Vereniging Nederlandse Gemeenten
Kabinet moet financiële impuls geven aan steden
Om de achterstand van grote steden op het terrein van woon-, werk-, en leefmilieu en bereikbaarheid verder in het halen, is een extra financiële bijdrage van het Rijk noodzakelijk. Volgens de steden is een totale stedelijke en regionale investeringsopgave van circa 8,6 miljard euro op jaarbasis nodig, waarvan circa 3 miljard euro door het rijk moet worden bijgedragen. Dit blijkt uit het onderzoek Stedelijke Investeringsopgave 2003-2014 van het OTB dat in opdracht van de Vereniging van Nederlandse gemeenten en de G30 is uitgevoerd.
De claim van de steden is gebaseerd op een inventarisatie van hun
investeringsvoornemens voor de periode 1januari 2003 tot 1 januari
2015. Deze investeringsraming is afgezet tegen de verhoogde ambities
van de verschillende rijksnotas. Het betreft de investeringen in de
kwaliteit van de woon- en leefomgeving, economische vitaliteit,
cultureel erfgoed, duurzaamheid en veiligheid en bereikbaarheid. Naast
de rijksmiddelen, geeft het onderzoek inzicht in de bijdragen die
marktpartijen, woningcorporaties, provincies, Europese commissies en
de gemeenten zelf moeten leveren.
Uit het onderzoek blijkt dat vanuit stedelijke perspectief grote
prioriteit wordt toegekend aan de kwaliteit van de woon- en
leefomgeving. Op jaarbasis wordt een investeringsniveau van 2,3
miljard euro neergezet en een rijksclaim van circa 400 miljoen euro.
Het bedrag zou toegevoegd moeten worden aan het Investeringsbudget
Stedelijke Vernieuwing (ISV). De steden geven aan dat het optimisme
van het rijk bij de start van het GSB/ISV beleid enige nuancering
verdient mede als gevolg van de huidige woningmarkt en economische
ontwikkelingen.
De beoogde bijdrage in de investeringen vanuit de markt en van
corporaties door grootschalige verkoop van huurwoningen blijkt in de
praktijk moeilijk te realiseren. Gemeenten moeten daardoor steeds meer
zelf geld bijleggen. Tevens vormen de vertragingen in de
woningbouwproductie een belemmering om de door de burger gewenste
kwaliteitsslag te maken. De verhoogde ambities van de steden zijn een
realistische inschatting en kunnen als resultaatgericht worden
aangemerkt, mits de steden ook de tijd krijgen om de plannen uit te
voeren. Derhalve pleit het rapport voor verlening van de ISV-periode
tot 2015. Het rijk moet zich dit aantrekken: met andere woorden of
haar ambities naar beneden bijstellen of zorgen voor een financiële
impuls zo stelt het rapport.
De grootste opgave heeft betrekking op de lokale en regionale
investeringen in de bereikbaarheid. Op jaarbasis gaat het om
investeringen ten bedrage van ruim 2,5 miljard waarvan ruim 1,8
miljard euro bij het Rijk wordt geclaimd. De verschillen tussen de
stedelijke/regionale claims en de door het Rijk tot nu toe genoemde
GDU+ bedragen anderzijds zijn groot. De bereikbaarheidproblemen van de
steden gaat ten koste van de economische ontwikkeling van de stad en
de voortgang van de stedelijke vernieuwing.
De samenhang van processen en de samenwerking met onder meer de
bevolking, woningcorporaties, marktpartijen maakt het stedelijke
investeringsbeleid dynamisch maar ook complex. Er moet aangesloten
worden op voorkeuren en draagkracht van de betrokken stadsbewoners en
op marktinzichten van private actoren ter plaatse. De steden pleiten
voor verdere ontschotting van het rijksbeleid en verbreding van de
ISV-formule met de mogelijkheid tot een gebiedsgerichte ontwikkeling
op regionaal niveau via projectenveloppen. Het OTB stelt voor dat bij
een dergelijke aanpak een regionaal ontwikkelingsfonds wordt
ingesteld, waarin zowel publieke als private partijen participeren.
Dit is een formule waarbinnen regionaal verhaal van grondkosten,
risicodeling en benefit sharing door het Rijk gestalte kunnen krijgen.
Dit fonds richt zich op de financiering van de inrichting van het
regionaal gebied rondom de stad. Het ISV dient binnen de bebouwde kom
te worden aangewend.
23 april 2002