Nationale Ombudsman
Persberichten 2002
Den Haag, 22 april 2002
BEHANDELING ASIELAANVRAGEN VERMOEDELIJKE MENSENRECHTENSCHENDERS TE TRAAG
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) slaagt er niet in om zogeheten 1F-zaken binnen de wettelijke termijn af te handelen, de betrokken vreemdelingen worden daarover niet tijdig geïnformeerd en de registratie is niet op orde. Dit concludeert de Nationale ombudsman, mr. R. Fernhout, op basis van een onderzoek uit eigen beweging naar de behandeling van 1F-zaken. Hij doet de Staatssecretaris van Justitie de aanbeveling een plan van aanpak op te stellen dat erop gericht moet zijn dat binnen een jaar de achterstand in het werk is weggewerkt. Een voortvarende afhandeling is niet alleen van belang voor de betrokken vreemdeling, maar ook voor de Nederlandse samenleving
Op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag kunnen mensen die
ernstige misdrijven of mensenrechten- schendingen hebben gepleegd in hun
land van herkomst*, worden uitgesloten van de bescherming van dat verdrag
en kan hun de toegang tot Nederland worden geweigerd. Een dergelijke
beslissing vereist zorgvuldig onderzoek. Dit laat echter onverlet dat de
wettelijke beslistermijnen in acht moeten worden genomen. Het is van
belang voor de betrokken vreemdeling om zo snel mogelijk te weten waar
hij aan toe is. De Nationale ombudsman benadrukt echter dat in deze zaken
ook het algemeen belang gediend is bij een voortvarende afhandeling: de
kans op succesvolle vervolging neemt af naarmate de tijd verstrijkt, de
Nederlandse openbare orde en veiligheid komen in het geding en
vreemdelingen die hier al asiel hebben gekregen mogen niet geconfronteerd
worden met personen van wie zij in hun land van herkomst te vrezen
hadden.
Doorlooptijden
De voorraad aanvragen is constant opgelopen bij de IND van 25 in oktober
1999 (eindvoorraad 1999 was 866) tot 1800 in augustus 2001. Het
1F-projectteam, belast met de behandeling van deze zaken, is er bij lange
na niet in geslaagd de geldende wettelijke beslistermijnen na te leven.
Voor de aanvragen om toelating geldt een beslistermijn van zes maanden.
Halverwege 2001 is de doorlooptijd echter opgelopen tot 30 maanden, een
overschrijding van twee jaar. De doorlooptijden van bezwaarprocedures**
waren in 2001 ruim 22 maanden. Hiervoor kent de wet een termijn van 14
weken.
Een belangrijke oorzaak voor de aanzienlijke overschrijding van de
wettelijke beslistermijnen ligt in de overdracht van 1F-zaken door de
regionale IND-directies aan het 1F-projectteam, een werkeenheid van de
IND waar de behandeling van alle 1F-zaken is geconcentreerd. De
wettelijke beslistermijnen zijn vaak al ruimschoots verstreken voordat
het 1F-projectteam de zaken in behandeling krijgt. De Nationale ombudsman
vindt dit een ernstige tekortkoming in de organisatie van het werk van de
IND. Daarnaast heeft de IND een inschattingsfout gemaakt ten aanzien van
de verwachte instroom van nieuwe zaken. Het aanbod nieuwe aanvragen en
bezwaarzaken is steeds veel hoger gebleken dan verwacht. De Nationale
ombudsman constateert verder dat de omvang van het 1F-projectteam niet in
relatie staat tot de hoeveelheid te behandelen zaken.
Een andere vertragende factor is de planning van een aanvullend gehoor.
Meestal is een aanvullend gehoor van de betrokken vreemdeling
noodzakelijk om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen in een
1F-zaak. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman blijkt dat het al
snel twee tot drie maanden duurt voordat een aanvullend gehoor
daadwerkelijk plaatsvindt. Op een beslistermijn van zes maanden is deze
termijn te lang.
Tussentijdse informatieverstrekking
De betrokken vreemdeling wordt door de IND geïnformeerd op het moment dat
zijn zaak wordt overgedragen aan het 1F-projectteam. De Nationale
ombudsman vindt het niet behoorlijk dat betrokkenen niet tussentijds
worden geïnformeerd over de stand van zaken. De Nationale ombudsman heeft
met instemming kennis genomen van het voornemen van de Staatssecretaris
om in alle 1F-zaken tussenberichten te versturen.
Registratie
Tijdens zijn onderzoek is het de Nationale ombudsman opgevallen dat
relevante gegevens over 'ouderdom' van zaken niet worden opgenomen in het
automatiseringssysteem van de IND. Ook informatie over de tijd die is
gemoeid met de behandeling van zaak na overdracht aan het 1F-projectteam,
wordt hierin niet opgenomen. De Nationale ombudsman oordeelt dat de IND
hiermee een mogelijkheid laat liggen om belangrijke procesinformatie snel
beschikbaar te krijgen.
Ten slotte
Tijdens het onderzoek heeft de Staatssecretaris aangegeven dat er
maatregelen worden voorbereid met het oog op verbetering of versnelling
van de behandeling van 1F-zaken, zoals het inzetten van een extra team en
het verzenden van tussenberichten. Naast deze maatregelen ziet de
Nationale ombudsman mogelijkheden voor verbeteringen waarvoor, voor zover
bekend, binnen de IND nog geen plannen bestaan. De Nationale ombudsman
doet de Staatssecretaris dan ook de aanbeveling om een plan van aanpak op
te stellen om 1F-zaken tijdig te kunnen behandelen en de achterstanden
binnen een jaar weg te werken. Daarbij geeft hij als speciale
aandachtspunten mee: de planning van het nader gehoor en de registratie
van ouderdom van zaken. Overigens heeft de Nationale ombudsman weliswaar
kritiek op de behandeling van 1F-zaken, maar benadrukt dat er in relatief
korte tijd veel vooruitgang is geboekt in de toepassing van artikel 1F
van het Vluchtelingenverdrag.
De Nationale ombudsman heeft van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt om een
onderzoek uit eigen beweging in te stellen, omdat voor de vele
individuele klachten die in dit verband bij hem werden ingediend geen
oplossing kon worden bereikt. Een onderzoek uit eigen beweging biedt de
mogelijkheid om de problemen meer structureel in kaart te brengen.
Meer informatie:
- Voor meer inhoudelijke informatie kunt u bellen met Sandra Loois, 070-356
36 41 of met Marjan Sieben 070-3 563 643
- Het volledige rapport (2002/110) kunt u raadplegen op:
www.nationaleombudsman.nl of opvragen bij de afdeling Communicatie, 070-356
36 79
* Op grond van artikel 1F van het Verdrag betreffende de status
van vluchtelingen zijn de bepalingen van dat verdrag niet van
toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen
zijn om te veronderstellen dat hij een misdrijf tegen de vrede,
een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft
begaan, dat hij een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan
buiten het land van toevlucht of dat hij zich schuldig heeft
gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen
en beginselen van de Verenigde Naties.
** Tot de in werking treding van de Vreemdelingenwet in 2000, was
het mogelijk om tegen een beslissing bezwaar te maken. De
Vreemdelingenwet 2000 kent niet de mogelijkheid van bezwaar. Tegen
een beslissing op een aanvraag staat beroep open bij de rechtbank
in Den Haag.
© 2002 De Nationale ombudsman