedwongen is de nacht op het vliegveld door te brengen.
4.2 Opvang in de regio
---
Volgens opgave van UNHCR bevinden zich Togolese vluchtelingen in Benin
(aantal onbekend) en Ghana (ongeveer 350). UNHCR is in 1996 opgehouden
vrijwillige terugkeer naar Togo te bevorderen, maar blijft individuele
vluchtelingen die aangeven te willen terugkeren begeleiden. De vroegere
militaire vluchtelingen die in Benin verblijven genieten nog bescherming en
ondersteuning van de kant van UNHCR. Voor Togolese vluchtelingen in Benin
die veiligheidsproblemen ondervinden, en voor de Togolese vluchtelingen in
Ghana, wordt hervestiging in derde landen gezocht.
4.3 Minderjarigen
---
Wettelijke bepalingen met betrekking tot meerderjarigheid
De wettelijke leeftijd voor meerderjarigheid in Togo is 18 jaar; volgens de Code des personnes et de la famille is dit de minimumleeftijd voor burgerlijke aansprakelijkheid. Op deze leeftijd verkrijgt men ook actief stemrecht, en draagt men strafrechtelijke verantwoordelijkheid.
De Togolese wetgeving kent leerplicht en gratis onderwijs tot de leeftijd
van 15 jaar; in de praktijk echter wordt de leerplicht niet gehandhaafd,
noch is gratis onderwijs gerealiseerd.
Specifieke bepalingen ten aanzien van 16- en 17-jarigen
Voor meisjes is de wettelijke minimumleeftijd voor het huwelijk 18 jaar
(voor jongens 21 jaar); in nood- of uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld
zwangerschap) kan een rechter dispensatie geven van deze leeftijdsgrenzen,
tot minimaal 15 respectievelijk 18 jaar.
Het rijbewijs kan gehaald worden vanaf de leeftijd van 16 jaar.
Kinderarbeid is verboden onder de leeftijd van 15 jaar. Minderjarigen ouder
dan 15 jaar mogen slechts lichte werkzaamheden verrichten. Togo heeft de
conventies nr. 138 (inzake de minimumleeftijd voor arbeid door kinderen) en
182 (inzake de ergste vormen van kinderarbeid) van de International Labour
Organization (ILO) geratificeerd.
Reis- en identiteitsdocumenten
Jongens en meisjes kunnen vanaf de leeftijd van 15 jaar, met toestemming van
een ouder, een nationale identiteitskaart aanvragen en verkrijgen. Deze
identiteitskaarten zijn overigens verplicht om bepaalde schoolexamens te
kunnen afleggen.
Minderjarigen kunnen een eigen paspoort aanvragen (geen minimumleeftijd),
met toestemming van een ouder. In het geval een minderjarige moet reizen
zonder zijn ouders wordt hem een 'laissez-passer' model B verstrekt bij
wijze van paspoort.
Een minderjarige kan in geen geval reis- of identiteitsdocumenten aanvragen
zonder de toestemming van een ouder.
In VN-verband is zorg uitgesproken over het verschijnsel dat mensenhandel in
Togo voornamelijk kinderen betreft, die vanaf de leeftijd van twee jaar
verkocht worden voor (toekomstig) werk op plantages of als huispersoneel.
Deze kinderen zouden op grote schaal worden uitgebuit, slecht gevoed,
armoedig gekleed en onvoldoende verzorgd. Hoewel de VN de inspanningen van
de regering van Togo om het probleem van de kinderhandel aan te pakken
erkent, zijn de diepere oorzaken van deze problemen niet voldoende
aangepakt.
Jongeren van 16 en 17 jaar, of ze nu werken of niet, worden in het algemeen
niet als zelfstandig beschouwd. Hun ouders beschouwen hen als onvolwassen.
Slechts straatkinderen, wier relatie met hun familie evident verbroken is,
kunnen worden beschouwd als de facto zelfstandig vóór hun achttiende jaar.
Zelfredzaamheid wordt in Togo in de praktijk afgemeten aan de financiële
zelfredzaamheid, huwelijk en eigen huisvesting. Voor geen van deze drie
criteria bestaan vaste leeftijden, en in de gemiddelde leeftijden bestaan
grote verschillen tussen streken, tussen stedelijke en landelijke milieus,
tussen verschillende sociale klassen en tussen jongens en meisjes. Nergens
in Togo stelt de traditie een leeftijdsgrens waarboven minderjarigen voor
zichzelf zouden moeten zorgen. In het algemeen zal een jongeman vanaf
ongeveer zijn 25-e jaar, als hij werk heeft, op eigen benen staan. Een
meisje verwerft veelal zelfstandigheid ten opzichte van haar familie door
het huwelijk.
Regionale verschillen uiten zich bijvoorbeeld in het verschijnsel dat in de
noordelijke regio's van Togo het ouderlijk gezag in het algemeen sterker is
dan in de zuidelijke; de grens ligt ongeveer bij Sokode in de centrale
regio.
Verschillen tussen stedelijke en landelijke milieus zijn nog sterker dan de
regionale verschillen. Kinderen in de dorpen verwerven vaak eerder een
zekere mate van zelfstandigheid, daar zij de mogelijkheid hebben zich eigen
financiële middelen te verschaffen. Al vanaf de leeftijd van 10 of 11 jaar
beginnen zij in kleine groepjes geld te verdienen met het hoeden van vee,
jagen van klein wild, vissen, op het land werken, etc. Meisjes ontwikkelen
nog eerder dan jongens enige zelfstandigheid in hun taken in het huishouden
en bij het zorgen voor de kleine kinderen, evenals in de kleine handel.
In de stad daarentegen zijn kinderen gedurende lange tijd zeer afhankelijk
van hun ouders, daar zij niet beschikken over de mogelijkheden geld te
verdienen. Jongens hebben in de stedelijke milieus vaker dan meisjes een
aanzienlijke vrijheid binnen de familie. In vele gevallen, wanneer de
relaties goed zijn, blijven kinderen in de stad hun gehele leven wonen bij
hun ouders.
Geen enkele Togolese traditie verzet zich ertegen dat jongeren werken.
Toch is het in de steden zeldzaam dat een familie die over financiële middelen beschikt toestaat dat kinderen werk zoeken, afgezien van vakantiewerk. Hierbij speelt mee dat de arbeidsmarkt verzadigd is, waardoor vele afgestudeerden langdurig werkeloos zijn en er weinig plaats is voor de jongeren. Wel zijn in de steden de 16- en 17-jarigen (zowel jongens als meisjes) sterk vertegenwoordigd onder de straatkinderen in de informele economie, als parkeerwachters, sjouwers, straatverkopers, klantenwervers voor taxichauffeurs, etc. Meisjes zijn ook vaak werkzaam als prostituee.
Op het platteland daarentegen is het gebruikelijk dat jongeren (zowel
jongens als meisjes) in de landbouw werken.
Werkende kinderen zijn een normaal verschijnsel in Togo, dat zijn wortels
heeft in de Togolese traditie. Wel zijn jonge meisjes die in gezinnen van
familie of bekenden worden geplaatst vaak slachtoffer van seksueel misbruik
of worden zij behandeld als slaven. De overheid tracht door voorlichting en
onderwijs verbetering in de situatie te brengen.
In Togo wordt, in het geval beide ouders van een minderjarige overleden
zijn, deze minderjarige in principe opgevangen door de familie van hetzij de
vader hetzij de moeder. Binnen die familie wordt een persoon aangewezen die
de verantwoordelijkheid voor de minderjarige van de overleden ouders
overneemt. Van tevoren staat niet vast welk van beide families de opvang op
zich neemt, veelal is dit de familie die de sterkste economische positie
heeft. Als gevolg van toegenomen armoede en individualisering komt het
echter, met name bij arme families, tegenwoordig voor dat in de praktijk
niemand voor de minderjarige wees zorgt, en dat deze op zichzelf aangewezen
is.
In de steden zijn grote aantallen straatkinderen te vinden.
Daarnaast is de laatste jaren het verschijnsel van de kinderhandel, in West-Afrika in het algemeen en Togo in het bijzonder, toegenomen. De oorzaak van deze toename moet waarschijnlijk deels gezocht worden in misbruik van de traditionele gewoonte kinderen voor een deel van hun opvoeding onder te brengen bij familieleden die in een betere sociaal-economische positie verkeren dan de ouders. In de situatie van toenemende armoede waarin vele Togolese families zich bevinden, wordt door kindersmokkelaars misbruik gemaakt van deze traditie. Veelal zonder dat de familie beseft wat er gaande is worden Togolese kinderen naar met name Gabon, Nigeria en Ivoorkust gebracht om daar gedwongen te werken. Jongens werken veelal op plantages, meisjes als huishoudelijke hulp, onder zeer slechte werkomstandigheden.
In Togo zijn geen opvangcentra voor alleenstaande jongeren vanaf de leeftijd van veertien jaar, en slechts enkele, niet-gouvernementele, opvangcentra voor jongere kinderen. De opschorting van het grootste deel van de buitenlandse hulp is mede debet aan deze situatie.
De overheid beschikt niet over opvangcentra voor alleenstaande jongeren,
anders dan voor jeugdige delinquenten. Binnen de overheid is het ministerie
van Sociale Zaken, departement voor de Bescherming en Bevordering van het
Gezin en van Kinderen, verantwoordelijk voor het jeugdbeleid. Deze afdeling
werkt nauw samen met niet-gouvernementele organisaties (ngo's) om het
groeiende probleem van straatkinderen op te vangen en streeft ernaar
straatkinderen te voorzien van identiteitskaarten, en ze te beschermen tegen
schoonveegacties van de politie.
Ook beheert deze afdeling twee rehabilitatiecentra voor jeugdige
delinquenten, waarvan één in Lomé en één in Atakpamé. In deze centra worden
de delinquenten voorbereid op hun terugkeer in de maatschappij. Het centrum
in Atakpamé staat op het punt zijn deuren te sluiten bij gebrek aan
financiële middelen.
Slechts enkele ngo's verzorgen opvang van minderjarigen in centra, en dan
alleen voor jonge alleenstaanden. Deze centra zijn beperkt in aantal, van
geringe capaciteit en alle overvol. Alle centra kampen met een tekort aan
fondsen om de kwaliteit van de opvang op peil te houden en om
capaciteitsuitbreiding te realiseren. Bijgevolg is de kwaliteit van de
opvang, gemeten naar lokale omstandigheden, laag.
De organisatie SOS-Villages des Enfants neemt in twee centra kinderen op tot
de leeftijd van ongeveer 5 jaar, voornamelijk wezen waaronder in toenemende
mate AIDS-wezen. De kinderen worden vervolgens via scholing voorbereid op
een zelfstandige toekomst.
De organisatie Terre des Hommes richt zich op mishandelde kinderen
(waaronder straatkinderen) tot een maximale leeftijd van 14 jaar. De aanpak
is erop gericht kinderen te herenigen met hun familie. Zo nodig kunnen de
kinderen tijdelijk worden opgevangen in een centrum met een capaciteit van
30 kinderen. Het centrum is thans met 45 kinderen overvol.
WAO-Afrique, een internationale ngo, coördineert een regionaal programma ter
bestrijding van slavernij, in samenwerking met onder meer UNICEF en Plan
International. Het voornemen bestaat om in 2002 een doorgangscentrum in te
richten voor de eerste opvang van bevrijde kindslaven, voorafgaand aan
hereniging van de kinderen met hun familie.
In juni 1997 werden 240 kinderen gevolgd door voogdijgezinnen. Voor
adoptie bestaat geen omvattend wettelijk kader dat in lijn is met het
Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
4.4 Activiteiten van internationale organisaties
---
Activiteiten van internationale organisaties in Togo zijn beperkt.
Voor de activiteiten van UNHCR wordt verwezen naar 4.1 en 4.2.
Het Wereldvoedselprogramma (WFP) en het United Nations Development Fund
(UNDP) hebben geen activiteiten in Togo.
UNICEF heeft een bescheiden programma, met name gericht op
onderwijsverbetering. Daarnaast maakt Togo deel uit van een initiatief van
UNICEF ter bestrijding van kindersmokkel in Afrika ten zuiden van de Sahara.
Het International Committee of the Red Cross (ICRC) concentreert haar
activiteiten in Togo op mensenrechteneducatie van leger en politie en
leidende figuren in het maatschappelijk middenveld. Het ICRC bezoekt in Togo
geen gevangenissen.
4.5 Beleid van andere Europese landen
---
In het jaar 2000 werden de meeste Togolese asielverzoeken ingediend in
Duitsland (751), Nederland (375) en België (184). Frankrijk, het Verenigd
Koninkrijk, Zwitserland en Ierland volgden, met elk minder dan honderd
Togolese asielverzoeken. In de eerste helft van 2001 waren de aantallen voor
Duitsland en Nederland relatief hoger, respectievelijk Duitsland 521,
Nederland 213 (België 64; Frankrijk, VK en Zwitserland rond de vijftig).
Duitsland
In Duitsland wordt aan een Togolese asielzoeker asiel verleend, indien hij
aannemelijk maakt dat hij getuige was van schendingen van mensenrechten, of
op politieke gronden gedeserteerd is, of op geprofileerde wijze tegen het
regime in Togo dan wel in het buitenland politiek actief is geweest.
Uitgeprocedeerde afgewezen Togolese asielzoekers worden verwijderd. In de
periode januari t/m september 2001 werden in totaal 83 personen (al dan niet
afgewezen asielzoekers) naar Togo verwijderd.
België
De Belgische autoriteiten achten bij leden van de oppositiepartij CAR een
verhoogd risico op vervolging aanwezig. Voor het overige onderscheidt België
geen specifieke groepen met verhoogd risico. De Belgische asielprocedure
kent geen subsidiaire status.
Uitgeprocedeerde afgewezen Togolese asielzoekers zijn verwijderbaar. Dit
jaar zijn echter nog geen Togolezen daadwerkelijk uitgezet omdat de Togolese
autoriteiten niet meewerken bij de afgifte van laissez-passers.
Verenigd Koninkrijk
Het Verenigd Koninkrijk onderscheidt geen categorieën Togolese asielzoekers
die een grotere kans hebben op de vluchtelingenstatus, of die in aanmerking
komen voor subsidiaire bescherming. Afgewezen Togolese asielzoekers worden
verwijderd.
Frankrijk
In Frankrijk worden geen specifieke groepen Togolezen onderscheiden die een
grotere kans hebben op het verkrijgen van de vluchtelingenstatus of een
subsidiaire status. In het terugkeerbeleid maakt Frankrijk geen onderscheid
tussen illegalen en afgewezen asielzoekers. Over verwijderingen naar Togo
zijn geen bijzonderheden bekend.
4.6 Samenvatting
---
Togo kent geen ontheemdenproblematiek. Enkele honderden Togolese
vluchtelingen bevinden zich in de regio West-Afrika. UNHCR is in 1996
opgehouden vrijwillige terugkeer naar Togo te bevorderen, maar blijft
individuele vluchtelingen die aangeven te willen terugkeren begeleiden.
Het aanvragen van asiel in het buitenland vormt bij terugkeer in Togo in beginsel geen aanleiding voor represailles van de zijde van de overheid.
De wettelijke leeftijd voor meerderjarigheid in Togo is 18 jaar. Jongeren
van 16 en 17 jaar, of ze nu werken of niet, worden in het algemeen niet als
zelfstandig beschouwd. Hun ouders beschouwen hen als onvolwassen. Slechts
straatkinderen, wier relatie met hun familie evident verbroken is, kunnen
worden beschouwd als noodgedwongen de facto zelfstandig vóór hun achttiende
jaar.
Minderjarige wezen worden in principe opgevangen door de familie van
vaderskant of moederskant, veelal door de familie met de sterkste
economische positie. Als gevolg van toegenomen armoede en individualisering
komt het echter tegenwoordig voor dat in de praktijk niemand voor een
minderjarige wees zorgt.
De overheid beschikt niet over opvangcentra voor alleenstaande jongeren,
anders dan voor jeugdige delinquenten. Slechts enkele ngo's verzorgen opvang
van minderjarigen in centra, en dan alleen voor alleenstaanden jonger dan
veertien jaar. Deze centra zijn beperkt in aantal, van geringe capaciteit en
alle overvol. De kwaliteit van de opvang is, afgemeten aan lokale
omstandigheden, laag als gevolg van tekorten aan fondsen.
Slechts Duitsland en België onderscheiden in hun asielbeleid categorieën Togolezen met een groter risico op vervolging. Duitsland en het Verenigd Koninkrijk verwijderen effectief, België verwijdert niet om technische redenen en over verwijdering door Frankrijk zijn geen bijzonderheden bekend.
5 Samenvatting
---
In de verslagperiode bleek opnieuw hoe moeizaam het proces van
democratisering in Togo verloopt. Weinig voortgang werd geboekt in de
uitvoering van het raamakkoord van Lomé van juli 1999. In feite was sprake
van een verslechtering van de politieke situatie. De in het Lomé-raamakkoord
overeengekomen vervroegde parlementsverkiezingen van maart 2000 werden
aangekondigd voor oktober 2001, maar vervolgens weer uitgesteld tot maart
2002. De introductie van de moraliteitstest voor alle verkiezingskandidaten,
en van de voorwaarde dat kandidaten vóór de verkiezingen gedurende zes
(parlementskandidaten) of twaalf (presidentskandidaten) maanden in het land
gewoond moeten hebben, lijkt de overheid de mogelijkheid te bieden
oppositiekandidaten uit te sluiten van deelname. Door diverse uitspraken van
regeringsvertegenwoordigers werd twijfel gezaaid of generaal Eyadéma zich
zou houden aan de toezegging niet mee te dingen in de presidentiële
verkiezingen van 2003. Overigens opereerde de oppositie verdeeld en weinig
effectief. Het belang van de oppositie bij spoedige parlementsverkiezingen
is beperkt, daar de president nog tot zeker 2003 aanblijft.
De donoren handhaafden, in het licht van de politieke ontwikkeling, de
opschorting van de internationale hulp aan Togo, met als gevolg een vrijwel
stagnerende economie.
Sinds eind januari 2001, toen de datum van oktober 2001 werd aangekondigd
voor de parlementsverkiezingen, is een algemene verslechtering van de
mensenrechtensituatie waarneembaar. Hoewel het aantal concrete gevallen
beperkt is, is wel degelijk sprake van toenemende intimidatie van
oppositieleden en journalisten, met als kennelijk doel deelname aan de
verkiezingen te ontmoedigen. Van verbetering van de toegang van de oppositie
tot de media (een van de onderdelen van het Lomé-raamakkoord) was geen
sprake. Een aantal belangrijke oppositieleiders werd veroordeeld tot
gevangenisstraffen die hen uitschakelen als kandidaten voor de verkiezingen.
Een groot aantal demonstraties werd uiteengeslagen door leger en politie,
waarbij sprake was van excessief geweld tegen politieke tegenstanders van de
regering.
De wettelijke leeftijd voor meerderjarigheid in Togo is 18 jaar. Jongeren
van 16 en 17 jaar, of ze nu werken of niet, worden in het algemeen niet als
zelfstandig beschouwd. Slechts straatkinderen, wier relatie met hun familie
evident verbroken is, kunnen worden beschouwd als de facto zelfstandig vóór
hun achttiende jaar.
Minderjarige wezen worden in principe opgevangen door de familie van
vaderskant of moederskant, veelal door de familie met de sterkste
economische positie. Als gevolg van toegenomen armoede en individualisering
komt het echter tegenwoordig voor dat in de praktijk niemand voor een
minderjarige wees zorgt.
De overheid beschikt niet over opvangcentra voor alleenstaande jongeren,
anders dan voor jeugdige delinquenten. Slechts enkele ngo's verzorgen opvang
van minderjarigen in centra, en dan alleen voor alleenstaanden jonger dan
veertien jaar. Deze centra zijn beperkt in aantal, van geringe capaciteit en
alle overvol. De kwaliteit van de opvang is, afgemeten aan lokale
omstandigheden, laag als gevolg van tekorten aan fondsen.
UNHCR is in 1996 opgehouden vrijwillige terugkeer naar Togo te bevorderen,
maar blijft individuele vluchtelingen die aangeven te willen terugkeren
begeleiden. Slechts Duitsland en België onderscheiden in hun asielbeleid
categorieën Togolezen met een groter risico op vervolging. Duitsland en het
Verenigd Koninkrijk verwijderen effectief, België verwijdert niet om
technische redenen en over verwijdering door Frankrijk zijn geen
bijzonderheden bekend.
Amnesty International, Togo, Rule of Terror, 5 mei 1999
Amnesty International, Togo: Time for accountability has finally arrived, 28
februari 2001, AFR 57/006/2001
Amnesty International, Abolitionist and Retentionist Countries, 1 juni 2001
Amnesty International, Togo: imprisonment and ill-treatment of an independent journalist, 3 augustus 2001, AFR 57/013/2001
Amnesty International, Freedom of expression under attack in Togo, human rights violations increase in the run-up to elections, September 2001
Amnesty International, AFR 57/018/2001, 21 november 2001; en AFR
57/020/2001, 29 november 2001
CIA, World Fact Book, 1999
Coalition to stop the use of Child Soldiers, Londen;
www.child-soldiers.org/reports_africa/togo.html
Economist Intelligence Unit (EIU), Country Report Togo, October 2001 en
January 2002, London
Europa Publications, Africa South of the Sahara 2000: Togo, Regional Surveys
of the World
Human Rights Watch (HRW), Protectors or Pretenders? Government Human Rights
Commissions in Africa, Togo, 2001.
International Institute for Strategic Studies (IISS), The Military Balance
2001
UN, Concluding observations of the Human Rights Committee: Togo,
CCPR/C/79/Add.36, 21 september 1994
UN, Core Document forming part of the reports States Parties: Togo,
HRI/CORE/1/Add.38/rev.1, 12 september 1996
UN, Concluding observations of the Committee on the Rights of the Child:
Togo, CRC/C/15/Add.83, 10 oktober 1997
UN, Summary record of the 420th meeting: Togo, CRC/C/SR.420, 2 februari 1998
UNCRC, Summary Record of the 422 meeting, CRC/C/SR.422, 3 februari 1998
UNSC, Final report of the Monitoring Mechanism on Angola Sanctions,
S/2000/1225, 21 december 2000
UNDP, Human Development Report, 2001
UNHCR, Global Appeal 2001
UN/ECOSOC, Rapport de la Commission d'Enquête Internationale pour le Togo,
E/CN.4/2001/134, E/CN.4/Sub.2/2001/3, 22 februari 2001
UN, Summary record of the first part of the 19th meeting: Togo,
E/C.12/2001/SR.19, 10 mei 2001
UN, Review of the implementation of CERD: Togo, E/C.12/1/Add.61, 21 mei 2001
UN, Summary Record of the 1442nd meeting: Togo, CERD/C/SR.1442, 11 juni 2001
UN, 57 session Commission on Human Rights, E/CN.4/2001/SR.14, 26 juni
2001
UNHCR, Mid-year Progress Report 2001
UNICEF, Child Trafficking in Sub-Saharan Africa, Country Report Togo (2001)
US Department of State: Consular Information Sheet 10 april 2000
US Department of State, Togo, Country Reports on Human Rights Practices -
2000, February 2001
Grotendeels ontleend aan CIA, World Fact Book, 1999
UN, Core Document forming part of the reports States Parties: Togo,
HRI/CORE/1/Add.38/rev.1, 12 september 1996
UNCRC, Summary Record of the 422 meeting, CRC/C/SR.422, 3
februari 1998; Africa South of the Sahara 2000: Togo, Regional Surveys of
the World, Europa Publications
Grotendeels ontleend aan Africa South of the Sahara 2000: Togo,
Regional Surveys of the World, Europa Publications
drie vertegenwoordigers van de EU (uit Frankrijk, Duitsland en de
Europese Commissie), en één vertegenwoordiger van de Internationale
Organisatie van de Francofonie.
In oktober 2001 werd besloten dat de verkiezingen opnieuw uitgesteld
werden, en in november 2001 werd als nieuwe datum maart 2002 vastgesteld;
zie het einde van deze paragraaf.
Vergelijk voetnoot 5
Tot op heden (begin februari 2002) is het protocol over de inzet van
Europese waarnemers nog niet getekend.
een van de in deze test gehanteerde criteria is dat men niet tot meer
dan zes maanden gevangenisstraf veroordeeld mag zijn geweest.
Reuters, 26 september 2001; vergelijk hoofdstuk 2.3, onder 'milities'
De aanklacht is terug te voeren tot onlusten van 1998 in het
kiesdistrict Yoto, dat het kiesdistrict is van zowel Yawovi Agboyibo als van
Agbéyomé Messan Kodjo.
EIU, Country Report Togo, October 2001, London
stand van zaken per 17 februari 2002
IRIN, 2 augustus 2001.
AI, Togo: imprisonment and ill-treatment of an independent
journalist, 3 augustus 2001, AFR 57/013/2001
AFP, 15 november 2001, 22 november 2001 en 24 november 2001
Reuters, 13 februari 2002
Amnesty International, Togo, Rule of Terror, 5 mei 1999
Rapport de la Commission d'Enquête Internationale pour le Togo, UN/ECOSOC, E/CN.4/2001/134, E/CN.4/Sub.2/2001/3, 22 februari 2001
UN, 57 session Commission on Human Rights, E/CN.4/2001/SR.14, 26
juni 2001
Togo behoort niet tot de landen waarvoor de VN een speciale
rapporteur voor de mensenrechten heeft aangesteld. Wel staat het land
geregeld op de agenda, bijvoorbeeld van de VN Mensenrechtencommissie en van
de Derde Commissie van de Algemene Vergadering.
AI, Togo: Time for accountability has finally arrived, 28 februari
2001, AFR 57/006/2001|Z
Final report of the Monitoring Mechanism on Angola Sanctions, UNSC,
S/2000/1225, 21 december 2000
US DoS, Togo, Country Reports on Human Rights Practices - 2000,
February 2001
EIU, Togo Country Profile 2001
US DoS, Togo, Country Reports on Human Rights Practices - 2000,
February 2001
'security forces', waarmee blijkbaar (ook) politie en leger worden
bedoeld.
Rapport de la Commission d'Enquête Internationale pour le Togo,
UN/ECOSOC, E/CN.4/2001/134, E/CN.4/Sub.2/2001/3, 22 februari 2001
US DoS, Togo, Country Reports on Human Rights Practices - 2000,
February 2001
UN, Concluding observations of the Human Rights Committee: Togo,
CCPR/C/79/Add.36, 21 september 1994
Het IISS spreekt, in The Military Balance 2001, van een 'selectieve
dienstplicht' van twee jaar.
Een speciale militaire school neemt kinderen aan vanaf de leeftijd
vanaf 12 jaar; na een speciale opleiding treden zij in dienst als
onderofficier.
Coalition to stop the use of Child Soldiers, Londen;
www.child-soldiers.org/reports_africa/togo.html
IISS, The Military Balance 2001; andere schattingen gaan uit van
10.000 personen waarvan 2200 werkzaam bij de gendarmerie, en 1000 elk bij
luchtmacht en marine.
US DoS, Togo, Country Reports on Human Rights Practices - 2000,
February 2001
Reuters, 26 september 2001
UNDP, Human Development Report, 2001
UN, Concluding observations of the Committee on the Rights of the
Child: Togo, CRC/C/15/Add.83, 10 oktober 1997
Reuters, 17 juni 2000
zie voor mandaat: UN, Core document forming part of the reports
States Parties: Togo, HRI, CORE/1/Add.38/Rev.1, 12 september 1996
UN, Summary Record of the 1442nd meeting: Togo, CERD/C/SR.1442, 11
juni 2001
onder meer: HRW, Protectors or Pretenders? Government Human Rights
Commissions in Africa, Togo, 2001.
Rapport de la Commission d'Enquête Internationale pour le Togo,
UN/ECOSOC, E/CN.4/2001/134, E/CN.4/Sub.2/2001/3, 22 februari 2001
US Department of State: Consular Information Sheet 10 april 2000
DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2000, Togo, februari
2001
onder meer: DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2000,
Togo, februari 2001
IRIN, 1 november 2001
US DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2000, Togo,
februari 2001
US DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2000, Togo,
februari 2001
US DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2000, Togo,
februari 2001
AI, Freedom of expression under attack in Togo, human rights
violations increase in the run-up to elections, September 2001
BBC News, 11 augustus 2001; VOA News, 18 augustus 2001.
De CPP is een fusiepartij opgericht in augustus 1999 na samenvoeging van de ex-PDU, ex-PAD, ex-UDS en de UTD (Union Togolaise pour la Démocratie van Edem Kodjo, voorzitter). De partij vertegenwoordigt de gematigde oppositie. Edem Kodjo is destijds medeoprichter geweest van de eenheidspartij en secretaris-generaal van de OAE om vervolgens afstand te nemen van de RPT. Hij is na de parlementsverkiezingen van 1994 waarbij de RPT de meerderheid in het parlement verloren heeft, gedurende twee jaar eerste minister geweest van een coalitie-regering met de RPT.
DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2000, Togo, februari
2001
Le Monde Diplomatique, Stratégies féminines dans un Togo en crise,
z.j. (na september 2000)
US DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2000, Togo,
februari 2001
US DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2000, Togo,
februari 2001
EIU, Country Report Togo, October 2001
IRIN, 19 oktober 2001 en 1 november 2001
IRIN, 1 november 2001
AI, AFR 57/018/2001, 21 november 2001; en AFR 57/020/2001, 29
november 2001
Reuters, 26 september 2001; vergelijk hoofdstuk 2.3, onder 'milities'
De aanklacht is terug te voeren tot onlusten van 1998 in het
kiesdistrict Yoto, dat het kiesdistrict is van zowel Yawovi Agboyibo als van
Agbéyomé Messan Kodjo.
UN, Summary record of the 422nd meeting: Togo, CRC/C/SR.422, 3
februari 1998
Rapport de la Commission d'Enquête Internationale pour le Togo,
UN/ECOSOC, E/CN.4/2001/134, E/CN.4/Sub.2/2001/3, 22 februari 2001
vergelijk AI, Abolitionist and Retentionist Countries, 1 juni 2001
UN, Review of the implementation of CERD: Togo, E/C.12/1/Add.61, 21
mei 2001
Circa 12% van alle vrouwen hebben FGM ondergaan, vlg. US DoS, Country
Reports on Human Rights Practices - 2000, Togo, februari 2001.
Le Monde Diplomatique, Stratégies féminines dans un Togo en crise,
z.j. (na september 2000)
Le Monde Diplomatique, Stratégies féminines dans un Togo en crise,
z.j. (na september 2000)
US DoS, Country Reports on Human Rights Practices - 2000, Togo,
februari 2001
UN, Summary Record of the 1442nd meeting: Togo, CERD/C/SR.1442, 11
juni 2001
UN, Review of the implementation of CERD: Togo, E/C.12/1/Add.61, 21
mei 2001
UN, Summary record of the first part of the 19th meeting: Togo,
E/C.12/2001/SR.19, 10 mei 2001
UNHCR, Global Appeal 2001 en Global Appeal 2002; en UNHCR, Mid-year
Progress Report 2001
UNHCR, Global Appeal 2001; en UNHCR, Mid-year Progress Report 2001
UNHCR, Mid-year Report 2001
UN, Summary record of the 421 meeting: Togo, CRC/C/SR.421, 10
oktober 1997
UN, Review of the implementation of CERD: Togo, E/C.12/1/Add.61, 21
mei 2001
UN, Summary record of the 420th meeting: Togo, CRC/C/SR.420, 2
februari 1998
UNICEF, Child Trafficking in Sub-Saharan Africa, Country Report Togo
(2001)
UN, Summary record of the 420th meeting: Togo, CRC/C/SR.420, 2
februari 1998
UN, Summary record of the 420th meeting: Togo, CRC/C/SR.420, 2
februari 1998
UN, Concluding observations of the Committee on the Rights of the
Child: Togo, CRC/C/15/Add.83, 10 oktober 1997
===