European Commission
CJE/02/34 23 april 2002
Conclusie van advocaat-generaal Philippe Léger in zaak C-153/00
Paul der Weduwe
Advocaat-generaal Léger is van mening dat het Hof in deze zaak niet
bevoegd is te onderzoeken of de Luxemburgse wetgeving inzake het
bankgeheim verenigbaar is met het gemeenschapsrecht
Volgens de advocaat-generaal zijn de door de Belgische rechter gestelde prejudiciële vragen niet-ontvankelijk, omdat de door deze rechter gegeven uitlegging van de Luxemburgse wetgeving inzake het bankgeheim ernstig wordt betwist door het Groothertogdom Luxemburg.
Paul der Weduwe is een Nederlands onderdaan die in Luxemburg woont.
Hij was tewerkgesteld bij de Banque UCL en werkt thans bij de
Rabobank. Beide bankinstellingen zijn in het Groothertogdom Luxemburg
gevestigd.
Hij wordt ervan verdacht, van oktober 1993 tot mei 1999 cliënten in
België te hebben geworven en bezocht om beleggingen van gelden in
deposito's of andere roerende waarden bij zijn werkgevers aan te
prijzen. In het kader van deze activiteiten haalde hij gelden bij
Belgische cliënten op en bracht hij deze over naar het Groothertogdom
Luxemburg. Ook nam hij voor Belgische cliënten coupons van roerende
waarden naar het Groothertogdom Luxemburg mee om de uit deze coupons
verkregen inkomsten bij zijn werkgever te plaatsen.
Tegen Der Weduwe loopt thans in België een gerechtelijk onderzoek. Met
een beroep op het Luxemburgse bankgeheim weigert hij evenwel de door
de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg te Turnhout
gestelde vragen te beantwoorden.
Anders dan naar Belgisch recht zijn in de bank- en financiële sector
werkzame personen naar Luxemburgs recht immers door het beroepsgeheim
gebonden.
De onderzoeksrechter wenst van het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen te vernemen of de Belgische wetgeving inzake het
getuigenverhoor en de Luxemburgse wetgeving inzake het bankgeheim
verenigbaar zijn met het beginsel van de vrije dienstverlening.
De conclusies van de advocaten-generaal binden het Hof niet. De
advocaten-generaal hebben tot taak, het Hof in volkomen
onafhankelijkheid een juridische oplossing voor het concrete geschil
voor te stellen.
De advocaat-generaal is van mening dat, wanneer de nationale rechter
vragen stelt over de verenigbaarheid van de wetgeving van een andere
lidstaat met het gemeenschapsrecht, het Hof zich ervan dient te
vergewissen of de verwijzende rechter het nationale recht getrouw en
volledig heeft weergegeven. In dit soort prejudiciële procedure heeft
de verwijzende rechter immers zelden een rechtstreekse en omvangrijke
kennis van het op het geding toepasselijke nationale recht.
Uit de stukken blijkt dat het uitgangspunt waarop de prejudiciële
vragen van de onderzoeksrechter zijn gebaseerd, door Luxemburg zeer
ernstig wordt betwist: de onderzoeksrechter is er van uitgegaan dat de
Luxemburgse wet Der Weduwe verbiedt, onder het bankgeheim vallende
informatie ten overstaan van de Belgische gerechtelijke instanties
bekend te maken.
Het Groothertogdom is evenwel van mening dat de Luxemburgse wet zich
er niet tegen verzet dat iemand onder het bankgeheim vallende
informatie bekendmaakt wanneer hij wordt opgeroepen om voor de
gerechtelijke instanties van een andere lidstaat van de Europese Unie
te verschijnen.
In deze omstandigheden acht de advocaat-generaal de door de Belgische
rechter gestelde vragen zuiver hypothetisch. Hij herinnert eraan dat
het Hof volgens vaste rechtspraak niet tot taak heeft adviezen over
algemene of hypothetische vragen te geven. Hij stelt het Hof dan ook
voor, het verzoek van de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste
aanleg te Turnhout niet- ontvankelijk te verklaren.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in de volgende talen: Frans, Engels, Duits, Spaans, Italiaans en Nederlands.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int heden vanaf ongeveer 15.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders tel. (+ 352)
4303 3127 fax (+352) 4303 3656.