Ingezonden persbericht

ROGO vzw

Mededeling

Datum: 23.4.02

Het gelijke onderwijskansenbeleid van
Vanderpoorten onder vuur

De eerste visietekst over gelijke onderwijskansen
De allereerste tekst van het Kabinet Vanderpoorten 'Naar een geïntegreerd gelijke kansenbeleid binnen het onderwijs' dateert reeds van november 2000, viel uiteen in drie onderdelen, op termijn elk goed voor een nieuw decreet. ü Gelijke Onderwijskansendecreet-I: heeft alles met kansarmoede te maken en biedt vanaf het schooljaar 2002-2003 extra ondersteuning aan scholen met 10% of meer doelgroepleerlingen. Deze leerlingen worden geïdentificeerd via een aantal - wetenschappelijk vastgestelde- indicatoren. Dit ontwerpdecreet ligt nu voor in het Vlaams parlement.

ü Gelijke Onderwijskansendecreet-II: richt zich op de zorgkinderen die volgens Vanderpoorten in iedere school aanwezig zijn en daarom niet moeten geïdentificeerd worden via indicatoren. Dit decreet biedt de scholen vanaf schooljaar 2003-2004 extra zorguren aan die in het basispakket van elke school aanwezig kunnen zijn.

ü Gelijke onderwijskansendecreet-III: streeft naar meer inclusief onderwijs. Dit moet gebeuren met het gebruik van de expertise van het buitengewoon onderwijs. In dit decreet zullen nieuwe maatregelen voor het buitengewoon onderwijs uitgewerkt worden. Vanderpoorten wil wat zij noemt 'de muur tussen gewoon en buitengewoon onderwijs' slopen. Zij gaat ervan uit dat een deel van de leerlingen van type 1 en type 8 kan worden opgevangen in het gewoon onderwijs. Daarvoor zullen evenwel middelen van het buitengewoon onderwijs worden overgedragen naar het gewoon onderwijs. De eerste contouren voor dit toekomstig ontwerp van decreet werden aangegeven in de discussietekst voor het parlement: 'Maatwerk in samenspraak. Een vernieuwd beleid voor het onderwijs aan leerlingen met speciale onderwijsbehoeften' (8.1.'02). Vanderpoorten bindt in
Aan de eerste visietekst over het gelijke kansenbeleid van Vanderpoorten werd behoorlijk wat gesleuteld. Een vergelijking van deze visietekst met het voorontwerp van decreet over het Gelijke Onderwijskansen-I laat vermoeden dat de aanpassingen niet alleen gebeurden om de nota consistenter te maken, maar ook om het vrij katholiek onderwijs over de streep te krijgen. Het heeft evenwel niet mogen baten: het Vlaams Secretariaat voor het Katholiek Onderwijs (VSKO) en de Christelijke Onderwijzersvakbond (COV) tekenden na de onderhandelingen over dit ontwerp van decreet tussen de overheid en de onderwijsnetten-vakbonden een zogenaamd 'protocol van niet-akkoord'. De besluiten van deze onderhandelingen hebben geen rechtskracht maar wel een politiek karakter. De overheid blijft bevoegd om beslissingen te nemen waarover inrichtende machten en vakbonden niet te vinden waren. Het wordt meer en meer duidelijk dat het politieke spel van de oppositie in de discussie over het gelijke onderwijskansenbeleid meespeelt.

We krijgen het onbehaaglijke gevoel dat sommigen de motieven zijn verschillend - het kind met het badwater willen weggooien. Op die manier bestaat het gevaar dat de klok vele jaren wordt teruggedraaid.

Ontwerp decreet naar het Vlaams parlement
Het voorontwerp van decreet over Gelijke Onderwijskansen-I was op 18 april geagendeerd in de Commissie Onderwijs van het Vlaams Parlement en wordt binnenkort in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement aan de Vlaamse parlementsleden ter stemming voorgelegd. Over dit voorontwerp werd de laatste maanden en weken veel geschreven en gediscussieerd. De CD&V, de SP.A en de VLD - N-VA wijdden er zelfs studiedagen aan.

In het Gelijke Onderwijskansendecreet-I is sprake van een -weliswaar beperkt- inschrijvingsrecht voor de ouders bij de keuze van een school. In 1993 kon de toenmalige minister van Onderwijs L. Vandenbossche het vrij katholiek onderwijs overtuigen om de zgn. Non-discriminatieverklaring (het huidige luik 'toelatingsbeleid ' van het Gelijke onderwijskansenbeleid-I ) te ondertekenen. Dit lukte wellicht door de vrijblijvendheid van deze verklaring en de mogelijkheid die deze verklaring bood aan het vrij katholiek onderwijs om - zoals in het verleden ongestoord zijn gang te gaan met het al dan niet inschrijven van leerlingen.

Verzet tegen het ontwerp van decreet
Nu er een voorontwerp van decreet ter tafel ligt dat een en ander, o.a. het inschrijvingsrecht wettelijk en dwingend wil regelen, verzet het vrij katholiek onderwijs zich met hand en tand. Eerst in de Vlor waar ze de steun kregen van het COV en van de met handen en voeten aan het VSKO gebonden ouderkoepel VCOV. Vervolgens tijdens de vermelde onderhandelingen.

Op een persconferentie van de CD&V (25.02.'02) stelden De Clerck en Martens van de CD&V dat de concrete aanleiding voor het gelijke kansendecreet 'het einde van het non-discriminatiepact' was. Het zou ondertussen toch moeten duidelijk zijn dat er over deze materie in het onderwijs nooit een pact werd afgesloten. Wel werd er een 'Gemeenschappelijke verklaring inzake een non-discriminatiebeleid in het onderwijs' (Vlor, 1993) tussen de belangrijkste onderwijsverstrekkers ondertekend. Op deze persconferentie hielden beide heren een pleidooi om het 'non-discriminatiepact nog vijf jaar verder te zetten en te activeren in plaats van een inschrijvingsplicht te voorzien' (Belga-berichtgeving van 25.02.2002). En dat terwijl wetenschappers en praktijkmensen ten overvloede hebben aangetoond dat het beleid dat steunt op deze verklaring een grandioze mislukking is.

In de standaard van 19.4.2002 lezen we dat Luc Martens de minister aanraadt: 'haar hele project met een jaar uit te stellen. Als ze dat niet doet, zullen wij daarvoor oppositioneel ijveren'

'Vrijheid van onderwijs'
Het vrij katholiek onderwijs zwaait graag met de 'vrijheid van onderwijs' en dus met het fameuze artikel 24 van de grondwet om het inschrijvingsrecht van de ouders tegen te houden. Er wordt gedreigd met processen die zullen aangespannen worden bij het Arbitragehof als het decreet wordt uitgevoerd. Al te weinig beseft men in Vlaanderen dat artikel 24 de weg ook opende voor segregatie in het onderwijs. Eerst langs godsdienstige en levensbeschouwelijke lijnen en vervolgens langs etnisch-culturele lijnen. Het vrij katholiek onderwijs kreeg de mogelijkheid met overheidsmiddelen zijn eigen onderwijs te organiseren. Dit resulteerde in sociale en etnische selectieprocessen. We kunnen nochtans de nieuwe feiten in onze samenleving niet ontkennen: het doorzetten van de ontkerkelijking, leerkrachten die met de identiteit van hun 'vrije' school geen raad weten, het top-downmodel dat vaak zonder enige vorm van inspraak in heel wat katholieke scholen wordt opgelegd, de financiering van een privaatrechterlijk net door alle belastingsbetalers (ook de 'migranten'). Het vrij katholiek onderwijs wijst een versterking van het inschrijvingsrecht van de ouders af en vraagt ook meer middelen. Het minste wat men kan verwachten is dat dit onderwijsnet openstaat voor álle leerlingen, dat het financieel transparant wordt en dat het - meer dan nu het geval is gecontroleerd wordt door de subsidiërende overheid. Privaatrechterlijke instellingen financieren zonder hen in ruil voor dat geld eenduidige en sanctioneerbare plichten op te leggen, is op zijn minst bevreemdend te noemen.

Er gaan enkele schuchtere stemmen op om van ons verzuild onderwijssysteem af te geraken en te sleutelen aan artikel 24. 'Politiek niet haalbaar' is meestal de reactie. Opvallend is dat politici en beleidsmakers zich erg pragmatisch opstellen in deze discussie. Men beperkt zich tot het aanmoedigen van samenwerkingsinitiatieven tussen de zuilen die de overheid vervolgens via decreet en regelgeving zal proberen te controleren. De vrijheid om onderwijs te organiseren kost veel, heel veel geld aan de gemeenschap die beter aan de kwaliteit van onderwijs zou kunnen besteed worden. In geen enkel beleidsdomein zou men zo'n overlapping van activiteiten en middelen dulden. Men zou voor minder moord en brand schreeuwen en er zouden meteen stemmen opgaan om een dergelijke verkwisting van middelen ongedaan te maken. Is het niet beter om de verschillen tussen kinderen in het onderwijsprogramma tot uitdrukking te brengen in plaats van in aparte schoolgebouwen met aparte schoolbesturen. Niet apart, maar samen. Kinderen leren dan van jongs af aan van, door en met elkaar. De vraag is hoelang de gemeenschap nog zoveel middelen zal veil hebben voor een maatschappelijk achterhaald, maar blijkbaar rotsvast heilig huisje. Als wetten en decreten niet meer in overstemming zijn met de maatschappelijke realiteit worden ze herzien. Moet hetzelfde ook niet gelden voor grondwetsartikelen?

Welke ouders kunnen nog volgen?
Politici proberen te scoren met het gelijke kansenbeleid. De oppositie verloochent beleidsvisies die ze verdedigde toen ze deel uitmaakte van de meerderheid. Men spreekt in naam van 'de' ouders en 'de' ouderverenigingen. Terwijl het vaak gaat over een handvol ouders of één oudervereniging waarvan het onduidelijk is wie of wat ze vertegenwoordigt.

Het is niet meer eenvoudig voor ouders en ouderverenigingen om door het bos de bomen nog te zien.

Het bestaan van ongelijke onderwijskansen is overvloedig gestaafd door wetenschappelijk onderzoek. Het staat vast dat er een zeer sterke samenhang bestaat tussen enerzijds het opleidingsniveau, de beroepssituatie, het inkomen en de etnisch-culturele achtergrond van de ouders en anderzijds de kansen waarmee kinderen naar school trekken. Het zou ondemocratisch en misplaatst zijn als een onderwijsbeleid daar geen rekening mee houdt. Het is dan ook terecht dat de overheid naar wetenschappelijke indicatoren zoekt om de achterstand en achterstelling in kaart te brengen en daar een beleid op te enten.

In de hele discussie over het gelijke onderwijskansendecreet kwam de SP.A met het voorstel om het basisonderwijs op een andere manier te financieren. De SP.A is van oordeel dat de sociale afkomst bepaalt hoeveel kansen iemand heeft in het onderwijs. Daarom wil de SP.A dat de sociale afkomst doorslaggevend wordt voor de verdeling van de middelen voor personeel en werking over de verschillende scholen van alle netten. De sociale afkomst kan het best gemeten worden aan het opleidingsniveau van de ouders. Dat niveau bepaalt de slaagkansen van kinderen in het onderwijs.

Het is onaanvaardbaar dat sommige politici -die nochtans beter zouden moeten weten- (met de bedoeling hieruit politieke munt te slaan?) verwarring zaaien bij de vaak onvoldoende geïnformeerde publieke opinie. Een dergelijke praktijk is beschamend voor de betrokken politici en is een belediging voor de kansarmen in onze samenleving.

Het is opvallend dat de afgelopen maanden iedere kans wordt aangegrepen om het gelijke onderwijskansenbeleid-I op de helling te zetten. Wat niet betekent dat we blind zijn voor strategische fouten die het beleid maakt, dat we geen kritiek hebben op de huidige gang van zaken en dat we geen kritiek zouden hebben op bepaalde aspecten van het ontwerp van decreet. Zo zijn we voorstander van het verzamelen van leerlinggegevens. Registratie van etnische gegevens is een nuttig instrument om een onderwijsbeleid te kunnen initiëren, controleren, evalueren en inzichtelijk te maken. Wij vinden het evenwel onacceptabel dat hiermee niet altijd even zorgvuldig wordt omgesprongen. Als er met gegevens geknoeid wordt, dan moeten de schuldigen ter verantwoording geroepen worden en de bevraging overgedaan worden. Men schaft toch ook de verkiezingen niet af omdat er met de kiesbrieven geknoeid wordt. De criteria 'etniciteit' en 'opleidingsniveau van de ouders' zijn belangrijk criteria voor een ondersteuningsbeleid maar kunnen niet gehanteerd worden - evenmin als dat van de thuistaal - om leerlingen te weigeren/door te verwijzen. Doorverwijzingen op basis van het criterium 'thuistaal', betekenen een weliswaar bedekte verderzetting van het spreidingsbeleid.

Met een spreidingsbeleid blijft men de oorzaak van achterstand eenzijdig bij de etnisch-culturele groepen leggen. De school en het onderwijs blijven buiten schot. Een spreidingsbeleid stelt of suggereert immers dat de kwaliteit daalt vanaf een bepaalde concentratie anderstalige kinderen of kinderen uit de etnische groepen. Op die manier legt men de verantwoordelijkheid voor een daling van de kwaliteit van het onderwijs eenzijdig bij de 'etnische groepen'. Deze leerlingen worden als probleemleerlingen gepercipieerd. Scholen proberen dan om zo weinig mogelijk van deze leerlingen aan te nemen. Op die manier genereert het huidige spreidingsbeleid (1993) discriminatie en racisme.

Dit betekent niet dat wij geen voorstander zouden zijn van gemengde scholen. Integendeel. Deze doelstelling realiseert men evenwel niet met een spreidingsbeleid, maar wel met kwaliteitsonderwijs en maximaal investeren in onderwijs.

Zorgverbreding
Een van die strategische blunders was de middelen voor zorgverbreding voorlopig te bevriezen en uit te stellen tot schooljaar 2002-2003. Heel wat scholen die OVB/ZVB-lestijden krijgen, maakten zich terecht zorgen dat ze met de nieuwe indicatoren van het gelijkekansendecreet veel lestijden zouden verliezen.

Alhoewel het duidelijk is dat de middelen die gegenereerd zouden worden via het nieuwe Gelijke Onderwijskansen-I decreet alle leerlingen ten goede zouden komen, gaf de minister hiermee een gedroomde kans aan de oppositie om haar gelijke kansenbeleid onder vuur te nemen. Het verzet tegen het Gelijke Onderwijskansenbeleid werd volgens de Standaard (16/03/2002) 'getrokken door ouderverenigingen: lokale initiatieven en groepen van ouders met kinderen met bepaalde aandoeningen: Sprankel, Dyspraxis, Zit Stil, Eureka, de vereniging van ouders met ticstoornissen volgden'. De ouderkoepel van het katholiek onderwijs steunde hun actie. CD&V was er als de kippen bij om deze actie politiek te claimen, Agalev en de SP.A. volgden. De SP.A voorzitter eist dat de 12,39 miljoen Euro voor zorgverbreding (die tot op heden evenwel niet gebruikt werden voor zorgverbreding, maar voor een groot deel naar kansarmoede gingen) integraal naar individuele leerproblemen gaan.

Minister Vanderpoorten is van plan een klein deel van het geld voor zorg-verbreding af te romen en het budget voor de aanpak van kansarmoede wat minder snel te laten groeien. Guy Tegenbos (de Standaard) stelt: 'Of haar voorstel het haalt, is niet zeker. De ouderverenigingen (wie dat ook moge zijn n.v.d.r.) eisen een stijging van het budget voor de individuele leerstoornissen'.

Overgangsmaatregelen
Om te voorkomen dat sommige scholen, door de verschuiving van middelen en omdat het Gelijke Onderwijskansendecreet-II pas in 2003 van start gaat, zonder zorgverbredingsuren zouden vallen, werd een overgangsmaatregel uitgewerkt voor het schooljaar 2002-2003.

Door deze overgangsmaatregel zal geen enkele school die nu uren zorgverbreding en/of onderwijsvoorrang krijgt zonder uren vallen. Scholen die vandaag 12 uur of minder hebben, behouden die uren. Scholen die vandaag meer dan 12 uur hebben verliezen maximum 1/3 van de uren die ze nu hebben.

Gezien er met een gesloten enveloppenfinanciering wordt gewerkt zal het geld dat volgend schooljaar voor zorgverbreding ter beschikking gesteld wordt afgenomen worden van dat van de kansarmoede. Scholen met een concentratiegraad van 60% of meer krijgen wel de voorziene nieuwe middelen. Scholen met een concentratiegraad tussen 10-60% zullen minder snel stijgen in hun bijkomende middelen dan oorspronkelijk voorzien was.

De structurele maatregelen voor zorgverbreding worden geregeld in het decreet 'Gelijke onderwijskansen-II'. Zoals eerder vermeld gaat dit decreet pas van start vanaf schooljaar 2003-2004. Er zullen meer middelen vrijgemaakt worden voor extra zorgtaken via onder meer een interne zorgcoördinator. Er zal aldus Vanderpoorten - niet gewerkt worden met screening van leerlingen of met indicatoren. Alle scholen zullen, naargelang hun aantal leerlingen, een zorgpakket krijgen. De scholen kunnen hiermee één of meerdere mensen gedeeltelijk klasvrij maken om de kinderen te begeleiden, maar vooral om klasleraren te informeren en te ondersteunen in hun geïntegreerde zorgaanpak.

Standpunt ROGO
ROGO is van oordeel dat het beleid prioritair oog moet hebben voor de collectieve problemen in het onderwijs zoals de zwakkere maatschappelijke situatie waarin heel wat leerlingen zich bevinden. Het preventief wegwerken van ongelijke rechten, kansen en uitkomsten voor kansarme (achtergestelde) leerlingen moet prioritair zijn voor de overheid.

ROGO is eveneens van oordeel dat het beleid evenveel aandacht moet hebben voor zorgkinderen die om verschillende redenen extra zorg nodig hebben. Dit kan een tijdelijke remediëring zijn omwille van bijvoorbeeld emotionele situaties maar ook een permanente remediëring zijn omwille van beperkte leerproblemen of een lichte handicap.

ROGO is van oordeel dat voor beide prioriteiten de nodige middelen moeten uitgetrokken worden. De middelen waarover Vanderpoorten beschikt voor haar gelijke onderwijskansenbeleid, zijn in een vergelijking met de middelen die men in het buitenland voor gelijkaardige beleidsprioriteiten toekent, ontoereikend. Dit heeft voor gevolg dat er zal gewerkt worden met een gesloten enveloppenfinanciering. De middelen worden toegekend aan scholen voor een periode van drie schooljaren voor zover ze op 1 februari van het voorafgaand schooljaar 10% regelmatige doelgroepleerlingen tellen. Bij gebrek aan middelen wordt er gewerkt met een 'batige rangschikking' van scholen die aanmerking komen voor dit beleid. Op die manier zullen een aantal scholen onvermijdelijk uit de boot vallen en zullen kinderen die daar recht op hebben verstoken blijven van een gelijke onderwijskansenbeleid. Dat is voor ROGO onaanvaardbaar.

ROGO is van oordeel dat zowel het 'buitengewoon' als het 'gewoon' onderwijs een belangrijke rol kunnen vervullen in de opvang van leerlingen met speciale onderwijs en leerbehoeften. Het buitengewoon onderwijs zal voor een aantal kinderen blijven beantwoorden aan een behoefte. Wij zijn tegenstander van de idee van quasi veralgemeend inclusief onderwijs. Er zijn ontelbare voorbeelden van leerlingen (en ouders) die uiteindelijk rust vinden in het Buitengewoon onderwijs, nadat vele pogingen om het kind in het gewoon onderwijs te laten alleen maar frustraties en dalend zelfrespect tot gevolg had.

Een veralgemeende implementatie van inclusief onderwijs is enkel mogelijk indien deze gepaard gaat met een toenemende professionalisering in het gewoon onderwijs, een voldoende medische en paramedische omkadering, een aanvaardingsplicht voor alle scholen en ook de verplichting om voor alle leerlingen met speciale onderwijsbehoeften de nodige inspanningen te leveren. Inclusief onderwijs veronderstelt tevens voldoende opleiding, vorming, begeleiding van schoolteams.



Ingezonden persbericht